...

Bulletin nr : B053 - Schriftelijke vraag en antwoord nr : 0014 - Zittingsperiode : 53


Auteur Sonja Becq, CD&V (01190)
Departement Vice-eersteminister en minister van Pensioenen
Sub-departement Pensioenen
Titel De bijzonder tantièmes voor de pensioenberekening van ambtenaren.
Datum indiening17/01/2012
Taal N
Publicatie vraag     B053
Publicatiedatum 20/02/2012, 20112012
Termijndatum17/02/2012

 
Vraag

In het regeerakkoord lezen we dat het pensioen van de huidige ambtenaren van de bijzondere stelsels van het openbaar ambt, die nu een gunstigere tantième dan 1/48ste genieten, voor de gepresteerde periodes vanaf 1 januari 2012 zal berekend worden op basis van een tantième van 1/48ste. 1. a) Kan u een overzicht geven van de categorieën van ambtenaren die momenteel een voordelige tantième (minder dan 1/60ste) genieten en hun respectievelijke aantallen? b) Wat was de motivatie voor de toekenning van deze voordelige berekeningswijze voor die diverse categorieën van ambtenaren? 2. a) Graag een overzicht van de bijzondere pensioenstelsels in de privésector. b) Welke motivatie wordt hier gebruikt? 3. a) Ziet u in de toekomst nog redenen om rekening te houden met de "zware beroepen" bij de berekening van het pensioen? b) Op welke wijze ziet u dit evolueren?


 
Status 1 réponse normale - normaal antwoord
Publicatie antwoord     B054
Publicatiedatum 27/02/2012, 20112012
Antwoord

1. a) Ambtenaren die in hun pensioenberekening recht hebben op een voordeliger tantième dan het tantième 1/60 kunnen grosso modo opgedeeld worden in enerzijds de personeelsleden die behoren tot bijzondere beroepscategorieën en anderzijds de personeelsleden die in hun functie actieve diensten verstrekken. 1) Bijzondere beroepscategorieën De grootste bijzondere beroepscategorie die recht heeft op een voordeliger tantième dan het tantième 1/60 zijn de personeelsleden van het onderwijs (kleuter-, lager, middelbaar en hoger). Diensten gepresteerd in het kleuter-, lager en middelbaar onderwijs, in het niet-universitair hoger onderwijs en in het universitair onderwijs in een andere hoedanigheid dan lid van het zelfstandig academisch personeel worden in het pensioen aan het tantième 1/55 verrekend. Voor diensten gepresteerd in het universitair onderwijs als lid van het zelfstandig academisch personeel geldt het tantième 1/30. Andere grote bijzondere beroepscategorieën die recht hebben op een voordeliger tantième dan het tantième 1/60 zijn de politie, de brandweer en de militairen. Elk jaar doorgebracht in dienstactiviteit in de hoedanigheid van politieambtenaar of hulpagent van politie van het operationeel kader, als lid van het operationeel kader van de brandweer dat rechtstreeks deelneemt aan de brandbestrijding of als beroepsmilitair wordt in het pensioen aangerekend naar rato van het tantième 1/50. Andere bijzondere beroepscategorieën die recht hebben op een voordeliger tantième dan het tantième 1/60 zijn de magistratuur (tantième 1/30 of 1/35), de leden van de Raad van State (staatsraden, auditoraat, coördinatiebureau en hoofdgriffier), de leden van het Grondwettelijk Hof (rechters, referendarissen en griffiers), de bedienaren van de erediensten (bedienaars van de Rooms-katholieke eredienst:1/20 voor elk dienstjaar tot en met 10 jaar, 1/60 voor elk dienstjaar boven tien en tot en met 20 jaar en 1/30 voor elk jaar boven 20 jaar; bedienaars van de andere erediensten: 1/50), de leden van het Rekenhof (tantième 1/30), de federale, Vlaamse en Waalse ombudspersonen (tantième 1/30) en de leden van de Vaste Comités P en I (tantième 1/20). Voor de (vice-)provinciegouverneur worden de eerste 7 jaren in aanmerking genomen naar rata van 1/12 en voor de (adjunct-)arrondissementscommissaris worden de eerste 15 jaren in aanmerking genomen naar rato van 1/25. De lokale mandatarissen genieten van een tantième van 1/26,66. De pensioenen van de NMBS worden naar rata van 1/48 in aanmerking genomen voor het rijdend personeel en naar rato van 1/55 voor het niet-rijdend personeel. De RTBF kent een tantième toe van 1/50. Sommige gemeentelijke overheden kennen voor bepaalde diensten een tantième van 1/50 of 1/55 toe. Voorbeelden zijn de Stad Brussel, de Stad Gent en de Luikse brandweerintercommunale IILE (Intercommunale d'Incendie de Liège et Environs). Ingevolge de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen worden indien in de berekening van een rustpensioen diensten worden opgenomen gepresteerd na 31 december 2011, de eventuele tantièmes voordeliger dan 1/48ste verbonden aan deze diensten vervangen door het tantième 1/48ste voor personen die de leeftijd van 55 jaar nog niet bereikt hadden op 1 januari 2012. Er moet opgemerkt worden dat voormelde maatregel geen afbreuk doet aan de reeds bestaande maatregel dat voor de personen die geen twintig voor de berekening van het onmiddellijk of uitgesteld rustpensioen in aanmerking komende dienstjaren tellen, met uitsluiting van de bonificaties wegens studies alsmede van perioden die worden vergoed wegens diensten die voor de vaststelling van de wedde in aanmerking komen, de eventuele tantièmes voordeliger dan 1/50 worden vervangen door het tantième 1/50. 2) Actieve diensten Zoals vermeld hebben naast voormelde bijzondere beroepscategorieën ook de ambtenaren die tijdens hun loopbaan actieve diensten verstrekken recht op een voordeliger tantième dan het tantième 1/60. Het preferentieel tantième voor actieve diensten bedraagt 1/50 en wordt toegekend aan personeelsleden die bij de uitoefening van hun ambt blootgesteld worden aan weersomstandigheden of gevaren. Het preferentieel tantième kan evenwel slechts toegekend worden aan ambtenaren wiens graadbenaming voorkomt in een bijlage bij de algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen. Voorbeelden zijn de postbodes, de douaniers en de loodsen. 3) Aantallen Wat het aantal personeelsleden betreft dat tot de verschillende hiervoor aangehaalde categorieën behoort, beschik ik in de huidige stand van zaken als minister van Pensioenen over geen andere statistische gegevens dan deze die zouden kunnen verkregen worden bij de verschillende betrokken departementen en instellingen, waarnaar ik het geachte lid verwijs. In een nabije toekomst zullen, wanneer het systeem van de elektronische registratie van de loopbanen in de overheidssector (CAPELO) volledig operationeel zal zijn, evenwel de door het geachte lid gevraagde statistische gegevens bezorgd kunnen worden. 1. b) De ratio legis van de preferentiële tantièmes voor voormelde bijzondere beroepscategorieën is niet éénduidig. Dit gaat van blootstelling aan weersomstandigheden en gevaren (vb. politie, brandweer en militairen) tot het feit dat personeelsleden vroeger op een preferentiële leeftijd op rust konden gesteld worden (vb. 55 jaar voor het onderwijs). Men kan veronderstellen dat bepaalde functies, zeker in vroegere tijden, slechts vanaf een bepaalde leeftijd konden uitgeoefend worden (vb. magistraat, hoogleraar, lid van het Rekenhof). Laatst vermelden konden ingevolge het preferentieel tantième 1/30, ook indien zij op latere leeftijd in dienst traden, alsnog het volledige pensioen bereiken. 2. a) In de privésector bestonden tot voor kort vier bijzondere pensioenstelsels: beroepsjournalisten, mijnwerkers, vliegend personeel van de burgerlijke luchtvaart en zeevarenden. Het pensioenstelsel van de beroepsjournalisten werd gekenmerkt door het feit dat het rustpensioen berekend werd op basis van de werkelijke, fictieve en forfaitaire lonen verhoogd met 33 %. Hierdoor ontvingen zij ook een rustpensioen dat 33 % hoger was. Het stelsel werd gefinancierd met een bijzondere bijdrage van 3 % op het brutomaandloon, waarvan 2 % voor rekening van de werkgever en 1 % voor rekening van de werknemer was. In het pensioenstelsel van de mijnwerkers werd een onderscheid gemaakt tussen ondergrondse en bovengrondse mijnwerkers. Ondergrondse mijnwerkers mochten op 55 op pensioen (als ze nog niet aan 20/30sten kwamen) of op eender welke leeftijd na het presteren van minstens 25 jaar als ondergronds mijnwerker. Als ze twintig jaar dienst hadden, werd hun pensioen in zijn geheel berekend in 30sten, anders in 45sten, zoals in het algemeen werknemersstelsel. Bovengrondse mijnwerkers mochten op pensioen op 60, zonder enige loopbaanvoorwaarden. Ook bij hen werd hun pensioen in zijn geheel berekend in 30sten, indien ze twintig jaar dienst hadden, anders in 45sten. Sommige bovengrondse functies waren gelijkgesteld met ondergrondse mijnwerkers na twintig jaren dienst, waarbij pensionering nooit kon voor 55 (ophaalmachinisten, kolenwassers, kolenzevers, schlamdrogers en harsbrikettenfabriceerders). Zowel ondergrondse als bovengrondse mijnwerkers ontvingen een verwarmingstoelage. In het pensioenstelsel van de zeevarenden (koopvaardij lange omvaart, geen vissers en loodsen) was de pensioenleeftijd 60. Het rustpensioen werd berekend in 40sten of in 14den voor wie 24 uur op 24 op zee was (minstens 5.040 vaartdagen onder Belgische of Luxemburgse vlag). In het pensioenstelsel van het vliegend personeel van de burgerlijke luchtvaart werd een onderscheid gemaakt tussen stuurpersoneel (piloten) en cabinepersoneel (stewards/stewardessen). Het stuurpersoneel kon op 55 op pensioen of op om het even welke leeftijd op voorwaarde dat het gedurende dertig jaar gewoonlijk en hoofdzakelijk tewerkgesteld was geweest als stuurpersoneel. Hun pensioen werd in 30sten berekend, van zodra ze twintig jaar als stuurpersoneel gewerkt hadden. Het cabinepersoneel kon ook op 55 op pensioen of op om het even welke leeftijd op voorwaarde dat ze gedurende vierendertig gewoonlijk en hoofdzakelijk tewerkgesteld waren geweest als cabinepersoneel. Hun pensioen werd in 34sten berekend, van zodra ze drieëntwintig jaar als cabinepersoneel gewerkt hadden. Voorts werd er voor beide groepen via kapitalisatie een aanvullend pensioen opgebouwd. 2. b) Voor de ratio legis van het bijzonder pensioenstelsel van de beroepsjournalisten moet teruggegaan worden tot de Tweede Wereldoorlog. Tijdens die oorlog weigerden de journalisten in groten getale mee te werken aan hun door de Duitse bezetter opgevorderde kranten en gingen massaal in het verzet. Ter compensatie voor de verloren dienstjaren en als beloning voor hun moed stelde de Belgische regering een aanvullend pensioen in het vooruitzicht. Aan deze belofte werd pas in 1972 gestand gedaan met het koninklijk besluit van 21 juli 1972 dat het bijzonder pensioenstelsel voor de beroepsjournalisten invoerde. Het bijzonder pensioenstelsel van de mijnwerkers wordt verklaard door de zwaarte, de ongezondheid en het gevaar van hun beroep. Het betrof bovendien een sector die van strategisch belang was voor de nationale economie en veiligheid. Het pensioenstelsel van de zeevarenden vindt zijn oorsprong in de aard van hun werkzaamheid. Het is een zware job, waarbij men geregeld voor lange tijd van huis is en blootgesteld is aan de elementen. Het pensioenstelsel van de het vliegend personeel van de burgerlijke luchtvaart heeft dezelfde ratio legis als dat van de beroepsjournalisten. 3. a en b) Ten tijde van het Generatiepact hebben de sociale partners ernstige inspanningen geleverd om het begrip "zwaar beroep" te definiëren. Zij zijn daar toen niet in geslaagd. Het bleek niet haalbaar om op basis van algemeen aanvaarde en objectieve criteria een grens te trekken tussen lichte en zware beroepen. Tijdens het sociaal overleg over de pensioenhervorming kwam de vraag over een voordeliger regeling voor zware beroepen naar boven. Wederom bleek het een onhaalbare kaart, zowel in de publieke als de private sector, om een onderscheid te maken tussen lichte en zware beroepen. Daarom werd deze piste verlaten en heeft men gekozen voor een meer generieke benadering waarbij voor iedereen de effectieve pensioenleeftijd in principe met twee jaar verhoogd wordt. Wie een lange loopbaan achter de rug heeft, kan echter alsnog op vervroegd pensioen op 60. Daarbij werden de voorwaarden voor een lange loopbaan in de publieke sector anders gedefinieerd voor de tantièmes 1/60, 1/55, 1/50 en 1/48.

 
Eurovoc-descriptorenAMBTENAAR | OUDERDOMSVERZEKERING
Vrije trefwoordenPENSIOENEN