KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
CRIV 50 COM 502
CRIV 50 COM 502
V
OORLOPIGE VERSIE
N
IET CITEREN ZONDER BRONVERMELDING
De definitieve versie, op wit papier, bevat de
bijlagen en het tweetalige beknopt verslag.
V
ERSION PROVISOIRE
N
E PAS CITER SANS MENTIONNER LA SOURCE
La version définitive, sur papier blanc, comprend les
annexes et le compte rendu analytique bilingue
B
ELGISCHE
K
AMER VAN
V
OLKSVERTEGENWOORDIGERS
C
HAMBRE DES
R
EPRÉSENTANTS
DE
B
ELGIQUE
I
NTEGRAAL
V
ERSLAG
C
OMPTE
R
ENDU
I
NTEGRAL
C
OMMISSIE VOOR DE
V
OLKSGEZONDHEID
,
HET
L
EEFMILIEU EN DE MAATSCHAPPELIJKE
H
ERNIEUWING
C
OMMISSION DE LA
S
ANTÉ PUBLIQUE
,
DE
L
'E
NVIRONNEMENT ET DU
R
ENOUVEAU DE LA
S
OCIÉTÉ
dinsdag mardi
12-06-2001 12-06-2001
15:49 uur
15:49 heures
De teksten werden nog niet door de sprekers nagezien. Zij
kunnen hun correcties schriftelijk
meedelen vóór
Les textes n'ont pas encore été révisés par les orateurs.
Ceux-ci peuvent communiquer leurs corrections par écrit
avant le
15-06-2001, om 16 uur
aan de Dienst Parlementaire Handelingen.
15-06-2001, à 16 heures
au Service des Annales parlementaires.
Fax: 02 549 88 47
e-mail: CRIV@dekamer.be
Fax: 02 549 88 47
e-mail: CRIV@lachambre.be
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
AGALEV-ECOLO
Anders gaan leven / Ecologistes Confédérés pour l'organisation de luttes originales
CVP Christelijke
Volkspartij
FN Front
National
PRL FDF MCC
Parti Réformateur libéral Front démocratique francophone-Mouvement des Citoyens pour le Changement
PS Parti
socialiste
PSC Parti
social-chrétien
SP Socialistische
Partij
VLAAMS BLOK
Vlaams Blok
VLD
Vlaamse Liberalen en Democraten
VU&ID Volksunie&ID21
Afkortingen bij de nummering van de publicaties :
Abréviations dans la numérotation des publications :
DOC 50 0000/000 Parlementair document van de 50e zittingsperiode + nummer
en volgnummer
DOC 50 0000/000
Document parlementaire de la 50e législature, suivi du n° et du
n° consécutif
QRVA
Schriftelijke Vragen en Antwoorden
QRVA
Questions et Réponses écrites
CRIV
Integraal Verslag (op wit papier, bevat de bijlagen en het
beknopt verslag, met kruisverwijzingen tussen Integraal en
Beknopt Verslag)
CRIV
Compte Rendu Intégral (sur papier blanc, avec annexes et
CRA, avec renvois entre le CRI et le CRA)
CRIV
Voorlopige versie van het Integraal Verslag (op groen papier)
CRIV
Version Provisoire du Compte Rendu Intégral (sur papier vert)
CRABV Beknopt Verslag (op blauw papier)
CRABV Compte
Rendu Analytique (sur papier bleu)
PLEN
Plenum (witte kaft)
PLEN
Séance plénière (couverture blanche)
COM
Commissievergadering (beige kaft)
COM
Réunion de commission (couverture beige)
Officiële publicaties, uitgegeven door de Kamer van volksvertegenwoordigers
Bestellingen :
Natieplein 2
1008 Brussel
Tel. : 02/ 549 81 60
Fax : 02/549 82 74
www.deKamer.be
e-mail : alg.zaken@deKamer.be
CRIV 50
COM 502
12/06/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
i
INHOUD
SOMMAIRE
Vraag van de heer Hubert Brouns aan de minister
van Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu over "de afbakening van
bevoegdheden tussen de oogarts, de opticien en
de optometrist" (nr. 4869)
1
Question de M. Hubert Brouns à la ministre de la
Protection de la consommation, de la Santé
publique et de l'Environnement sur "la délimitation
des compétences respectives des
opthalmologues, des opticiens et des
optométristes" (n° 4869)
1
Sprekers: Hubert Brouns, Magda Aelvoet,
minister van Consumentenzaken,
Volksgezondheid en Leefmilieu
Orateurs: Hubert Brouns, Magda Aelvoet,
ministre de la Protection de la consommation,
de la Santé publique et de l'Environnement
Vraag van de heer Luc Goutry aan de minister
van Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu over "de erkenning van
huisartsenkringen" (nr. 4753)
3
Question de M. Luc Goutry à la ministre de la
Protection de la consommation, de la Santé
publique et de l'Environnement sur "l'agrément
des cercles de généralistes" (n° 4753)
3
Sprekers: Luc Goutry, Magda Aelvoet,
minister van Consumentenzaken,
Volksgezondheid en Leefmilieu
Orateurs: Luc Goutry, Magda Aelvoet,
ministre de la Protection de la consommation,
de la Santé publique et de l'Environnement
Vraag van mevrouw Joke Schauvliege aan de
minister van Consumentenzaken,
Volksgezondheid en Leefmilieu over "de relatie
tussen mens en hond" (nr. 4791)
4
Question de Mme Joke Schauvliege à la ministre
de la Protection de la consommation, de la Santé
publique et de l'Environnement sur "les relations
homme-chien" (n° 4791)
4
Sprekers:
Joke Schauvliege, Magda
Aelvoet, minister van Consumentenzaken,
Volksgezondheid en Leefmilieu
Orateurs: Joke Schauvliege, Magda Aelvoet,
ministre de la Protection de la consommation,
de la Santé publique et de l'Environnement
Vraag van mevrouw Annemie Van de Casteele
aan de minister van Consumentenzaken,
Volksgezondheid en Leefmilieu over "het
koninklijk besluit tot vaststelling van de producten
die in een apotheek mogen worden verkocht"
(nr. 4860)
6
Question de Mme Annemie Van de Casteele à la
ministre de la Protection de la consommation, de
la Santé publique et de l'Environnement sur
"l'arrêté royal fixant la liste des produits pouvant
être vendus en pharmacie" (n° 4860)
6
Sprekers: Annemie Van de Casteele, Magda
Aelvoet, minister van Consumentenzaken,
Volksgezondheid en Leefmilieu
Orateurs: Annemie Van de Casteele, Magda
Aelvoet, ministre de la Protection de la
consommation, de la Santé publique et de
l'Environnement
Samengevoegde vragen van
8
Questions jointes de
8
- mevrouw Maggie De Block aan de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu over "de
eerstelijnsgezondheidszorgen" (nr. 4875)
8
- Mme Maggie De Block à la ministre de la
Protection de la consommation, de la Santé
publique et de l'Environnement sur "les soins de
santé de première ligne" (n° 4875)
8
- de heer Luc Goutry aan de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu over "de eerstelijnsgezondheidszorg"
(nr. 4877)
8
- M. Luc Goutry à la ministre de la Protection de la
consommation, de la Santé publique et de
l'Environnement sur "les soins de santé de
première ligne" (n° 4877)
8
Sprekers: Luc Goutry, Maggie De Block,
Magda Aelvoet, minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu
Orateurs: Luc Goutry, Maggie De Block,
Magda Aelvoet, ministre de la Protection de
la consommation, de la Santé publique et de
l'Environnement
Vraag van mevrouw Annemie Van de Casteele
aan de minister van Consumentenzaken,
Volksgezondheid en Leefmilieu over "de
begeleiding bij en na het afleveren van de
noodpil" (nr. 4887)
12
Question de Mme Annemie Van de Casteele à la
ministre de la Protection de la consommation, de
la Santé publique et de l'Environnement sur
"l'accompagnement requis lors de la délivrance
de la pilule du lendemain et après celle-ci"
(n° 4887)
12
Sprekers: Annemie Van de Casteele, Magda
Aelvoet, minister van Consumentenzaken,
Volksgezondheid en Leefmilieu
Orateurs: Annemie Van de Casteele, Magda
Aelvoet, ministre de la Protection de la
consommation, de la Santé publique et de
CRIV 50
COM 502
12/06/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
1
COMMISSIE VOOR DE
VOLKSGEZONDHEID, HET
LEEFMILIEU EN DE
MAATSCHAPPELIJKE
HERNIEUWING
COMMISSION DE LA SANTE
PUBLIQUE, DE
L'ENVIRONNEMENT ET DU
RENOUVEAU DE LA SOCIETE
van
DINSDAG
12
JUNI
2001
15:49 uur
______
du
MARDI
12
JUIN
2001
15:49 heures
______
De vergadering wordt geopend om 15.49 uur door
mevrouw Yolande Avontroodt, voorzitter.
La séance est ouverte à 15.49 heures par Mme
Yolande Avontroodt, présidente.
01 Vraag van de heer Hubert Brouns aan de
minister van Consumentenzaken,
Volksgezondheid en Leefmilieu over "de
afbakening van bevoegdheden tussen de
oogarts, de opticien en de optometrist"
(nr. 4869)
01 Question de M. Hubert Brouns à la ministre
de la Protection de la consommation, de la
Santé publique et de l'Environnement sur "la
délimitation des compétences respectives des
opthalmologues, des opticiens et des
optométristes" (n° 4869)
01.01 Hubert Brouns (CVP): Mevrouw de
voorzitter, mevrouw de minister, de
taakafbakening tussen de oogarts, de opticien en
de optometrist is een probleem dat al heel lang
aansleept. De laatste bespreking van deze
commissie erover dateert van eind 1999. Mevrouw
de minister, u hebt toen beloofd met de betrokken
beroepsgroepen rond de tafel te gaan zitten en in
overleg een oplossing uit te werken. Nog tijdens
de vergadering van eind 1999 werd een
bijkomend probleem gesignaleerd, in verband met
de nieuwe opleiding optiek en optometrie, waar
nog maar eens werd nagelaten in een duidelijke
afbakening met de oogartsen te voorzien.
Mevrouw de minister, u zou dit probleem toen
aankaarten bij uw collega's, maar u wees erop dat
er nog niet onmiddellijk afgestudeerden in optiek
en optometrie zouden komen, omdat de opleiding
drie jaar duurt. Nu zijn we anderhalf jaar verder.
Het conflict tussen oogartsen en opticiens is nog
steeds niet beslecht. Binnenkort zullen de eerste
optometristen zich aanbieden op de
gezondheidsmarkt om oogmeetkundige
onderzoeken te doen. Ik wil u dus enkele concrete
vragen stellen.
Ten eerste, wanneer heeft het aangekondigde
gesprek met de opticiens en de oogartsen
plaatsgevonden? Wat heeft dit overleg
opgeleverd? Ten tweede, wat werd er
afgesproken op het overleg met uw collega's van
de Gemeenschappen, dat plaatsvond op 20
december 1999? Bestaat er een algemene
afspraak dat er in de toekomst eerst overleg moet
plaatsvinden vooraleer nieuwe opleidingen in de
gezondheidszorg worden gecreëerd? Ten derde,
hoe kan de patiënt door de bomen nog het bos
zien, nu er naast oogartsen en opticiens ook nog
eens optometristen visuele zorgverlening gaan
aanbieden? Hoe denkt u hierover duidelijkheid te
scheppen? Ten vierde, is het mogelijk een
overzichtelijke taakafbakening op te nemen in de
wet? Eventueel kan daarbij vermeld worden dat de
apparatuur waarmee de oogrefractie wordt
gemeten, wordt voorbehouden aan de oogarts.
Waarom zou men het afleveren van een bril of
contactlenzen niet verbinden aan een medisch
voorschrift? Welke bezwaren kan men hiertegen
inbrengen? Ten vijfde en ten slotte, wanneer mag
de patiënt een duidelijke regeling verwachten?
Hangt dit af van de goodwill van de betrokken
beroepsgroepen of neemt u uw
verantwoordelijkheid als minister op en zorgt u
voor een regeling terzake?
12/06/2001
CRIV 50
COM 502
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
2
01.02 Minister Magda Aelvoet: Mevrouw de
voorzitter, mijnheer Brouns, ik moet u eerlijk
zeggen dat de regeling van een aantal
paramedische beroepen al jarenlang aansleept.
Het is zeer moeilijk om adviezen te krijgen van de
instanties die deze moeten leveren. Wij hebben
wel de erkenning van orthodontisten kunnen
afronden, maar dat was dan ook een dossier dat
al dertig jaar geleden werd opgestart. Nu vindt er
een moeizaam debat met de Gemeenschappen
plaats naar aanleiding van de vraag of er een jaar
praktische vorming moet komen voor tandartsen.
Ook dat is een dossier dat al sinds 1991 in de
pijplijn zit.
Mijnheer Brouns, ik kan u alleen maar gelijk
geven. Dit soort dingen sleept erg lang aan. Ik
probeer zeer hard om een aantal van die dingen
vooruit te helpen. Soms lukt dat, soms lukt dat
niet.
De hernieuwde gesprekken tussen onder meer
opticiens en oogartsen zijn niet doorgegaan omdat
er ondertussen nog een massa nieuwe vragen
rond andere paramedici ontstaan zijn en waar het
de bedoeling was een globaal kader van nieuwe
gezondheidsberoepen en gedelegeerde
handelingen te kunnen uitwerken. Ik verwijs hierbij
naar prothesisten, denturisten,
transplantcoördinatoren, enz.
Wat uw tweede vraag betreft, over het creëren
van nieuwe opleidingen in de gezondheidszorg, is
het logisch dat er overleg is met de
gemeenschappen daar zij voor onderwijs bevoegd
zijn.
Tot op heden wordt een onderscheid gemaakt
tussen de oogartsen, orthoptisten en opticiens.
Naar mijn mening bestaat er geen behoefte om
naast twee gereglementeerde beroepen -
opticiens en orthoptisten in een opleiding
optometrie te voorzien die zou moeten leiden tot
een beroep dat hoe dan ook beperktere
bevoegdheden zou hebben dan de twee
bestaande beroepen met elk zijn eigen
bevoegdheid op het terrein. Uiteraard is het de
bedoeling om in een duidelijke taakafbakening te
voorzien. Voor de orthoptisten is duidelijk vermeld
welke technische prestaties zij kunnen uitvoeren
in het kader van het koninklijk besluit van 24
november dat ik heb meegebracht en dat ik u
graag zal geven. Ook voor opticiens werd dit
vermeld.
Het tweede deel van artikel 2, paragraaf 1, van het
koninklijk besluit van 30 oktober 1964 bepaalt dat,
behoudens wanneer zij worden uitgevoerd op
medisch voorschrift, de bedoelde activiteiten
alleen de verbetering van de zuivere optische
gebreken van het gezicht tot voorwerp mogen
hebben. Elke behandeling van pathologische
gebreken van het oog is hierbij uitgesloten. Dit is
dus een zeer duidelijke omschrijving.
Om alle dubbelzinnigheid weg te werken, zou het
misschien beter zijn om het beroep van opticien in
het kader van de volksgezondheid te
reglementeren. Hierdoor zou het mogelijk zijn het
afleveren van een bril of van contactlenzen te
verbinden aan een medisch voorschrift. Het meer
commerciële aspect van de opticien kan dan
buiten het werken op voorschrift blijven bestaan
en dit naar analogie van bijvoorbeeld een
bandagist, een orthesist, een prothesist,
enzovoort.
Gezien de specifieke gesprekken rond deze
materie nog verder vorm moeten krijgen en dit
met het oog op een globaal kader van
paramedische beroepen, lijkt het ons thans
voorbarig om een duidelijke timing voorop te
stellen. Indien er echter geen consensus kan
worden bereikt met de diverse betrokkenen, zal ik
zelf initiatieven nemen om ten opzichte van de
patiënten duidelijkheid te scheppen.
01.03 Hubert Brouns (CVP): Mevrouw de
voorzitter, ik dank de minister voor haar antwoord.
Het is inderdaad een hele lijdensweg om adviezen
te bekomen en terecht zegt u, mevrouw de
minister, dat u daar ook zeer lang moet op
wachten. Waar ik het sterkst op aandring, is het
zoeken naar een middel waarbij u als bevoegde
minister de gemeenschappen bij wijze van
spreken kan dwingen om duidelijke afspraken te
maken alvorens een opleiding op te starten. Wij
weten immers dat de nieuwe optometristen zich
binnen het anderhalf jaar zullen aanbieden het
juiste getal ken ik niet, maar dat zullen er allicht
tientallen zijn en op dat ogenblik beschikt u al
dan niet over middelen om deze mensen niet te
laten starten. Dit vormt tevens een bijkomende
vraag. Natuurlijk is het vanuit de overheid niet
correct om deze jongeren eerst te laten studeren,
hun diploma te laten behalen en dan de discussie
te doen ontstaan naar wat al dan niet hun
bevoegdheden zijn. Deze jongeren maken hierbij
geen onderscheid tussen de
gemeenschapsoverheid en de federale overheid
want voor hen is dat uiteraard één overheid. De
afspraak op dit vlak van 20 december 1999 heeft
blijkbaar geen uitsluitsel gegeven over wat nu wel
of niet aan opleiding in deze richting mag worden
gegeven. Zo heb ik het toch begrepen.
CRIV 50
COM 502
12/06/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
3
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Collega's, er zijn twee vragen ingediend over de
eerstelijnszorg, nr. 4875 van mevrouw Maggie De
Block en nr. 4877 van de heer Luc Goutry. Er is
ook een vraag nr. 4753 van de heer Luc Goutry
over de erkenning van huisartsenkringen. Ik had
willen voorstellen deze vragen samen te
behandelen, maar vermits mevrouw Maggie De
Block momenteel niet aanwezig is, gaan wij over
tot de vraag van de heer Luc Goutry betreffende
de huisartsenkringen.
02 Vraag van de heer Luc Goutry aan de
minister van Consumentenzaken,
Volksgezondheid en Leefmilieu over "de
erkenning van huisartsenkringen" (nr. 4753)
02 Question de M. Luc Goutry à la ministre de la
Protection de la consommation, de la Santé
publique et de l'Environnement sur "l'agrément
des cercles de généralistes" (n° 4753)
02.01 Luc Goutry (CVP): Mevrouw de voorzitter,
collega's, mevrouw de minister, mijn vraag was al
een paar weken aangekondigd. Door
omstandigheden van mijn kant werd ze echter
telkens verdaagd.
Mevrouw de minister, wij vernemen dat u het
initiatief neemt om de huisartsenkringen te
erkennen. Vooral de Artsenkrant heeft uitvoerig
over die zaak bericht. Via dezelfde weg hebben wij
ook vernomen dat er 150 miljoen frank
uitgetrokken is om de projecten van de
huisartsenkringen te financieren. Tot nu toe is dit
echter de enige informatie waarover wij
beschikken. Er zou een ontwerp van koninklijk
besluit in voorbereiding zijn over de subsidie aan
de huisartsenkringen, evenals een ontwerp van
koninklijk besluit over de normen voor de
erkenning van de huisartsenkringen.
Mevrouw de minister, ik wil u in dit verband enkele
vragen stellen. Ten eerste, zou de erkenning naar
verluidt afhankelijk zijn van een ononderbroken
bevolkingswachtdienst, 24 uur op 24, 7 dagen op
7, en zou hiervoor in de nodige omkadering
worden voorzien. Hoe ziet u dit zelf? Wat verstaat
u onder het begrip bevolkingswachtdienst?
Bestaat er een reële nood aan zo'n wachtdienst?
Waarop steunt u zich om deze norm te hanteren?
Hoe zal dit initiatief aansluiten bij de reeds
bestaande initiatieven waarbij dokters zelf
wachtdiensten organiseren? Hoe zal deze
wachtdienst ingepast worden in het bestaande
systeem van dringende medische hulpverlening?
Hoe kan de patiënt duidelijk weten tot wie hij zich
moet wenden wanneer zich een noodsituatie
voordoet? Er zijn dan immers al de MUG, de
dringende medische hulpverlening, de huisarts of
eventueel de huisarts van wacht en de
bevolkingswachtdienst. Het wordt voor de patiënt
dus een beetje onduidelijk tot wie hij zich moet
wenden.
Ten tweede, ziet u naast het organiseren van een
wachtdienst nog andere belangrijke opdrachten
voor de huisartsenkringen? Vaak bestonden zij
immers reeds de facto, al zullen ze pas nu
gesubsidieerd worden.
Ten derde, houdt u bij de uitwerking van de
zogenaamde erkenningnormen rekening met de
definitie die de Unie voor Huisartsenkringen
(UHAK) geeft aan huisartsenkringen? UHAK vindt
dat minstens de helft van de erkende huisartsen
uit de omschreven regio moeten aangesloten zijn.
Men mikt blijkbaar naar een representatieve
organisatie, waarschijnlijk om te vermijden dat er
de facto een dissidentie ontstaat waardoor men de
regio niet meer meester is. Mevrouw de minister,
hebt u er al zicht op hoeveel procent van de
huisartsen aangesloten moet zijn bij een
huisartsenkring om erkend te kunnen worden?
Ik verneem dat het om een vrijwillige aansluiting
zou gaan, maar misschien wil u bepaalde normen
hanteren voor de erkenning van een
huisartsenkring, dit in het kader van het protocol
met de gemeenschappen? Het gaat hier immers
over een duidelijke gefederaliseerde bevoegdheid.
Welke norm zult u dan hanteren wat het aantal
aangesloten artsen betreft?
02.02 Minister Magda Aelvoet: Mevrouw de
voorzitter, collega's, de dossiers in verband met
de erkenning van de huisartsenkringen en in
verband met de impulsen die worden gegeven om
een bepaalde structurering aan de
eerstelijnsgezondheidszorg te geven zijn nauw
met elkaar verbonden. Wij stelden ons de vraag
wat er kan gebeuren op het vlak van de eerste lijn
om uit de huidige "chaos" die daar nu soms heerst
te komen. Wij hebben gemeend dat door
impulsen te geven er een zekere structurering kan
ontstaan. Het is in die context dat de UHAK ons
heeft gevraagd die vraag was trouwens gegrond
- of wij ook geen werk wilden maken van de
erkenning van huisartsenkringen. Wij hebben
daarmee ingestemd en wij blijven dat doen.
Ik kom tot uw eerste vraag. De idee vertrekt van
de heel eenvoudige vaststelling dit werd mij
overigens vorige vrijdag bevestigd door
interculturele bemiddelaars die in het Brusselse in
12/06/2001
CRIV 50
COM 502
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
4
ziekenhuizen werkzaam zijn - dat de
spoedgevallendiensten van ziekenhuizen meer en
meer worden aangesproken voor
gezondheidsproblemen die eigenlijk niet
onmiddellijk op het niveau van het ziekenhuis
moeten worden opgevangen. Om dit probleem te
verhelpen moet de gemakkelijke bereikbaarheid
van de eerste lijn worden gestimuleerd. Wij
moeten niet van nul vertrekken. Er zijn al heel wat
goed functionerende artsenkringen werkzaam, die
onder meer zijn aangesloten bij de UHAK. In de
vormgeving van het geheel zullen wij voortbouwen
op wat reeds bestaat. De doelstelling is duidelijk:
door een betere organisatie ervoor zorgen dat de
eerste lijn meer kan opvangen dan nu het geval is.
Er is reeds veel verwezenlijkt, maar de ervaring
heeft ons geleerd dat wij nog verder moeten gaan.
Ten tweede, inzake de opdrachten die zullen
worden gegeven wil ik in eerste instantie de lokale
vertegenwoordiging van de huisarts beklemtonen,
in de zin dat er een lokaal aanspreekpunt komt
voor elkeen die de huisarts als groep wenst te
benaderen. Daarmee bedoel ik niet dat de artsen
in een groepspraktijk moeten zitten, maar wel dat
men de groep van de huisartsen moet kunnen
aanspreken. Voor de organisatie van de
wachtdienst moet er een elementaire
reglementering komen. Op vele plaatsen is die
wachtdienst al goed georganiseerd, op andere
plaatsen is dat minder het geval. Ten slotte moet
meer duidelijkheid worden gebracht in wie zich
waarvoor verantwoordelijk heeft gesteld.
In verband met de definitie van de huisartsenkring
hebben wij rekening gehouden met de definitie
zoals die door de UHAK is uitgewerkt. Bovendien
werd hierover uitvoerig overleg gepleegd in een
werkgroep die zicht buigt over alle bestaande
geledingen van huisartsen. De UHAK heeft niet
het monopolie op de definitie van een
huisartsenkring. Hun visie is belangrijk en
daarmee werd ook rekening gehouden. Zij zeggen
dat het wenselijk zou zijn dat men de helft plus
één vertegenwoordigt. Natuurlijk zou dat wenselijk
zijn. Maar er moeten ook veiligheidselementen
worden ingebouwd. De meerderheidspositie mag
er immers niet toe leiden dat anderen, die zich
willen aansluiten, worden uitgesloten. De
minderheden moeten worden beschermd. Ik zou
niet liever willen dan dat er een zo groot mogelijke
eensgezindheid is en dat iedereen zich bij
eenzelfde punt aansluit.
Bovendien is er nog de acceptatieplicht. Men mag
niet zomaar mensen weigeren. Wie wenst aan te
sluiten en wie een praktijk heeft, moet daartoe de
kans toe krijgen.
Bovendien vestig ik er de aandacht op, collega
Goutry, dat er hiervoor op bepaalde plaatsen in
Vlaanderen reeds heel veel is georganiseerd, op
andere plaatsen minder en in Wallonië op een
andere manier. Als wij een reglement willen dat in
het hele land kan worden toegepast, moet ik
zoeken naar aangepaste formules. Daarvoor blijf
ik mij verder inzetten.
02.03 Luc Goutry (CVP): Mevrouw de minister,
ik dank u voor uw antwoord. De zaak is duidelijk,
maar ik verwonder mij erover dat de vragen niet
zijn samengevoegd. Straks heb ik immers nog
een vraag over het protocol en dat heeft er
rechtstreeks mee te maken. Ik herhaal mijn
opmerking dat het zeer belangrijk is de zaak
duidelijk te maken voor het publiek, zodat
iedereen zou weten wie voor wat kan worden
aangesproken en worden bereikt.
Het succes van de spoedgevallendiensten van de
ziekenhuizen is vooral te danken aan het systeem
van de derde betaler. Zal die wachtdienst
hetzelfde systeem hanteren? Wordt in het ontwerp
tot koninklijk besluit ook verwezen naar de LOK's,
het lokaal overleg tussen artsen, want naar
verluidt staat daarover niets in de tekst?
02.04 Minister Magda Aelvoet: Dit staat
inderdaad niet in het ontwerp tot koninklijk besluit,
omdat de opdracht van de LOK's een zeer
specifieke opdracht is. Het is niet de bedoeling
iets te organiseren dat reeds elders bestaat. Het is
wel de bedoeling ervoor te zorgen dat de zaken
geleidelijk naar elkaar toe groeien, maar dat
behoort tot de vormgeving van de eerstelijnshulp.
Het gaat echter om een moeizaam proces en
daarom wil ik niet op de zaken vooruitlopen; dat
zou alleen zorgen voor bijkomende complicaties.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
03 Vraag van mevrouw Joke Schauvliege aan
de minister van Consumentenzaken,
Volksgezondheid en Leefmilieu over "de relatie
tussen mens en hond" (nr. 4791)
03 Question de Mme Joke Schauvliege à la
ministre de la Protection de la consommation,
de la Santé publique et de l'Environnement sur
"les relations homme-chien" (n° 4791)
03.01 Joke Schauvliege (CVP): Mevrouw de
voorzitter, mevrouw de minister, collega's, een
recente studie van professor Kahn aan het
kinderziekenhuis van de universiteit van Brussel is
de aanleiding voor mijn vraag. Hij stelt vast dat
CRIV 50
COM 502
12/06/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
5
iedere week op de spoedgevallendienst kinderen
worden opgenomen met hondenbeten. Hij noemt
de situatie zeer dramatisch. Hij wijst erop dat dit
voor kinderen langdurige psychologische en
gedragsproblemen kan veroorzaken en dat de
situatie zeer ernstig is. Naar aanleiding van deze
studie was er heel wat aandacht in de pers en in
de media. U hebt toen gezegd dat u maatregelen
zou nemen om de relatie tussen mens en hond te
verbeteren. Daarom wil ik u ter verduidelijking een
aantal vragen stellen.
Wat bedoelt u precies met maatregelen om de
relatie tussen mens en hond te verbeteren?
Is dit enkel een federale aangelegenheid of zult u
ook de gemeenschappen en de gewesten in de
zaak betrekken?
Waar werden deze maatregelen voorbereid?
Gebeurde dit binnen de overkoepelende structuur,
waarvan u in uw beleidsnota spreekt?
Overweegt u ook plannen om de relatie met
andere gezelschapsdieren te verbeteren?
03.02 Minister Magda Aelvoet: Mevrouw de
voorzitter, collega's, het probleem van agressie
van honden ten aanzien van mensen is een thema
dat zeer geregeld aandacht krijgt, voornamelijk
naar aanleiding van één of andere spectaculaire
situatie, die soms echt dramatisch kan aflopen.
Dat heeft ertoe geleid dat in een aantal landen de
keuze is gemaakt om een lijst op te stellen van
zogezegde, duidelijk omschreven, agressieve
rassen, die men dan gaat bannen, terwijl andere
landen een andere keuze maken. Wijzelf denken
veeleer dat het uitvaardigen van een lijst met
enkele rassen erop het probleem niet oplost, want
wij stellen vast dat 90% van de beten die
behandeld worden, meestal op de
spoedgevallendiensten, beten zijn van de hond
van het gezin in kwestie. In de meeste gevallen
gaat het dus niet om die gevaarlijke rassen. Dus
wilden wij het niet zo aanpakken dat wij een lijstje
maken, een verbod uitvaardigen en daarmee de
zaak oplossen.
Om aan dat probleem een beter antwoord te
geven, is er vorig jaar een zeer groot symposium
georganiseerd door mijn diensten. Daar hebben
vijf werkgroepen zich gebogen over specifieke
aspecten waaraan aandacht moet worden
besteed. Het gaat dan om de fokkerij en de
training van honden, de behandeling van honden
met gedragsproblemen, de situatie van
hondenasielen, hond en openbare veiligheid, en
ten slotte volksgezondheid. Het is vanuit die
context dat professor Kahn spreekt over die
aanbevelingen. Vanuit het symposium hebben die
vijf werkgroepen specifieke opdrachten gekregen
die moeten leiden tot een aantal aanbevelingen.
Die zullen moeten worden uitgevoerd door het
ministerie van Binnenlandse Zaken, door mijzelf
en door anderen. Wat bijvoorbeeld de fokkerij
betreft, is één van de aspecten waar onder andere
de universiteit van Gent heel sterk de nadruk op
heeft gelegd, dat men op een periode van vijf, zes
jaar van zeer veel rassen, ook van de rassen die
nu bij wijze van spreken onschuldig zijn of die niet
het agressieve imago hebben, door selectie een
heel agressief ras kan maken. Vandaar ook dat de
Rijksuniversiteit Gent heeft aanbevolen om zeker
niet een lijst te maken met de verboden rassen,
want daarmee raakt men het gros van de
problemen niet en ook de kern van de zaak niet.
Wie wil selecteren, kan dat immers doen, als hij
misdadige bedoelingen heeft. Hoewel we daar in
België nog niet te veel mee te maken hebben, zijn
er landen waar bepaalde fokkerijen selecteren op
steeds grotere agressiviteit, waarbij die dieren
worden ingezet als wapen en niet langer als
gezelschapsdier.
Men had mij gezegd dat de eindrapporten tegen
het einde van de maand mei klaar zouden zijn,
maar ik heb ze nog steeds niet ontvangen. Ik heb
naar aanleiding van uw vraag er nog eens om
gevraagd. De synthese, of zelfs het volledige
rapport, zou ongeveer klaar zijn, maar men moet
nog enkele onderdelen van bepaalde
administraties krijgen. Zo heeft men mij verteld dat
bij bepaalde initiatieven verschillende ministeries
betrokken zijn en dat men de reacties van die
verschillende ministeries moet hebben voor men
die aanbeveling echt hard kan maken. Normaliter
zal ik met veel plezier de resultaten van die
werkgroepen voorleggen. Tot mijn eigen
verbazing heb ik op het symposium van april 2000
gemerkt dat er oneindig veel mensen bij
betrokken zijn. Er waren 500 mensen vanuit
verschillende invalshoeken aanwezig: scholen,
ziekenhuizen, fokkerijen, verenigingen van
dierenbescherming, die zich bezighouden met het
tatoeëren van de dieren of het aanbrengen van
chips, enzovoort.
Daar is dus een breed gamma van mensen bij
betrokken. Er was een grote consensus in de zaal
betreffende de aanpak die vanuit verschillende
brede invalshoeken werd voorgesteld. Professor
Kahn was een van de experts op dat symposium
aanwezig, wat zijn uitspraak verklaart.
03.03 Joke Schauvliege (CVP): Mevrouw de
minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord op
12/06/2001
CRIV 50
COM 502
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
6
deze vraag over een onderwerp waarbij heel wat
personen betrokken zijn.
Ik vermoed dat iedereen terzake toch tot een
oplossing wil komen, uitgezonderd wellicht
degenen die kwade bedoelingen hebben, maar
dat kan de dieren niet kwalijk worden genomen.
Het zijn immers de begeleiders die de dieren
misbruiken voor bepaalde doeleinden, maar laten
wij deze categorie van personen buiten
beschouwing laten.
Volgens mij zijn de meeste personen te goeder
trouw en wensen zij dat de relatie tussen mens en
hond verbetert. Ik kijk dan ook uit naar een
grondige discussie in deze commissie over deze
materie, zodra de resultaten zijn bekend. Bij die
gelegenheid kunnen ook de overige
gezelschapsdieren in aanmerking worden
genomen en kunnen algemene conclusies worden
genomen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
04 Vraag van mevrouw Annemie Van de
Casteele aan de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu over "het koninklijk besluit tot
vaststelling van de producten die in een
apotheek mogen worden verkocht" (nr. 4860)
04 Question de Mme Annemie Van de Casteele
à la ministre de la Protection de la
consommation, de la Santé publique et de
l'Environnement sur "l'arrêté royal fixant la liste
des produits pouvant être vendus en
pharmacie" (n° 4860)
04.01 Annemie Van de Casteele (VU&ID):
Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, de
apothekers moesten de jongste tijd een en ander
incasseren.
Vorige week, toen ook het systeem van de
referentieterugbetaling van start ging waarrond
nog heel wat perikelen bestaan op het terrein en
waarover ik het reeds had met minister
Vandenbroucke, verslikte ik mij bijna in mijn
ochtendkoffie bij het lezen van een krant waarvan
de voorpagina vermeldde: "Alle crèmes en lotions
weg uit apotheken". Ik greep dus meteen naar
mijn pen om een vraag op te stellen naar
aanleiding van dat artikel, al wist ik wel dat op dat
terrein een en ander beweegt.
Ik schaar mij volledig achter de uitspraak van uw
kabinetsmedewerker terzake, met name dat
ervoor moet worden gezorgd dat een apotheek
geen snoepwinkel wordt. Immers, er is een
belangrijke evolutie aan de gang waarbij de
apotheek steeds meer als een winkelier wordt
beschouwd. Dit is te wijten aan bepaalde
maatregelen uit het verleden, zoals deze die de
doodsteek betekenden voor de magistrale
bereidingen, waardoor meteen ook de beroepseer
van de apotheker voor een deel sneuvelde, of
andere die de meeste apothekers, onder druk van
historisch gegroeide omstandigheden, als het
ware verplichtten 10% korting te geven. Al deze
elementen geven de verbruiker, de patiënt, de
indruk dat de apotheker zonder meer een
winkelier is.
Er zijn dus zoveel punten die tot wrevel leiden,
mevrouw de minister, dat het mij verbaast dat u, in
plaats van hierop te reageren, beslist dat een
aantal producten per definitie uit de apotheek
moeten verdwijnen.
Het is wel zo dat in bepaalde gevallen de rem niet
tijdig wordt ingedrukt en dat er een evolutie aan de
gang is - waaraan sommigen meedoen en
anderen niet - maar aan dewelke paal en perk
moet worden gesteld. Ik ben evenwel van mening
dat zulks niet moet gebeuren via wettelijke
initiatieven, maar via de daartoe bevoegde
instantie, met name de Orde van Apothekers die
er steeds moest over waken dat de deontologie
wordt gerespecteerd, dat de apothekers zich als
collega's onder elkaar gedragen, liever dan als
concurrenten en dat in dit beroep het commercieel
aspect nooit primeert.
Via de kwaliteitscontroles kan ook de APB
bijsturingen doen omtrent de producten die al dan
niet thuishoren in de apotheken.
Mevrouw de minister, uw medewerker liet
uitschijnen dat met de APB een akkoord werd
bereikt en dat weldra een koninklijk besluit zou
worden opgesteld dat een lijst zou bevatten van
de producten die niet in de apotheek mogen
worden verkocht. Hierop reageerde de APB door
te stellen dat er wel gesprekken werden gevoerd,
maar dat terzake geen consensus werd bereikt
omdat het publiceren van een dergelijke strikte lijst
niet de aangewezen weg is. Immers, de
aanpassing van die lijst zou dan weer voor heel
wat problemen zorgen.
Wat is uw standpunt terzake, mevrouw de
minister?
Mochten bepaalde producten op een lijst
verschijnen omdat zij niet thuishoren in een
apotheek, dus producten waarop enige
CRIV 50
COM 502
12/06/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
7
verdenking rust omdat zij niet zouden voldoen aan
bepaalde kwaliteitscriteria, wat gebeurt er dan
mee? Immers, men moet vermijden dat er een
grijs circuit ontstaat van producten die niet zijn
toegelaten in de apotheken want in een dergelijk
circuit zou de controle en de begeleiding zeer
gering zijn. Hiermee bedoel ik uiteraard niet de
fopspenen of de glazen die als geschenk worden
gegeven bij vitaminepreparaten. Daarover gaat de
discussie niet.
De discussie gaat over de hele grijze zone waarin
ik u graag zou zien optreden en zeggen wat kan
en niet kan op de Belgische markt. Ik denk
bijvoorbeeld aan vermageringskoffie. Kan dit? Als
het product als vermageringsmiddel dient, dan
heeft het zijn plaats in een apotheek en moet het
via een of ander circuit in de apotheek
terechtkomen, hetzij als geneesmiddel, hetzij als
nutriënt of plantenpreparaat. Het is geen goede
oplossing om deze grijze zone, met risico's voor
consumenten die het product op een andere
manier in handen krijgen, zomaar te laten
bestaan.
04.02 Minister Magda Aelvoet: Mevrouw de
voorzitter, collega's, als de Orde van de
Apothekers en de APB zeer succesvol waren, dan
moesten wij er ons echt niet mee bezighouden. Er
zijn gesprekken gevoerd, maar de zaak is nog niet
rond. Morgen of overmorgen zal er een koninklijk
besluit verschijnen, maar er wordt wel verder
gewerkt. De contacten met de APB daarover zijn
niet afgesloten, maar ik denk dat het mogelijk is
een onderscheid te maken. Men zal altijd
elementen in de grijze zone aantreffen, ook wat
deze materie betreft, maar over sommige zaken
kan men zonder al te grote problemen eensgezind
zijn. Het hangt ervan af hoe ver men geraakt
inzake akkoorden om te zien of men al dan niet
reglementair moet optreden. Ik wil wel dat op dat
terrein vooruitgang wordt geboekt. Daar sta ik op.
Wij zullen zien op welke manier wij die doelstelling
zullen kunnen realiseren.
De zaak rond de ristorno's behoort niet tot mijn
bevoegdheid. Dat weet u. Daar kan ik dus
helemaal niet ingrijpen. Wat u zegt in verband met
het aanmaken van magistrale bereidingen die
inderdaad tot de essentie van de farmacie
behoren, denk ik dat deze juist in de hand zullen
worden gewerkt als men de apotheken niet te zeer
laat overwoekeren door commerciële praktijken
die er niet direct in thuishoren.
U kent de stand van zaken inzake de substitutie.
Ik heb dat al een aantal keren gezegd. In ieder
geval zal er worden doorgewerkt aan het
voorschrijven op stofnaam, wat in ieder geval een
responsabilisering van de apotheker inhoudt. Als
ik mag verwijzen naar de rol die aan de
apothekers wordt gegeven in het kader van de
noodpil, is dat een valorisatie van de rol die zij
kunnen spelen en niet iets anders. Op dat vlak
heb ik een beetje zalf op uw ziel kunnen strijken.
Wat de eerbiediging van de farmaceutische
wetgeving betreft, is het de regel dat klachten bij
de Farmaceutische Inspectie echt wel worden
onderzocht. Jammer genoeg circuleren er meer
geruchten dan dat er klachten komen. Dat is
eigenlijk het probleem. Ik heb dat naar aanleiding
van vroegere vragen ook al gezegd. In ieder
geval, als wij vaststellingen doen in verband met
gezondheidsclaims bij producten die wij absoluut
niet hard kunnen maken, dan wordt wel degelijk
opgetreden.
04.03 Annemie Van de Casteele (VU&ID):
Mevrouw de minister, ik denk inderdaad dat er
verder moet worden gepraat. Deze kwestie moet
worden uitgeklaard. Ik refereer aan de veto's ten
opzichte van bepaalde producten. Men doet soms
toch ook een beetje aan demagogie. Sinds mijn
kindertijd weet ik dat men in een apotheek een
fopspeen kan kopen omdat men daar ook de
melkproducten en de bijkomende flessen en
speentjes verkoopt. Kan dat nu niet meer? Men
mag toch niet in het andere uiterste vervallen.
U hebt gelijk als u zegt dat u niet bevoegd bent
inzake de ristorno's, maar u bent wel lid van de
meerderheid die beslist in dit land. U zou uw
collega's een duwtje in de rug kunnen geven om
daarvoor een oplossing te vinden. Ik denk ook aan
de magistrale bereidingen
Die inspanning zou men zeker kunnen doen in het
licht van de referentieterugbetaling. Men heeft
bijvoorbeeld zelfs geen vergelijking gemaakt
tussen de prijzen van een aantal preparaten van
dezelfde moleculen die momenteel onder allerlei
generieke namen op de markt zijn. In sommige
gevallen was dat ook in het verleden de
goedkoopste oplossing. Men heeft ook toen geen
inspanning gedaan om het voorschrijven van
generische middelen te stimuleren. Uiteraard
gebeurde dat tijdens de dienst van uw voorganger.
De klok kan natuurlijk niet worden teruggedraaid.
Apothekers die hun beroep met hart en ziel
uitoefenen en die daarin veel tijd gestoken hebben
tijdens hun opleiding, zien echter nog altijd met
lede ogen aan dat dit aspect van het beroep
helemaal aan het verdwijnen is.
12/06/2001
CRIV 50
COM 502
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
8
Wat betreft het voorschrijven op stofnaam, stel ik
opnieuw vast dat er toch enig verschil is tussen uw
mening en die van de heer minister
Vandenbroucke. U geeft de toelating en zegt dat
men er verder aan werkt, terwijl de heer
Vandenbroucke daarin helemaal niet zo affirmatief
is. Integendeel, hij schuift dat probleem op de
lange baan. Dat bleek toen ik hem vorige week
vroeg op welke manier het RIZIV voor de
honorering van zo'n voorschriften op stofnaam
zou instaan. Hij weigerde te antwoorden omdat
dat op dit moment nog niet aan de orde is.
Ik wil u wel steunen als u die kar wil trekken. Ik
hoop dat dat zal lukken. Ik zei tegen de heer
Vandenbroucke nog dat dat volgens mij de enige
weg zal zijn.
Op de noodpil komen we straks nog terug.
Wat de farmaceutische inspectie betreft, wil ik het
volgende zeggen. Ik weet dat er te weinig klachten
zijn. Bovendien is het probleem meestal al
opgelost vooraleer de klacht toekomt.
De voorzitter: Mevrouw Van de Casteele, mag ik
u vragen om de tijd van de repliek te respecteren.
04.04 Annemie Van de Casteele (VU&ID):
Mevrouw de voorzitter, ik heb mijn tijd
gerespecteerd. Daarnet heb ik slechts een korte
tijd gesproken, of in ieder geval korter dan mijn
voorganger. Ik vind het wel vervelend dat wij onze
vragen onder tijdsdruk moeten stellen, waardoor
ons het mes op de keel wordt gezet.
De voorzitter: Mevrouw Van de Casteele, dat
kunt u niet menen. Ik denk dat er hier veel
objectieve mensen willen getuigen dat ik de ruimte
voor repliek laat. U weet echter veel en u maakt
veel interessante opmerkingen. Dat is allemaal
samen het voorwerp van een debat op zichzelf.
04.05 Annemie Van de Casteele (VU&ID):
Mevrouw de voorzitter, ik wilde u niet persoonlijk
viseren. Het is echter telkens laat vooraleer we
aan de vragen kunnen beginnen. We moeten
onze vragen dus stellen onder een bepaalde
stress.
Ik wilde verwijzen naar geneesmiddelen die in het
Kruidvat gevonden zijn. De farmaceutische
inspectie moest toegeven dat ze daartegen niet
kon optreden. Ze kon er geen beslag op leggen.
Na weken waren de middelen dus nog steeds in
de rekken terug te vinden. Ook op dat probleem
moet volgens mij dringend een antwoord worden
gevonden.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
05 Samengevoegde vragen van
- mevrouw Maggie De Block aan de minister
van Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu over "de
eerstelijnsgezondheidszorgen" (nr. 4875)
- de heer Luc Goutry aan de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu over "de
eerstelijnsgezondheidszorg" (nr. 4877)
05 Questions jointes de
- Mme Maggie De Block à la ministre de la
Protection de la consommation, de la Santé
publique et de l'Environnement sur "les soins
de santé de première ligne" (n° 4875)
- M. Luc Goutry à la ministre de la Protection de
la consommation, de la Santé publique et de
l'Environnement sur "les soins de santé de
première ligne" (n° 4877)
05.01 Luc Goutry (CVP): Mevrouw de voorzitter,
ik ben een beetje verrast omdat de vraag van
mevrouw De Block voor de mijne geagendeerd
staat. Dames gaan altijd voor, u weet wel: het
gelijke kansenbeleid!
De voorzitter: Dat is vriendelijk, mijnheer Goutry.
Mevrouw De Block, mijn excuses.
05.02 Maggie De Block (VLD): Mevrouw de
voorzitter, mijnheer Goutry, bedankt voor zoveel
hoffelijkheid op dit late uur.
Mevrouw de minister, naar aanleiding van
berichten over een protocol tussen de federale
regering en de gemeenschappen over de
eerstelijnsgezondheidszorg, in casu over de
structurering, staat het artsenkorps in rep en roer.
Het protocol voorziet in de oprichting van een
niveau waarin alle actoren die bij de eerste lijn
betrokken zijn gegroepeerd worden en per regio
moeten samenwerken. In de praktijk betekent dit
dat een soort superstructuur in het leven wordt
geroepen die in een bepaalde regio actief zal zijn.
Naargelang de berichtgeving spreekt men over
schijven van 100.000 inwoners per regio.
Mevrouw de minister, hoe ziet u dat werkbaar de
praktijk? In het verleden heb ik u reeds gevraagd
in welke mate u rekening hield met de
patiëntenstromen rond hospitalen. U hebt
geantwoord dat er geen sprake was van stromen.
Het protocol spreekt wel duidelijk over stromen.
Kunt u dit toelichten? Hebt u garanties ingebouwd
zodat de vrije keuze van de patiënt gevrijwaard
CRIV 50
COM 502
12/06/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
9
blijft? Welke invloed zal het protocol hebben op de
zelfstandigheid van de artsen, de extramurale
specialisten en andere zorgverleners zoals de
zelfstandige verplegers en kinesisten die tot op
heden niet gegroepeerd werken. De
zelfstandigheid draagt, ons inziens, sterk bij tot de
kwaliteitsvolle en laagdrempelige
gezondheidszorg die de basis is voor onze door
de ons omringende landen benijde goede
zorgverlening. Blijft u bij uw standpunt de
zorgregio's in grote structuren van 100.000
inwoners in te delen of bent u bereid de
zorgregio's te verkleinen zodat de werkbaarheid
behouden blijft? Zou het niet beter zijn de 100
huisartsenkringen, die op dit ogenblik
functioneren, goed gestructureerd zijn en reeds
jaren werken zonder vergoeding en structurering
maar wel een coherente zorgverlening
verzekeren, te erkennen in plaats van nieuwe en
logge structuren in het leven te roepen?
05.03 Luc Goutry (CVP): Mevrouw de voorzitter,
ik wens een constructief voorstel te doen.
Misschien is het interessanter dat de diensten in
de zaal zitten en dat wij knus om de tafel gaan
zitten.
Mevrouw de minister, ik sluit me aan bij het
betoog van mevrouw De Block. Het verwondert
me dat wij over twee belangrijke zaken zoals de
erkenning van de huisartsenkringen en het
protocol slechts informatie krijgen als wij over de
problematiek een vraag indienen. Blijkbaar is het
onmogelijk om over een van de belangrijke pijlers
van uw beleid in deze commissie van gedachten
te wisselen. Wij moeten onze informatie elders
halen en u hier ondervragen om iets meer te
weten te komen.
Mevrouw de minister, er was aangekondigd dat
het protocol op 30 mei ondertekend zou worden.
Is dit reeds gebeurd? Wat is de inhoud van het
protocol?
Is er in het protocol met de gemeenschappen een
bepaling opgenomen over het niet-dringend
ziekenvervoer, een thema dat al diverse keren is
besproken en waarvan ik mag veronderstellen dat
het inderdaad wordt vermeld, aangezien het toch
een vorm van eerstelijnszorg is? Naar verluidt zou
er in het protocol worden op gealludeerd dat de
drempel voor de huisarts te hoog is. Waarop
baseert u zich voor die stelling, mevrouw de
minister?
Wat gebeurt er met de reeds bestaande vormen
van samenwerking tussen praktijken van
eerstelijnszorg? Worden die van de kaart geveegd
of worden ze mee ingecorporeerd in de structuren
die u op grond van het protocol zal proberen te
realiseren?
Wat is de kwaliteitsmeerwaarde? Hoe meet u dat?
Is er geen gevaar op overstructurering? Mevrouw
De Block heeft er terecht op gewezen dat er enige
nervositeit heerst bij de betrokken actoren. Het
zou alvast opportuun zijn dat zij meegaan met uw
plannen.
Zijn er afspraken in verband met de financiële
ondersteuning? Ik heb begrepen dat de 150
miljoen bestemd zijn voor de huisartsenkringen.
Zijn er nog financiële incentives? Ik herinner eraan
dat in het protocol vaststellingen worden gedaan
inzake de federale en regionale bevoegdheden.
Mevrouw de minister, zou het niet zinvol zijn om
op grond van de teksten over de erkenning van de
huisartsenkring en op grond van het protocol zelf
een ruimer debat in de commissie te voeren?
De voorzitter: Mag ik vooraleer de volgende
spreker aan het woord te laten, de heer Valkeniers
feliciteren met de benoeming van zijn echtgenote
tot minister in Zuid-Afrika?
05.04 Minister Magda Aelvoet: Mevrouw de
voorzitter, aan mevrouw De Block laat ik
opmerken dat ik, wanneer ik een aantal
commentaren in de Artsenkrant lees, niet meer
weet waarover de auteurs het eigenlijk hebben. Ze
gebruiken termen als kolchozen en de afschaffing
van de vrije geneeskunde. Dat choqueert mij ten
zeerste, des te meer omdat ze mee aan tafel
hebben gezeten toen daarover werd
gediscussieerd en ze hun mond toen niet
opendeden. Hoe dikwijls is het dossier ook hier al
niet ter sprake gekomen? De moeilijkheid is dat
bepaalde actoren niet geïnteresseerd zijn in het
vinden van een oplossing, omdat ze verkiezen dat
niets verandert en alles bij het oude blijft.
Dit gezegd zijnde ga ik in op de kernvraag, met
name hoe verhoudt de nieuwe regeling zich tot
wat er reeds op het terrein bestaat. Er zijn reeds
grote en kleine huisartsenkringen. Het enige
waartoe ik mij formeel engageer, is dat ernaar zal
worden gestreefd dat de bestaande kringen die
vrij klein zijn georganiseerd, samen één regio
zullen kunnen bedienen. Daarbij zal ieder zijn
werkterrein en de ervaring die hij heeft
opgebouwd, behouden. We hebben wel een
minimaal aanspreekpunt nodig op een voldoende
grote schaal waarbinnen de bestaande structuren
hun rechten behouden en kunnen functioneren.
Als de betrokken actoren wat dat betreft wat
12/06/2001
CRIV 50
COM 502
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
10
minder gecrispeerd zouden zijn, dan zouden we al
veel verder staan.
Er is het praktijkniveau, waarvan iedereen weet
dat het grootste gedeelte daarvan solopraktijken
zijn. Sommigen werken in
samenwerkingsverbanden en anderen - een
kleine minderheid - in groepspraktijken. Daarnaast
zijn er het lokale niveau en het
interpraktijkenniveau. Op dat niveau kan er
multidisciplinair overleg met betrekking tot de
patiënt plaatsvinden. Op het derde niveau worden
activiteiten ontwikkeld die een goede zorg voor de
patiënt bevorderen maar niet in het eerste of
tweede niveau kunnen worden opgenomen.
Waaraan wordt er nu concreet gedacht? Het gaat
om subsidiaire zaken die ondersteunend moeten
werken voor de rest en niet alles naar zich toe
halen. Het gaat erom de actoren van de eerste lijn
samen te brengen zodat ze een gestructureerd
overleg kunnen houden met de andere sectoren
zoals de ziekenhuizen, de extramurale
specialisten en de verleners van dringende
medische hulp. Op dat niveau moeten die
afspraken kunnen worden gemaakt. Het gaat
verder onder andere nog om maatregelen inzake
de continuïteit van de zorgverlening.
Ten tweede wil ik duidelijk stellen dat de vrije
keuze van de patiënt ten volle wordt
gerespecteerd. In dat proces wordt helemaal niet
ingegrepen. Als er nu één ding "heilig" is, dan is
het wel de vrije keuze van de patiënt. Dat was ook
een van de eerste punten in het vorige ontwerp
van wet inzake patiëntenrechten dat ik u heb
voorgelegd. Het recht op vrije keuze is voor mij
fundamenteel en dat wordt niet op de helling
gezet. Daar engageer ik mij absoluut voor.
De minimale structuur die nodig is, zal geenszins
de zelfstandigheid van de artsen beperken.
Integendeel, via afspraken zal een duidelijk
functioneren worden gerealiseerd voor de
verschillende beoefenaars van de eerste lijn.
Wat de grootte van zo'n regio betreft, is het
natuurlijk belangrijk in overweging te nemen dat er
een voldoende kritische massa moet zijn, zowel
qua data als qua werking. Dit soort activiteiten kan
men nu eenmaal niet "en petit comité" doen. Wij
denken effectief dat, als we het hebben over
bepaalde vertegenwoordigingstaken, we een
voldoende grote groep moeten hebben. Er worden
geen absolute cijfers vooropgesteld, precies
omdat men de mogelijkheid wil hebben om
rekening te houden met regionale situaties.
Sommige steden hebben op zich al meer dan
200.000 inwoners. Daar moet men dus anders
functioneren. Er zal niet een model opgelegd
worden. Maximale soepelheid is mogelijk
gemaakt.
Mijnheer Goutry, ik kom dan bij uw vragen. Het
protocol werd niet ondertekend op 30 mei. Er
moesten nog twee punten worden uitgeklaard op
het niveau van het Waalse en het Brusselse
Gewest. Wel werd er een zeer klare procedure
aangenomen die ertoe moet leiden dat op 14 juni,
nu vrijdag dus, de laatste details worden
uitgeklaard. Hierdoor zou op het einde van de
maand tot de definitieve ondertekening kunnen
worden overgegaan. Dat is de stand van zaken.
De bedoeling van de lichte, elementaire structuur
is juist om, vertrekkend van de bestaande
structuren in de eerste lijn en voornamelijk van de
sites via het creëren van de structuur, datgene wat
momenteel al bestaat te versterken. Het is van het
allergrootste belang dat men duidelijk weet dat
alles wat samenhangt met niet-dringend
ziekenvervoer in dit protocol uiteraard helemaal
niet aan de orde is. Wij menen dat de
zorgorganisatie waarnaar in het protocol wordt
verwezen aan een behoefte beantwoordt.
Ik verwijs terzake naar de prioriteitenlijst van het
Vlaamse Huisartsenparlement, naar de gemengde
commissie waar zowel het multidisciplinair overleg
als een lichte territoriale structuur als één van de
prioriteiten wordt aangeduid.
De Belgische huisarts scoort op het vlak van de
bereikbaarheid hoger in vergelijking met de ons
omringende landen. Er is evenwel de vaststelling
dat er toch een drempel is, dat er nog zeer vaak
een beroep op de spoedgevallendienst wordt
gedaan. Mevrouw De Block, u zei dat het ook met
het derdebetalercircuit samenhangt. Het financiële
aspect speelt inderdaad ook een rol als men een
beroep doet op de spoedgevallendienst in de
plaats van op de wachtdienst. Een versterking van
de multidisciplinaire samenwerking in de
eerstelijnsgezondheidszorg lijkt wel degelijk een
oplossing te kunnen zijn. Bepaalde spoed-
gevallendiensten in ziekenhuizen vragen ook
daadwerkelijk om een ontlasting omwille van het
oneigenlijk beroep dat bij kleine akkefietjes op de
spoedgevallendienst wordt gedaan.
Het protocol sluit goed aan bij de huidige
praktijkvormen en de bestaande samewerkings-
verbanden. Er was zeer veel vertrouwen
opgebouwd waarbij een wezenlijk element een
belangrijke rol speelde, meer bepaald de
erkenning van de huisartsenkringen. Er moest wel
met twee beperkingen rekening worden
CRIV 50
COM 502
12/06/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
11
gehouden: er mag niet zomaar iemand worden
geweigerd en minderheden mogen niet worden
uitgesloten. Naast deze beperking wordt deze
definitie gehanteerd. Het is jammer dat men
vooral reageert vanuit een vrees die berust op
denkbeelden, wat aanleiding geeft tot
commentaren die niet met de werkelijkheid in
overeenstemming zijn.
05.05 Maggie De Block (VLD): Mijnheer de
voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor uw
antwoord. Ik heb heel bewust het taalgebruik, dat
ik ook in de pers kan lezen, niet overgenomen.
Het verheugt mij dat u zegt dat de bestaande
structuren kunnen blijven functioneren. Ik merk
nog op dat de wachtdiensten van de huisartsen
wel vaak worden geconsulteerd. Ik ben ervan
overtuigd dat de spoedopnames minder zouden
worden belast als de wachtdiensten van de
huisartsen minder concurrentieel zouden zijn. In
de grote steden is dat echter niet altijd gekend. In
Brussel is er bijvoorbeeld een probleem in de
organisatie van de wachtdiensten. Daar worden
de ziekenhuizen dan inderdaad met gekneusde
enkels en snotneuzen overstelpt. Dat is inderdaad
een probleem.
Deze opmerkingen zijn niet bedoeld om u te aan
te vallen of te kwellen. Het is mijn enige
bezorgdheid en ook van de artsen in onze fractie
dat de patiënt er uiteindelijk beter van wordt. Het
beroep moet echter ook een zekere
aantrekkelijkheid hebben voor mensen die op een
zelfstandige basis actief zijn in de
gezondheidszorg, zoals artsen, verplegers,
kinesisten. De mensen die met de gezondheid van
de medemens zijn begaan, willen uiteraard hun
brood te verdienen, maar hebben daarnaast ook
een zeker engagement en een zekere wil. Het
pleit alleszins voor ons dat de zelfstandigheid een
deel van de charme van het beroep
vertegenwoordigt.
05.06 Luc Goutry (CVP): Mevrouw de minister,
ik heb geen antwoord gehoord op de meest
fundamentele vraag inzake de procedure. Zou het
niet beter zijn geweest dat u zowel de
ontwerptekst van het protocol als die van het
koninklijk besluit inzake de huisartsenkringen
beide ter bespreking in de commissie had
voorgelegd? In dat geval hadden wij met de
teksten in de hand en met kennis van zaken van
gedachten kunnen wisselen over belangrijke
punten waarover wij al bij herhaling hebben
gesproken. Eigenlijk is het raar dat wij moeten
gissen en u naar de inhoud vragen, terwijl wij er
toch over horen. Hoe komt het dat wij niet over die
teksten kunnen of mogen beschikken? Hebt u
daar een bepaalde mening over?
Misschien zijn de artsen kwaad geworden toen zij
op uw kabinet kwamen en niet wisten dat het
koninklijk besluit over de huisartsenkringen plots
werd gekoppeld aan een protocol waarvan zij pas
ter zitting inzage kregen. Misschien wordt er ook
argwaan gecreëerd door de manier waarop de
dingen verlopen. U hebt het over een minimaal
licht aanspreekpunt. Als ik dat dan vergelijk met
wat ik heb gehoord dat er in de teksten wordt
vermeld, lijkt mij dat een eufemisme. In uw
protocol is sprake van duidelijke cijfers: 100.000
om erkend te worden. Tevens is er een definitie
van geïntegreerde diensten voor eerstelijnszorg.
Wat wordt daarmee bedoeld? Er zou zelfs sprake
zijn van erkenningnormen voor dergelijke
diensten. Dan spreken over een minimaal licht
aanspreekpunt is iets wat ik niet begrijp. Waarom
zegt u zoiets?
05.07 Minister Magda Aelvoet: Dat is heel
eenvoudig. Men heeft de woorden "geïntegreerde
diensten voor thuisverzorging" gebruikt omdat dit
de woorden zijn die de Raad van State ooit heeft
uitgesproken in verband met wat federaal mag
gebeuren en wat niet. Uit de tekst blijkt zeer
duidelijk dat wat men zo noemt, niet kan worden
geïnterpreteerd alsof zij prestaties gaan leveren
aan huis. Daarover gaat het niet, dat moet
duidelijk zijn.
Mijnheer Goutry, ik kom niet met een protocol voor
de commissie zo lang dit niet tot in detail is
aanvaard door alle betrokkenen. Ik heb in alle
transparantie gezegd dat er nog opmerkingen
waren vanuit het Brussels en het Waals gewest.
Zodra dit rond is, heb ik er geen enkel probleem
mee daarmee naar hier te komen.
Dan is er nog uw laatste opmerking. Ik kan u ter
informatie mijn toespraak geven die ik heb
gehouden op de viering ter gelegenheid van het
vijfentwintigjarig bestaan van UHAK. Daarin leg ik
zeer duidelijk in twee verschillende paragrafen
expressis verbis het verband tussen de kringen,
hun erkenning en het feit dat zij zullen worden
geïntegreerd niet afgeschaft! in de eerste lijn.
Als men dan achteraf zegt dat men dit niet heeft
gehoord, ja kom! Dergelijke dingen gebeuren,
maar daar leer ik mee leven. Ik krijg alle dagen
een bredere rug.
05.08 Luc Goutry (CVP): Vanuit een
overgebleven christelijke reflex geef ik u
dispensatie voor uw antwoorden twee en drie.
Toch kom ik nog even terug op de geïntegreerde
12/06/2001
CRIV 50
COM 502
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
12
dienst voor thuisverzorging. Wat is de relatie met
de SID? Hoe komt het dat dit nu op federaal vlak
ligt, dat daar nu de normen voor erkenning
moeten worden uitgewerkt? Of heeft dit niets met
elkaar te maken?
05.09 Minister Magda Aelvoet: Het feit dat dit
protocol ook door mevrouw Vogels zal worden
getekend, maakt duidelijk dat ieder op het eigen
terrein blijft. Laat dat duidelijk zijn. Zodra het
protocol getekend is, zult u de tekst krijgen.
05.10 Luc Goutry (CVP): Is dergelijke
geïntegreerde dienst hetzelfde als de SID die men
in Vlaanderen nu al een paar jaar kent?
05.11 Maggie De Block (VLD): Mijnheer Goutry,
rond elke patiënt is een zorgplan uitgestippeld
door de huisarts in samenwerking met door de
patiënt gekozen zorgverleners.
Hier gaat het echter om een structurering.
De voorzitter: Mevrouw de minister, ik heb als
voorzitter vernomen dat u naar de commissie
komt met het protocol na ondertekening. Vroeger
hebt u gezegd dat u niet naar de commissie kon
komen alvorens er een akkoord is met de
betrokken partners. Daarvoor heb ik alle begrip.
Als het akkoord met de partners rond is, zou dat
dan niet ter beschikking kunnen worden gesteld
van de commissie vóór de ondertekening?
05.12 Minister Magda Aelvoet: Mevrouw de
voorzitter, dat is niet mogelijk.
De voorzitter: Mevrouw Aelvoet, u zegt dat u niet
naar de commissie kan komen vóór de onder-
tekening. Dan blijft alles zoals u gemeld hebt.
Mevrouw Van de Casteele, er staan van u nog
twee vragen aan de agenda.
05.13 Annemie Van de Casteele (VU&ID):
Mevrouw de voorzitter, ik had mijn vraag in
verband met de financiering van de sociale dienst
in ziekenhuizen graag naar een volgende
vergadering verschoven. Ik moet ten laatste om
19.00 uur vertrekken. De bespreking van deze
vraag vergt toch iets meer tijd dan deze van mijn
vraag over de noodpil, die ik vandaag nog wel wil
stellen.
De voorzitter: Dat is geen probleem.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
06 Vraag van mevrouw Annemie Van de
Casteele aan de minister van
Consumentenzaken, Volksgezondheid en
Leefmilieu over "de begeleiding bij en na het
afleveren van de noodpil" (nr. 4887)
06 Question de Mme Annemie Van de Casteele
à la ministre de la Protection de la
consommation, de la Santé publique et de
l'Environnement sur "l'accompagnement requis
lors de la délivrance de la pilule du lendemain et
après celle-ci" (n° 4887)
06.01 Annemie Van de Casteele (VU&ID):
Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, in
verband met de begeleiding bij en na het afleveren
van de noodpil werden vele vragen gesteld in de
media. Opnieuw moesten wij vaststellen dat
artsen en apothekers dreigden met elkaar in de
clinch te gaan rond de vrije aflevering van de
noodpil in de apotheek.
Mevrouw de minister, ik ben geneigd u daarin te
volgen. Toch heb ik overleg gepleegd met senator
Dr. Vankrunkelsven. Wij hebben ons de vraag
gesteld of die tweespalt tussen artsen en
apothekers echt wel moest en of niet moest
worden nagegaan hoe beiden vanuit hun
invalshoek optimaal een inbreng kunnen hebben
in het belang van de patiënt. Collega
Vankrunkelsven heeft over deze problematiek
trouwens ook een vraag ingediend in de Senaat,
maar omdat mijn invalshoek toch een beetje
verschilt van zijn benadering, hecht ik eraan mijn
vraag eveneens te stellen. Wij hebben elk op ons
terrein een aantal bekommeringen. Mevrouw de
minister, u bent er terecht vanuit gegaan dat de
drempel zo laag mogelijk moet worden gehouden.
De apotheker is in dat geval de eerste
contactpersoon. De apothekers zijn daarop
voorbereid. Opdat de aflevering van de noodpil
optimaal zou kunnen gebeuren hebben zij
bijscholingen gevolgd in de vorm van
georganiseerde cursussen. Er werd ook
schriftelijke informatie verstrekt met een
boomstructuur voor de aflevering van de noodpil.
Zij hebben ook via de APB pakketjes gekregen
om aan de patiënten te overhandigen. Ik meen
echter dat dit van het goede te veel is. Ik vrees dat
als men zoveel informatie in handen krijgt de kans
bestaat dat men niets meer doorneemt. Het
condoom dat bij het pakket is gevoegd vind ik een
goed initiatief.
Ik wil hiermee niet zeggen dat u zo ver moet gaan
als minister Vogels met haar boem-boem- en bla-
blacampagne. Toch dring ik erop aan dat wordt
gezocht naar een heel eenvoudige voorstelling
CRIV 50
COM 502
12/06/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
13
van wat voor de patiënt het belangrijkste is als hij
zich in een dergelijke noodsituatie bevindt. De
artsen vinden dat zij ook, zeker inzake
anticonceptie, zoveel mogelijk in het proces van
de verdere begeleiding moeten worden
ingeschakeld. We kunnen de patiënten niet
dwingen om naar een arts te gaan, maar we
vinden het in veel gevallen wel belangrijk dat zij
een arts raadplegen. Vandaar mijn vraag of er niet
op een of andere manier een positieve stimulans
kan worden ingebouwd. Ik weet wel dat dit uw
bevoegdheid niet is maar we denken in de richting
van de terugbetaling van de noodpil als men
nadien een arts heeft geconsulteerd of aan
eventueel een gratis consultatie van een arts.
Uiteraard bestaan er naast de artsenpraktijken
ook nog andere opvanginstellingen, bijvoorbeeld
de centra voor gezinsplanning en de
jeugdadviescentra. Daar zijn soms ook artsen
beschikbaar voor jonge meisjes die de voorkeur
geven aan een dergelijk laagdrempelig initiatief
veeleer dan aan het raadplegen van hun huisarts.
In vele gevallen hebben zij ook geen huisarts op
die leeftijd. Dat zijn uiteraard initiatieven die
behoren tot de bevoegdheid van de
Gemeenschappen. Daarom is het belangrijk dat u
met de collega's van de Gemeenschappen tijdig
contact opneemt om ze mee in te schakelen in de
begeleiding van de patiënten die in een dergelijke
noodsituatie terechtkomen.
06.02 Minister Magda Aelvoet: Mevrouw de
voorzitter, collega's, ik heb een gesprek gehad
met een aantal senatoren waaronder de heer
Vankrunkelsven. Inderdaad is er toch nog een
opmerkelijk nuanceverschil. Hij was van oordeel
dat die beslissingsboom niet hanteerbaar was
voor apothekers.
Dit werd door de apothekers natuurlijk sterk
betwijfeld. Men moet beslissen of, zoals in
verschillende Europese landen, onder meer in
Frankrijk en Finland, de drempel zo laag mogelijk
wordt gemaakt of niet. Indien men daarvoor kiest,
wordt met de genomen maatregelen niet hetzelfde
comfort geboden, terwijl tot op heden dankzij de
voorschriftplicht de mogelijkheid tot een gesprek
met de arts bestond. Dat is het nadeel daarvan.
Het grote voordeel is dat met name in Finland het
aantal ongewenste zwangerschappen bij jongeren
met de helft is verminderd na het invoeren van de
noodpil. Dat is dus een heel zwaar
tegenargument. Deze afweging moest dus worden
gemaakt nadat de Geneesmiddelencommissie
zich erover had uitgesproken. In de Genees-
middelencommissie zitten vooral artsen en
professoren die duidelijk hebben gekozen voor het
vrijgeven van de noodpil zonder voorschrift.
Ik wil de aandacht van de collega's nog op
vestigen op een element dat ik ook belangrijk
vond. In het Verenigd Koninkrijk heeft men
namelijk vastgesteld dat van de vrouwen die op de
noodpil een beroep deden dat is daar reeds
enkele jaren mogelijk slechts een op tien aan
routineanticonceptie deed. Men heeft vastgesteld
dat, na de inname van de noodpil, een op twee is
overgegaan tot routineanticonceptie. Het gebruik
van de noodpil heeft dus een overwegend betere
anticonceptie tot gevolg gehad, en dus niet een
afzwakking van de normale anticonceptie ten
voordele van een dom en ongecontroleerd gebruik
van de noodpil wanneer er iets scheefloopt. Dat
vind ik toch wel heel belangrijk.
Wat de informatie betreft, vind ik de
beslissingsboom zeer belangrijk. Iedereen die een
normale opleiding heeft genoten zelfs een niet-
universitair geschoolde kan dit begrijpen.
Wat de rest van de documentatie betreft, in
tegenstelling tot het engagement van onder meer
de APB, is op heel veel plaatsen noch de
beslissingsboom, noch dit beschikbaar. De
beslissingsboom staat echter op de website en de
informatisering bij de apotheken is toch zeer ver
gevorderd. Daarom kan ik mij niet voorstellen dat
zij niet aan die website zouden geraken. Gisteren
heeft collega Monfils echter een aantal van zijn
medewerksters naar enkele apotheken in Luik en
in Brussel gestuurd en men bleek daar niet te
beschikken over dit informatiepakket. Deze zaak
zal ik eens moeten nakijken. De afspraak met de
APB was dat men het informatiepakket krijgt bij de
groothandel waar men de pil bestelt. Ik zal erop
toezien dat dit wordt nagekeken.
06.03 Annemie Van de Casteele (VU&ID): Het
informatiepakket moet dus apart worden besteld.
Misschien zou het er automatisch moeten worden
bijgegeven.
06.04 Minister Magda Aelvoet: Blijkbaar had men
er ook een condoom bijgevoegd, dat wist ik
uiteraard niet. Van de drie brochures die erbij
horen, gaat het eerste over de noodpil: wat, hoe
en waarom. Deze tekst heb ik zelf grondig gelezen
en ik vind hem heel duidelijk. Je moet niet meer
dan middelbaar onderwijs hebben genoten om dit
te begrijpen. Op ettelijke plaatsen wordt gezegd
dat het geen gewone anticonceptie vervangt.
Integendeel, want het is minder effectief dan
goede anticonceptie.
In de tekst wordt ook drie of vier keer aangeraden
12/06/2001
CRIV 50
COM 502
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
14
een arts te raadplegen. De brochure geeft wel
degelijk de aanzet om naar een arts te gaan. Ook
de apothekers krijgen de raad de patiënte naar
een arts te verwijzen. Ik zal de details opvragen
van hoe men de begeleiding in andere landen
organiseert, maar ik denk niet dat men er zoveel
nadruk op legt als wij doen.
Ik ben wel degelijk van plan om deze zaak te
volgen. Ik wil weten hoe de zaak evolueert en
welke reacties er op komen. Het is alvast duidelijk
dat noch in het Verenigd Koninkrijk, noch in
Frankrijk, waar de noodpil al langer vrij
verkrijgbaar is, ernstige problemen zijn
vastgesteld. Men verwijst soms naar de uitspraken
van bepaalde artsen niettegenstaande de
Geneesmiddelencommissie een heel andere
uitspraak heeft gedaan. Ik vraag me af waarom
sommige artsen zich zo fel verzetten? Wanneer
de noodpil door een arts wordt voorgeschreven,
gaat het toch om hetzelfde product?
Anderen grijpen deze gelegenheid aan om over
seksueel overdraagbare ziekten en veilig vrijen in
het algemeen te praten. Dat kan men nog
verdedigen. Wie zich echter inleeft in de
gedachten van iemand die plots met het
fenomeen geconfronteerd wordt, weet dat die
persoon de brochure "De noodpil: wat, hoe en
waarom?" gaat lezen. Dat is althans mijn
interpretatie.
Ik verwacht niet dat het vrije gebruik van de
noodpil in België grote problemen zal opleveren. Ik
wil wel een goed overzicht hebben van de
eventuele opvang. Men heeft mij gezegd dat de
informatieavonden die worden georganiseerd door
de APB zeer druk bijgewoond worden, en dat die
avonden in een zeer goede sfeer verlopen.
Intussen zijn een twaalftal informatieavonden
georganiseerd, uiteraard op regionale basis.
Ongeveer zeventig andere informatieavonden zijn
al geprogrammeerd voor de komende weken.
Volgens mij doet men dus serieus wat inspanning.
De samenwerking met de gemeenschappen werd
behandeld op de jongste interministeriële
conferentie, waar alle ministers van
Volksgezondheid aanwezig waren. Let wel, het
gaat hier niet om een preventiecampagne. Onze
campagne gaat over een middel dat al op de
markt bestond en dat we nu op een andere manier
beschikbaar maken, waarbij wij in begeleiding
voorzien. De preventieopdracht blijft uiteraard
bestaan. In het najaar van 2001 verwachten wij
het eindresultaat van de werkgroep ter
voorkoming van tienerzwangerschappen.
Daarvoor zullen diverse initiatieven moeten
worden ontwikkeld. Zowel mevrouw Vogels als
mevrouw Maréchal hebben aangekondigd dat ze
daarvoor al hard aan het werk zijn.
Wat wij nu doen is geen echte infocampagne
voeren; het gaat om een nieuwe manier om een
product toegankelijk te maken. Daarvoor is
uiteraard informatie nodig. Ik ben ervan overtuigd
dat wij met onze meer globale aanpak op
geregelde tijdstippen ruimere campagnes moeten
voeren. Zo stellen wij vast dat de grote angst voor
aids voorbij is, wat helemaal niet terecht is. Uit
cijfers van vorig jaar blijkt dat er een toename is
van de gevallen van aids-besmetting. Ik word dus
niet boos als onze brochure vergezeld wordt door
een brochure over aids-preventie, maar ik denk
dat de betrokken patiënten niet alles gaan lezen.
Zij zullen wel de brochure over de noodpil lezen.
Dat is alt hans mijn inschatting.
06.05 Annemie Van de Casteele (VU&ID):
Mevrouw de voorzitter, ik dank de minister. Mij
hoefde ze niet te overtuigen. Ik hoop dat ze wel de
collega's in de Senaat en de collega's artsen hier
heeft kunnen overtuigen.
Mevrouw de minister, u zei dat u de zaak
nauwgezet wil volgen. Ik stel voor dat wij over
ongeveer een jaar een evaluatie maken van de
informatie die op het terrein ingezameld is, om na
te gaan of er aanpassingen nodig zijn.
De voorzitter: Mevrouw Van de Casteele, wat dat
punt van de artsen betreft, moet ik zeggen dat we
het reglement strikt respecteren. We komen
daarin niet tussenbeide.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Collega's, ik had nog een vraag voorzien voor de
minister over baarmoederhalskanker. Ik kan mijn
vraag echter ook volgende week stellen, bij de
aanvang van het Europese luik. Het onderwerp
van mijn vraag heeft namelijk een Europees
accent. Ik zal mijn vraag nr. 4746 dus tot volgende
week verdagen.
De vraag nr. 4872 van mevrouw Annemie Van de
Casteele wordt ook naar een latere datum
verschoven.
Ik wil de diensten danken voor hun geduld. Het
was vandaag een wat chaotische bedoening. In
Vlaanderen zegt men dat dat leven in de brouwerij
brengt.
Mevrouw de minister, bedankt.
CRIV 50
COM 502
12/06/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
15
De openbare commissievergadering wordt
gesloten om 19.05 uur.
La réunion publique de commission est levée à
19.05 heures.
Document Outline