![]() |
9 december 1919: een nieuwe Kamer van volksvertegenwoordigers
Op 16 november 1919 kregen de kiezers, voor het eerst sinds het einde van de Eerste
Wereldoorlog, opnieuw de kans om hun vertegenwoordigers naar het parlement te sturen.
De verkiezingen van 1919 werden geregeld door een gelegenheidswet die, tegen de Grondwet
in, iedere volwassen man één enkele stem gaf en bovendien ook een symbolisch aantal
vrouwen voor het eerst stemrecht gaf. Het zou aan het nieuw verkozen parlement zijn
om het enkelvoudig stemrecht, al dan niet ook voor de vrouwelijke helft van de bevolking,
in de Grondwet op te nemen. Voor de mannen gebeurde dit in 1921, vrouwen zouden moeten
wachten tot een wet in 1948…
De eerste toepassing van het enkelvoudig stemrecht in 1919 gooide de politieke verhoudingen
danig dooreen. De socialistische BWP kwam op gelijke hoogte met de katholieke partij,
die flink wat zetels moest afstaan. Ook de liberale partij moest terrein prijsgeven.
Daarnaast kwamen er ook negen volksvertegenwoordigers in de Kamer die niet behoorden
tot de drie klassieke partijen. En dit uit diverse politieke hoeken: middenstand,
Vlaamse en Belgische nationalisten en oud-strijders. De verbrokkeling van het politieke
landschap was het gevolg van een meer evenredige zetelverdeling in 1919.
Eind november 1919 kwamen de politieke partijen de nieuwe zetelverdeling in de plenaire
zaal onderling overeen. De katholieke en socialistische partijen bleven als vanouds
rechts en links van de voorzitter. Het centrum van de zaal werd ingenomen door de
regeringsbank, de liberale partij en op de achterste banken de nieuwe politieke formaties.
Wat de kleuren niet vertellen is de grote vernieuwing onder de leden: voor 76 van
de 186 (40 %) leden was het in 1919 hun eerste mandaat in de Kamer. Van die 186 gekozenen
van 1919 zou Camille Huysmans nog de langste carrière uitbouwen: hij zou onafgebroken
in de Kamer blijven tot 1965.