Bulletin nr : B060 - Schriftelijke vraag en antwoord nr : 0497 - Zittingsperiode : 55
Auteur | Steven Matheï, CD&V (07193) |
Departement | Vice-eersteminister en Minister van Financiën, belast met de Coördinatie van de fraudebestrijding |
Sub-departement | Financiën, Fraudebestrijding |
Titel | Schoolgebouwen bij gemengd gebruik. - Btw. |
Datum indiening | 16/06/2021 |
Taal | N |
Publicatie vraag |
![]() |
Publicatiedatum | 24/07/2021, 20202021 |
Status vraag | Antwoorden ontvangen |
Termijndatum | 22/07/2021 |
Vraag |
Om een gebouw te kunnen aanmerken als een schoolgebouw voor de toepassing van het verlaagde btw-tarief van 6 % is er vereist dat het gebouw voor btw-vrijgesteld onderwijs moet worden gebruikt. De circulaire 2018/C/6 van 18 januari 2018 met betrekking tot het toepassingsgebied van rubriek XL van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 inzake btw-tarieven bevestigt evenwel dat wanneer een gebouw of een gedeelte van een gebouw ook wordt gebruikt voor andere doeleinden dan het louter verstrekken van onderwijs of leerlingenbegeleiding, het onroerend goed toch wordt aangemerkt als een schoolgebouw in de zin van rubriek XL, op voorwaarde dat het hoofdzakelijk wordt gebruikt voor respectievelijk het verstrekken van vrijgesteld onderwijs of van vrijgestelde leerlingenbegeleiding. Uw antwoord op de parlementaire vraag nr. 53 van mevrouw Leen Dierick van 5 november 2020 (Vragen en Antwoorden, Kamer, 2020-2021, nr. 30) zorgt voor bezorgdheid en onduidelijkheid bij school- en gemeentebesturen over de wijze waarop het begrip "hoofdzakelijk gebruik" moet worden ingevuld. Bovendien moedigt het Vlaams beleid het multifunctioneel gebruik van gebouwen bestemd voor het onderwijs aan. Toch is er blijkbaar niet steeds een verlaagd btw-tarief van 6 % mogelijk bij de bouw ervan, terwijl dergelijk verlaagd btw-tarief nochtans geldt voor het bouwen van schoolgebouwen. Kunt u nader toelichten in welke gevallen het verlaagde btw-tarief van 6 %, bedoeld in rubriek XL van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 inzake btw-tarieven kan worden toegepast bij het bouwen van bijvoorbeeld een sporthal door een school- of door een gemeentebestuur wanneer dat gebouw niet uitsluitend zal worden gebruikt door een school maar ook door anderen (bijv. lokale sport- en cultuurverenigingen)? |
Status | 1 réponse normale - normaal antwoord - Gepubliceerd antwoord |
Publicatie antwoord |
![]() |
Publicatiedatum | 06/09/2021, 20202021 |
Antwoord |
De toepassing van het btw-tarief van 6 % op basis van rubriek XL van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 inzake btw-tarieven is beperkt tot gebouwen die bestemd zijn om te worden gebruikt door een onderwijsinstelling voor het verstrekken van vrijgesteld onderricht op basis van artikel 44, § 2, 4°, a), van het Btw-Wetboek en door de psycho-medisch-sociale centra en de centra voor leerlingenbegeleiding voor het verstrekken van vrijgestelde leerlingenbegeleiding op basis van artikel 44, § 2, 2°, tweede lid, zesde streepje, van het Btw-Wetboek. In principe wordt de toepassing van het btw-tarief van 6 % beoordeeld per gebouw. Het komt uiteraard voor dat een gebouw geplaatst wordt onder het stelsel van mede-eigendom (dit betekent dat het eigendomsrecht tussen verschillende personen verdeeld is volgens kavels die elk een gebouwd privatief gedeelte en een aandeel in gemeenschappelijke onroerende bestanddelen omvat). Desgevallend wordt elk privatief deel en het bijhorend deel van de gemeenschappelijke delen afzonderlijk beschouwd. De toepassing van het tarief wordt dan beoordeeld voor elk 'gedeelte van een gebouw'. Wanneer een gebouw of een gedeelte van een gebouw ook voor andere doeleinden wordt gebruikt dan het louter verstrekken van onderwijs of leerlingenbegeleiding wordt het gebouw toch aangemerkt als een schoolgebouw in de zin van voormelde rubriek XL op voorwaarde dat gebruik voor respectievelijk het verstrekken van vrijgesteld onderwijs of van vrijgestelde leerlingenbegeleiding hoofdzakelijk is. Er kan sprake zijn van gemengd gebruik wanneer een aantal lokalen van een gebouw of van een gedeelte van een gebouw permanent worden gebruikt voor andere doeleinden dan voor vrijgesteld onderwijs of vrijgestelde leerlingenbegeleiding. In dat geval hanteert de administratie het criterium van de oppervlakte om na te gaan of het gebouw of gedeelte van een gebouw hoofdzakelijk wordt gebruikt voor respectievelijk het verstrekken van vrijgesteld onderwijs of van vrijgestelde leerlingenbegeleiding. Wanneer bijvoorbeeld een sporthal naast de sportzalen ook vergaderzalen omvat die uitsluitend worden gebruikt door sport- en cultuurverenigingen kan het gebouw slechts worden aangemerkt als een schoolgebouw in de zin van voormelde rubriek XL op voorwaarde dat de oppervlakte van het sportgedeelte dat voor vrijgesteld onderwijs wordt gebruikt overwegend is (meer dan 50 % van het oppervlak van het gebouw). Het gemengd gebruik kan ook voortvloeien uit het feit dat een gebouw of een gedeelte van een gebouw gedurende een bepaalde tijdsduur (bijv. deel van de dag) wordt gebruikt voor andere doeleinden. Dit kan het geval zijn voor bijvoorbeeld een sporthal waarvan zowel een onderwijsinstelling (leerlingen, personeel) als andere gebruikers (bijv. particulieren, verenigingen) gebruik maken. In de veronderstelling dat een sporthal wordt opgericht door de onderwijsinstelling zelf vormt het hoofdzakelijk gebruik (meer dan 50 % van de tijd) normaliter geen probleem voor de toepassing van rubriek XL. Gelet op de doelstelling van de maatregel gaat de administratie er in dat geval van uit dat het gebouw zal gebruikt worden voor het verstrekken van diensten inzake onderwijs. Bij twijfel zal de administratie het aantal uren dat de onderwijsinstelling de sporthal buiten de schooluren ter beschikking stelt van derden (bijv. een sport- of cultuurvereniging), vergelijken met de tijd dat de onderwijsinstelling de sporthal als eigenaar het gebruiksrecht heeft van de sporthal. Wanneer het gebruik door derden beperkt is tot een deel van de sporthal zal hiermee uiteraard eveneens rekening gehouden worden. Dezelfde oplossing is van toepassing indien de sporthal wordt opgericht door een derde (bijv. gemeentebestuur) die het gebouw ononderbroken (dus zowel buiten als tijdens de normale schooluren) exclusief ter beschikking stelt van de onderwijsinstelling (bijv. in het kader van een overeenkomst inzake onroerende verhuur). Kenmerkend is dat de onderwijsinstelling in deze hypothese de verantwoordelijkheid draagt voor het toezicht, het beheer, het intern reglement van dat gebouw,enz. Het aantal uren dat de onderwijsinstelling (als exploitant/gebruiker) de sporthal op haar beurt buiten de schooluren van derden (bijv. een sport- of cultuurvereniging) ter beschikking stelt, wordt vergeleken met de tijd dat de onderwijsinstelling het exclusief gebruiksrecht heeft van de sporthal (bijv. als huurder). Wanneer het gebruik door derden beperkt is tot een deel van de sporthal zal hiermee uiteraard eveneens rekening gehouden worden. Indien de onderwijsinstelling louter een recht op toegang heeft tot een sporthal die wordt opgericht door een derde, waarbij de sporthal dus wordt beheerd en geëxploiteerd door een andere persoon dan een onderwijsinstelling (bijv. gemeentebestuur, private ondernemer) komt de oprichting van de sporthal niet in aanmerking voor de toepassing van het voormelde verlaagde btw-tarief. Deze infrastructuur wordt mogelijk wel beoogd door rubriek XL wanneer de onderwijsinstelling de sporthal huurt en exclusief gebruikt tijdens de normale schooluren, doch waarbij de sporthal buiten de normale schooluren door de eigenaar ter beschikking wordt gesteld van derden (bijv. sport- en cultuurverenigingen). Om te bepalen of de sporthal in dat specifiek geval hoofdzakelijk (meer dan 50 % van de tijd) wordt gebruikt voor vrijgesteld onderwijs vergelijkt de administratie het aantal uren dat de school gebruik kan maken van de sporthal met de tijd dat de eigenaar de sporthal exploiteert. Wanneer het gebruik door de school beperkt is tot slechts een deel van de sporthal zal hiermee eveneens rekening gehouden worden. Het onderscheid tussen een onroerende verhuur en een louter recht op toegang is een feitenkwestie. Het is immers niet de bedoeling van de maatregel dat de oprichting van gemeentelijke of privatieve sportinfrastructuur het verlaagd btw-tarief kan genieten wanneer die infrastructuur niet daadwerkelijk overwegend en exclusief door scholen wordt gebruikt in het kader van het verstrekken van vrijgesteld onderwijs. Beide criteria (oppervlakte en tijdsverloop) moeten altijd samen onderzocht worden. Dit zal bijvoorbeeld ook het geval zijn wanneer een gemeentebestuur een sporthal tijdens de reguliere schooluren exclusief ter beschikking stelt van scholen en op andere tijdstippen de sporthal zelf gebruikt en exploiteert, terwijl zich in het gebouw eveneens een aantal vergaderlokalen bevinden die uitsluitend worden ter beschikking gesteld van particulieren en verenigingen. Opdat een dergelijk gebouw zou kunnen aangemerkt worden als een schoolgebouw dient het gebruik voor vrijgesteld onderwijs, zowel wat de oppervlakte als wat de tijdsduur betreft, overwegend te zijn. De beoordeling van deze criteria gebeurt, in functie van het gebruik of de bestemming van het gebouw, in de regel, op het moment van opeisbaarheid van btw. |
Eurovoc-hoofddescriptor | FISCALITEIT |
Eurovoc-descriptoren | ONDERWIJSINSTELLING | FISCALITEIT | BTW | GEBOUW |