KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
CRIV 50 COM 432
CRIV 50 COM 432
B
ELGISCHE
K
AMER VAN
V
OLKSVERTEGENWOORDIGERS
C
HAMBRE DES REPRÉSENTANTS
DE
B
ELGIQUE
I
NTEGRAAL
V
ERSLAG
MET HET BEKNOPT VERSLAG
C
OMPTE
R
ENDU
I
NTÉGRAL
AVEC LE COMPTE RENDU ANALYTIQUE
C
OMMISSIE VOOR DE
S
OCIALE
Z
AKEN
C
OMMISSION DES
A
FFAIRES SOCIALES
woensdag mercredi
21-03-2001 21-03-2001
14:30 uur
14:30 heures
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
AGALEV-ECOLO
Anders gaan leven / Ecologistes Confédérés pour l'organisation de luttes originales
CVP Christelijke
Volkspartij
FN Front
National
PRL FDF MCC
Parti Réformateur libéral Front démocratique francophone-Mouvement des Citoyens pour le Changement
PS Parti
socialiste
PSC Parti
social-chrétien
SP Socialistische
Partij
VLAAMS BLOK
Vlaams Blok
VLD
Vlaamse Liberalen en Democraten
VU&ID Volksunie&ID21
Afkortingen bij de nummering van de publicaties :
Abréviations dans la numérotation des publications :
DOC 50 0000/000 Parlementair document van de 50e zittingsperiode + nummer
en volgnummer
DOC 50 0000/000
Document parlementaire de la 50e législature, suivi du n° et du
n° consécutif
QRVA
Schriftelijke Vragen en Antwoorden
QRVA
Questions et Réponses écrites
CRIV
Integraal Verslag (op wit papier, bevat de bijlagen en het
beknopt verslag, met kruisverwijzingen tussen Integraal en
Beknopt Verslag)
CRIV
Compte Rendu Intégral (sur papier blanc, avec annexes et
CRA, avec renvois entre le CRI et le CRA)
CRIV
Voorlopige versie van het Integraal Verslag (op groen papier)
CRIV
Version Provisoire du Compte Rendu Intégral (sur papier vert)
CRABV Beknopt Verslag (op blauw papier)
CRABV Compte
Rendu Analytique (sur papier bleu)
PLEN
Plenum (witte kaft)
PLEN
Séance plénière (couverture blanche)
COM
Commissievergadering (beige kaft)
COM
Réunion de commission (couverture beige)
Officiële publicaties, uitgegeven door de Kamer van volksvertegenwoordigers
Bestellingen :
Natieplein 2
1008 Brussel
Tel. : 02/ 549 81 60
Fax : 02/549 82 74
www.deKamer.be
e-mail : alg.zaken@deKamer.be
CRIV 50
COM 432
21/03/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
i
INHOUD
SOMMAIRE
Vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan de vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over "de werkloosheidsgraad" (nr. 4185)
1
Question de Mme Greta D'Hondt à la vice-
première ministre et ministre de l'Emploi sur "le
taux de chômage" (n° 4185)
1
Sprekers: Greta D'Hondt, Laurette Onkelinx,
vice-eerste minister en minister van
Werkgelegenheid
Orateurs: Greta D'Hondt, Laurette Onkelinx,
vice-première ministre et ministre de l'Emploi
Samengevoegde vragen van
4
Questions jointes de
4
- mevrouw Maggie De Block aan de vice-eerste
minister en minister van Werkgelegenheid over
"de samenstelling van de beheersorganen van de
plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen"
(nr. 4193)
4
- Mme Maggie De Block à la vice-première
ministre et ministre de l'Emploi sur "la composition
des organes de gestion des agences locales pour
l'emploi" (n° 4193)
4
- de heer John Spinnewyn aan de vice-eerste
minister en minister van Werkgelegenheid over
"de samenstelling van de beheersorganen van de
plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen"
(nr. 4293)
4
- M. John Spinnwyn à la vice-première ministre et
ministre de l'Emploi sur "la composition des
organes de gestion des agences locales pour
l'emploi" (n° 4293)
4
Sprekers:
Maggie De Block, John
Spinnewyn, Laurette Onkelinx, vice-eerste
minister en minister van Werkgelegenheid
Orateurs:
Maggie De Block, John
Spinnewyn, Laurette Onkelinx, vice-
première ministre et ministre de l'Emploi
Vraag van de heer Guy D'haeseleer aan de vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over "de gelijkschakeling van het statuut van
arbeiders en bedienden" (nr. 4196)
5
Question de M. Guy D'haeseleer à la vice-
première ministre et ministre de l'Emploi sur
"l'alignement du statut des ouvriers et des
employés" (n° 4196)
5
Sprekers:
Guy D'haeseleer, Laurette
Onkelinx, vice-eerste minister en minister van
Werkgelegenheid
Orateurs:
Guy D'haeseleer, Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre
de l'Emploi
Vraag van de heer Jos Ansoms aan de vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over "het drugsgebruik op de arbeidsplaats"
(nr. 4248)
6
Question de M. Jos Ansoms à la vice-première
ministre et ministre de l'Emploi sur "la
consommation de drogues sur les lieux du travail"
(n° 4248)
6
Sprekers: Jos Ansoms, Laurette Onkelinx,
vice-eerste minister en minister van
Werkgelegenheid
Orateurs: Jos Ansoms, Laurette Onkelinx,
vice-première ministre et ministre de l'Emploi
Samengevoegde vragen van
8
Questions jointes de
8
- de heer Ludo Van Campenhout aan de vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over "de nieuwe transferregeling" (nr. 4273)
8
- M. Ludo Van Campenhout à la vice-première
ministre et ministre de l'Emploi sur "la nouvelle
réglementation en matière de transfert" (n° 4273)
8
- de heer Peter Vanvelthoven aan de vice-eerste
minister en minister van Werkgelegenheid over
"het nieuwe transfersysteem in het voetbal"
(nr. 4292)
8
- M. Peter Vanvelthoven à la vice-première
ministre et ministre de l'Emploi sur "le nouveau
système de transfert dans le football" (n° 4292)
9
Sprekers: Ludo Van Campenhout, Peter
Vanvelthoven, Laurette Onkelinx, vice-
eerste minister en minister van
Werkgelegenheid
Orateurs: Ludo Van Campenhout, Peter
Vanvelthoven, Laurette Onkelinx, vice-
première ministre et ministre de l'Emploi
Vraag van de heer Jef Valkeniers aan de vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over "de sociale balans van KMO-bedrijven"
(nr. 4263)
10
Question de M. Jef Valkeniers à la vice-première
ministre et ministre de l'Emploi sur "le bilan social
des PME" (n° 4263)
10
Sprekers: Jef Valkeniers, Laurette Onkelinx,
vice-eerste minister en minister van
Werkgelegenheid
Orateurs: Jef Valkeniers, Laurette Onkelinx,
vice-première ministre et ministre de l'Emploi
21/03/2001
CRIV 50
COM 432
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
ii
Vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over "het verlenen van een attest dat de
uitkeringsgerechtigheid van een werknemer
bevestigt" (nr. 4284)
11
Question de M. Jo Vandeurzen à la vice-première
ministre et ministre de l'Emploi sur "l'octroi d'un
certificat confirmant le droit aux indemnités de
chômage dans le chef d'un travailleur" (n° 4284)
11
Sprekers:
Jo Vandeurzen, Laurette
Onkelinx, vice-eerste minister en minister van
Werkgelegenheid
Orateurs:
Jo Vandeurzen, Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre
de l'Emploi
CRIV 50
COM 432
21/03/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
1
COMMISSIE VOOR DE SOCIALE
ZAKEN
COMMISSION DES AFFAIRES
SOCIALES
van
WOENSDAG
21
MAART
2001
14:30 uur
______
du
MERCREDI
21
MARS
2001
14:30 heures
______
De vergadering wordt geopend om 14.44 uur door
de heer Joos Wauters, voorzitter.
La séance est ouverte à 14.44 heures par M. Joos
Wauters, président.
01 Vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan de
vice-eerste minister en minister van
Werkgelegenheid over "de werkloosheids-
graad" (nr. 4185)
01 Question de Mme Greta D'Hondt à la vice-
première ministre et ministre de l'Emploi sur "le
taux de chômage" (n° 4185)
01.01 Greta D'Hondt (CVP): Mijnheer de
voorzitter, mevrouw de minister, voor het bepalen
van de werkloosheid in de lidstaten hanteert
Eurostat parameters die ook gebruikt worden door
de IAO, het internationaal arbeidsbureau. Volgens
de criteria die de IAO hanteert is een werkloze
iemand die niet werkt, beschikbaar is voor de
arbeidsmarkt en effectief naar werk zoekt. Als
men de Eurostat-definitie hanteert, bedraagt de
werkloosheidsgraad in België 6,8%. Voor
Vlaanderen komt dit neer op ongeveer 4%, wat
overeenstemt met een toestand van volledige
werkgelegenheid. Onze Belgische
werkloosheidsstatistieken bevatten de
uitkeringsgerechtigde volledige werklozen. Met die
parameters gemeten bedraagt de
werkloosheidsgraad in ons land 10,7%. Dat
betekent vertaald in aantal werklozen dat
ongeveer 160.000 van de huidige werklozen die
wij in de werkloosheidsgraad meerekenen volgens
de door Eurostat gehanteerde parameters niet
werkloos zouden zijn.
Mevrouw de minister, ik heb een aantal vragen.
Kunt u ons meedelen binnen welke categorieën
qua leeftijd, studies, beroep en geslacht deze
160.000 werklozen die tussen twee stoelen vallen
en volgens Eurostat geen werklozen zijn zich
bevinden? Zijn er daartussen regionale of
subregionale verschillen merkbaar? Bent u het
eens met de door Eurostat en de IAO
gehanteerde criteria om de werkloosheidsgraad te
bepalen? Zij nemen immers ook het onmiddellijk
beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt en het feit
dat men in de laatste weken nog naar werk heeft
gezocht in aanmerking. Welke maatregelen
overweegt u te nemen met betrekking tot deze
discordantie qua parameters en opvatting over
werkloosheid?
01.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de
voorzitter, collega's, de steekproefenquête naar de
arbeidskrachten in België heeft plaats bij een
belangrijk monster van gezinnen. Het gaat om
zowat 48.000 gezinnen in het kader van de
continue enquête. Deze enquête kan
ingeschreven worden in het kader van de
communautaire enquêtes die gecoördineerd
worden door Eurostat. Deze worden in alle landen
en dus ook in België uitgevoerd door de nationale
instituten voor de statistiek. De belangrijkste
bedoeling van de enquêtes is het onderverdelen
van de bevolking op arbeidsleeftijd in drie
groepen, namelijk werkenden, werklozen en niet-
actieven, overeenkomstig de criteria van het
internationaal arbeidsbureau, de IAO. Bovendien
worden beschrijvende en explicatieve gegevens
over elk van deze categorieën afgeleverd. Het
organiseren van dergelijke enquêtes wordt
gerechtvaardigd door de noodzaak om
vergelijkbare statistieken op te stellen op
Europees en zelfs mondiaal niveau over het
volume, de structuur en de evolutie van de
werkgelegenheid en de werkloosheid.
Zo is een vergelijking mogelijk van de
belangrijkste indicatoren van de arbeidsmarkt,
activiteitsgraad, werkgelegenheidsgraad, werk-
loosheidsgraad enzovoort. De administratieve
21/03/2001
CRIV 50
COM 432
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
2
bestanden, voor België deze van de de RSVZ, de
RVA enzovoort, die uit bijzondere nationale
reglementeringen voortvloeien zijn in dat
vergelijkingskader geen geschikte bronnen.
Ainsi, la notion internationale de chômage BIT
défini est indépendante d'une éventuelle
indemnisation par l'ONEM en Belgique ou d'une
éventuelle inscription auprès d'un service de
placement, VDAB, Forem ou Orbem. Les
chômeurs, au sens du BIT, les actifs inoccupés,
comprennent toutes les personnes ayant atteint
l'âge de quinze ans qui, au cours de la période de
référence, étaient à la fois sans travail, c'est-à-dire
qu'ils n'étaient pourvus ni d'un emploi salarié ni
d'un emploi non salarié, et disponibles pour
travailler dans un emploi salarié ou non salarié.
Cela signifie que dans le cadre de l'EFT, si un
travail était trouvé dans la semaine de référence
considérée, la personne serait capable de
commencer à travailler dans un délai de deux
semaines. Donc, sans travail, disponible pour
travailler et à la recherche d'un emploi, c'est-à-dire
qu'elle avait pris des dispositions spécifiques au
cours d'une période récente spécifiée pour
chercher un emploi salarié ou un emploi non
salarié.
Dans le cadre de cette étude, seules les
méthodes actives utilisées au cours des quatre
dernières semaines précédant l'entretien sont
enregistrées. Ainsi, les personnes ayant déjà
trouvé un emploi avant ou durant la semaine de
référence qui commencera ultérieurement sont
rangées parmi les chômeurs BIT,
indépendamment des démarches entreprises au
cours des quatre dernières semaines.
Le taux de chômage tel qu'il est calculé par l'INS
correspond au taux de chômage calculé de son
côté par Eurostat: mêmes sources, mêmes bases
de calcul, mêmes procédures de calcul. Les taux
de chômage représentent les chômeurs en
pourcentage des forces de travail, actifs occupés
et chômeurs au sens du BIT. Le numérateur
correspond aux chômeurs BIT et le dénominateur
à la population active totale, soit les chômeurs BIT
plus les actifs occupés au sens du BIT.
Depuis le 1
er
janvier 1999, l'enquête belge est
devenue continue et permet de disposer
d'informations trimestrielles et semestrielles, outre
l'information disponible chaque année. Dans sa
petite publication annuelle, Eurostat retient les
résultats du deuxième trimestre. Le taux de 6,8%
auquel vous avez fait allusion est donc le taux du
deuxième trimestre 2000, adapté par une
méthode de "désaisonnalisation". Le même calcul
mentionne deux taux de chômage différents: le
premier par rapport à la population active totale et
le deuxième par rapport à la population assurée
contre le chômage.
Dans le premier cas, l'ensemble des personnes
inoccupées, inscrites à la fin du mois comme
demandeurs d'emploi auprès des organismes
régionaux de placement, est comparé à
l'estimation annuelle, au 30 juin, de la population
active totale, réalisée par le ministère de l'Emploi.
Il s'agit ici du taux de chômage identique à celui
publié par le ministère et auquel Mme D'Hondt a
fait référence, à savoir 10,7%, c'est-à-dire le taux
de chômage de janvier 2001.
La population active telle qu'elle est estimée par le
ministère comprend toutes les personnes âgées
de plus de quinze ans, habitant en Belgique et
présentes le 30 juin sur le marché de l'emploi ou
voulant s'y présenter, donc personnes occupées
et chômeurs. La période de référence pour
l'estimation du ministère n'est donc pas une
moyenne annuelle mais est déterminée à un jour
précis, à savoir le 30 juin de l'année considérée,
étant entendu que c'est à cette date que les
sources de base les organismes de sécurité
sociale mettent à disposition les données les
plus détaillées.
Il peut se dégager de tout ceci qu'il est difficile de
comparer le taux de chômage d'Eurostat avec le
taux de chômage administratif de l'ONEM et du
ministère de l'Emploi et du Travail, tant le
numérateur (les chômeurs) que le dénominateur
(la population en âge actif, disposée à travailler)
sont définis différemment. Mais l'instant de
mesure est également différent: pour Eurostat,
c'est la période de référence pendant laquelle
l'enquête est effectuée; pour la source belge, c'est
la population au chômage le dernier jour du mois.
On ne peut donc certainement pas en déduire que
les chômeurs qui le sont selon la définition
administrative mais pas selon celle d'Eurostat, ne
seraient pas disposés à travailler. Quelqu'un qui a,
par exemple, travaillé au cours d'une semaine
mais qui est néanmoins chômeur le dernier jour
du mois, est bien considéré comme chômeur
selon la définition de l'ONEM mais pas selon celle
d'Eurostat.
Pour répondre à la demande de Mme D'Hondt, j'ai
essayé de faire une comparaison pour le
deuxième trimestre
2000 entre ces deux
définitions de chômeurs. Mais elle doit être
considérée avec la plus grande prudence en
CRIV 50
COM 432
21/03/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
3
fonction de ce que je viens de vous dire.
Au total, il y a une différence de près de 150.000
unités, ce qui n'est pas peu. Si on assimile les
chiffres belges à 100, le chiffre général d'Eurostat
est alors de 66. En fonction du sexe, la différence
entre les deux sources est plus importante pour
les femmes 100 à 63 que pour les hommes
100 à 70. En fonction de la région, le chiffre est
comparable pour la Flandre et la Wallonie
rapport 100 sur 62 mais Bruxelles diverge dans
une mesure importante: la différence est
beaucoup moindre entre les deux sources
puisqu'il s'agit de 100 et 91.
En fonction du groupe d'âge, l'image est très
variée. La plus grande différence entre les deux
sources est constatée pour les 40 à 50 ans: 100
sur 55. Au-delà de 50 ans, le rapport est même
inversé: il y a plus de chômeurs selon la définition
d'Eurostat que selon la définition belge: 100 sur
105. Je rappelle que dans la définition d'Eurostat,
on ne doit pas être inscrit comme demandeur
d'emploi pour être compté comme chômeur.
Pour la comparaison en fonction du niveau de
formation, on remarque que la différence se
marque le plus pour ceux qui n'ont suivi que
l'enseignement inférieur 100 sur 54. Cette
différence diminue au fur et à mesure que le
niveau de formation augmente. Pour le secondaire
supérieur, par exemple, celle-ci est de 100 sur 70.
Enfin, pour l'enseignement supérieur, ce nombre
est légèrement supérieur pour Eurostat à la
source de l'ONEM: 100 sur 101.
J'ajoute que durant la présidence belge de l'Union
européenne, j'ai demandé au Conseil supérieur de
l'Emploi de travailler avec les collègues européens
spécialisés en matière de statistiques ainsi
qu'avec la Commission européenne en vue
d'uniformiser ces statistiques. Cela me semble
indispensable au vu des informations que je viens
de vous donner.
Je remettrai à Mme D'Hondt l'ensemble des
chiffres que j'ai cités dans ma réponse.
De voorzitter: Mevrouw de minister, het is wellicht
interessant dat alle collega's dit document krijgen.
01.03 Greta D'Hondt (CVP): Mijnheer de
voorzitter, ik dank de minister voor het
gedetailleerde en zeer goed gestoffeerde
antwoord. Mevrouw de minister, ik ben verheugd
dat u zult proberen om van het Europees
voorzitterschap gebruik te maken om meer
duidelijkheid te scheppen in de wijze waarop de
statistieken van de werkloosheid alsook andere
statistieken gemeten worden op het Europese
vlak. Dit is een goede zaak zijn.
Ik weerhoud voorlopig de cijfers die u gegeven
hebt en vooral de onderverdeling in
leeftijdscategorieën, geslacht en studies. Wij
kunnen inderdaad de Eurostat-gegevens niet
straffeloos vergelijken met de Belgische gegevens
omdat men andere meetinstrumenten gebruikt. De
groepen die u aanduidt tonen aan dat er
inderdaad een onderliggend probleem is. Daar
heeft Eurostat anders gemeten.
Er moet ook duidelijkheid komen over de cijfers
inzake de onmiddellijke beschikbaarheid en het
feit of men gedurende de laatste weken effectief
bewijsbare inspanningen heeft gedaan om naar
werk te zoeken. Ik hoop dat dit tijdens het
Europees voorzitterschap meespeelt omdat
iedereen weet dat dit de enige middelen zijn om
uit de werkloosheid te kunnen ontsnappen. Dit
geldt zeker voor de langdurige werklozen, de
laaggeschoolden en de vrouwen. Er moeten
dagelijks effectief inspanningen worden gedaan
om deze mensen te begeleiden. Men mag hen
niet alleen laten en men moet op hen positief
inwerken in plaats van hen te sanctioneren. Het
probleem zit duidelijk daar.
Mevrouw de minister, ik zal met genoegen kennis
nemen van de gedetailleerde cijfers en met zeer
grote aandacht opvolgen wat er in het kader van
het Europees voorzitterschap hieromtrent kan
worden bereikt.
01.04 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le
président, je répète qu'au niveau de l'INS, nous
allons essayer de travailler à l'uniformisation des
statistiques. En plus de cela, d'ici Göteborg, il faut
qu'il y ait une révision des indicateurs d'emplois.
Le gouvernement belge est d'accord sur ce point.
Je vous donne deux exemples. Tout d'abord, le
taux d'emploi est toujours examiné en fonction de
la population d'âge de 15 à 64 ans. Donc, plus on
va à l'école, moins on a un bon taux d'emploi.
C'est stupide. Le gouvernement belge a donc
demandé officiellement que soit mise à l'ordre du
jour de Stockholm la révision de cet indicateur
pour le porter à 18 ans.
Par ailleurs, je voudrais qu'on prenne en compte
l'augmentation du taux d'emploi en heures
travaillées. En effet, dans des pays comme les
Pays-Bas où la proportion de temps partiels est
énorme par rapport à la Belgique, les résultats
21/03/2001
CRIV 50
COM 432
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
4
sont évidemment tout à fait satisfaisants. Dans
notre pays, où l'on constate une très forte
augmentation d'emplois mais principalement à
temps plein, nous sommes moins mis en
évidence que d'autres pays qui font peut-être
moins d'efforts en ce qui concerne l'augmentation
des heures travaillées.
01.05 Greta D'Hondt (CVP): Mijnheer de
voorzitter, wij hebben daar in het verleden al vaker
op gewezen. De meting van de activiteitsgraad
doet niets af aan het feit dat wij daarvoor in ons
land verder inspanningen moeten leveren. De
activiteitsgraad wordt echter vertekend, onder
andere in het voordeel van Duitsland. De Duitse
15-18-jarigen zitten in een systeem van deeltijds
werken en deeltijds leren, maar zij worden als
werkenden gerekend. Wat deeltijdse arbeid
betreft, staan wij in vergelijking met bijvoorbeeld
Nederland niet achter, maar wij meten gewoon
anders dan in Nederland. In België rekent men
veel vlugger voltijds dan in Nederland, waardoor
we een totaal vertekend beeld krijgen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
02 Samengevoegde vragen van
- mevrouw Maggie De Block aan de vice-eerste
minister en minister van Werkgelegenheid over
"de samenstelling van de beheersorganen
van
de plaatselijke werkgelegenheidsagent-
schappen" (nr. 4193)
- de heer John Spinnewyn aan de vice-eerste
minister en minister van Werkgelegenheid over
"de samenstelling van de beheersorganen van
de plaatselijke werkgelegenheidsagent-
schappen" (nr. 4293)
02 Questions jointes de
- Mme Maggie De Block à la vice-première
ministre et ministre de l'Emploi sur "la
composition des organes de gestion des
agences locales pour l'emploi" (n° 4193)
- M. John Spinnwyn à la vice-première ministre
et ministre de l'Emploi sur "la composition des
organes de gestion des agences locales pour
l'emploi" (n° 4293)
02.01 Maggie De Block (VLD): Mijnheer de
voorzitter, mevrouw de minister, artikel 79
paragraaf 1 van de werkloosheidsreglementering
bepaalt dat de beheersorganen van een PWA
moeten worden samengesteld overeenkomstig
met de bepalingen van artikel 8, derde lid, van de
besluitwet van 28 december 1944 betreffende de
maatschappelijke zekerheid van de arbeider. Er
wordt voorzien in een paritaire samenstelling voor
de raden van bestuur van de PWA uit
vertegenwoordigers van organisaties die zitting
hebben in de Nationale Arbeidsraad enerzijds en
vertegenwoordigers aangeduid door de
gemeenteraad anderzijds. Wat deze laatsten
betreft, geldt de proportionaliteit tussen
meerderheid en minderheid. Er rijzen enkele
praktische vragen over de te volgen procedures
die de gemeentebesturen moeten respecteren bij
de aanduiding van de gemeentelijke
vertegenwoordigers in de raden van bestuur van
de PWA. Ik kreeg daarom graag antwoord op de
volgende vragen.
Ten eerste, op welke basis wordt het aantal
mandaten berekend waarop elke politieke fractie
of partij recht heeft?
Ten tweede, aan wie moet de vraag voor de
afvaardiging van de kandidaten uit de
gemeenteraad worden gericht: aan de
fractievoorzitter of aan de voorzitter van de
politieke partij waartoe de fractie behoort?
Ten derde, moeten alle politieke partijen die in de
gemeenteraad zetelen een uitnodiging krijgen om
een kandidaat aan te duiden?
Ten vierde, welke regels gelden ten aanzien van
onafhankelijk zetelende kandidaten die in de
gemeenteraad zetelen? Worden zij als aparte
individuen beschouwd of worden zij samen
gelijkgesteld met een fractie?
02.02 John Spinnewyn (VLAAMS BLOK):
Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik wil
me bij de vragen van de vorige spreker aansluiten.
Ik verwijs naar de PWA-gids van de Rijksdienst
voor
Arbeidsvoorziening, bestemd voor
gemeentebestuur en PWA-bestuur. Ik wil daaruit
kort een passaga voorlezen met betrekking tot die
proportionaliteit. Ik citeer: "De helft van de leden
wordt aangeduid door de gemeenteraad volgens
de verhouding tussen meerderheid en minderheid.
De wijze van samenstelling van de
gemeentevertegenwoordiging toont gelijkenis met
de OCMW-samenstelling." Is dat het criterium dat
door de gemeentebesturen moet worden
nageleefd? Kan een partij uitgesloten worden die
groot genoeg is om te zetelen en/of die al zetelt in
het OCMW?
Ook wil ik graag weten waarom de regeling-
D'Hondt niet wordt toegepast waarbij bij wet een
evenredigheid wordt voorgesteld volgens de
sterkte van de fracties. Ik houd het hierbij omdat ik
anders slechts zou herhalen wat mevrouw De
Block zonet al vroeg.
CRIV 50
COM 432
21/03/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
5
02.03 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de
voorzitter, collega's, de regelgeving betreffende de
PWA's voorziet inderdaad in een paritaire
samenstelling van de algemene vergadering en de
raad van bestuur, enerzijds uit vertegenwoordigers
van de gemeenteraad in proportionaliteit tussen
de meerderheid en de minderheid, anderzijds uit
vertegenwoordigers van organisaties die zitting
hebben in de Nationale Arbeidsraad. In deze
regelgeving is het begrip "proportionaliteit" niet
gepreciseerd.
In de commissie voor de Sociale Zaken van de
Kamer verklaarde mijn voorganger op 18 maart
1994 dat de organen van de PWA's zijn
samengesteld uit vertegenwoordigers van de
gemeenteraden die naar evenredigheid met de
samenstelling van de gemeenteraad worden
aangewezen en uit vertegenwoordigers van de
werknemers- en werkgeversorganisaties. Ook hier
is het begrip evenredigheid niet gepreciseerd.
Aangezien er geen bepaalde vormen van
proportionaliteit worden opgelegd, zijn alle
systemen toegelaten die een proportionaliteit
realiseren, zoals bijvoorbeeld een mathematische
vertegenwoordiging of het systeem D'Hondt.
Dans toutes ces matières, la commune est
compétente. C'est elle qui doit veiller à ce qu'il y
ait un système de proportionnalité tel qu'il
respecte les termes de la réglementation citée,
étant entendu que chaque candidat indépendant
qui siège au conseil communal est considéré
comme un individu pour l'application de la
réglementation que je viens de citer.
02.04 Maggie De Block (VLD): Mevrouw de
minister, wat de proportionaliteit betreft, heb ik
goed begrepen dat alles is toegelaten en dat de
gemeenten zelf moeten beslissen hoe zij dit
interpreteren? Daar lijkt mij toch een zeer rekbare
interpretatie mogelijk.
Op mijn vraag over de afvaardiging van
kandidaten hebt u geen antwoord gegeven. Moet
men zich tot de partijvoorzitter of tot de
fractieleider richten?
02.05 Laurette Onkelinx, ministre: C'est la
commune qui doit savoir elle-même à qui elle
s'adresse et qui doit organiser ce système général
prévu par la réglementation pour obtenir une
proportionnalité.
Il n'y a jamais eu d'instruction contraignante, que
ce soit de la ministre qui m'a précédée ou de ma
part, sur la manière dont on organise un certain
pluralisme dans les ALE.
02.06 John Spinnewyn (VLAAMS BLOK):
Mevrouw de minister, ik had een expliciete vraag
gesteld in verband met de gelijkenis met de
samenstelling van de OCMW's zoals voorgesteld
door de RVA.
Steunt u dit voorstel? En zo ja, kan dit als
voorbeeld worden gebruikt in de gemeenteraden?
02.07 Laurette Onkelinx, ministre: Pas
nécessairement.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
03 Vraag van de heer Guy D'haeseleer aan de
vice-eerste minister en minister van
Werkgelegenheid over "de gelijkschakeling van
het statuut van arbeiders en bedienden"
(nr. 4196)
03 Question de M. Guy D'haeseleer à la vice-
première ministre et ministre de l'Emploi sur
"l'alignement du statut des ouvriers et des
employés" (n° 4196)
03.01 Guy D'haeseleer (VLAAMS BLOK):
Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, zoals
iedereen weet heeft de regering de beleidsintentie
om een gelijk statuut te creëren voor arbeiders en
bedienden. Ongeveer een jaar geleden werd hier
in deze commissie en in de plenaire vergadering
via een motie opgeroepen om daar dringend werk
van te maken.
Tijdens de onderhandelingen in het kader van het
interprofessioneel akkoord 2001-2002 werd dit
probleem doorgeschoven naar de Nationale
Arbeidsraad die volgens de afspraak tegen het
einde van het jaar 2001 oplossingen zou
uitwerken die daarna zouden uitgevoerd worden,
weliswaar gespreid over een periode van 6 jaar.
Professor Blanpain, die steeds een hevige
voortrekker in dit debat geweest is, beweert dat er
geen beweging is in dit dossier en dat het eigenlijk
op een dood spoor zit. Hij lanceerde onlangs zelf
een concreet voorstel. Zo wil hij de carenzdag
voor iedereen afschaffen. Hij wil de
opzegtermijnen beperken en loskoppelen van de
ontslagvergoeding. Hij wil de afroming van deze
ontslagvergoeding door de fiscus en door de
sociale zekerheid afschaffen. Met deze
kostenbesparing zou men dan een hogere
bescherming van de arbeiders kunnen
garanderen. Verder stelt hij onder meer ook een
uitbreiding van tijdelijke werkloosheid naar alle
21/03/2001
CRIV 50
COM 432
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
6
werknemers uit.
De Unie van Zelfstandige Ondernemers
bestempelt de voorstellen van professor Blanpain
als zeer waardevol. Ze zeggen dat dit de
aanslepende discussie kan vooruithelpen. Ook het
VBO heeft een reactie in die zin gegeven.
Ik zou dan ook graag van de minister vernemen of
de bewering klopt dat er geen vooruitgang in het
dossier is. Hoever staat het overleg binnen de
Nationale Arbeidsraad? Ziet het ernaar uit dat er
tegen het einde van dit jaar een globale oplossing
komt? Wat is de mening van de minister over de
voorstellen van Blanpain? Kunnen zij het dossier
deblokkeren en zullen zij in concreto besproken
worden binnen de Nationale Arbeidsraad? Wat is
haar standpunt hierover? Wat zal er gebeuren
indien er binnen de Nationale Arbeidsraad tegen
het einde van dit jaar geen globaal akkoord is?
Beschikt de minister over een alternatief plan om
de verschillen weg te werken en dit dossier voor
eens en voor altijd te regelen?
03.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de
voorzitter, collega's, in de maand december van
2000 hebben de sociale partners het
interprofessioneel akkoord 2001-2002 gesloten
dat een bijzonder punt betreffende het statuut
arbeiders-bedienden bevat. De sociale partners
gaan de verbintenis aan om op het niveau van de
Nationale Arbeidsraad de verschillen tussen beide
statuten te bestuderen en om voor het einde van
2001 conclusies in te dienen die moeten toelaten
een duurzame oplossing te vinden via een
programmering over een periode van zes jaren.
Deze zal, in geval van een akkoord, starten in het
jaar waarin het akkoord ondertekend werd. De
regering heeft het gesloten interprofessioneel
akkoord goedgekeurd. Dit betekent dat de
regering geen initiatief zal nemen ten overstaan
van onder meer de kwestie van het statuut
arbeider-bediende. Ik meen dat men de sociale
partners moet toestaan om zelf pistes uit te
denken om beide statuten te harmoniseren. Ik
hoop dat dat in de loop van 2001 tot een akkoord
zal leiden.
Op dit ogenblik ben ik niet op de hoogte van de
huidige stand van zaken binnen de Nationale
Arbeidsraad. Welke oplossing zal de Nationale
Arbeidsraad voorstellen? Zoals het akkoord
preciseert, zal het gaan om een convergentie over
een periode van zes jaren. Het voorstel van
professor Blanpain, dat erin bestaat één enkel
statuut goed te keuren, lijkt mij geen oplossing te
zijn die de onderhandelingen vergemakkelijkt.
Laten we niet vergeten dat de toenadering van
beide statuten niet alleen louter wettelijke
implicaties heeft, carenzdag en gewaarborgd loon
bijvoorbeeld, maar ook gevolgen heeft die ik als
structureel bestempel. Ik denk aan de hervorming
van het Fonds voor Bestaanszekerheid, de sociale
verkiezingen, de samenstelling van de
verschillende kamers van de arbeidsrechtbanken,
enzovoort. Het dossier is verre van eenvoudig.
Ik ben voorstandster van een toenadering van
beide statuten, met het akkoord van de sociale
partners. Indien deze sociale partners echter niet
tot een akkoord kunnen komen, zal de regering
het dossier overnemen en de concrete
mogelijkheden voor een convergentie op
middellange termijn onderzoeken.
Ten slotte, het lijkt mij voorbarig hier mijn
standpunt over een toenadering uiteen te zetten.
Ik wil de sociale partners immers de volledige
vrijheid laten om de hervormingsvoorstellen te
formuleren.
03.03 Guy D'haeseleer (VLAAMS BLOK):
Mijnheer de voorzitter, de minister zegt dat zij,
zoals afgesproken met de sociale partners, geen
initiatief zal nemen. Het is duidelijk dat dit dossier
een van de belangrijkste dossiers is. Het wacht
reeds lang op een oplossing, maar het wordt
steeds uitgesteld. Daarom dring ik er bij de
minister op aan het sociaal overleg zijn rol te laten
spelen en ermee rekening te houden dat er geen
globale oplossing komt vóór het einde van 2001.
In dat geval moet de minister, volgens onze
mening althans, in staat zijn onmiddellijk via eigen
voorstellen dit dossier voor eens en voor altijd
regelen en dit in een relatief korte termijn.
Desondanks zullen wij het dossier op de voet
volgen. Wij hopen dat de minister niet zal wachten
tot einde 2001, om dan te constateren dat er geen
oplossing is en pas dan met het werk te beginnen.
Wij komen er zeker op terug.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Jos Ansoms aan de vice-
eerste minister en minister van
Werkgelegenheid over "het drugsgebruik op de
arbeidsplaats" (nr. 4248)
04 Question de M. Jos Ansoms à la vice-
première ministre et ministre de l'Emploi sur "la
consommation de drogues sur les lieux du
travail" (n° 4248)
04.01 Jos Ansoms (CVP): Mijnheer de
voorzitter, mevrouw de minister, in haar
beleidsnota over de drugsproblematiek, gaat de
CRIV 50
COM 432
21/03/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
7
regering ervan uit dat cannabis niet anders moet
worden benaderd dan tabak of alcohol. Mevrouw
Aelvoet spreekt trouwens niet meer over drugs,
wanneer zij het over cannabis heeft, maar over
genotsmiddelen. Het woord drug wordt dus al niet
meer gebruikt. Het signaal van deze regering aan
de bevolking en zeker de jongere bevolking is
dat het roken van een joint of het gebruik van
cannabis niet zo erg is, dat het geen kwaad kan
en dat het kan worden vergeleken met andere
genotsmiddelen, zoals tabak en alcohol.
Plotseling stelt men bij één vleugel van deze
regering, met name de liberale, vast dat men het
meent, dat men zelfs internationale verdragen wil
wijzigen om dit alles mogelijk te maken. De
minister ontkent dit, maar het wordt bevestigd
door volksvertegenwoordigers van de
meerderheid. Over het gebruik van cannabis in
het verkeer wordt men plotseling nog strenger,
want dan geldt de zerotolerantie en zou men
optreden bij elk spoor van het gebruik van
cannabis.
Ik stel vast dat in de beleidsnota het verband met
de arbeidsplaats niet wordt gelegd. De mogelijke
gevolgen van het gebruik van drugs op de
werkvloer worden eigenlijk vergeten. Gebeurt dit
bewust of is het een vergetelheid? Het kan ons
immers confronteren met heel wat problemen. Ik
ga ervan uit dat het signaal van deze regering aan
de bevolking zal leiden tot meer gebruik van
cannabis, dus ook op de arbeidsvloer of door
werkende mensen.
Ik kom tot mijn vraag. U weet dat bepaalde
categorieën van werknemers bij aanwerving
worden verplicht een medisch onderzoek te
ondergaan; met name chauffeurs en verplegers
u welbekend, mijnheer Wauters - worden medisch
onderzocht. Tijdens dat medisch onderzoek kan
men dus vaststellen of de betrokken kandidaat
gebruiker van cannabis is. Is dit voor de
werkgever een reden om deze persoon niet aan te
werven? Voor een chauffeur wel, volgens mij.
Want indien hij cannabis gebruikt, en indien er in
het verkeer een zerotolerantie geldt, is het zeer
gevaarlijk iemand aan te werven die af en toe een
joint rookt. Bij de eerste controle zal hij immers
tegen de lamp lopen en worden geverbaliseerd.
Kan een kandidaat-werknemer die cannabis
gebruikt iets wat kan worden vastgesteld in het
bloed of de urine bij het medisch onderzoek
ongeschikt worden verklaard en niet worden
aangeworven?
Ten tweede, hebben de werkgevers voldoende
mogelijkheden om gebruik en eventuele
verslaving van drugs op te sporen? Zo ja, op
welke manier moet dat gebeuren? Is de
vaststelling van drugsgebruik een reden om
iemand te ontslaan en de arbeidsovereenkomst te
verbreken?
Ten derde, het ARAB bepaalt dat werknemers
geen alcoholische dranken mee naar het werk
mogen brengen. Ik weet dat tegen deze bepaling
veelvuldig wordt gezondigd. De regering stelt
cannabisgebruik gelijk met alcoholgebruik en
andere genotsmiddelen. Mag ik hieruit afleiden dat
werknemers cannabis mogen meebrengen op de
werkvloer? Zal dit volgens een ARAB-bepaling
worden verboden?
Ten vierde, de regering heeft een duidelijk signaal
gegeven. Ik ga ervan uit dat er veel meer
cannabis zal worden gebruikt. Ik vermoed dat de
problemen zullen toenemen. Welke preventieve
rol ziet u weggelegd voor arbeidsgeneesheren,
preventieadviseurs en de comités voor preventie
en bescherming op het werk om het gebruik van
softdrugs op het werk tegen te gaan?
04.02 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le
président, cher collègue, ce que le gouvernement
essaie de faire, c'est de permettre aux travailleurs
d'oublier leurs difficiles conditions de travail et de
s'échapper par rapport à celles-ci!
La problématique des drogues sur les lieux du
travail n'a pas été oubliée. La question de M.
Ansoms est d'autant plus importante qu'elle pose
des questions d'ordre éthique, réglementaire et
pratique. Si l'usage des drogues n'a pas été
évoqué dans la note "Drogue" de la ministre de la
Santé publique, c'est tout simplement parce que la
réglementation du travail comporte déjà les
moyens de prévention, voire de répression
nécessaires dans les limites, bien entendu, des
objectifs de cette réglementation. Donc, c'était
superflu.
Ces objectifs donnent en fait mission au médecin
du travail de veiller à ce qu'un travailleur dispose
des aptitudes requises pour accomplir sa tâche et
qu'il soit, par conséquent, capable d'en supporter
normalement les inconvénients éventuels. Donc,
la quantité, la qualité des performances attendues
d'un travailleur relèvent de ses capacités
professionnelles, lesquelles ne sont pas
concernées par les dispositions visant à la fois la
prévention et la protection au travail. Or, ce sont
précisément ses capacités professionnelles qui
sont ou peuvent être influencées par des
substances psychotropes, dont l'usage se trouve
21/03/2001
CRIV 50
COM 432
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
8
ainsi en dehors de la compétence du conseiller en
prévention-médecin du travail.
Cette règle connaît cependant une exception
d'importance, celle des postes de sécurité ou de
vigilance. Lorsqu'un travailleur, en raison des
appareillages ou des installations qu'il utilise,
pilote ou surveille, est en situation de
compromettre la sécurité ou la santé de ses
collègues, voire de tiers, l'usage de substances
qui modifient le comportement, le jugement ou la
vigilance est prohibé et la surveillance médicale
des facultés du travailleur est pleinement légitime
de même que son écartement du travail si ses
facultés de travail sont diminuées.
L'état actuel de la réglementation prévoit déjà
cette éventualité. C'est pourquoi il n'était pas
nécessaire d'y revenir dans la note
gouvernementale.
Sur la base de ces explications et pour en venir
aux questions précises que M. Ansoms se pose,
je peux lui préciser ce qui suit.
1. Le travailleur soumis à la surveillance médicale
et qui présente des signes de dépendance, par
rapport à une drogue par exemple, ne peut être
déclaré inapte que s'il occupe ou est appelé à
occuper un poste de sécurité ou de vigilance tel
que je viens d'en parler. Dans le cas d'un autre
emploi, l'usage de drogues est considéré
notamment par l'Ordre des médecins, dont les
instructions s'imposent aux médecins du travail,
comme relevant de la vie privée.
2.
Il n'appartient pas aux employeurs de
rechercher ou d'établir l'existence d'une
dépendance chez un travailleur. Une dépendance
ainsi établie ne pourrait constituer un motif
légitime de rupture d'un contrat de travail.
Toutefois, il appartient à l'employeur de veiller en
bon père de famille à la sécurité de son personnel,
laquelle peut être compromise par la présence de
troubles graves et évidents de comportement. De
tels troubles du comportement peuvent sans
doute, selon les règles juridiques habituelles,
conduire à une rupture de la relation de travail ou
à sa suspension pour raisons de santé sur
l'initiative du travailleur ou avec son assentiment.
3. En l'absence d'une réglementation spécifique, il
ne paraît pas possible de sanctionner un
travailleur qui introduirait une drogue sur les lieux
du travail. Seuls les effets éventuels de son usage
sont susceptibles d'être pris en considération
comme je viens de l'indiquer.
4. J'ai évoqué le rôle du conseiller en prévention-
médecin du travail. Les autres conseillers en
prévention et les membres des comités pour la
prévention et la protection au travail doivent
participer à la prévention en assurant l'information
des travailleurs, en combattant le stress au travail
et en inscrivant leur action dans la politique du
bien-être au travail dans l'entreprise et dans le
plan annuel et global de prévention que
l'employeur doit établir et mettre en oeuvre.
Voilà la justification de l'absence d'un chapitre
spécial dans la note "Drogue" de Mme Aelvoet et
de M. Verwilghen.
04.03 Jos Ansoms (CVP): Mijnheer de
voorzitter, deze regering blijft omtrent deze
problematiek dubbelzinnige signalen uitzenden.
Enerzijds wordt aan de bevolking van dit land
gezegd dat cannabisgebruik geen probleem is, dat
het een genotsmiddel is zoals een ander. Nu zegt
de minister dat men inderdaad op basis van de
bestaande reglementering wel degelijk kan
optreden. Vandaar dat er in de nota geen
hoofdstuk relatie naar tewerkstelling en arbeid
ingeschreven is. Anderzijds staat in het ARAB wel
duidelijk in, nominatief, dat men geen alcohol mee
mag nemen op het werk. De verantwoording om
te zeggen dat cannabis vrij is en mag gebruikt
worden zoveel als men wil is nu eenmaal zo, dat
het niet erger is dan alcohol. Waarom verbiedt
men dan ook die cannabis niet op het werk zoals
dat in het ARAB is? Dat zou logisch zijn. Dat is
niet voorzien en men mag dus softdrugs mee naar
het werk nemen.
Deze regering lukt er niet in om juist te zeggen wat
mag en wat niet mag, wat goed is voor de
gezondheid en wat niet goed is. Er is dringend een
bijkomende informatiecampagne nodig om dat
punt te verduidelijken. Heel wat mensen, vooral
jongeren, worden op het verkeerde been gezet
wanneer het gaat over het gebruik van cannabis.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
05 Samengevoegde vragen van
- de heer Ludo Van Campenhout aan de vice-
eerste minister en minister van
Werkgelegenheid over "de nieuwe
transferregeling" (nr. 4273)
- de heer Peter Vanvelthoven aan de vice-eerste
minister en minister van Werkgelegenheid over
"het nieuwe transfersysteem in het voetbal"
(nr. 4292)
05 Questions jointes de
- M. Ludo Van Campenhout à la vice-première
CRIV 50
COM 432
21/03/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
9
ministre et ministre de l'Emploi sur "la nouvelle
réglementation en matière de transfert"
(n° 4273)
- M. Peter Vanvelthoven à la vice-première
ministre et ministre de l'Emploi sur "le nouveau
système de transfert dans le football" (n° 4292)
05.01 Ludo Van Campenhout (VLD): Mijnheer
de voorzitter, mevrouw de minister, misschien is
het nu een delicate periode om te spreken over
transfers in voetbalkringen omdat er een aantal
uitwassen bestaan in misbruiken die dringend
moeten aangepakt worden.
De Europese Commissie heeft zich gebogen over
het systeem van de transfers en heeft een aantal
heel bruikbare voorstellen gedaan. Wat we niet uit
het oog mogen verliezen, en dat kan misschien
een tegemoetkoming zijn aan de uitwassen die er
nu bestaan met betrekking tot het naar hier halen
van jonge Afrikaanse voetballers, is dat de
Europese Commissie er toch aan gehouden heeft
om de jeugdopleiding in zowel grote, maar vooral
kleine clubs te stimuleren. Dat is een element dat
zeer duidelijk vervat zit in de Europese richtlijnen.
De Europese Commissie heeft een oplossing
willen bieden aan de vaak aberante
transferbedragen.
Het compromis tussen de Europese Commissie
en de voetbalbonden bevat goede elementen:
vaste transferperiodes, contracten van minimum 1
tot 5 jaar, verbrekingsvergoeding bij contractbreuk
enzovoort. Wanneer we die Europese richtlijn
bekijken ontstaat er een vreemde situatie in het
Belgisch voetballandschap.
Mijnheer de voorzitter, ik zal trachten dit zeer
eenvoudig uit te leggen. Door de wet van 1978 die
van toepassing is voor spelers die in België
voetballen hebben wij een strenger regime dan
wat eigenlijk de Europese richtlijn voorschrijft.
Spelers die in België voetballen kunnen via de wet
van 1978 aan zeer lage transferbedragen, in
vergelijking met de markt, naar buitenlandse clubs
verhuizen, terwijl Belgische spelers actief in
buitenlandse clubs slechts kunnen aangeworven
worden via de Europese richtlijn die aanleiding
geeft tot een veel hogere transferbedragen. Er
ontstaat via deze Europese richtlijn, die een
tegemoetkoming biedt aan de aberrante
transferbedragen, een serieuze distorsie voor
exclusief de Belgische clubs.
Mijn vraag is of u de beruchte wet van 1978 zou
willen aligneren aan de Europese regelgeving
zodat de Belgische voetbalclubs op hetzelfde
concurrentieniveau zitten als de buitenlandse.
Misschien ziet u andere mogelijkheden om die
concurrentiële positie van de Belgische
voetbalclubs te aligneren. De richtlijn voorziet in
nogal wat maatregelen om jeugdopleiding te
stimuleren onder andere door het geven van
opleidingsvergoedingen. Een groot deel moet
federaal maar ook decretaal geregeld worden.
Mijn vraag is hoe u die Europese richtlijn en in het
bijzonder de wet van 1978 in België zou willen
toepassen.
De voorzitter: Mijnheer Vanvelthoven, u mag nu
de voorzet afmaken.
05.02 Peter Vanvelthoven (SP): Mevrouw de
minister, mijn vraag betreft dezelfde problematiek.
U hebt ongetwijfeld kennis gekregen van het
akkoord tussen de Europese Commissie
enerzijds, en de UEFA en de FIFA anderzijds,
betreffende een nieuw transfersysteem in het
voetbal. Daarin wordt onder meer bepaald dat een
contract in de toekomst door de speler enkel kan
worden verbroken op het einde van het seizoen of
na de beschermde periode die afhankelijk de
leeftijd van de voetbalspeler twee tot drie jaar
duurt. Wie zijn contract tijdens de beschermde
periode toch eenzijdig zou opzeggen, krijgt niet
alleen een sportieve dat is een goede zaak
maar ook een financiële sanctie.
De Belgische wet van 1978 gaat eigenlijk veel
verder dan wat in het akkoord is afgesproken.
Immers, krachtens die wet kan een voetbalspeler,
mits een vooropzeg van 3 maanden, het contract
op elk moment verbreken. Vandaar mijn vragen
ter verduidelijking, mevrouw de minister.
Ten eerste, collega Van Campenhout alludeerde
op een Europese richtlijn. Het is mij niet duidelijk
of het akkoord inderdaad in een richtlijn wordt
gegoten. Mevrouw de minister, kunt u daarover
uitsluitsel geven? Als het akkoord in een richtlijn
wordt gegoten, dan komt het mij voor dat het een
directe uitwerking in onze wetgeving heeft.
Ten tweede, hebt u een vraag gekregen van de
Europese Commissie om de Belgische
regelgeving aan het internationaal akkoord aan te
passen?
Ten derde, zijn er, gelet op de tegenstrijdigheid
tussen het akkoord en de Belgische wet van 1978,
plannen om de wet van 1978 aan te passen aan
het akkoord dat op Europees niveau werd
gesloten?
05.03 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de
voorzitter, collega's, via de nationale pers heb ik
21/03/2001
CRIV 50
COM 432
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
10
kennis genomen van het akkoord dat op 5 maart
2001 door de FIFA, de UEFA en de Europese
Commissie werd gesloten. Het akkoord heeft
uitsluitend betrekking op de ondertekenende
partijen. Het lijkt regels te bevatten voor de
bescherming van minderjarigen, waarover ik mij
verheug, en bepalingen betreffende de verbreking
van verbintenissen die voetbalspelers aan hun
club binden.
Het akkoord heeft, mijns inziens, geen enkele
weerslag op onze nationale wetgeving, in het
bijzonder op de wet van 24 februari 1978
betreffende de arbeidsovereenkomst voor
betaalde sportbeoefenaars. De bedoeling van de
wetgever was de sportbeoefenaar te beschermen
in zijn betrekkingen met de sportvereniging en niet
om zich te moeien met de regels inzake de
betrekkingen tussen de verenigingen. Die kunnen
bijgevolg de schadevergoedingscriteria tussen
clubs die een speler afstaan en clubs die een
speler aanwerven, vrij bepalen.
La loi du 24 février 1978 règle, en ses articles 4 et
5, la rupture des contrats de travail,
respectivement à durée déterminée et
indéterminée. Le recours à un contrat de travail à
durée déterminée dans le monde du sport, vous le
savez mieux que moi, est assez courant. Je ne
crois pas utile de rappeler que le principe de base
d'un tel contrat consiste en ce que les parties
s'engagent mutuellement à exécuter leurs
obligations pour la durée du contrat dans son
entièreté.
La loi n'autorise pas la rupture anticipée du contrat
mais instaure, à charge de la partie qui rompt
anticipativement son engagement, une indemnité
qui s'apparente en fait à une sanction. Il ne s'agit
donc pas d'une modalité d'une éventuelle
possibilité de rupture anticipée du contrat à durée
indéterminée. C'est une sanction.
Au travers de ces deux articles 4 et 5, c'est donc
la liberté du travail qui est protégée. Ainsi, tout
travailleur a le droit de résilier son contrat de
travail. Il devra cependant dédommager son
employeur par le paiement d'une indemnité fixée
par l'arrêté royal du 26 juin 2000, pris en exécution
de l'article 5, alinéa 2, de la loi. L'indemnité varie
de 3 à 36 mois de rémunération. Les critères de la
hauteur de la rémunération et de la durée du
contrat sont utilisés pour déterminer l'indemnité.
Cet arrêté royal a été adopté sur avis de la
commission paritaire nationale des sports.
Personnellement, je suis favorable à ce qu'une
législation prenne en compte les spécificités d'un
secteur économique, sans toutefois porter atteinte
aux droits des travailleurs, notamment à leurs
droits à la libre circulation ou à la liberté du travail.
Je pense que les partenaires sociaux vont
examiner l'accord conclu sur le plan européen. Je
ne sais pas s'il y aura une directive ou un
règlement. Je n'ai pas été avertie, on ne m'a pas
interrogée en la matière, mais je suppose que les
partenaires sociaux, en fonction de cet accord
européen, vont retravailler et peut-être proposer
une nouvelle convention collective de travail. Je
réexaminerai la situation à ce moment-là.
Si les partenaires sociaux bloquent sur
l'éventualité d'une nouvelle législation, je n'exclus
pas de prendre des initiatives en la matière. Je
préfère qu'il y ait d'abord une discussion entre les
partenaires sociaux à cet égard.
05.04 Ludo Van Campenhout (VLD): Mijnheer
de voorzitter, ik dank de minister voor haar
antwoord, dat nog niet decisief kan zijn omdat wij
nog niet weten wat het statuut van het akkoord zal
zijn. Ik verwacht wel dat het akkoord in de
verschillende nationale wetgevingen zal worden
toegepast en eventueel evolueert naar een
richtlijn. Mevrouw de minister, het is inderdaad
nuttig om de sociale partners daarop anticiperend
te laten werken en onze nationale wetgeving te
laten overeenstemmen met het bestaande
akkoord om te vermijden dat er een serieuze
breuk zal ontstaan tussen België en de rest van
voetballend Europa.
05.05 Peter Vanvelthoven (SP): Mijnheer de
voorzitter, ik dank de minister voor haar antwoord.
Zoals vermoed, is de situatie heel onduidelijk, ook
op Europees niveau. Ik denk dat het inderdaad
verstandig is om met de sociale partners te
spreken als Europa concrete maatregelen terzake
aankondigt.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Jef Valkeniers aan de
vice-eerste minister en minister van
Werkgelegenheid over "de sociale balans van
KMO-bedrijven" (nr. 4263)
06 Question de M. Jef Valkeniers à la vice-
première ministre et ministre de l'Emploi sur "le
bilan social des PME" (n° 4263)
06.01 Jef Valkeniers (VLD): Mijnheer de
voorzitter, mevrouw de minister, collega's, veel
KMO-bedrijven ervaren de sociale balans als een
nutteloos formulier. De overheid vraagt immers
CRIV 50
COM 432
21/03/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
11
naar gegevens die reeds in haar bezit zijn. Men
zou de bedrijven nu wettelijk willen laten
verplichten om in de sociale balans ook nog de
afkomst, het geslacht en de scholing van de
werknemers precies te omschrijven, naast een
verslag waarin staat hoe bij de aanwerving
discriminaties worden vermeden. Is dit in
overeenstemming te brengen met de
regeringsverklaring waarin staat dat men de
administratieve lasten zou afbouwen?
De voorzitter: Mijnheer Valkeniers, het zou u
sieren mocht u de beknoptheid die u met deze
vraag aan de dag legt tijdens heel de legislatuur
aanhouden.
06.02 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le
président, j'hésite entre une réponse affirmative
très rapide et un peu plus d'explications. Tout
d'abord, je rappellerai brièvement l'historique. En
1995, c'est à l'initiative des partenaires sociaux
dans leur avis 1198 du CNT, que l'arrêté royal du
7 avril 1995 a été pris, demandant aux entreprises
de fournir des informations sur la situation de
l'emploi dans les entreprises. Celles-ci portent sur
la diminution de cotisations de sécurité sociale,
sur les mesures d'emploi, sur les contrats à durée
indéterminée et sur le coût salarial. Elles doivent
être transmises selon un modèle de fiche qui a été
établi en 1995. Le bilan, proprement dit, a été
introduit dans la loi du 22 décembre 1995 et a été
mis en oeuvre en 1995-1996. En exécution de
l'accord du gouvernement, l'option a été prise de
déposer le bilan social à l'occasion de la
publication des comptes annuels.
L'objectif du gouvernement qui est, je pense, un
bon objectif - était de disposer par la collecte de
certaines données précises, d'informations
régulières, certaines et comparables sur la
situation qualitative et quantitative de l'emploi, sur
les efforts consentis en matière de formation ainsi
que sur leur évolution à des fins d'évaluation de
cette politique. Pour la première fois, un
instrument statistique à portée exhaustive et non
par enquête devait permettre d'étudier l'évolution
de l'emploi tant au niveau micro- que macro-
économique tout en reliant les données sociales à
d'autres grandeurs économiques comme la valeur
ajoutée, l'investissement, etc.
En outre, dans un but d'information des
travailleurs dans l'entreprise, les bilans sociaux
sont, après leur dépôt à la Banque nationale,
transmis au conseil d'entreprise ou à défaut à la
délégation syndicale ou en l'absence de ceux-ci,
sont consultés dans l'entreprise selon des
modalités prévues par la loi.
Depuis 1997, les partenaires sociaux ont été
saisis de diverses demandes d'avis portant, d'une
part, comme le réclame M. Valkeniers, sur la
simplification du bilan social et, d'autre part, sur
l'ajout de nouvelles rubriques. Le processus a en
plus été relancé par l'Agence de simplification
administrative qui a envoyé une note de faisabilité
au Conseil national du travail et au Conseil central
de l'économie faisant le point sur les
simplifications possibles.
Pour le moment, le CNT et le CCE examinent
toute la problématique de la simplification des
statistiques sociales. C'est un exercice qui
nécessite des engagements de principe et donc
des consultations au sein des organisations
membres, ce qui requiert un certain temps. Le
gouvernement est actuellement dans l'attente du
travail de consultation entrepris avant de prendre
de nouvelles initiatives. Pour ce qui concerne les
nouvelles rubriques dans le bilan social, je pense
que la seule initiative récente est celle de M. le
député D'hondt qui a déposé une proposition de
loi concernant justement le bilan social et
l'augmentation des rubriques à cet effet.
06.03 Jef Valkeniers (VLD): Mijnheer de
voorzitter, de minister geeft een uiteenzetting over
de geschiedenis van de sociale balans. Mijn vraag
is of het juist is wat men zegt, namelijk dat in die
sociale balans de afkomst, het geslacht, de
scholing van de werknemers moet worden
omschreven en een verslag waarin staat hoe bij
de aanwerving discriminatie kan worden
vermeden. Dat was mijn vraag. Zal men die
rubrieken al dan niet toevoegen?
06.04 Laurette Onkelinx, ministre: J'ai répondu.
J'ai dit pourquoi on avait fait le bilan social. J'ai dit
qu'on essayait de le simplifier, que des
consultations étaient en cours et qu'en attendant,
il n'y avait aucune nouvelle initiative. Il y a une
proposition de loi mais au niveau du
gouvernement, il n'y a rien de spécial en cours,
sauf peut-être dans l'un ou l'autre cabinet
ministériel mais je ne suis pas au courant.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de
vice-eerste minister en minister van
Werkgelegenheid over "het verlenen van een
attest dat de uitkeringsgerechtigheid van een
werknemer bevestigt" (nr. 4284)
07 Question de M. Jo Vandeurzen à la vice-
première ministre et ministre de l'Emploi sur
21/03/2001
CRIV 50
COM 432
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
12
"l'octroi d'un certificat confirmant le droit aux
indemnités de chômage dans le chef d'un
travailleur" (n° 4284)
07.01 Jo Vandeurzen (CVP): Mijnheer de
voorzitter, mevrouw de minister, collega's, dit zou
ook een schriftelijke vraag kunnen zijn. Ze werd
immers geïnspireerd door het antwoord van de
minister op een schriftelijke vraag die ik hierover
heb gesteld. Het gaat over de mogelijkheid van de
werkgever om een verlaging van de
socialezekerheidsbijdragen te krijgen wanneer
bepaalde werklozen worden aangenomen, het
zogenaamde +1-plan.
In een oud koninklijk besluit is voorzien dat de
werkgever aan een aantal voorwaarden moet
voldoen om een beroep te kunnen doen op de
verlaging van deze bijdragen. De werkgever moet
in de maand na de aanvang van de tewerkstelling
een getuigschrift aanvragen aan de
uitkeringsinstantie, namelijk de vakbond. Een
andere mogelijkheid bestaat erin dat de werkgever
dit attest vraagt binnen een periode van 9
maanden na de indienstneming maar dan moet
blijken dat dit attest werd aangevraagd vóór de
indiensttreding.
In mijn schriftelijke versie had ik u gevraagd naar
de interpretatie van deze tweede mogelijkheid.
Moet dit attest dat de uitkeringsgerechtigdheid
aantoont, dateren van vóór de indiensttreding of
moet eruit blijken dat de betrokkene werkloos was
vóór de indiensttreding? Dit zijn twee verschillende
interpretaties.
Mevrouw de minister, u heeft mij geantwoord dat
dit attest moet dateren van vóór de
indiensttreding. Waarom moet een
uitkeringsinstantie zo'n attest afleveren vóór de
indiensttreding? Als de werkgever bij de
indiensttreding wist dat de werknemer daarvoor in
aanmerking kwam en als hij op dat moment wist
dat hij een beroep zou willen doen op de
bepalingen van het koninklijk besluit dan zou hij
natuurlijk het attest vragen in de maand volgend
op de indiensttreding. Pas als de werkgever dit
niet heeft gedaan, kan er sprake zijn van een
attest dat dateert van vóór de indiensttreding.
Ik versta uw interpretatie van het koninklijk besluit
niet zo goed. Waarom zou een syndicale
organisatie vóór de indiensttreding een attest
afleveren wanneer er nog geen sprake is van het
feit dat men in dienst zal treden en dat de
werkgever een beroep zal doen op de bepalingen
van de programmawet? Wat moet dit attest
attesteren? Dat men uitkeringsgerechtigd is op de
dag vóór de indiensttreding? Een week vóór de
indiensttreding? Het moment waarop het attest
wordt afgeleverd? Mag dit dan een datum zijn die
iets vroeger ligt dan het reële moment van
indiensttreding? Zoniet is dit heel moeilijk
praktisch te organiseren.
Ik heb dus twee vragen over de draagwijdte van
uw antwoord op mijn schriftelijke vraag.
07.02 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur
Vandeurzen, tout d'abord, je vous invite à me faire
connaître très concrètement les problèmes
rencontrés sur le terrain.
Pour répondre à vos questions, je voudrais
rappeler qu'au départ, dans la réglementation pour
le plan "Plus 1", il était prévu que dans sa
déclaration trimestrielle à l'Office national de
sécurité sociale, l'employeur devait indiquer
l'identité exacte du travailleur pour lequel il
demandait la réduction de cotisations patronales.
Il devait aussi prouver que le travailleur respectait
bien les conditions de la réglementation.
Puis, la loi du 29 décembre 1990 portant diverses
dispositions sociales a inséré un article 127bis
dans la loi-programme de décembre 1988. Cette
disposition prévoit que l'employeur, dans un délai
déterminé par le Roi, doit obtenir du bureau
régional compétent de l'ONEM une attestation
établissant que le travailleur remplit les conditions
de chômage prévues.
L'arrêté royal du 5 août 1991 qui portait exécution
de l'article 127bis dont je viens de parler, a fixé ce
délai à trente jours à partir du début de
l'occupation du travailleur. Afin d'éviter que les
employeurs qui avaient demandé la preuve du
chômage d'un travailleur à un organisme de
paiement des allocations de chômage et qui
avaient transmis cette preuve à l'ONSS ne
perdent les avantages du plan "Plus 1", le délai
dans lequel ils doivent demander une attestation
au bureau régional compétent de l'ONEM a été
porté à neuf mois, prenant cours le premier jour
du mois suivant l'engagement du travailleur. Cette
procédure alternative garde sa raison d'être au
cas où un employeur demande une attestation de
chômage à un organisme de paiement, plutôt qu'à
l'ONEM.
Par ailleurs, l'article 2 de l'arrêté royal du 5 août
1991 dispose uniquement que "l'organisme de
paiement doit délivrer avant l'engagement du
travailleur une attestation certifiant que ce
travailleur, au moment de l'engagement, était bien
un chômeur complet indemnisé." Aucune autre
CRIV 50
COM 432
21/03/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
13
précision n'est prévue.
On me dit que dans la pratique, cela ne pose
aucun problème. En effet, il va de soi qu'un
employeur ne demandera cette attestation qu'au
moment où il a l'intention d'engager un chômeur
concerné par la législation.
Mais je suis prête à reconsidérer la question si,
sur le terrain, cela posait des problèmes.
07.03 Jo Vandeurzen (CVP): Mevrouw de
minister, ik begrijp de reactie dat dit eventueel
schriftelijk kan worden verduidelijkt. Het punt is dat
het koninklijk besluit zo kan worden gelezen dat
als de werkgever de maand voorbij laat gaan
waarin hij het attest kan aanvragen, hij een
tweede mogelijkheid heeft om van die voordelen
te genieten. Dit is zo als hij binnen de negen
maanden het bewijs aflevert dat betrokkene aan
de voorwaarden voldeed op datum van de
indiensttreding. Daar staat nu echter bij dat dit
attest moet dateren van voor de indiensttreding.
Het gaat er niet alleen om of men aan de
voorwaarden voldoet, maar ook dat het attest
moet afgeleverd zijn voor de indiensttreding. Dan
ontstaat er een praktisch probleem, maar daaraan
wil ik nu geen tijd besteden. Ik zal de minister een
voorbeeld overmaken, zodat kan worden
onderzocht of hieraan een mouw kan worden
gepast.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt
gesloten om 15.53 uur.
La réunion publique de commission est levée à
15.53 heures.
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
CRABV 50 COM 432
CRABV 50 COM 432
B
ELGISCHE
K
AMER VAN
V
OLKSVERTEGENWOORDIGERS
C
HAMBRE DES REPRÉSENTANTS
DE
B
ELGIQUE
B
EKNOPT
V
ERSLAG
C
OMPTE
R
ENDU
A
NALYTIQUE
C
OMMISSIE VOOR DE
S
OCIALE
Z
AKEN
C
OMMISSION DES
A
FFAIRES SOCIALES
woensdag mercredi
21-03-2001 21-03-2001
14:30 uur
14:30 heures
CRABV 50
COM 432
21/03/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
i
INHOUD
SOMMAIRE
Vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan de vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over "de werkloosheidsgraad" (nr. 4185)
1
Question de Mme Greta D'Hondt à la vice-
première ministre et ministre de l'Emploi sur "le
taux de chômage" (n° 4185)
1
Sprekers: Greta D'Hondt, Laurette Onkelinx,
vice-eerste minister en minister van
Werkgelegenheid
Orateurs: Greta D'Hondt, Laurette Onkelinx,
vice-première ministre et ministre de l'Emploi
Samengevoegde mondelinge vragen van
3
Questions orales jointes de
3
- mevrouw Maggie De Block aan de vice-eerste
minister en minister van Werkgelegenheid over
"de samenstelling van de beheerorganen van de
plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen"
(nr. 4193)
- Mme Maggie De Block à la vice-première
ministre et ministre de l'Emploi sur "la composition
des organes de gestion des agences locales pour
l'emploi" (n° 4193)
- de heer John Spinnewyn aan de vice-eerste
minister en minister van Werkgelegenheid over
"de samenstelling van de beheerorganen van de
plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen"
(nr. 4293)
4
- M. John Spinnewyn à la vice-première ministre
et ministre de l'Emploi sur "la composition des
organes de gestion des agences locales pour
l'emploi" (n° 4293)
4
Sprekers:
Maggie De Block, John
Spinnewyn, Laurette Onkelinx, vice-eerste
minister en minister van Werkgelegenheid
Orateurs:
Maggie De Block, John
Spinnewyn, Laurette Onkelinx, vice-
première ministre et ministre de l'Emploi
Vraag van de heer Guy D'haeseleer aan de vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over "de gelijkschakeling van het statuut van
arbeiders en bedienden" (nr. 4196)
5
Question de M. Guy D'haeseleer à la vice-
première ministre et ministre de l'Emploi sur
"l'alignement du statut des ouvriers et des
employés" (n° 4196)
5
Sprekers:
Guy D'haeseleer, Laurette
Onkelinx, vice-eerste minister en minister van
Werkgelegenheid
Orateurs:
Guy D'haeseleer, Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre
de l'Emploi
Vraag van de heer Jos Ansoms aan de vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over "het druggebruik op de arbeidsplaats"
(nr. 4248)
6
Question de M. Jos Ansoms à la vice-première
ministre et ministre de l'Emploi sur "la
consommation de drogues sur les lieux du travail"
(n° 4248)
6
Sprekers: Jos Ansoms, Laurette Onkelinx,
vice-eerste minister en minister van
Werkgelegenheid
Orateurs: Jos Ansoms, Laurette Onkelinx,
vice-première ministre et ministre de l'Emploi
Samengevoegde vragen van
8
Questions jointes de
8
- de heer Ludo Van Campenhout aan de vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over "de nieuwe transferregeling" (nr. 4273)
8
- M. Ludo Van Campenhout à la vice-première
ministre et ministre de l'Emploi sur "la nouvelle
réglementation en matière de transfert" (n° 4273)
8
- de heer Peter Vanvelthoven aan de vice-eerste
minister en minister van Werkgelegenheid over
"het nieuwe transfersysteem in het voetbal"
(nr. 4292)
8
- M. Peter Vanvelthoven à la vice-première
ministre et ministre de l'Emploi sur "le nouveau
système de transfert dans le football" (n° 4292)
8
Sprekers: Ludo Van Campenhout, Peter
Vanvelthoven, Laurette Onkelinx, vice-
eerste minister en minister van
Werkgelegenheid
Orateurs: Ludo Van Campenhout, Peter
Vanvelthoven, Laurette Onkelinx, vice-
première ministre et ministre de l'Emploi
Vraag van de heer Jef Valkeniers aan de vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over "de sociale balans van KMO-bedrijven"
(nr. 4263)
10
Question de M. Jef Valkeniers à la vice-première
ministre et ministre de l'Emploi sur "le bilan social
des PME" (n° 4263)
10
Sprekers: Jef Valkeniers, Laurette Onkelinx,
vice-eerste minister en minister van
Werkgelegenheid
Orateurs: Jef Valkeniers, Laurette Onkelinx,
vice-première ministre et ministre de l'Emploi
21/03/2001
CRABV 50
COM 432
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
ii
Vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over "het verlenen van een attest dat de
uitkeringsgerechtigheid van een werknemer
bevestigt" (nr. 4284)
11
Question de M. Jo Vandeurzen à la vice-première
ministre et ministre de l'Emploi sur "l'octroi d'un
certificat confirmant le droit aux indemnités de
chômage dans le chef d'un travailleur" (n° 4284)
11
Sprekers:
Jo Vandeurzen, Laurette
Onkelinx, vice-eerste minister en minister van
Werkgelegenheid
Orateurs:
Jo Vandeurzen, Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre
de l'Emploi
CRABV 50
COM 432
21/03/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
1
COMMISSIE VOOR DE SOCIALE
ZAKEN
COMMISSION DES AFFAIRES
SOCIALES
van
WOENSDAG
21
MAART
2001
14:30 uur
______
du
MERCREDI
21
MARS
2001
14:30 heures
______
De vergadering wordt geopend om 14.44 uur door
de heer Joos Wauters, voorzitter.
La séance est ouverte à 14.44 heures par M. Joos
Wauters, président.
01 Vraag van mevrouw Greta D'Hondt aan de
vice-eerste minister en minister van
Werkgelegenheid over "de werkloosheidsgraad"
(nr. 4185)
01 Question de Mme Greta D'Hondt à la vice-
première ministre et ministre de l'Emploi sur "le
taux de chômage" (n° 4185)
01.01 Greta D'Hondt (CVP): Eurostat hanteert als
meter voor het bepalen van de werkloosheidsgraad
in een land, de parameters van het Internationaal
Arbeidsbureau (IAO). De Eurostat-definitie meet de
Belgische werkloosheidsgraad op 6,8 procent.
Gemeten volgens de Belgische parameters
bedraagt de werkloosheidsgraad echter 10,7
percent. Dit betekent dat ongeveer 160.000
werklozen gemeten volgens de Belgische
parameters, niet werkloos zijn volgens de
internationale werkloosheidsnorm.
Kan de minister meedelen binnen welke
categorieën deze 160.000 werklozen zich situeren?
Zijn er regionale of subregionale verschillen
merkbaar? Gaat de minister akkoord met de door
Eurostat en IAO gehanteerde criteria? Welke
maatregelen overweegt de minister te nemen?
01.01 Greta D'Hondt (CVP): Pour mesurer le taux
de chômage dans un pays, Eurostat utilise les
paramètres de l'Organisation internationale du
Travail (OIT). Selon les critères d'Eurostat, le taux
de chômage s'élève à 6,8% pour l'ensemble de la
Belgique et à 4% en Flandre alors que, suivant les
critères belges, il serait de 10,7%. Cela signifie que
160.000 personnes environ sont considérées
comme chômeurs suivant les critères belges mais
ne le sont pas au regard des critères internationaux.
La ministre peut-elle nous dire à quelles catégories
ces 160.000 chômeurs appartiennent ? Existe-il des
écarts entre régions et sous-régions ? La ministre
approuve-t-elle les critères appliqués par Eurostat
et l'OIT
? Quelles mesures envisage-t-elle de
prendre ?
01.02 Minister Laurette Onkelinx (Nederlands):
De steekproef gebeurt in België bij ongeveer 48.000
gezinnen. Het onderzoek kadert in de
communautaire onderzoeken, gecoördineerd door
Eurostat. Zij worden uitgevoerd door de nationale
instituten voor de statistiek.
Doel is te komen tot een onderverdeling in
werkenden, werklozen en niet-actieven, volgens de
criteria van de IAO. Op die wijze komt men tot
vergelijkbare gegevens inzake de structuur en de
evolutie van werkgelegenheid en werkloosheid. De
01.02 Laurette Onkelinx , ministre (en
néerlandais) : L'échantillon belge est composé de
48.000 ménages environ. L'étude s'inscrit dans le
cadre des études communautaires coordonnées
par Eurostat et réalisées par les instituts nationaux
de statistique.
L'objectif est de parvenir à une répartition entre
actifs, chômeurs et non-actifs sur la base des
critères de l'OIT et d'obtenir ainsi des données
comparables quant à la structure et à l'évolution de
l'emploi et du chômage. Les fichiers administratifs
21/03/2001
CRABV 50
COM 432
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
2
bestaande administratieve bestanden zijn
ongeschikt om tot een dergelijke vergelijking te
komen.
existants ne permettent pas d'effectuer de telles
comparaisons.
(Frans)
Het begrip "werkloosheid", zoals
omschreven door het IAB, staat los van een
eventuele uitkering of van een inschrijving bij de
dienst voor arbeidsbemiddeling. Nog steeds
volgens het IAB behelst het begrip "werklozen", zeg
maar de "niet aan de slag zijnde beroepsbevolking",
alle mensen ouder dan 15 jaar die geen baan
hebben, beschikbaar zijn op de arbeidsmarkt en op
zoek zijn naar een betrekking.
De werkloosheidsgraad, zoals berekend door het
NIS, stemt overeen met die van Eurostat en wordt
verkregen door het aantal werklozen te delen door
de totale beroepsbevolking. Sinds 1 januari 1999
wordt het onderzoek dienaangaande in ons land
permanent voortgezet, waardoor wij over drie- en
zesmaandelijkse gegevens kunnen beschikken. In
de jaarlijkse publicatie van Eurostat worden de
resultaten voor het tweede trimester
bekendgemaakt.
Elke maand berekent de RVA twee
werkloosheidspercentages: het ene in verhouding
tot de totale beroepsbevolking en het andere in
verhouding tot de tegen werkloosheid verzekerde
bevolking. Eerstgenoemd percentage wordt door de
minister van Werkgelegenheid gepubliceerd. Het
wordt verkregen door het aantal niet aan de slag
zijnde werkzoekenden te vergelijken met de
jaarlijkse raming, per 30 juni, van de totale
beroepsbevolking. De referentieperiode is dus geen
gemiddelde maar wordt vastgelegd op een
welbepaalde datum, namelijk 30 juni van het
desbetreffende jaar.
(En français) : La notion de chômage « BIT » est
indépendante d'une éventuelle indemnisation ou
d'une inscription auprès d'un service de placement.
Les chômeurs au sens du BIT, c'est-à-dire les
«actifs inoccupés
» comprennent toutes les
personnes de plus de 15 ans, sans travail,
disponibles pour travailler et à la recherche d'un
emploi.
Le taux de chômage, tel qu'il était calculé par l'INS,
correspond à celui qui est établi par l'Eurostat. Les
taux de chômage sont obtenus en divisant le
nombre de chômeurs par la population active totale.
Depuis le 1
er
janvier 1999, l'enquête belge est
devenue continue et permet de disposer
d'informations trimestrielles et semestrielles. Dans
sa publication annuelle, Eurostat retient les résultats
du deuxième trimestre.
Chaque mois, l'ONEM calcule deux taux de
chômage : l'un par rapport à la population active
totale, l'autre par rapport à la population assurée
contre le chômage. Le premier est celui qui est
publié par le ministre de l'Emploi et du Travail. Il est
obtenu en comparant le nombre de personnes
inoccupées inscrites comme demandeuses
d'emploi à l'estimation annuelle, au 30 juin, de la
population active totale. La période de référence
n'est donc pas une moyenne mais est établie à un
jour précis, à savoir le 30 juin de l'année
considérée.
Het is moeilijk om het percentage werklozen van
Eurostat te vergelijken met het percentage van de
RVA of van het ministerie. Zowel het aantal
werklozen als de actieve bevolking worden op een
andere manier gedefinieerd. Men moet dan ook met
elke vergelijking uiterst omzichtig omspringen. Men
stelt inderdaad een totaal verschil van 150.000
eenheden vast. Het verschil heeft vooral betrekking
op de vrouwen, de Brusselaars en de mensen die
tussen 40 en 50 jaar oud zijn.
Il est donc difficile de comparer le taux de chômage
d'Eurostat avec celui de l'ONEM et du ministère. Le
nombre de chômeurs comme le chiffre de la
population active sont définis différemment. Toute
comparaison doit donc être effectuée avec la plus
grande prudence. Au total, on constate, en effet,
une différence de 150.000 unités. Cette différence
concerne davantage les femmes, les Bruxellois et
les personnes âgées de 40 à 50 ans.
Indien men rekening houdt met de opleiding is het
verschil groter voor diegenen die slechts hoger
onderwijs gevolgd hebben. Dit verschil vermindert
naar gelang het opleidingsniveau stijgt.
Ik heb gevraagd dat, alvorens België het
voorzitterschap van de Europese Unie waarneemt,
de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid met zijn
Europese tegenghangers en de Commissie zou
Si l'on tient compte de la formation, la différence est
plus marquée pour les personnes qui n'ont suivi que
l'enseignement supérieur et diminue avec
l'augmentation du niveau de la formation.
J'ai demandé que, durant la présidence belge de
l'Union européenne, le Conseil supérieur de
l'Emploi travaille avec ses homologues européens
et la Commission à l'harmonisation des statistiques.
CRABV 50
COM 432
21/03/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
3
samenwerken om de statistieken op elkaar af te
stemmen.
01.03 Greta D'Hondt (CVP): Ik dank de minister
voor het gedetailleerd antwoord. Ik vind het positief
dat ze het Europees voorzitterschap wil aangrijpen
om meer uniformiteit te krijgen in de statistische
gegevens binnen Europa.
Uit het antwoord van de minister blijkt dat de
gegevens van Eurostat en de Belgische statistieken
niet kunnen worden vergeleken, omdat ze werken
met andere meetinstrumenten. De Eurostat-
gegevens houden rekening met onmiddellijke
beschikbaarheid en met het actief zoeken naar
werk. Die laatste elementen moeten aandacht
krijgen tijdens het Europese voorzitterschap, omdat
ze essentieel zijn om bepaalde categorieën aan de
werkloosheid te doen ontsnappen. Ik kijk uit naar de
gedetailleerde cijfergegevens.
01.03 Greta D'Hondt (CVP): Je remercie la
ministre pour sa réponse détaillée. Je trouve que
c'est une bonne chose qu'elle veuille saisir
l'occasion de la présidence belge de l'UE pour
uniformiser davantage les données statistiques en
Europe.
La réponse de la ministre fait apparaître qu'on ne
peut établir de comparaison entre les données
d'Eurostat et les statistiques belges parce
qu'Eurostat et la Belgique n'utilisent pas les mêmes
instruments de mesure. Dans les données
d'Eurostat, il est tenu compte de la disponibilité
immédiate et de la recherche effective d'un emploi.
Il faudra se pencher sur ces derniers éléments au
cours de la présidence belge parce qu'ils sont
essentiels si l'on veut que certaines catégories
échappent au chômage. J'attends de pouvoir
disposer des chiffres détaillés.
01.04 Minister Laurette Onkelinx (Frans): Zoals
ik zei, zullen wij trachten het NIS ertoe aan te zetten
de statistieken te uniformeren. Tegen de Top van
Göteborg moet men in elk geval inspanningen
leveren om de werkgelegenheidsindicatoren op
elkaar af te stemmen.
De werkgelegenheidsgraad wordt immers berekend
op een bevolking tussen 15 tot 65 jaar. Om ervoor
te zorgen dat het beeld van de werkelijke situatie
niet door het studiepeil wordt vervormd, zou de
beginleeftijd tot 18 jaar moeten worden verhoogd.
De stijging van de werkgelegenheidsgraad
berekend in gewerkte uren is evenmin ideaal
aangezien het op die manier in België niet mogelijk
is de stijging van het aantal voltijdsen in aanmerking
te nemen.
01.04 Laurette Onkelinx , ministre (en français):
Nous tenterons, comme je l'ai dit, de pousser l'INS
à s'atteler à une uniformisation des statistiques.
D'ici Göteborg, il faudrait en tout cas faire des
efforts pour harmoniser les indicateurs d'emploi.
Le taux d'emploi se calcule effectivement sur une
population de 15 à 65 ans. Pour éviter le biais du
niveau d'études, il faudrait le porter à 18 ans.
L'augmentation du taux d'emploi calculé en heures
travaillées n'est pas non plus idéal, puisqu'en
Belgique elle ne permet pas de prendre en
considération l'augmentation des temps pleins.
01.05 Greta D'Hondt (CVP): De activiteitsgraad
wordt vertekend in het voordeel van Duitsland, dat
ook deeltijds werkende, deeltijds studerende
jongeren opneemt. Ook in Nederland werkt men
met deeltijdsen. In België rekent men met voltijds
werkenden. Dit vertekent duidelijk het beeld wat
betreft de tewerkstellingsgraad. Uniforme
werkmethodes zijn nodig om concrete
vergelijkingen te kunnen maken.
01.05 Greta D'Hondt (CVP): Les chiffres relatifs
au taux d'activité sont faussés en faveur de
l'Allemagne, dont les statistiques incluent les
personnes étudiant et travaillant à temps partiel.
Aux Pays-Bas également, il est tenu compte des
travailleurs à temps partiel, alors qu'en Belgique, les
données concernent uniquement les travailleurs à
temps plein. Voilà qui fausse manifestement les
chiffres relatifs au taux d'activité. Une comparaison
correcte ne peut être fondée que sur des
instruments de mesure uniformes.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
02 Samengevoegde mondelinge vragen van
- mevrouw Maggie De Block aan de vice-eerste
02 Questions orales jointes de
- Mme Maggie De Block à la vice-première
21/03/2001
CRABV 50
COM 432
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
4
minister en minister van Werkgelegenheid over
"de samenstelling van de beheerorganen van de
plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen"
(nr. 4193)
- de heer John Spinnewyn aan de vice-eerste
minister en minister van Werkgelegenheid over
"de samenstelling van de beheerorganen van de
plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen"
(nr. 4293)
ministre et ministre de l'Emploi sur "la
composition des organes de gestion des
agences locales pour l'emploi" (n° 4193)
- M. John Spinnewyn à la vice-première ministre
et ministre de l'Emploi sur "la composition des
organes de gestion des agences locales pour
l'emploi" (n° 4293)
02.01 Maggie De Block (VLD): Krachtens artikel
79 par. 1 van de werkloosheidreglementering en
artikel 8 par. 1, derde lid van de besluitwet van 28
december 1944 worden de raden van beheer van
de PWA's paritair samengesteld uit
vertegenwoordigers van organisaties van de
Nationale Arbeidsraad (NAR) en
vertegenwoordigers aangeduid door de
gemeenteraad. Voor die laatsten geldt de
proportionaliteit tussen meerderheid en minderheid.
Op welke basis wordt het aantal mandaten
berekend dat elke partij toekomt? Beslist de
fractievoorzitter of de partijvoorzitter over de
afvaardiging? Moet aan alle politieke partijen in de
gemeenteraad worden gevraagd een kandidaat aan
te wijzen? Worden onafhankelijke
gemeenteraadsleden beschouwd als individuen of
gelden ze als een fractie?
02.01 Maggie De Block (VLD): Aux termes de
l'article 79, § 1
er,
de la réglementation relative au
chômage et de l'article 8, § 1
er
, 3
ème
alinéa, de
l'arrêté-loi du 28 décembre 1944, les conseils
d'administration des ALE sont composés sur une
base paritaire de représentants d'organisations du
CNT et de représentants désignés par le conseil
communal. La désignation de ces derniers
s'effectue proportionnellement à la répartition des
sièges entre majorité et opposition.
Sur quelle base le nombre des mandats revenant à
chaque parti est-il calculé? La décision relative à la
délégation doit-elle être prise par le chef de groupe
ou par le président de parti? Tous les partis
siégeant au sein du conseil communal doivent-ils
être invités à désigner des candidats? Les
conseillers communaux indépendants sont-ils
considérés à titre individuel ou comme un groupe
politique?
02.02 John Spinnewyn (VLAAMS BLOK): In
raden van beheer van PWA's moet een paritaire
samenstelling bestaan tussen vertegenwoordigers
van de NAR en gemeenteraadsleden. Volgens een
PWA-gids van de RVA moet bij die
gemeenteraadsleden de verhouding meerderheid-
minderheid worden gerespecteerd, zoals in het
OCMW dus. Is dat inderdaad het wettelijke
criterium? Kan daarbij een partij worden uitgesloten
als ze wél in het OCMW zetelt? Waarom past men
de evenredige vertegenwoordiging volgens de
sterkte van de fracties niet gewoon toe?
02.02 John Spinnewyn (VLAAMS BLOK): Les
conseils d'administration des ALE doivent être
composés sur une base paritaire de représentants
du Conseil national du travail et de conseillers
communaux. Selon une brochure relative aux ALE
publiée par l'ONEM, la désignation des conseillers
communaux doit s'effectuer proportionnellement à
la répartition des sièges entre majorité et
opposition. Un parti peut-il être exclu de ce
mécanisme, même lorsqu'il siège au CPAS?
Pourquoi n'a-t-on pas opté pour une représentation
proportionnelle à l'importance de chaque groupe?
02.03 Minister Laurette Onkelinx (Nederlands):
De regelgeving betreffende de PWA's voorziet in
een paritaire samenstelling uit vertegenwoordigers
van de gemeenteraden en van vertegenwoordigers
van de NAR. De proportionaliteit werd niet
gepreciseerd in deze regelgeving. Mijn
voorgangster heeft het begrip evenredigheid
evenmin gepreciseerd. Aangezien er geen vorm
van proportionaliteit is opgelegd, zijn alle systemen
toegestaan, zoals bijvoorbeeld een mathematische
vertegenwoordiging of het systeem-D'hondt.
02.03 Laurette Onkelinx , ministre (en
néerlandais) : La réglementation relative aux ALE
se réfère à un organe paritaire composé de
représentants du conseil communal et de
représentants du Conseil national du travail et
n'apporte aucune précision en ce qui concerne le
principe de la proportionnalité. Ce principe n'avait
pas davantage été mis en avant par Mme Smet,
lorsqu'elle était ministre de l'Emploi. Aucune forme
de proportionnalité n'étant obligatoire, tous les
systèmes - tels qu'une représentation
mathématique ou le système D'hondt - sont
autorisés.
CRABV 50
COM 432
21/03/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
5
(Frans) Het betreft een gemeentelijke bevoegdheid.
De gemeente moet ervoor waken dat de in de
gemeenteraad vertegenwoordigde politieke fracties
volgens een systeem van proportionele
vertegenwoordiging kandidaten voor de PWA's
kunnen voordragen.
Elk onafhankelijk gemeenteraadslid wordt als een
individu beschouwd.
(En français): Il s'agit d'une compétence
communale. La commune doit veiller à ce que les
groupes politiques composant le conseil communal
puissent présenter des candidats aux ALE dans un
système proportionnel.
Chaque conseiller communal indépendant est
considéré comme un individu.
02.04 Maggie De Block (VLD): De gemeente
beslist dus zelf over het proportionaliteitsbeginsel.
Ik kreeg geen antwoord op mijn vraag aan wie de
vraag om kandidaten af te vaardigen moet worden
gericht: aan de fractie of aan de partijvoorzitter?
02.04 Maggie De Block (VLD): La commune se
prononce donc elle-même sur le principe de la
proportionnalité.
Je n'ai pas obtenu de réponse à la question
suivante : à qui faut-il adresser la demande de
déléguer des candidats? Au chef de groupe ou au
président de parti ?
02.05 Minister Laurette Onkelinx (Frans): De
gemeente moet ervoor zorgen dat de evenredigheid
in acht wordt genomen. Er zijn terzake nooit
dwingende aanwijzingen gegeven.
02.05 Laurette Onkelinx , ministre (en français):
C'est la commune qui doit s'organiser pour établir
une proportionnalité. Il n'y a jamais eu
d'informations contraignantes à ce sujet.
02.06 John Spinnewyn (VLAAMS BLOK): Steunt
de minister de ideeën van de RVA om de OCMW's
als voorbeeld te nemen?
02.06 John Spinnewyn (VLAAMS BLOK): La
ministre soutient-elle les idées de l'ONEM de
prendre les CPAS en exemple ?
02.07 Minister Laurette Onkelinx (Frans): Niet
noodzakelijk.
02.07 Laurette Onkelinx , ministre (en français):
Pas nécessairement.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
03 Vraag van de heer Guy D'haeseleer aan de
vice-eerste minister en minister van
Werkgelegenheid over "de gelijkschakeling van
het statuut van arbeiders en bedienden"
(nr. 4196)
03 Question de M. Guy D'haeseleer à la vice-
première ministre et ministre de l'Emploi sur
"l'alignement du statut des ouvriers et des
employés" (n° 4196)
03.01 Guy D'haeseleer (VLAAMS BLOK): De
regering heeft de intentie om een eenheidsstatuut te
creëren voor arbeiders en bedienden. Tijdens de
onderhandelingen in het kader van het
interprofessioneel akkoord werd dit probleem
doorgeschoven naar de NAR.
Professor Blanpain beweert dat er geen beweging
zit in dit dossier. Klopt die bewering? Hoe ver staat
het overleg binnen de NAR? Zal de NAR, zoals
gepland, eind dit jaar met een oplossing komen?
Kunnen de voorstellen van professor Blanpain het
dossier deblokkeren? Zullen ze besproken worden
binnen de NAR? Wat is het standpunt van de
minister?
Wat indien er geen akkoord is? Beschikt de minister
03.01 Guy D'haeseleer (VLAAMS BLOK): Le
gouvernement a l'intention d'harmoniser les statuts
des ouvriers et des employés. Lors des
négociations dans le cadre de l'accord
interprofessionnel ce problème a été renvoyé au
Conseil national du Travail.
Le Professeur Blanpain affirme que le dossier
n'évolue pas. Cette affirmation est-elle exacte ? Où
en est la concertation au sein du CNT ? Le Conseil
va-t-il, comme prévu, proposer une solution à la fin
de cette année ?
Les propositions du Professeur Blanpain pourraient-
elles débloquer le dossier ? Seront-elles discutées
au sein du CNT ? Quel est le point de vue de la
ministre ?
Que se passera-t-il s'il n'y a pas d'accord ? La
21/03/2001
CRABV 50
COM 432
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
6
over concrete voorstellen om de verschillen weg te
werken?
ministre a-t-elle des propositions concrètes à
formuler qui permettraient d'aplanir les différences ?
03.02 Minister Laurette Onkelinx (Nederlands): In
het interprofessioneel akkoord van december 2000
verbinden de sociale partners zich er toe om de
verschillen tussen beide statuten te bestuderen in
de NAR en vóór eind 2001 conclusies in te dienen.
De uiteindelijke oplossing zou gespreid worden over
zes jaar, vanaf de ondertekening van het akkoord
daarover. De regering zal dus voorlopig geen
initiatief nemen. Ik ken de stand van zaken in de
NAR op dit ogenblik niet.
Het voorstel van professor Blanpain, die een enig
statuut voorstelt, is niet werkzaam. Een toenadering
tussen beide statuten heeft naast wettelijke, ook
structurele gevolgen. Het gaat dus niet om een
eenvoudig dossier.
Indien de sociale partners niet tot een akkoord
komen, zal de regering zelf op zoek gaan naar
concrete mogelijkheden om tot een convergentie te
komen op middellange termijn.
03.02 Laurette Onkelinx , ministre (en
néerlandais): Dans l'accord interprofessionnel de
décembre 2000, les partenaires sociaux s'engagent
à examiner les différences entre les deux statuts au
sein du CNT et à déposer des conclusions pour la
fin 2001. La solution définitive devrait s'étaler sur six
ans, à partir de la signature de l'accord. Le
gouvernement ne prendra donc provisoirement pas
d'initiative. Je ne sais pas où en est le dossier au
CNT pour l'instant.
La proposition du Professeur Blanpain qui propose
un statut unique n'est pas praticable. Le
rapprochement des deux statuts a outre des
conséquences légales, également des
conséquences structurelles.
Si les partenaires sociaux ne parviennent pas à un
accord, le gouvernement cherchera des possibilités
concrètes pour aboutir à une convergence à moyen
terme.
03.03 Guy D'haeseleer (VLAAMS BLOK): We
noteren dat de minister geen initiatief zal nemen. De
minister moet er echter rekening mee houden dat er
geen globale oplossing komt tegen eind 2001. We
vragen dan ook dat de minister toch een initiatief
zou nemen om dit punt weer op de agenda te
zetten, omdat dit probleem dringend moet worden
opgelost.
03.03 Guy D'haeseleer (VLAAMS BLOK): Nous
prenons bonne note de ce que la ministre ne
prendra aucune initiative. Mais elle doit tenir compte
du fait qu'une solution globale ne sera pas apportée
à ce problème avant la fin 2001. Par conséquent,
nous lui demandons de prendre néanmoins une
initiative pour réinscrire ce point à l'ordre du jour
parce que ce problème doit être résolu d'urgence.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Jos Ansoms aan de vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over "het druggebruik op de arbeidsplaats"
(nr. 4248)
04 Question de M. Jos Ansoms à la vice-première
ministre et ministre de l'Emploi sur "la
consommation de drogues sur les lieux du
travail" (n° 4248)
04.01 Jos Ansoms (CVP): De drugsnota van de
regering besteedt geen aandacht aan de gevolgen
van druggebruik op de werkvloer.
Is het vaststellen van een verslaving bij het verplicht
medisch onderzoek bij aanwerving een objectieve
reden om een kandidaat-werknemer ongeschikt te
verklaren?
Beschikt de werkgever over voldoende
mogelijkheden om een verslaving op te sporen.
Welke? Is een dergelijke vaststelling voldoende om
te weigeren dat arbeidsprestaties worden geleverd
of om een einde te maken aan de
arbeidsovereenkomst?
04.01 Jos Ansoms (CVP): Dans la note
«
drogue
» du gouvernement, aucune attention
n'est portée aux effets de la consommation de
drogues sur le lieu de travail.
Un diagnostic de toxicomanie lors de la visite
médicale obligatoire dans le cadre d'un recrutement
constitue-t-il une raison objective de déclarer inapte
un candidat à un emploi ?
L'employeur dispose-t-il de moyens suffisants pour
déceler une toxicomanie
? Lesquels
? Un tel
diagnostic est-il suffisant pour refuser que telle
personne fournisse des prestations professionnelles
ou pour mettre un terme à un contrat de travail ?
Le RGPT interdit d'apporter des boissons
CRABV 50
COM 432
21/03/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
7
Het Arab verbiedt alcoholische dranken mee te
brengen naar het werk. Mag een werknemer
softdrugs meenemen naar het werk of kan zulks
worden bestraft?
Welke rol is weggelegd voor de
arbeidsgeneesheren, de preventieadviseurs en het
comité voor preventie en bescherming op het werk?
alcoolisées au travail.
Un travailleur pourra-t-il
apporter des drogues douces sur son lieu de travail
ou cette pratique sera-t-elle punissable ?
Quel rôle seront appelés à jouer les médecins du
travail, les conseillers de prévention et le comité
pour la prévention et la protection sur le lieu de
travail ?
04.02 Minister Laurette Onkelinx (Frans) : De
nota van de minister van Volksgezondheid doelde
niet op druggebruik op het werk. De
arbeidsreglementering bevat immers al de nodige
instrumenten voor preventie en zelfs repressie. De
arbeidsgeneesheer moet erop toezien dat de
werknemer bekwaam is voor zijn functie.
Over de kwaliteit van de prestaties van een
werknemer wordt geoordeeld in het kader van de
beoordeling van zijn beroepsbekwaamheid. Dat
staat geheel los van de bepalingen betreffende
preventie en bescherming op het werk. De
beroepsbekwaamheid wordt evenwel beïnvloed
door de inwerking van psychotrope stoffen. Dat is
dus geen zaak voor de preventie-adviseur of de
arbeidsgeneesheer. Op die regel is er wel één
belangrijke uitzondering : veiligheids- en
bewakingsfuncties. Wanneer een werknemer de
veiligheid of gezondheid van collega's of derden in
gevaar brengt, zijn drugs uiteraard volstrekt uit den
boze. Toezicht op en, indien nodig, het verwijderen
van de betrokken werknemer zijn dus
gerechtvaardigd.
In het kader van andere functies wordt druggebruik
als een privé-aangelegenheid beschouwd. Het is
niet de taak van de werkgever om na te gaan of een
werknemer al dan niet verslaafd is. Een aldus
vastgestelde verslaving zou niet ingeroepen mogen
worden als gegronde reden om de
arbeidsovereenkomst te verbreken. Wel moet de
werkgever als een goed huisvader waken over de
veiligheid van zijn personeel. Gedragsstoornissen
kunnen wel aanleiding zijn tot een verbreking of
opschorting van de arbeidsrelatie, zij het met
toestemming van de werknemer.
Het lijkt mij niet mogelijk een werknemer die drugs
meebrengt naar het werk, te straffen. Er is immers
geen specifieke reglementering hieromtrent. Er kan
enkel gekeken worden naar de eventuele gevolgen
van zijn druggebruik. De preventie-adviseurs en de
leden van de comités voor preventie en
bescherming op het werk moeten de werknemers
informeren.
04.02 Laurette Onkelinx , ministre (en français):
L'usage de drogues au travail n'était pas visé par la
note de la ministre de la Santé publique. En effet, la
réglementation du travail comporte déjà les moyens
de prévention, voire de répression nécessaires. Le
médecin du travail doit ainsi veiller à ce qu'un
travailleur dispose des aptitudes requises pour
accomplir sa tâche.
La qualité des performances d'un travailleur relève
de l'évaluation de ses capacités professionnelles,
lesquelles ne sont pas concernées par les
dispositions visant à la prévention et à la protection
au travail. Or, ce sont les capacités professionnelles
qui sont influencées par les substances
psychotropes. Leur usage échappe donc à la
compétence du conseiller en prévention et au
médecin du travail. Cette règle connaît toutefois une
exception importante : les postes de sécurité ou de
vigilance. Lorsqu'un travailleur peut compromettre
la sécurité et la santé de collègues ou de tiers,
l'usage de drogues est prohibé. La surveillance et,
si nécessaire, l'écartement de ce travailleur sont
donc légitimes.
Dans le cadre d'un autre emploi, l'usage des
drogues est considéré comme relevant de la vie
privée. Il n'appartient pas aux employeurs d'établir
l'existence d'une dépendance chez un travailleur.
Une dépendance ainsi établie ne pourrait constituer
un motif légitime de rupture du contrat d'emploi. Il
appartient toutefois à l'employeur de veiller en bon
père de famille à la sécurité de son personnel. Des
troubles du comportement peuvent ainsi mener à
une rupture ou à une suspension de la relation du
travail, mais avec l'assentiment du travailleur.
Il ne me paraît pas possible de sanctionner un
travailleur qui introduirait de la drogue sur son lieu
de travail. Il n'existe, en effet, aucune
réglementation spécifique en la matière. Seuls les
effets éventuels de son usage sont susceptibles
d'être pris en considération. Les conseillers en
prévention et les membres des comités pour la
prévention et la protection au travail doivent assurer
l'information des travailleurs.
04.03 Jos Ansoms (CVP): Deze regering blijft 04.03
Jos Ansoms (CVP): L'attitude du
21/03/2001
CRABV 50
COM 432
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
8
dubbelzinnige signalen uitzenden. Cannabis wordt
enerzijds beschouwd als een genotsmiddel als elk
ander, anderzijds kan wel worden opgetreden. De
beleidsnota verwijst niet naar de toestand op de
werkvloer en ook het Arab vermeldt niets over
softdrugs. Er is dringend een informatiecampagne
nodig om te verduidelijken hoe de zaken staan,
zeker voor de jongeren.
gouvernement est ambigue. D'une part, il considère
que le cannabis est une source de plaisir parmi
d'autres mais, d'autre part, il maintient un dispositif
répressif. La note de politique ne dit mot de la
situation sur le lieu de travail et le RGPT ne fait pas
mention des drogues douces. Il faut mener une
campagne d'information afin de clarifier la situation,
en particulier à l'intention des jeunes.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
05 Samengevoegde vragen van
- de heer Ludo Van Campenhout aan de vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over "de nieuwe transferregeling" (nr. 4273)
- de heer Peter Vanvelthoven aan de vice-eerste
minister en minister van Werkgelegenheid over
"het nieuwe transfersysteem in het voetbal"
(nr. 4292)
05 Questions jointes de
- M. Ludo Van Campenhout à la vice-première
ministre et ministre de l'Emploi sur "la nouvelle
réglementation en matière de transfert" (n° 4273)
- M. Peter Vanvelthoven à la vice-première
ministre et ministre de l'Emploi sur "le nouveau
système de transfert dans le football" (n° 4292)
05.01 Ludo Van Campenhout (VLD): De
Europese Commissie heeft recent een akkoord
bereikt met de twee internationale voetbalbonden
FIFA en UEFA wat betreft de transferbedragen. Het
overeengekomen compromis bevat zeker goede
elementen, maar ze staat haaks op de wet van 24
februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst
voor betaalde sportbeoefenaars. Volgens artikel 5
van deze wet kan een speler eenzijdig beslissen zijn
contract op te zeggen mits het betalen van een
schadevergoeding aan de club met wie hij de
verbintenis verbreekt.
De nieuwe regelgeving spreekt bij contractbreuk
over een boete en vier of zes maanden schorsing in
het nieuwe kampioenschap. Tot op heden wordt
nergens gestipuleerd hoe hoog die boete zal zijn.
Het valt te vrezen dat de strengere Belgische
wetgeving in het nadeel van onze clubs zal spelen.
De wet van 1978 blijft immers voorrang hebben op
de Europese regels terzake. De Belgische clubs
hebben hier duidelijk een concurrentienadeel.
Is de minister voorstander van een eventuele
aanpassing van de wet van 1978 aan de van kracht
wordende Europese regelgeving? Ziet ze
mogelijkheden om iets te doen aan de nadelige
concurrentiepositie van de Belgische clubs?
05.01 Ludo Van Campenhout (VLD):La
Commission européenne vient de conclure un
accord avec la FIFA et l'UEFA sur les montants des
transferts. Le compromis comporte sans nul doute
des éléments intéressants mais est contraire à la loi
du 24 février 1978 relative au contrat de travail des
sportifs rémunérés. L'article 5 dispose qu'un joueur
peut décider unilatéralement de dénoncer son
contrat moyennant le paiement d'une indemnité au
club avec lequel il rompt son engagement.
En cas de rupture de contrat, la nouvelle
réglementation prévoit une amende et quatre à cinq
mois de suspension dans le nouveau championnat.
Mais, à ce jour, le montant de cette amende n'est
toujours pas fixé.
Il est à craindre que la réglementation belge, plus
stricte que dans d'autres pays européens, lésera
nos clubs. En effet, la loi de 1978 continue à
prévaloir sur les règles européennes existant en la
matière. Les clubs belges seront nettement
désavantagés face à leurs concurrents.
La ministre est-elle favorable à une adaptation
éventuelle de la loi de 1978 en fonction de la
nouvelle réglementation européenne ? Entrevoit-
elle des possibilités afin de remédier à la position
concurrentielle défavorable des clubs belges ?
05.02 Peter Vanvelthoven (SP): De Europese
Commissie bereikte met in de internationale
voetbalbonden FIFA en UEFA een akkoord over het
nieuwe transfersysteem. Contracten kunnen pas
verbroken worden na een beschermde periode,
anders volgen er sportieve en financiële sancties.
Dit botst echter met de wet van 1978, die zegt dat
ook een voetbalprof zijn contract op elk moment
05.02 Peter Vanvelthoven (SP): La Commission
européenne a conclu avec les fédérations
internationales de football, la FIFA et l'UEFA, un
accord concernant le nouveau système de
transferts. Il ne pourra plus être mis fin aux contrats
qu'à l'issue d'une période protégée, sous peine de
sanctions sportives et administratives. Cet accord
est toutefois contraire à la loi de 1978 qui dispose
CRABV 50
COM 432
21/03/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
9
kan verbreken mits een vooropzeg van 3 maanden.
Wat is het statuut van dit akkoord? Wordt het
omgezet in Europese regelgeving? Dringt Europa
aan op een aanpassing van de wet van 1978? Zal
de minister daartoe een initiatief nemen?
qu'un joueur de football professionnel peut, lui
aussi, rompre son contrat à tout moment,
moyennant un préavis de trois mois.
Quel est le statut de cet accord? Va-t-il faire l'objet
d'une réglementation européenne? L'Europe
demande-t-elle d'aménager la loi de 1978? La
ministre compte-t-elle prendre une initiative à cet
effet?
05.03 Minister Laurette Onkelinx (Nederlands):
Ook ik heb het zogenaamde voetbaltransferakkoord
van 5 maart uit de pers vernomen. Het akkoord
heeft de beste intenties de bescherming van
minderjarigen maar het bindt alleen de
ondertekenaars. Het heeft geen weerslag op onze
nationale wetgeving van 24 februari 1978
betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde
sportbeoefenaars. Die wet wilde de sporters
beschermen, niet tussenbeide komen in de
betrekkingen tussen clubs.
05.03 Laurette Onkelinx , ministre (en
néerlandais): J'ai également appris, par la presse,
l'existence de l'accord du 5 mars concernant les
transferts. L'accord procède des meilleures
intentions il s'agit de protéger des mineurs - mais
il ne lie que ses signataires. Il n'a aucune incidence
sur la réglementation nationale du 24 février 1978
relative à la convention de travail des sportifs
rémunérés, laquelle visait également à protéger les
pratiquants de disciplines sportives et non pas à
s'immiscer dans les relations entre les clubs.
(Frans) De artikelen 4 en 5 van deze wet regelen de
verbreking van de arbeidsovereenkomsten. Er
wordt meestal met overeenkomsten van bepaalde
duur gewerkt. Hun voortijdige verbreking is wettelijk
niet toegestaan. Meer nog: degene die de
overeenkomst verbreekt is wettelijk verplicht de
tegenpartij een schadevergoeding te betalen, wat
vergelijkbaar is met een sanctie. Als de werknemer
de overeenkomst verbreekt moet hij zijn werkgever
gedurende een periode die van 3 tot 36 maanden
kan oplopen een schadevergoeding betalen die
afhankelijk is van zijn loon en de duur van de
overeenkomst. De schadevergoeding is bij
koninklijk besluit van 26 juni 2000 vastgesteld. Ik
ben altijd bereid te luisteren naar de sociale
partners die het Europees akkoord zullen
onderzoeken, mij hun standpunten en adviezen
zullen overmaken en mij misschien een nieuwe
collectieve arbeidsovereenkomst zullen voorleggen.
Het is mogelijk dat ik een initiatief neem als zij de
instelling van een nieuwe wetgeving dwarsbomen.
(En français): Cette loi règle, en ses articles 4 et 5,
la rupture des contrats de travail. En général, les
contrats sont à durée déterminée. La loi n'autorise
pas leur rupture anticipée. Au contraire, elle
instaure une indemnité, qui s'apparente à une
sanction, à charge de celui qui rompt le contrat. Si
c'est le travailleur, il devra dédommager son
employeur par le paiement d'une indemnité de 3 à
36 mois, selon sa rémunération et la durée de son
contrat. L'indemnité a été fixée par l'arrêté royal du
26 juin 2000. Je reste à l'écoute des partenaires
sociaux qui vont examiner cet accord européen, me
feront part de leurs positions et avis et me
soumettront peut-être une nouvelle convention
collective du travail. S'ils bloquaient sur une
nouvelle législation, je n `exclus pas de prendre une
initiative.
05.04 Ludo Van Campenhout (VLD): We kennen
het statuut van het akkoord dus niet. Ik vermoed
echter dat het in de diverse nationale wetgevingen
zal worden ingebed en dat het misschien zelfs een
Europese richtlijn zal worden. Het zou nuttig zijn,
mochten de sociale partners ook al een aanpassing
van de Belgische wet voorbereiden, zodat de kloof
met de rest van Europa niet al te groot wordt.
05.04 Ludo Van Campenhout (VLD): Nous ne
connaissons donc pas le statut de l'accord. Je
présume toutefois qu'il sera inséré dans les
différentes législations nationales et fera peut-être
même l'objet d'une directive européenne. Il serait
utile que les partenaires sociaux préparent aussi
une adaptation de la loi belge pour que le fossé
avec le reste de l'Europe ne s'élargisse pas trop.
05.05 Peter Vanvelthoven (SP): De toestand is
zeer onduidelijk. Als het Europese niveau concrete
maatregelen aankondigt, zal overleg met de sociale
partners nodig zijn.
05.05 Peter Vanvelthoven (SP): La situation est
fort peu claire. Si on annonce des mesures
concrètes au niveau européen, il faudra une
concertation avec les partenaires sociaux.
21/03/2001
CRABV 50
COM 432
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
10
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Jef Valkeniers aan de vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over "de sociale balans van KMO-bedrijven"
(nr. 4263)
06 Question de M. Jef Valkeniers à la vice-
première ministre et ministre de l'Emploi sur "le
bilan social des PME" (n° 4263)
06.01 Jef Valkeniers (VLD): Veel KMO's ervaren
de sociale balans als een zoveelste zinloze
administratieve verplichting. Nu wil men ze nog
eens uitbreiden met gegevens over afkomst,
geslacht, scholing en aanwervingsprocedure. Is dat
wel in overeenstemming met de regeerverklaring
die beloofde om de administratieve verplichtingen af
te bouwen?
06.01 Jef Valkeniers (VLD): Nombre de PME
considèrent le bilan social comme une tracasserie
administrative supplémentaire. A présent, on veut
encore y ajouter des données sur l'origine, le sexe,
le parcours scolaire et la procédure de recrutement.
Cela correspond-il vraiment à la déclaration de
gouvernement qui promettait une réduction des
obligations administratives ?
06.02 Minister Laurette Onkelinx (Frans) : Het
koninklijk besluit van 7 april 1995 verzoekt de
ondernemingen inlichtingen te verstrekken over de
werkgelegenheidssituatie in hun bedrijf. Deze
inlichtingen slaan op de vermindering van de
bijdragen voor de sociale zekerheid, de
werkgelegenheidsmaatregelen, de overeenkomsten
van onbepaalde duur en de loonkost.
De eigenlijke sociale balans werd ingevoerd door de
wet van 22 december 1995. Toen werd gekozen
voor de volgende optie : de sociale balans doen
neerleggen ter gelegenheid van de publicatie van
de jaarrekening.
De bedoeling van de regering was te beschikken
over precieze en vergelijkbare inlichtingen. Voor de
eerste maal moest een statistisch instrument
toelaten de evolutie van de werkgelegenheid te
bestuderen.
Bovendien worden, met de bedoeling de
werknemers van de onderneming in te lichten, de
sociale balansen, na het neerleggen ervan bij de
Nationale Bank, bezorgd aan de
ondernemingsraad, aan de vakbondsafvaardiging
ofwel bij ontstentenis daaraan, kunnen ze
geraadpleegd worden in het bedrijf volgens de
modaliteiten die ter zake voorzien zijn in de wet van
4 april 1965.
Sedert 1997, werden bij de sociale partners (NAR-
CRB) verschillende verzoeken om advies ingediend
die enerzijds slaan op de vereenvoudiging van de
sociale balans en anderzijds, op het toevoegen van
nieuwe rubrieken.Het proces werd opnieuw
opgestart door het Agentschap voor administratieve
vereenvoudiging dat een uitvoerbaarheidsnota heeft
gezonden naar de NAR-CRB.
De NAR en de CRB onderzoeken momenteel de
hele problematiek van de vereenvoudiging van de
06.02 Laurette Onkelinx , ministre (en français) :
L'arrêté royal du 7 avril 1995 demande aux
entreprises de fournir des informations sur la
situation de l'emploi en leur sein. Elles concernent
la diminution des cotisations de sécurité sociale, les
mesures d'emploi, les contrats à durée déterminée
et le coût salarial.
Le bilan social, en tant que tel, a été introduit par la
loi du 22 décembre 1995. On a alors décidé de le
faire déposer à l'occasion de la publication des
comptes annuels.
L'objectif du gouvernement était de disposer de
données précises et comparables. Il s'agissait du
premier instrument statistique permettant d'étudier
l'évolution de l'emploi.
Dans un but d'information des travailleurs d'une
entreprise, les bilans sociaux sont, après leur dépôt
à la Banque nationale, transmis au conseil
d'entreprise, à la délégation syndicale ou, à défaut,
consultés dans l'entreprise selon les modalités de la
loi du 7/4/65.
Depuis 1977, les partenaires sociaux CNT-CCE ont
reçu des demandes d'avis sur la simplification du
bilan social et sur l'ajout de nouvelles rubriques. Le
processus a été relancé par l'envoi aux partenaires
sociaux d'une note de faisabilité émanant de
l'agence de simplification administrative.
Le CNT et le CEE examinent actuellement la
problématique de la simplification des statistiques
CRABV 50
COM 432
21/03/2001
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
11
statistieken die diepgaande raadplegingen nodig
maakt. De regering wacht op dit advies vooraleer
nieuwe initiatieven te nemen. Wat de invoering
betreft van nieuwe rubrieken in de sociale balans, is
het enige recente initiatief bij mijn weten dat van
volksvertegenwoordiger Hans Bonte die een
voorstel aan de Kamer heeft bezorgd.
qui demandent des consultations approfondies. Le
gouvernement attend cet avis avant d'agir. Quant à
l'introduction de nouvelles rubriques dans le bilan
social, la seule initiative récente est celle du député
Hans Bonte dont la proposition de loi est en voie de
dépôt.
06.03 Jef Valkeniers (VLD): U antwoordt met de
geschiedschrijving van de sociale balans. Is het juist
dat men nu ook de afkomst, het geslacht, de
opleiding moet toevoegen aan de sociale balans?
Daar heb ik geen antwoord op gekregen.
06.03 Jef Valkeniers (VLD): Vous répondez en
dressant l'historique du bilan social. Est-il exact que
l'origine, le sexe et la formation doivent à présent
être ajoutés au bilan social ? Je n'ai pas reçu de
réponse à cette question.
06.04 Minister Laurette Onkelinx : Er is geen enkel
nieuw initiatief.
06.04 Laurette Onkelinx , ministre (en français) :
Il n'existe aucune initiative nouvelle.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Jo Vandeurzen aan de vice-
eerste minister en minister van Werkgelegenheid
over "het verlenen van een attest dat de
uitkeringsgerechtigheid van een werknemer
bevestigt" (nr. 4284)
07 Question de M. Jo Vandeurzen à la vice-
première ministre et ministre de l'Emploi sur
"l'octroi d'un certificat confirmant le droit aux
indemnités de chômage dans le chef d'un
travailleur" (n° 4284)
07.01 Jo Vandeurzen (CVP): Ik heb vragen bij de
draagwijdte van artikel 2 van het KB van 5 augustus
1991 met betrekking tot het plus-één-plan: indien de
werkgever wil afwijken van de verplichting om
binnen de maand na het begin van de tewerkstelling
een attest aan te vragen waaruit blijkt dat de
werknemer uitkeringsgerechtigd werkloze was,
dient hij binnen de negen maanden een attest in te
dienen dat dateert van vóór de indienstneming. Dit
bleek uit het antwoord van de minister op mijn
schriftelijke vraag.
Waarom zou de uitbetalingsinstelling vooraf een
dergelijk attest indienen? Op welk ogenblik moet de
werknemer uitkeringsgerechtigd werkloze zijn: de
maand, vijf dagen, of de dag voor de
indienstneming?
07.01 Jo Vandeurzen (CVP): J'ai quelques
questions à poser concernant la portée de l'article 2
de l'arrêté royal du 5 août 1991 relatif au plan "plus
un". Si l'employeur souhaite déroger à l'obligation
de demander, dans le mois du début de la mise au
travail, une attestation dont il ressort que le
travailleur était chômeur indemnisé, il est tenu
d'introduire, dans les neuf mois, une attestation
relative à une période antérieure à l'entrée en
service de l'intéressé. Voilà ce qui est ressorti de la
réponse fournie par le ministre à ma question écrite.
Pourquoi l'organisme payeur introduirait-il
préalablement une telle attestation? A quel moment
le travailleur doit-il être chômeur indemnisé. S'agit-il
du mois, de cinq jours ou du jour précédant son
entrée en service?
07.02 Minister Laurette Onkelinx (Frans): Uit
artikel 127 bis van de wet van 30 december 1988
en uit het koninklijk besluit van 5 augustus 1991
blijkt dat de werkgever over een termijn van 30
dagen vanaf de aanvang van de indienstneming
beschikt om van het gewestelijk RVA-kantoor een
attest te bekomen waarmee wordt bevestigd dat de
werknemer de bedoelde werkloosheidsvoorwaarden
vervulde. De werkgevers die het
werkloosheidsbewijs reeds aan de
uitbetalingsinstelling hebben gevraagd en aan de
RSZ hebben toegestuurd, beschikken over een
periode van negen maanden ingaande vanaf de
eerste dag van de indienstneming. Het koninklijk
07.02 Laurette Onkelinx , ministre (en français):
L'article 127bis de la loi du 30 décembre 1988 et
l'arrêté royal du 5 août 1991 établissent que
l'employeur a un délai de 30 jours à partir du début
de l'engagement pour obtenir une attestation du
bureau régional de l'ONEM confirmant que le
travailleur remplissait les conditions de chômage
prévues. Les employeurs ayant déjà demandé la
preuve de chômage à l'organisme de paiement, et
l'ayant fait parvenir à l'ONSS, disposent de neuf
mois prenant cours le premier jour de
l'engagement. L'arrêté royal du 5 août 1991 dispose
que l'organisme de paiement doit délivrer, avant
l'engagement du travailleur, une attestation
21/03/2001
CRABV 50
COM 432
KAMER
-3
E ZITTING VAN DE
50
E ZITTINGSPERIODE
2000
2001
CHAMBRE
-3
E SESSION DE LA
50
E LEGISLATURE
12
besluit van 5 augustus 1991 bepaalt dat de
uitbetalingsinstelling voor de indienstneming van de
werknemer een attest moet afgeven, waaruit blijkt
dat hij volledig uitkeringsgerechtigde werkloze was.
Dit attest wordt slechts gevraagd door de
werkgevers die van plan zijn tot een indienstneming
over te gaan. In het algemeen stelt dit geen
probleem. Als dat niet het geval is, kan ik de
kwestie opnieuw in overweging nemen.
certifiant qu'il était chômeur complet indemnisé.
Cette attestation n'est demandée que par des
employeurs ayant l'intention d'engager.
Généralement, cela ne pose aucun problème.
Sinon, je pourrais reconsidérer la question.
07.03 Jo Vandeurzen (CVP): Het KB kan zo
worden geïnterpreteerd dat, wanneer een
werkgever nalaat het attest aan te vragen binnen de
maand na de indiensttreding, hij binnen een termijn
van negen maand een attest kan indienen, dat
echter moet dateren van vóór de indiensttreding.
Dat levert natuurlijk praktische moeilijkheden op. Ik
stel voor deze aangelegenheid verder schriftelijk af
te handelen.
07.03 Jo Vandeurzen (CVP): L'arrêté royal peut
être interprété comme suit : lorsqu'un employeur
omet de demander l'attestation dans le mois qui suit
l'entrée en service, il peut, dans un délai de neuf
mois, introduire une attestation relative à une
période antérieure à l'entrée en service. Bien
entendu, ce point soulève des difficultés pratiques.
Je propose de poursuivre l'examen de cette matière
par la voie écrite.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De vergadering wordt gesloten om 15.53 uur.
La réunion est levée à 15.53 heures.
Document Outline