KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
CRIV 50 COM 482
CRIV 50 COM 482
B
ELGISCHE
K
AMER VAN
V
OLKSVERTEGENWOORDIGERS
C
HAMBRE DES REPRÉSENTANTS
DE
B
ELGIQUE
I
NTEGRAAL
V
ERSLAG
MET HET BEKNOPT VERSLAG
C
OMPTE
R
ENDU
I
NTÉGRAL
AVEC LE COMPTE RENDU ANALYTIQUE
C
OMMISSIE VOOR DE
S
OCIALE
Z
AKEN
C
OMMISSION DES
A
FFAIRES SOCIALES
dinsdag mardi
22-05-2001 22-05-2001
14:15 uur
14:15 heures
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
AGALEV-ECOLO
Anders gaan leven / Ecologistes Confédérés pour l'organisation de luttes originales
CVP Christelijke
Volkspartij
FN Front
National
PRL FDF MCC
Parti Réformateur libéral Front démocratique francophone-Mouvement des Citoyens pour le Changement
PS Parti
socialiste
PSC Parti
social-chrétien
SP Socialistische
Partij
VLAAMS BLOK
Vlaams Blok
VLD
Vlaamse Liberalen en Democraten
VU&ID Volksunie&ID21
Afkortingen bij de nummering van de publicaties :
Abréviations dans la numérotation des publications :
DOC 50 0000/000 Parlementair document van de 50e zittingsperiode + nummer
en volgnummer
DOC 50 0000/000
Document parlementaire de la 50e législature, suivi du n° et du
n° consécutif
QRVA
Schriftelijke Vragen en Antwoorden
QRVA
Questions et Réponses écrites
CRIV
Integraal Verslag (op wit papier, bevat de bijlagen en het
beknopt verslag, met kruisverwijzingen tussen Integraal en
Beknopt Verslag)
CRIV
Compte Rendu Intégral (sur papier blanc, avec annexes et
CRA, avec renvois entre le CRI et le CRA)
CRIV
Voorlopige versie van het Integraal Verslag (op groen papier)
CRIV
Version Provisoire du Compte Rendu Intégral (sur papier vert)
CRABV Beknopt Verslag (op blauw papier)
CRABV Compte
Rendu Analytique (sur papier bleu)
PLEN
Plenum (witte kaft)
PLEN
Séance plénière (couverture blanche)
COM
Commissievergadering (beige kaft)
COM
Réunion de commission (couverture beige)
Officiële publicaties, uitgegeven door de Kamer van volksvertegenwoordigers
Bestellingen :
Natieplein 2
1008 Brussel
Tel. : 02/ 549 81 60
Fax : 02/549 82 74
www.deKamer.be
e-mail : alg.zaken@deKamer.be
CRIV 50
COM 482
22/05/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
i
INHOUD
SOMMAIRE
Samengevoegde vragen van
1
Questions jointes de
1
- de heer Olivier Chastel aan de vice-eerste
minister en minister van Begroting,
Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie
over "de algemene aanbeveling 5 van het
jaarverslag 2000 van de federale
ombudsmannen" (nr. 4522)
1
- M. Olivier Chastel au vice-premier ministre et
ministre du Budget, de l'Intégration sociale et de
l'Economie sur "la recommandation générale 5 du
rapport annuel 2000 des médiateurs fédéraux"
(n° 4522)
1
- mevrouw Magda De Meyer aan de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over "de
aanbevelingen van de federale ombudsmannen
(jaarverslag 2000) over de uitkeringen aan
personen met een handicap" (nr. 4641)
1
- Mme Magda De Meyer au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur "les
recommandations des médiateurs fédéraux
(rapport annuel 2000) concernant les allocations
octroyées aux personnes handicapées" (n° 4641)
1
Sprekers: Olivier Chastel, Magda De Meyer,
Frank Vandenbroucke, minister van Sociale
Zaken en Pensioenen
Orateurs: Olivier Chastel, Magda De Meyer,
Frank Vandenbroucke, ministre des Affaires
sociales et des Pensions
Samengevoegde interpellaties en vragen van
3
Interpellations et questions jointes de
3
- de heer Jef Valkeniers tot de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over "het blijven
negeren van de regionale consumptieverschillen
in de gezondheidszorg" (nr. 775)
3
- M. Jef Valkeniers au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur "le fait que l'on
continue à ignorer les différences régionales en
matière de consommation dans le domaine des
soins de santé" (n° 775)
3
- mevrouw Trees Pieters aan de minister van
Sociale zaken en Pensioenen over "de
commissie-Jadot" (nr. 4550)
3
- Mme Trees Pieters au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur "la commission
Jadot" (n° 4550)
3
- de heer Koen Bultinck tot de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over "de regionale
consumptieverschillen in de gezondheidszorg"
(nr. 781)
3
- M. Koen Bultinck au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur "les différences
régionales en matière de consommation dans le
domaine des soins de santé" (n° 781)
3
- de heer Pierre Chevalier aan de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over "de
verschillende kostprijs voor een behandeling
appendicitis tussen Vlaanderen en Wallonië"
(nr. 4609)
3
- M. Pierre Chevalier au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur "la différence du
coût du traitement de l'appendicite en Flandre et
en Wallonie" (n° 4609)
3
- mevrouw Annemie Van de Casteele tot de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
"de regionale consumptieverschillen in de
gezondheidszorg" (nr. 797)
3
- Mme Annemie Van de Casteele au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur "les
différences régionales en matière de
consommation dans le domaine des soins de
santé" (n° 797)
3
Sprekers: Trees Pieters, Koen Bultinck,
Annemie Van de Casteele, Jef Valkeniers,
Frank Vandenbroucke, minister van Sociale
Zaken en Pensioenen
Orateurs: Trees Pieters, Koen Bultinck,
Annemie Van de Casteele, Jef Valkeniers,
Frank Vandenbroucke, ministre des Affaires
sociales et des Pensions
Moties
12
Motions
12
Vraag van de heer Luc Goutry aan de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen over "het
sociaal statuut voor kunstenaars" (nr. 4615)
13
Question de M. Luc Goutry au ministre des
Affaires Sociales et des Pensions sur "le statut
social des artistes" (n° 4615)
13
Sprekers:
Luc Goutry, Frank
Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken
en Pensioenen
Orateurs:
Luc Goutry, Frank
Vandenbroucke, ministre des Affaires
sociales et des Pensions
Samengevoegde vragen van
17
Questions jointes de
17
- mevrouw Anne-Mie Descheemaeker aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
"de sociale zekerheid en thuisverpleging"
(nr. 4676)
17
- Mme Anne-Mie Descheemaeker au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur "la sécurité
sociale et les soins à domicile" (n° 4676)
17
- de h. Luc Goutry aan de minister van Sociale
Zaken en Pensioenen over "de uitgavengroei voor
17
- M. Luc Goutry au ministre des Affaires Sociales
et des Pensions sur "l'augmentation des
18
22/05/2001
CRIV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
ii
thuisverpleging" (nr. 4696)
dépenses pour les soins à domicile" (n° 4696)
Sprekers: Anne-Mie Descheemaeker, Luc
Goutry, Frank Vandenbroucke, minister van
Sociale Zaken en Pensioenen
Orateurs: Anne-Mie Descheemaeker, Luc
Goutry, Frank Vandenbroucke, ministre des
Affaires sociales et des Pensions
Vraag van de h. Luc Goutry aan de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over "de
conventiecijfers" (nr. 4698)
20
Question de M. Luc Goutry au ministre des
Affaires Sociales et des Pensions sur "le nombre
de médecins déconventionnés" (n° 4698)
20
Sprekers:
Luc Goutry, Frank
Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken
en Pensioenen
Orateurs:
Luc Goutry, Frank
Vandenbroucke, ministre des Affaires
sociales et des Pensions
CRIV 50
COM 482
22/05/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
1
COMMISSIE VOOR DE SOCIALE
ZAKEN
COMMISSION DES AFFAIRES
SOCIALES
van
DINSDAG
22
MEI
2001
14:15 uur
______
du
MARDI
22
MAI
2001
14:15 heures
______
De vergadering wordt geopend om 14.32 uur door
de heer Joos Wauters, voorzitter.
La séance est ouverte à 14.32 heures par M. Joos
Wauters, président.
01 Questions jointes de
- M. Olivier Chastel au vice-premier ministre et
ministre du Budget, de l'Intégration sociale et
de l'Economie sur "la recommandation générale
5 du rapport annuel 2000 des médiateurs
fédéraux" (n° 4522)
- Mme Magda De Meyer au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur "les
recommandations des médiateurs fédéraux
(rapport annuel 2000) concernant les
allocations octroyées aux personnes
handicapées" (n° 4641)
01 Samengevoegde vragen van
- de heer Olivier Chastel aan de vice-eerste
minister en minister van Begroting,
Maatschappelijke Integratie en Sociale
Economie over "de algemene aanbeveling 5 van
het jaarverslag 2000 van de federale
ombudsmannen" (nr. 4522)
- mevrouw Magda De Meyer aan de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over "de
aanbevelingen van de federale ombudsmannen
(jaarverslag 2000) over de uitkeringen aan
personen met een handicap" (nr. 4641)
(La réponse sera fournie par le ministre des
Affaires sociales et des Pensions.)
(Het antwoord zal worden verstrekt door de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen.)
01.01 Olivier Chastel (PRL FDF MCC):
Monsieur le président, monsieur le ministre, chers
collègues, dans son rapport annuel et plus
précisément dans sa recommandation générale
2000/5, le Collège des médiateurs fédéraux
évoque le cas particulier de la prise en compte
des revenus de la personne avec laquelle une
personne handicapée était établie en ménage
après leur séparation éventuelle et recommande
de modifier la réglementation en vigueur.
Il n'est en effet tenu compte de la séparation de
fait des conjoints ou de la fin de la cohabitation
des personnes qui sont établies en ménage que
pour autant que cette situation dure depuis un an
au moins. La prise en compte des revenus du
conjoint ou de la personne avec laquelle la
personne handicapée est établie en ménage
aboutit souvent à ce que la personne handicapée
ne perçoive plus ou trop peu d'allocation dès lors
que les revenus du ménage dépasse le plafond
autorisé. En cas de séparation, les allocations ne
seront calculées sur la base des revenus de la
personne handicapée que pour autant que ladite
séparation dure depuis un an au moins.
Ce délai de carence peut-être particulièrement
défavorable aux couples non mariés et séparés
puisqu'il n'existe aucun devoir légal de secours.
La personne handicapée peut ainsi, pendant un
an, se trouver en situation précaire, dépendante
du CPAS, en attendant qu'après ce délai d'un an,
son allocation lui soit attribuée en fonction de ses
revenus personnels.
Monsieur le ministre, pouvez-vous nous donner
votre avis relatif au problème social soulevé,
quant aux solutions envisageables, quant à une
éventuelle application de celles-ci à l'ensemble
des couples séparés, conjoints ou vivant en
ménage et quant aux possibles modalités
pratiques qui permettraient, le cas échéant,
d'éviter des abus en la matière?
01.02 Magda De Meyer (SP): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik wil
me graag aansluiten bij de vraag van collega
22/05/2001
CRIV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
2
Chastel. Ik wil het onderwerp wel wat uitbreiden.
Ook mijn vraag is gebaseerd op het verslag van
de federale ombudsmannen. Zij vroegen
wijzigingen in verband met twee problemen op het
vlak van de gehandicaptenuitkeringen. Collega
Chastel heeft reeds een van de problemen
aangehaald. Een tweede probleem ontstaat
volgens het college van de federale
ombudsmannen rond de wet die bepaalt dat bij
overlijden van een persoon met een handicap de
nog niet uitbetaalde uitkering van de lopende
maand ambtshalve wordt uitgekeerd aan de
overblijvende echtgenoot of echtgenote. De
uitkering van personen met een handicap wordt
echter uitbetaald op een vaste datum, namelijk de
25
e
van de maand. Dit betekent dat wanneer
iemand overlijdt op de 24
e
van de maand, de
volledige uitkering van die maand niet wordt
uitbetaald aan de weduwe of de weduwnaar.
Wanneer iemand daarentegen op de 26
e
van de
maand overlijdt, krijgt de overlevende partner wel
de hele maand uitbetaald. De ombudsmannen
suggereren nu om de uitkering verhoudingsgewijs
uit te betalen, rekening houdend met de datum
van overlijden. Zo krijgt de weduwe of weduwnaar
de maandvergoeding a rato van de dagen die de
overledene die maand nog heeft geleefd.
De tweede suggestie van de ombudsmannen
houdt in dat onmiddellijk rekening wordt gehouden
met een feitelijke scheiding bij het bepalen van de
uitkering voor een voorheen samenwonende
gehandicapte. Nu bepaalt de wet dat de feitelijke
scheiding minstens één jaar een feit moet zijn,
vooraleer de uitkering wordt aangepast. Een ouder
koppel, waarvan bijvoorbeeld de vrouw
gehandicapt is en een uitkering als
samenwonende ontvangt, en waarvan de man
een werknemerspensioen geniet, kan in zware
problemen geraken bij de definitieve opname van
de man in een rusthuis. De gehandicapte vrouw
moet in dat geval immers een jaar wachten
vooraleer haar uitkering wordt aangepast aan haar
nieuwe situatie, en vooraleer zij dus een uitkering
als alleenstaande kan ontvangen.
Mijnheer de minister, graag vernemen wij uw
antwoord op de bovenstaande suggesties van de
federale ombudsmannen.
01.03 Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer
de voorzitter, collega's, inzake de uitbetaling van
de gehandicaptenuitkering voor de maand van het
overlijden van de rechthebbende, kan ik u
meedelen dat in de regel de uitkeringen voor
personen met een handicap per maand en per
twaalfden worden betaald. Dit is dezelfde regeling
als die welke geldt in de pensioensector en in
andere sectoren van de sociale zekerheid. Bij
wijze van uitzondering wordt voor de maand van
overlijden de tegemoetkoming uitbetaald aan de
echtgenoot of echtgenote van de betrokkene, of
aan de persoon van het andere geslacht met wie
de persoon met een handicap een feitelijk
huishouden vormde, namelijk wanneer de
gerechtigde overlijdt na de uitgifte van de
postassignatie of de bankoverschrijving.
Inzake de betaling aan andere personen dan de
genoemden, is een ontwerp van koninklijk besluit
in de maak over de inkomensvervangende
uitkeringen en de integratietegemoetkoming. De
wijziging zal inhouden dat vervallen en niet
uitbetaalde termijnen met betrekking tot de maand
van het overlijden, uitgekeerd zullen kunnen
worden aan de rechthebbenden, namelijk de
kinderen met wie de gerechtigde leefde tot op het
ogenblik van zijn overlijden, de vader of moeder
met wie de betrokkene leefde tot op het ogenblik
van zijn overlijden, of iedere persoon met wie de
gerechtigde leefde tot op het ogenblik van zijn
overlijden, of de persoon die tussengekomen is in
de verplegingskosten, of de persoon die de
begrafeniskosten heeft betaald. Voorwaarde
hiervoor is wel dat de persoon met een handicap
niet is overleden voor de uitgiftedatum van de
postassignatie of voor de overdrachtdatum bij
betaling op rekening.
Wat de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden
en mindervaliden betreft, zullen de regelingen in
dezelfde zin worden aangepast. De drie
koninklijke besluiten zullen hun uitwerking hebben
vanaf 1 januari 2002. Door de aanpassing zal het
aantal gerechtigden dat aanspraak kan maken op
een tegemoetkoming voor de maand van
overlijden aanzienlijk toenemen.
Wat de vragen van mevrouw De Meyer en de heer
Chastel betreft inzake de suggestie van de
federale ombudsmannen om onmiddellijk
rekening te houden met de feitelijke scheiding bij
het bepalen van de uitkering voor de voorheen
samenwonende persoon met een handicap, kan ik
meedelen dat de regelgeving er uitdrukkelijk in
voorziet dat met het einde van het samenwonen
van de personen die een huishouden vormen
slechts rekening wordt gehouden, voor zover deze
situaties tenminste één jaar duren. Bovendien
bevestigt de administratieve praktijk de noodzaak
om een bepaalde periode in acht te nemen
alvorens rekening te houden met de feitelijke
scheiding of met het einde van het vormen van het
huishouden en wel omdat de familiale situatie van
vele personen met een handicap een veranderlijk
karakter kent en verzoeningen of het vormen van
CRIV 50
COM 482
22/05/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
3
een huishouden met een andere persoon vaak op
scheidingen volgen.
Cette mesure n'est pas arbitraire mais trouve son
origine dans la manière d'appréhender le revenu
pris en compte pour fixer le droit aux éventuelles
allocations pour personnes handicapées. C'est
donc au coeur même du droit fiscal qu'il convient
de trouver une justification aux dispositions
réglementaires puisqu'en matière d'impôts sur les
revenus des personnes physiques, la séparation
de fait des conjoints ne reçoit pleine concrétisation
qu'après un an.
Bovendien wil ik verwijzen naar artikel 9 van het
koninklijk besluit van 6 juli 1987 dat bepaalt dat
wanneer de inkomsten van het kalenderjaar, dat
voorafgaat aan het jaar in de loop waarvan de
aanvraag uitwerking heeft, met ten minste 20%
verlaagd zijn ten opzichte van de inkomsten van
het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het jaar
in de loop waarvan de aanvraag haar uitwerking
heeft, wordt er rekening gehouden met de
inkomsten van het kalenderjaar voorafgaand aan
het jaar in de loop waarvan de aanvraag
uitwerking heeft.
Je tiens toutefois à préciser que la séparation de
fait telle qu'elle est appréhendée par la loi
du 27 février 1987 n'est pas systématiquement
défavorable à la personne handicapée puisque les
droits perçus ou en examen sont calculés sur la
base du taux pour personne à charge qui est plus
élevé que le taux pour isolé, tant pour le montant
barémique de l'allocation de remplacement de
revenus que pour les abattements pratiqués sur
les revenus.
01.04 Magda De Meyer (SP): Mijnheer de
voorzitter, als ik het goed heb begrepen, wordt
aan de uitbetalingdatum niets gewijzigd. Het
systeem, dat afhankelijk van de datum van het
overlijden al dan niet wordt uitbetaald, blijft
bestaan. Het aantal gerechtigden wordt op deze
manier vergroot maar aan die datum kan niets
worden veranderd.
01.05 Minister Frank Vandenbroucke: Er werd
rekening gehouden met de opmerkingen van de
ombudsman. Voor de langstlevende echtgenoot
wordt de maand van overlijden wel degelijk
uitbetaald, overeenkomstig de datum van
overlijden.
Het wordt dus uitgebreid naar andere categorieën.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
02 Samengevoegde interpellaties en vragen van
- de heer Jef Valkeniers tot de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over "het blijven
negeren van de regionale
consumptieverschillen in de gezondheidszorg"
(nr. 775)
- mevrouw Trees Pieters aan de minister van
Sociale zaken en Pensioenen over "de
commissie-Jadot" (nr. 4550)
- de heer Koen Bultinck tot de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over "de
regionale consumptieverschillen in de
gezondheidszorg" (nr. 781)
- de heer Pierre Chevalier aan de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over "de
verschillende kostprijs voor een behandeling
appendicitis tussen Vlaanderen en Wallonië"
(nr. 4609)
- mevrouw Annemie Van de Casteele tot de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
"de regionale consumptieverschillen in de
gezondheidszorg" (nr. 797)
02 Interpellations et questions jointes de
- M. Jef Valkeniers au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur "le fait que l'on
continue à ignorer les différences régionales en
matière de consommation dans le domaine des
soins de santé" (n° 775)
- Mme Trees Pieters au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur "la commission
Jadot" (n° 4550)
- M. Koen Bultinck au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur "les différences
régionales en matière de consommation dans le
domaine des soins de santé" (n° 781)
- M. Pierre Chevalier au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur "la différence du
coût du traitement de l'appendicite en Flandre
et en Wallonie" (n° 4609)
- Mme Annemie Van de Casteele au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur "les
différences régionales en matière de
consommation dans le domaine des soins de
santé" (n° 797)
De voorzitter: De heer Valkeniers is niet
aanwezig. Ik heb hem laten oproepen, maar heb
nog geen nieuws. Derhalve heeft mevrouw Pieters
het woord.
02.01 Trees Pieters (CVP): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, collega's, op
21
februari 2001 hebben wij u over de
werkzaamheden van de werkgroep-Jadot een
aantal vragen gesteld. Ik heb mijn vraag toen
ingetrokken omdat er na uw eerder antwoord aan
collega Bultinck geen nieuwe gegevens meer
22/05/2001
CRIV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
4
beschikbaar waren. U stelde toen dat de
werkgroep-Jadot was samengekomen op
12 februari 2001 en opnieuw zou samenkomen op
12
maart
2001. Een tweede punt is dat de
werkgroep een eenvormige toepassing van de
wetgeving in het hele land hanteert. Recent
deelde de werkgroep gegevens mee over de
uitgaven voor geneeskundige verstrekkingen.
Tevens heeft zij het voorschrijfgedrag van
huisartsen inzake klinische biologie en medische
beeldvorming geanalyseerd. De werkgroep heeft
de regionale verschillen in de praktijk en de
consumptie bij de patiënten onder de loep
genomen, vooral wat appendicitis betreft. Gesteld
kan worden dat Wallonië per inwoner een hogere
kostprijs voor de behandeling van deze patiënten
heeft dan Vlaanderen. De minder selectieve
indicatiestelling voor heelkundige ingrepen speelt
daarbij een belangrijke rol. Op het vlak van
klinische biologie blijkt er in Wallonië een minder
rationeel verbruik dan in Vlaanderen. Inzake
preoperatieve anesthesieonderzoeken voert men
in Wallonië prestaties uit die volgens de
wetenschappelijke richtlijnen niet strikt
noodzakelijk of zelfs overbodig zijn, waardoor de
kosten van deze onderzoeken daar driemaal zo
hoog ligt als in Vlaanderen. Deze voorbeelden
tonen aan dat er nog duidelijk aanzienlijke
verschillen bestaan tussen het Vlaams Gewest en
het Waals Gewest. Het Brussels Gewest vertoont
een eigenaardig fenomeen: voor sommige
aspecten sluit het aan bij het gedrag van
Vlaanderen wat de frequentie betreft, voor andere
dan weer bij Wallonië wat de technische
onderzoeken betreft.
Mijnheer de minister, hoe evolueren de
werkzaamheden van de werkgroep-Jadot sinds de
laatste vraagstelling begin maart 2001? Kwam de
werkgroep samen op 12 maart 2001? Wanneer
zal het vijfde rapport verschijnen? Welke
maatregelen zult u nemen om de toch aanzienlijke
verschillen op diverse domeinen tussen de regio's
te nivelleren?
02.02 Koen Bultinck (VLAAMS BLOK): Mijnheer
de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, net
zoals mevrouw Pieters stellen wij vast dat in de
medische vakliteratuur met de regelmaat van de
klok een aantal artikels verschijnen over de
regionale consumptieverschillen in de
gezondheidszorg. Reeds op 21
februari
2001
berichtte het tijdschrift De Huisarts over de
verschillen in het voorschrijfgedrag met betrekking
tot de medische beeldvorming en de klinische
biologie. Ook maakte het tijdschrift melding van de
regionale verschillen bij de behandeling van
patiënten die zijn opgenomen met appendicitis. De
Artsenkrant van 20 april 2001 ging dieper in op het
onderzoek van de dienst voor Geneeskundige
Verzorging met betrekking tot de medische
praktijk en consumptie bij patiënten die werden
opgenomen voor appendectomie.
Telkens blijkt, mijnheer de minister, dat de
regionale consumptieverschillen tussen
Vlaanderen, enerzijds, en Wallonië en Brussel,
anderzijds, blijven bestaan. Ook moeten wij
steeds opnieuw vaststellen dat als wij u hierover
vragen stellen wat wij reeds op 21 februari en op
28 maart 2001 deden uw antwoorden aan de
vage kant zijn. Ik druk mij dan nog beleefd uit. U
stelde in uw antwoord meestal dat u inderdaad
veel verwacht van de koppeling van de MKG en
de MFG-gegevens of van formuleringen van
aanbevelingen inzake beste medische praktijk.
Ik citeer uit uw beleidsbrief naar aanleiding van de
begroting voor 2001. U verklaarde toen nog het
volgende: "Men moet in feite concluderen dat
verschillen tussen grote regio's van het land een
afgeleide zijn van hardnekkige en systematische
praktijkverschillen tussen individuele verstrekkers.
De vraag of deze verschillen gerechtvaardigd zijn
blijft open en het is voorbarig daaromtrent een
standpunt in te nemen". Uiteraard wisten wij dat
ook twee leden van de meerderheid, twee VLD-
leden, u daar vandaag over zouden ondervagen.
Dat geeft ons een beetje hoop dat wij vandaag
duidelijkere antwoorden zullen krijgen. Misschien
is het echter een politiek signaal dat de VLD,
wanneer zij over zulke gevoelige thema's
interpelleert, in extremis toch schittert door
afwezigheid! Desalniettemin blijven wij hopen,
mijnheer de minister, dat u vandaag een poging
zult doen om iets duidelijker te antwoorden op dit
soort lastige vragen.
Vroeg of laat zal men de bevolking toch moeten
zeggen dat er onvoldoende geld is om een aantal
sociale eisen die wat ons betreft terecht zijn
en
die zondag laatsleden nogmaals werden
geformuleerd te concretiseren omdat ook in de
sector van de sociale zekerheid oneigenlijk
gebruik wordt gemaakt van het geld, mede door
het probleem van de noord-zuidtransfers. Vroeg of
laat zal men de Vlamingen moeten uitleggen
waarom de overheid een aantal ernstige studies,
zoals de KBC-studie daterend van november 2000
over deze transfers in de sociale zekerheid, blijft
negeren. Het zal u niet verwonderen dat vroeg of
laat vanuit onze hoek de cynische vraag zal
worden gesteld waarom de regering wel het
bestaansminimum voor prins Laurent met 11
miljoen frank denkt te kunnen optrekken, maar dit
geld niet wenst vrij te maken voor gewone
CRIV 50
COM 482
22/05/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
5
stervelingen.
Tot slot, mijnheer de minister, wil ik een aantal
evidente vragen stellen. Wat is de stand van
zaken met betrekking tot de werkzaamheden van
de werkgroep-Jadot? Wanneer mogen wij het
vijfde rapport-Jadot verwachten? Het wordt bijna
eentonig om volgende vraag te stellen, omdat ze
telkens opnieuw wordt gesteld. Daarom nog eens:
welke maatregelen overweegt u concreet te
nemen om voor eens en voor altijd komaf te
maken met de consumptieverschillen tussen de
regio's?
02.03 Annemie Van de Casteele (VU&ID):
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister,
collega's, ik heb mij aangesloten bij de
interpellaties over dit onderwerp omdat het
reglement mij anders niet toelaat te interveniëren
na het antwoord van de minister als er meer dan
een interpellant is.
Mijnheer de minister, de problematiek omtrent de
eenvormige toepassing van de wetgeving kwam al
vaker aan bod. Aanvankelijk was de opdracht van
de werkgroep-Jadot de regionale verschillen in
kaart te brengen en oplossingen voor te stellen
om tot een eenvormige toepassing van de
wetgeving te komen. De werkgroep vordert
evenwel traag en blijkt vooral criteria te zoeken
om de bestaande verschillen objectief te
verklaren. Nadat het laatste rapport werd
voorgelegd - wat steeds werken in uitgesteld relais
betekent vermits de gegevens dan al jaren oud
zijn - gaf u overigens zelf toe dat er "een grote
stabiliteit blijft bestaan inzake de verschillen
tussen de verschillende gewesten in dit land wat
betreft de consumptie van gezondheidszorgen".
U reikte ons een paar remedies aan die u zou
aanwenden om deze problemen te verhelpen,
maar inmiddels zijn wij twee jaar verder en nu
mag toch stilaan enig resultaat worden gemerkt.
Mijnheer de minister, mijn vraag betreft
voornamelijk de piste waarvoor u opteerde. U ging
er van uit dat vooral de heterogeniteit in de
medische praktijken aan de basis ligt van de
verschillen in de consumptie. Daarom zouden die
aangepakt worden via de koppeling van gegevens
en via "evidence based medicine" en "guide lines".
Dit is evenwel een zeer trage weg.
Ik had graag van u vernomen, mijnheer de
minister, waarop de meest recente cijfers terzake
wijzen. Nemen de verschillen eindelijk af of blijven
zij stabiel? Ware het niet aangewezen prioriteiten
te bepalen? In welke sectoren zijn de verschillen
het grootst? Waar zullen de verschillen het eerst
worden aangepakt? Thans geeft men de indruk
dat men alles tegelijk wil doen, maar volgens mij
kan men op die manier geen goede resultaten
boeken. In geen enkele sector werd reeds
bewezen dat de piste waarvoor u opteerde tot
succes zal leiden en de bestaande verschillen zal
wegwerken.
Uiteindelijk, mijnheer de minister, vraag ik mij af of
het wel wenselijk is dat alle verschillen worden
weggewerkt. Immers, een aantal bevoegdheden
inzake gezondheidszorg werden - gelukkig - reeds
overgeheveld naar de gemeenschappen. Zal het
hele systeem niet te strak worden zodra alles
wordt gelijkgeschakeld? Misschien moeten er wel
verschillen worden toegelaten in de diverse
gewesten, die beter aansluiten bij hun visie op de
gezondheidszorg. Recent nog moest minister
Aelvoet toegeven dat inzake echelonnering de
verschillen meespelen en dat de Vlaamse
huisartsen dat idee meer genegen zijn dan hun
Franstalige collega's. Ik meen dat wij sneller tot
een ernstige oplossing zouden komen en de
verschillen kunnen uitvlakken als wij de
bevoegdheid inzake gezondheidszorg volledig
naar de gemeenschappen overhevelen. Op die
wijze kan een coherent beleid tot stand komen
waarin iedereen verantwoordelijk is binnen de
perken van zijn eigen budget om orde op zaken te
stellen.
02.04 Jef Valkeniers (VLD): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, collega's, de heer
Chevalier, die met minister Michel naar China is,
heeft mij gevraagd om in zijn plaats de door hem
ingediende vraag te stellen. Ik zal daarmee
beginnen, vermits ze aansluit op dit thema.
Uit een studie van het RIZIV blijkt dat de
behandeling van een appendicitis in Vlaanderen
totaal verschillend is van deze in Wallonië. In
Vlaanderen is de behandeling ook aanzienlijk
goedkoper dan in Wallonië. De Vlaamse
behandeling sluit aan bij de internationale
aanbevelingen inzake de beste medische praktijk.
In Wallonië en Brussel gebeuren meer
appendicitis-operaties dan internationaal als
normaal wordt beschouwd. In Brusselse
ziekenhuizen vinden dubbel zoveel voorafgaande
laboratoriumonderzoeken bij de operaties plaats
dan in Vlaanderen. In Wallonië is dat de helft
zoveel.
Ook qua kostprijs zijn er belangrijke verschillen
tussen Vlaanderen, Wallonië en Brussel. Per
duizend inwoners geeft de ziekteverzekering
in
Vlaanderen 155.000 frank uit aan
22/05/2001
CRIV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
6
appendectomieën. In Wallonië spreken we over
een bedrag van 225.000 frank.
We kunnen concluderen dat Brussel en Wallonië
met hun duurdere geneeskunde kwalitatief een
slechter resultaat boeken. Daarom zou ik graag de
volgende zaken van de minister vernemen.
Ten eerste, deze studie toont aan dat Vlaanderen,
Wallonië en Brussel anders omgaan met
geneeskunde en dat Vlaanderen minder uitgaven
heeft dan Wallonië en Brussel. Telkens over het
rapport-Jadot wordt gediscussieerd, beweerden
de minister en zijn voorgangers dat de verschillen
geen regionale verschillen zijn maar verschillen in
praktijkvoering. Deze studie toont echter aan,
mijnheer de minister, dat uw voorgangers en u
fout zijn. Wat is uw reactie daarop?
Ten tweede, per duizend inwoners geeft men in
Wallonië 100.000 frank te veel uit. Op 16.000
appendectomieën lopen de meerkosten van een
slechter en duurder geneeskundig beleid in
Wallonië op. De ziekteverzekering kampt met
tekorten en de middelen ontbreken om nieuwe
geneesmiddelen ter erkennen. Wat zal de minister
aan deze verspilling van middelen doen?
Ten derde, de studie toont aan dat in een
belangrijk deel van ons land een geneeskunde
wordt gevoerd die, rekening houdend met de
aanbevelingen inzake de beste medische praktijk,
als minder kwalitatief kan worden beschouwd. Het
rapport-Peers leerde ons dat kwaliteitsbewaking
de komende jaren een van de belangrijkste
opdrachten van de overheid moet zijn. Wat zal de
minister doen om in Wallonië en Brussel
geneesheren meer aansluiting te doen vinden bij
deze aanbevelingen inzake de beste medische
praktijk?
Dit was de mondelinge vraag van de heer
Chevalier, die door mij werd overgenomen zoals
overeengekomen.
Ik heb zelf een eigen interpellatie voorbereid,
mijnheer de minister.
Het vijfde rapport-Jadot is inderdaad nog niet klaar
en als het van de voorzitter van de werkgroep
afhangt zal het nog zeer lang duren voor het
afgeraakt. Dat neemt niet weg dat de vier vorige
rapporten telkens hetzelfde patroon bevestigden,
met name een systematische overconsumptie in
Wallonië en Brussel tegenover Vlaanderen. Met
een dergelijke overvloed aan bewijzen wordt in de
klassieke geneeskunde dan iets voor waar
aangenomen.
De minister ligt er in het geneesmiddelendossier
wakker van dat in ons land 10% meer
geneesmiddelen worden verbruikt dan in de ons
omringende landen. Over de 30% verschil in,
bijvoorbeeld, het antibioticagebruik tussen het
noorden en het zuiden van ons land, wordt niet
gerept. De verschillen in de klinische biologie
bestaan al 20 jaar. Nog steeds bestaan er
aanzienlijke verschillen in de forfaitaire honoraria
per verpleegdag. Als er al enige afname in deze
verschillen zou merkbaar zijn, dan is het omdat de
consumptie in Vlaanderen uiteindelijk ook begint
te stijgen, vooral in de urgenties. Nog steeds is de
gemiddelde verpleegdagprijs in Wallonië
significant hoger dan in Vlaanderen, zodat de
Waalse patiënten in principe ook beter kunnen
worden verzorgd dan de Vlaamse, die deze
solidariteit mee betalen. In het actuele dossier van
de cardiologie blijken ook overduidelijk de
regionaal verschillende attitudes en gebruiken
waarbij uiteindelijk iedereen mee het gelag betaalt.
Nooit zijn de verschillen duidelijker in kaart
gebracht dan in de recente studie van de Dienst
voor Geneeskundige Verzorging van het RIZIV
over de medische praktijk en consumptie bij
patiënten opgenomen voor een appendectomie,
waar de heer Chevalier het ook over had.
Appendectomie, een van de meest frequente
chirurgische ingrepen, is goed voor een totale
kostprijs van 1 miljard frank per jaar. De gegevens
worden niet vergeleken met het landelijk
gemiddelde maar getoetst aan
standaardaanbevelingen voor een goede
medische praktijk. De totale kosten per inwoner
liggen in Wallonië 44% hoger dan in Vlaanderen.
Voor geneesmiddelen en honoraria wordt 33%
meer uitgegeven.
Op basis van wetenschappelijke literatuur in
Guidelines zou in ons land de preoperatieve
oppuntstelling mogelijk moeten zijn met een
gemiddeld bedrag van 1.077 frank voor klinische
biologie. De gecompliceerde gevallen buiten
beschouwing gelaten, zijn deze cijfers voor
Wallonië en Brussel respectievelijk 1.880 frank en
2.229 frank. Voor Vlaanderen is dat 1.188 frank,
ongeveer het internationaal gemiddelde. Dit
betekent dat er niet alleen een aanzienlijke
meeruitgave kan worden vastgesteld ten opzichte
van Vlaanderen maar ook ten opzichte van de
wetenschappelijk aanvaarde richtlijnen. Volgens
de geldende richtlijnen moeten andere
preoperatieve onderzoeken selectief worden
uitgevoerd. Voor een appendectomie wordt in
Wallonië en Brussel 4 tot 5 maal meer een ECG
CRIV 50
COM 482
22/05/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
7
genomen dan in Vlaanderen. Meer nog, bepaalde
Waalse en Brusselse ziekenhuizen voeren
preoperatief systematisch een vecto- en
fonocardiogram uit, niet alleen bij een
appendectomie maar bij alle heelkundige
ingrepen. In Vlaanderen is deze praktijk zo goed
als onbestaand. Laat de cardiologen maar steen
en been klagen dat deze nomenclatuurnummers
geschrapt worden! Laat de medicomut maar
vergaderen om uit te zoeken hoe de
budgetoverschrijding kan worden rechtgetrokken!
Blijkbaar is een preoperatieve thoraxradiografie is
in Wallonië en Brussel noodzakelijk in
respectievelijk 47,5 en 50,9% van de gevallen. In
Vlaanderen is dat slechts nodig bij 21,9% van de
patiënten. Volgens de richtlijnen zou men 20%
mogen verwachten. Resultaat is dat de mediaan
van de preoperatieve uitgaven in Wallonië en
Brussel 3 tot 4 maal hoger ligt dan in Vlaanderen.
Abdominale echografie wordt in Vlaanderen
frequenter uitgevoerd dan in Brussel en Wallonië.
Dit kan de reden zijn waarom in Vlaanderen
significant minder ingrepen worden uitgevoerd:
146 per 100.000 inwoners in Vlaanderen, 150 in
Brussel, 197 in Wallonië. Eigenaardig genoeg ligt
het aantal appendectomieën in Wallonië
beduidend lager dan in Vlaanderen en Brussel. Dit
roept vragen op over de indicatiestelling.
De strategieën van de minister om deze kwaal te
bestrijden, lijken me niet erg waterdicht. Precies
een jaar geleden werd de koppeling MKG-MFG
met luide trom aangekondigd. Tot op heden heeft
geen enkel ziekenhuis feedback gekregen. Naar
verluidt is dit te wijten aan gebrek aan mankracht
in de administratie die hiervoor instaat. Ook op dit
punt moeten keuzes en prioriteiten worden
gemaakt. Als deze feedback niet beschikbaar
wordt gesteld, zal hij weinig effect hebben.
Mijnheer de minister, ik zie niet goed in hoe een
aanpassing van de honoraria aan de reële
kostprijs van de verstrekking de communautaire
verschillen zal wegwerken. Een dergelijke
aanpassing kan hoogstens bijdragen tot een
herijking tussen de verschillende disciplines. Het
is eveneens simplistisch te verwachten dat de
forfaitaire betalingssystemen zullen bijdragen tot
het verdwijnen van de ongerechtvaardigde
verschillen. Alles hangt immers af van de manier
waarop deze systemen worden uitgewerkt. De
voorbeelden van de klinische biologie en van de
radiologie zijn bijzonder misplaatst. De betaling
per prestatie biologie of radiologie is vervangen
door een forfait dat een afgeleide is van een
aantal prestaties in andere disciplines. Men
vervangt de ene prestatiebetaling door een andere
en noemt dit voor de goedgelovige buitenwereld
forfaitarisering. Wie profiteert hiervan? Steeds
dezelfden, de Waalse universitaire ziekenhuizen.
Tot tweemaal toe en tevergeefs vroeg het
algemeen syndicaat der Geneesheren van België
de voorzitter van de medicomut een herziening
van de forfaitaire honoraria voor de klinische
biologie per verpleegdag te agenderen. Het is best
mogelijk dat de onoordeelkundige forfaitarisering
van de radiologie die vorig jaar werd beslist een
van de oorzaken van de huidige
budgetoverschrijding.
Mijnheer de minister, u hebt gelijk te stellen dat
ook in Vlaanderen onaanvaardbare
praktijkverschillen in medische handelingen
bestaan. De systematische verschillen tussen
Vlaanderen en Wallonië kunnen echter niet
worden genegeerd. Altijd opnieuw worden de
budgetoverschrijdingen die daarvan het gevolg
zijn lineair gecorrigeerd zodat zij die correct
werken zwaarder bestraft worden dan de
overgebruiker zelf. Dit mechanisme is voor ons
niet langer aanvaardbaar. We vermoeden dat ook
voldoende Waalse artsen hierin verandering willen
brengen.
Mijnheer de minister, al deze opmerkingen werden
me bezorgd door collega Dr. Robert Butsaert,
voorzitter van het algemeen syndicaat die terzake
een deskundige is. Zijn opmerkingen zijn volgens
mij correct.
Graag kreeg ik hierop uw commentaar, want de
gegevens zijn afkomstig van een glasheldere
studie die door uw eigen diensten werd
uitgevoerd, mijnheer de minister.
02.05 Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer
de voorzitter, collega's; ik ben soms verbaasd over
het woordgebruik. Wanneer een van de
interpellanten zegt: "Mevrouw Aelvoet heeft
moeten toegeven dat...", dan lijkt het alsof de
regering wat dan ook probeerde te verbergen.
Natuurlijk zijn wij zeer goed op de hoogte van de
feiten en hoeven wij ze dus niet toe te geven.
Bovendien wordt gesuggereerd dat ik het een of
het ander zou hebben gezegd of niet zou hebben
willen zeggen. Ik begrijp niet waarover men het
dan heeft en verwijs naar mijn vorige antwoorden
op gelijkaardige vragen. Sta me toe opnieuw
omstandig te antwoorden op de gestelde vragen.
Wat de procedure met betrekking tot het rapport-
Jadot betreft: artikel 16 paragraaf 2 van de wet
betreffende de verplichte verzekering voor
22/05/2001
CRIV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
8
geneeskundige verzorging en uitkeringen,
gecoördineerd op 14 juli 1994, bepaalt dat de
algemene raad van de dienst voor geneeskundige
verzorging van het RIZIV jaarlijks een omstandig
rapport aan de regering toestuurt over de
eenvormige toepassing van de wetgeving in heel
het land. Dat rapport omvat een evaluatie van de
eventuele ongerechtvaardigde verschillen en
voorstellen tot wegwerking ervan. In de praktijk
werd hiertoe een werkgroep opgericht,
voorgezeten door de heer Jadot, voorzitter van de
algemene raad van de dienst voor geneeskundige
verzorging, die alle werkzaamheden voorbereidt.
Op basis van alle analyses stelt de voorzitter een
voorlopige versie op van het rapport, waarin hij
tracht een synthese weer te geven van de
beschikbare statistische gegevens en de
conclusies die de leden van de werkgroep hebben
geformuleerd. Die voorlopige versie van het
rapport wordt dan aan de leden van de algemene
raad voorgesteld. Na de verwerking van eventuele
opmerkingen van de leden keurt de algemene
raad de definitieve versie van het rapport goed,
waarna het eindrapport aan de regering en het
Parlement wordt toegestuurd. Tot vandaag heeft
de algemene raad vier rapporten opgesteld; het
recentste dateert van november 1999.
Wat is de stand van zaken? Momenteel zijn de
werkzaamheden gestart voor de opmaak van het
vijfde rapport. De bovengenoemde werkgroep is
reeds tweemaal bijeengekomen, namelijk op 12
februari 2001 en 12 maart 2001. De eerstvolgende
vergadering is gepland op 18 juni 2001. Tijdens de
eerste twee vergaderingen werden de volgende
onderwerpen besproken: een globale analyse van
de regionale consumptie en de geneeskundige
verstrekkingen voor de dienstjaren 1998-1999;
een onderzoek naar regionale verschillen in
medische praktijk en consumptie bij patiënten
opgenomen voor appendectomie, waarover de
vragen handelen; een detailanalyse van de
regionale consumptie voor klinische biologie en
medische beeldvorming op basis van de
voorschrijvende geneesheer en een globale
analyse van de regionale consumptie van
geneesmiddelen in de ambulante sector op basis
van de gegevens van Farmanet. In de
eerstvolgende vergadering zal de aandacht onder
andere gaan naar de regionale verschillen in de
uitgaven in rustoorden voor bejaarden en rust- en
verzorgingstehuizen, de regionale analyse van de
daghospitalisatie en de verdere uitdieping van de
regionale consumptie voor ambulante
geneesmiddelen. Het is vrij moeilijk om nu reeds
een timing te plakken op de afwerking van het
vijfde rapport. Naar alle waarschijnlijkheid zal het
worden voltooid in het najaar van 2001.
Ik kom nu tot een paar opmerkingen in verband
met de appendectomiestudie. Ik heb met
bijzonder veel aandacht de studie gelezen over
appendectomie van de dienst voor geneeskundige
verzorging van het RIZIV voor de werkgroep
eenvormige toepassing van de wetgeving in heel
het land. Het gaat hier niet, zoals in eerdere
rapporten, om de gemiddelde kosten per globale
pathologiegroep, waarbij altijd de ernst en de co-
morbiditeit van de patiënten in een bepaalde regio
interpretaties bemoeilijken, maar over een analyse
van de kosten bij een goed af te lijnen en vrij
homogene patiëntengroep, met name de
patiënten die een appendectomie ondergingen.
Het betreft hier in principe meestal een urgente
ingreep, wat ook betekent dat ook alle
preoperatieve onderzoeken in het verblijf van de
ingreep opgenomen zijn en dus niet, zoals voor
een electieve ingreep, voorafgaand ambulant
hebben plaatsgevonden.
Toch moet hieraan een nuance worden
toegevoegd, aangezien het niet uitgesloten is dat
de verschillende regionale attitude van de
huisartsen het resultaat ten dele zou kunnen
beïnvloeden. Eventueel voert de huisarts bij
sommige patiënten zelf reeds een aantal
onderzoeken uit labonderzoek en radiologie
die dan niet in het ziekenhuis moeten worden
herhaald. Het is niet uitgesloten dat de huisarts
soms een meer afwachtende houding aanneemt
bij patiënten met klinisch een twijfelachtig rechter
fossa syndroom, wat medisch als het zogenaamd
watchful waiting bekendstaat.
Dit element zou dus bijkomend moeten worden
bestudeerd. Een ander interessant element van
de studie is ongetwijfeld dat het hier voor een
groot deel om jonge patiënten gaat waarbij er
geen regionaal verschil naargelang ernst en co-
morbiditeit kan worden verwacht. De spreiding van
de gegevens van de individuele ziekenhuizen per
regio is onvoldoende om de geconstateerde
verschillen aan het toeval te kunnen toeschrijven.
Verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië voor
klinische biologie en radiologie zijn kleiner dan
p<0,001 bij strenge post-hoc test na ANOVA. Uit
de studie van het RIZIV blijkt dat er in Wallonië
vlugger dan in Vlaanderen wordt overgegaan tot
een appendectomie bij patiënten met een klinisch
vermoeden van appendicitis. Dit verschil is
mogelijks te verklaren door een verschil in
klinische attitude van zowel de chirurg als de
verwijzende huisarts. In de wetenschappelijke
literatuur leidt dit tot discussies. Wat is de meest
optimale strategie bij het vermoeden van
appendicitis? Gaat men steeds onmiddellijk
CRIV 50
COM 482
22/05/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
9
heelkundig ingrijpen of zal men in sommige
klinisch onduidelijke gevallen even afwachten en
het zogenaamde watchful waiting beoefenen? De
optimale strategie bij het vermoeden van
appendicitis is volgens de literatuur in die mate
selectief te opereren zonder dat het
aantal complicaties perforaties stijgt. Dit werd
nagegaan in de studie. Het werd niet opgenomen
in de nota maar wel meegedeeld aan de
werkgroep. De complicatiegraad is in de twee
gewesten gelijk, wat betekent dat een meer
selectieve indicatiestelling de kwaliteit niet
compromitteert. De minder selectieve
indicatiestelling voor de ingreep waarnaar de heer
Goutry verwijst, biedt nochtans geen afdoende
verklaring voor het verschil aangezien de kosten
ook per patiënt werden bestudeerd. Uiteraard
houden ook de kosten voor de preoperatieve
onderzoeken per individu geen verband met de al
dan niet strikte indicatiestelling. Samengevat kan
uit deze studie worden geconcludeerd dat er
regionale verschillen zijn in de medische praktijk
van appendectomie bij de in principe homogene
patiëntenpopulatie. Voor een aantal prestaties
zoals de preoperatieve onderzoeken werd vrij
duidelijk aangetoond dat er verschillen zijn in
doelmatigheid tussen de gewesten. De vraag is
mijns inziens niet zozeer hoe dergelijke
praktijkverschillen genivelleerd moeten worden
maar wel welke mechanismen noodzakelijk zijn
om in elk ziekenhuis, los van de regio, te zorgen
voor de beste medische praktijk en dit op de
meest kosteneffectieve manier. Voor het
aanpakken van de vastgestelde verschillen in
doelmatigheid kies ik dus niet voor een op de
regio georiënteerde benadering maar wel voor een
op het ziekenhuis georiënteerde aanpak.
Een tweede element dat de medische praktijk in
bijzondere mate kan beïnvloeden is de opleiding
van de specialist. Uit studies blijkt dat de klinische
attitude van de specialist ondanks de constante
stimulans tot postgraduaat opleiding voor een
belangrijk deel verband houdt met zijn universiteit
van herkomst. Een andere element is ongetwijfeld
het aanbodprobleem. Er werden reeds
maatregelen genomen voor het beperken van het
aanbod. Deze maatregelen moeten nauwgezet
door de planningcommissie worden gevolgd.
Wat zijn de mogelijke oplossingen om de beste
medische praktijk te stimuleren en de
zorgvariabiliteit tot een aanvaardbaar minimum te
beperken? Een eerste en zeer belangrijke stap is
het in kaart brengen van de probleemgebieden
dat moet letterlijk worden genomen waar er een
onverklaarbare zorgvariabiliteit in de medische
praktijk bestaat. In die zin kunnen studies zoals de
zonet beschreven analyse voor appendectomie
alleen maar worden aangemoedigd. Hoewel deze
studie interessante gegevens over verschillen in
medische praktijk aantoont, moet dit op een
soortgelijke gedetailleerde wijze voor andere
aandoeningen worden bestudeerd voor hier
algemene conclusies aan kunnen worden
verbonden. Ik denk bijvoorbeeld aan het gebruik
van ambulante geneesmiddelen of aan het
gebruik van technische onderzoeken in de
cardiologie. Ik zal voorzitter Jadot een brief sturen
om met grote spoed studies zoals de voornoemde
uit te laten voeren, gebruik makend van dezelfde
methodologie. Er kunnen eveneens interessante
gegevens worden opgesteld in het kader van de
zogenaamde technische cel waar een fusie werd
gerealiseerd tussen de pathologiegegevens en de
financiële gegevens in het kader van de
ziekenhuissector. Het hoger vermelde dossier van
de appendectomie is reeds een eerste concreet
resultaat van deze gegevens. U moet daar dus
niet neerbuigend over doen, wat ik heb
aangekondigd wordt hier ook in de praktijk
gebracht en verschaft ons interessante resultaten.
Aan het probleem van de mankracht in de
zogenaamd technische cel, waarnaar het lid
verwijst, wordt gevolg gegeven. Daar is inderdaad
een probleem.
Een tweede stap is het wegwerken van
oneigenlijke verschillen in de medische praktijk via
de organisatie van het systeem van
kwaliteitspromotie en peer review. In dit kader is
de verspreiding van informatie aan artsen en
ziekenhuizen van cruciaal belang. Door de
confrontatie van de gegevens inzake prestatie en
voorschrijfgedrag van de individuele geneesheer
en de individuele ziekenhuisdienst met de globale
cijfers, kan een gedragswijziging tot stand worden
gebracht. Feedback zoals die van de minimale
klinische gegevens naar de ziekenhuizen, waarbij
momenteel een inhaalbeweging in de tijd wordt
doorgevoerd, kan een grote impact hebben. Het
stimuleren van verder gedetailleerde analyses van
de medische praktijk in de ziekenhuizen hangt
nauw samen met de verantwoordelijkheden van
de colleges van geneesheren en het aanbieden
van goede navorming, zoals in de
accrediteringsorganen en de lokale
overlegkoepels.
Een derde stap is het wijzigen van de
vergoedingssystemen in die sectoren waar de
verschillen inzake medische praktijken groot zijn.
In dit verband kan worden verwezen naar de
verdere forfaitarisering die werd doorgevoerd in de
sectoren van de medische beeldvorming en de
22/05/2001
CRIV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
10
klinische biologie. Voor de medische
beeldvorming werd deze forfaitarisering
doorgevoerd op 1 juli 1999, voor de klinische
biologie op 1
mei
2000. In de mate dat er
regionale verschillen optreden in de consumptie
van de medische beeldvorming en de klinische
biologie per akte, worden deze verschillen voor
ten minste een deel gecorrigeerd bij een grotere
forfaitarisering van de terugbetalingen.
Concreet voor dit dossier heb ik ook de intentie
om binnenkort een advies te vragen over de
preoperatieve onderzoeken aan de afdeling voor
de doorlichting van de nomenclatuur van de
Wetenschappelijke Raad voor Preoperatieve
Onderzoeken.
In de opdrachtverklaring van het comité van de
Wetenschappelijke Raad van het RIZIV voor de
doorlichting van de nomenclatuur staat
bijvoorbeeld, als illustratie dat ik dat proces ernstig
neem, al expliciet dat zij rekening moeten houden
met de doelmatigheid van de verstrekkingen
vanuit de gegevens vanuit evidence based
medicine. Ik verneem van enkele klinische experts
terzake uit ziekenhuizen waar de preoperatieve
onderzoeken volgens strikte praktijkrichtlijnen
worden aangevraagd tenzij er natuurlijk klinische
argumenten zijn om ervan af te wijken dat dit
inderdaad tot een rationalisatie leidt, vermits er
door de band beduidend minder onderzoeken
worden aangevraagd, zonder dat dit de kwaliteit in
negatieve zin beïnvloedt, misschien zelfs
integendeel.
De reglementering om deze afdeling van de
wetenschappelijke raad op te richten bevindt zich
in de finale fase en ze zal weldra dan ook
operationeel moeten worden.
Een vierde stap die mijns inziens van het grootste
belang is, is het ontwikkelen van praktijkrichtlijnen.
Dit gebeurt per definitie door klinische en
wetenschappelijke experts per onderwerp. Dat is
een langzaam proces dat een
mentaliteitsverandering vereist en vele jaren in
beslag zal nemen. Nochtans ben ik op dit vlak
optimistisch vermits uit de eerste projecten
voor
evidence based-richtlijnen, bijvoorbeeld
antibioticabehandeling, er een grote en
enthousiaste bereidwilligheid van de meeste
artsen is om aan de totstandkoming mee te
werken. Dit proces zal evenwel heel wat
mankracht en ook middelen vergen en momenteel
onderzoek ik hoe dit vanuit de overheid nog meer
gesteund en versneld kan worden.
Mijnheer de voorzitter, ziedaar een strategie
gebaseerd op vier lijnen, die wij consistent moeten
volhouden. Ik denk eerlijk gezegd dat het beleid
dat ik ontwikkel enkele eerste punctuele resultaten
zal geven. Ik denk bijvoorbeeld aan dit soort
studie. Bovendien voer ik campagne bij het
medische korps over het belang van evidence
based medicine. Ik heb daarover gesproken op
het tweejaarlijks congres van de internisten. Ik heb
ook gesproken op het congres van de chirurgen.
Men vraagt mij nu uit alle hoeken om daarover te
spreken. Ik probeer ook reacties daarop in te
zamelen. Volgens mij is dit de sleutel van goede
medische praktijk en ook van het soort
fenomenen dat hier volgens mij terecht in het
debat wordt gebracht.
02.06 Trees Pieters (CVP): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, ik heb op mijn
twee vragen een antwoord gekregen. Het rapport-
Jadot zal volgens u gefinaliseerd worden tegen
het einde van dit jaar. Wij zullen dit afwachten.
Ik constateer evenwel dat men op 12 maart
vergaderd heeft en men opnieuw zal bijeenkomen
op 18 juni. Dat betekent dat men toch voortwerkt,
niettegenstaande tegenstrijdige berichten op een
bepaald ogenblik.
02.07 Minister Frank Vandenbroucke: Ik
begreep dat bericht niet.
02.08 Trees Pieters (CVP): U zou dat
rechtzetten bij diegenen die het foute bericht
verspreid hadden.
U geeft dus een opvolging aan de data van de
bijeenkomsten en u geeft een ultieme periode
waarin het rapport zou kunnen worden afgewerkt.
Ik dank u ook voor de pistes die u aangeeft om de
verschillen weg te werken, zoals het in kaart
brengen van probleemgebieden, de
wegwerking
van oneigenlijke verschillen door
kwaliteitspromotie en peer review, vergoedings-
systemen wijzigen via een forfaitair systeem en de
vooropstelling van praktijkgerichte richtlijnen, wat
een mentaliteitsproces op gang moet brengen.
Dat zijn zeer lovenswaardige initiatieven.
We zijn ondertussen echter al tien jaar bezig met
de opmaak van de rapporten-Jadot. We zijn
eigenlijk verder af van de initiële doelstellingen.
Om de verschillen duidelijker af te lijnen, zijn we
eigenlijk aan het afdwalen. Ik hoop echter dat u in
uw opzet slaagt.
02.09 Koen Bultinck (VLAAMS BLOK): Mijnheer
de voorzitter, beleefdheidshalve dank ik de
minister voor zijn antwoorden. Ik stel vast dat hij
CRIV 50
COM 482
22/05/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
11
voorzichtig het bestaan van regionale
consumptieverschillen erkent. Hij blijft echter
gedeeltelijk ook bij zijn stelling dat het zeer
voorbarig is om standpunten in te nemen. De
minister zegt dus niet te kiezen voor een regio-
georiënteerde aanpak maar wel voor een
ziekenhuis-georiënteerde aanpak. Dat antwoord is
vergelijkbaar met de vroegere antwoorden die
ongeveer zo klonken: "Wij verwachten van de
MKG-MFG-gegevenskoppeling zeer veel en ook
van de aanpak qua aanbeveling van de beste
medische praktijk".
Ik vind dat de minister ook op dat vlak in een
politiek zeer keurig geformuleerd antwoord het
probleem heel verregaand tracht te relativeren,
om niet te zeggen te verdrinken. Vanuit onze hoek
bekeken, kan ik dat allesbehalve toejuichen.
Een politieke vaststelling is dat de heer Valkeniers
krasse oppositietaal gesproken heeft. Vanuit een
meerderheidsfractie is dat een merkwaardige
vaststelling. Ik zou de heer Valkeniers er bijna
moeten van verdenken dat zijn verleden hem
opnieuw parten speelt.
Mijnheer de minister, met de regelmaat van een
klok keren die interpellaties en vragen terug. Het
geduld van het Vlaams Blok geraakt een beetje
op. Via een motie van aanbeveling nemen wij zeer
gematigd stelling in. We vragen aan de regering
om de gematigde motie, die in 1999 in het Vlaams
Parlement werd goedgekeurd, uit te voeren. In
deze motie wordt gevraagd de hele sector van
gezondheidszorgen aan de gemeenschappen
over te dragen.
De federale ministers zijn blijkbaar niet bereid aan
dat probleem een fundamentele oplossing te
bieden. Wij moeten dus kiezen voor een meer
radicale oplossing.
02.10 Annemie Van de Casteele (VU&ID):
Mijnheer de minister, ik zei dat mevrouw Aelvoet
heeft moeten toegeven dat verschillen tussen
Noord en Zuid wegen op het beleid inzake
gezondheidszorg. Dat heb ik uit de pers
vernomen. In vergelijking met u heeft zij een
langere weg afgelegd vooraleer dat te beseffen.
Ten tweede verwondert het me wat dat onze
Franstalige collega's in dit debat niet
tussenkomen. Uit uw antwoorden over de
appendectomie leerde ik dat men in Wallonië
meer risico's loopt onterecht van zijn appendix te
worden verlost dan in Vlaanderen. Wat dat betreft
kan men dus beter Vlaming zijn dan Waal. Ik zeg
dat bij wijze van boutade. Toch zou het een
zorg
moeten zijn dat medische praktijken
consequenties kunnen hebben voor het welzijn
van de patiënten, niet alleen voor wat betreft de
kosten.
Ik steun u in uw standpunt dat we naar
praktijkrichtlijnen en gedragswijzigingen moeten
gaan. U hebt de studie van het RIZIV bevolen om
die verschillen vast te stellen. Dat doet me denken
aan de dollekoeienziekte: hoe meer studies
worden verricht naar verschillende aandoeningen,
des te meer verschillen zal men vaststellen en des
te meer zal die dolle koe naar boven komen.
Uiteraard stelt u dan vast dat er regionale
verschillen zijn.
Mijnheer de minister, ik kan de weg die u wil
volgen gedeeltelijk begrijpen, maar ik denk dat het
op die manier te traag zal gaan. U hebt zelf
gezegd dat het voorkomen van de regionale
verschillen kan liggen aan de opleiding. Die
opleiding is een bevoegdheid van de
gemeenschappen. Voor mij is dit een argument te
meer om te zeggen dat de weg die u voorstelt,
gemakkelijker te volgen zou zijn als de
gemeenschappen hem zouden volgen. Als de
gemeenschappen coherent omgaan met hun
bevoegdheid inzake preventie en opleiding,
kunnen zij zelf voor een gedragswijziging zorgen.
Het blijft mijn overtuiging dat het voor beide
landsgedeelten beter is dat de gezondheidszorg
wordt overgeheveld naar de gemeenschappen.
02.11 Jef Valkeniers (VLD): Mijnheer de
voorzitter, mijnheer de minister, collega's, men
heeft hier verwezen naar mijn verleden in de
Volksunie. Ik wil daar eerst iets over zeggen. Toen
de Volksunie in 1988 toetrad tot de regering, was
een van de voorwaarden hiervoor dat de regionale
verschillen tussen de gewesten zouden worden
uitgeschakeld door een gelijkvormige toepassing
van de wetgeving. Dertien jaar later stellen wij vast
dat de toestand identiek dezelfde gebleven is.
Misschien vallen de verschillen nu een beetje
voordeliger uit voor Vlaanderen, precies omdat
men ook hier meer is gaan consumeren. Zo is er
het voorbeeld van de spoeddiensten. Op een
bepaald moment bleken dat er in Wallonië veel
meer urgenties waren, en toen heeft men aan de
Vlaamse kant gezegd dat men er ook daar wat bij
moest fabriceren. U mag dit een verbetering
noemen, ik noem het een verslechtering. In het
rapport-Jadot werd dit feit echter aangehaald als
een verbetering wegens het verkleinen van de
regionale verschillen.
Aanvankelijk heeft men ons zoet gehouden met
de fameuze indicatoren die werden gebruikt voor
22/05/2001
CRIV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
12
de voorschotten aan de verschillende
ziekenfondsen. Men kwam met cijfers die
bijeengebracht waren door de ULB en door de
KUL. Geef toe dat het daar ging om een piste die
ons van de grond van de zaak moest afleiden.
Toen men voelde dat dit systeem niet meer
werkte, is men komen aandraven met de
verschillen van streek tot streek, of zelfs van
ziekenhuis tot ziekenhuis. Nu wij in dat straatje
verzeild geraakt zijn, probeert men ook daar de
zaken nog wat af te remmen. Ik sta hier eerlijk
gezegd verstomd van.
Mijnheer de minister, u verwijst naar de beste
medische praktijk. Mevrouw Van de Casteele
heeft terecht aangehaald dat regionale verschillen
voortkomen uit de opleiding. De universiteiten
moeten dus worden aangespoord om al bij de
opleiding te benadrukken dat onnodige
onderzoeken schadelijk kunnen zijn en veel geld
kosten. Mijnheer de minister, ik verwijs eens te
meer naar uw vader zaliger. Uw vader was de
enige professor aan de universiteit van Leuven die
ons wees op de kostprijs van bepaalde
onderzoeken en bepaalde geneesmiddelen. Hij zei
dat een onderzoek dat niet nodig is, ook niet moet
gebeuren. Het kost immers veel geld en het kan
schadelijk zijn. Mijnheer de minister, ik zie nu dat
u net als uw voorgangers schrik hebt om de
Franstalige universiteiten voor hun
verantwoordelijkheid te plaatsen. Ik wil u dus
vragen: doe er iets aan. Een appendectomie hoeft
in Wallonië toch geen 50.000 frank meer te kosten
dan in Vlaanderen? U kunt misschien met een
reeks argumenten voor de dag komen, maar ik
vind dat niet nodig. Waarom mag dit niet luidop
gezegd worden? Waarom kan men aan de
Waalse ziekenhuizen niet zeggen: dit of dat is de
beste medische praktijk, dit is de algemeen
aanvaarde praktijk; wij kunnen aanvaarden dat
bepaalde onderzoeken preoperatief worden
uitgevoerd, maar bepaalde andere onderzoeken
komen neer op geld scheppen. Het gaat daar
immers vaak over onderzoeken die gebeuren
onder impuls van de directies van de
ziekenhuizen, die een percent ontvangen op al
hun onderzoeken. De ziekenhuisdirecties zetten
hun geneesheren aan te consumeren.
Ik verwacht inderdaad ik weet dat u gewoonlijk
niet bang bent dat u de moed zult hebben om de
ziekenhuizen die consumeren, hoofdzakelijk aan
Franstalige zijde, op hun verantwoordelijkheid te
wijzen en een rondzendbrief van uw ministerie
naar de ziekenhuizen, waar ze ook gelegen zijn, te
sturen met de vaststelling dat in het betreffende
ziekenhuis niet de beste medische praktijken
worden gehanteerd. De parlementsleden hebben
het recht om u en ook de minister van
Volksgezondheid eisen inzake sociale voorzorg te
stellen.
Ik heb aangetoond dat wij reeds 13 jaar met
steeds nieuwe argumenten en uitvluchten
tevreden werden gesteld. Ik verwacht dat u
inderdaad met uw achtergrond, zowel familiaal
als wetenschappelijk eindelijk orde op zaken zult
stellen. Dit is misschien oppositietaal, maar na al
die jaren word ik het stilaan beu dat men steeds
opnieuw nieuwe argumenten aanbrengt om
zaken, helder als pompwater, recht te zetten.
Moties
Motions
Tot besluit van deze bespreking werden volgende
moties ingediend.
En conclusion de cette discussion les motions
suivantes ont été déposées.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door
de heren Koen Bultinck en Guy D'haeseleer en
luidt als volgt:
"De Kamer,
gehoord de interpellaties van de heren Jef
Valkeniers, Koen Bultinck en mevrouw Annemie
Van de Casteele
en het antwoord van de minister van Sociale
Zaken en Pensioenen,
vraagt de regering:
alle noodzakelijke voorbereidingen te treffen om,
binnen haar bevoegdheidsdomein, uitvoering te
geven aan een van de vijf in het Vlaams
Parlement in 1999 goedgekeurde resoluties.
In deze resolutie stelde het Vlaams Parlement: 'de
normerings-, uitvoerings- en
financieringsbevoegdheid betreffende het
volledige gezondheids- en gezinsbeleid moeten
integraal naar de deelstaten worden
overgeheveld, dus onder meer met inbegrip van
de gezondheidszorgverzekering en de
gezinsbijslagen."
Une motion de recommandation a été déposée
par MM. Koen Bultinck et Guy D'haeseleer et est
libellée comme suit:
"La Chambre,
ayant entendu les interpellations de MM. Jef
Valkeniers, Koen Bultinck et Mme Annemie Van
de Casteele
et la réponse du ministre des Affaires sociales et
des Pensions,
demande au gouvernement:
de prendre, dans le cadre de ses compétences,
toutes les dispositions requises pour mettre en
oeuvre une des cinq résolutions adoptées au
CRIV 50
COM 482
22/05/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
13
Parlement flamand en 1999 et libellée comme
suit: 'les compétences en matière de fixation des
normes, d'exécution et de financement relatives à
l'ensemble de la politique de la santé et de la
famille doivent être transférées aux entités
fédérées, en ce comprises, notamment,
l'assurance-soins de santé et les allocations
familiales."
Een eenvoudige motie werd ingediend door de
dames Pierrette Cahay-André, Magda De Meyer
en Zoé Genot en de heren Jean-Marc Delizée,
Bruno Van Grootenbrulle, Jean-Jacques Viseur en
Joos Wauters.
Une motion pure et simple a été déposée par
Mmes Pierrette Cahay-André, Magda De Meyer et
Zoé Genot et MM. Jean-Marc Delizée, Bruno Van
Grootenbrulle, Jean-Jacques Viseur et Joos
Wauters.
Over de moties zal later worden gestemd. De
bespreking is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement.
La discussion est close.
03 Vraag van de heer Luc Goutry aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
"het sociaal statuut voor kunstenaars"
(nr. 4615)
03 Question de M. Luc Goutry au ministre des
Affaires Sociales et des Pensions sur "le statut
social des artistes" (n° 4615)
03.01 Luc Goutry (CVP): Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, met de regelmaat
van een metronoom probeer ik u een vraag te
stellen over de artiesten. Als dat statuut er ooit
komt men voorspelt zelfs nog dit jaar , hoop ik
dat zij voor mij een kleine opera zullen opvoeren.
Mijnheer de voorzitter, met de nodige aandacht las
ik de artikelen die begin deze maand in de pers
zijn verschenen. In De Morgen verscheen een vrij
eigenaardig artikel. Uit die krantenartikelen bleek
dat de regionale ministers Anciaux en Miller een
doorbraak hebben geforceerd want minister
Vandenbroucke wou geen onderscheid maken
tussen de scheppende en de uitvoerende
kunstenaars. Minister Vandenbroucke is eindelijk
tot de vaststelling gekomen dat dit onderscheid
niet houdbaar is.
Mijnheer de minister, zo eenvoudig is het
ongetwijfeld niet. Wellicht is dit onderscheid niet
het belangrijkste strijdpunt in heel de discussie.
We werden ooit geconfronteerd met een
wetsvoorstel dat enkel sloeg op het koninklijk
besluit van 1969 voor de uitvoerende
podiumkunstenaars. In de subcommissie die in
het Parlement werd opgericht, werd dan ook enkel
gesproken over de uitvoerende kunstenaars. Dit
betekent niet dat een aandachtige lezer van onze
rapporten kon merken dat wij de kwestie van de
scheppende kunstenaars ook hebben besproken.
In een aantal gevallen is de sociale positie van
deze laatsten even kwetsbaar. Dit onderscheid is
volgens mij reeds lang voorbijgestreefd. Mijnheer
de minister, ik hoop dat dit geen struikelblok
vormde voor het uitstel.
In andere artikelen stond te lezen dat u een
meldpunt, een sociaal secretariaat wou oprichten
dat is aangepast aan de noden uit die sector. Op
die manier is iedereen via die intermediaire
structuur ervan verzekerd dat de nodige bijdragen
worden betaald. Het gaat hier zeker niet om een
uitzendbureau maar een sociaal secretariaat dat
met kennis van zaken de belangen kan
verdedigen van de kunstenaars. Het zwakke punt
van het koninklijk besluit van 1969 was uiteraard
dat er weliswaar een virtueel werkgeverschap
werd gecreëerd zonder evenwel te voorzien in de
nodige controle.
Mijnheer de minister, u hebt het dan ook over de
noodzaak om de sociale bijdragen te modereren
overeenkomstig het karakter van het beroep. In
het verleden is het reeds gebeurd dat er voor
bepaalde beroepsgroepen een andere regeling
werd uitgewerkt omdat ze niet dezelfde socio-
economische realiteit kennen.
Daarom ben en blijf ik enigszins verwonderd over
het feit dat er niet echt vooruitgang wordt geboekt.
Twee jaar geleden de voorzitter van deze
commissie was toen ook lid van die commissie
waren wij reeds tot een zekere consensus
gekomen over het statuut voor de artiesten door
middel van de oprichting van een sociaal
secretariaat, de vermindering van de sociale
bijdragen en het toestaan van het zelfstandig
statuut waar kon worden bewezen dat het voldoet
aan een socio-economische realiteit. Tot op
vandaag blijven we echter op onze honger zitten.
Mijnheer de minister, de berichten in de pers
verplichten mij als het ware om u daarover
andermaal te ondervragen. Graag uw visie op het
probleem.
03.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer
de voorzitter, ik heb een erg uitvoerig antwoord
laten voorbereiden met een stand van zaken en
enige voorgeschiedenis. Ik vond namelijk dat de
heer Goutry daar recht op had. Hij heeft immers al
22/05/2001
CRIV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
14
verscheidene keren naar informatie gevraagd. Het
leek mij nuttig een aantal dingen nog eens op een
rijtje te zetten, omdat dezer dagen wel wat
vooruitgang wordt geboekt. Ik zal niet het hele
antwoord voorlezen, want dat wordt eindeloos. Ik
zal het overhandigen aan de heer Goutry en stip
nu de belangrijkste punten aan.
Ik herhaal dat wij in dezen oplossingen moeten
zoeken en niet mogen vervallen in een strijd
tussen ideologische en partijpolitieke symbolen.
Dat betekent dat wij op een pragmatische manier
vijf doelstellingen nastreven. De eerste is
juridische duidelijkheid en zekerheid scheppen
voor kunstenaars. De tweede is een goeie sociale
bescherming organiseren, wat ook het statuut is
waarin de kunstenaar werkt, namelijk als
werknemer of als zelfstandige. De derde is ervoor
zorgen dat dit administratief eenvoudig uitvoerbaar
is. Dat was een van de problemen in het verleden.
Ten vierde moeten wij ervoor zorgen dat dit
financierbaar is door de kunstenaars en in het
artistieke circuit: er moet een voldoende sterk
economisch draagvlak zijn om dit te financieren.
De vijfde doelstelling had ik eerder moeten
vermelden, want ze staat nogal centraal. Eigenlijk
wensen wij tot een systeem te komen waarbij de
inkomsten van een kunstenaar dat kan nogal
verschillend van karakter zijn, namelijk door
ergens artistiek uitvoerend bezig te zijn of door
scheppende arbeid samen worden genomen.
Als de kunstenaar een werknemersstatuut heeft,
moeten die volledig gelden als bijdragebasis van
waaruit zijn sociale bescherming wordt
georganiseerd in het werknemersstatuut. Als hij
een zelfstandigenstatuut heeft, moeten de
bijdragen die op deze inkomsten worden geheven,
dienen als financieringsbasis voor zijn
bescherming in het zelfstandigenstatuut. Dat is het
principe dat ik in mijn verslag de unieke rekening
noem. Daarbij kan men twee verschillende
financieringskanalen hebben, namelijk voor
activiteiten met een zelfstandig karakter en
activiteiten met een karakter van loontrekkende
arbeid. Daarbij gaan de twee verschillende
financieringskanalen uiteindelijk naar één
rekening. Afhankelijk van de keuze die de artiest
maakt, wordt daarmee volledig zijn bescherming
als zelfstandige dan wel als werknemer
gefinancierd. Dat zijn dus vijf grote principes:
juridische zekerheid, afdoende bescherming als
zelfstandige of werknemer, het principe van de
unieke rekening hanteren met betrekking tot
degene die wordt beschermd of het doen
uitmonden van eventueel twee
financieringskanalen in de financiering van een
sociaal statuut, de praktische uitvoerbaarheid en
de financierbaarheid.
Ik ben optimistisch omdat ik denk dat dit erg goed
vooruitgaat. We hebben werkgroepen opgericht.
Ik ga daar niet in detail op in, we hebben dat
immers al eens behandeld. Minister Gabriels,
minister Onkelinx, minister Reynders en ikzelf
hebben elk de leiding over bepaalde zaken. In
denk dat wij zeer eensgezind, wars van
polemieken en het verlangen om de pluim op de
eigen hoed te steken, bijzonder goed aan het werk
zijn. In dit dossier mag de pluim op ieders hoed
worden gestoken. Ik wil in deze hulde brengen
aan mijn collega's, zoals ik ook hulde breng aan
het initiatief van Bert Anciaux en de heer Miller. Ik
had Bert Anciaux aangeraden om deze démarche
te doen, om samen met zijn Franstalige collega op
het federale niveau suggesties te doen over zaken
waarover zij eens zijn. Het was immers ook de
noord-zuidkloof die ons hinderde. Ik vind de
démarche van minister Miller en minister Anciaux
bijzonder nuttig.
Zoals gezegd zal ik niet in detail mijn rapport
overlopen. Ik geef er wat historiek in en ik
omschrijf de werkgroepen die nu actief zijn. Wel
zal ik, in het kader van de vijf grote
bekommernissen enkele elementen bespreken.
Een eerste punt dat moet worden uitgeklaard is
dat van het statuut van de kunstenaar. Het
koninklijk besluit van 1969 heeft tot gevolg dat
een
podiumkunstenaar onweerlegbaar het
werknemersstatuut heeft. Daartegenover staat
een koninklijk besluit van 1967 dat stelt dat wie
een mandaat uitoefent in een winstgevende
vereniging of vennootschap zeker het statuut van
zelfstandige heeft. Het resultaat hiervan is dat
mensen die zowel podiumkunstenaar als
mandataris in een vereniging of vennootschap met
een winstgevende activiteit zijn, twee keer werden
aangesproken. Hier beschouwde men hem als
zelfstandige en daar als werknemer, met als
resultaat dat hij twee keer moest betalen. Dit moet
worden uitgeklaard. Het is evident dat iemand die
mandataris is van een vennootschap met
winstgevende activiteit, een zelfstandige is. We
moeten hem dan uiteraard niet ook nog eens als
werknemer beschouwen. Veel artiesten zijn het
slachtoffer van deze onduidelijkheid geweest.
Een tweede element is dat van de unieke
rekening. Ik heb reeds gezegd dat wij in hoofde
van elke kunstenaar zouden werken met één
unieke rekening. Voor de financiering van het
stelsel kan evenwel een onderscheiden
bijdragencircuit worden gehanteerd. De
redenering is vrij pragmatisch: ofwel is de
kunstenaar bij het stelsel van de werknemers
CRIV 50
COM 482
22/05/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
15
aangesloten en wordt hij daardoor beschermd,
ofwel zit hij in het stelsel der zelfstandigen. Alle
inkomsten van zijn activiteiten, uitvoerende en
scheppende, gaan dan naar het ene of naar het
andere.
Hoe maakt men nu de keuze tussen zelfstandige
of werknemer? Er zijn situaties waarin men
onweerlegbaar werknemer is. Bijvoorbeeld,
wanneer men onder contract staat of wanneer
men functioneert in een vennootschap, waar men
niet de mandataris is, maar wel een lid van
bijvoorbeeld het orkest van die vennootschap. Is
men een mandataris van een vennootschap, dan
is men zelfstandig.
Uiteraard is er een brede grijze zone. Veel
freelance-artiesten bevinden zich tussen de twee
statuten. In die gevallen geven we de keuze, al
kan die niet helemaal vrij worden genomen. De
keuze moet worden gemaakt in overeenstemming
met de geldende regels met betrekking tot het
zelfstandigen- en werknemersstatuut. Er zijn een
aantal indicaties die in een bepaalde richting
wijzen en wij zijn niet van plan die te veranderen.
Het is ook belangrijk dat er wordt gewerkt zoals
over het algemeen in het zelfstandigenstatuut
wordt gewerkt. Men moet bijvoorbeeld weten dat
men als zelfstandige een boekhouding moet
bijhouden.
Ik kom nu bij het punt over de administratieve
eenvoud. Wij denken dat wij inderdaad een
intermediaire structuur moeten hebben, die ervoor
zorgt dat de hele papierwinkel wordt opgevangen
voor de kunstenaar, zodat hij dat niet zelf moet
doen. Dat geldt zeker voor iemand die zich bevindt
in het circuit van optredens bij talloze kleine
organisatoren, die een kleine uitkoopsom betalen.
Wij willen werken met een modelovereenkomst.
De uitkoopsom wordt betaald aan de betrokken
artiest. Automatisch gaan daar de noodzakelijke
sociale bijdragen af en de paperasserie gebeurt
door een soort intermediaire structuur. Hoe die
structuur er precies moet uitzien, moeten we nog
bepalen.
Sommigen beweren dat het aangewezen is een
specifieke structuur uit te werken en volgens
anderen zouden de interimkantoren zulks kunnen
doen. Welnu, sommige interimkantoren zijn
hiervoor geïnteresseerd en zij laten dat ook weten
door creatieve ideeën voor te stellen. Zo zouden
sommige interimkantoren bereid zijn om artiesten
die niet voltijds artistiek werk leveren, te helpen
zoeken naar andere activiteiten die passen bij hun
profiel. In dat verband denk ik bijvoorbeeld aan
een decorbouwer die niet vast voor een
gezelschap werkt, maar die ook elders een goede
stielman zou kunnen zijn. Een interimkantoor kan
alternatieven bieden mocht zo'n persoon op een
gegeven ogenblik geen activiteit hebben.
Ik moet wel toegeven dat ik daar niet helemaal in
geloof. Er kunnen ook intermediaire structuren
worden uitgebouwd in plaats van de piste van de
interimkantoren te kiezen. Er bestaan weliswaar
heel wat argumenten om te stellen dat de
interimkantoren een intermediaire rol kunnen
vervullen.
Het probleem van de financiering is vrij eenvoudig.
Eigenlijk liggen de uitkoopsommen, zeker in het
kleinere circuit, niet erg hoog en wellicht zijn wij
niet in staat deze drastisch te verhogen. Wil men
een volwaardige sociale bescherming dan moet
men dit ook mogelijk maken.
Ik pleitte voor de idee van een culturele Maribel.
Hiermee bedoel ik dat men de bijdragelast
vermindert, ongeveer zoals dat gebeurt in de
sociale sector met de sociale Maribel. In de
sociale sector geldt als argument: verzorging en
werkgelegenheid in de verzorgingssector mogelijk
maken. In het geval dat ons thans bezighoudt kan
er een ander argument worden aangehaald, met
name dat cultuur ook zorgt voor cohesie in de
samenleving en op die manier sociaal belangrijk
is.
Wat moet men zich daarbij voorstellen? Op dat
punt wens ik uiterst voorzichtig te zijn, want alles
bevindt zich nog een in preliminair stadium.
Teneinde u zo goed mogelijk te informeren wil ik
de zaken als volgt illustreren. Met de sociale
Maribel als voorbeeld, maar dan met de
uitkoopsommen voor ogen die een gemiddelde
podiumartiest in het circuit genereert, kan een
systeem worden uitgewerkt waarbij een forfaitaire
vrijstelling van bijdrageplicht van 1.800 tot 2.500
Bfr per artiest per optreden wordt bepaald; het
overige zou dan wel aan bijdragen zijn
onderworpen.
Zo'n forfaitair systeem is volgens mij een
interessante piste omdat het een beginnende
artiest, diegene die aan de weg timmert, helpt.
Wellicht zou iemand zoals Koen Wauters het
verschil niet eens merken en iemand zoals
Pavarotti helemaal niet, maar de beginnende
artiest zeker en vast.
Voorts zou eveneens in een dergelijke verlichting
van de bijdragen moeten worden voorzien voor
wie effectief onder contract werkt bij een of ander
orkest. Dat kan gebeuren op maat van de sociale
22/05/2001
CRIV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
16
Maribel.
Ik haal dit louter aan als een element dat thans ter
discussie ligt binnen de werkgroep van de
regering; immers, alles moet nog verder worden
uitgewerkt en er moet nog concreet gestalte
worden aan gegeven. Het artikel in De Morgen in
dat verband was te optimistisch; ik heb hierop
trouwens boos gereageerd maar de zaken zijn
inmiddels al bijgelegd omdat het de indruk wekte
dat tegen het einde van het jaar een statuut zou
zijn uitgewerkt voor de artiesten. Zo snel gaat het
evenwel niet. Eerst moeten alle aspecten van
deze aangelegenheid worden nagegaan; zowel op
budgettair vlak als op het niveau van de Europese
Commissie moet nog een en ander worden
bestudeerd en ook op technisch vlak moet nog
veel werk worden verricht.
Ik laat talloze details links liggen en wens mij toe
te spitsen op de essentiële vragen.
Op de vragen of er iets specifiek kan worden
ondernomen voor de scheppende activiteiten en
of iets kan worden geleerd uit landen zoals
Frankrijk, Nederland, Duitsland waar op het
niveau van de commercialisering van scheppende
artistieke activiteiten bijkomende solidariteit wordt
georganiseerd, kan ik het volgende antwoorden. Ik
ben van oordeel dat het Franse systeem niet
perfect te kopiëren is, maar dat het Duitse
systeem misschien iets meer aangewezen is. Het
Duitse systeem houdt in dat degenen die
producten, ontstaan uit scheppende activiteiten
commercialiseren, een erg kleine bijdrage storten
in een solidair fonds waarmee de sociale
bescherming van betrokkenen kan worden
gesteund.
Men zou inderdaad kunnen zeggen dat dit, voor
wie zich in het werknemerstatuut organiseert,
eigenlijk de patronale bijdrage is. Deze piste, die
wij nu verder onderzoeken, is denkbaar. Het is
niet zo duidelijk hoe men dit moet beschouwen
voor mensen die in het zelfstandigenstatuut zitten.
Daar zijn wij nog niet uit.
Ik zal u mijn tekst geven, mijnheer Goutry. Ik heb
hem ook aan het secretariaat gegeven. Het is een
volledig verslag, denk ik. Ik geloof dat de zaken
vooruitgang boeken en ik hoop dat wIJ in staat zijn
om binnenkort, op basis van een tekst die door de
regering wordt gedragen, ook het debat in de
commissie te kunnen beginnen. Wij moeten dan
inderdaad iedereen dankbaar zijn die aan deze
weg heeft getimmerd. Ik verwijs naar de
werkgroep, de universiteitsprofessoren en alle
anderen die het mee hebben gedragen. Het is een
hervorming die wij absoluut moeten waarmaken.
U weet dat ik voor de actieve welvaartsstaat pleit.
Dat is een samenleving waarin mensen actief
kunnen bijdragen. Het is de bedoeling dat zoveel
mogelijk mensen dat kunnen op zoveel mogelijk
manieren. Activiteit is voor mij echter niet alleen
harde economische activiteit, ook artistieke
creativiteit moet daarin een plaats vinden en een
stuk sociale bescherming krijgen. Dat beweegt mij
in dit dossier.
De voorzitter: Wij zullen de tekst, los van het
verslag, aan alle leden overzenden.
03.03 Luc Goutry (CVP): Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, ik moet u van harte
gelukwensen, want ik wacht al maanden op het
lichten van deze tip van de sluier over de manier
waarop het systeem operationeel zou zijn. Wij
hadden er allemaal wel onze ideeën over. Zoals u
zegt is dit de verdienste van iedereen die er heeft
aan meegewerkt. Ik vind het fijn dat u deze
inspanningen erkent. Dat was precies de
frustratie. Een aantal zaken waren door de vele
contacten met de sector duidelijk zichtbaar
gemaakt, onder andere in het rapport, waarin
stond dat dit echt de juiste weg naar de oplossing
is. Wij zakten bijna op onze knieën van
moedeloosheid toen wij vaststelden dat alle goede
ideeën op een domme breuklijn zouden kunnen
stoten waardoor wij geen stap meer vooruit
zouden kunnen geraken.
Ik zou mij bijna aansluiten bij de woorden van uw
voorzitter, die zegt dat u de beste minister van
Sociale Zaken uit onze geschiedenis bent. Als u
erin slaagt om de zaken samen te brengen en een
werkbaar statuut te verwezenlijken, mijnheer de
minister, zult u in elk geval een serieuze pluim op
uw hoed kunnen steken. Er zullen natuurlijk nog
een aantal valkuilen opduiken, maar wij moeten
vooruit. Ik hoop oprecht op een oplossing, want
het is soms zielig hoe mensen moeten knoeien
om ook maar enigszins in orde te kunnen blijven.
Wij zijn niet onmiddellijk ten gronde op de tekst
ingegaan. Dit dossier is zo belangrijk en er is ook
zoveel parlementair werk gebeurd, onder andere
in de consultatie. Dat is ook belangrijk. Hier is het
forum geweest waar de mensen elkaar hebben
kunnen ontmoeten. Hier hebben wij de valkuilen,
moeilijkheden en overeenkomsten gezien.
Mijnheer de minister, zullen wij de gelegenheid
krijgen om de zaken die u bij volmacht
koninklijke besluiten en dergelijke kunt regelen
aan een opportuniteitstoets te onderwerpen?
Misschien kunnen wij nog een aantal verfijningen
aanbrengen. Ik geef u een voorbeeld. U zult
CRIV 50
COM 482
22/05/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
17
wellicht in de mogelijkheid van een bijberoep
voorzien. U hebt het niet uitdrukkelijk gezegd,
maar als u spreekt over een zelfstandigenstatuut
verwijs ik naar de vele mensen die al een volledig
werknemersstatuut hebben en 's zaterdags en 's
zondags gaan optreden. Het is een kruising
tussen een bijverdienste en vrije tijd. Voor een
timmerman of een metselaar is dat geen
probleem, want die kan een handelsregister
nemen en facturen opstellen. Hij heeft een
zelfstandig bijberoep. Ondanks de harde
tegenstand die altijd heeft bestaan, is dit een
realiteit die zich zeker in dat beroep voordoet,
natuurlijk met alle gevaren voor
schijnzelfstandigheid van dien. We moeten
voldoende in staat zijn om deze gevallen te
ondervangen. Wij mogen geen systemen op
voorhand veroordelen omdat er ooit misbruiken
zijn geweest.
Hetzelfde geldt voor het sociaal secretariaat. U
opent een piste, waarbij het lijkt me zeer nuttig
zou zijn om deze niet te sterk te
"verambtenariseren", maar ze veeleer aan de vrije
initiatieven te koppelen. In Nederland heeft men
dat ook gedaan. Ik refereer aan de payroll-service.
Er is trouwens een dergelijk bureau operationeel
in Antwerpen.
Er moet niets meer worden uitgevonden. Wij
beschikken over de knowhow. Wij moeten een
organisatie zoeken die hierin wil investeren. Wij
zullen moeten waken over de onverenigbaarheid
tussen de interim-activiteiten en het secretariaat.
De werkgroep heeft altijd gesteld dat het niet
wenselijk is dat het systeem verwordt tot een soort
impresario's die eveneens de administratie van de
artiest voor hun rekening nemen en zorgen dat hij
zijn sociale rechten opbouwt. Dit is niet goed. Wij
zijn voorstander van een onafhankelijk organisme
dat het sociaal secretariaat waarneemt. Interim-
arbeid mag niet rechtstreeks met de uitvoering
van het kunstenaarsschap te maken hebben. Dit
probleem kwam herhaaldelijk aan bod in de
subcommissie.
Wat de Maribel betreft, moeten wij ervoor zorgen
dat het statuut de toets kan doorstaan inzake de
Europese regelgeving met betrekking tot de
concurrentievervalsing. Kunst en cultuur zijn
immers bij uitstek grensoverschrijdend.
Mijnheer de minister, wat is de concrete timing. Ik
ben voldoende op de hoogte van de problematiek
om te weten dat dit sociaal statuut moeilijk
realiseerbaar is tegen eind 2001. Zonder de zaak
te willen forceren, moet, mijns inziens, op een
bepaald ogenblik een timing worden vastgelegd.
U hebt duidelijke informatie gegeven. Iedereen die
de moeilijkheden kent waarmee de sector wordt
geconfronteerd en die de voorbije jaren het debat
heeft gevolgd, weet dat de zaken de goede
richting uitgaan en dat de plannen kunnen
rekenen op een brede steun. Op een bepaald
ogenblik dreigde alles echter te mislukken. Wij zijn
op de goede weg. Het wordt, mijns inziens, tijd om
een timing voorop te stellen. Alle aspecten kunnen
nog niet worden geregeld. Denken wij maar aan
het fiscaal aspect van de BTW, het aspect van de
sociale bescherming, de arbeidsorganisatie en de
arbeidswetgeving. Zonder over een volledige
synthese te beschikken, is het, mijns inziens,
wenselijk dat op een bepaald ogenblik een aantal
uitvoeringsbesluiten worden genomen. Op die
manier kan de sector zelf vaststellen dat een
aantal elementen reeds geregeld zijn. Het
openbreken van het inmiddels totaal
voorbijgestreefde koninklijk besluit nr. 69 dat een
virtuele realiteit schept maar geen inkomsten
genereert - wat oorspronkelijk de bedoeling was -,
is daarvan een voorbeeld. De beslissing inzake
het openbreken van dit besluit kan snel genomen
worden. Op die manier zou men mensen toelaten
te doen wat ze tot op heden op verdoken wijze
hebben gedaan. Laat de zelfstandigen zelfstandig
zijn en de loontrekkenden loontrekkend en biedt
een tussenweg die het bijberoep is. Voor
freelancers kan dit reeds heel wat problemen
oplossen. Zij hebben geen behoefte aan een
sociaal statuut. Ze hebben er een. De overheid
moet echter bijdragen op deze inkomsten kunnen
innen. Het statuut van het bijberoep biedt een
uitkomst.
Mijnheer de minister, uw antwoord is interessant.
We zullen de teksten aandachtig bestuderen.
We
hopen oprecht dat het Parlement
de
subcommissie heeft heel wat knowhow
opgebouwd - de tijd krijgt om de voorstellen te
toetsen aan onze bevindingen zodat een
evenwichtige wetgeving tot stand kan komen die
eveneens dertig jaar meekan.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
04 Samengevoegde vragen van
- mevrouw Anne-Mie Descheemaeker aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
"de sociale zekerheid en thuisverpleging"
(nr. 4676)
- de h. Luc Goutry aan de minister van Sociale
Zaken en Pensioenen over "de uitgavengroei
voor thuisverpleging" (nr. 4696)
04 Questions jointes de
22/05/2001
CRIV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
18
- Mme Anne-Mie Descheemaeker au ministre
des Affaires sociales et des Pensions sur "la
sécurité sociale et les soins à domicile"
(n° 4676)
- M. Luc Goutry au ministre des Affaires
Sociales et des Pensions sur "l'augmentation
des dépenses pour les soins à domicile"
(n° 4696)
04.01 Anne-Mie Descheemaeker (AGALEV-
ECOLO): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de
minister, collega's, over de uitgavengroei in de
thuisverpleging verklaart het verzekeringscomité
van het RIZIV onomwonden in een artikel in de
Artsenkrant dat er in de sector van de
thuisverpleging gefraudeerd wordt. Nochtans is
die toename te wijten aan verschillende factoren.
Thuiszorg wordt gepromoot; de gemiddelde
verblijfsduur in het ziekenhuis daalt; de vergrijzing
van de bevolking leidt tot een grotere
zorgafhankelijkheid; daghospitalisatie vraagt
nazorg thuis en patiënten verkiezen ook thuiszorg.
Ook u, mijnheer de minister, stelt in hetzelfde
artikel dat de uitgavengroei niet evenredig is met
de toegenomen behoefte. Voorts pleit u voor een
fundamentele herziening van de nomenclatuur in
de thuisverpleging die zich volgens u thans te veel
richt op een vergoeding per prestatie. Nochtans
worden de kosten in de thuisverpleging
grotendeels forfaitair vergoed volgens de
zorgbehoefte van de patiënt op basis van de Katz-
schaal. Het is waar dat die schaal beter wordt
uitgebreid tot andere criteria. Er moet, mijns
inziens, bijvoorbeeld rekening mee worden
gehouden dat een patiënt al dan niet alleen woont
en welk comfort er voorhanden is.
Mijn vraag handelt inzonderheid over de
prestatievergoedingen die volgens u, mijnheer de
minister, ten grondslag liggen aan de overmatige
uitgavengroei. Er blijft immers maar een zeer
beperkt aantal nomenclatuurnummers over die
verwijzen naar een prestatie. Daarnaast is er hoe
dan ook los van het aantal prestaties een
dagplafond voor de geleverde prestaties,
onafhankelijk van de aard of de dagelijkse
frequentie van de verzorging. Ik haal hier enkele
cijfers aan ter illustratie. De verpleegkundige als
zelfstandige of de dienst die hem of haar
tewerkstelt, ontvangt van het RIZIV per prestatie
voor een WIGW-patiënt dit is het hoogste
bedrag 279 frank voor een toilet of 182 frank
voor een inspuiting of 317 frank voor
wondverzorging. Ik heb de drie voornaamste
prestaties opgesomd. Er zijn daarnaast zo goed
als geen prestaties meer die als aparte prestatie
worden vergoed. In ieder geval, zelfs wanneer er
nog andere prestaties worden geleverd, is er een
dagplafond van 530 frank, een bedrag dat
overeenkomt met de dagvergoeding voor een
forfait voor een A-patiënt.
Mijnheer de minister, als u kiest voor een
algemene forfaitarisering, vrees ik voor een
stijging van de uitgaven, gelet op de geringe
bedragen voor de prestaties en de beperking tot
een dagplafond van 530 frank.
Welke andere manieren ziet u om in te grijpen in
de situatie?
04.02 Luc Goutry (CVP): Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's, ik sluit mij volledig
aan bij de vraag van collega Descheemaeker die
de situatie op het terrein beter kent dan ik, omdat
ze vroeger actief was in de thuisverzorging.
Wat mij in het dossier intrigeert, is het feit dat hier
met vitriool over en weer wordt gegooid. Eerst
beschuldigt men de zelfstandige verpleeg-
kundigen van fraude die dan weer een
beschuldigende vinger uitsteken naar het Gele
Kruis met een beschrijving van de gangbare
praktijken. Blijkbaar verwijt de pot de ketel dat hij
zwart ziet.
Mijn conclusie is dat er blijkbaar een probleem is.
Dat moet voor u een signaal zijn om op te treden,
mijnheer de minister. Op welke manier zult u dat
dan doen? Ik veronderstel dat de prestaties van
de thuisverpleegkundigen toch strikt gecontroleerd
worden? Voor zover ik weet, wordt geen enkel
forfait toegekend tenzij de prestatie de toets van
de controlerende geneesheer van de
ziekenfondsen heeft doorstaan. Die controlerende
geneesheer kan zelfs te allen tijden huisbezoeken
doen of een vertegenwoordiger sturen. Hoe zijn in
een zo nauwgezet gecontroleerde sector
frauduleuze praktijken nog mogelijk? Ik kijk alvast
met veel belangstelling uit naar uw antwoord,
mijnheer de minister.
04.03 Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer
de voorzitter, ik zou hierop nogal kort willen
antwoorden, dit echter niet omdat ik het niet
belangrijk vind. Ik wil verwijzen naar een brief die
ik heb geschreven naar de voorzitter van de
overeenkomstencommissie Verpleegkundigen-
Verzekeringsinstellingen. De brief dateert van 16
maart en is zeer uitvoerig en gedetailleerd. U kunt
hem op mijn website vinden. Ik krijg daar namelijk
graag commentaar op, ook van mensen van het
terrein. Via die brief heb ik de
overeenkomstencommissie Verpleegkundigen-
Verzekeringsinstellingen opdracht gegeven om
een totale herziening van de nomenclatuur voor te
CRIV 50
COM 482
22/05/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
19
bereiden. De brief bevat twee elementen die
rechtstreeks verband houden met de problemen
die door mevrouw Descheemaeker en de heer
Goutry werden aangehaald. Het gaat met name
om de redenen voor overscoring en de reden
waarom er een grijze zone is waardoor men het
onderscheid tussen overscoring en fraude niet kan
vaststellen. Het eerste element is het
meetinstrument. De Katz-schaal is ongetwijfeld
verouderd. Ze dateert van 1963. De heer Katz
heeft dit in 1963 ontworpen met een heel andere
bedoeling. Wij hebben er intussen mee gewerkt,
maar eigenlijk is dit instrument niet langer goed
aangepast. Voor een aantal verzorgingen moeten
de verpleegkundigen wat overscoren om
voldoende vergoed te worden voor wat zij doen. Ik
neem aan dat deze schaal niet langer goed
aangepast is en dat het meetinstrument moet
worden herzien. In mijn brief heb ik in één adem
gesteld dat ook het probleem van de controle
moet worden gesteld. Er moet immers een
effectieve controle zijn. Het tweede element is dat
de verpleegkundige deze inschaling vandaag zelf
doet. Dat is eigenlijk niet gezond. De
verpleegkundige die vergoed wordt
overeenkomstig de inschaling, doet zelf de
inschaling. Zeker voor het vaststellen van zware
zorgafhankelijkheid zouden we veeleer moeten
overgaan naar een multidisciplinaire beoordeling
waarbij men met een groep mensen, inclusief de
huisarts of een andere arts, de zware
zorgafhankelijkheid vaststelt. Dat is een tweede
element in mijn brief. Ik meen dat de
nomenclatuur zelf voor herziening vatbaar is.
Mevrouw Descheemaeker, ik meen niet dat "De
Artsenkrant" zelf fout was. Ik ben wel enigszins
verbaasd dat ik zou hebben gezegd dat ik vooral
de vergoeding per prestatie een probleem vind en
dat ik naar een verdere forfaitarisering wil gaan. Ik
weet niet of men mij terzake zo kan citeren.
Eigenlijk is het verhaal veel genuanceerder. Ik zeg
dat men vandaag zit met bepaalde soorten
verpleegkundige prestaties die eigenlijk niet goed
worden vergoed in deze nomenclatuur. Verder zit
men met expertisevorming en
deskundigheidsondersteuning. Er is ook een
probleem met het bijbrengen van
zelfredzaamheid. Verpleegkundigen worden wel
vergoed als ze een insulinespuit geven maar niet
als ze mensen leren om dat zelf te doen. Er zijn
allerlei problemen die vereisen dat de
nomenclatuur heel grondig wordt herzien. Ik heb
een zeer systematische oefening gevraagd en ik
hoop dat men mij binnen heel korte tijd verslag zal
uitbrengen. Ik ben ook heel nieuwsgierig naar de
reacties van het terrein. Om die reden heb ik dat
ook op mijn website gezet. Wat mij betreft,
hebben we hier een heel ambitieuze hervorming
op gang gebracht. Ik meen dat hieraan een
grondige studie en een grondig overleg vooraf
moeten gaan. Het maakt deel uit van een oproep
die ik enige tijd geleden heb gedaan om een echt
maatschappelijk debat te houden over de
ouderenzorg in onze samenleving. De thuiszorg is
daarvan een onderdeel.
U weet dat de regering de partners die zondag
hebben betoogd heeft uitgenodigd voor een
rondetafelgesprek. Een federaal ouderenbeleid
opnieuw gestalte geven en vernieuwen is daarin
voor mij een belangrijk thema. Dat verwijst onder
meer naar thuisverpleging.
Ik stel voor dat u mijn brief aan de heer Maes zou
lezen, want daarin staat wat ik echt heb gezegd.
04.04 Anne-Mie Descheemaeker (AGALEV-
ECOLO): Mijnheer de voorzitter, sta mij toe enkele
opmerkingen te maken. In de discussie over wie
fraudeert en of er gefraudeerd wordt, wil ik zeker
niet tussenbeide komen. Een zaak speelt daarin
waarschijnlijk een rol, met name het feit dat de
commissie die deze zaken beoordeelt is
samengesteld van voor de tijd dat zelfstandigen te
velde werkten. Er is een probleemsituatie ontstaan
omdat de zelfstandigen daarin niet
vertegenwoordigd zijn. Dat speelt mee in de
"strijd", waarin ik zeker geen standpunt wens in te
nemen.
Op de inschaling kan op twee manieren worden
gereageerd. Enerzijds zou het zo moeten zijn dat
de verpleegkundige haar eigen verantwoorde-
lijkheid opneemt en dat zij in staat is om de patiënt
correct in te schalen. Anderzijds en zeker als het
een patiënt betreft die onder forfait-C valt, is het
zeer duidelijk dat de thuisverpleegkundige niet de
enige is die bij die patiënt terechtkomt. Diezelfde
inschaling gebeurt de facto door de diensten
gezinshulp of door de sociale diensten, want daar
komen meerdere partners in een dergelijke
situatie. Ik ben het er volledig mee eens dat via
teamwork een gemeenschappelijke inschaling
wordt gerealiseerd.
Daarnaast zijn er nog andere prestaties, waarvoor
ik altijd persoonlijk heb gepleit. Ik denk bij
voorbeeld aan de prestatie "toilet". Alhoewel een
verpleegkundige geen grote inspanningen moet
leveren om zoveel mogelijk toiletten te doen aan
279 frank per toilet is dit een ruime vergoeding?
- wordt er nooit een medisch voorschrift voor
gevraagd. Dat is volgens mij niet de aangewezen
handelswijze.
22/05/2001
CRIV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
20
04.05 Luc Goutry (CVP): Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, wellicht heeft mevrouw
Descheemaeker ook gelezen wat ik heb gelezen,
wellicht met de nodige relativeringen. De minister
is de mening toegedaan dat de nomenclatuur zich
te veel richt op een vergoeding per prestatie. Dat
is inderdaad het grote strijdpunt: als men per
prestatie betaalt voor zaken die ook maar per
prestatie moeten worden betaald, dan ligt de prijs
veel lager omdat men een forfait zal toekennen
van, bijvoorbeeld 750 frank aan een B-patiënt die
alleen een spuit nodig heeft. Dat is de kern van de
beschuldiging van de zelfstandigen tegenover het
Wit-Geel Kruis die een opwaardering zou maken
en forfaits toepassen waar er geen forfaits nodig
zijn.
Mijnheer de minister, bedoelt u hiermee dat u ook
de enveloppe kunt openbreken? Ik hoor u zeggen
dat bepaalde prestaties niet voldoende worden
vergoed. Wat wil dat zeggen?
04.06 Minister Frank Vandenbroucke: Een en
ander moet passen in een budgettair carcan.
04.07 Luc Goutry (CVP): Dat gedeelte van de
brief had ik ook gelezen. De vraag rijst of het ene
met het andere strookt. Het is mijn stelling dat wij
goed moeten toezien op de misbruiken en die zijn
al voor een groot stuk, ook door vroeger genomen
maatregelen, gedicht. Er zijn veel grotere
problemen geweest dan nu, wij moeten dan nu
ook niet doen alsof alles één grote frauduleuze
boel zou zijn. Toch moeten wij ook waakzaam
blijven. Zoals u zegt zijn er controlesystemen
voorhanden. Laten wij rustig blijven, maar het is
volgens mij wel belangrijk het budget in zijn geheel
in ogenschouw te nemen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
05 Vraag van de h. Luc Goutry aan de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen over "de
conventiecijfers" (nr. 4698)
05 Question de M. Luc Goutry au ministre des
Affaires Sociales et des Pensions sur "le
nombre de médecins déconventionnés"
(n° 4698)
05.01 Luc Goutry (CVP): Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, collega's ik zal deze vraag
kort houden. Ik dien ze in omdat ik er duidelijkheid
over wil. Via de website van het Verbond van
Belgische Specialisten verneem ik dat nogal wat
geneesheren-specialisten weigeren zich te
conventioneren. Zoiets trekt altijd mijn aandacht.
Het zou gaan om één op drie cardiologen.
Mijn vragen daarbij zijn de volgende.
Is u dat ontgaan of niet? Wellicht niet.
Welke besluiten leidt u daaruit af? Misschien gaat
het om andere besluiten dan ik daaruit op het
eerste gezicht zou afleiden. Ik wacht uw antwoord
dus af.
Het feit dat een belangrijke groep cardiologen zich
niet conventioneert, vindt u dat onrustwekkend?
Zou dat eventueel hypotheken leggen op een
volgend akkoord?
05.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer
de voorzitter, mijnheer Goutry, op uw eerste en
twee de vraag kan ik antwoorden dat ik zeer
tevreden ben over het akkoord artsen-
ziekenfondsen, dat ondertussen al een half jaar
geleden gesloten is.
Uit de globale cijfers blijkt dat de overgrote
meerderheid van de artsen, namelijk 85%, tot de
conventie is toegetreden. Bij de huisartsen gaat
het zelfs om bijna 88%.
Voor de patiënt brengt dat belangrijke voordelen
met zich mee, onder andere wat betreft
tariefzekerheid.
Ook voor de artsen zijn er meerdere belangrijke
elementen in het akkoord opgenomen.
Uw derde vraag ging over de deconventionering
van een deel van de cardiologen. Ik vind dat niet
onrustwekkend. Gezien de hele discussie die de
afgelopen maanden met de cardiologen
plaatsvond over de dringende noodzaak tot meer
doelmatig gebruik van een aantal technische
prestaties in de cardiologie, was dat eigenlijk te
verwachten. Ondanks de oproep van de
beroepsvereniging van de cardiologen tot massale
deconventie, trad toch nog 65% van de
cardiologen tot de conventie toe.
De inhoud van de discussie met de cardiologen
heb ik al in het Parlement toegelicht. Ik verwijs
dan ook naar die eerdere antwoorden.
Het volgende wil ik wel benadrukken. Na de
overlegronde met de cardiologen zijn ondertussen
al enkele constructieve voorstellen inclusief
praktijkrichtlijnen voor echocardiografie en andere
technische onderzoeken uitgewerkt. Momenteel
wordt onderzocht hoe die voorstellen vertaald
kunnen worden in concrete maatregelen die een
CRIV 50
COM 482
22/05/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
21
meer doelmatig gebruik stimuleren en toelaten het
budget te beheersen.
Voor de patiënt zal de actuele beperkte
deconventionering van de cardiologen in principe
geen gevolgen hebben omdat de arts steeds
verplicht is om zijn patiënt op voorhand duidelijk in
te lichten over het al dan niet volgen van de
tarieven, zoals overeengekomen in het nationaal
akkoord.
Op uw vierde vraag kan ik antwoorden dat er
momenteel onvoldoende valabele argumenten zijn
om, met het oog op een volgend akkoord,
aanpassingen door te voeren.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt
gesloten om 16.15 uur.
La réunion publique de commission est levée à
16.15 heures.
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
CRABV 50 COM 482
CRABV 50 COM 482
B
ELGISCHE
K
AMER VAN
V
OLKSVERTEGENWOORDIGERS
C
HAMBRE DES REPRÉSENTANTS
DE
B
ELGIQUE
B
EKNOPT
V
ERSLAG
C
OMPTE
R
ENDU
A
NALYTIQUE
C
OMMISSIE VOOR DE
S
OCIALE
Z
AKEN
C
OMMISSION DES
A
FFAIRES SOCIALES
dinsdag mardi
22-05-2001 22-05-2001
14:15 uur
14:15 heures
CRABV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
i
INHOUD
SOMMAIRE
Samengevoegde mondelinge vragen van
1
Questions orales jointes de
1
- de heer Olivier Chastel tot de vice-eerste
minister en minister van Begroting,
Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie
over "de algemene aanbeveling 5 van het
jaarverslag 2000 van de federale
ombudsmannen" (nr. 4522)
- M. Olivier Chastel au vice-premier ministre et
ministre du Budget, de l'Intégration sociale et de
l'Economie sur "la recommandation générale 5 du
rapport annuel 2000 des médiateurs fédéraux"
(n° 4522)
- mevrouw Magda De Meyer tot de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over "de
aanbevelingen van de federale ombudsmannen
(jaarverslag 2000) over de uitkeringen aan
personen met een handicap" (nr. 4641)
- Mme Magda De Meyer au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur "les
recommandations des médiateurs fédéraux
(rapport annuel 2000) concernant les allocations
octroyées aux personnes handicapées" (n° 4641)
Sprekers: Olivier Chastel, Magda De Meyer,
Frank Vandenbroucke, minister van Sociale
Zaken en Pensioenen
Orateurs: Olivier Chastel, Magda De Meyer,
Frank Vandenbroucke, ministre des Affaires
sociales et des Pensions
Samengevoegde interpellaties en mondelinge
vragen van
3
Interpellations et questions orales jointes de
3
- de heer Jef Valkeniers tot de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over "het blijven
negeren van de regionale consumptieverschillen
in de gezondheidszorg" (nr. 775)
- M. Jef Valkeniers au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur sur "le fait que l'on
continue à ignorer les différences régionales en
matière de consommation dans le domaine des
soins de santé" (n° 775)
- mevrouw Trees Pieters tot de minister van
Sociale zaken en Pensioenen over "de
commissie-Jadot" (nr. 4550)
- Mme Trees Pieters au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur "la commission
Jadot" (n° 4550)
- de heer Koen Bultinck tot de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over "de regionale
consumptieverschillen in de gezondheidszorg"
(nr. 781)
- M. Koen Bultinck au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur "les différences
régionales en matière de consommation dans le
domaine des soins de santé" (n° 781)
- de heer Pierre Chevalier tot de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over "de
verschillende kostprijs voor een behandeling
appendicitis tussen Vlaanderen en Wallonië"
(nr. 4609)
- M. Pierre Chevalier au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur "la différence du
coût du traitement de l'appendicite en Flandre et
en Wallonie" (n° 4609)
- mevrouw Annemie Van de Casteele aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
"de regionale consumptieverschillen in de
gezondheidszorg" (nr. 797)
- Mme Annemie Van de Casteele au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur "les
différences régionales en matière de
consommation dans le domaine des soins de
santé" (n° 797)
Sprekers: Trees Pieters, Koen Bultinck,
Annemie Van de Casteele, Jef Valkeniers,
Frank Vandenbroucke, minister van Sociale
Zaken en Pensioenen
Orateurs: Trees Pieters, Koen Bultinck,
Annemie Van de Casteele, Jef Valkeniers,
Frank Vandenbroucke, ministre des Affaires
sociales et des Pensions
Moties
8
Motions
8
Vraag van de heer Luc Goutry tot de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over "het sociaal
statuut voor kunstenaars" (nr. 4615)
9
Question de M. L. Goutry au ministre des Affaires
Sociales et des Pensions sur "le statut social des
artistes" (n° 4615)
9
Sprekers:
Luc Goutry, Frank
Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken
en Pensioenen
Orateurs:
Luc Goutry, Frank
Vandenbroucke, ministre des Affaires
sociales et des Pensions
Vraag van de heer L. Goutry tot de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over "de
uitgavengroei voor thuisverpleging" (nr. 4696)
11
Question de M. L. Goutry au ministre des Affaires
Sociales et des Pensions sur "l'augmentation des
dépenses pour les soins à domicile (n° 4696)
11
Vraag van mevrouw Anne-Mie Descheemaeker
tot de minister van Sociale Zaken en Pensioenen
over "de sociale zekerheid en thuisverpleging"
11
Question de Mme Anne-Mie Descheemaeker au
ministre des Affaires sociales et des Pensions sur
"la sécurité sociale et les soins à domicile"
11
22/05/2001
CRABV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
ii
(nr. 4676)
Sprekers: Anne-Mie Descheemaeker, Luc
Goutry, Frank Vandenbroucke, minister van
Sociale Zaken en Pensioenen
Orateurs: Anne-Mie Descheemaeker, Luc
Goutry, Frank Vandenbroucke, ministre des
Affaires sociales et des Pensions
Vraag van de heer Luc Goutry tot de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over "de
conventiecijfers" (nr. 4698)
13
Question de M. Luc Goutry au ministre des
Affaires Sociales et des Pensions sur "le nombre
de médecins déconventionnés" (n° 4698)
13
Sprekers:
Luc Goutry, Frank
Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken
en Pensioenen
Orateurs:
Luc Goutry, Frank
Vandenbroucke, ministre des Affaires
sociales et des Pensions
CRABV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
1
COMMISSIE VOOR DE SOCIALE
ZAKEN
COMMISSION DES AFFAIRES
SOCIALES
van
DINSDAG
22
MEI
2001
14:16 uur
______
du
MARDI
22
MAI
2001
14:16 heures
______
De vergadering wordt geopend om 14.32 uur door
de heer Joos Wauters, voorzitter.
La séance est ouverte à 14.32 heures par M. Joos
Wauters, président.
01 Samengevoegde mondelinge vragen van
- de heer Olivier Chastel tot de vice-eerste
minister en minister van Begroting,
Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie
over "de algemene aanbeveling 5 van het
jaarverslag 2000 van de federale
ombudsmannen" (nr. 4522)
- mevrouw Magda De Meyer tot de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over "de
aanbevelingen van de federale ombudsmannen
(jaarverslag 2000) over de uitkeringen aan
personen met een handicap" (nr. 4641)
01 Questions orales jointes de
- M. Olivier Chastel au vice-premier ministre et
ministre du Budget, de l'Intégration sociale et de
l'Economie sur "la recommandation générale 5
du rapport annuel 2000 des médiateurs fédéraux"
(n° 4522)
- Mme Magda De Meyer au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur "les
recommandations des médiateurs fédéraux
(rapport annuel 2000) concernant les allocations
octroyées aux personnes handicapées" (n° 4641)
(Het antwoord zal worden verstrekt door de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen).
(La réponse sera fournie par le ministre des Affaires
sociales et des Pensions).
01.01 Olivier Chastel (PRL FDF MCC): In zijn
algemene aanbeveling 2000/5 bespreekt het
College van de federale ombudsmannen het feit dat
na een eventuele scheiding rekening gehouden
wordt met de inkomsten van de persoon met wie
een gehandicapte een gezin vormde, en wordt een
wijziging van de vigerende reglementering
aangeraden. In geval van een scheiding is artikel
10, laatste lid van het koninklijk besluit van 6 juli
1987 toepasselijk.
Doordat de inkomsten van de echtgenoot
meegeteld worden, ontvangt de gehandicapte geen
of een te lage tegemoetkoming als de inkomsten
van het gezin boven een bepaald plafond uitkomen.
De wachttijd van één jaar, waarin het voormelde
artikel 10 voorziet, kan in het nadeel spelen van
niet-gehuwden die uit elkaar zijn. Bij gebrek aan
een wettelijke bijstandsverplichting kan de
gehandicapte in een zeer precaire situatie
terechtkomen in afwachting van de uitkering van
01.01 Olivier Chastel (PRL FDF MCC) : Dans sa
recommandation générale 2000/5, le Collège des
médiateurs fédéraux évoque la prise en compte des
revenus de la personne avec laquelle une personne
handicapée était établie en ménage après leur
séparation éventuelle, et recommande de modifier
la réglementation en vigueur. En cas de séparation,
c'est l'article 10 dernier al. de l'arrêté royal du 6
juillet 1987 qui s'applique.
La prise en compte des revenus du conjoint aboutit
à ce que la personne handicapée ne perçoive pas
ou trop peu d'allocations, si les revenus du ménage
dépassent le plafond fixé.
Le délai de carence d'un an prévu dans l'article 10
peut être défavorable aux couples non mariés
séparés. La personne handicapée peut se
retrouver, faute de devoir légal de secours, en
situation précaire, en attendant qu'après un an son
allocation lui soit attribuée en fonction de ses
22/05/2001
CRABV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
2
zijn tegemoetkoming, die na dat jaar op grond van
zijn persoonlijke inkomsten wordt toegekend.
Wat is het standpunt van de minister over dit
probleem ? Welke oplossingen stelt hij voor ? Hoe
kan misbruik in de praktijk worden voorkomen ?
Kunnen die oplossingen voor alle gescheiden
koppels gelden ?
revenus personnels.
Quel est l'avis du ministre sur ce problème ?
Quelles solutions envisage-t-il ? Quelles modalités
pratiques permettraient d'éviter des abus ? Pourrait-
il y avoir application des solutions envisagées à
l'ensemble des couples séparés ?
01.02 Magda De Meyer (SP): Ik sluit mij aan bij de
heer Chastel. De federale ombudsmannen vragen
een bijsturing met betrekking tot de uitkeringen aan
gehandicapten, enerzijds betreffende de uitbetaling
in de maand waarin de gehandicapte overlijdt, en
anderzijds betreffende het in rekening brengen van
de feitelijke scheiding van een voorheen
samenwonende gehandicapte. Voor de uitbetaling
in de maand van overlijden suggereren de
ombudsmannen een verhoudingsgewijze uitkering a
rato van het aantal dagen dat de overledene die
maand nog heeft geleefd. Voor het bepalen van de
uitkering na feitelijke scheiding van een voorheen
samenwonende gehandicapte stellen zij voor dat
onmiddellijk rekening zou worden gehouden met de
feitelijke scheiding, in plaats van te wachten tot
deze reeds een jaar duurt. Wat is het standpunt
van de minister?
01.02 Magda De Meyer (SP): Je partage l'avis de
M. Chastel. Les médiateurs fédéraux demandent
que des correctifs soient apportés aux dispositions
relatives aux allocations octroyées aux handicapés,
d'une part en ce qui concerne leur paiement au
cours du mois où le handicapé décède et d'autre
part en ce qui concerne la prise en compte de la
séparation de fait d'avec un handicapé cohabitant.
Pour ce qui regarde le versement au cours du mois
du décès, les médiateurs suggèrent une allocation
proportionnelle au nombre de jours que le
handicapé décédé a encore vécus ce mois-là. Pour
déterminer l'allocation à octroyer à une personne
handicapée après la séparation de fait de son
ancien cohabitant ou de son ancienne cohabitante,
ils préconisent de tenir compte immédiatement de
cette séparation au lieu d'attendre qu'elle ait déjà
duré un an. Quel est le point de vue du ministre en
la matière ?
01.03 Minister Frank Vandenbroucke
(Nederlands): De algemene regeling voor
tegemoetkomingen aan personen met een
handicap is dat er per maand in twaalfden wordt
betaald. De uitzondering is de uitbetaling aan de
partner van een gehandicapte die overlijdt na het
ogenblik van uitbetaling.
Er is een ontwerp van KB zodat de
inkomensvervangende tegemoetkoming en de
integratietegemoetkoming kunnen worden
uitbetaald aan de rechthebbenden, na het overlijden
van een gehandicapte, als die overleden is na het
tijdstip van betaling. Andere besluiten zullen in
dezelfde zin worden aangepast. Deze maatregelen
zullen in voege gaan op 1 januari 2002.
De suggestie van de federale ombudsmannen is
om slechts rekening te houden met het einde van
het samenwonen als die situatie één jaar duurt. De
familiale situatie van personen met een handicap
wijzigt wel eens.
01.03 Frank Vandenbroucke , ministre (en
néerlandais): Le règlement général relatif aux
allocations octroyées aux personnes handicapées
prévoit un versement mensuel en douzièmes et une
exception en vertu de laquelle l'allocation est versée
au partenaire d'un handicapé ou d'une handicapée
qui décède après le moment du versement.
Il existe un projet d'arrêté royal visant à permettre le
versement des allocations de remplacement et des
allocations d'intégration aux ayants droit après le
décès d'un handicapé si celui-ci est décédé après le
moment du paiement. D'autres arrêtés seront l'objet
d'adaptations allant dans le même sens. Ces
mesures entreront en vigueur le 1
er
janvier 2002.
La suggestion des médiateurs fédéraux est de ne
tenir compte que de la fin de la cohabitation si cette
situation dure un an. Il arrive en effet que la
situation familiale des personnes handicapées
évolue.
(Frans) Dit is geen willekeurige maatregel; zij spruit
voort uit de manier waarop de inkomsten die
meetellen bij de bepaling van het recht op een
eventuele uitkering van een gehandicapte, in
aanmerking worden genomen;
(En français) : Cette mesure n'est, par ailleurs, pas
une mesure arbitraire ; elle trouve sa source dans la
manière d'appréhender les revenus pris en compte
pour fixer le droit aux éventuelles allocations de
personne handicapée.
CRABV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
3
De rechtvaardiging van de reglementaire
bepalingen moet dan ook gezocht worden in het
fiscaal recht, want inzake inkomstenbelastingen
doen de gevolgen van een feitelijke scheiding zich
pas na een jaar echt voelen.
C'est donc au coeur du droit fiscal qu'il convient de
trouver une justification aux dispositions
réglementaires, puisqu'en matière d'impôts sur les
revenus la séparation de fait ne reçoit pleine
concrétisation qu'après un an.
(Nederlands): Ik verwijs ook naar het KB van 6 juli
1987 dat zegt dat rekening moet worden gehouden
met de inkomsten van het kalenderjaar voorafgaand
aan het jaar in de loop waarvan de aanvraag haar
uitwerking heeft.
(Frans) De feitelijke scheiding, zoals bepaald bij de
wet van 7 februari 1987, is niet stelselmatig nadelig
voor de gehandicapte. De rechten worden berekend
op grond van het tarief "personen ten laste", dat
hoger is dan het tarief "alleenstaande", zowel voor
het bedrag van de inkomensvervangende uitkering
als voor de aftrek op het inkomen.
(En néerlandais) Je me réfère également à l'arrêté
royal du 6 juillet 1987 qui dispose qu'il y a lieu de
tenir compte des revenus de l'année civile
précédant l'année au cours de laquelle la demande
produit ses effets.
(En français): La séparation de fait, telle que prévue
par la loi du 7 février 1987, n'est pas
systématiquement défavorable à la personne
handicapée. Les droits sont calculés sur base du
taux « personnes à charge » plus élevé que le taux
«
isolé
», tant pour le montant barémique de
l'allocation de remplacement de revenus que pour
les abattements sur les revenus.
01.04 Magda De Meyer (SP): Het systeem van de
uitbetalingsdatum wordt dus niet aangepast?
01.04 Magda De Meyer (SP): Le système de la
date de paiement ne sera donc pas adapté ?
01.05 Minister Frank Vandenbroucke
(Nederlands): Nee, maar de langstlevende
echtgenoot krijgt het bedrag van de maand van het
overlijden wel degelijk uitbetaald, in functie van de
datum van het overlijden. Er komt uitbreiding naar
andere categorieën.
01.05 Frank Vandenbroucke , ministre (en
néerlandais) : Non, mais le conjoint survivant
recevra le montant correspondant au mois du
décès, en fonction de la date du décès. Cette
mesure sera étendue à d'autres catégories.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
02 Samengevoegde interpellaties en mondelinge
vragen van
- de heer Jef Valkeniers tot de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over "het blijven
negeren van de regionale consumptieverschillen
in de gezondheidszorg" (nr. 775)
- mevrouw Trees Pieters tot de minister van
Sociale zaken en Pensioenen over "de
commissie-Jadot" (nr. 4550)
- de heer Koen Bultinck tot de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over "de regionale
consumptieverschillen in de gezondheidszorg"
(nr. 781)
- de heer Pierre Chevalier tot de minister van
Sociale Zaken en Pensioenen over "de
verschillende kostprijs voor een behandeling
appendicitis tussen Vlaanderen en Wallonië"
(nr. 4609)
- mevrouw Annemie Van de Casteele aan de
minister van Sociale Zaken en Pensioenen over
"de regionale consumptieverschillen in de
gezondheidszorg" (nr. 797)
02 Interpellations et questions orales jointes de
- M. Jef Valkeniers au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur sur "le fait que l'on
continue à ignorer les différences régionales en
matière de consommation dans le domaine des
soins de santé" (n° 775)
- Mme Trees Pieters au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur "la commission
Jadot" (n° 4550)
- M. Koen Bultinck au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur "les différences
régionales en matière de consommation dans le
domaine des soins de santé" (n° 781)
- M. Pierre Chevalier au ministre des Affaires
sociales et des Pensions sur "la différence du
coût du traitement de l'appendicite en Flandre et
en Wallonie" (n° 4609)
- Mme Annemie Van de Casteele au ministre des
Affaires sociales et des Pensions sur "les
différences régionales en matière de
consommation dans le domaine des soins de
santé" (n° 797)
02.01 Trees Pieters (CVP): De commissie-Jadot 02.01 Trees Pieters (CVP): La commission Jadot
22/05/2001
CRABV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
4
heeft onlangs een studie gemaakt over de
uitgaven van geneeskundige verstrekkingen en
onder meer de consumptie bij patiënten inzake
appendicitis nagegaan. Daarbij is gebleken dat er in
Wallonië een hogere kost is dan in Vlaanderen. Ook
inzake klinische biologie en anesthesieonderzoeken
worden in Wallonië meer prestaties uitgevoerd,
waarvan sommige zelfs wetenschappelijk overbodig
zijn.
Wanneer zal het nieuw rapport- Jadot verschijnen?
Welke maatregelen zal de minister treffen om die
regionale verschillen weg te werken?
a récemment consacré une étude aux dépenses
afférentes aux prestations médicales et notamment
à la consommation dans le cadre du traitement de
l'appendicite. Il en ressort que la Wallonie
enregistre des coûts plus élevés que laFlandre. Il
apparaît également que le nombre de prestations
de biologie clinique ou d'examens sous anesthésie
est plus élevé en Wallonie, alors que certaines de
ces interventions sont scientifiquement superflues.
Quand le nouveau rapport Jadot sera-t-il publié ?
Quelles mesures le ministre prendra-t-il pour
gommer ces différences régionales ?
02.02 Koen Bultinck (VLAAMS BLOK): In de
voorbije maanden werd de minister geregeld
ondervraagd over de regionale verschillen inzake
medische behandeling. De minister erkende toen
dat er regionale verschillen bestaan, maar kon de
oorzaak ervan niet aanwijzen. Hopelijk zal de
minister vandaag duidelijker kunnen zijn. Vroeg of
laat moet men toch aan de bevolking uitleggen
waarom er onvoldoende geld is voor de sociale
noden of waarom er wel geld is voor prins Laurent.
Hoever staat de werkgroep-Jadot met zijn rapport?
Welke maatregelen overweegt de minister om de
regionale verschillen inzake medische consumptie
weg te werken?
02.02 Koen Bultinck (VLAAMS BLOK):Ces
derniers mois, le ministre a déjà été interrogé sur
les différences régionales en matière de traitement
médical. Il a admis l'existence de différences
régionales, sans pouvoir en indiquer les causes.
J'espère que le ministre sera plus clair aujourd'hui.
Tôt ou tard, il faudra bien expliquer à la population
pourquoi il n'y a pas assez d'argent pour les
besoins sociaux et pourquoi il y en a pour le Prince
Laurent. Qu'en est-il du rapport du groupe de travail
Jadot ? Quelles mesures le ministre envisage-t-il
pour gommer les différences régionales en matière
de consommation médicale ?
02.03 Annemie Van de Casteele (VU&ID): De
minister geeft zelf toe dat een "grote stabiliteit" blijft
bestaan inzake de regionale consumptieverschillen
in de gezondheidszorg. De werkgroep- Jadot werkt
inderdaad traag. De minister heeft zelf remedies
aangegeven, intussen wel al twee jaar geleden. De
minister stelde daarbij dat hij de heterogeniteit in de
medische praktijk wou aanpakken via het
meegeven van guidelines . Dit is echter een zeer
trage weg.
Wat zeggen de recentste cijfers? Heeft deze
aanpak succes? Moeten geen prioriteiten worden
gesteld en bepaalde sectoren eerder worden
aangepakt dan andere? Moeten wij nog per se
willen gelijkschakelen, of mogen wij de verschillen
tussen de regio's laten bestaan? Een overheveling
van alle bevoegdheden inzake gezondheidszorg
naar de Gemeenschappen zou een coherent beleid
opleveren.
02.03 Annemie Van de Casteele (VU&ID): Je
m'associe à cette interpellation. Le ministre admet
que l'on observe toujours une « grande stabilité »
des disparités régionales en matière de
consommation dans le secteur des soins de santé.
Le groupe de travail Jadot travaille en effet
lentement. Le ministre lui-même a indiqué des
remèdes mais deux ans se sont déjà écoulés
depuis lors. Le ministre avait laissé entendre qu'il
voulait s'attaquer au problème de l'hétérogénéité de
la pratique médicale en fixant des lignes de
conduite. Il s'agit toutefois d'une voie très lente.
Que nous apprennent les derniers chiffres ? Cette
approche est-elle couronnée de succès ? Ne faut-il
pas établir des priorités et aborder certains secteurs
plutôt que d'autres
? Devons-nous persister à
vouloir harmoniser la situation ou pouvons-nous
laisser subsister des différences entre les régions ?
Un transfert de toutes les compétences en matière
de soins de santé aux Communautés donnerait lieu
à une politique cohérente.
02.04 Jef Valkeniers (VLD): Ik zal eerst de vraag
stellen die het onderwerp uitmaakte van de vraag
van de heer Chevalier. In Wallonië kost een
behandeling voor appendicitis veel meer dan in
Vlaanderen, dat meer aansluit bij de internationale
norm. Toch is het resultaat minder goed.
02.04 Jef Valkeniers (VLD): Je poserai d'abord la
question de M. Chevalier. En Wallonie, un
traitement pour une appendicite coûte beaucoup
plus qu'en Flandre, laquelle se conforme à la norme
internationale. Le résultat est pourtant moins bon.
CRABV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
5
Volgens de opeenvolgende ministers zijn die
verschillen in te wijten aan een andere
praktijkvoering. Op die manier kost een
behandeling in Wallonië soms tot 100.000 frank
meer dan in Vlaanderen.
Selon les ministres successifs, ces différences sont
dues à une pratique différente. Un traitement en
Wallonie peut ainsi coûter jusqu'à 100.000 francs
de plus qu'en Flandre.
Het vijfde rapport-Jadot is nog niet klaar en kan nog
wel wat op zich laten wachten. De vorige vier
rapporten wezen allemaal op overconsumptie in
Wallonië en Brussel.
De minister vindt het een probleem dat in ons land
10 procent meer aan geneesmiddelen wordt
uitgegeven dan in de buurlanden, maar over de 30
procent verschil in antibioticagebruik tussen Noord
en Zuid zegt hij niets. Ook de verschillen in de
klinische biologie en in de forfaitaire honoraria
blijven bestaan. Ook in de cardiologie zijn de
regionale verschillen duidelijk.
Een recente studie van de dienst Geneeskundige
Verzorging van het RIZIV brengt de verschillen
duidelijk in kaart. Voor appendictomie ligt de totale
kost per inwoner in Wallonië 44 procent hoger dan
in Vlaanderen. Er zijn niet alleen verschillen ten
overstaan van Vlaanderen, maar ook ten overstaan
van de wetenschappelijk aanvaarde richtlijnen.
Preoperatieve thoraxradiografie wordt in Wallonië
ruim twee keer zo vaak uitgevoerd dan in
Vlaanderen, dat net boven de norm van de
richtlijnen blijft. Abdominale echografie wordt vaker
uitgevoerd in Vlaanderen; mogelijk worden hierdoor
minder ingrepen uitgevoerd in Vlaanderen.
Le cinquième rapport Jadot n'est pas encore prêt et
pourrait encore se faire attendre un certain temps.
Les quatre rapports précédents faisaient tous
apparaître une surconsommation en Wallonie et à
Bruxelles.
Le ministre se soucie du fait que dans notre pays,
les dépenses de médicaments soient de 10 %
supérieures à celles enregistrées chez les pays
voisins, mais il ne dit pas un mot de la différence de
30 % entre le Nord et le Sud de la Belgique sur le
plan de la consommation d'antibiotiques. Dans le
même ordre d'idées, les écarts constatés dans le
domaine de la biologie clinique et des honoraires
forfaitaires subsistent. Et dans le secteur de la
cardiologie, les différences entre régions sont
manifestes.
Une étude réalisée récemment par le service des
soins médicaux de l'INAMI montre clairement où se
situent ces différences. Pour une appendicectomie,
le coût total par habitant est supérieur de 44% en
Wallonie. Et la Wallonie ne s'écarte pas seulement
des normes flamandes, mais aussi des directives
admises dans les milieux scientifiques. Plus de
deux fois plus de radiographies pré-opératoires du
thorax sont effectuées en Wallonie, la Flandre
restant juste au-dessus de la norme fixée par la
directive. Un plus grand nombre d'échographies
abdominales sont réalisées en Flandre, ce qui
explique peut-être pourquoi les interventions
chirurgicales y sont moins nombreuses.
Ik zie niet goed in hoe het aanpassen van de
honoraria aan de reële kostprijs van de
verstrekkingen de communautaire verschillen zou
kunnen wegwerken. Ook forfaitaire
betalingssystemen brengen weinig baat. In de
klinische biologie en de radiologie wordt eigenlijk de
ene prestatiebetaling vervangen door de andere.
Ook in Vlaanderen bestaan onaanvaardbare
praktijkverschillen in medisch handelen, maar dat is
geen reden om de systematische verschillen tussen
Vlaanderen en Wallonië te negeren. Lineaire
correctie van budgetoverschrijdingen treft wie
correct werkt ,relatief het zwaarst. Dat kan niet
blijven duren.
Deze bemerkingen werden mij overgemaakt door
dokter Robert Butsaert, voorzitter van de ASGB.
Wat is de reactie van de minister?
Je ne vois pas bien en quoi l'adaptation des
honoraires aux coûts réels des prestations
effacerait les différences communautaires. Les
systèmes de paiement forfaitaires n'aident guère
non plus. En biologie clinique et en radiologie, en
fait, une prestation remplace l'autre.
Il y a aussi des différences dans la pratique
médicale qui sont inacceptables en Flandre mais ce
n'est pas une raison pour nier les différences
systématiques entre la Flandre et la Wallonie. Une
correction linéaire des dépassements budgétaires
pénalise proportionnellement plus ceux qui
travaillent correctement. Cela ne peut plus durer.
Ces remarques m'ont été transmises par le Dr
Butsaert, président de l'ASGB. Quelle est la
réaction du ministre ?
02.05 Minister Frank Vandenbroucke 02.05 Frank Vandenbroucke , ministre (en
22/05/2001
CRABV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
6
(Nederlands): De algemene raad van de dienst
Geneeskundige Verzorging van het RIZIV moet
jaarlijks een rapport sturen naar de regering over de
eenvormige toepassing van de wetgeving in heel
het land. Op basis van alle analyses stelt de
voorzitter een voorlopige versie van het rapport op,
die dan wordt voorgelegd aan de leden van de
algemene raad. Als die het rapport goedkeurt, wordt
het aan regering en Parlement bezorgd. Tot op
heden werden vier rapporten opgesteld. Het laatste
dateert van november 1999.
De werkzaamheden voor de opmaak van het vijfde
rapport zijn gestart. Volgende onderwerpen werden
besproken: een globale analyse van de regionale
consumptie in 1998 en 1999, een onderzoek naar
de regionale verschillen inzake appendectomie, en
detailanalyse van de regionale consumptie voor
klinische biologie en de globale analyse voor de
regionale consumptie van geneesmiddelen in de
ambulante sector. In de volgende vergaderingen zal
aandacht worden besteed aan de rustoorden, de
daghospitalisatie en het geneesmiddelengebruik in
de ambulante sector. Waarschijnlijk is het rapport
klaar in het najaar van 2001.
De studie over appendectomie voor de dienst
Geneeskundige Verzorging van het RIZIV is een
analyse van de kosten bij een goed af te lijnen en
vrij homogene patiëntengroep. Appendectomie is
meestal een urgente ingreep. De preoperatieve
onderzoeken zijn dus in het verblijf van de ingreep
opgenomen. Toch is het mogelijk dat de huisarts
vooraf zelf onderzoeken uitvoert of zich wat kan
afwachtender opstellen. Voor een belangrijk deel
gaat het om jongere patiënten, waarbij er geen
regionaal verschil naargelang de ernst en de
sterftegraad kan worden verwacht.
néerlandais) :Le Conseil général du service des
soins médicaux de l'INAMI doit transmettre au
gouvernement un rapport annuel relatif à
l'application uniforme de la législation dans tout le
pays. Sur la base de toutes les analyses, le
président rédige une version provisoire du rapport
qui est présentée aux membres du Conseil général.
Si celui-ci adopte le rapport, il sera soumis au
gouvernement et au Parlement. Quatre rapports ont
été élaborés jusqu'à présent, le dernier datant de
novembre 1999.
Les travaux en vue de la publication du cinquième
rapport ont démarré. Les thèmes suivants ont été
discutés : une analyse globale de la consommation
régionale en 1998 et 1999, une études des
différences régionales en matière
d'appendicectomie, l'analyse détaillée de la
consommation régionale de biologie clinique et
l'analyse globale de la consommation régionale de
médicaments dans le secteur ambulatoire. Lors des
prochaines réunions, il sera question des maisons
de repos, de l'hospitalisation de jour et de
l'utilisation de médicaments dans le secteur
ambulatoire. Le rapport sera sans doute prêt à
l'automne 2001.
L'étude relative à l'appendicectomie du service
Soins médicaux de l'INAMI est une analyse des
coûts pour un groupe de patients homogène et bien
déterminé. L'appendicectomie est généralement
une intervention urgente. Les examens
préopératoires se font donc pendant le séjour. Il est
cependant possible que le médecin traitant effectue
préalablement lui-même certains examens ou qu'il
adopte une attitude plus attentiste. Il s'agit pour la
plupart de patients jeunes pour lesquels on ne
s'attend pas à des différences régionales de gravité
ou de taux de morbidité
In Wallonië wordt blijkbaar vlugger dan in
Vlaanderen overgegaan tot een appendectomie.
Dat kan worden verklaard door een verschil in
klinische attitude van chirurg en huisarts. De
optimale strategie is immers selectief opereren
zonder dat het aantal perforaties stijgt. De
complicatiegraad is in Vlaanderen en Wallonië
gelijk. De minder selectieve indicatiestelling
verklaart echter niet alles omdat de kosten voor de
preoperatieve onderzoeken hiermee geen verband
houden. Er is dus een verschil bij een in principe
homogene patiëntenpopulatie.
De voornaamste vraag is hoe men ervoor kan
zorgen dat de beste medische praktijk wordt
Il semblerait que l'on procède plus rapidement à
une appendicectomie en Wallonie qu'en Flandre.
Cela pourrait s'expliquer par une différence
d'attitude clinique du chirurgien et du médecin
généraliste. La meilleure stratégie est d'opérer
sélectivement sans que le nombre de perforations
de l'appendice n'augmente. Le taux de
complications est le même en Flandre qu'en
Wallonie. Le caractère moins sélectif quant à
l'indication n'explique cependant pas tout étant
donné qu'il n'y a aucun rapport avec le coût des
examens préopératoires. On constate donc une
différence au sein d'une population de patients en
principe homogène.
La question essentielle est de savoir comment
assurer les meilleurs soins tout en maîtrisant au
CRABV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
7
toegepast op de meest kosten-effectieve manier. Ik
kies dus niet voor een regio-georiënteerde aanpak.
Ook de opleiding van de specialist kan een invloed
hebben. Zijn klinische attitude houdt verband met
de universiteit van afkomst. Een ander element is
het aanbodsprobleem. Op dat vlak werden al
maatregelen genomen. Het in kaart brengen van de
probleemgebieden waar onverklaarbare
zorgvariabiliteit bestaat in de medische praktijk, is
een eerste stap om de beste medische praktijk te
stimuleren en de zorgvariabiliteit tot een
aanvaardbaar minimum te beperken. Studies over
andere aandoeningen dan appendectomie zijn
belangrijk, zodat algemene conclusies zouden
kunnen worden getrokken.
Voorbeelden zijn het verbruik van ambulante
geneesmiddelen of het gebruik van technische
onderzoeken in de cardiologie. Ik zal de heer Jadot
hierover een brief sturen. Ook de "technische cel"
kan interessant zijn in dit verband. Verder moeten
oneigenlijke verschillen in medische praktijk
weggewerkt worden via kwaliteitspromotie en peer
review. Ook moeten de vergoedingssystemen
worden gewijzigd in sectoren waar de verschillen
inzake medische praktijk groot zijn. Ik verwijs naar
de verdere forfaitisering in de medische
beeldvorming en de klinische biologie.
mieux les coûts. Je n'opte dès lors pas pour une
approche orientée en fonction des Régions. La
formation du spécialiste peut aussi jouer un rôle.
Son attitude clinique est liée à l'université où il a été
formé. Le problème de l'offre est un autre élément
dont il faut tenir compte. Des mesures ont déjà été
prises à cet égard. Pour promouvoir la meileure
pratique médicale possible et pour ramener la
variabilité des soins à un niveau raisonnable, il
convient tout d'abord de dresser un inventaire des
régions à problèmes où la variabilité des soins
médicaux ne s'explique pas. Il importe de réaliser
des études concernant d'autres pathologies de
manière à pouvoir tirer des conclusions générales.
On pourrait s'intéresser à la consommation
ambulatoire de médicaments ou aux examens
techniques dans le domaine de la cardiologie.
J'enverrai un courrier à M Jadot à ce sujet. La
«
cellule technique
» peut également être un
élément intéressant à cet égard. Les différences
injustifiées dans la pratique médicale doivent être
éliminées en favorisant la qualité et par le biais du
« peer review » Les systèmes de remboursement
doivent également être modifiés dans les secteurs
où les différences dans la pratique médicale sont
importantes. Je voudrais évoquer sur ce plan la
poursuite de la forfaitarisation dans les domaines
de l'imagerie médicale et de la biologie clinique.
De eventuele regionale verschillen worden
gedeeltelijk gecorrigeerd door de forfaitaire
uitbetaling. Daarbij heb ik aangedrongen op een
onderzoek naar de doelmatigheid van de medische
verstrekkingen. Dat moet leiden tot een grotere
rationalisatie.
Ten slotte moet gestreefd worden naar het
ontwikkelen van praktijkrichtlijnen door klinische en
wetenschappelijke experten. Daarbij is een
mentaliteitsverandering nodig. Ik ben ter zake
echter optimistisch en zal vanuit de overheid dat
proces stimuleren.
Les éventuelles différences régionales seront
corrigées en partie par la forfaitarisation. A cet
égard, j'ai insisté sur la nécessité d'une étude sur la
pertinence et l'efficacité des prestations médicales.
Tout cela devra déboucher sur une meilleure
rationalisation.
Enfin, il convient d'aspirer à la mise au point de
directives pratiques par l'expérimentation clinique et
scientifique. Un changement des mentalités
s'impose. Je suis toutefois optimiste à ce sujet et,
en tant que membre de ce gouvernement,
j'encouragerai ce processus.
02.06 Trees Pieters (CVP): Ik heb een antwoord
gekregen op twee van mijn vragen. We wachten het
rapport-Jadot af. De aangekondigde initiatieven zijn
lovenswaardig, maar na tien jaar zijn we dus nog
geen stap verder.
02.06 Trees Pieters (CVP): Vous avez répondu à
deux de mes questions. Nous attendrons le dépôt
du rapport Jadot. Les initiatives annoncées sont
certes louables mais force est de constater qu'au
bout de dix ans, aucun progrès n'a été réalisé.
02.07 Koen Bultinck (VLAAMS BLOK): De
minister erkent voorzichtig regionale
consumptieverschillen, maar kiest niet voor een
regiogerichte aanpak. Eigenlijk tracht hij het
probleem te relativeren.
De heer Valkeniers sprak krasse oppositietaal.
Komt zijn Volksunie-verleden misschien boven?
02.07 Koen Bultinck (VLAAMS BLOK): Le
ministre reconnaît frileusement l'existence de
différences régionales mais n'opte pas pour une
approche régionale. En fait, il cherche à relativiser
le problème.
Monsieur Valkeniers a tenu un langage d'opposition
ferme. Son passé à la Volksunie refait-il surface ?
Notre patience est à bout. Nous allons déposer une
22/05/2001
CRABV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
8
Ons geduld raakt op. Wij zullen een motie van
aanbeveling indienen die een overdracht van de
gezondheidszorgen naar de Gemeenschappen
vraagt, zoals het Vlaams Parlement dat in een
resolutie trouwens heeft gevraagd.
motion de recommandation réclamant un transfert
des soins de santé aux Communautés, comme l'a
proposé le Parlement flamand dans une résolution.
02.08 Annemie Van de Casteele (VU&ID): Het
verwondert me dat onze Franstalige collega's niet in
dit debat tussenkomen. Uit wat de minister hier
zegt, leid ik af dat zij nochtans meer kans lopen om
onterecht hun appendix kwijt te raken. Ik steun de
minister waar hij praktijkrichtlijnen en
gedragswijzigingen voorstaat en een studie naar
verschillende fenomenen in plaats van enkel de
appendectomie aanbeveelt.
Ik vrees echter dat de weg die hij volgt te traag is.
De Gemeenschappen zouden die weg moeten
kunnen volgen in een coherenter geheel. Een
overheveling van de gezondheidszorg naar de
Gemeenschappen zou voor beide landsdelen beter
zijn.
02.08 Annemie Van de Casteele (VU&ID): Je
m'étonne que nos collègues francophones
n'interviennent pas dans ce débat. Je déduis de vos
propos qu'ils courent pourtant plus de risques d'une
ablation inutile de l'appendice. Je vous soutiens
quand vous préconisez des directives pratiques et
des changements de comportement et
recommandez une étude de différents phénomènes
plutôt que de la seule appendicectomie.
Je crains toutefois que vous empruntiez une voie
trop lente. Les Communautés devraient pouvoir
suivre cette voie dans un ensemble plus cohérent.
Un transfert des soins de santé aux Communautés
serait préférable pour les deux parties du pays.
02.09 Jef Valkeniers (VLD): Men heeft verwezen
naar mijn Volksunie-verleden. Toen de Volksunie in
1988 toetrad tot de regering was één van de
voorwaarden dat men de verschillen tussen de
regio's in de gezondheidszorg zou wegwerken door
een gelijkvormige toepassing van de regels. Er is
ondertussen niets veranderd. Als de verschillen wat
verminderd zijn, is dat omdat de consumptie is
gestegen aan Vlaamse kant.
De beste medische praktijk is op studies
gebaseerd. Aanvankelijk hield men ons zoet met de
indicatoren van de voorschotten aan de
ziekenfondsen. Dan kwam men af met de
verschillen van streek tot streek en zelfs van
ziekenhuis tot ziekenhuis.
De universiteiten moeten leren dat bepaalde
onderzoeken niet moeten worden uitgevoerd. De
vader van de minister was zich hiervan bewust ,
maar de minister en zijn voorgangers durven de
Franstalige universiteiten niet voor hun
verantwoordelijkheden plaatsen. Ik verwacht dat de
minister de ziekenhuizen die overconsumeren op de
vingers zal tikken. In de jongste 13 jaar heeft men
steeds uitvluchten gezocht om geen maatregelen te
moeten nemen. Dat kan niet blijven duren. De
minister is goed geplaatst om op te treden.
02.09 Jef Valkeniers (VLD): On a fait référence à
mon passé de membre de la Volksunie. En 1988, la
Volksunie avait posé comme condition à son entrée
au gouvernement l'élimination des distorsions entre
les Régions en matière de soins de santé par
l'application uniforme des règles. La situation est
toutefois demeurée inchangée. Si les différences se
sont quelque peu aplanies, c'est en raison de
l'augmentation de la consommation en Flandre.
Initialement, on a cherché à nous amadouer en
invoquant les indicateurs des avances versées aux
organismes assureurs. Ensuite, on a brandi les
différences d'une Région à l'autre, voire d'un hôpital
à l'autre.
La meilleure pratique médicale est basée sur l'
étude. Les universités doivent apprendre que
certaines études sont inutiles. C'est l'attitude
qu'avait adoptée le père de l'actuel ministre mais ce
dernier, suivant en cela les traces de ses
prédécesseurs, n'ose placer les universités
francophones face à leurs responsabilités.
J'attends du ministre qu'il rappelle à l'ordre les
hôpitaux qui font de la surconsommation. Au cours
des 13 dernières années, on a sans cesse imaginé
des prétextes pour ne pas prendre de mesures.
C'en est assez! Le ministre est bien placé pour agir.
Moties
Motions
Tot besluit van deze bespreking werden volgende
moties ingediend.
En conclusion de cette discussion les motions
suivantes ont été déposées.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door de
heren Koen Bultinck en Guy D'haeseleer en luidt als
Une motion de recommandation a été déposée par
MM. Koen Bultinck et Guy D'haeseleer et est
CRABV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
9
volgt:
"De Kamer,
gehoord de interpellaties van de heren Jef
Valkeniers, Koen Bultinck en mevrouw Annemie
Van de Casteele
en het antwoord van de minister van Sociale Zaken
en Pensioenen,
vraagt de regering:
alle noodzakelijke voorbereidingen te treffen om,
binnen haar bevoegdheidsdomein, uitvoering te
geven aan één van de vijf in het Vlaams Parlement
in 1999 goedgekeurde resoluties.
In deze resolutie stelde het Vlaams Parlement: 'de
normerings-, uitvoerings- en
financieringsbevoegdheid betreffende het volledige
gezondheids- en gezinsbeleid moeten integraal
naar de deelstaten worden overgeheveld, dus onder
meer met inbegrip van de
gezondheidszorgverzekering en de
gezinsbijslagen.' "
libellée comme suit:
"La Chambre,
ayant entendu les interpellations de MM. Jef
Valkeniers, Koen Bultinck et Mme Annemie Van de
Casteele
et la réponse du ministre des Affaires sociales et
des Pensions,
demande au gouvernement:
de prendre, dans le cadre de ses compétences,
toutes les dispositions requises pour mettre en
oeuvre une des cinq résolutions adoptées au
Parlement flamand en 1999 et libellée comme suit:
'les compétences en matière de fixation des
normes, d'exécution et de financement relatives à
l'ensemble de la politique de la santé et de la famille
doivent être transférées aux entités fédérées, en ce
comprises, notamment, l'assurance-soins de santé
et les allocations familiales.' "
Een eenvoudige motie werd ingediend door de
dames Pierrette Cahay-André, Magda De Meyer en
Zoé Genot en de heren Jean-Marc Delizée, Bruno
Van Grootenbrulle, Jean-Jacques Viseur en Joos
Wauters.
Une motion pure et simple a été déposée par Mmes
Pierrette Cahay-André, Magda De Meyer et Zoé
Genot et MM. Jean-Marc Delizée, Bruno Van
Grootenbrulle, Jean-Jacques Viseur et Joos
Wauters.
Over de moties zal later worden gestemd. De
bespreking is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La
discussion est close.
03 Vraag van de heer Luc Goutry tot de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen over "het
sociaal statuut voor kunstenaars" (nr. 4615)
03 Question de M. L. Goutry au ministre des
Affaires Sociales et des Pensions sur "le statut
social des artistes" (n° 4615)
03.01 Luc Goutry (CVP): Via de pers vernam ik
dat kunstenaars mogelijk nog dit jaar een sociaal
statuut zouden krijgen. De minister zou het reeds
lang voorbijgestreefde onderscheid tussen
scheppende en uitvoerende kunstenaars laten
vallen. Men zou een soort sociaal secretariaat, een
intermediaire structuur, oprichten. Hoe ver staat dit
dossier? Welke voorstellen worden geformuleerd
door de werkgroepen? Hoe zal de intermediaire
structuur er uitzien? Wie zal zelfstandige kunnen
worden?
03.01 Luc Goutry (CVP): Il me revient par la voie
de lapresse que les artistes pourraient encore
bénéficier d'un statut social d'ici à la fin de l'année.
Le ministre aurait l'intention de supprimer la
distinction, devenue obsolète depuis longtemps,
entre les artistes concepteurs et les artistes
interprètes. Le ministre souhaiterait également
créer une sorte de secrétariat social, de structure
intermédiaire. Quel est l'état d'avancement de ce
dossier ? Quelles propositions les groupes de
travail ont-ils formulées ? A quoi ressemblera la
structure intermédiaire ? Qui pourra devenir
indépendant ?
03.02 Minister Frank Vandenbroucke
(Nederlands): Ik heb een erg uitvoerig antwoord
laten klaarmaken dat bewijst dat we vooruitgang
boeken. Ik zal de heer Goutry het schriftelijk
antwoord overhandigen.
We moeten oplossingen zoeken en geen
symbolenstrijd voeren. We streven vijf
doelstellingen na: juridische duidelijkheid en
zekerheid scheppen, een goede sociale
bescherming organiseren, dit administratief
03.02 Frank Vandenbroucke , ministre (en
néerlandais): J'ai fait préparer une réponse très
détaillée. Nous enregistrons bel et bien un progrès.
Je remettrai cette réponse à M. Goutry.
Nous devons rechercher des solutions et non pas
mener une lutte symbolique. Nous poursuivons cinq
objectifs : assurer la clarté et la sécurité juridique,
organiser une bonne protection sociale, rendre le
système facile à mettre en oeuvre sur le plan
administratif, veiller à ce que le système soit
22/05/2001
CRABV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
10
eenvoudig uitvoerbaar maken, ervoor zorgen dat
het stelsel financierbaar is en een systeem
oprichten waarbij de inkomsten van de kunstenaar
samen worden geteld in het werknemers- of
zelfstandigenstatuut. Eventueel kunnen er twee
financieringskanalen zijn, maar de bijdragen
moeten worden samengebracht op een unieke
rekening.
finançable et mettre en place un système
permettant de prendre les revenus de l'artiste en
compte dans le cadre du statut des travailleurs
salariés ou indépendants. Il peut éventuellement
exister deux canaux de financement mais les
montants doivent être regroupés sur un compte
unique.
Het dossier gaat erg goed vooruit. Werkgroepen
werden opgericht, de zaken worden door
verschillende ministers geleid, waaronder de
ministers Gabriëls, Onkelinx, Reynders en mezelf.
Ik ben ook collega's Anciaux en Miller erkentelijk.
Enkele zaken moeten nog worden uitgeklaard. Zo
moesten door het KB van 1969 sommige
podiumkunstenaars tweemaal een bijdrage betalen,
één keer als werknemer en één keer als
zelfstandige. Het lijkt evident dat zo iemand een
zelfstandige is en slechts in die hoedanigheid moet
worden aangesproken.
Voor elke kunstenaar zal met een unieke rekening
worden gewerkt, maar er zal een onderscheiden
bijdragecircuit blijven. Voor kunstenaars die
activiteiten verrichten in een
vennootschapsstructuur, zonder mandataris te zijn,
geldt de structuur als werkgever. Voor free lance-
artiesten worden interimkantoren opgericht. Zo blijft
een vorm van werknemerschap bestaan.
Er moet een intermediaire structuur komen die de
hele paperasserij opvangt voor de kunstenaar. Hoe
die er moet uitzien is nog niet uitgemaakt: een
specifieke structuur of interimkantoren.
Ik heb gepleit voor een culturele Maribel, waarbij de
bijdragelast wordt verlicht. Cultuur is ook sociaal
belangrijk. Er zou bijvoorbeeld een forfaitaire
vrijstelling van bijdrage kunnen komen per artiest en
per optreden. Dat helpt vooral de kleine beginnende
artiest. Ook voor wie effectief onder contract staat
moet er dan een bijdrageverlichting komen. Het
artikel in De Morgen was erg voorbarig: zo ver zijn
we nog niet.
In het buitenland organiseert men een extra
solidariteit bij het commercialiseren van
scheppende activiteiten. In Duitsland werd daartoe
een fonds opgericht. Het is een beetje de patronale
bijdrage voor wie in het werknemersstatuut zit. Hoe
dat moet worden geregeld voor wie in het
zelfstandig statuut werkt, is nog niet duidelijk.
De zaken gaan vooruit. Ik hoop dat we binnenkort
het debat in de commissie kunnen beginnen. De
hervorming moet er komen. Ik pleit voor de actieve
Le dossier progresse bien. Des groupes de travail
ont été créés et les travaux ont été dirigés par
différents ministres, dont les ministres Gabriëls,
Onkelinx, Reynders et moi-même. Je suis
également reconnaissant à nos collègues Anciaux
et Miller. Certaines choses doivent encore être
tirées au clair. En vertu de l'arrêté royal de 1969,
certains artistes de la scène devaient ainsi payer
deux fois des cotisations, une fois en tant que
salarié et une fois en tant qu'indépendant. Il semble
évident qu'une telle personne est un travailleur
indépendant et ne doit être considérée qu'en cette
seule qualité.
Pour chaque artiste, on travaillera avec un compte
unique mais il subsistera un circuit de cotisation
distinct. Pour les artistes qui exercent des activités
dans la structure d'une société, sans être
mandataire, la structure fait office d'employeur.
Des agences intérimaires vont être créées pour les
artistes free lance,. Cela permet de conserver une
forme de salariat.
Il faut créer une structure intermédiaire chargée
d'accomplir toutes les formalités administratives
pour l'artiste. Nous n'avons pas encore décidé si
cette structure prendra la forme d'une structure
spécifique ou s'il s'agira d'agences
de
travail
intérimaires.
J'ai plaidé en faveur d'un Maribel culturel, la charge
des cotisations étant allégée. La culture revêt
également un aspect social. On pourrait ainsi
instaurer une exonération forfaitaire de cotisations
par artiste et par interprète. Ceci aiderait surtout l'
artiste débutant. Il faut également prévoir un
allégement des cotisations pour l'artiste qui est
véritablement sous contrat. L'article paru dans De
Morgen était vraiment prématuré : nous ne sommes
pas encore arrivés aussi loin.
A l'étranger, on organise une solidarité
supplémentaire lors de la commercialisation des
activités créatrices. En Allemagne, un fonds a été
créé à cette fin. Cela équivaut plus ou moins à la
cotisation patronale pour celui qui bénéficie du
statut de salarié. On ne voit pas encore
précisément comment régler la situation de celui qui
est actif sous le statut de travailleur indépendant.
Les choses progressent. J'espère que nous
pourrons prochainement lancer le débat en
commission. La réforme doit être menée à bien. Je
CRABV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
11
welvaartstaat, maar die beperkt zich niet tot de
harde economische activiteiten.
plaide pour l'État social actif mais celui-ci ne se
limite pas aux activités purement économiques.
03.03 Luc Goutry (CVP): Ik dank de minister voor
dit antwoord en wens hem geluk met de evolutie in
het dossier.
Ik ben blij dat een tip van de sluier werd opgelicht.
Zaken die via KB's kunnen worden geregeld worden
misschien hier nog aan een opportuniteitstoets
worden onderwerpen. Ik dank bijvoorbeeld aan de
zelfstandigen in bijberoep of aan het sociaal
secretariaat, dat best niet te veel wordt
"verambtenariseerd". In Nederland bestaat reeds
een goed model. Een onafhankelijk organisme zou
voor het sociaal secretariaat moeten instaan.
Verder moet voor de Maribel worden opgelet dat de
toetsteen kan worden doorstaan, omdat het hier
artistieke overstijgende activiteiten betreft.
03.03 Luc Goutry (CVP): Tous mes voeux
accompagnent le ministre.
Peut-être faudrait-il complémentairement examiner,
sous l'angle de l'opportunité, les matières pouvant
être réglées par simple arrêté royal. Je pense
notamment aux questions concernant les
indépendants à titre accessoire et le secrétariat
social, dont il convient d'éviter la bureaucratisation.
Nos voisins néerlandais ont déjà développé un bon
modèle. Le secrétariat social devrait être assuré par
un organisme indépendant. En ce qui concerne le
Maribel, il faut veiller à ce que les mesures
satisfassent aux critères car il s'agit en l'espèce
d'activités dépassant le seul cadre artistique.
Welke timing wordt vooropgezet? De minister heft
nu duidelijke richtlijnen uitgezet. Alle betrokkenen
wachten nu op een concrete uitwerking en op
uitvoeringsbesluiten.
Wij hopen dat de subcommissie die hiermee reeds
lang bezig is, de nodige teksten zal krijgen om de
teksten grondig te bestuderen.
Quel calendrier est prévu? A présent, des
directives précises ont été élaborées par le ministre.
Tous les intéressés attendent une mise en oeuvre
concrète de ces directives ainsi que les arrêtés
d'exécution.
Nous espérons que la sous-commission, qui se
penche sur cette matière depuis longtemps déjà, se
verra transmettre les textes et pourra ainsi les
étudier attentivement.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer L. Goutry tot de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen over "de
uitgavengroei voor thuisverpleging" (nr. 4696)
04 Question de M. L. Goutry au ministre des
Affaires Sociales et des Pensions sur
"l'augmentation des dépenses pour les soins à
domicile (n° 4696)
05 Vraag van mevrouw Anne-Mie Descheemaeker
tot de minister van Sociale Zaken en Pensioenen
over "de sociale zekerheid en thuisverpleging"
(nr. 4676)
05 Question de Mme Anne-Mie Descheemaeker
au ministre des Affaires sociales et des Pensions
sur "la sécurité sociale et les soins à domicile"
(n° 4676)
05.01 Anne-Mie Descheemaeker (AGALEV-
ECOLO): Volgens het RIZIV wordt er in de sector
van de thuisverpleging gefraudeerd. De uitgaven
nemen toe tegen gevolge van de groeiende
thuisverzorging, de vergrijzing van de bevolking en
zo verder, maar die groei is niet evenredig met de
toegenomen behoeften. Daarom pleit de minister
voor een andere nomenclatuur. De vergoeding
gebeurt thans nochtans al grotendeels forfaitair op
basis van de zogenaamde Katz-schaal. Er zijn
slechts enkele nomenclatuurnummers die verwijzen
naar de prestaties. Zal een algemene
forfaitarisering niet zorgen voor nog hogere
uitgaven? Hoe zal de minister ingrijpen?
05.01 Anne-Mie Descheemaeker (AGALEV-
ECOLO): L'INAMI dénonce l'existence de fraudes
dans le secteur des soins à domicile. En raison de
la demande croissante de soins à domicile, du
vieillissement de la population etc., les dépenses
augmentent, mais cette augmentation n'est pas
proportionnelle à l'accroissement des besoins.
Aussi le ministre plaide-t-il pour une nouvelle
nomenclature. Or, à l'heure actuelle, l'indemnisation
est déjà largement forfaitarisée, et calculée selon
l'échelle dite de Katz. Quelques numéros de
nomenclature seulement se réfèrent aux
prestations. Une forfaitarisation générale
n'entraînera-t-elle pas une augmentation plus
accentuée encore des dépenses ? Quelles mesures
22/05/2001
CRABV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
12
le ministre prendra-t-il ?
05.02 Luc Goutry (CVP): Ik sluit mij aan bij de
vraag van mijn collega. Het verzekeringscomité van
het RIZIV boog zich over de onrustwekkende groei
van het budget voor thuisverzorging en in het
bijzonder over de forfaitmassa die de zelfstandige
verpleegkundigen aanrekenen. Er zou gesproken
worden van mogelijke fraude. De verpleegkundigen
wijzen echter met de vinger naar andere groepen.
Dit gehakketak doet minstens besluiten dat er een
probleem is. Erkent de minister het probleem van
de expansieve uitgavengroei? In welke maatregelen
voorziet hij?
05.02 Luc Goutry (CVP): Je me rallie à la question
de ma collègue. Le comité de l'assurance de
l'INAMI a étudié l'augmentation inquiétante du
budget des soins à domicile, et plus
particulièrement la masse forfaitaire facturée par les
infirmiers indépendants. Il se pourrait qu'il y ait
fraude. Les infirmiers quant à eux montrent du doigt
d'autres catégories.
Ces querelles nous incitent pour le moins à
conclure qu'un problème se pose. Le ministre
reconnaît-il que les dépenses connaissent une
croissance exponentielle? Quelles mesures
envisage-t-il de prendre ?
05.03 Minister Frank Vandenbroucke
(Nederlands): Ik verwijs naar een brief die ik midden
maart heb gestuurd aan de heer Maes, voorzitter
van de commissie Verpleegkundigen-
Verzekeringen. Die brief staat op mijn website.
In de brief ga in op die "grijze zone". Zo is
ondertussen het meetinstrument veranderd. De
verpleegkundigen moeten een beetje "overscoren"
om voldoende vergoed te worden. De controle moet
blijven. Een tweede element is dat de
verpleegkundige zelf de inschaling doet. Dat is niet
correct. De zorgafhankelijkheid zou multidisciplinair
moeten worden vastgesteld.
De nomenclatuur zelf is ook voor herziening
vatbaar. Ik denk niet dat ik heb gezegd dat ik vooral
de vergoeding per prestatie een probleem vind. De
zaak is genuanceerder. Er spelen veel elementen
en precies daarom heb ik de brief op mijn website
gezet. Ik wil reacties krijgen.
05.03 Frank Vandenbroucke , ministre (en
néerlandais): Je vous renvoie à une lettre que j'ai
adressée vers la mi-mars à M. Maes, président de
la commission personnel infirmier-organismes
assureurs. Cette lettre se trouve sur mon site web.
J'y aborde la question de la zone "grise". Tout
d'abord, l'instrument de mesure est obsolète. Le
personnel infirmier doit quelque peu "surperformer"
pour être suffisamment rémunéré. Il faut maintenir
les contrôles. Un second élément est que l'infirmier
procède lui-même à la catégorisation. Ce n'est pas
correct. Il faudrait déterminer la dépendance
médicale par une approche multidisciplinaire.
Il conviendrait de revoir également la nomenclature
elle-même. Je ne pense pas avoir dit que ce qui me
posait surtout problème, c'est la rémunération à
l'acte. Ce n'est pas aussi simple. De nombreux
paramètres entrent en ligne de compte et c'est la
raison pour laquelle j'ai placé cette lettre sur mon
site web. Mon but est de susciter des réactions.
We hebben een ambitieuze hervorming in gang
gezet die door studiewerk moet voorafgegaan
worden. Deze hervorming hangt samen met de
oproep die ik heb gedaan naar een breed
maatsschappelijk debat waarvan de thuisverpleging
deel uitmaakt. Ook de federale zorg voor ouderen is
daarin belangrijk. Dat is wat ik heb gezegd.
Nous avons entamé une réforme ambitieuse qui
doit faire l'objet d'études préalables. Cette réforme
est liée à l'appel que j'ai lancé pour que nous
menions un large débat de société dans le cadre
duquel il sera notamment question des soins à
domicile. Les soins organisés à l'échelon fédéral
pour les personnes âgées en constitueront aussi un
volet important. Voilà ce que j'ai dit.
05.04 Anne-Mie Descheemaeker (AGALEV-
ECOLO): De zelfstandigen zijn niet
vertegenwoordigd in de conventiecommissie. Mijns
inziens is dit een belangrijk punt in deze "strijd",
waarin ik geen standpunt inneem. Voor de
inschaling meen ik dat de verpleegkundige zelf haar
eigen verantwoordelijkheid zou moeten kunnen
opnemen. Bovendien gebeurt dezelfde inschaling
05.04 Anne-Mie Descheemaeker (AGALEV-
ECOLO): Les indépendants ne sont pas
représentés au sein de la commission de
convention. A mon sens, c'est un élément important
de ce conflit, dans lequel je ne prends pas parti. En
ce qui concerne la catégorisation, je pense que
l'infirmière doit pouvoir prendre ses responsabilités.
En outre, cette appréciation est aussi faite par
CRABV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
13
ook nog door anderen. Er zijn steeds meerdere
partners in dezelfde situatie. Teamwork is aan te
bevelen op dit punt.
d'autres. Il y a de plus en plus d'intervenants dans
la même situation. Il faut recommander le travail en
équipe à cet égard.
05.05 Luc Goutry (CVP): Als men per prestatie
betaalt, is de prijs uiteraard lager dan als men een
forfait toekent. Dat is de kern van de beschuldiging
van de zelfstandigen aan het Wit-Gele Kruis. Kan
dit de enveloppe openbreken?
05.05 Luc Goutry (CVP): Si l'on paie à l'acte, le
prix est en effet plus bas que si l'on accorde un
forfait. C'est la principale accusation formulée par
les indépendants à l'encontre de la Croix jaune et
blanche. Est-ce que cela pourrait faire éclater
l'enveloppe ?
05.06 Minister Frank Vandenbroucke
(Nederlands): In mijn brief aan de heer Maes
vermeldde ik dat alles binnen de enveloppe moet
blijven.
05.06 Frank Vandenbroucke , ministre (en
néerlandais): Dans ma lettre à M. Maes, j'ai précisé
qu'il fallait rester dans le cadre de l'enveloppe.
05.07 Luc Goutry (CVP): We moeten niet doen
alsof er niets dan fraude is, maar we moeten
waakzaam blijven.
05.07 Luc Goutry (CVP): Nous ne devons pas
faire comme si la fraude était partout mais nous
devons rester attentifs.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Luc Goutry tot de minister
van Sociale Zaken en Pensioenen over "de
conventiecijfers" (nr. 4698)
06 Question de M. Luc Goutry au ministre des
Affaires Sociales et des Pensions sur "le nombre
de médecins déconventionnés" (n° 4698)
06.01 Luc Goutry (CVP): Via de website van het
Verbond der Belgische Specialisten (VBS) werd
bekend gemaakt hoeveel geneesheren weigeren
zich te conventioneren. Vooral bij cardiologen zou
dat vaak voorkomen.
Hoe interpreteert de minister die cijfers? Wat zijn
zijn besluiten? Vindt de minister ze onrustwekkend?
Overweegt hij aanpassingen met het oog op een
volgend akkoord?
06.01 Luc Goutry (CVP): Le site internet du
Groupement des unions professionnelles belges
des médecins spécialistes (GBS) fait état du
nombre de médecins qui ont refusé de se
conventionner. Les refus sont particulièrement
nombreux chez les cardiologues.
Comment le ministre interprète-t-il ces chiffres ?
Quelles conclusions tire-t-il à cet égard ? Ces
chiffres l'inquiètent-t-il? Envisage-t-il des
aménagements en vue d'un nouvel accord à
conclure?
06.02 Minister Frank Vandenbroucke
(Nederlands): Ik ben tevreden over het akkoord
artsen-ziekenfondsen dat een half jaar geleden
afgesloten werd : 85 procent van de artsen trad toe
tot de conventie. Dat brengt tariefzekerheid mee
voor de patiënt.
De deconventionering bij cardiologen was te
verwachten en is niet verontrustend. Zo is nog 65
procent van de cardiologen geconventioneerd. Met
hen werd overleg gepleegd en werden een aantal
voorstellen uitgewerkt die nu worden onderzocht
vooraleer ze te implementeren. De
deconventionering van een aantal cardiologen zal
weinig gevolgen hebben voor de patiënten. Ik vind
het dan ook niet nodig het akkoord aan te passen.
Het incident is gesloten.
06.02 Frank Vandenbroucke , ministre (en
néerlandais): Je suis satisfait de l'accord médico-
mutualiste qui a été conclu il y a six mois. 85% des
médecins se sont conventionnés, ce qui donne aux
patients des garanties quant aux honoraires
appliqués.
Le déconventionnement des cardiologues était
prévisible et n'est pas inquiétant. 65% des
cardiologues restent conventionnés. Une
concertation a été organisée avec les cardiologues
et des propositions ont été élaborées. Ces
propositions font actuellement l'objet d'un examen
préalable à leur mise en oeuvre. Le
déconventionnement de certains cardiologues
n'aura guère de conséquences pour les patients.
Par conséquent, il ne me paraît pas nécessaire
d'adapter l'accord.
22/05/2001
CRABV 50
COM 482
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
14
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten
om 16.15 uur.
La réunion publique de commission est levée à
16.15 heures.
Document Outline