|
Séance plénière |
Plenumvergadering |
|
du Mercredi 12 mai 2021 Matin ______ |
van Woensdag 12 mei 2021 Voormiddag ______ |
La séance est ouverte à 10 h 10 et présidée par Mme Eliane Tillieux, présidente.
De vergadering wordt geopend om 10.10 uur en voorgezeten door mevrouw Eliane Tillieux, voorzitster.
La présidente: La séance est ouverte.
De vergadering is geopend.
Ministre du gouvernement fédéral présente lors de l'ouverture de la séance:
Aanwezig bij de opening van de vergadering is de minister van de federale regering:
Tinne Van der
Straeten.
Par courriel du 10 mai 2021, soumis à la Conférence des présidents du 11 mai 2021, le vice-premier ministre des Affaires sociales et de la Santé publique demande d’ajouter à l’ordre du jour de la séance plénière d’aujourd’hui:
- le projet
de loi portant des mesures de gestion de la pandémie COVID-19 et d’autres
mesures urgentes dans le domaine des soins de santé, nos 1929/1
à 8.
Bij mailbericht van 10 mei 2021, voorgelegd aan de Conferentie van voorzitters van 11 mei 2021, vraagt de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid toe te voegen aan de agenda van de plenaire vergadering van vandaag:
- het wetsontwerp houdende maatregelen
ter beheersing van de COVID-19-pandemie en andere dringende maatregelen in het
domein van de gezondheidzorg, nrs 1929/1
tot 8.
La
commission de la Santé a adopté ce projet de loi le 10 mai 2021.
De commissie Gezondheid heeft het wetsontwerp aangenomen op 10 mei 2021.
Pas d'observation?
Geen bezwaar?
01.01 Catherine Fonck (cdH): Madame la présidente, je suis particulièrement atterrée de vous entendre présenter cela à la va-vite en nous disant que, parce que le ministre le demande, on va faire passer ce texte de projet de loi pandémie-santé en un coup de cuiller à pot aujourd'hui!
Je ne suis pas sûre que vous vous souveniez de la discussion intervenue hier en Conférence des présidents. Je vous rappelle qu'en la matière, il n'y a pas eu de consensus pour l'inscription de ce projet de loi aujourd'hui en séance plénière et que tout le traitement de ce texte à la va-vite en commission de la Santé s'est fait de manière totalement inacceptable. Il y a eu – je n'y reviendrai pas – une série de malentendus sur l'organisation des travaux, ce qui est un point important, ainsi que sur le fond du dossier. Il y a de quoi rendre inacceptable un traitement tel qu'envisagé par le ministre à la va-vite.
C'est d'autant plus incompréhensible qu'il y ait tout d'un coup cette volonté de passer vite en urgence alors que l'essentiel, quel est-il? C'est une loi qui valide de manière rétroactive toute une série de choix portés dans la gestion santé de cette pandémie depuis un an, une loi qui, à la va-vite, veut bétonner des mesures du même style pour l'avenir sans aucune remise en question – alors qu'il y a eu plus de vingt mille décès suite à la pandémie de covid – en balayant la concertation et même en bétonnant dans la loi la volonté de ne plus concerter toute une série d'acteurs de la santé lorsque le ministre le décide tout seul.
C'est une approche qui ne nous permettra pas de suivre ce gouvernement. Cette approche est largement problématique lorsque l'on voit la manière avec laquelle, par exemple, les médecins généralistes ont été mis sur le côté et en dehors de l'organisation, dès le début de la campagne de vaccination. Le ministre persiste dans cette voie et veut la couler dans la loi.
Par ailleurs, il existe une série de problématiques sur la responsabilité des soignants dans la vaccination, sur la manière avec laquelle la stratégie du testing est mise sur la table et notamment sur l'absence de prise en compte, pour les plus fragilisés, d'un testing plus accessible (y compris pour les classes moyennes).
À toutes ces raisons, j'ajoute un point de méthode. On a reçu un projet de rapport hier en toute fin de journée. J'ai moi-même commencé à rédiger une série de corrections par rapport à ce rapport. J'ai d'ailleurs prévenu le secrétariat qu'il aurait ces corrections à sa disposition pour cet après-midi. Il ne m'est pas possible de rédiger les corrections du rapport plus vite, d'autant plus qu'il y a une série de points sensibles. Nous ne pouvons pas accepter que ce projet de loi soit mis précipitamment en plénière. Rien ne justifie que ce texte passe de la sorte. Je ne peux donc pas accepter votre demande, qui vient manifestement du gouvernement.
Je voudrais aussi sensibiliser les partenaires de la majorité gouvernementale. Je pense qu'en tant que démocrates, vous ne pouvez pas accepter cette manière de faire. Nous nous trouvons dans la même approche que ce que vous avez voulu faire dans la loi pandémie. Nous ne sommes pas du tout sur un texte anodin. Nous sommes sur une loi pandémie-santé. Mettez-vous quand même en tête que les acteurs majeurs des soins de santé n'ont pas été consultés sur ce texte. Si même cela ne vous heurte pas et si vous trouvez que tout va bien, continuez alors à pousser pour imposer la mise à l'agenda de cette loi-santé aujourd'hui.
01.02 Sofie Merckx (PVDA-PTB): Madame la présidente, à l'instar de Mme Fonck, je dois effectivement m'insurger sur le fond et la forme.
Tout d'abord, sur le fond, il est sûr que ce n'est pas avec cette loi d'urgence sanitaire que nous allons combattre le virus. Cela fait un an que nous prenons des mesures inefficaces dans ce Parlement. Ce qu'il aurait fallu, c'est tirer les vraies leçons de cette pandémie et pouvoir prendre des mesures sanitaires efficaces. C'est loin d'être le cas, parce que ce projet de loi va uniquement confirmer une série de mesures inefficaces prises les derniers mois.
Sur la forme, l'urgence a été demandée, mais déjà en commission il y a eu un forcing par rapport à l'agenda. Il n'y avait pas d'accord pour traiter cela déjà lundi, mais cela a quand même été fait. Or, il n'y a pas eu de demande de rapport oral, ni de le présenter ici en urgence. Il n'y a pas de consensus non plus en Conférence des présidents. Nous ne sommes pas d'accord que ce soit mis à l'ordre du jour ainsi. Ce n'est pas respectueux des procédures en vigueur.
01.03 Peter De Roover (N-VA): Mevrouw de voorzitster, collega's, ten eerste, we hebben het er daarnet in de fractie over gehad. Puur procedureel is er een goedkeuring van het verslag gevraagd. In de e-mail die gisteren om 18.15u bezorgd is aan de leden met de vraag om opmerkingen te maken over het verslag, is er geen melding gemaakt dat dit vóór 10.00u vandaag moest gebeuren, als ik me niet vergis. Dat betekent dat het volgens mij ook gewoon technisch onmogelijk is om dit punt op de agenda te zetten. Het verslag is immers niet goedgekeurd. Daarom zou ik alvast bezwaar willen aantekenen tegen het feit dat de procedures hier manifest miskend worden. Wat gebeurt er als een collega straks om 18.00u of zelfs morgenvroeg het verslag wil aanvullen, want dat recht heeft hij? Ik denk dus dat het technisch niet kan.
Ten tweede, en ik zal me voorzichtig uitdrukken, ik heb in de wandelgangen gehoord dat ook de collega's van de meerderheid enige verbazing formuleren over de manier van werken van de betrokken minister. Ik ben ooit een gelukkig onderdeel geweest van de meerderheid, waarbij men in groep moet optreden, alle begrip daarvoor. Er is evenwel een uitdrukking over kruiken, water en barsten. Ik denk dat de regering moet opletten voor de onvrede bij de collega's van de meerderheid. Dat is hun verantwoordelijkheid. In tweede instantie, men kan een meerderheid ook misbruiken. Daarnet werd ook verwezen naar de pandemiewet. Dat kan ook hier gebeuren. Op zo'n moment lokt men natuurlijk een tegenreactie uit.
Die tegenreactie bestaat erin dat ook de oppositie wel wat reglementaire mogelijkheden heeft. Dan dreigen we een escalatie te krijgen. Vandaar de collegiale vraag aan de meerderheid om er goed over na te denken of ze die provocatieve weg, daar komt het immers op neer, wil inslaan en de escalatie wil aangaan. Dan bestaat de mogelijkheid dat de poging van de minister om heel snel te gaan, het omgekeerde effect heeft. Hij en de meerderheid moeten dat goed beseffen. Ik zeg dat met grote zin voor realisme.
01.04 Maggie De Block (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, ik zal het kort houden. Enerzijds, er was geen consensus in de Conferentie van voorzitters. Dat laat u, als voorzitster, volgens het Reglement toe om de plenaire vergadering hierover te raadplegen. Anderzijds zou ik willen weten of het verslag in orde is, zo niet voeren we hier een oeverloze discussie zonder voorwerp. We zijn met enige voorsprong gestart om iedereen straks een prettige avond te wensen, al dan niet in het kader van Rerum Novarum. Laten we dus praktisch zijn.
De voorzitster: Dank u, mevrouw De Block. Ik ga ermee akkoord dat er voor het verslag nog aanmeldingen kunnen gebeuren.
En la circonstance, je constate qu'il n'y a pas de consensus entre les membres et que nous ne pouvons modifier notre ordre du jour.
01.05 Melissa Depraetere (Vooruit): Mevrouw de voorzitster, collega's, u weet allemaal dat het wetsontwerp de urgentie heeft verkregen. Het heeft effectief een urgent karakter, maar ik hoor ook wat hier wordt gezegd en de opmerkingen die over het Reglement worden gemaakt.
Wij hopen dat de keuze om het vandaag niet aan de agenda te plaatsen, waarin ik mij kan vinden als inderdaad alles nog niet rond is voor het verslag, niet ertoe leidt dat we hier volgende week opnieuw in dezelfde discussie verzanden. Het is nog altijd een urgent wetsontwerp en we moeten volgende week toch de bespreking kunnen aanvatten en kunnen overgaan tot de stemming.
Ik hoor sommige collega's hier zeggen dat het niet mogelijk is om die bespreking vandaag te voeren, maar ze wordt hier nu eigenlijk al een beetje gevoerd in de uiteenzettingen. Laat ons volgende week grondig werk maken van het debat en de stemming.
01.06 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitster, ik heb er geen probleem mee om zo te werken. Alleen vraag ik mij af of er toch geen mouw aan kan worden gepast. De dag is nog lang en als kan worden afgesproken dat de commissie het verslag in de loop van de dag kan goedkeuren, zou er dan theoretisch een mogelijkheid zijn om het ontwerp toch nog aan de agenda toe te voegen, bijvoorbeeld als laatste punt van de namiddagvergadering? Dat is een vraag die ik u wil stellen, want dat lijkt mij theoretisch een mogelijkheid te zijn als er sprake van urgentie is.
01.07 Catherine Fonck (cdH): Madame la présidente, on peut évidemment inventer cinquante mille solutions. En tout cas, quand la majorité veut passer au forcing, elle est toujours extrêmement créative, si je peux me permettre. Je pense que j'ai fait un certain nombre de commentaires tout à l'heure. Franchement, faire cela en accélérant tout d'un coup … Je ne sais pas si vous mesurez la pression incroyable que vous mettez sur les services de la Chambre. Lors de la première lecture de ce texte, les collaborateurs de la commission de la Santé ont été amenés à devoir réaliser des rapports et à les envoyer au milieu de la nuit, tout cela parce que, manifestement, vous aviez fait le rétroplanning pour vous assurer que cela collerait pour une deuxième lecture lundi, voici deux jours, de manière à pouvoir amener le texte aujourd'hui en plénière. C'est à nouveau la même pression qu'on met sur les services de la Chambre pour le rapport de la deuxième lecture.
En première lecture, on nous a laissé quatre heures pour corriger le rapport. Trouvez-vous cela décent? Trouvez-vous cela décent, cher collègue? Je ne crois pas. Sans doute n'allez-vous pas le dire parce que vous êtes dans la majorité. Mais, franchement, si on sortait un peu de la particratie et qu'on essayait d'être un peu honnête pour un travail correct, tant sur le plan démocratique que pour les services de la Chambre, je pense que tout le monde en sortirait grandi.
Madame la présidente, pour en revenir à la proposition qui est faite, je trouve que ce n'est pas raisonnable. Vraiment pas! Mais la majorité peut évidemment nous imposer aujourd'hui par un vote – je ne suis pas née de la dernière pluie – la mise à l'agenda de ce texte. Ce sera évidemment votre choix éminemment politique sur ce sujet et éminemment en rupture compte tenu à la fois du fond et de la forme de ce texte et, je le redis encore une fois, de la manière avec laquelle les premiers acteurs concernés, à savoir les soignants, ont été largement ignorés dans la concertation sur ce projet de loi.
01.08 Servais Verherstraeten (CD&V): Mevrouw de voorzitster, mijn lezing van de Conferentie van voorzitters van gisteren was dat er bezwaar was tegen de agendering omdat het verslag nog niet klaar was. Ik heb de uiteenzetting van de N-VA-fractieleider zo geïnterpreteerd dat de afspraak was dat als het verslag er was en in orde was, wij het punt konden agenderen.
Als er een tweede lezing is gevraagd en het rapport dus formeel niet klaar ligt op de banken, wil ik best de afspraak zoals ik ze heb gelezen, honoreren. In dat geval is het voorstel van de fractieleidster van Vooruit een correct voorstel.
Mijn suggestie zou dan ook zijn dat als het verslag niet klaar is, wat blijkbaar om formele redenen het geval is, wij het punt volgende week agenderen en hier nu geen proceduredebat voeren. Anderzijds reken ik dan ook op de loyauteit van de oppositie dat wij het punt op dat moment ook afhandelen en er volgende week over stemmen.
01.09 Sofie Merckx (PVDA-PTB): Madame la présidente, je voulais juste dire que la proposition de M. De Vriendt ne me semble pas gérable dans le sens où nous sommes occupés ici en plénière et pas en train de relire le rapport. Il n'y a pas eu de consensus. Je pense que la proposition de Mme Depraetere est raisonnable.
C'est un projet de loi sur lequel, je crois, chacun va encore travailler au niveau du contenu et proposer des amendements en plénière la semaine prochaine pour améliorer ce texte, sur le fond duquel on n'est pas d'accord. Faisons les choses comme il faut et attendons les remarques sur le rapport! Fixons cela à la semaine prochaine!
01.10 Peter De Roover (N-VA): Mevrouw de voorzitster, los van alle bedenkingen blijf ik erbij dat als er geen verslag is, het gewoon niet kan worden geagendeerd. Wij zitten hier over niets te praten. Er is geen verslag. Er is dus zelfs geen mogelijkheid tot agendering, ook niet met meerderheid. Men kan niet met meerderheid beslissen dat er geen verslag moet zijn. Men kan in consensus beslissen dat er een mondeling verslag moet zijn, maar men kan niet bij meerderheid beslissen dat het idee van verslaggeving even opzij wordt geschoven.
Er is geen verslag. Er zal er vandaag geen zijn. Er zal dus vandaag geen agendering zijn. Punt aan de lijn en de rest zien wij dan wel in de toekomst, wanneer er een verslag is.
01.11 Marie-Christine Marghem (MR): Madame la présidente, j'entends bien les remarques de part et d'autre. Cela dit, je pense sincèrement que la sagesse commande de respecter le Règlement et de laisser décemment la possibilité aux groupes d'émettre les observations qu'ils souhaitent. Tout le monde sait très bien aussi – et je le dis à l'attention de l'opposition – que ce dossier doit être traité dans les meilleurs délais. Il ne s'agit donc pas de passer en force, et certainement pas contre le Règlement. Seulement, cette question doit être traitée rapidement, avec, bien évidemment, le concours de l'opposition – dont les apports ne doivent pas consister en manœuvres dilatoires, mais plutôt se révéler constructifs et nourriciers.
La présidente: Madame Fonck, je vous donne la parole pour une dernière intervention à ce sujet. Puis, je clôturerai.
01.12 Catherine Fonck (cdH): Madame la présidente, je serai brève.
En commission, nous avons déposé une dizaine d'amendements. Cela démontre que nous ne recourons pas à des manœuvres dilatoires. Il subsiste simplement des questions de fond.
Ensuite, s'agissant de l'avis exprimé ici par les représentants de la majorité, je rejoins mon collègue De Roover. Sans rapport, il est impossible d'inscrire le point. Pour le reste, nous verrons en Conférence des présidents de la semaine prochaine.
La présidente: Je vous remercie, madame Fonck. J'en conclus qu'aucun consensus n'est réuni à ce sujet. Nous pouvons donc débuter l'ordre du jour, sans ajout de ce point.
Projets de loi et propositions
02 Projet de loi modifiant la loi du 12 avril 1965 relative au transport de produits gazeux et autres par canalisations (1902/1-3)
02 Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen (1902/1-3)
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
De
rapporteur, de heer Bert Wollants, verwijst naar het schriftelijk verslag.
02.01 Samuel Cogolati (Ecolo-Groen): Madame la présidente, je serai très bref, même s'il s'agit d'une modification importante pour deux raisons. Premièrement, notre pays devait transposer la directive européenne et deuxièmement, ce projet modernise la loi gaz puisque l'idée est de passer progressivement du gaz fossile d'origine souterraine à un gaz pauvre en carbone (biogaz, biométhane) et, à terme, même sans carbone.
Ce projet de loi va dans le sens de la transition énergétique. Le biogaz et l'hydrogène vert, qui sont neutres sur le plan des émissions de CO2, devraient permettre de décarboner le secteur. La possibilité technique est aujourd'hui bien réelle et il fallait pouvoir adapter le cadre législatif à cette nouvelle réalité.
C'est un pas dans la bonne direction. Pour nous, l'objectif est d'électrifier le plus possible et d'utiliser l'hydrogène vert à des fins spécifiques telles que le transport lourd et l'industrie. Dans l'intervalle, les mélanges doivent être possibles et constituent une étape positive pour la transition énergétique.
02.02 Kurt Ravyts (VB): Mevrouw de minister, ik ben het ermee eens dat het voorliggende wetsontwerp de gaswet de eenentwintigste eeuw binnenloodst. De heer Cogolati gaf de bedoelingen en ontwikkelingen al aan: de overgang van fossiel gas, dat vandaag nog alomtegenwoordig is, naar koolstofarm gas en op termijn koolstofvrij gas. Het wetsontwerp is dus meer dan een loutere omzetting van een Europese richtlijn.
Enkele weken geleden steunde mevrouw Pas de urgentie voor dit wetsontwerp niet, omdat de termijn voor de omzetting van de vermelde richtlijn, die dateert van 17 april 2019, al op 21 februari 2020 verstreek. U hoort het goed. Daarna werd, niet voor het eerst, een inbreukprocedure tegen België opgestart. De oppositie draagt daarin geen verantwoordelijkheid. De aanmaning van de Europese Commissie bestond erin dat de richtlijn moest worden omgezet tegen midden maart 2021. Daarom moest u in allerijl ingrijpen, mevrouw de minister.
U nam die gelegenheid te baat om, naast de omzetting, in de gaswet twee wijzigingen aan te brengen.
Ten eerste, u paste de juridische definitie van aardgas aan. De nieuwe definitie heeft, gelet op de nieuwe realiteiten, terecht ook betrekking op biogas, biomethaan en mengelingen met onder andere waterstof. Het is interessant, en aangewezen, dat voortaan ook mijngas in de nieuwe definitie wordt opgenomen, waardoor het afgevangen mijngas kan worden gevaloriseerd door het in het aardgasvervoersnet te injecteren.
Ten tweede, u zorgt voor meer rechtszekerheid en administratieve vereenvoudiging door de mogelijkheid om ook biogas, gas uit biomassa en andere gassoorten te vervoeren op basis van de individuele aardgasvervoersvergunningen.
Het Vlaams Belang stelt vast dat in de gassector veel interesse bestaat om geleidelijk koolstofvrij te worden. Volgende week maandag wordt normaal de studie voorgesteld over de toekomstige rol van gas binnen het Belgische energiebestel. Die studie zal wellicht aanbevelingen voor de regering bevatten.
Wij hebben bij monde van de heer Van Lommel al herhaaldelijk onze interesse voor de rol van waterstof verwoord. De heer Van Lommel heeft daarover trouwens een voorstel van resolutie ingediend.
Vandaag is het technisch mogelijk waterstof te mengen in de pijleidingen en turbines van beheerder Fluxys. Of waterstof strikt moet worden voorbehouden voor welbepaalde toepassingen, zoals voor de industrie of voor het zwaar vervoer, kan wellicht nog worden gedebatteerd. Mevrouw de minister, ik heb begrepen dat er een specifiek wetsontwerp komt voor een juridisch raamwerk rond waterstof. Het concreter worden van de Europese waterstofbackbone zal daaraan niet vreemd zijn. De heer Van Lommel zal ongetwijfeld met kennis en kunde het debat voeren.
De investeringsgolf in waterstof neemt grotere proporties aan. Onze Vlaamse en Nederlandse havens ontpoppen zich als de hotspot van wat ook een groene waterstofeconomie zou kunnen worden, wat een belangrijk element in de transitie is.
De uitbouw van een waterstofeconomie heeft ook de weg gevonden naar het federale relanceplan, waarin 50 miljoen euro aan investeringen voor de industriële waardeketen dienaangaande is opgenomen. De regering wil blijkbaar tegen 2025 in gas gestookte elektriciteitscentrales turquoise waterstof, een mooie omschrijving, produceren en aldus CO2 afvangen. Merkwaardig genoeg werd dat plan afgekraakt door de CEO van het onderzoeksinstituut EnergyVille, die het omschreef als volgt. Ik citeer: "Zoals het hier wordt verwoord, technisch-wetenschappelijke onzin." Ik kan niets doen aan zijn woorden. Volgens hem verwacht niemand dat turquoise waterstof voor 2030 op een industriële schaal kan worden ingezet. Het gaat volgens de CEO om nog niet commercieel beschikbare technologie. Dat was maar een kanttekening.
Wij zullen het wetsontwerp zeker goedkeuren.
02.03 Minister Tinne Van der Straeten: Mevrouw de voorzitster, collega's, ik dank u voor uw uiteenzettingen.
Het gaat hier inderdaad over de omzetting van de Europese richtlijn, waarmee we te laat zijn. Ik kan daaraan helaas niets veranderen, dat is nu eenmaal een feit. Tegelijkertijd zorgen wij ervoor dat onze gaswet in lijn komt met wat vandaag al een realiteit is. Er is vandaag bijvoorbeeld al biogas in onze leidingen aanwezig. Zoals beide sprekers hebben opgemerkt, moeten wij de gaswet de 21ste eeuw binnenloodsen en de toekomst voorbereiden en vorm geven.
Die toekomst gaat dan over de energietransitie en over het samengaan en de integratie van moleculen enerzijds en elektronen anderzijds. Denk maar aan de op stapel staande projecten in de havens van Antwerpen en Gent. Er wordt ook uitgebreid gerapporteerd in de kranten over de manier waarop waterstof met offshorewindenergie kan samenwerken en we niet alleen vorm geven aan de switch naar hernieuwbare energie, maar ook aan de bevoorradingszekerheid van ons land.
In die zin is het ontwerp ook maar een eerste stap en plan ik hopelijk nog dit jaar te komen met ander wetgevend en regulerend werk om ons land mee voor te bereiden op de waterstofeconomie met projecten die we in het kader van het relanceplan zullen uitwerken.
Mevrouw de
voorzitster, the best is yet to come.
La présidente: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)
Vraagt nog iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Nous passons à la discussion des articles. Le
texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (1902/3)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (1902/3)
Le projet de loi compte 9 articles.
Het wetsontwerp telt 9 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 à 9 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 tot 9 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
03 Proposition de résolution visant la simplification de la facture énergétique (1650/1-6)
03 Voorstel van resolutie betreffende het vereenvoudigen van de energiefactuur (1650/1-6)
Proposition déposée par:
Voorstel ingediend door:
Leen Dierick,
Malik Ben Achour.
Le texte
adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (1650/5)
De door
de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking
(Rgt 85, 4) (1650/5)
La discussion est ouverte.
De bespreking is geopend.
Le rapporteur, M. Thierry Warmoes, renvoie au rapport écrit.
03.01 Yngvild Ingels (N-VA): Mevrouw de voorzitster, collega's, de N-VA-fractie steunt de oproep tot vereenvoudiging van de energiefactuur aan de regering. De complexiteit van de energiefactuur is reeds vaak door verschillende partijen aangekaart, ook door ons. Toch hebben wij nog enkele bedenkingen bij een viertal aspecten van onderhavig voorstel van resolutie, bedenkingen die we ook in de commissie hebben gemaakt, maar waarmee geen rekening werd gehouden. Daarom wil ik ze hier nog even aankaarten om onze steun voor de voorliggende tekst wat meer te duiden.
Mijn eerste punt gaat over de samenwerking met de deelstaten, omdat het voorstel toch een aantal contradicties in tijdlijnen en werkwijze bevat. De tijdslijn is heel krap, vooral wanneer er ook nog eens een vruchtbaar overleg met de deelstaten dient plaats te vinden. Met het tweede verzoek, dat spreekt over de zomer van 2021, heel binnenkort dus, wordt heel erg weinig ruimte gelaten voor het in het eerste verzoek gevraagde overleg met de deelstaten. Dat is de contradictie tussen het eerste en het tweede verzoek. Het zal heel snel moeten gaan.
Wanneer de vereenvoudigde factuur een feit is, moet volgens verzoek 6 opnieuw een overleg met de deelstaten plaatsvinden om de energiefactuur beter af te stemmen op de ontwikkelingen op de markt in het kader van de inclusieve energietransitie. Dat lijkt ons toch een vrij bizarre werkwijze, zoals we al opmerkten in commissie. Wij vragen ons af of het niet beter is om met de deelstaten in een globale oefening te overleggen over de vereenvoudigde factuur en de geactualiseerde factuur. Zo kan men meteen tot een factuur komen die het gewenste resultaat weerspiegelt. Men werkt beter meteen in overleg, zodat de vereenvoudigde factuur rekening houdt met alles wat er op de markt bestaat.
Een tweede aspect gaat over verzoek 4C, over de gratis papieren factuur die de klant volgens het voorstel steeds moet kunnen opvragen, en het verzoek 4D over de bijkomende digitale informatie die op vraag naar papier kan worden omgezet. Wij hebben er in de commissie reeds op gewezen dat een dergelijke bepaling nadelige gevolgen zou kunnen hebben voor klanten die vandaag een korting krijgen, omdat ze louter digitaal werken en daar heel bewust voor kiezen. Dat voordeel voor louter digitale klanten mag niet worden ondergraven, ofwel omdat ze onrechtstreeks meebetalen via de doorrekening van de extra kosten voor de gratis papieren factuur; gevraagd door andere klanten, ofwel omdat de aanbieder erop anticipeert dat ook hun louter digitale klanten op een bepaald ogenblik een gratis papieren versie zullen vragen.
De indiener van het voorstel van resolutie antwoordt dat het aan de regering is om ervoor te kiezen dat de digitale klanten hun voordeel kunnen behouden, maar dat neemt onze bezorgdheid toch niet volledig weg. We hopen dat de minister voldoende garanties voor de digitale klanten zal leveren.
Een derde punt gaat over de in verzoek 5 vermelde heldere terminologie die in de factuur moet worden gebruikt. In de commissie werd echter ook gesproken over de talen waarin de factuur dient te worden aangeboden. Er bestond veel minder helderheid over de intenties van de meerderheid ter zake. Ook al is de verduidelijking van de commissie dat het de bedoeling is dat er op dat vlak erg weinig verandert, goed, het blijft wachten op de uitwerking.
Een laatste punt gaat over het verzoek 7 tot flankerende maatregelen om de digitale kloof weg te werken. Dat is een zeer nobel verzoek, waar we absoluut achterstaan, maar dergelijke verzoeken vragen nu eenmaal de nodige tijd om effect te sorteren. Omdat het voorstel van resolutie met een heel strakke tijdslijn oproept tot een snelle digitalisering van veel aspecten van de energiefactuur, bestaat de kans dat in de periode van de realisatie van de verzoeken 4C en 4D en verzoek 7 de digitale kloof nog zal vergroten. Dat staat haaks op verzoek 7. De indienster zegt dat we dat oplossen met de mogelijkheid tot een gratis omzetting van alle aspecten van de basisfactuur en alle extra informatie naar papier. Over die neveneffecten heb ik het al gehad.
Wij zullen het voorstel van resolutie steunen, omdat wij ons scharen achter de doelstelling, maar wij hebben dus nog bezwaren bij bepaalde praktische omzettingen.
03.02 Samuel Cogolati (Ecolo-Groen): Madame la présidente, je remercie la collègue Leen Dierick pour cette initiative importante. Les factures d'énergie sont souvent longues, compliquées avec les éléments essentiels de compréhension en petite note de bas de page ou au verso. Il importe que les consommateurs puissent avoir confiance dans le marché et puissent être suffisamment et correctement informés, de manière transparente grâce à une facture simplifiée, lisible tant sur la forme que sur le fond.
L'énergie est un véritable besoin de base. L'accès à l'énergie bon marché et, du coup, la transparence sur le marché de l'énergie est, pour nous, une priorité car personne ne peut être laissé de côté. C'est notre devise.
Ce qui nous semble également important, c'est l'attention que porte ce texte au fait que le marché est en pleine évolution et qu'il importe d'en tenir compte. Nous serions en effet fous de faire fi de la transition énergétique qui s'accélère – et c'est heureux. Il faut veiller à ce que tous les consommateurs restent aussi actifs. La facture doit donc pouvoir évoluer afin de refléter ces mutations de marché, par exemple les compteurs intelligents, les contrats dits dynamiques, les voitures électriques, etc. Dans la simplification de la facture énergétique, nous invitons dès lors le marché à tenir compte de ces évolutions. D'où la demande de concertation avec les entités fédérées et toutes les parties prenantes.
03.03 Malik Ben Achour (PS): Madame la présidente, madame Dierick, je vous remercie pour le travail accompli. Nous disons et redisons depuis longtemps que nos factures énergétiques sont trop compliquées. Heureusement, cela va changer grâce aux demandes que nous défendons à travers cette proposition de résolution visant à simplifier nos factures.
En tant que co-signataire de ce texte, il me tenait à cœur de contribuer avec vous, madame Dierick, ainsi qu'avec les autres parties prenantes, à rendre nos factures plus compréhensibles et plus lisibles. Il en va de notre intérêt à tous en tant que consommateurs, car chacun de nous doit pouvoir les comprendre en un coup d'œil. C'est d'autant plus nécessaire que six Belges sur dix ne comprendraient pas une ou plusieurs rubriques de leur facture énergétique. C'est ce qu'a démontré une étude d'iVOX menée en avril 2019, à la demande de la Fédération Belge des Entreprises Électriques et Gazières (FEBEG). Qui plus est, seulement un Belge sur cinq estime correctement la partie du montant global de sa facture ayant uniquement trait à sa consommation d'électricité. Dès lors, il n'est guère étonnant que, selon cette étude, huit Belges sur dix considèrent que sa facture doit être simplifiée.
Comme j'ai déjà eu l'occasion de l'indiquer, il est clair que les multiples mentions y figurant – et elles sont plus de cent! – imposées par les autorités aux fournisseurs compliquent les choses. Nous savons que les rubriques en question répondent à plusieurs dispositions européennes – légales, décrétales et arrêtés d'exécution –, mais force est de constater qu'elles sont rendues illisibles pour le consommateur. D'après la Fondation Roi Baudouin, ces difficultés se feraient surtout sentir auprès des groupes défavorisés et plus fragiles, ainsi que des personnes en situation de précarité énergétique. Or, pour les ménages précarisés, le manque de clarté de ces factures accroît le risque qu'ils ne s'égarent dans le dédale administratif et ne fassent pas valoir leurs droits, par exemple en contactant le Service de Médiation de l'Énergie.
En outre, la complexité de la facture est liée à celle du marché énergétique, due à l'intervention de plusieurs acteurs ainsi qu'à de nombreuses rétributions (taxes, impôts et contributions), aussi bien à l'échelle fédérale que régionale. Comme l'a affirmé à diverses reprises le directeur général de la FEBEG, "un équilibre doit être établi entre la lisibilité de la facture et l'utilité de certaines informations pour le consommateur". Tant le consommateur que les fournisseurs ont intérêt à une facture lisible et compréhensible permettant un paiement exact et ponctuel.
En effet, comme le dit l'adage, trop d'information tue l'information. C'est dans ce cadre que toute une série de recommandations concrètes visant la simplification de la facture ont été rédigées en 2018 par la Plate-forme de lutte contre la précarité énergétique gérée par la Fondation Roi Baudouin. C'est sur cette base que s'est construite cette proposition de résolution que nous sommes heureux de cosigner et de voter.
03.04 Kurt Ravyts (VB): Mevrouw de voorzitster, beste collega's, geachte mevrouw Dierick, uiteraard zullen wij uw resolutie goedkeuren. Het Vlaams Belang wil al vele jaren immers een vereenvoudiging van de energiefactuur. Dat is belangrijk voor de gezinnen, zeker de kwetsbare, en zelfs voor de leveranciers.
Ik wil geen spelbreker zijn, maar het was de voorbije jaren echt wel de processie van Echternach. Geen mooie processie, wel een beetje een krakkemikkige. Daarnaast ontpopten sommigen zich tot de reïncarnatie van Jean-Michel Saive op het hoogtepunt van zijn kunnen. Een kleine historische excursie. In de vorige legislatuur heeft het Platform tegen Energiearmoede verscheidene aanbevelingen bezorgd aan de toenmalig bevoegde Vlaamse en federale ministers. Het kabinet van de toenmalig bevoegde federale minister van Consumentenzaken – een zekere Kris Peeters, ondertussen weggevlucht uit de politiek – heeft daarna een coördinerende rol op zich genomen. Het zette samen met de toenmalige gewestelijke energieministers stappen om te komen tot een politiek akkoord.
In oktober 2018 was het dan eindelijk zover. Er werd aangekondigd dat de leveranciers in de loop van 2019 zouden moeten overstappen op een gestandaardiseerde, vereenvoudigde factuur van twee pagina's, met eventueel bijkomende info op een onlineplatform. "In de loop van 2019" klopt eigenlijk niet. Nee, collega's, de vereenvoudiging moest zelfs tegen 1 maart 2019 zijn afgerond. 1 maart 2019, u hoort het goed. Door de toenmalige ontbinding van de federale regering werd het akkoord niet in de praktijk omgezet. Collega Muylle, de vrouwelijke tussenpaus in de regering van lopende zaken, bevoegd voor Economie en Consumentenzaken, had niet onmiddellijk veel ambitie om dit dossier te dynamiseren. Collega Marghem, toen federaal minister van Energie, gaf ook niet onmiddellijk thuis. Mevrouw Marghem heeft trouwens steeds beklemtoond dat zij, als minister van Energie, slechts zijdelings betrokken was. Haar aanwezigheid in oktober 2018 betrof volgens haar slechts een geste de gentillesse et de collégialité tegenover de heer Peeters.
Mevrouw Muylle verwees tijdens de laatste dagen van haar ministerschap, toen ik middels een mondelinge vraag peilde naar de stand van zaken, heel duidelijk naar de minister van Energie. Die moest de noodzakelijke wettelijke aanpassingen doen, Jean-Michel Saive op zijn best dus. De pingpongsport, een vaak beoefende sport in politieke milieus van dit land.
Ondertussen zat ook Europa natuurlijk niet stil, hoe kan het ook anders. De EMD-richtlijn uit 2019, met gemeenschappelijke regels voor de interne elektriciteitsmarkt, bepaalt ook wel het een en ander over de positie van de consument en dat is maar goed ook. Wij zullen die vierde elektriciteitsrichtlijn, zoals ze wel eens wordt genoemd, binnenkort omzetten, mevrouw de minister.
Uiteindelijk werd de vereenvoudiging van de energiefactuur, weliswaar met een korte passage, in het federaal regeerakkoord opgenomen. Gelukkig maar, want ook op Vlaams niveau is papier, mevrouw Ingels, zeer gewillig, maar zorgt het niet altijd meteen voor actie. Ik citeer even uit het antwoord van uw minister van Energie Demir van 1 september 2020 op een schriftelijke vraag van een Vlaams Belang-collega die in het Vlaams Parlement peilde naar de stand van zaken. Mevrouw Demir zei het volgende: "Zodra een federale regering is samengesteld met volle bevoegdheden zal ik contact opnemen met de federale minister voor Consumentenzaken om het akkoord alsnog om te zetten."
Mevrouw Ingels, ik denk echt niet dat mevrouw Demir na 1 oktober op haar paardje sprong en naar het kabinet van staatssecretaris voor Consumentenbescherming, mevrouw De Bleeker, galoppeerde om Vivaldi aan te sporen de werkzaamheden met betrekking tot de hervorming van de energiefactuur verder te zetten. Ik heb daar althans geen weet van.
Gelukkig hebben we onze immer waakzame collega Dierick die nu, samen met een hele reeks Vivaldi-collega's, de regering verzoekt om zo snel mogelijk tot een akkoord met de deelstaten te komen om de energiefactuur te vereenvoudigen en om afspraken te maken opdat alle wijzigingen in de federale en de regionale regelgeving op dezelfde datum van kracht worden, dit om te voorkomen dat zowel consumenten als leveranciers worden geconfronteerd met opeenvolgende wijzigingen van de factuur.
Mijn eerbiedwaardige Vivaldi-collega's vragen dit akkoord effectief uit te voeren tegen de zomer, door de regelgeving aan te passen zodat leveranciers een vereenvoudigde factuur kunnen bezorgen uiterlijk op 1 januari 2022.
Mevrouw Van der Straeten, u krijgt met deze resolutie een mooi gedetailleerd modelletje voor, van één dubbelzijdige A4, met een hele reeks principes om bij het aanpassen van de federale wetgeving rekening mee te houden, ik vermoed dat het hier dan gaat om de elektriciteitswet en de gaswet.
Het Vlaams Belang hoopt dat deze nieuwe vereenvoudigde factuur vlug een feit zal zijn.
Niet onbelangrijk is dat de resolutie de regering ook vraagt om de consument de vrijheid te geven om voor een papieren factuur te kiezen, want niet iedereen heeft toegang tot een digitale omgeving. Het is echter natuurlijk wel zo dat ook onze fractie vindt dat elektronische facturering moet worden gestimuleerd.
Het Vlaams Belang past evident wel voor een energiefactuur in een veelvoud aan talen. Wij zijn voorstander van heldere technische terminologie en een heldere communicatie, maar wie op permanente wijze in dit land verblijf houdt, wordt geacht binnen afzienbare tijd het officieel taalgebruik te beheersen.
Wij kijken ook uit naar de herziening van het globale consumentenakkoord, want ik heb begrepen dat de regering haar huiswerk met betrekking tot de vereenvoudiging van de factuur hierin situeert of positioneert.
Wij zullen deze resolutie goedkeuren.
03.05 Marie-Christine Marghem (MR): Madame la présidente, j'ai entendu les différentes interventions et particulièrement la dernière sur l'historique. Je comprends tout l'humour avec lequel M. Ravyts amène les choses. Dans le précédent gouvernement, c'était clairement le CD&V qui avait la main et il n'est pas d'usage d'empiéter sur les compétences d'un collègue. Mais, heureusement, Mme Leen Dierick, que je remercie ici encore, a gardé ce texte près d'elle et l'a mené de manière opiniâtre à un résultat très intéressant et très enrichi par le débat parlementaire – avec M. Ben Achour qui en est le deuxième signataire – s'agissant d'une proposition de résolution. Il y a encore énormément de choses à accomplir mais les grandes lignes directrices sont là.
Les factures d'énergie contiennent des dizaines d'obligations légales, conformément aux différentes réglementations européennes, fédérales et régionales, ce qui complique d'autant le travail concret à accomplir. Il était primordial de simplifier les éléments de la facture afin que le consommateur puisse recevoir un document compréhensible dans lequel l'information essentielle occupe la place la plus importante, c'est-à-dire l'information qui le concerne lui au premier chef. Cela permettra au consommateur de faire une comparaison plus aisée entre différents fournisseurs et donc de choisir le fournisseur qui lui offre le meilleur service au meilleur prix.
Il est à noter que les fournisseurs d'énergie plaident également depuis des années pour une facture simplifiée et compréhensible.
La majorité Vivaldi a travaillé sur des amendements. Ces amendements ainsi déposés, le texte prévoit donc une série de principes qu'il faut maintenant prendre en compte – je parlais de lignes directrices – en vue de l'adaptation de la législation fédérale. Il s'agit d'une facture limitée à une page A4 recto verso comprenant un recto limité aux données essentielles afin que le consommateur puisse facilement déterminer en un coup d'œil quel montant est dû au fournisseur ou inversement.
D'autres aspects nous semblent essentiels, telle la nécessité pour la facture numérique de laisser la possibilité au consommateur de s'en servir gratuitement, tout en continuant à recevoir les documents en format papier, s'il le souhaite.
Ce texte, voté à l'unanimité en commission de l'Énergie et du Climat, demande au gouvernement de prendre plusieurs initiatives importantes, que je tiens à souligner. Tout d'abord, il est demandé au gouvernement de parvenir à un accord avec les entités fédérées. Évidemment, ce n'est pas une mince affaire! Nous pouvons espérer que cet accord aboutisse rapidement, en sachant qu'une grande partie de la facture ressortit aux compétences des entités fédérées.
De même, les consommateurs et les fournisseurs – qui sont confrontés à des modifications successives de leur facture énergétique au regard de l'évolution des législations fédérales et réglementations régionales – doivent pouvoir en prendre connaissance simultanément. Cela constituerait une avancée significative, qui éviterait une modification intempestive du document reçu au gré des législations fédérales et réglementations régionales.
Appliquer cet accord d'ici l'été prochain, en adaptant la réglementation avec les fournisseurs, de sorte qu'ils puissent adresser une facture simplifiée à leurs clients au plus tard dès le 1er janvier 2022, représente un grand défi. Nous soutenons cet effort, mais nous verrons s'il peut prendre effet dans les délais souhaités par la proposition de résolution.
Concernant la longueur de la facture, que le recto permette au fournisseur et au consommateur de saisir du premier coup d'œil ce qui est dû constituerait un avantage. Cette clarté simplifierait effectivement l'exécution du contrat. J'ai déjà parlé de l'encouragement du consommateur à opter pour la facture numérique, tout en pouvant toujours recevoir le document papier.
Je m'en voudrais de ne pas conclure mon intervention sans signaler combien il importe de rester attentif à la clarté terminologique. À cette fin, il convient de mettre au point un test avec le secteur, visant non seulement la lisibilité, mais également l'homogénéité terminologique employée dans les factures.
De manière logique et ordonnée, le consommateur doit, par ailleurs, pouvoir consulter tous les aspects de sa facture et solliciter les organismes et services - services sociaux et CPAS, par exemple - susceptibles de l'aider en cas d'incompréhension et de difficulté. Le texte prévoit, au demeurant, que le consommateur pourra choisir de recevoir gratuitement sur papier toutes ces informations supplémentaires.
Voilà un beau dossier à exécuter rapidement! J'ose espérer que le gouvernement sera en mesure de le rendre effectif et, surtout, de conclure préalablement un accord avec les entités fédérées. Là se situe, selon moi, tout l'enjeu.
03.06 Leen Dierick (CD&V): Mevrouw de voorzitster, ik heb gisteren mijn energiefactuur nog eens goed bekeken. Het ging om vier pagina's, volledig bedrukt aan de voor- en achterkant. Ik moest ze erg goed bekijken om uit te kunnen maken hoeveel en wanneer ik moest betalen dan wel of ik iets terug zou krijgen. We zijn het er allemaal over eens dat onze energiefactuur veel eenvoudiger moet worden. Vandaag bevat ze maar liefst meer dan honderd verplichte vermeldingen, zodat de consument vaak door de bomen het bos niet meer kan zien. De factuur is veel te lang, bijzonder complex en zeer moeilijk te begrijpen voor velen. Het is als het ware een volledig onleesbaar document geworden.
Het besef dat men hieraan iets moet doen, leefde al jaren bij voorgaande ministers en collega's uit het Parlement. Er werd al vaker gevraagd daar iets aan te doen. In oktober 2018 werd een eerste belangrijke stap gezet, met het akkoord tussen de toenmalige federale minister van Economie en Consumentenzaken en de verschillende ministers bevoegd voor energie. Het engagement om stappen te zetten om de factuur te vereenvoudigen, werd hierin vastgelegd. Dat akkoord werd jammer genoeg niet uitgevoerd, maar er is wel al heel veel voorbereidend werk verricht, wat ons nu de mogelijkheid biedt om snel te schakelen.
Mijnheer Ravyts, ik zal me niet uitspreken over wie met wie pingpong heeft gespeeld, ik ken niets van sport en ik wil de bal niet misslaan. Ik wil vooral vooruitkijken en zaken hier realiseren. Daarom heb ik het initiatief genomen om de voorbereidingen uit 2018 niet verloren te laten gaan. Met onderhavig voorstel van resolutie wil ik ervoor zorgen dat de vereenvoudigde energiefactuur snel een feit kan worden, uiterlijk op 1 januari 2022.
Concreet vragen we de regering om zo snel mogelijk een akkoord te sluiten met de deelstaten en dat liefst tegen de komende zomer al uit te voeren. Mevrouw Ingels, dat is effectief vrij snel, maar er is al heel veel voorbereidend werk gedaan. We starten dus niet met een blanco blad. Met goodwill, die de ministers al betoond hebben, kan de deadline zeker gehaald worden.
Wij willen geen tijd meer verliezen: de vereenvoudigde energiefactuur moet uiterlijk op 1 januari 2022 een feit zijn. Dat is dan al vier jaar na het eerste akkoord. Langer wachten lijkt mij echt geen optie meer.
Naast het feit dat de vereenvoudigde energiefactuur snel moet worden ingevoerd, leggen wij ook enkele belangrijke principes vast over de vorm van de vereenvoudigde energiefactuur. Wij leggen vast dat de factuur maximaal één dubbelzijdige pagina mag zijn, om zo een te lange factuur te vermijden. De consument moet in één oogopslag op de voorzijde van zijn factuur de essentiële info zien staan. Bijkomende info die niet op de factuur staat, moet aan de consument ter beschikking worden gesteld in de digitale klantenzone, of de consument kan, indien hij dat wenst, die extra info ook opvragen op papier. Wij willen namelijk dat consumenten kunnen gebruikmaken van een digitale factuur en een digitale klantenzone, maar consumenten die dat niet willen, kunnen er nog altijd voor kiezen om de factuur op papier te krijgen. Zo willen wij rekening houden met de digitale kloof, aangezien wij beseffen dat nog altijd niet iedereen mee is met de digitale trein. Net om die reden hebben wij in het voorstel van resolutie ook flankerende maatregelen opgenomen om de digitale kloof te dichten.
Wij begrijpen ook de bezorgdheid van mevrouw Ingels omtrent de digitale korting voor consumenten, die zeker niet tenietgedaan mag worden, en delen die. Wij laten het echter aan de ministers over om daarover een concrete oplossing uit te werken.
Niet alleen moet de factuur eenvoudiger, ze moet ook in helder klaar taalgebruik worden opgesteld. Wij gaan dan ook akkoord met het voorstel van de collega van Vooruit om samen met de sector een klaretaaltoets voor de technische termen in de factuur te hanteren.
Tot slot, de factuur moet ook future-proof zijn. Nadat de nieuwe, vereenvoudigde factuur een feit is, moet ook het overleg worden opgestart om te komen tot een factuur die rekening houdt met ontwikkelingen op de markt, zoals de collega's van Ecolo-Groen hebben voorgesteld. Ook dat verzoek werd opgenomen in het voorstel van resolutie. Het lijkt ons best om dat in twee stappen te doen, want anders zal de vereenvoudigde factuur nog te lang op zich laten wachten.
Collega's, met onderhavige tekst willen wij dat er snel wordt geschakeld, zodat een vereenvoudigde energiefactuur uiterlijk op 1 januari 2022 een feit wordt. Dat hebben wij ook in de commissie al gedaan. Het is heel fijn om vast te stellen dat er zo veel draagvlak en steun is. Ik wil dan ook oprecht alle collega's van de commissie voor Energie bedanken voor de fijne samenwerking. Ik hoop dat onderhavig voorstel van resolutie opnieuw unaniem steun zal krijgen.
Ik wens minister Van der Straeten ook heel veel succes met de uitvoering van de verzoeken. Wij kijken al uit naar de verdere uitwerking. Het is misschien wat raar, maar nu ben ik toch wel bijzonder nieuwsgierig naar mijn eerste energiefactuur van 2022.
Met deze resolutie hebben we alvast samen een klein steentje verlegd in de rivier om de energiefactuur te vereenvoudigen. Hopelijk kunnen we samen nog een volgend steentje verleggen om de energiefactuur betaalbaar te houden. Dank u wel voor uw steun.
03.07 Greet Daems (PVDA-PTB): Mevrouw de voorzitster, voor ik hier in de Kamer terechtkwam, was ik actief als leerkracht in de basiseducatie, vorige week nog van naam veranderd naar Ligo. De mensen in mijn klas waren allemaal laaggeletterd. Het was mijn taak om met hen aan die laaggeletterdheid te werken en hen te versterken in hun rol als werknemer, als ouder, maar ook als consument. Dat is heel belangrijk om zelfstandig te kunnen functioneren en te participeren in de samenleving. Een vast onderdeel van mijn les was dan ook hun zelf meegebrachte post bekijken en leren begrijpen. Die energiefacturen waren echt niet gemakkelijk. Hoeveel moet ik betalen, tegen wanneer? Waar staat het rekeningnummer? Moet ik nu bijbetalen of krijg ik iets terug? Wat moet ik doen als ik nu niet kan betalen? Ik heb daar alle mogelijke energiefacturen zien passeren.
Deze resolutie betreffende het vereenvoudigen van de energiefacturen is broodnodig, niet alleen voor de cursisten van Ligo, maar er zijn veel meer consumenten die hun energiefactuur niet of moeilijk begrijpen. In een studie van de Europese Commissie gaat het om meer dan 40 % van de consumenten. Dat zijn er gigantisch veel. Bij gezinnen in energiearmoede, die moeite hebben om hun energiefactuur te betalen, ligt dat aandeel nog eens veel hoger. De liberalisering van de energiemarkt heeft tot een explosie van verschillende energiecontracten geleid en tot een wirwar van tarieven en prijsformules. Burgers lopen eigenlijk verloren in de jungle van de vrije energiemarkt. Het zijn vooral kwetsbare mensen die hier letterlijk en figuurlijk de prijs voor betalen. Het is dan ook goed dat er eindelijk werk wordt gemaakt van een vereenvoudigde factuur. De PVDA-fractie zal deze resolutie dan ook steunen. Deze resolutie is een stap in de goede richting, maar is slechts een kleine stap. De energiefactuur daalt niet door ze begrijpelijker te maken. Dit voorstel verandert weinig aan het feit dat een op de vijf gezinnen vandaag in energiearmoede leeft. Dit cijfer is dan ook nog eens sterk toegenomen door de coronacrisis.
We vragen dan ook dat de energiefactuur zélf wordt hervormd, dat de btw op energie wordt verlaagd naar 6%, dat de kosten voor groene stroom uit de factuur worden gehaald en dat het sociale tarief structureel wordt uitgebreid tot al wie moeite heeft met de betaling van de factuur. Het is een illusie dat meer transparantie op de energiemarkt, wat het voorstel van resolutie beoogt, op zich voldoende is in de strijd tegen de energiearmoede.
Het Platform tegen Energiearmoede van de Koning Boudewijnstichting heeft in 2018 zes fundamentele uitdagingen geformuleerd rond het vereenvoudigen en begrijpbaarder maken van de energiefactuur en daarnaast vijftien concrete aanbevelingen gegeven.
In de eerste versie van het voorstel wordt de regering enkel gevraagd om tot een akkoord te komen met de deelstaten om de energiefactuur te vereenvoudigen. Hoe die energiefactuur precies moest worden vereenvoudigd, dat laat de tekst volledig aan de regering over.
Gelukkig beschrijven de verzoeken 4 en 5 gelukkig in het voorliggende voorstel wel hoe de energiefactuur moet worden vereenvoudigd. Wij vragen echter dat alle 15 aanbevelingen van het Platform tegen Energiearmoede worden uitgevoerd. Die aanbevelingen zijn pertinent, effectief, haalbaar en eenvoudig uitvoerbaar. Wij zien dan ook geen enkele reden waarom de regering zich hier niet aan zou kunnen houden. De heer Warmoes diende hiervoor in de commissie reeds een amendement in, dat helaas werd weggestemd. Daarom dienen wij vandaag dat amendement opnieuw in, opdat alle aanbevelingen van het Platform tegen Energiearmoede volledig zouden kunnen worden uitgevoerd en niemand meer uit de boot valt. Ik roep dan ook op om het amendement goed te keuren.
03.08 Kris Verduyckt (Vooruit): Mevrouw de voorzitster, elk voorstel van resolutie en elk wetsvoorstel dat we ter stemming leggen, vinden wij belangrijk en dat zeggen we ook steeds. Maar hier gaat het wel om een zeer belangrijke tekst, omdat ieder gezin in het land een energiefactuur krijgt, zonder uitzondering. Voor ieder gezin gaat een deel van het gezinsbudget naar de energiefactuur en voor 20 % zelfs een problematisch groot deel.
Er zijn dus maatregelen nodig. In die optiek kunnen we de voorzet van mevrouw Dierick toejuichen. Welke burger begrijpt zijn factuur nog goed? Dat zijn er bijzonder weinig, denk ik.
Ik ga nog even in op onze extra scheut met de invoering van de taaltoets. Het klinkt misschien gek, maar ook dat kan bijdragen aan een begrijpelijke factuur. Men kan een heel overzichtelijke en duidelijke factuur hebben, maar als men niet begrijpt wat er staat, heeft dat alsnog weinig zin. Zowel Netwerk tegen Armoede als de Koning Boudewijnstichting vroeg daarvoor aandacht en formuleerde enkele ideeën. Wij reiken die graag aan met de vraag aan de minister om daar iets mee te doen. Consumenten haken immers af, omdat ze hun energiefactuur niet begrijpen, en ze openen ze zelfs niet meer en gooien ze weg. Van de energiefactuur gaat het naar aanmaningen, vervolgens naar een afbetalingsplan. Als het zo niet lukt, wordt er zelfs een incassobureau bijgehaald. In het verslag van de ombudsman leren we dat alsmaar meer energieleveranciers incassobureaus inschakelen, ook al is dat geen oplossing voor personen in die situatie; het maakt de zaak alleen maar erger.
Men zegt vaak dat woorden ertoe doen. Ook in dit geval kunnen woorden ertoe doen en ervoor zorgen dat mensen afhaken en niet goed weten wat ze moeten doen. Daarom is de aandacht voor de boodschap en de tekst voor ons erg belangrijk. Ik ben ook blij dat de collega's dat hebben erkend en dat we de invoering van een taaltoets hebben opgenomen in de tekst van mevrouw Dierick.
Collega's, ik denk dat we goede stappen aan het zetten zijn; de regering is nu aan zet om onze energiefactuur overzichtelijker te maken. Dat is immers nodig. De energiesector dreigt de komende jaren alleen maar complexer te worden, onder andere door de flexibele contracten, ook al betekenen die een goede zaak.
Gisteren, op 11 mei 2021, hebben we in de commissie ook unaniem het verbod op de slapende contracten goedgekeurd. Ook dat is een goede stap naar een eenvoudige en transparante markt, waaraan onderhavig voorstel van resolutie ook bijdraagt. Ik twijfel er niet aan dat de minister de verzoeken ter harte zal nemen. Wij zullen met onze fractie de tekst uiteraard met veel plezier goedkeuren.
03.09 Sophie Rohonyi (DéFI): Madame la ministre, chers collègues, je voulais tout d'abord remercier les auteurs de ce texte, mais aussi les collègues qui l'ont amendé en commission, de sorte que mon groupe souscrit totalement à sa version finale telle qu'adoptée en commission.
Comme on l'a dit, ce qui est en jeu ici, c'est une simplification des factures d'énergie, combinant lisibilité et transparence au profit de tous les consommateurs et en particulier des publics les plus vulnérables. On peut d'ailleurs regretter que la simplification de la facture énergétique ait pris tant de temps pour émerger et devenir réalité, en se référant aux constats déjà posés en 2018 par la plateforme de lutte contre la précarité énergétique de la Fondation Roi Baudouin.
Il n'en demeure pas moins que cette proposition de résolution a été soumise à une large consultation, de Test-Achats à la CREG en passant par les Régions. Il faudra compter sur un accord entre les entités fédérées pour que cette simplification devienne concrète pour les consommateurs dès le 1er janvier 2022.
Toujours est-il que la volonté est présente, afin qu'à l'issue de l'été 2021, la coordination des différentes législations et réglementations fédérales et régionales soit assurée. Nous nous réjouissons d'ailleurs que cet accord soit présenté à la Chambre comme le prévoit cette proposition de résolution et ce, dès la prochaine rentrée parlementaire de septembre. C'est vraiment fondamental parce que notre Parlement doit être dûment informé et pouvoir contrôler le suivi qui sera donné à cet accord.
La proposition de résolution garantit également la possibilité d'obtenir une version papier de la facture simplifiée, comme on l'a dit. Elle fait également preuve de pragmatisme, en prévoyant que cette simplification devra être revue en fonction de la transition énergétique et que cette simplification devra s'accompagner d'une vraie lutte contre la fracture numérique.
Je terminerai en affirmant qu'au regard de l'inflation législative et réglementaire sans cesse croissante dans notre pays, il est vraiment essentiel de veiller à ce que chaque citoyen soit traité sur un pied d'égalité quant à la lisibilité et à la bonne compréhension de tous les documents administratifs, dont la facture énergétique. Je dirais même qu'il s'agit ici d'un progrès sociétal, aussi majeur que la transition énergétique en tant que telle, car tout ce qui fait reculer les inégalités constitue toujours un pas en avant.
C'est d'ailleurs la raison principale pour laquelle mon groupe soutiendra avec enthousiasme cette proposition de résolution. Cependant, nous serons extrêmement attentifs à son suivi.
03.10 Minister Tinne Van der Straeten: Mevrouw de voorzitster, collega's, ik dank u voor het harde werk tijdens de vorige en de huidige legislatuur en in de afgelopen maanden rond deze tekst. Het is met veel ambitie dat ik het stokje van u overneem en ik zal mijn uiterste best doen om de ambitieuze timing in de resolutie waar te maken.
Er is inderdaad al voorbereidend werk gedaan. We moeten dus niet van een wit blad beginnen, we kunnen verder werken op wat er al is gebeurd op federaal niveau en op het niveau van de Gewesten. Wat ons bindt, is die overzichtelijke, duidelijke en betaalbare energiefactuur. Ik wil de collega's bedanken omdat ze niet alles op één hoop hebben gegooid, maar doelstelling per doelstelling hebben gewerkt. Het is niet omdat iets niet in deze tekst staat dat het geen bekommernis is noch van de collega's noch van mezelf.
Ik kijk ernaar uit om samen met u de vooruitgang van de tekst verder op te volgen, zodat we kunnen blijven samenwerken aan een sterke consumentenbescherming en aan een sterke energieconsument, maar tegelijkertijd ook aan een diligente leveranciersmarkt. Dat is voor mij heel belangrijk.
We hebben terecht de focus op de consument gelegd, de consument die zijn factuur ontvangt en deze moet kunnen begrijpen. Dat is al lang een van de vragen van de Koning Boudewijnsstichting. We hebben echter ook sterke leveranciers nodig, die in het kluwen van de markt hun job op een goede manier kunnen doen. Zeker het aspect van future proofed, hoe onze energiefactuur er in de toekomst zal uitzien en leveranciers zich in de toekomst zullen gedragen, is een aspect waarover wij de komende maanden verder van gedachten zullen wisselen.
Ik wil u van harte bedanken voor het geleverde werk. Ik neem het stokje over en we zullen mekaar hierover binnenkort ongetwijfeld weer spreken.
La présidente: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)
Vraagt nog iemand het woord? (Nee)
La discussion est close.
De bespreking is gesloten.
* * *
* *
Ingediend amendement:
Amendement déposé:
Verzoek/Demande 4
• 10 – Greet Daems (1650/6)
* * *
* *
L'amendement est réservé.
Het amendement wordt aangehouden.
Le vote sur l'amendement réservé et sur l’ensemble de la proposition aura lieu ultérieurement.
De stemming over het aangehouden amendement en over het geheel van het voorstel zal later plaatsvinden.
04 Proposition de loi modifiant le Code civil en ce qui concerne les liens personnels entre frères et soeurs (780/1-11)
04 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, in verband met de persoonlijke banden tussen broers en zussen (780/1-11)
Proposition déposée par:
Voorstel ingediend door:
Sophie
Rohonyi, François De Smet.
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
Le
rapporteur, Mme Katja Gabriëls, renvoie à son rapport écrit.
04.01 Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Collega's, wij hebben het voorliggend wetsvoorstel zeer grondig besproken in onze commissie. Het heeft ook een lange weg afgelegd in de commissie: er waren twee lezingen en tijdens de tweede lezing hebben wij nog hoorzittingen georganiseerd en werd het voorstel nog fundamenteel gewijzigd. Zoals wij steeds hebben benadrukt, zijn wij ook voorstander van het principe dat aan de basis ligt.
Het voorstel wil ervoor zorgen dat broers en zussen een principieel omgangsrecht hebben. Onze fractie ondersteunt dat broers en zussen, indien mogelijk, niet van elkaar gescheiden mogen worden. Het is uiteraard zeer belangrijk dat kinderen, zeker in precaire omstandigheden, de familiale banden kunnen behouden en onderhouden. Kinderen van hetzelfde gezin kunnen een grote emotionele steun voor elkaar zijn. Zij hebben vaak hetzelfde meegemaakt en weten dus exact wat er echt speelt in een gezin. Goede onderlinge contacten komen kinderen van alle leeftijden dus ten goede. Onze fractie benadrukte dat trouwens ook al in het Vlaams Parlement, nog vooraleer wij aan de bespreking van het wetsvoorstel in de Kamer begonnen.
Het kan echter niet zo zijn dat het voorstel tot gevolg zou hebben dat broers en zussen niet geplaatst zouden kunnen worden omdat zij niet samen geplaatst kunnen worden. Het belang van het kind moet steeds voorop staan en het moet dus absoluut worden vermeden dat kinderen noodgedwongen in gevaarlijke of onaangepaste situaties zouden moeten verblijven.
In de vorige versies van het voorstel stond ook nog een aantal andere zaken, zoals onder andere de procesonbekwaamheid voor kinderen vanaf 12 jaar en zelfs voor kinderen jonger dan 12 jaar. Wij hebben steeds benadrukt tijdens de eerste lezing en in de behandeling van het voorstel dat wij dat een zeer ondoordacht idee vonden, maar dat bleek ook uit de hoorzitting en de vele spontane adviezen die wij in reactie op het voorstel hebben ontvangen. Wij zijn dan ook blij dat het voorstel op dat punt is gewijzigd en dat dit onderdeel eruit is gehaald. Het debat hierover kan altijd later en globaler worden gevoerd, al zijn wij er op zich geen voorstander van.
Er is nog een aantal punten die ik wens te verduidelijken en ik wil ook twee vraagjes stellen aan de hoofdindienster van het voorstel.
Ten eerste, in artikel 2 staat dat de rechtbank eenzelfde regeling nastreeft voor alle broers en zussen. Dat betekent volgens onze visie niet dat broers en zussen per se op exact dezelfde dagen bij dezelfde ouder moeten verblijven.
Belangrijk is dat de verblijfsregeling toelaat aan de broers en zussen om het contact met elkaar te onderhouden. Het kan echter wel het geval zijn dat er verschillen zijn in de regelingen, dit natuurlijk afgestemd op de concrete situatie en op de wenselijkheid.
Ten tweede, in artikel 3 staat dat alle broers en zussen op elke leeftijd het recht hebben om persoonlijk contact met elkaar te onderhouden. Graag had ik gehad dat mevrouw Rohonyi, of een van de andere indieners, nog verduidelijkt dat het hier gaat om meerderjarige broers en zussen met minderjarige broers en zussen en om minderjarige kinderen onderling, maar, uiteraard, niet om meerderjarige broers en zussen onderling. Ik haalde dat punt ook reeds aan in de commissie. In de tekst wordt gesproken over "op elke leeftijd" en dat durft anders vermoeden. De definitie van het nieuwe artikel 387 sexies-decies is immers niet van toepassing op dit artikel, aangezien het alleen van toepassing is voor het nieuwe hoofdstuk 3.
Het lijkt mij immers niet de bedoeling dat dit voorstel ook de verhouding tussen volwassenen gaat regelen. Het gaat hier wel degelijk om rechten die voortvloeien uit onder andere het kinderrechtenverdrag. Mevrouw Rohonyi, misschien kunt u dat nogmaals bevestigen.
Ten slotte, in artikel 387 septies-decies wordt gesproken over de ouders, de pleegzorgers, de rechtbank en de daartoe bevoegde overheid, die het behoud van persoonlijke contacten tussen het kind en elk van zijn broers en zussen nastreven. Volgens ons dient ook de voogd hieronder begrepen te worden. Die term is echter niet opgenomen in de tekst, tenzij dat er impliciet uit zou blijken. Misschien kunt u dat ook nog even verduidelijken.
Voor ons is het belangrijk dat deze vragen nog verduidelijkt worden, maar inhoudelijk zullen wij dit voorstel, uiteraard, na al die aanpassingen, steunen.
04.02 Khalil Aouasti (PS): Madame la présidente, nous accueillons cette proposition de loi positivement. Avant toute chose, je tenais à remercier ma collègue Rohonyi et mon collègue De Smet pour la pugnacité et l'ouverture dont ils ont fait preuve dans ce dossier, ainsi que pour la collaboration parfaite qui a eu lieu entre les différents groupes en commission en vue de son aboutissement.
Ce dossier est important car, jusqu'à présent, le droit à la vie privée familiale connaissait davantage une dimension verticale – parents-enfants, grands-parents-enfants – qu'une dimension horizontale, à savoir une reconnaissance de la fratrie. Ce n'est pas neuf, c'est un sujet sur la table depuis plus de 20 ans en Belgique, à tel point que nos voisins français ont légiféré en la matière en 1996. Depuis quelques semaines, on parle beaucoup de lois de 1996 dans cette enceinte; ce n'est pas la même.
Quoi qu'il en soit, nous sommes en retard dans le cadre de ce débat. De nombreuses études ont démontré que les relations entre frères et sœurs, celles de fratrie, sont nécessaires et constituent des bases solides pour se construire comme enfant et faire face à l'adversité de la vie. Ils s'offrent, entre eux, un soutien, une grande sécurité affective et un soutien psychologique. À l'inverse, les séparations – et ce n'est pas anecdotique, les statistiques indiquent que plus de 35 % des milieux familiaux sont soit des familles monoparentales, soit des familles recomposées – peuvent être vécues comme un réel traumatisme.
Ce texte offre donc deux avantages essentiels et non négligeables. Premièrement, le principe suivant lequel les enfants faisant partie d'une fratrie, lorsqu'ils sont mineurs, ont le droit de ne pas être séparés. Comme mentionné dans le texte, ce droit s'exercera sous réserve de l'intérêt de chacun des enfants, intérêt qui commanderait une autre solution. Deuxièmement, s'ils devaient malgré tout être séparés, un droit consacré à entretenir des relations personnelles entre eux. Ce droit est désormais automatique et est destiné à concrétiser la relation affective nécessaire qui doit exister et présider à toute fratrie.
Concrètement, il s'agira d'éviter la double peine face aux aléas de la vie que subissent les enfants: les divorces, les disparitions d'enfants, le placement d'enfants, les recompositions familiales. Les autorités auront donc une obligation positive, dès lors qu'elle n'est pas contraire à l'intérêt de ces enfants. Même lorsqu'un enfant est placé dans un établissement, par exemple, il préserve un droit à maintenir une relation avec ses frères et sœurs. Il faut aussi reconnaître qu'on coule dans un texte une pratique que de nombreux magistrats et juges de la famille notamment essaient déjà d'appliquer.
Cette proposition de loi détient une autre force, car elle répond aux
évolutions familiales. Ce n'est pas seulement le lien "légal" et
"biologique" qui est consacré, mais également – dans le cas des
familles recomposées et celui d'autres milieux familiaux – le lien
affectif. En 2021, il importait en effet de le prendre aussi en considération.
Cette notion de frère et sœur sera désormais largement entendue. Comme je le
disais, elle n'est pas conditionnée par un lien biologique ou une formalité
administrative, mais étendue à l'éducation dans un ménage commun.
Enfin, et ce
n'est pas le moindre aspect de ce texte, puisqu'un droit n'est rien s'il ne
peut être protégé, il pourra l'être par un magistrat. En effet, nous offrirons
aux enfants de douze ans et plus la capacité d'ester et de faire reconnaître
leur droit à ne pas être séparés ou celui de préserver leur relation
personnelle avec les autres membres de leur fratrie.
Bref, ce texte
constitue une évolution essentielle. Et je tiens à remercier la
collègue Rohonyi pour le travail accompli.
04.03 Katleen Bury (VB): Mevrouw de voorzitster, dit wetsvoorstel, over de broers en zussen, is zeer belangrijk. Uiteraard steunt het Vlaams Belang het principe.
Het voorstel dat nu ter goedkeuring voorligt, namelijk de wettelijke verankering van het broeder- en zusterschap in het Burgerlijk Wetboek, zal echter geen oplossing bieden. Zowel feitelijk als juridisch is het voorstel niet haalbaar. In de praktijk zal dit voorstel geen zoden aan de dijk brengen.
Eerst en vooral rijst de vraag in welke mate België nood heeft aan een federale wet die de scheiding van broers en zussen in principe verbiedt. Het wetsvoorstel biedt op die vraag geen antwoord. Volgens artikel 22bis van de Grondwet is elke Belgische instantie verplicht om het belang van het kind als eerste overweging in acht te nemen, bij elke beslissing die het kind aangaat. Vervolgens geldt ook het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming, dat bepaalt dat alle instanties ervoor moeten zorgen dat broers en zussen niet gescheiden worden. De invoeging van §3 in artikel 374 van het oud Burgerlijk Wetboek is dan ook niet meer dan de bevestiging van een bestaande overtuiging en praktijk en is in feite overbodig.
Vervolgens, artikel 375bis van het oud Burgerlijk Wetboek omvat reeds het recht om persoonlijk contact te onderhouden met het kind door diegenen die een bijzonder affectieve band met het kind hebben. Dat impliceert uiteraard ook broers en zussen. De toevoeging van de vermelding "broers en zussen hebben het recht op persoonlijk contact met elkaar" is enkel nuttig voor die broers en zussen die geen affectieve band hebben met elkaar. De omschrijving "bijzonder affectieve band" is duidelijk en behoeft geen verduidelijking.
Bij de invoering van het Burgerlijk Wetboek in 1804 toonden de wetgevers meesterschap door zich te beperken tot beknopte, algemene bepalingen. Nu zou er een extra categorie aan worden toegevoegd. De wetgever bewandelt de weg misschien niet in de juiste richting. Dat blijkt overigens ook al uit de moeilijkheden om een duidelijke definitie te geven van broers en zussen, waarvoor nieuwe terminologie wordt gebruikt die voor grote interpretatieproblemen zal zorgen.
Vallen zuiver biologische broers en halfbroers en –zussen echt onder de bepaling? Hoe gaat dat dan met kinderen die eenzelfde donor hebben? De vraag rijst ook hoe een familierechter plusbroers en pluszussen samen kan houden nu hij niet bevoegd is en ook geen materiële rechtsgrond heeft om een verblijfsregeling van een pluskind bij een plusouder op te leggen.
Ik kom aan de praktische uitwerking van het voorstel. Er is een schrijnende praktijk van problemen bij uithuisplaatsing en de jeugdbescherming. Weinig pleeggezinnen kunnen de plaatsing van meerdere broers en zussen aan. Dit probleem wordt niet aangepakt en verschoven naar de deelstaten. De indienster van het voorstel formuleert het als volgt:
"Les Communautés doivent faire en sorte qu'il y ait suffisamment de places pour ces enfants."
Iedereen weet dat de budgetten hiervoor onbestaande zijn. De wachtlijsten in de zorg slepen nu al jaren aan. Een principe in het Burgerlijk Wetboek verankeren, zal hier niets aan veranderen. Bovendien heeft de Raad van State in het pleegzorgdossier al geoordeeld dat de federale overheid haar bevoegdheden overschrijdt als er een voorwaarde gekoppeld zou worden aan de maatregel of de hulpverleningsvorm van de gezinsplaatsing. De bevoegdheid om zo'n voorwaarde in te voeren is volgens de Raad gebonden aan de bevoegdheid van de Gemeenschappen om die maatregel of die hulpverleningsvorm zelf in te voeren of te organiseren. De vraag rijst dus waarom er nog geen belangenconflict is opgeworpen. De wetgever riskeert ook een vernietigingsberoep bij het Grondwettelijk Hof op grond van schending van de bevoegdhedenverdeling.
In het initiële wetsvoorstel werd aan broers en zussen de mogelijkheid geboden in rechte op te treden. Dat was een verfrissende gedachte die weliswaar met haken en ogen aaneen hing, maar voor de Vlaams Belang-fractie was dat wel de reden om ons op de eerste tekst die werd gestemd niet te onthouden. Nu blijft er enkel een puur theoretische verankering in het Burgerlijk Wetboek over die door geen van de partijen in rechte afgedwongen kan worden. De indienster van het wetsvoorstel was nochtans duidelijk in de commissie. Het recht om in rechte op te treden ligt haar na aan het hart. Het mede door haar ingediende wetsvoorstel beoogt dan ook dat recht te waarborgen inzake de twee voornaamste rechten die uit dat broeder- of zusterschap voortvloeien.
De vertegenwoordiger van de minister van Justitie bevestigde in de commissie voor Justitie dat de vernieuwing inzake het recht voor minderjarigen jonger dan twaalf jaar om in rechte op te treden niet ingrijpend is, meer bepaald gelet op het bestaande artikel 1004/1. "De bekrachtiging van het nieuwe recht zal volgens sommigen praktische problemen met zich mee meebrengen. De spreker kan begrip opbrengen voor die argumenten, maar het gaat niet om onoverkomelijke moeilijkheden, zoals ook de Raad van State heeft aangegeven. Het zal een inspanning vergen, maar dat is het waard, want het gaat om kinderen die behalve hun broers en zussen niemand anders meer hebben. Het is van wezenlijk belang dat dit broeder- en zusterschap wordt gevrijwaard. Er zullen dus inspanningen moeten worden geleverd, maar het is de moeite waard dat recht te verankeren." In de hoorzittingen kwamen schrijnende getuigenissen aan bod van meerderjarigen die als kind niet betrokken worden bij deze procedure. Er werd tijdens de commissie niets uitgeklaard over de verhouding tussen het bestaande hoorrecht voor de kinderen en de initieel voorziene procesbekwaamheid in dit wetsvoorstel.
Met de ingediende amendementen werd dit hete hangijzer niet alleen doorgeschoven, het werd zelf volledig in de doofpot gestopt.
Vandaag ligt hier een lege doos met een hele mooie rode strik ter tafel. Dat is jammer want dit had een vooruitstrevende wet kunnen worden. Om die reden zal onze fractie zich onthouden bij de stemming.
04.04 Florence Reuter (MR): Madame la présidente, je serai brève. Étant donné que ce sont mes collègues qui ont suivi les débats en commission, je tenais à remercier les auteurs de cette proposition, qui me semble une évidence, même s'il a fallu du temps pour en arriver là. Je tiens à dire que mon groupe la soutiendra bien évidemment.
04.05 Koen Geens (CD&V): Mevrouw de voorzitster, ik houd eraan mevrouw Rohonyi te feliciteren met dit initiatief en met het feit dat zij het geduld heeft gehad om de voorstellen tot wijziging, die bij herhaling zijn aangebracht, te verdragen en zelfs te steunen.
Het is belangrijk om ook de experts te danken. Wij hebben bij de eerste lezing de aanmaning vanuit de academische wereld gekregen dat we misschien, door procesrechterlijke bekwaamheid aan kinderen te geven, een stap te ver waren gegaan. Wij hebben dan de wijsheid gehad om hoorzittingen te houden. Die hebben geleid tot de voorliggende tekst, die ik geen compromis maar een goede wettekst zou noemen, wat voor een principe dat zo belangrijk is als het recht van broers en zussen om niet gescheiden te worden wezenlijk is.
Men moet goed begrijpen waarover het gaat. Het gaat over een recht dat wordt gevestigd in het belang van het kind, maar dat recht kan het kind zelf niet opeisen. Het is de omgeving van het kind, en de rechter in laatste instantie, die ervoor moet zorgen dat dit recht wordt gewaarborgd.
Om die reden is het ook geen absoluut recht. Het is niet mogelijk om er in alle omstandigheden voor te zorgen dat broers en zussen die minderjarig zijn niet gescheiden worden. Het kan noodzakelijk zijn, in het belang van het kind, in het belang van het gezin, bijvoorbeeld bij een echtscheiding of een plaatsing, dat broer en zus worden gescheiden, hoe jammer dat ook is, maar dikwijls zal het kind in zo'n omstandigheden daarmee zelf akkoord kunnen gaan.
Als het belang van het kind niet kan worden gerealiseerd door broer en zus niet te scheiden, dan moet het minstens kunnen worden gerealiseerd door broer en zus het recht te geven om persoonlijk contact te houden, zelfs als de ouders of de plaatsingen in een pleeggezin geografisch gezien ver uit elkaar liggen.
Ik denk ook dat wij er goed aan gedaan hebben om de notie van broer en zus voor doeleinden van dit recht, dat betreft zowel het gezin, de instelling, het pleeggezin als de voogdij, ruim te definiëren als kinderen die in hetzelfde gezin worden opgevoed. Dat is een verwijzing naar artikel 222 van het Burgerlijk Wetboek inzake opvoeding in hetzelfde gezin. Het kan best zijn dat men geen bloedband heeft, maar dat men wel het voorrecht had om in hetzelfde gezin groot te worden.
Ik onderstreep nogmaals dat wanneer men opgroeit in dezelfde instelling, dat niet kan leiden tot een kwalificatie als broer en zus, omdat een instelling geen gezin is en er in een instelling dus geen band als broer en zus kan ontstaan. Wel hebben kinderen die broer en zus zijn in de brede zin van het woord, het recht om, wanneer zij geplaatst worden, in de mate van het enigszins mogelijke in dezelfde instelling te verblijven.
Collega Rohonyi, ik denk dat dit een vooruitgang is voor de kinderen en een vooruitgang voor de gezinnen. In de mate van het mogelijke hebben wij het belang van het kind maximaal laten zegevieren.
Het is te vroeg om kinderen een procesrechtelijke bekwaamheid te geven. Dat ligt voor de hand. Wat niet is, kan echter nog komen. Tussen vandaag en morgen zijn vele bruggen te bouwen.
04.06 Catherine Fonck (cdH): Madame la présidente, chers collègues, la perspective de l'adoption de cette proposition de loi me réjouit profondément. Pour tout vous dire, j'y avais moi-même été confrontée en qualité de ministre de l'Aide à la jeunesse en Communauté française. À plusieurs reprises, j'ai assisté à des situations très difficiles où, de toute évidence, il était de l'intérêt des enfants d'une même fratrie de rester ensemble, mais où cette possibilité était extrêmement limitée. Tout le monde se mobilisait. À ce titre, il faut saluer les acteurs de l'aide à la jeunesse: les services sociaux, l'administration de l'aide à la jeunesse et même le cabinet. Tout le monde était donc sur le pont, et les bonnes volontés ne manquaient pas. Il a fallu remuer ciel et terre pour que l'intérêt de ces enfants de rester et de grandir ensemble soit respecté. Ce n'était pas toujours possible, mais nous devons saluer les efforts entrepris par le terrain en vue d'y parvenir.
J'avais été marquée par cette expérience. Avec Laurette Onkelinx et le délégué aux droits de l'enfant, j'avais donc organisé un colloque sur le sujet à la Chambre, en novembre 2018, qui était intitulé: "Comment assurer le maintien du lien au sein des fratries?" Il a donc fallu un petit peu de temps pour y parvenir. Vous comprendrez sans peine à quel point me réjouit l'aboutissement de la proposition de loi défendue avec beaucoup de talent et de ténacité par nos collègues Sophie Rohonyi et François de Smet.
Cet aboutissement résulte d'un travail de longue haleine, visant à créer des droits. Or, si nous voulons qu'ils soient respectés et effectifs, de sorte que toutes les fratries puissent en bénéficier, il faudra que les Communautés développent bien davantage les structures nécessaires à l'exécution des droits que nous reconnaissons par le biais de la présente proposition.
Le travail qui a été accompli par la commission de la Justice, où je ne siège pas - c'est ma collègue Vanessa Matz qui y participe - me paraît être un travail de qualité. Des auditions ont été menées. Il en a été tenu compte. Un avis circonstancié a été rendu par le Conseil d'État. Il en a été tenu compte également. Des amendements ont été déposés et adoptés, ce qui a d'ailleurs permis de créer un large consensus au sein de la commission et, je l'espère, aujourd'hui, de notre hémicycle.
La reconnaissance et la protection des liens qui unissent les frères et les sœurs sont à nos yeux une avancée essentielle. Le droit à la préservation de ces liens, sauf lorsqu'ils vont à l'encontre de l'intérêt de l'enfant, est fondamental.
La prise en compte de liens issus de nouvelles formes de cellules familiales est également un élément important, de même que la désignation préférentielle d'un même tuteur pour tous les frères et sœurs.
Le retrait du droit d'action en justice des enfants mineurs de plus de 12 ans de la proposition est une sage décision. Non pas parce que nous y serions opposés. Pas du tout! Mais parce que cela mérite davantage de réflexion, vu l'absence d'unanimité entre les experts sur cette question qui s'inscrit, c'est vrai, dans un cadre plus large que la présente proposition. Mais la réflexion, très clairement, mérite aussi d'être poursuivie.
Il reste maintenant, je le disais, à mettre en place les infrastructures nécessaires pour que le droit reconnu aux frères et aux sœurs soit effectif, se concrétise, et ce, dans de bonnes conditions, tant dans les situations de placement que dans celles des séparations et divorces venant devant les tribunaux de la famille. Le rôle des juges de paix en matière de tutelle sera bien évidemment aussi important.
Pour une grande part, c'est vrai, une fois cette loi votée, ce n'est plus à nous de jouer au niveau du fédéral, mais essentiellement aux Communautés. De ce qu'elles feront ou ne feront pas dépendra la portée concrète de notre travail. C'est pourquoi j'invite le ministre de la Justice à mobiliser les Communautés pour qu'elles fassent ce qui est nécessaire. J'insiste également auprès de chacun de nos collègues pour qu'ils fassent passer le message auprès de leurs collègues des entités fédérées afin de mettre toute la pression nécessaire sur leurs gouvernements respectifs, pour que cette loi soit pleinement effective et que plus jamais un enfant ne soit privé du droit de vivre avec ses frères et sœurs lorsque son intérêt ne s'y oppose pas.
Vous l'avez évidemment compris: le groupe cdH soutiendra avec grand plaisir cette proposition de nos collègues de DéFI. Je vous remercie.
04.07 Sophie Rohonyi (DéFI): Madame la présidente, chers collègues, je vous avoue que j'ai du mal à cacher mon émotion aujourd'hui parce que lorsque j'ai demandé l'examen prioritaire de cette proposition de loi en commission de la Justice, j'étais très loin d'imaginer à quel point le chemin à parcourir serait finalement aussi long et ardu. Je suis surtout émue parce que je pense à tous ces enfants qui attendaient cette modification législative, tous ces enfants devenus adultes qui, durant leur enfance ou leur adolescence, ont été séparés de leur(s) frère(s) ou de leur(s) sœur(s) à l'occasion d'un placement en institution ou en famille d'accueil.
Aujourd'hui, je pense par exemple à Roberto qui, il y a peu, écrivait à son frère: "J'avais dix ans lorsque nous avons été séparés. Tu en avais neuf. Cela ne se passait pas bien à la maison et le tribunal de la jeunesse a donc décidé de nous placer. Comme il n'y avait pas de place pour nous accueillir tous les deux, nous avons été séparés. Je me sentais seul et impuissant. J'ai entendu dire que tu étais parfois agressif. Je suis sûr que cela se serait mieux passé si nous n'avions pas été séparés. Il y a des moments de disputes entre les frères et les sœurs mais quand ils ne sont plus à vos côtés, vous perdez finalement une part de vous-même."
Je pense aussi à Lindsay: "Papa était alcoolique. Maman souffrait d'une maladie mentale. Peu à peu, j'ai pris la place des parents pour épauler mes deux frères. Vient ensuite le décès de papa. J'obtiens un appartement via le CPAS mais mes deux frères sont placés chez notre tante. Je ne voyais alors mes deux frères qu'une fois par mois. Cette séparation a été atroce. On venait de perdre notre père et je les perdais eux aussi. J'avais besoin d'eux et eux avaient besoin de moi, pas seulement pour le partage des rires, les rappels des bons moments, la déconne. Je les rassurais aussi. J'ai adopté des comportements maternels. Endosser ce rôle donnait un véritable sens à ma vie, une source d'espoir et là, soudainement, je n'avais plus aucune raison de vivre. Cette période a été une torture."
Ces enfants ont connu le drame d'être placés, d'être déracinés de leur foyer parce que leurs parents étaient décédés ou défaillants ou violents ou encore parce que leurs parents divorçaient et avaient dans la foulée décidé de les séparer. C'est alors qu'ils ont connu un autre drame, celui d'être séparés de leur(s) frères ou de leur(s) sœur(s), de cette relation stable, sécurisante et de confiance dont ils avaient plus que jamais besoin.
On voit d'ailleurs que la fratrie est devenue, au fil de ces dernières décennies, une cellule de stabilisation. C'est une fonction que ne remplit plus nécessairement la famille nucléaire. Aujourd'hui, le lien de fratrie survit aux séparations des parents, ce qui ne peut pas être négligé lorsqu'on sait qu'un couple sur deux divorce, mais aussi qu'un couple qui se sépare sur deux le fait avant les cinq ans de leur dernier enfant. C'est précisément pour éviter au maximum ce drame que mon groupe a déposé cette proposition de loi voici vingt ans.
Eh oui, chers collègues, cela fait vingt ans que nous avions relevé ce vide juridique dans le droit belge, qui mettait de côté cette relation familiale horizontale, au contraire de ce que le droit prévoyait pour les relations entre parents et enfants mais aussi entre petits-enfants et grands-parents. En effet, aujourd'hui, lorsqu'un enfant est en danger, lorsqu'il faut le retirer de son milieu familial, une séparation entre les frères et les sœurs peut avoir lieu. Cette séparation peut être temporaire, pour régler rapidement le problème qui empêche la réunion de la fratrie, en particulier l'impossibilité matérielle de placer ces frères et sœurs dans une même institution ou dans une même famille d'accueil en raison du trop grand nombre d'enfants à placer ou encore en raison de la diversité des âges. Mais elle ne peut certainement pas durer pendant des années, comme c'est le cas aujourd'hui. Cela cause à des enfants des traumatismes qu'ils porteront en eux toute leur vie.
Ces traumatismes sont vécus par de trop nombreux enfants. Un sondage réalisé par SOS Villages d'Enfants relève que 77 % des enfants placés n'ont pas grandi avec un ou plusieurs membres de leur fratrie. En 2017, un groupe de travail lancé par la psychologue Stéphanie Haxhe, que je tiens particulièrement à saluer, mais aussi par des avocats, des assistants sociaux, des sociologues et des pédagogues, a publié une carte blanche pour appuyer notre proposition de loi, mais aussi pour pointer l'incohérence. En effet, les entités fédérées consacraient le droit découlant du lien de fratrie, mais le fédéral ne consacrait pas ce même lien.
Il était donc plus que temps que notre commission de la Justice se penche sur notre proposition de loi actualisée au regard des évolutions du droit, des pratiques et des besoins de l'aide à la jeunesse. Comme on le sait, un avis du Conseil d'État et de multiples auditions s'ensuivirent. Des avis écrits les ont accompagnés, qui, moyennant quelques demandes de précisions, ont quasiment tous souligné l'avancée législative significative que constituait ce texte. Nous avons alors pris soin d'y répondre à plusieurs niveaux.
Premièrement, la fratrie est désormais définie dans un chapitre distinct des précédents chapitres relatifs à l'autorité parentale ou encore au placement familial, comme demandé d'ailleurs par le Conseil d'État dans son avis. Cette fratrie est définie largement au sens des enfants élevés ensemble dans la même famille et qui ont développé un lien affectif particulier. Cette définition permet ainsi d'englober les frères et sœurs qui ont un lien biologique, les enfants adoptés mais aussi les demi-frères et sœurs, les enfants issus de recompositions familiales, les enfants de couples lesbiens ou homosexuels, les enfants qui ont grandi ensemble dans une famille d'accueil ou dans le cadre d'une tutelle – pour répondre à la question de ma collègue de la N-VA. C'est donc la fratrie sociale qui fera son entrée dans notre Code civil en accordant des droits aux enfants biologiques mais aussi à tous ceux qui ont grandi ensemble et développé des liens sociaux forts à préserver pour leur bon développement.
Deuxièmement, les droits qui découlent de ces liens de fratrie seront expressément mentionnés dans notre Code civil. Il y a, tout d'abord, le droit des frères et sœurs à ne pas être séparés sauf en cas de placement en IPPJ à la suite d'une infraction qualifiée de crime. Mais il y a aussi le droit d'entretenir des relations personnelles à tout âge. L'exception devient ainsi enfin le principe, qui devra toutefois être pratiqué au cas par cas dans l'intérêt supérieur de chaque enfant pris individuellement.
L'objectif ici, c'est vraiment d'éviter que certains membres de la fratrie se voient imposer un maintien avec un autre qui serait, par exemple, violent à leur égard ou encore de répondre aux besoins d'un frère ou d'une sœur ayant des besoins spécifiques en raison de son handicap, de son état de santé ou encore de sa scolarité.
Comme cela a été dit, à l'origine, nous voulions adjoindre à ces droits le droit de les faire valoir personnellement en justice. C'était toutefois sans compter la vive objection émise par certains acteurs de terrain entendus en commission, en particulier certains juges de la jeunesse, certains professeurs en droit de la famille ou encore l'association Pleegzorg Vlaanderen. Ces acteurs avaient pointé les spécificités des mineurs, le risque d'instrumentalisation par les adultes qui les entourent ou encore le fait de se retrouver acteurs de conflits dont il convient finalement de les préserver.
De son côté, le Conseil d'État avait pointé une discrimination qui en résulterait entre les enfants qui pourraient faire valoir leur lien de fratrie et les autres qui ne pourraient pas faire valoir le lien qui les unit à leurs grands-parents.
C'est pourquoi, pour donner une chance à ce texte de passer, nous avons dû faire le choix de supprimer ce droit d'ester en justice tout en sachant que chaque mineur garde le droit d'être entendu pour toute décision qui le concerne, comme prévu d'ailleurs par la Convention internationale relative aux droits de l'enfant.
Il n'empêche qu'une réflexion devra à terme s'amorcer concernant la capacité en justice des mineurs, en leur garantissant l'assistance d'un avocat neutre, indépendant et spécialement formé à la défense des mineurs, en particulier lorsque les situations sociales extrêmement difficiles auxquelles ces mineurs ont été confrontés en ont fait des êtres particulièrement matures et responsables. Il s'agit ici finalement de faire confiance à la parole de l'enfant.
Pour le reste, je suis particulièrement heureuse que les frères et sœurs ne seront en principe plus privés des seuls repères qu'il leur reste, de ce lien qui les construit au présent, mais aussi et surtout pour toute leur vie d'adulte. Ils ne seront plus privés de cette source de sécurité affective et de soutien psychologique si importants à leur âge. Ils ne seront plus privés d'une composante fondamentale de leur droit à la vie familiale, consacré dans la Convention internationale relative aux droits de l'enfant, mais aussi dans la Convention européenne des droits de l'homme, ou encore dans notre propre Constitution.
Je tiens à remercier chaleureusement le cabinet du ministre de la Justice pour sa collaboration dans le cadre de la rédaction de nos amendements, mais aussi les collègues ayant compris que la question des droits et des intérêts de l'enfant dépasse très largement les clivages partisans.
Je tiens aussi à saluer le travail et la persévérance de SOS Villages d'Enfants, mais aussi du délégué général aux droits de l'enfant, de la Kinderrechtencommissaris ou encore d'autres acteurs de terrain, comme Mme Stéphanie Haxhe, qui milite depuis des années pour la consécration de ce lien de fratrie dans notre Code civil.
Je pense enfin à tous ces enfants devenus adultes qui ont eu le courage de témoigner de leur histoire ces derniers mois, afin de soutenir notre texte, dans les médias, en commission, ou encore en me contactant directement. Ils l'ont fait pour éviter que d'autres enfants se voient demain privés de ce lien si important pour leur bon développement.
Le vote d'aujourd'hui est donc l'aboutissement d'un très long travail parlementaire. Mais il est aussi et surtout le début d'un travail qui devra se faire sur le terrain pour forcer les autorités à la recherche active de solutions, pour soutenir et former les familles d'accueil à la fratrie et à la possibilité de prendre en charge les frères et sœurs ensemble, mais aussi pour augmenter les capacités d'accueil.
Le ministre flamand de la Jeunesse l'a compris puisqu'il a déjà annoncé vouloir inclure la prise en charge conjointe des frères et sœurs comme critère guidant la future politique d'accueil des enfants dans le cadre de l'aide à la jeunesse. J'appelle aujourd'hui la Fédération Wallonie-Bruxelles à suivre cet exemple.
C'est à la pratique à s'adapter à la loi et non l'inverse. Il faut sortir de la politique des moyens pour se donner les moyens de sa politique, encore plus lorsque l'intérêt supérieur de l'enfant est en jeu.
J'ai écouté les arguments du seul parti qui n'a pas entendu soutenir notre texte. Je suis assez choquée d'entendre qu'il fait finalement de cette question, là aussi, une question communautaire. J'entends que les législations régionales suffisent et que ce lien de fratrie ne devait pas être consacré dans notre Code civil. J'invite ce groupe à relire l'avis du Conseil d'État qui est extrêmement clair sur cette question. Je cite: "L'autorité fédérale est compétente pour adopter le dispositif proposé sans qu'il n'apparaisse que cela rend impossible ou exagérément difficile l'exercice de leurs compétences par les Communautés en matière d'aide à la jeunesse et de protection de la jeunesse".
Je voulais aussi souligner à quel point l'inscription de ce lien de fratrie dans le Code civil est fondamentale. Premièrement parce que l'intérêt supérieur de l'enfant doit primer sur des considérations logistiques, budgétaires ou administratives, comme l'a souligné la Cour européenne des droits de l'homme, et ce pour toute décision qui concerne les enfants. Mais aussi parce que c'est à l'aide à la jeunesse de créer les conditions de ce droit, droit qui doit pour cela, et au préalable, être inscrit dans une loi au niveau fédéral.
Chers collègues, au nom des milliers d'enfants et de jeunes qui sont confrontés à des situations sociales extrêmement difficiles, je tenais à vous remercier chaleureusement de votre soutien parce que cette loi les protègera. Cette loi nous obligera à ne plus les voir comme de simples numéros de dossiers mais comme les membres d'une fratrie dont ils ont besoin pour grandir et pour se reconstruire.
La présidente: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)
Vraagt nog iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Nous passons à la discussion des articles. Le
texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (780/11)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (780/11)
L’intitulé a
été modifié par la commission en "proposition de loi modifiant
l’ancien Code civil en ce qui concerne les liens personnels entre frères et
soeurs".
Het
opschrift werd door de commissie gewijzigd in "wetsvoorstel tot wijziging van
het oud Burgerlijk Wetboek, betreffende de persoonlijke banden tussen broers en
zussen".
La proposition de loi compte 8 articles.
Het wetsvoorstel telt 8 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 à 8 sont adoptés article par article.
De artikelen 1 tot 8 worden artikel per artikel aangenomen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
05 Projet de loi portant approbation de la souscription de la Belgique à l'augmentation générale du capital de la Société financière internationale et portant approbation de l'amendement des statuts de la Société financière internationale (1941/1-3)
05 Wetsontwerp houdende goedkeuring van de inschrijving van België op de algemene kapitaalverhoging van de Internationale Financieringsmaatschappij en houdende goedkeuring van de wijziging van de statuten van de Internationale Financieringsmaatschappij (1941/1-3)
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
De rapporteur, de heer Dieter Vanbesien, verwijst naar het schriftelijk verslag.
05.01 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Madame la présidente, ce projet vise une augmentation de capital et une modification des statuts de la Société financière internationale (SFI), une des structures liées au Groupe de la Banque mondiale. Le ministre nous a expliqué en commission que l'objectif de cette augmentation de capital "est de garantir que le Groupe Banque mondiale reste en mesure de répondre aux besoins d'un nombre croissant de pays à revenus intermédiaires (…) et déployer à grande échelle les solutions du secteur privé dans tous les pays bénéficiaires".
Le PTB soutient l'aide au développement des pays du Sud, mais est-ce bien le résultat de la politique menée par la Banque mondiale et ses différentes composantes? Pas du tout! La Banque mondiale, à l'instar du FMI, utilise l'arme de la dette pour imposer des politiques souvent néfastes au développement des pays du Sud et qui souvent profitent aux multinationales occidentales. Ce qui vaut donc pour la Banque mondiale et pour le FMI vaut aussi pour cette "division" de la Banque mondiale, à savoir la SFI, spécialisée dans l'octroi de prêts à des sociétés privées. Je citerai une étude du Comité pour l'abolition des dettes illégitimes (CADTM). Cette ONG est active contre les dettes illégitimes des pays du tiers monde - et pas uniquement, je pense par exemple à la Grèce.
Dans une étude d'octobre 2020 de cette ONG intitulée "Le FMI et la Banque mondiale au temps du coronavirus: la quête ratée d'une nouvelle image", le CADTM y épingle la SFI au travers de cet extrait: "Les instances onusiennes, nationales et les comités d’experts indépendants ne cessent de confirmer que plusieurs projets financés par la Société financière internationale (SFI), une des instances de la Banque mondiale, se sont traduits par de graves infractions aux droits humains: accaparement de terres, répression, arrestations arbitraires ou meurtres afin de faire taire les mouvements de protestation contre certains projets financés par la Banque."
Voilà donc la réalité de cette Société financière internationale!
Cerise sur le gâteau: ce projet de loi approuve un changement des statuts visant à protéger le droit de veto des États-Unis, alors même que ceux-ci ne participent pas à l'augmentation de capital. Comment M. le ministre des Finances justifie-t-il ce privilège? Je cite l'exposé des motifs: "On peut déplorer l'existence d'un droit de veto réservé à un seul État membre mais les États-Unis considéraient cette modification comme une condition préalable à leur accord sur le principe d'augmentation de capital". En commission, j'ai demandé au ministre comment il justifiait d'accorder ou de maintenir spécifiquement ce droit de veto aux États-Unis. Il a simplement répété, je cite encore le rapport: "Cette modification des statuts était une condition pour que les États-Unis acceptent le principe de l'augmentation de capital de la BIRD, de la SFI qui ne pouvait se faire sans l'accord des États-Unis".
En clair, le ministre nous dit que les États-Unis font du chantage et que nous cédons à ce chantage. En tout cas, c'est un chantage que le PTB n'avalisera pas. Nous ne soutiendrons donc pas ce projet.
La présidente:
Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)
Vraagt nog iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Nous passons à la discussion des articles. Le
texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (1941/1)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (1941/1)
Le projet de loi compte 3 articles.
Het wetsontwerp telt 3 artikelen.
Aucun amendement n'a été déposé.
Er werden geen amendementen ingediend.
Les articles 1 à 3 sont adoptés article par article, ainsi que les annexes.
De artikelen 1 tot 3 worden artikel per artikel aangenomen, alsmede de bijlagen.
La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.
06 Proposition de loi visant à supprimer la période de carence pour les indépendants (1075/1-10)
- Proposition de loi modifiant l'arrêté royal du 20 juillet 1971 instituant une assurance indemnités et une assurance maternité en faveur des travailleurs indépendants et des conjoints aidants, en vue de permettre l'indemnisation des travailleurs indépendants en incapacité de courte durée (111/1-4)
- Proposition de loi modifiant l'arrêté royal du 20 juillet 1971 instituant une assurance indemnités et une assurance maternité en faveur des travailleurs indépendants et des conjoints aidants, en vue de permettre l'indemnisation des travailleurs indépendants pour les jours antérieurs à l'établissement (894/1-2)
- Proposition de loi modifiant l'arrêté royal du 20 juillet 1971 instituant une assurance indemnités et une assurance maternité en faveur des travailleurs indépendants et des conjoints aidants (898/1-4)
06 Wetsvoorstel tot afschaffing van de voor de zelfstandigen geldende carenzperiode (1075/1-10)
- Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, teneinde het mogelijk te maken kortstondig arbeidsongeschikte zelfstandigen te vergoeden (111/1-4)
- Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, teneinde het mogelijk te maken de zelfstandigen te vergoeden voor de dagen arbeidsongeschiktheid vóór het opstellen van het medisch attest (894/1-2)
- Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten (898/1-4)
Propositions déposées par:
Voorstellen ingediend door:
- 1075:
Gilles Vanden Burre, Evita Willaert, Marie-Colline Leroy, Kristof Calvo, Wouter
De Vriendt, Albert Vicaire, Catherine Fonck
- 111:
Jean-Marc Delizée, Marc Goblet, Sophie Thémont, Eliane Tillieux
- 894:
Jean-Marc Delizée, Marc Goblet, Sophie Thémont
- 898:
Denis Ducarme, Benoît Piedboeuf, Vincent Scourneau, Caroline Taquin.
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
Les
rapporteurs, Mme Valerie Van Peel et M. Björn Anseeuw, renvoient au
rapport écrit.
06.01 Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen): Madame la présidente, chers collègues, ce texte propose une réforme essentielle qui a animé nos travaux en commission des Affaires sociales durant plusieurs années. Je prends donc la parole pour en défendre plusieurs aspects.
Cette réforme que nous allons voter, qui concerne la période de carence en cas de maladie d'un indépendant, va se traduire par une amélioration structurelle de sa protection en de telles circonstances. Ce thème nous semble majeur, car, quel que soit le statut des travailleurs, nous estimons qu'ils ont droit à la meilleure protection possible dans tous les cas de maladie, d'où le caractère structurel du présent texte.
Je commencerai par un rappel des débats qui se sont succédé au cours des dernières années à ce sujet. Beaucoup de réformes positives furent aussi entreprises, puisqu'elles visaient une meilleure protection et un statut plus équilibré. Nous devons nous souvenir qu'au début de la précédente législature, la période de carence pour les indépendants était de 30 jours. Dans cette optique, un indépendant malade ne pouvait pas percevoir d'indemnités pour incapacité de travail pendant les 30 premiers jours de sa maladie. Cela supposait soit qu'il tombe gravement malade – ce que nous ne souhaitons à personne – soit qu'il poursuive son travail en dépit de son état de santé. Dans ce cas de figure, un indépendant devait gérer son commerce et son établissement, même s'il tombait malade.
Mon groupe trouvait cette situation extrêmement problématique. Nous avons toujours plaidé pour que soit réduite cette période de carence. Ce fut fait au milieu de la précédente législature, avec une diminution à 14 jours. Puis, à sa toute fin – durant les affaires courantes –, mon groupe, rejoint par d'autres, avait défendu un texte proposant une période réduite à sept jours. La proposition était complétée par deux considérations importantes. Tout d'abord, si le médecin diagnostiquait une maladie qualifiée de grave – impliquant une incapacité de travail de plus de sept jours – des indemnités devaient être accordées dès le premier jour.
Pour nous, cela représentait une avancée non seulement importante, mais surtout juste et nécessaire. Par ailleurs, on mettait en place un "mécanisme de contrôle", qui ne permettait pas la rétroactivité de l'indemnité en cas d'incapacité de travail. Nous l'avions mis en place dans le cadre d'un compromis conclu à la fin de la dernière législature. Ce texte a été voté et nous l'avons évidemment soutenu. Nous étions à la base de celui-ci, avec d'autres. Nous avons eu des retours de terrain et force est de constater que, depuis de nombreux mois, voire plus d'un an, que malheureusement, les travailleurs indépendants consultent leur médecin en retard en cas de maladie. C'est un constat qui a été objectivé par un courrier des mutualités qui nous montrent qu'en moyenne, les retards sont de dix à quatorze jours. À partir du moment des premiers symptômes, l'indépendant va en moyenne voir son médecin après une dizaine de jours ouvrables, voire deux semaines. Donc, à partir du moment où le médecin constatait la maladie et consentait à une incapacité de travail, en l'absence de rétroactivité, certains indépendants expérimentaient un système injuste. En effet, vu qu'ils allaient en retard chez le médecin, ils n'avaient pas droit aux indemnités auxquelles ils auraient pu prétendre via leur mutuelle, pour leur incapacité de travail.
Nous avons vraiment voulu apporter une solution à ce problème au sein de la commission des Affaires sociales. Je ne passerai pas par toutes les étapes qui ont constitué le chemin du texte que nous allons voter cet après-midi. S'il y a un élément important à retenir, c'est l'audition de l'ensemble du secteur: les représentants des indépendants, ou les mutuelles. Celles-ci nous ont écrit à plusieurs reprises. Plusieurs solutions étaient sur la table, dont le fait de réduire totalement la période de carence qui est aujourd'hui encore de sept jours. On a parlé d'aller vers zéro jour, aucune période de carence, comme pour les salariés, ce qui est d'ailleurs demandé par mon groupe Ecolo-Groen. Hélas, cette solution n'a pas été perçue, durant les auditions, comme étant la principale demande.
Donc, nous avons évolué vers une solution qui, actuellement, permet la rétroactivité, même si nous encourageons évidemment tous les indépendants à se rendre chez le médecin au plus vite, dès les premiers symptômes d'une maladie. Cela ne veut pas dire qu'il faut se placer en incapacité de travail, mais il s'agit d'au moins consulter son médecin. Il faut encore faire preuve de pédagogie en la matière et je compte sur les associations représentant les indépendants pour encourager encore plus ces derniers à rendre une visite à leur médecin dès les premiers symptômes.
Ce que nous allons voter cet après-midi permettra quatorze jours de rétroactivité, ce qui veut dire que les indépendants qui iront en retard chez leur médecin ne seront pas sanctionnés. Le système leur permettra de bénéficier des indemnités de manière rétroactive en cas d'incapacité de travail. Pour nous, c'est une solution qui amène beaucoup plus de justice dans un système qui pénalisait une série de personnes. Tous les travailleurs auront droit à une protection maximale face à la maladie. Ce texte augmente la protection et nous nous en réjouissons.
Le texte prévoit une évaluation de l'ensemble du système dans un an. Il faudra, avec les acteurs de terrain, avec les mutualités, réévaluer la situation. Nous restons demandeurs du fait qu'on puisse encore diminuer cette période de carence ou qu'on puisse la supprimer mais il faudra évaluer dans un an. Aujourd'hui, la protection des travailleurs indépendants est augmentée. Pour nous, c'était une priorité et nous soutenons donc pleinement ce texte.
06.02 Hans Verreyt (VB): Mevrouw de voorzitster, ook na een zinvolle tweede lezing handhaven wij onze opmerkingen bij dit voorstel. Voor een deel zijn dat trouwens niet onze opmerkingen, maar de bezwaren en opmerkingen die door de vertegenwoordigers van de zelfstandigen zelf zijn gemaakt tijdens de hoorzitting. Die opmerkingen zijn tijdens de bespreking van dit voorstel trouwens ook door de collega's van CD&V en Open Vld gemaakt.
Vooreerst is uit de hoorzitting gebleken dat de zelfstandigenorganisaties geen vragende partij zijn voor de opheffing van de carenzperiode voor zelfstandigen.
Ook de minister liet in zijn advies blijken geen voorstander te zijn van dit wetsvoorstel, omdat de regering een aanpassing van deze reglementering wil doorvoeren voor alle statuten om hiermee de gelijkschakeling tussen de verschillende statuten eindelijk uit te voeren.
Het is dus vreemd dat uitgerekend de regeringspartijen, tegen hun regering in, wetten door het Parlement jagen. Dat bleek ook duidelijk bij de bespreking in de commissie, waarbij de verholen kritiek van CD&V en Open Vld hoorbaar was. Het was bijna met fysieke pijn dat men de goedkeuring uitsprak.
Ons tweede punt van kritiek is dat men met deze regeling een nieuwe ongelijkheid creëert tussen zelfstandigen en werknemers. Met deze wet zal het RSVZ de zelfstandigen vanaf dag 1 vergoeden, terwijl het bij de werknemers de werkgever is die, al naargelang het statuut arbeider of bediende, een flink stuk of de hele eerste maand moet betalen.
Zelfs al zou de kostprijs van deze maatregel volgens de berekeningen van het Rekenhof "maar" 250 miljoen euro per jaar bedragen, het was beter geweest een billijkere vergoedingsregeling voor de arbeiders uit te werken, omdat zij bij ziekte toch heel wat inkomen verliezen, in tegenstelling tot de bedienden, die een veel betere regeling hebben.
We benadrukken nogmaals dat de gelijkstelling van de regelingen tussen de verschillende statuten, zoals de regering trouwens ook voor ogen had in haar regeerakkoord, veel beter was geweest. De tijd en energie die men nu in een deeloplossing heeft gestoken, was beter geïnvesteerd in een globale oplossing.
We kunnen ons trouwens ook niet van de indruk ontdoen dat dit wetsvoorstel vooral een trofeetje is dat de Franstalige groenen moesten binnenhalen, wellicht omdat ze te weinig wegen op het regeringsbeleid inzake zelfstandigen. Het gaat om interne Waalse politieke spelletjes, waarin Open Vld en CD&V tandenknarsend moeten meestappen.
Op juridisch-technisch vlak kunnen we trouwens enkel vaststellen dat de door ons gevraagde tweede lezing zin heeft gehad. Door enkele bijkomende amendementen werd een deel van de adviezen van de Raad van State en de opmerkingen van de juridische dienst van de Kamer verwerkt. Ook werden enkele storende dissonanties tussen de Franstalige en de Nederlandstalige tekst weggewerkt. Dat zorgt duidelijk voor betere wetteksten, in het belang van de rechthebbenden.
Gezien onze blijvende opmerkingen en beschouwingen zal onze fractie zich straks onthouden bij de stemming over dit wetsvoorstel.
06.03 Florence Reuter (MR): Madame la présidente, chers collègues, ce fut long, très long même. Le dossier relatif à la période de carence a occupé les commissaires présents en commission des Affaires sociales pendant de longs mois voire des années. Ce délai entre le moment où le travailleur indépendant est en incapacité de travail et son indemnisation était encore d'un mois sous la précédente législature. Il fut ramené à quatorze jours grâce au ministre Ducarme puis, finalement à sept jours assortis d'un dispositif anti-abus, dispositif lié à la date du certificat d'incapacité, ce qui empêchait alors d'agir de façon rétroactive. Ce n'était pas le choix privilégié par mon groupe mais l'accord politique qui avait pu se dégager à l'époque.
Très vite, nous avons été alertés, notamment par le Collège intermutualiste, des répercussions néfastes de ce dispositif anti-abus sur le terrain. Les indépendants en étaient les premières victimes. Il a donc fallu agir. Nous avons demandé des auditions et entendu les acteurs de terrain. Ils nous ont expliqué les situations humainement dramatiques qu'ils vivaient. Ils travaillent malades même atteints de pathologies graves, prennent des risques avant d'aller consulter car ils sont comme cela les indépendants. Pour la plupart, c'est le travail d'abord.
Finalement, deux éléments fondamentaux sont ressortis des auditions, de manière unanime. Personne ne demande la suppression totale du délai de carence mais tous demandent la suppression totale du dispositif anti-abus. Il a donc fallu encore discuter longuement afin de dégager une solution acceptable pour et par tous.
Il ne s'agit pas encore du meilleur choix pour nous mais bien d'un consensus, celui de limiter l'effet rétroactif de la reconnaissance de l'incapacité à quatorze jours, à compter de la date du certificat médical. Le choix des quatorze jours se base sur des faits. Ce n'est pas un hasard. Il se base sur la réalité de terrain car un indépendant, je le disais, a du mal à accepter l'idée qu'il doive se mettre en incapacité de travail. Ce n'est ni de la légèreté et encore moins de la fraude, mais il veut honorer son contrat. Il veut terminer le travail entamé. Il n'ira voir son médecin qu'au dernier moment car pour lui, encore une fois, c'est le travail, le service avant tout. C'est la nature même d'un indépendant. Il ne compte pas ses heures et va au bout des choses.
Nous nous sommes accordés sur une durée qui représente la période moyenne qui s'écoule avant qu'un indépendant ne se décide à consulter son médecin. Nous avons également veillé à ce qu'un cas de force majeure puisse être reconnu par un médecin-conseil sur la base d'éléments concrets; ainsi, une période d'incapacité de travail au-delà de ces 14 jours sera reconnue, en cas de force majeure.
Comme je l'ai dit, ce n'est pas ce qui résulte des auditions et de la volonté du groupe MR, mais nous soutiendrons cet accord, d'autant plus qu'une évaluation de la réforme est prévue d'ici un an.
Pour conclure, j'espère sincèrement que nous allons pouvoir refermer ce dossier sur cet accord raisonnable. J'en profite aussi pour remercier le ministre Clarinval et son administration pour le soutien technique qu'ils nous ont apporté pendant les discussions.
06.04 Tania De Jonge (Open Vld): Mevrouw de voorzitster, collega's, er is al heel wat gezegd over het voorliggend wetsvoorstel. Wij moeten erkennen dat wij van heel ver komen met het wetsvoorstel. Het is evident dat een zelfstandige die ziek wordt, recht heeft op een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid.
De termijn van de carenzperiode heeft door de jaren heen natuurlijk ook al een enorme evolutie doorgemaakt in het belang van de zelfstandigen. Een paar jaar geleden was de carenzperiode nog één maand. Met ingang van 1 januari 2018 werd dat, onder meer onder toenmalig minister Maggie De Block, herleid tot veertien dagen en op het einde van de legislatuur werd de carenzperiode nogmaals ingekort. Het resultaat was een afschaffing van de carenzperiode voor ziekteperiodes die langer dan zeven dagen duren, waardoor de zelfstandige een uitkering krijgt vanaf dag één.
Er werd toen een regeling ingevoerd waarbij de arts die de arbeidsongeschiktheid attesteert, dat ook niet langer retroactief kon doen. Daar was een dubbele reden voor. Aan de ene kant wilde men dat de zelfstandigen niet aangemoedigd werden om geen arts te raadplegen op korte termijn, want als men te ziek is om te werken, is het aan te raden om zo snel mogelijk een arts te raadplegen. Aan de andere kant wilde men vermijden dat de mogelijkheid tot retroactieve attestering tot misbruiken zou leiden.
Wij hebben in de commissie een heel leerrijke hoorzitting gehad. Een hoorzitting dient om te luisteren, naar organisaties en naar de verhalen die naar bovenkomen. Daaruit is gebleken dat zelfstandigen inderdaad een doktersbezoek uitstellen omdat zij hun zaak niet in de steek willen laten. Er werd echter aangegeven – dat is ook belangrijk – dat er bijna geen misbruiken zijn vastgesteld sinds de invoering van de vorige wetgeving.
Met het wetsvoorstel passen wij de wetgeving aan beide inzichten aan. Er is een beperkte retroactiviteit van de attestering van de arbeidsongeschiktheid mogelijk, maar zij blijft beperkt tot maximaal veertien dagen.
We willen namelijk niet dat zelfstandigen een bezoek aan de arts te lang uitstellen. De passie van zelfstandigen voor hun eigen zaak is iets waar we als samenleving de vruchten van plukken. We mogen immers niet vergeten dat de werkkracht van vele ondernemers de groeimotor is van onze welvaart. Dit mag echter niet ten koste gaan van hun eigen gezondheid.
De Open Vld-fractie steunt dan ook deze wijziging. Wij zijn erg tevreden met het feit dat het wetsvoorstel ervoor zorgt dat er in schrijnende situaties via een adviserende arts ook een langere retroactiviteit kan worden toegestaan wegens overmacht.
Wij blijven het uiteraard belangrijk vinden dat zelfstandigen hun zorg niet uitstellen, ook al is de passie voor hun vak veel groter dan de fysieke ongemakken bij ziekte. Vandaag wordt hen via dit wetsvoorstel de mogelijkheid geboden om binnen de 14 dagen een arts op te zoeken zonder dat dit voor hen nadelige gevolgen heeft. Het is dus een goede zaak voor de zelfstandigen, voor hun gezondheid, maar ook voor hun onderneming. Ik ben dan ook dankbaar dat dit voorstel werd uitgewerkt en onze fractie zal het volmondig steunen.
06.05 Catherine Fonck (cdH): Madame la présidente, chers collègues, j'avais cosigné la version initiale de cette proposition de loi, car elle apportait une solution structurelle au problème des indépendants en incapacité de travail, en particulier en cas de pathologie grave.
Les collègues en ont rappelé l'historique. Le texte initial prévoyait de faire débuter le droit aux indemnités d'incapacité de travail au début effectif de celle-ci, à déterminer par le médecin. Chacun d'entre vous, chers collègues, en a rappelé les différentes étapes. Entre-temps, la majorité Vivaldi, toute seule, a déposé une série d'amendements. L'un d'eux me pose particulièrement problème, puisque – alors que ce n'était pas le cas dans la proposition de départ – vous avez décidé de modifier le texte. La conséquence en est que l'indépendant qui se rendra chez le médecin plus de quatorze jours après le début de son incapacité de travail ne pourra pas être indemnisé, même si le médecin le reconnaît et le justifie pour la période qui précède ces quatorze jours.
Or les retards de plus de quatorze jours concernent un nombre élevé de dossiers d'indépendants qui, surtout, souffrent de tout sauf de bobos, mais bien de pathologies sévères et même graves.
J'entendais un collègue dire ici qu'en cas de force majeure, le médecin pouvait reconnaître au-delà des quatorze jours. Oui, il le peut, mais clairement, il sanctionne, car ce n'est plus un mécanisme d'abus mis en place, mais un mécanisme de sanction. En effet, même si cette période est reconnue par le médecin, elle ne sera pas indemnisée. Il n'y aura pas de paiement d'indemnités pour ces périodes pourtant reconnues d'incapacité de travail. C'est tout de même assez étonnant! J'espère que vous me le concéderez.
Pour nous, cela représente un recul très important, injustifié et non fondé par rapport à la proposition de loi initiale. Ceux qui gèrent quotidiennement les dossiers des indépendants concernés affirment qu'ils ne constataient pas d'abus de la part des indépendants en incapacité de travail. Cela a été mentionné à de nombreuses reprises. Malgré cela, vous prévoyez ce dispositif de sanction; je pense qu'il faut l'appeler de cette façon.
Le dispositif de sanction pour la période précédant les quatorze jours s'applique sans même contrôler qu'il existe effectivement un abus de la part de l'indépendant. On empêche donc un médecin qui reconnaîtrait cette période d'incapacité d'ouvrir le droit aux indemnités.
Résultat des courses: le dispositif voté in fine, parce que remanié par rapport à la proposition de loi initiale, continuera à avoir un impact négatif sur de très nombreux indépendants. Je le redis encore une fois: cela aura un impact négatif sur un grand nombre d'indépendants qui souffrent des pathologies les plus sévères.
C'est par ailleurs quelque peu dérangeant d'entendre dire, à plusieurs reprises lors des travaux en commission, que "c'est dans un objectif d'éducation des travailleurs indépendants à se soigner plus vite". C'est un peu comme si certains trouvaient que c'était pour leur bien. C'est dérangeant de justifier cette manière de sanctionner les situations les plus socialement et médicalement délicates par cet objectif d'éducation. À titre personnel, cela m'a profondément dérangée.
Pour toutes ces raisons, j'ai redéposé mon amendement tant en commission qu'en séance plénière aujourd'hui. Celui-ci tend à supprimer cette disposition de sanction très claire au-delà des quatorze jours et de privation des indemnités malgré la reconnaissance de la maladie. Cela vise donc à souscrire pleinement à la demande des indépendants de supprimer totalement le dispositif anti-abus. Chers collègues, vous le savez car cela a été dit à maintes reprises par les indépendants ainsi que par leurs représentants.
Je vous invite à réexaminer cet amendement. S'il est voté, je voterai alors avec grand plaisir la proposition de loi, telle que modifiée par vos amendements de majorité Vivaldi en commission.
C'est une moitié de chemin. Il est difficile de comprendre qu'on ne soit pas allé jusqu'au bout et qu'on n'ait pas pu apporter les corrections nécessaires, singulièrement pour les indépendants présentant les pathologies les plus sévères. Dès lors, si mon amendement n'est pas voté, je ne pourrai pas soutenir cette proposition de loi et nous nous abstiendrons.
06.06 François De Smet (DéFI): Madame la présidente, chers collègues, j'aimerais tout d'abord saluer le travail des collègues qui ont œuvré en vue d'aboutir à cette proposition de loi soumise aujourd'hui au vote de notre assemblée. DéFI ne manquera pas de soutenir ce texte. En effet, pour notre groupe, les différences entre les statuts d'indépendant et de salarié ne correspondent plus à la réalité du marché du travail, qui génère par ailleurs de plus en plus de carrières mixtes.
Les besoins de couverture sociale face aux aléas de l'existence sont identiques pour tous. La crise sanitaire et économique que nous traversons actuellement l'illustre de manière particulièrement et malheureusement douloureuse. C'est bel et bien une très grande majorité de travailleurs qui ont vu leur vie bouleversée. On songe tout d'abord à ceux qui ont été contaminés par le virus, quel que soit leur statut de travailleur; mais aussi à tous ceux qui ont dû réduire ou suspendre leur activité ou, pire encore, ceux qui ont dû totalement y renoncer.
La suppression du délai de carence pour les indépendants figure dans nos programmes électoraux, de même par exemple que l'harmonisation des régimes de pension, ou encore une réflexion sur les différences qui existent encore trop entre les statuts d'ouvrier et d'employé. Ce sont de vastes chantiers. Nous sommes conscients que l'on ne peut y construire que progressivement une nouvelle égalité de droits sociaux entre les travailleurs. C'est pourquoi chaque étape mérite d'être soutenue, et certainement celle qui est soumise à notre vote aujourd'hui.
Quant à la question du risque d'abus soulevée par certains collègues lors des débats en commission, elle est selon nous marginale. Dans leur grande majorité, les indépendants n'ont aucun intérêt à tomber malades. Ils ont, au contraire, trop souvent tendance à travailler malgré une maladie ou un accident, avec les conséquences que cela pourrait avoir, comme une aggravation de leur état de santé. Cela engendre inévitablement des soins plus lourds et finalement une charge financière plus importante pour le budget fédéral.
Pour autant que de besoin, je rappelle que les règles anti-abus introduites en 2019 en complément du passage à une indemnisation après un délai de carence de plus de sept jours n'ont pas permis de détecter des abus. Si une évaluation des éventuelles fraudes pourrait se justifier à l'avenir, l'heure est toutefois davantage et plus que jamais au soutien de nos indépendants plutôt qu'à la méfiance.
Madame la présidente, chers collègues de la majorité et de l'opposition qui soutiennent pour quelques-uns aussi ce texte, nous faisons le choix d'une plus grande égalité entre travailleurs et aussi celui de la confiance aux indépendants, qui aspirent plus que jamais à travailler sereinement en sachant qu'en cas de problème de santé, ils seront mieux couverts. C'est un réel progrès que nous sommes heureux de soutenir.
La présidente: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)
Vraagt nog iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Nous passons à la discussion des articles. Le
texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (1075/9)
Wij vatten de bespreking van de artikelen
aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (1075/9)
L’intitulé a
été modifié par la commission en "proposition de loi modifiant
l’arrêté royal du 20 juillet 1971 instituant une assurance indemnités
et une assurance maternité en faveur des travailleurs indépendants et des
conjoints aidants, afin de rendre le régime d’incapacité de travail applicable
dès l’arrêt effectif de l’activité en raison de l’incapacité de travail".
Het
opschrift werd door de commissie gewijzigd in "wetsvoorstel tot wijziging van
het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een
uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de
zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, opdat de arbeidsongeschiktheidsregeling
kan ingaan vanaf de daadwerkelijke stopzetting van de activiteit wegens
arbeidsongeschiktheid".
La proposition de loi compte 6 articles.
Het wetsvoorstel telt 6 artikelen.
* *
* * *
Amendement déposé:
Ingediend
amendement:
Art. 3
• 7 – Catherine Fonck (1075/10)
* * *
* *
Conclusion de la
discussion des articles:
Besluit van de artikelsgewijze bespreking:
Réservés:
l'amendement et l’article 3
Aangehouden: het amendement en artikel 3
Adoptés article par
article: 1, 2 et 4 à 6
Artikel per artikel aangenomen: 1, 2 en 4 tot 6
* * *
* *
La discussion des articles est close. Le vote sur l’amendement et l’article réservés ainsi que sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het aangehouden amendement, het aangehouden artikel en over het geheel zal later plaatsvinden.
Je vous propose de suspendre la séance et de nous retrouver pour les questions orales à 14 h 15.
La séance est levée. Prochaine séance le jeudi 12 mai 2021 à 14 h 15.
De vergadering wordt gesloten. Volgende vergadering donderdag 12 mei 2021 om 14.15 uur.
La séance est levée à 12 h 38.
De vergadering wordt gesloten om 12.38 uur.
|
Ce compte rendu n'a pas d'annexe. |
|
Dit verslag heeft geen bijlage. |