Séance plénière

Plenumvergadering

 

du

 

Mercredi 19 juin 2013

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Woensdag 19 juni 2013

 

Namiddag

 

______

 

 


La séance est ouverte à 14.20 heures et présidée par M. André Flahaut.

De vergadering wordt geopend om 14.20 uur en voorgezeten door de heer André Flahaut.

 

Le président: La séance est ouverte.

De vergadering is geopend.

 

Une série de communications et de décisions doivent être portées à la connaissance de la Chambre. Elles seront reprises sur le site web de la Chambre et insérées dans l'annexe du compte rendu intégral de cette séance.

Een reeks mededelingen en besluiten moeten ter kennis gebracht worden van de Kamer. Zij worden op de website van de Kamer en in de bijlage bij het integraal verslag van deze vergadering opgenomen.

 

Ministre du gouvernement fédéral présent lors de l’ouverture de la séance: Melchior Wathelet.

Aanwezig bij de opening van de vergadering is de minister van de federale regering: Melchior Wathelet.

 

Excusés

Berichten van verhindering

 

Peter Dedecker, Patrick Moriau, Reinilde Van Moer, pour raisons de santé / wegens gezondheidsredenen;

Juliette Boulet, congé de maternité / zwangerschapsverlof.

 

Mme la ministre Monica De Coninck, M. le Ministre Koen Geens et M. le secrétaire d'État Philippe Courard sont également excusés.

 

01 Renvoi en commission

01 Terugzending naar de commissie

 

J'ai reçu des amendements du gouvernement sur le projet de loi-programme (2853/1).

Ik heb amendementen van de regering ontvangen op het ontwerp van programmawet (2853/1).

 

Conformément à l’avis de la Conférence des présidents de ce matin, je vous propose de renvoyer ces amendements à la commission de l'Économie, de la Politique scientifique, de l'Éducation, des Institutions scientifiques et culturelles nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture et de permettre à la commission de se réunir pendant la séance en veillant cependant à ne pas se réunir pendant la discussion du point 2 de notre ordre du jour.

Overeenkomstig het advies van de Conferentie van voorzitters van deze morgen stel ik u voor deze amendementen terug te zenden naar de commissie voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de nationale wetenschappelijke en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw. De commissie mag bijeenkomen tijdens de plenumvergadering doch niet tijdens de bespreking van punt 2 van onze agenda.

 

Comme le premier point va être abordé par un certain nombre d'intervenants, Mme Van der Auwera, présidente de la commission, devrait pouvoir réunir cette commission assez rapidement.

 

Pas d'observations? (Non)

Il en sera ainsi.

 

Geen bezwaar? (Nee)

Aldus zal geschieden.

 

Projets et propositions

Ontwerpen en voorstellen

 

02 Projet de loi portant assentiment au Traité sur la stabilité, la coordination et la gouvernance au sein de l'Union économique et monétaire entre le Royaume de Belgique, la République de Bulgarie, le Royaume de Danemark, la République fédérale d'Allemagne, la République d'Estonie, l'Irlande, la République hellénique, le Royaume d'Espagne, la République française, la République italienne, la République de Chypre, la République de Lettonie, la République de Lituanie, le Grand-Duché de Luxembourg, la Hongrie, Malte, le Royaume des Pays-Bas, la République d'Autriche, la République de Pologne, la République portugaise, la Roumanie, la République de Slovénie, la République slovaque, la République de Finlande et le Royaume de Suède, et au Procès-verbal de signature du Traité sur la stabilité, la coordination et la gouvernance au sein de l'Union économique et monétaire, faits à Bruxelles le 2 mars 2012 (2830/1-2)

02 Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie tussen het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, Hongarije, Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden, en met de Notulen van het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie, gedaan te Brussel op 2 maart 2012 (2830/1-2)

 

Transmis par le Sénat

Overgezonden door de Senaat

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

02.01  Roel Deseyn, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, collega’s, gezien het belang van het wetsontwerp dat voorligt, past het om enige mondelinge toelichting te geven bij het verslag.

 

Het ontwerp houdende instemming met het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie werd op 5 juni besproken in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen. Zoals toegelicht door minister Geens, biedt het een kader voor begrotingsaangelegenheden en voor een economisch beleid. De crisis heeft duidelijk gemaakt dat de governance van de eurozone meer samenhang moet krijgen, met instemming van de nationale parlementen. Een rationeel budgettair beleid is onontbeerlijk.

 

De minister gaat in op de verschillende onderdelen van de tekst, waarvan ik er drie naar voren wil brengen. Eerst is er de gouden regel, die bepaalt dat de begrotingen van de verdragsluitende partijen in evenwicht moeten zijn, een overschot moeten vertonen of een jaarlijks structureel tekort van maximaal 0,5 % van het bbp. Een ander belangrijk onderdeel is de jaarlijkse daling van de schuld. Als de referentiewaarde van 60 % wordt overschreden, moet dat met gemiddeld een twintigste per jaar worden verlaagd. Die bepaling werd al beschreven in het sixpack.

 

Wat de coördinatie van de economische beleidslijnen betreft, gaat het ontwerp niet alleen over begrotingsdiscipline, maar ook over stabiliteit als leidraad en over de ondersteuning van de doelstellingen inzake groei, werkgelegenheid, competitiviteit en sociale cohesie. Tot zover de inleiding van de minister.

 

Verschillende commissieleden leggen enkele accenten, waarvan ik de grote lijnen voorstel. U zult mij vergeven dat ik dat niet exhaustief doe. Daarvoor verwijs ik naar het schriftelijk verslag.

 

Collega Luyckx van de N-VA heeft nogal wat opmerkingen bij de vage formuleringen en wil weten wat er onder meer wordt bedoeld met een “snelle convergentie naar hun respectieve middellangetermijndoelstelling”.

 

Collega Vienne van de PS zegt dat de ratificatie inderdaad een heel belangrijk moment is en dat het een compromis is, een pijnlijke maar noodzakelijke fase voor het beheer van de overheidsfinanciën. Ze voegt eraan toe dat zij er met haar fractie op zal toezien dat de sociale gesprekspartners bij de omzetting in Belgisch recht zullen worden betrokken. Zij pleit voor hoorzittingen en tegen financiële speculatie.

 

Ikzelf wijs erop dat begrotingsdiscipline heel nauw verbonden is met het lot van de toekomstige generaties, dat we voldoende aandacht moeten hebben voor transnationale investeringen en dat het belangrijk is om snel duidelijkheid te hebben over de inspanningen die de verschillende overheden in ons land zullen leveren.

 

Collega Destrebecq verdedigt het belang van de ratificatie van het verdrag en de goedkeuring van het ontwerp, omdat hierdoor een beroep kan worden gedaan op het mechanisme van financiële solidariteit. Hij verbaast zich over de bewering van andere fracties dat er geen dialoog of debat met het middenveld was, terwijl er nochtans een lange termijn zit tussen de ondertekening en de goedkeuring vandaag. Er was volgens hem dus voldoende tijd voor overleg.

 

Hij sluit zich ook aan bij het idee dat de lasten niet naar de jongere generaties mogen worden doorgeschoven en dat een en ander natuurlijk met de gemeenschappelijke munt samenhangt.

 

Mevrouw Temmerman van sp.a onderstreept dat ook voor de sp.a-fractie de begrotingsdiscipline zeer belangrijk is en schuift een alternatieve sixpack naar voren met betrekking tot begrotingsdiscipline, eerlijke handel en aandacht voor sociale en milieuclausules.

 

De heer Gilkinet van de Ecolo-Groenfractie betreurt dat er geen overleg met de sociale partners was, terwijl het over een van de belangrijkste teksten van de zittingsperiode gaat. Hij zegt dat het verdrag inefficiënt en onevenwichtig is en dat de Europese Unie zich in hoge mate mengt in het sociaal beleid, dat volgens de verdragen de bevoegdheid van de lidstaten is.

 

De heer Valkeniers van het Vlaams Belang noemt het een zoveelste belangrijke stap in de richting van een politieke Europese Unie. Hij heeft het over een totale unie, die elk aspect in het leven van de Europeanen wil beheersen. Hij zegt dan ook dat het een uitholling en een verkeerde invulling van het begrip subsidiariteit is.

 

De heer Dallemagne van cdH benadrukt dat geld dat er niet is, niet kan worden uitgegeven. Hij zegt dat de Belgische politiek steeds rond twee problemen lijkt te draaien: het communautaire en het budgettaire. Hij rekent er dan ook op dat met het ontwerp een stap in de richting van een oplossing voor die problemen wordt gezet. Hij wijst er ook op dat er een zeker democratisch deficit is, maar ook dat de vorige verdragen niet altijd even consequent werden opgevolgd of gesanctioneerd.

 

De heer Vanackere van onze fractie wijst erop dat de inzet van het project van de Europese Unie ook de EU 2020-strategie is, die niet alleen over de begroting gaat, maar ook over innovatie, arbeidsmarkthervormingen en initiatieven in verband met een duurzaam en sociaal Europa.

 

Mevrouw Almaci, lid van de Ecolo-Groenfractie, wijst er ten slotte op dat de Europese Unie op een kruispunt staat en dat er meer moet zijn dan enkel aandacht voor de schuldenlast en deregulering. Zij wijst er ook op dat het vertrouwen van de burger steeds meer zoek raakt en dat het ook belangrijk is dat een nieuwe conventie zou worden bijeengeroepen. Zij verwijst naar het Verdrag van Lissabon en naar de engagementen die toen zijn genomen. Voor dit ontwerp is er echter geen aparte conventie geweest, wat zij betreurt.

 

Zij verwijst ook nog even naar de evaluatie die door de Internationale Arbeidsorganisatie is gemaakt. Zij beweert dat de bezuinigingen nefast zijn voor de werkgelegenheid.

 

Er waren ook nog commentaren van mevrouw Gerkens van de Ecolo-Groenfractie over de beginselen en de waarborgen. Zij heeft ook vragen bij de uitzonderlijke omstandigheden die in de tekst zijn beschreven.

 

Volgens de heer de Donnea, voorzitter van de commissie en lid van de MR-fractie, moet de vraag worden gesteld welke redenen de staten ertoe nopen een bezuinigingsbeleid toe te passen. Hij verwijst natuurlijk naar en schetst de historische evolutie van de schulden die in de jaren zeventig zijn opgebouwd om de levensstandaard op de duurdere prijzen van aardolie en grondstoffen af te stemmen. Hij merkt op dat het politiek debat terecht gaat over de vraag op welke manier de inspanning moet worden gespreid. Maatregelen met een gunstig sociaal effect op korte termijn kunnen immers heel kwalijke repercussies hebben op de economische doeltreffendheid.

 

Staatssecretaris Hendrik Bogaert heeft toen namens minister Koen Geens op de verschillende vragen geantwoord. Hij wijst er ook op dat het Europese sociaal model niet ter discussie mag worden gesteld.

 

Hij is er eveneens van overtuigd dat een Europees minimumloon een onontbeerlijk instrument in de aanpak van de concurrentie is.

 

Hij merkt tevens op dat de middellangetermijndoelstelling inzake het voor België specifieke, structureel jaarsaldo oorspronkelijk op een overschot van 0,5 % van het bruto binnenlands product was vastgelegd. Hij verwijst ter zake uitdrukkelijk naar de passage in het regeerakkoord, dat ook in een herstel van het evenwicht in 2015 voorziet.

 

Op de commentaren over de manier waarop een en ander moet worden uitgewerkt, antwoordt de staatssecretaris dat het niet gebruikelijk is dat in de memorie van toelichting wordt aangegeven op welke manier de bepalingen van het verdrag worden omgezet. Hij wijst op drie mogelijkheden voor de toekomst: een grondwetsherziening, een bijzondere wet of een samenwerkingsakkoord. De regering zal ter zake deze mogelijkheden onderzoeken, zonder daarbij de deadline van 1 januari 2014 uit het oog te verliezen.

 

Collega Almaci had het ook nog over de interpretatie van enkele begrippen, maar daarop zal ik in deze toelichting niet technisch ingaan. Hiermee rond ik het verslag af.

 

Ik zal nu het standpunt van mijn fractie uiteenzetten.

 

Het is duidelijk dat België zich met het voorliggend ontwerp engageert om de schuldenberg niet ongebreideld te laten toenemen. Wij kunnen immers niet genoeg benadrukken dat iedere euro die wij uitgeven aan rente voor het verleden, wij niet kunnen besteden aan de toekomst. Het is dan ook absoluut noodzakelijk dat ons sociaal model wordt veiliggesteld, onder meer met dergelijke initiatieven. Wij mogen niet vergeten dat de schuldenberg een potentiële rentesneeuwbal is en een risico voor grote financiële turbulenties. Ons land en de regering genieten momenteel op de financiële markten een groot vertrouwen: de rentes zijn historisch laag. Wij mogen ons echter niet in slaap laten wiegen. De schuldgraad moet omlaag en wij moeten lessen trekken uit het verleden.

 

U herinnert zich ongetwijfeld nog enkele nefaste eenmalige maatregelen die de begroting zeer zwaar zullen belasten. Die moeten wij te allen prijze vermijden. Ik denk aan de verkoop en het dure wederhuren van gebouwen of het liquideren van opgespaarde pensioenfondsen. De federale overheid beschikt door de bankencrisis over heel wat activa in de bankensector. Dat was geen kerntaak van de overheid, maar zij moest ingrijpen om erger te voorkomen. Het is dus ook onmogelijk om alles op een hoop te gooien. Het komt erop aan een gericht beleid te voeren, specifiek voor de verankering van kritische technologieën en strategische bedrijven. Ik verwijs bijvoorbeeld naar wat Frankrijk doet op het vlak van cultuur, defensie, energie en telecommunicatie. Het is belangrijk dat ook in ons land een dergelijke strategische oefening wordt gemaakt.

 

Collega’s, begrotingsdiscipline is natuurlijk noodzakelijk, maar het is niet voldoende. Er is nood aan meer Europese integratie, meer solidariteit en meer inspanningen om de economische groei te versterken. Het komt erop aan gerichte investeringen te doen. Er is een hemelsbreed verschil tussen te strakke teugels aanpassen aan de economische realiteit en begrotingen laten ontsporen. Wij zien dat de accenten die de verschillende fracties daaromtrent leggen, nogal van uiteenlopende aard zijn. Het komt er echter op aan dat wij overeenkomen over de gemeenschappelijke bestemming.

 

Wij hoorden bij de bespreking van de begrotingscontrole dat de sanering voor de ene te weinig ambitieus was en voor de andere veel te snel gebeurde. Ik denk dat onze fractie zich het beste herkent in het moedige midden.

 

Ik wil niemand daarbij choqueren, maar al te vaak wordt gezegd dat Sinterklaas niet in Spanje woont, net zoals wij zeggen dat Zwarte Piet niet in Schuman woont. Dit is geen zwart-witverhaal. Als er negatieve boodschappen moeten worden gebracht en er moet worden gesanctioneerd, kan niet zomaar worden verwezen naar Europa en zijn administratie, alsof wij niet allen een deel zijn van dat Europa, alsof wij als nationaal parlement ook niet bij die processen zijn betrokken.

 

Wat de EU 2020-strategie betreft, is er al zo veel nadruk gelegd op de gestrengheid waarmee de budgettaire orthodoxie wordt gevoerd dat men bijna een karikatuur heeft gemaakt van alle andere belangrijke Europese programma’s op lange termijn, waarbij het gaat over innovatie, jobs, onderwijs en een socialer en duurzamer Europa.

 

Op een bepaald moment moeten wij echter komen tot een mechanisme, een schuldenrem, vanuit de idee dat voorkomen beter is dan genezen. Iedereen kan goede intenties prediken, maar vroeg of laat moet er toch worden betaald. Wat ons betreft, dan liever niet te laat. Het zou niet netjes zijn ten opzichte van de toekomstige generaties om de factuur steeds maar te laten aandikken.

 

Vroeger zei men dan dat de toekomst wordt voorbereid, dat er initiatieven zijn à la Zilverfonds, maar wanneer die gepaard gaan met een onvoldoende financiering, is dat ook niet de toekomst duurzaam voorbereiden.

 

Het is jammer dat het Verenigd Koninkrijk zich niet ten volle heeft kunnen engageren en dat men dan buiten de klassieke paden een vehikel heeft moeten bedenken om toch te komen tot een sanering van de overheidsfinanciën. Dat neemt echter niet weg dat het mechanisme er is gekomen – gelukkig maar – en dat rekening kan worden gehouden met uitzonderlijke omstandigheden.

 

“Uitzonderlijke omstandigheden” is een mes dat aan twee kanten snijdt. Voor de ene zal dat te weinig flexibel zijn en voor de andere te veel. Ik denk dat het belangrijk is dat die flexibiliteit enkel kan worden ingezet wanneer er daarvoor heel goede redenen zijn, wanneer er absoluut publieke financieringen moeten gebeuren die leiden tot duurzame investeringen die bijdragen tot een ontwikkeling op lange termijn. Dan kan men die flexibiliteit inderdaad best gebruiken.

 

Op langere termijn zou men misschien kunnen zeggen dat de schuldenrem wat minder zinvol is. Het is waar, de overheid investeert in infrastructuur, onderwijs, orde en veiligheid. Dat zijn natuurlijk ook allemaal motoren van een economie. In die zin schrijven wij ons niet in in het populisme zoals dat wordt gepredikt door bijvoorbeeld Tax Freedom Day. Alsof publieke financieringen of belastingen geen economische realiteit of voordelen zouden vertegenwoordigen.

 

Mijnheer de voorzitter, de voorliggende ratificatie is een eerste stap. Heel belangrijk zal de concrete implementatie zijn en hoe wij die sanering nu zullen bewerkstelligen. De deadline is eind december en het is natuurlijk ook nauw verbonden met het institutioneel debat in ons land. De Europese Commissie vroeg om uiterlijk eind december afspraken te maken tussen de verschillende overheden. Natuurlijk is er geen hiërarchie in België tussen de verschillende overheden. Het is natuurlijk niet zo dat per definitie de federale overheid alle saneringsinspanningen zal moeten leveren, de schuldenlast zal moeten dragen of eventuele Europese boetes moet betalen.

 

Het instrument van vandaag, de schuldenrem, is een extra instrument opdat de sanering van de overheidsfinanciën ernstig wordt genomen door alle lidstaten van de EU en door alle overheden in dit land.

 

02.02  Peter Luykx (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, wij hebben in de commissie inderdaad een vrij uitvoerig debat gehad over dit verdrag.

 

Na de crisis in 2008 is heel wat op losse schroeven komen te staan. Er werd nagedacht over de wijze waarop men op lange termijn de begrotingen onder controle kan houden. De Europese instellingen hebben, als gevolg van die financiële crisis en het schuldendebacle dat daarop is gevolgd, ook de bevoegdheden gekregen om lidstaten tot meer budgettaire discipline en saneringen te dwingen.

 

Europa wil de openbare financiën en het breder sociaal-economisch weefsel gezond maken door, ten eerste, te bezuinigen, ten tweede, te hervormen en, ten derde, te investeren in slimme, duurzame en inclusieve groei. Het is precies in die context van solidariteit en responsabilisering dat de staatshoofden en regeringsleiders, behalve dan deze van het Verenigd Koninkrijk en Tsjechië, een akkoord hebben bereikt over dit nieuwe Europees verdrag. Het creëert een juridische basis voor een strenger toezicht en herhaalt grotendeels de aanbevelingen van het sixpack.

 

Dat de druk door Europa wordt opgevoerd, is een goede zaak, collega’s. Die extra druk is nodig om sommige landen die volharden in de boosheid, een zetje in de rug te geven. Met een PS-regering alleen komen wij er niet in dit land. Zelfs met de instrumenten die Europa vandaag al ter beschikking heeft, slaagt deze Belgische regering erin afspraken niet na te komen en is zij ei zo na ontsnapt aan een financiële afstraffing.

 

Deze regering was gebuisd en kreeg in tweede zit een herkansing. Het is goed dat Europa wel inzit met de schuldenlast en wil werken aan een schuldafbouw voor de volgende generaties.

 

Volgens onze fractie ligt dit verdrag ook in de lijn van eerder gemaakte afspraken. Het is een stap in de goede richting, naar meer budgettaire discipline. De crisis heeft aan het licht gebracht dat sommige overheden onverantwoord gespendeerd hebben, zonder de economische groei te stimuleren, zonder de sociale cohesie te bewaken.

 

Met het oog op de nieuwe uitdagingen, de demografie, de betaalbaarheid van de pensioenen, de arbeidsmarkt, is dit verdrag een noodzaak. Het is ook een voorwaarde om landen die problemen hebben en die steun krijgen van het Europees noodfonds, bijvoorbeeld Griekenland en Portugal, te dwingen tot responsabilisering. Solidariteit is niet grenzeloos. Zij gaat enkel samen met verantwoordelijkheidszin.

 

Voor dit verdrag is natuurlijk een draagvlak nodig. Budgettaire discipline is weliswaar noodzakelijk, maar Europa mag niet vergeten dat er ook een democratische legitimiteit moet zijn. Het is belangrijk dat het Europees Parlement zijn medebeslissingsrecht ten volle kan doen gelden en toezicht kan uitoefenen op de bijkomende, vooral controlerende bevoegdheden.

 

Toch hebben wij vandaag de vrije keuze om wel of niet met het voorliggend verdrag in te stemmen. Het gaat hier immers niet om wetgeving via directieven van Europa, maar om wetgeving die wij op nationaal vlak zelf zullen implementeren.

 

Dat geldt ook voor degenen die te pas en te onpas naar Europa wijzen als zondebok.

 

Ik hoop dus dat deze regering even volhardend zal zijn in haar goedkeuring vandaag als op de dag dat er mogelijk een terechtwijzing komt vanuit de Europese Commissie. Dan moet men zich niet verschuilen achter kritische columns in de kranten.

 

In het verlengde van de legitimiteit moeten de lidstaten en, vanuit het oogpunt van het subsidiariteitsprincipe, ook Vlaanderen, op een zelfstandige manier kunnen blijven instaan voor het budgettair beleid. Dit verdrag heeft immers ook intra-Belgische repercussies, in die zin dat alle overheden in België een begroting in evenwicht moeten nastreven en de federale overheid dit debat niet mag aangrijpen om haar greep op de begrotingen van de deelstaten te vergroten. Deelstaten en federale overheid zijn in dezen gelijke partners. De gouden evenwichtsregel impliceert dat de begrotingen van de lidstaten structureel in evenwicht moeten zijn en is van toepassing op de EU-lidstaten, maar in afgeleide zin ook op de subentiteiten die er zouden zijn. Hoe de Belgische doelstellingen worden vertaald naar de verschillende deeloverheden is daarom een interne Belgische aangelegenheid waarover afspraken moeten worden gemaakt. Het spreekt voor zich dat het uitstellen van de sanering van de eigen begroting niet op andere overheden kan worden afgewenteld. Ieder keert voor eigen deur. Het aandringen of anticiperen op het reserveren van begrotingsoverschotten bij andere overheden, mag niet worden gebruikt om de verantwoordelijkheid door te schuiven. Elke overheid moet in verhouding tot de houdbaarheid van de eigen financiën kunnen beslissen over de hoogte van een mogelijk overschot.

 

Ten derde en tot slot, ik heb in de commissie al verwezen naar een aantal onduidelijkheden in dit verdrag. De implementatie ervan in onze nationale wetgeving komt eraan. Voor ons moeten de onduidelijkheden vooraf worden weggenomen. Het huidig streven naar een begroting in evenwicht of met een overschot, gaat verder dan de bepalingen van het stabiliteits- en groeipact en verder dan het sixpack. Vooraleer die maatregelen worden omgezet in nationale wetgeving, hebben wij de vraag gesteld wat men bedoelt met het snel convergeren naar doelstellingen op middellange termijn. Men blijft daar zeer vaag over. Wat bedoelt men met "de schuldgraad moet aanzienlijk zijn"? Ik verwijs ook naar de bespreking in de commissie en de technische vragen die daar werden gesteld.

 

Hoe dan ook zal er, om een Europese boete te vermijden, snel duidelijkheid moeten komen, want voor 1 januari 2014 moeten de regels en de grondslagen van dit verdrag in onze wetgeving vastgelegd zijn. Collega’s, onze fractie zal dit verdrag goedkeuren. Wij zullen voorstemmen.

 

02.03  Christiane Vienne (PS): Monsieur le président, madame la ministre, chers collègues, le passage de ce texte en commission des Relations extérieures fut un exercice politique extrêmement important tant il fut marqué par un long débat. Ce long débat essentiel pour la démocratie a marqué deux camps: ceux qui assument leur positionnement, ancrés dans une responsabilité politique forte, et ceux qui jouent à la girouette sans mesurer les tenants et aboutissants complexes de ce traité.

 

Or, ce traité constitue à coup sûr un élément important de cette session parlementaire. Il est l'occasion de faire le point sur la construction européenne, sur la crise socioéconomique dans laquelle nous sommes toujours empêtrés, sur les impacts de ces traités mais aussi - et surtout - sur l'avenir de l'Europe que nous désirons. Une Europe qui tente de se dessiner pas à pas, marche après marche, crise après crise.

 

Il nous revient de rappeler brièvement le contexte dans lequel nous évoluons, à savoir celui de la crise financière de 2008, de ses causes et de ses conséquences qui sont toujours, hélas, bien actuelles. Cette crise a, par ailleurs, obligé l'Europe à ouvrir les yeux sur tous les abus, les injustices et le manque de régulation qui ont rendu possible l'économie casino. Une économie casino où l'action de l'État, repoussée par certains courants politiques, a tout à coup retrouvé un intérêt pour sauver un système bancaire et financier dérégulé, qui constituait à la fois la colonne vertébrale de notre économie mais aussi un secteur rongé par de nombreux maux.

 

Et même si toutes les leçons n'ont pas encore été tirées pour autant, dans ce contexte lourd, reconnaissons que l'Union européenne et la zone euro ont parcouru un chemin énorme et difficile, tout d'abord afin d'éviter une contagion et, ensuite, en assurant une solidarité effective entre les États membres via différents instruments de soutien financier aux pays en difficulté.

 

Ces évolutions rapides et sans précédent au sein de notre Union – je pense notamment au Mécanisme européen de stabilité (MES), à la supervision bancaire, à la coopération renforcée sur la taxe sur les transactions financières, etc. – n'ont été rendues possibles que grâce à des compromis mutuels.

 

Comme nous le savons bien en Belgique, un chemin vers une solution politique est jalonné de compromis, de concessions, dans un jeu où tous les États membres ne sont pas sur un pied d'égalité, tant par leur taille que par les moyens qu'ils mettent sur la table.

 

La signature de ce traité par notre pays est aussi le reflet tangible des engagements pris par les chefs d'État et gouvernement de la zone euro durant le Sommet européen du 9 décembre 2011.

 

Ce traité n'est pas une fin en soi, nous le savons bien. Il doit être vu comme une étape, une étape douloureuse mais indispensable sur un long chemin. Ainsi, son article 14 nous rappelle que participer à l'euro implique des devoirs.

 

Dans ce cadre, le Parti Socialiste reconnaît la nécessité d'une bonne gestion des finances publiques et d'une certaine discipline budgétaire au sein de l'Union européenne. Pour la gauche, il reste primordial de maîtriser la dette à terme pour que les États retrouvent une véritable capacité d'action et d'investissement, notamment afin d'être de moins en moins liés aux marchés. La question du rythme de l'assainissement budgétaire est aussi cruciale pour le Parti Socialiste.

 

Faisons le point sur le fond de ce traité, car je tiens à souligner que ce qui ne s'y trouve pas est aussi important que ce qui s'y trouve. Quoi qu'en disent certains, je vous rappelle que l'objectif officiel du traité intergouvernemental était de renforcer le pilier économique de la zone euro. Ce traité reprend les orientations du paquet législatif sur la gouvernance économique européenne, le six-pack. Or, ce dernier est déjà en vigueur depuis le 13 décembre 2011. Ce traité n'a donc rien, par son contenu, de bien neuf, car la contrainte budgétaire du six-pack est déjà d'application.

 

Il est également de notre devoir politique de prendre en compte les risques en cas de non-ratification, comme par exemple l'impossibilité pour notre pays de recourir à une assistance financière du Mécanisme européen de stabilité, puisque celle-ci est conditionnée à la ratification du Traité. Rejeter ce traité nous priverait dès lors d'un mécanisme de gestion des crises et de solidarité pour lequel nous nous sommes battus.

 

De même, l'aspect financier et budgétaire d'un isolement complet de notre pays ne peut être négligé. Je pense bien évidemment aux taux d'intérêt que notre pays devrait payer et assumer dans un tel scénario.

 

Il ne s'agit pas d'un choix de société dans notre chef mais bien d'une volonté de responsabilité politique. Personne ne peut le nier: ne pas ratifier ce traité reviendrait à se saboter! D'une part, nous ne bloquerions nullement son entrée en vigueur car elle est effective depuis le 1er janvier 2013 et 12 États membres l'ont déjà ratifié. D'autre part, en cas de crise financière, la Belgique n'aurait absolument pas accès au Mécanisme européen de stabilité.

 

Certains en commission ont prétendu que cela ne figurait pas dans le Traité. Je pense qu'il faut en lire toutes les lignes puisqu'un des considérants précise, je le lis: "soulignant l'importance du Traité instituant le Mécanisme européen de stabilité en tant qu'élément d'une stratégie globale visant à renforcer l'Union économique et monétaire et faisant remarquer que l'octroi d'une assistance financière dans le cadre des nouveaux programmes, en vertu du Mécanisme européen de stabilité, sera conditionné à partir du 1er mars 2013 à la ratification du présent traité par la partie contractante concernée et, dès l'expiration du délai de transposition visé à l'article 3, § 2, du présent traité, au respect des exigences dudit article". On ne peut pas être plus clair!

 

Le Traité, sous ses aspects discutables, n'en reste pas moins le prix du mécanisme européen de protection qu'est le MES. Ne nous trompons pas de combat! Il ne s'agit pas ici de se justifier mais bien d'avoir une vision à moyen et long terme sans tomber dans des raccourcis dangereux. Nous ne vivons pas dans un monde parfait et enchanté. C'est bien dommage mais c'est plutôt le contraire qui est le cas.

 

C'est très bien d'avoir raison tout seul mais l'histoire a montré que seuls ceux qui restent à la table des négociations et qui agissent concrètement pour changer les choses font avancer l'Europe. C'est ce que fait notre premier ministre dans les forums européens et il nous l'a démontré lors des débriefings des Conseils européens successifs.

 

La position proactive, défendue ardemment par la Belgique, semble enfin se faire entendre au sein des divers forums européens.

 

Au-delà de cette ratification technique et des simples "oui" ou "non", à géométrie variable pour certains selon les parlements, la traduction en droit belge de ce traité devra faire l'objet d'une large discussion et sera l'objet dans nos rangs d'une extrême vigilance, notamment en ce qui concerne les modalités de transposition de la règle d'or. Le parlement aura, au moment de la transposition, un pouvoir réel d'influence. Plus on attendra avant de ratifier ce traité, plus difficile il sera de profiter pleinement de cette fenêtre d'opportunité.

 

Dès lors, si mon groupe votera ce projet, j'ai formulé en commission une demande formelle, reprise explicitement dans le rapport de mon collègue Roel Deseyn, que je réitère ici et que je réitérerai encore dans la commission ad hoc de notre assemblée: au moment de la transposition, il faudra organiser une large consultation des interlocuteurs et des partenaires sociaux, notamment les syndicats, des responsables financiers et institutionnels, afin de mettre en lumière les éléments fondamentaux à prendre en compte dans les textes de transposition.

 

Pour mon groupe, ces futures auditions devront avoir lieu au sein du comité d'avis des Questions européennes. De cette manière, l'ensemble des parlementaires belges – puisque les sénateurs de Communauté peuvent parfaitement y siéger – et des eurodéputés belges pourront débattre avec ces différents interlocuteurs. De cette manière également, chaque groupe pourra défendre et assumer ses positions européennes et non pas dans les différentes assemblées.

 

Ces auditions s'imposent notamment au regard de l'article 13 du présent Traité. Face aux défis que sont l'emploi et la croissance et face aux recettes néolibérales que certains préconisent, nous ne pouvons pas rester les mains croisées. Si l'heure doit être à la rigueur et à la maîtrise des dépenses, elle ne doit pas être au fétichisme budgétaire, comme c'est le cas dans le cadre du two-pack.

 

Un texte qui va bien plus loin que le traité budgétaire, texte également – je le rappelle – que les eurodéputés PS belges ont rejeté pour ce manque d'équilibre, ce qui n'est pas le cas des autres eurodéputés belges, notamment des Verts.

 

Il ne s'agit pas d'une tactique politique, mais bien de rappeler des faits.

 

02.04 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le président, je demande la parole pour un fait personnel.

 

Le président: Madame Vienne, M. Gilkinet souhaite intervenir pour un fait personnel.

 

02.05  Christiane Vienne (PS): J'ai parlé des Verts.

 

02.06  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Madame Vienne, je vous écoute attentivement. Je souhaite réagir car c'est la première fois que vous parlez des Verts. Depuis quelques semaines, nous faisons l'objet d'une mauvaise polémique en raison du vote du two-pack. Comme je n'interviendrai pas sur cette question à l'occasion de mon intervention, je voudrais souligner ici que nous avons voté le two-pack en conscience au niveau européen parce que l'essentiel est dans le six-pack avec les mesures d'austérité budgétaire que nous contestons. Nous considérons – il s'agit ici d'une divergence d'analyse ou d'opinion; actons-la simplement – que le two-pack constitue plutôt une amélioration du processus démocratique qui suit le six-pack dans la mesure, notamment, où le two-pack prévoit que les mesures envisagées par les gouvernements devront être motivées par une analyse d'impact, comme c'est déjà le cas en Grande-Bretagne, même si cette dernière n'est pas parfaite en tout point. En effet, en Grande-Bretagne, on publie une estimation des impacts par décile de revenus des mesures prises, ce qui permet de vérifier le poids de l'effort et la manière dont ce dernier est réparti de façon équitable sur les citoyens. Une des grosses difficultés des choix qu'essaie de nous imposer la Commission européenne, c'est l'absence de justification. Elle ne publie pas ses analyses. Elle ne publie pas ses modèles mathématiques. Le two-pack tel qu'il a été négocié et amendé par le Parlement européen est un outil pour essayer d'obtenir davantage de clarté. Telle est, en tout cas, notre analyse, raison pour laquelle nous avons voté ce texte, alors que nous nous opposons au six-pack, comme je l'expliquerai, tout à l'heure, à la tribune.

 

02.07  Christiane Vienne (PS): Monsieur le président, je voudrais simplement confirmer à notre collègue que nos analyses divergent totalement. En effet, il a oublié de mentionner que le two-pack met, en quelque sorte, ce parlement sous tutelle dans la mesure où nos budgets devront être examinés ex ante par la Commission. C'est le cœur même du two-pack. Nous avons donc un réel problème à vous suivre. Je ne peux que constater que ce traité budgétaire, qui contient à la fois le two-pack, au sujet duquel vous êtes tellement enthousiaste et qui a des impacts considérables en matière de travail parlementaire, et le six-pack, forme une entité.

 

Donc, je ne vois pas très bien comment on peut voter l'un et pas l'autre, mais je vous laisse soumettre cette contradiction à votre conscience politique.

 

S'il est, certes, nécessaire de gérer sérieusement les comptes publics pour diminuer la charge de la dette et, ainsi, épargner les générations futures, il est également indispensable de mettre un terme à des mesures basées sur la seule austérité budgétaire qui n'ont, jusqu'à présent, pas permis de trouver une solution définitive à la crise. Il faut s'orienter vers de véritables pistes et œuvrer à la mise en place d'une Europe garante de nos standards sociaux et de la lutte contre le dumping social et fiscal qui profite aux plus forts. Hélas, à cet égard, je sens moins de volonté politique en Europe.

 

En effet, c'est bel et bien contre les paradoxes européens exacerbés durant cette crise que nous nous battons. Comment prétendre qu'il faut renforcer le rôle des parlements européen et nationaux, notamment sur le plan budgétaire, tout en prévoyant toujours plus de carcans européens budgétaires, ne laissant plus la moindre marge de manœuvre politique? Comment valider telles quelles des recommandations européennes qui ne tiennent pas compte de la réalité socioéconomique des États membres face à de telles contraintes? Comment la Commission, qui arbore fièrement sa stratégie "EU 2020", peut-elle prétendre que des objectifs sociaux restent atteignables dans ces conditions déraisonnables? Comment l'Europe peut-elle rester sourde aux revendications sociales et à la montée des extrêmes? Comment comprendre que la Commission, gardienne des traités, se borne, dossier après dossier, à prendre note des atteintes aux valeurs européennes?

 

Il s'agit, dès lors, de prendre ses responsabilités pour contrebalancer la sévérité budgétaire par des mesures ambitieuses de relance économique et, surtout, de réanimer le projet – et j'oserais même dire le rêve – européen. Nous ne pouvons plus accepter des institutions européennes qui se soucient de rigueur budgétaire, mais qui nient leurs responsabilités sociales, économiques et sociétales en s'enfermant dans une sorte d'autisme incroyable.

 

C'est pour cette raison que, le 22 mai 2012, mon groupe déposait une proposition relative aux besoins d'une stratégie de croissance et d'emploi à l'échelle de l'Union européenne – un texte qui reste d'une grande actualité. Nous plaidons depuis des années en faveur de solutions structurelles afin de doter l'Union européenne d'un budget ambitieux, à même de mener des politiques de relance.

 

Sur le chemin de cette Europe inclusive que nous voulons, l'Europe ne peut pas décider de tout sans nous, car l'Europe c'est nous!

 

Pour mon groupe, qui reste pro-européen, les avancées communautaires doivent tenir compte de la situation propre à chaque pays mais aussi arrêter de se centrer uniquement sur la politique budgétaire pour réellement mettre en oeuvre un Pacte européen pour la croissance et l'emploi et la lutte contre le dumping fiscal. L'Europe doit faire plus qu'une politique d'austérité aveugle, tout en soulignant que relance et rigueur ne sont pas des antagonismes. Il s'agit pour nous d'adopter une stratégie européenne construisant une Europe socioéconomique ambitieuse, garante de nos standards sociaux élevés, et, je le répète, dans un Pacte européen pour la croissance et l'emploi. Un tel pacte devrait permettre de mettre sur pied des mesures courageuses pour lutter contre la spéculation financière mais aussi contre le chômage et la précarisation, tout en se tournant vers l'avenir (recherche et innovation, infrastructures, télécommunications, etc.) et en maintenant comme feuille de route des politiques européennes l'ensemble des objectifs de la stratégie EU 2020.

 

Le Traité n'aborde pas ces aspects cruciaux. Il doit donc être complété pour donner à l'Union européenne une plus grande ambition afin de résoudre les graves problèmes auxquels nous sommes confrontés, comme la confiance dans les institutions européennes, la croissance économique, le besoin de création d'emplois, l'harmonie fiscale, le financement de l'économie réelle, la lutte contre la spéculation et les investissements dans les infrastructures et dans la recherche et développement.

 

Il ne suffit pas de prononcer les mots croissance et relance, il faut encore leur donner un contenu fort, ambitieux, adéquat. La croissance doit donner de l'oxygène à l'économie réelle et à ses acteurs et non perpétuellement remettre en question le modèle social européen et en particulier nos standards sociaux élevés qui ont été, je le rappelle, des stabilisateurs essentiels durant la crise dans notre pays.

 

Force est de constater que cet oxygène que nous attendons est absent des expressions européennes jusqu'au-boutistes auxquelles nous sommes confrontés depuis plusieurs années.

 

Le cas de la Grèce en est symptomatique: images de drapeaux européens brûlés, portraits de manifestants éreintés mais déterminés, grondements de foule en colère et cris de désespoir. Mais, mes chers collègues, ces images venues de Grèce ne doivent pas nous étonner. Elles sont la traduction d'un courant politique, celui qui plaide à tous niveaux pour l'austérité.

 

Nous n'avons de cesse de souligner l'inefficacité de ces mesures d'austérité. Oui, la Grèce était malade de ses déficits abyssaux, de sa corruption, de ses fraudes notamment des plus nantis. Oui, il fallait rectifier le tir mais depuis 3 ans que de grandes institutions internationales imposent un régime d'austérité sans précédent en Europe, quel est le résultat? Ce sont les Grecs, les gens qui trinquent et qui s'enfoncent chaque jour davantage dans le désespoir!

 

Là, je me pose une question avec une pointe d'ironie. Et si la gestion de la radio-télévision grecque a pu justifier sa fermeture, pourquoi ne ferait-on pas de même avec le FMI qui a mis 3 ans pour se rendre compte qu'il avait, avec l'Europe, mal géré le dossier grec? Car lorsqu'on renie nos valeurs, nos acquis démocratiques et d'expression, ce n'est pas uniquement le dérapage budgétaire qu'on risque mais bien la mort de la démocratie et du rêve européen! Ces images doivent aujourd'hui disparaître. Mais pour ce faire, nous ne pouvons pas être seuls tant au niveau belge qu'européen. La réalité des compromis, les équilibres politiques s'imposent à nous.

 

Pourtant, ce chantier crucial pour les citoyens européens doit être ouvert dès aujourd'hui et sans attendre une nouvelle crise, une crise qui n'aura plus, cette fois, des origines purement financières mais aussi économiques et sociales. L'Union européenne doit évoluer sur deux jambes: la rigueur soutenable et la relance de la croissance, de l'investissement et de l'emploi. Force est de constater que depuis l'année écoulée, ce message commence enfin à être entendu par nos différents partenaires se rendant compte que la voie de la rigueur nécessite également un pacte de relance qui commence à se dessiner à l'échelle européenne.

 

Mes chers collègues, je conclurai en disant que mon groupe a à cœur de construire une Europe plus solidaire, compétitive et juste sur des bases budgétaires rigoureuses et saines. On ne joue pas avec la responsabilité politique, on l'assume! Si nous votons ce projet de loi, ce n'est pas pour autant que nous abandonnons notre vision de l'Europe. Il s'agit pour nous d'un compromis et non de l'Europe que nous appelons de nos vœux avec constance, sincérité et surtout action.

 

Pour nous, l'Europe doit être porteuse de changements positifs et de solidarité mais ce travail sur les mentalités n'est pas possible en se mettant sur le banc de touche. L'Europe que nous voulons ne doit pas que se rêver, elle doit se concrétiser!

 

02.08  Olivier Destrebecq (MR): Monsieur le président, madame la ministre, chers collègues, nous avons été très attentifs aux débats qui ont eu lieu au Sénat et à la Chambre concernant le projet de loi portant assentiment au Traité sur la stabilité, la coordination et la gouvernance au sein de l'Union économique et monétaire, car il s'agit d'un texte cristallisant l'angoisse des citoyens de voir poindre une austérité sans fin, synonyme de chômage et de mal-vivre.

 

Je voudrais, au nom du Mouvement réformateur, parler vrai et briser cette image erronée. Ce pacte budgétaire a vocation à proclamer solennellement notre attachement à la discipline budgétaire. C'est une contrepartie à la solidarité financière de l'Union européenne.

 

Mes chers collègues, dans ce débat, trois éléments doivent être mis en lumière. En premier lieu, si tous les États membres de la zone euro avaient respecté les critères de Maastricht, nous ne nous retrouverions pas dans la situation qui est la nôtre aujourd'hui. Pas étonnant, dès lors, que la discipline se durcisse face à la violation des règles concernant le respect des fondamentaux de la monnaie unique, les efforts qui n'ont pas été exécutés spontanément pour tous, bien plus difficiles à mettre en œuvre aujourd'hui, mais il faut impérativement les exécuter.

 

Deuxièmement, la discipline budgétaire doit être le credo de tous les partis politiques de notre pays. Nos budgets publics, du niveau communal au fédéral doivent être élaborés non seulement sur des hypothèses macro-économiques solides, mais aussi avec l'intention avérée de respecter nos engagements européens.

 

Troisièmement, il faut une contrepartie à la solidarité financière de l'Union européenne. On ne peut pas vouloir plus de coordination, plus de solidarité et récuser la discipline qui est le ciment de la confiance entre les pays européens. L'Europe a élaboré en 2012 une réponse globale à la crise, que ce soit sur le terrain de la solidarité, avec la mise en place du Mécanisme européen de stabilité et les modalités d'intervention de la BCE, auxquels personne ne pouvait croire, il y a encore quelques mois, ou sur le terrain de la croissance, avec le Pacte pour la croissance et l'emploi, doté de 120 milliards d'euros.

 

Ce traité, chers collègues, est-il suffisant pour régler les questions budgétaires et monétaires dans l'Union européenne? La réponse est non. Nous sommes favorables à la supervision bancaire, à l'union bancaire, à la mise en place d'un dispositif de supervision qui contrôlera, sous l'égide de la BCE, toutes les banques européennes. L'union bancaire est un élément-clef pour stimuler la confiance, réduire la fragmentation financière et restaurer des conditions normales de prêt à l'économie.

 

Faut-il, chers collègues, juste de la rigueur budgétaire? La réponse est une fois de plus, non. La réduction des déficits passe par une relance de la croissance et le plan, faut-il le souligner, de Mme la ministre Laruelle pour assurer un financement plus facile des PME va pleinement dans ce sens. Mais, dès lors que nous acceptons la discipline budgétaire, nous sommes fondés à demander davantage de solidarité au niveau de l'ensemble des États membres.

 

Chers collègues, je pourrais être beaucoup plus long mais je ne le serai pas cet après-midi car nous avons déjà eu l'occasion de nous exprimer en commission. En tout état de cause, nous avons encore plusieurs mois devant nous avant la transposition effective du texte. Nous aurons donc à cette occasion la possibilité, comme d'aucuns le souhaitent et j'ai déjà entendu bien des collègues le souligner, de réaliser des auditions, de mener des discussions, d'avoir des échanges, des débats afin de réaliser la transposition la plus efficace possible.

 

Le Mouvement réformateur votera favorablement ce projet de loi. Nous le voterons pour ce qu'il est: une pierre indispensable à la réalisation d'une union budgétaire européenne, et juste ce qu'il est: le moyen juridique de pouvoir bénéficier si nécessaire du Mécanisme européen de stabilité.

 

Chers collègues, je peux comprendre le contorsionnisme que certains peinent parfois à assumer, mais je voudrais néanmoins vous demander d'en revenir à une réflexion sereine.

 

Monsieur Gilkinet, je ne vous ai ni cité ni regardé; si vous le prenez pour vous, c'est votre problème!

 

Le travail qui sera le nôtre, c'est-à-dire de l'ensemble des parlementaires, devra être réalisé avec sagesse et raison. En effet, si nous y parvenons, je suis persuadé que ce sera bon pour l'Europe, bon et bien pour la Belgique et, de ce fait, ce sera bon et bien pour nos concitoyens.

 

02.09  Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega’s, ik wil eerst en vooral de verslaggever bedanken voor zijn zeer uitvoerig en degelijk verslag. Ik zal niet herhalen wat al is gezegd, maar ik wil nog even samenvatten wat dit verdrag voor ons land betekent als wij het goedkeuren.

 

Het structureel saldo zullen wij jaarlijks met 0,75 % moeten verbeteren en de overheidsschuld zullen wij jaarlijks moeten verminderen met een twintigste van de afwijking van de 60 %-norm.

 

Ja, collega's, ook voor ons is de begrotingsdiscipline belangrijk. Er is niets socialistisch aan buitensporige begrotingstekorten of aan een overmatige schuld. Wij mogen inderdaad de volgende generaties niet opzadelen met extra lasten en wij moeten zuinig omspringen met onze overheidsmiddelen.

 

De voorbije jaren hebben bewezen dat een eurozone met een gemeenschappelijke munt ook nood heeft aan een gezamenlijk economisch en budgettair beleid, of toch minstens aan gezamenlijke doelstellingen en afspraken.

 

Wij zullen dit verdrag dan ook goedkeuren, maar alleen een strakke begrotingsdiscipline en harde besparingen zullen ons niet uit de crisis helpen. Wat de socialisten al enkele jaren zeggen, wordt nu ook voor heel wat mensen duidelijk. Dit eenzijdig dogma van de Europese Commissie werkt niet. Onze waarschuwing dat wij ons in Europa kapot dreigen te besparen, is vandaag voor veel Europese gezinnen helaas de harde realiteit.

 

Wij verwachten dat Europa, naast de begroting, even streng waakt over inspanningen om armoede, werkloosheid en ongelijkheid tegen te gaan. Wij verwachten dat de Europese Commissie ook een sociaal pact centraal in haar beleid stelt.

 

Het Europees beleid mag niet enkel focussen op begrotingsdoelstellingen. Wij willen naast het begrotingspact een Europees sociaal pact met afdwingbare doelstellingen over tewerkstelling, onderwijs, innovatie, armoedebestrijding en sociale cohesie, zoals afgesproken in de strategie EU 2020. Die doelstellingen willen wij ook linken aan het toekennen van een Europese financiering, zodat wij het beleid ook met de nodige Europese middelen ondersteunen.

 

De Europese Commissie moet dat sociaal pact ook centraal stellen in haar beleid. Bij de jaarlijkse analyse die de Europese Commissie maakt voor elke lidstaat en die de basis vormt voor de sanctieprocedures en de aanbevelingen, moet de Europese Commissie ook rekening houden met de evolutie van armoede, tewerkstelling, investeringen in onderwijs, innovatie en het onevenwicht in de sociale bescherming tussen de lidstaten. Dat wil zeggen dat wij naast de cijfers ook rekening houden met de inhoud en de sociale duurzaamheid van het gevoerde beleid. De link tussen de nationale begroting en de doelstellingen van het pact moet daarom sterk zijn, zodat er ruimte is voor investeringen in tewerkstelling, onderwijs, innovatie en vooral in de strijd tegen armoede.

 

In tijden van crisis moeten wij dus niet alleen inzetten op besparen, maar ook en vooral op investeringen, op groei en op jobs. Zoals de collega het al aanhaalde in zijn verslag: daarom hebben wij een socialistisch sixpack afgesproken, samen met de PS.

 

Het sixpack gaat uit van een aantal elementen.

 

Ten eerste, een Europa van eerlijke handel, de opname van strikte sociale en milieunormen in de Europese vrijhandelsakkoorden en de verhoging van de douanetarieven als die normen niet worden gerespecteerd. De producten die Europa invoert, komen immers van landen die lage lonen en een lage fiscaliteit hanteren en waar de milieunormen veel minder streng zijn. Dat zorgt voor een deloyale concurrentie die onze industrie fnuikt en leidt tot banenverlies bij onze bedrijven.

 

Ten tweede, de invoering van een Europees minimumloon van 60 % van de mediaan van de salarissen in elk Europees land als eerste stap naar een proces van sociale harmonisering. De afwezigheid van een minimumloon of heel lage minimumlonen zorgen binnen het Europese continent immers voor sociale dumping, hetgeen de lonen ondermijnt en de recessie alleen maar verergert.

 

Ten derde, een verantwoord monetair beleid van de Europese Centrale Bank. De financiële crisis heeft een dramatische verhoging van de intrestvoeten veroorzaakt, waardoor de lasten van de staatsschuld nog verhoogden in de Europese landen die door de crisis al zwaar waren getroffen. In die context hebben wij duidelijk de limieten van het uitzonderlijk statuut van de ECB kunnen vaststellen. Immers, in tegenstelling tot de Amerikaanse en de Engelse centrale bank mag de ECB geen schuldbewijzen van staatsschuld kopen. Om de spreads te doen dalen, zag de ECB zich gedwongen op indirecte wijze tussen te komen, door op de secundaire markt — dus bij de privé-investeerders — de schuldbewijzen van staatsschulden te kopen. Dit is een absurde situatie. De statuten van de ECB moeten dan ook worden herzien, zodat de ECB op een directe wijze kan tussenkomen om de staten te helpen.

 

Ten vierde, een onderscheid tussen investeringsbanken en commerciële banken. Dat debat hebben wij al een paar keer gevoerd, zowel in dit halfrond als in de commissie.

 

Ten vijfde, een Europees industrieel beleid. Sinds 2008 is de Europese industriële productie met 10 % gedaald en gingen in de sector drie miljoen banen verloren. Ik denk aan België, waar voorbeelden zoals Ford Genk en ArcelorMittal hebben aangetoond dat Europa dringend nood heeft aan een industrieel beleid. Dat industrieel beleid moet zich niet alleen vertalen in een relance van de Europese economie en in een Europese coördinatie op het vlak van onderzoek, innovatie en informatie, maar ook in een actieplan voor deze industrieën. Er is nood aan Europese steun aan nationale investeringen in innovatie en aan de toekenning van inkomsten uit innovatieve financieringsinstrumenten.

 

Ten slotte, collega’s, de financiële-transactietaks en de financiële harmonisering. Omdat bepaalde Europese landen weigerachtig staan tegenover een taks op financiële transacties, heeft een aantal bereidwillige landen besloten de moeilijkheid te omzeilen via een versterkte samenwerking, met regels die enkel voor die landen van toepassing zouden zijn.

 

Zo hebben de 27 Europese ministers van Financiën al toestemming gegeven aan 11 landen, waaronder België, om zo’n financiële-transactietaks te lanceren. Het gaat om een eerste, zeer belangrijke stap.

 

Om de verplaatsing van de transacties te vermijden en de strijd tegen de speculatie te versterken moet die echter tot heel Europa worden uitgebreid. Wij moeten ook evolueren naar een algemene fiscale harmonisering, bijvoorbeeld door een minimumbelasting voor bedrijven in te voeren.

 

Collega’s, dat was in het kort een overzicht van de plannen die wij hebben voor de toekomst van Europa. Ik wil herhalen dat begrotingsdiscipline belangrijk is. Wij zullen het ontwerp dan ook goedkeuren. Maar, collega’s, een sociaal pact zal nodig zijn als wij Europa uit de crisis willen halen.

 

02.10  Bruno Valkeniers (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega’s, vorige week dinsdag 11 juni hebben vele personen met een nog slechter karakter dan ik – jawel, die bestaan – zich in hun koffie of hun pint verslikt toen zij hoorden dat de regering de VRT zo goed als onmiddellijk uit de ether zou halen. Helaas voor hen ging het niet om de VRT, maar om de ERT. Eén letter maakt een wereld van verschil. Het ging wel degelijk om de Griekse staatsradio- en televisieomroep, die door de Griekse overheid uit de ether werd gehaald.

 

Volgens de regeringswoordvoerder zijn de officiële redenen corruptie en mismanagement. De ERT was, ik citeer, “het toonbeeld van een uniek gebrek aan transparantie en van ongelooflijke verspilling". Geef toe, het moet daar het een en ander geweest zijn, aan de Atheense Reyerslaan.

 

Onmiddellijk kwam bij alle weldenkenden en politiek correcten in heel Europa het protest op gang over zo veel gebrek aan democratie, over zo veel lef en hardvochtigheid. Zelfs het reeds veertig jaar geleden ter ziele gegane kolonelsregime werd erbij gesleurd.

 

Voor het eerst sinds de catastrofale besparingen die de hele Griekse bevolking willens nillens nu al sinds meer dan een jaar van de EU door de strot krijgt geduwd en die intussen het hele land verpauperen, om toch maar bij de euroclub te kunnen horen, terwijl, zoals iedereen weet, Griekenland van in het begin niet had mogen toetreden, was er sprake van verontwaardiging in de rest van Europa. Of was er sprake van krokodillentranen? Openbare media zouden, naar het schijnt, de democratie garanderen. Daar blijft men dus af.

 

Ook voor het eerst in de geschiedenis van de eurocrisis en van de aan het Noorden opgelegde solidariteit met het Zuiden, waardoor het Noorden tientallen miljarden euro’s transfereert, onder andere naar zuiderse banken, en waarvan de zuiderse Europeaan vandaag helaas geen enkel voordeel ziet, voor het eerst sinds die financiële dictaten, wrongen de EU-commissarissen en verantwoordelijken, Olli Rehn op kop, zich in allerlei bochten om toch maar niet te moeten toegeven dat zij ten grondslag liggen aan de beslissing van de Griekse overheid om de ERT uit de ether te halen. Mocht het niet zo hypocriet zijn, het was bijna aandoenlijk.

 

Geef toe, besparen en werknemers ontslaan en mensen in de armoede duwen, kan men op alle niveaus en sectoren, maar dat doet men toch niet door 2 900 mannen en vrouwen van de staatsomroep wegens corruptie en mismanagement op straat te zetten? Das haben wir nicht gewollt.

 

Collega’s, meer dan welke maatregel ook die in de voorbije jaren door de EU aan Ierland, Griekenland, Cyprus, Spanje, Portugal en Italië – het lijstje wordt lang – werd opgedrongen, bewijst het uit de ether halen van de ERT waar de EU vandaag voor staat. De monetaire situatie, de sociale – of moet ik met een aantal collega’s zeggen de asociale – situatie in de EU, de rücksichtslose one-size-fits-allbemoeizucht van de EU met de financiële situatie van de verschillende lidstaten en, als gevolg daarvan, de toenemende transfers van Noord naar Zuid, bewijzen elke dag steeds meer dat de schrijvers van het boek Europa wankelt gelijk hebben. Europa werd door de EU ontvoerd.

 

Het Vlaams Belang en ik staan hier voor Europa, laat daar geen misverstand over bestaan. Ik pleit voor meer Europa en dus minder EU.

 

Mijnheer de voorzitter, collega’s, vandaag bespreken we het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie, oftewel het Fiscal Compact. Bij de stemming van morgen kunnen we dat al dan niet goedkeuren, hoewel ik mij daarover geen enkele illusie maak. Het verdrag is een hele mondvol voor een zoveelste stap richting politieke unie of, zoals de eurodiplomaten in Brussel het zelf plegen te noemen, een totale unie. Allicht klinkt de term “totale unie” u niet erg bekend in de oren, want u zult die zelden lezen of horen in onze gelijkgeschakelde media, de ERT – sorry, de VRT – incluis. De EU-leiders kijken wel uit met het gebruik van die term, omdat hij, net zoals de gelijkwaardige term “Verenigde Staten van Europa”, absoluut niets aan de verbeelding overlaat over waar we naartoe evolueren. Elke dag wordt echter duidelijker wat de bedoeling is: het creëren van de totale unie via de zogenaamde salamitactiek. Het zijn weliswaar niet allemaal officiële termen, maar we kennen de Economische en Monetaire Unie, de bankenunie, de belastingunie, de Schengenunie, de sociale unie en de politieke unie. Het regent unies in de EU en welke Europeaan ziet eigenlijk door het bos de bomen nog? Overigens, wat mij betreft is er eigenlijk maar één goede term voor de huidige unie, de huidige EU, namelijk de schuldenunie. Al die unies samen moeten dus die totale unie vormen.

 

Collega’s, wat men voor ogen heeft, is duidelijk: de EU wil elk aspect van ons leven beheersen. In de EU-geschriften is subsidiariteit een van de meest misbruikte en uitgeholde woorden. Het zogenaamd respecteren van de subsidiariteit door de EU is onder andere als gevolg van de invoering van de euro ondertussen een heel slechte grap geworden. Zolang Europa op mensenmaat was, dat wil zeggen zolang Europa ging over intergouvernementele samenwerkingsverbanden, was er volgens mij geen vuiltje aan de lucht. De EU heeft echter een supranationaal niveau in het leven geroepen, een tussenvorm, een tussenfase, een vis-noch-vleessituatie, die onmogelijk stand kan houden. Een eurosceptische socialist in Nederland – jawel, die bestaan – namelijk de PvdA’er René Cuperus, had het onlangs in Knack over een totaal gebrek aan staatsrechtelijke hygiëne. Ook hij bedoelde daarmee dat de huidige tussenvorm in Europa inherent instabiel is en we dus moeten terugkeren naar een vrije Europese samenwerking op mensenmaat, die respect heeft voor de soevereiniteit, de democratie en de rechtsstaat, of we gaan mee in een blind en onrealistisch maakbaarheidsdenken van de EU door het creëren van een nieuw volk in een nieuwe staat, de Verenigde Staten van Europa.

 

Men is er al lang in geslaagd om dit uiteindelijk einddoel, de Europese superstaat, voor de burgers verborgen te houden, maar het is niet meer of niet minder dan een natte droom van antinationalisten en Belgicisten die, zoals Herman Van Rompuy het ooit letterlijk stelde, de EU terecht zien als een dam tegen Vlaamse autonomie. Of om het met Abraham Lincoln te zeggen: “Men kan sommige mensen voortdurend bedriegen en alle mensen een tijdje, maar men kan niet alle mensen voortdurend bedriegen.”

 

Men staat dan te kijken dat de Europese burger zich hoe langer hoe meer van dit Europese project afkeert en dat er, om het met de woorden van commissaris Reding te zeggen, geen EU-burgerschapsgevoel is. Dit is vandaag meer dan ooit duidelijk geworden.

 

Recent onderzoek van het gerenommeerd Amerikaans onderzoeksbureau Pew toont aan dat nooit eerder minder Europeanen vertrouwen hadden in de EU. Minder dan de helft, nog amper 45 %, heeft een positief beeld over de EU. Slechts 28 % van de Europeanen denkt dat de Europese integratie de economie versterkt heeft. Er is dan ook een duidelijke trend merkbaar. Sinds 2009 is de instemming met meer Europese integratie, en dus meer EU, alleen maar gedaald.

 

In het licht van de gigantische sommen die de EU uitgeeft aan propaganda kan dat veelzeggend worden genoemd. Het Franse dagblad Libération, opnieuw een bron die er niet direct van verdacht kan worden aan onze kant te staan, spreekt van “L’Europe, une histoire d’amour déçu”. De enige fout die ook zij opnieuw maken, is het gelijkschakelen van de EU met Europa.

 

Helaas wordt die totale unie intussen steeds meer een totalitaire unie. Was het niet de voorzitter van de eurogroep, Jean-Claude Juncker, die in 1999 de ondemocratische EU-strategie van Helmut Kohl bevestigde? Ik citeer hem even voor u. Helaas heeft dit citaat nog steeds niets aan actualiteitswaarde ingeboet.

 

“We beslissen iets. We brengen dat dan in en wachten enige tijd om te zien wat er gebeurt. Volgt er geen misbaar, breekt er geen opstand uit – de meesten begrijpen toch niet wat er is beslist – dan gaan we weer wat verder. Stap voor stap tot er geen terugkeer meer mogelijk is.”

 

Maar, hoor ik u zeggen, de EU realiseert die Europese superstaat toch op een democratische wijze. Wel, lees dan eens het recente boek Representing Europeans van de Amerikaanse politicoloog Richard Rose, die aantoont dat de Europese instellingen slechts heel beperkt responsief zijn ten opzichte van de Europese burgers.

 

De meeste Europese instellingen representeren de burgers niet en hebben helaas ook geen directe band met de burger. Er is weliswaar een Europees Parlement dat door burgers is gekozen, maar verder gaan we niet. De enige sanctie die burgers op de EU kunnen toepassen, is de europarlementsleden naar huis sturen. Richard Rose noemt dit een predemocratie. Vergelijk het gerust met de Turkse premier Erdogan die de democratie beperkt tot een keer gaan kiezen om de zoveel jaar.

 

Dat mijn socialistische collega’s, die vandaag stilaan wakker worden en zich al minstens voor de galerij verzetten tegen de toenemende budgettaire inmenging van de EU, dit maar eens rustig en ernstig overwegen.

 

Mevrouw Vienne, u bent in een van uw vorige uiteenzettingen in de plenaire vergadering van leer getrokken tegen eurocritici en tegen de manier waarop zij de EU gijzelen of zelfs afpersen. Voor mij is het duidelijk wie in dit verhaal de gijzelaars en de gegijzelden zijn.

 

Het gaat natuurlijk niet op om met veel mediapoeha een eigen socialistische sixpack voor te stellen en toch het voorliggend wetsontwerp, en dus het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de EU, goed te keuren op basis van de redenering dat als wij het niet goedkeuren België desgevallend zelf nooit een beroep zal kunnen doen op EU-solidariteit.

 

Dat is een aberratie. Het is het een of het ander. Als wij er allereerst voor zouden zorgen dat wij, zoals een goede huisvader, in orde zouden zijn met onze staatshuishouding en onze financiën, dan zouden wij geen nood en geen verslaving hebben om aan een financieel transferinfuus te liggen, niet aan het Vlaamse, maar ook niet aan het EU-infuus. Ik ben het dus eens met de oproep van staatssecretaris Bogaert in de commissie dat wij zo snel mogelijk onze financiën op orde moeten brengen.

 

Maar, mijnheer Bogaert, u weet even goed als ik dat ook dit in niets de bemoeizucht en de drift naar meer macht van de EU zal temperen. Het was nochtans voorspelbaar. Toen de euro werd ingevoerd in 2002, was Romano Prodi voorzitter van de Europese Commissie. Ik geef u dit alles slechts mee om het geheugen op te frissen. Daarover zegt hij nu, ik citeer: “De moeilijkste momenten waren voorspelbaar. Toen we de euro creëerden, was mijn bezwaar als econoom, en ik heb dat ook met Kohl besproken en met andere staatshoofden: hoe kunnen we een gemeenschappelijke munt hebben zonder gedeelde financiële, economische en politieke pijlers? Het verstandige antwoord was: voor nu hebben we deze sprong voorwaarts gemaakt, de rest zal volgen.” Prodi zegt ook nog letterlijk: “Het was dus duidelijk dat deze crisis zou komen.” En daar gaat het hier nu juist om.

 

Mijn collega’s zullen aanstonds dieper ingaan op de inhoud van het verdrag waarover wij het hier vandaag hebben. De zogenaamde Fiscal Compact is een van de radertjes in dit megalomaan experimenteel project. U herinnert zich wellicht nog hoe mijn partij zich als enige heeft verzet tegen het ESM, het Europees stabiliteitsmechanisme, waarin de sterkere lidstaten onherroepelijk opdraaien voor de zwakkere. Middels dat ESM wordt de EU de facto een Noord-Zuidtransferunie, waarbij de Vlaamse en Noord-Europese belastingbetaler een supranationaal georganiseerde miljardentransfer moet ondergaan. Op een moment waarop er blijkbaar niet eens genoeg geld is om onze eigen ouderen een rustige levensavond te geven, op een moment waarop er meer en meer mensen van bij ons uit de boot vallen, worden miljarden weggegeven aan andere Zuid-Europese landen. Op hun beurt zien die helaas de verarming niet afnemen, maar zien ze integendeel de verarming in sneltreinvaart toenemen. Dat is de paradox van dit systeem: die landen kunnen en mogen niet, of niet meer, de eigen aangewezen, op maat gesneden maatregelen nemen.

 

De werking van het ESM-verdrag hangt dus af van het voorliggend Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie. Er is dan ook geen haar op ons hoofd dat eraan denkt dit verdrag goed te keuren. Als pro-Europese partij kanten wij ons met volle overtuiging tegen dit verdrag.

 

Wij zouden integendeel een voorbeeld moeten nemen aan Engeland en Tsjechië, die weigerden dit wurgcontract te ondertekenen. Volgens dit contract krijgt de Europese Commissie immers onder andere het volledig gezag over een lidstaat bij een tekort hoger dan 3 %.

 

Vervolgens is het slikken of stikken of misschien wel beide, met boetes als stok achter de deur. Vergeet niet dat ook België nog maar net ternauwernood aan dergelijke boetes is ontsnapt.

 

Dit zogenaamd Fiscal Compact is een zoveelste dictaat van de Europese Unie, waarbij met de specificiteit van de lidstaten geen rekening wordt gehouden. Vlaanderen heeft het bovendien niet nodig. One size fits none: hoe vaak moeten verstandige economen dat nog blijven herhalen?

 

Met dit verdrag zullen wij de volledige regie over de overheidsfinanciën in handen geven van de Europese Unie. Het is het zoveelste salamischijfje van de voortdurende Europese machtsgreep op de weg naar de totale unie.

 

Mijnheer de voorzitter, collega’s, het Vlaams Belang is dan ook van mening dat dit verdrag een dermate fundamentele ingreep in ons leven is dat de kiezer via een referendum nu eindelijk eens aan zet moet zijn. Het is welletjes geweest. Het wilde en mislukte EU-avontuur heeft nu lang genoeg geduurd.

 

David Cameron heeft in Groot-Brittannië al een halfslachtige aanzet gegeven, door de Britten in 2017 een referendum te beloven. Ook bij ons moet een bindend referendum over de toekomst van Europa worden gehouden. Het Vlaams Belang, zoals uitvoerig is uitgelegd, is immers niet te spreken over de Europese Unie, zeker niet over de richting waarin de Europese Unie evolueert en over het gebrek aan legitimiteit ervan.

 

Is het logisch dat wij hier in dit land voor elke bevoegdheidsoverdracht naar beneden toe, naar de regio’s, een grondwetsherziening nodig hebben, maar dat dergelijke overdrachten naar boven toe, naar Europa, zonder ook maar enige grondwetsherziening kunnen passeren?

 

Wij geloven in een welvarend en vreedzaam Europa van vrije en soevereine naties die samenwerken, door intergouvernementele verdragen te sluiten. Alleen aldus kunnen wij de totalitaire unie verhinderen en een echt Europees burgerschapsgevoelen creëren.

 

Wij zeggen dan ook neen aan deze Europese Unie en neen aan dit verdrag.

 

02.11  Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, je souhaite, tout d'abord, remercier le rapporteur, M. Roel Deseyn, pour son excellente synthèse du débat extrêmement riche et intéressant que nous avons eu en commission sur ce Traité sur la stabilité, la coordination et la gouvernance au sein de l'Union économique et monétaire.

 

Comme d'autres collègues l'ont déjà dit, ce traité, que mon groupe ratifiera demain, ne vient pas nous imposer des règles de contrôle et de gouvernance supplémentaires de la part de la Commission européenne. Il vient juste confirmer les règles que nous avons déjà adoptées précédemment dans le cadre du six-pack et du two-pack. Il importe aussi de rappeler que ce traité est déjà entré en vigueur le 1er janvier denier. Il vient confirmer la volonté de vingt-cinq États membres de l'Union européenne, dont la Belgique, de poursuivre leurs efforts en matière d'assainissement des déficits publics, de continuer la correction des déficits macroéconomiques qui nous ont fait tant de mal, de confirmer la volonté de ne plus dépenser, à l'avenir, sans limite de l'argent que nous n'avons pas. En d'autres termes, il s'agit de faire en sorte que nos enfants n'aient pas à supporter des charges excessives, qu'ils puissent opérer leurs propres choix, investir dans leurs propres priorités, dans leur avenir, sans devoir assumer sans fin notre passif.

 

Mais il faut rappeler également que cette dimension strictement budgétaire de la réforme de l'Union économique et monétaire ne doit pas occulter les trois autres dimensions, qui sont tout aussi importantes pour le cdH, dans la construction économique et politique européenne. Il s'agit, tout d'abord, des politiques de croissance et d'emploi, notamment contenues dans le Pacte pour la croissance et l'emploi adopté en juin 2012 à l'instigation en particulier de la Belgique, qui visent à injecter plus de 120 milliards dans l'économie réelle. On peut d'ailleurs se réjouir du fait que la formation des chômeurs et, en particulier des jeunes, fera l'objet de politiques beaucoup plus ambitieuses de la part de l'Europe, à l'avenir. Dans ce cadre, on peut aussi penser que l'initiative appelée "Garantie pour la jeunesse" qui vient d'être lancée par la Commission est extrêmement importante. Grâce à celle-ci, tous les pays de l'Union européenne devront mettre en place une telle garantie dans leurs politiques nationales. Chacun devra prendre des initiatives pour que tous les jeunes âgés de 25 ans et moins se voient proposer un emploi de qualité, une formation continue, un apprentissage ou un stage dans les quatre mois suivant la perte de leur emploi ou leur sortie de l'enseignement formel. Ce n'est là qu'un exemple.

 

Ces politiques devront encore monter en puissance. Le cdH est particulièrement attentif à la mise en oeuvre de ce pacte qui doit faire l'objet d'un contrôle tout aussi rigoureux que les règles budgétaires que nous allons ratifier demain.

 

Dans ce contexte, le cdH plaide également pour la mise en œuvre d'une véritable politique industrielle européenne tournée vers l'avenir car la meilleure des politiques sociales n'aura véritablement de succès que si elle est accompagnée d'une politique industrielle majeure, d'une politique économique et d'un plan de relance encore plus ambitieux. À la demande expresse de la Belgique, ces questions seront déjà discutées au cours du prochain Conseil européen de la fin de ce mois.

 

Il y a, ensuite, l'élaboration d'une véritable politique fiscale européenne pour assurer une contribution juste de tous les citoyens et des entreprises au financement public et éviter que les plus riches, les plus mobiles ou les plus astucieux ne puissent faire jouer la concurrence fiscale entre les États pour payer moins d'impôts. Les récents développements, que ce soit en matière de taxe sur les transactions financières, dont l'instauration a été décidée le 22 janvier 2013 par onze États membres, ou que ce soit en matière de suppression du secret bancaire dans tous les pays de l'Union européenne, vont très clairement dans le bon sens puisqu'ils permettent notamment une meilleure lutte contre la fraude fiscale. La dimension sociale de l'Union économique et monétaire est également une priorité pour le cdH et, en partie grâce à son action, la Belgique a remis une contribution ambitieuse au président du Conseil européen Herman Van Rompuy pour assurer les minima sociaux dans toute l'Union européenne et pour prévenir un dumping social inacceptable.

 

Par ailleurs, afin d'empêcher la répétition des causes de la crise actuelle, la supervision bancaire a été profondément renforcée par la création d'une véritable union bancaire européenne qui permettra un contrôle des banques plus sérieux et mieux coordonné par la Banque centrale européenne.

 

Enfin, le cdH a toujours plaidé, et continuera à le faire, pour un renforcement de la solidarité entre les États membres et entre les Régions d'Europe. C'est le cas avec les fonds de développement régionaux, dont la nouvelle programmation 2014-2020 est en train d'être mise sur pied. C'est également le cas avec le Mécanisme européen de stabilité qui peut prêter aux États qui n'arrivent plus à se financer sur les marchés. Mieux encore, celui-ci pourra bientôt recapitaliser directement les banques en difficulté, ce qui évitera aux États concernés de devoir le faire et de se mettre alors eux-mêmes en difficulté. Cependant, et plusieurs collègues l'ont rappelé, il ne faut pas oublier que si la Belgique ne ratifie pas le Traité sur la stabilité, la coordination et la gouvernance, elle ne pourra justement pas bénéficier, le cas échéant, de ce Mécanisme de stabilité.

 

Le cdH ne souhaite pas s'arrêter là. Nous voulons aller plus loin en termes de solidarité en plaidant, entre autres, pour des obligations d'État, émises et garanties par l'Europe.

 

En conclusion, j'estime qu'il ne faut surtout pas se tromper de combat ni d'objectif. Pour le cdH, le combat légitime contre l'austérité et pour la croissance et l'emploi exige de faire progresser l'intégration politique, sociale et économique de l'eurozone. Toutefois, ce combat ne passe pas par un refus de voter le Traité. En effet, celui-ci ne comprend quasiment aucune règle nouvelle et ne porte aucunement atteinte au pouvoir des parlements des États membres de décider de la composition de leurs dépenses et de leurs recettes. Surtout, le traité budgétaire n'est qu'une pièce dans un puzzle beaucoup plus vaste, qui tente de concilier la nécessaire responsabilité des États et l'indispensable solidarité intraeuropéenne. Il s'agit d'ailleurs là d'un principe qui a toujours prévalu dans l'action politique du cdH, quel que soit le niveau de pouvoir. En outre, n'oublions pas non plus que nous ne sommes pas seuls: l'Europe ne s'est construite et ne pourra se construire que par des compromis successifs, qui doivent être agréés par tous nos partenaires de la zone euro. Par conséquent, pour le cdH, toutes les pièces de ce puzzle sont fondamentales.

 

Dès lors, mon groupe compte bien entendu mener le combat pour renforcer les politiques de croissance et d'emploi, la dimension fiscale et sociale de l'Union économique et monétaire et les instruments de solidarité en vue de parvenir le plus rapidement possible à une véritable union politique, dotée d'une légitimité démocratique directe et d'un budget fédéral capable de financer des dépenses d'intérêt commun et d'assurer de manière optimale la solidarité entre chacun des États membres – riches aussi bien que pauvres, en croissance comme en récession. C'est pour ce combat qu'il faut se mobiliser. C'est en faveur de cet objectif qu'il convient d'enclencher une dynamique démocratique porteuse pour l'avenir. Évitons de gaspiller nos énergies en attaquant des moulins à vent. Pour le cdH, voilà ce qui devra être l'enjeu fondamental du scrutin européen de mai 2014.

 

02.12  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le président, messieurs les secrétaires d'État, chers collègues, le débat qui se tiendra est vraiment important, quasiment un des plus importants de cette législature selon notre interprétation, peut-être la réforme de l'État mise à part.

 

D'abord, deux préalables remarquables à nos yeux.

Premièrement, je répèterai que les écologistes sont des Européens convaincus et militants. En effet, l'Europe nous a apporté la paix; elle constitue un magnifique projet de coopération et de dialogue entre les peuples.

 

Au-delà de cette paix, l'Europe peut nous apporter une prospérité mieux partagée, qui s'appuierait sur un développement économique différent, plus durable, misant résolument sur l'efficacité et l'autonomie énergétique; elle permettrait à chacun de vivre dans la dignité, ce qui devrait constituer notre objectif à tous dans ce parlement. Ces objectifs sont largement contenus dans les principes du dispositif UE 2020 que nous soutenons.

 

Deuxièmement, bien qu'Européens convaincus et militants, nous sommes aussi des Européens critiques et déçus. Nous sommes critiques et déçus par la voie choisie par la Commission européenne pour répondre à la crise que nous vivons.

 

Il est souvent affirmé que cette crise a pour causes les dettes obligataires, les finances publiques des États. Dès lors, c'est la responsabilité énorme du secteur financier qui est occultée, celle de tous ceux qui ne l'ont pas régulée ni surveillée. La crise que nous vivons est de la responsabilité des spéculateurs. La voie choisie par l'Union européenne est une voie aveugle, en contradiction avec toutes les évidences économiques: c'est celle de l'austérité et de la régression sociale.

 

C'est pourquoi nous nous mettons en résistance par rapport à ce projet d'austérité et nous plaidons pour un modèle différent, pour une Europe plus démocratique, fixant comme priorité à très court terme cette réforme du secteur financier que nous attendons depuis 2008, avec la séparation des métiers bancaires, réforme qui devrait avancer de façon moins hésitante vers la mise en œuvre d'une taxe sur les transactions financières. Car, monsieur Dallemagne, le chemin est encore long: c'est la procession d'Echternach!

 

Sur le plan fiscal, cette réforme devrait aussi viser une harmonisation parce que la dérégulation, le dumping qui existe aujourd'hui profite aux multinationales, nuit aux PME et aux citoyens travailleurs qui ne peuvent pas délocaliser leurs revenus.

 

Nous voulons une Europe sociale, avec une harmonisation à la hausse plutôt qu'à la baisse, comme ceux qui voudraient importer dans notre pays ces mini-jobs allemands. Il serait utile d'instaurer des droits sociaux et environnementaux. Le bras de fer en cours avec la Chine concernant les panneaux photovoltaïques est un des premiers signes en ce sens. Il faudrait un plan stratégique, un plan industriel qui nous conduise vers un modèle économique qui fonctionne. Mais ce n'est pas cela qu'on nous propose, c'est une austérité généralisée et nous la contestons.

 

Premier préalable, nous sommes des Européens convaincus, mais critiques et déçus.

 

Deuxième préalable, les écologistes sont des gestionnaires budgétaires responsables. Nous combattons les dépenses inutiles, notamment en matière fiscale – je pense à tous les cadeaux donnés sans contrepartie aux multinationales –; nous luttons contre les gaspillages partout où nous sommes, notamment en matière énergétique – parce que l'énergie qui n'est pas consommée, c'est de l'argent non dépensé et une pollution non produite; nous voulons une gestion moderne et prospective. Là où nous sommes en responsabilité, nous essayons de bousculer les habitudes acquises.

 

Les écologistes ne sont pas ceux qui ont inventé la politique du gaufrier qui, dans les années 70 et 80, a laissé filer les déficits budgétaires et creusé la dette de l'État, subie aujourd'hui comme un fardeau; ce ne sont pas eux non plus qui ont laissé les banques spéculer soit quand il a fallu désigner des administrateurs, ou quand il aurait fallu jouer le rôle de régulateur et de contrôleur.

 

Mais en tant que responsables budgétaires, nous estimons également qu'il y a des domaines de dépenses prioritaires. Je pense à l'enseignement et à l'éducation et c'est la raison pour laquelle nous nous sommes battus, sous le gouvernement arc-en-ciel, pour un refinancement des Communautés, et notamment pour ce qui nous concerne en Communauté française. Je pense à la solidarité entre les personnes, parce qu'il faut préserver notre modèle social, premier filet contre la pauvreté et favoriser davantage d'égalité entre les citoyens. Je pense également aux budgets liés à l'économie du futur: le plan Marshall 2.Vert en Wallonie et son équivalent à Bruxelles. Évoquons aussi toutes les dépenses en matière de recherche et développement, tout ce qui peut aider les petites et moyennes entreprises et les artisans, qui représentent l'emploi peu délocalisable.

 

C'est la raison pour laquelle l'austérité n'est pas un dogme à nos yeux. Entre deux trajectoires budgétaires, nous choisirons toujours celle qui laisse des marges pour l'investissement et qui préserve ce modèle, contrairement à l'attitude récente du gouvernement fédéral face aux propositions du Conseil supérieur des finances.

 

J'en viens au texte qui est l'un des plus importants que nous aurons à ratifier dans le courant de cette législature. Trop souvent, les traités européens passent comme une lettre à la poste, soit parce qu'ils sont trop complexes, soit parce qu'il n'y a aucune volonté politique de les mettre à l'ordre du jour dans des conditions acceptables et d'en débattre sérieusement.

 

Celui-ci ne fait pas exception à la règle et voilà des mois, sinon des années, que les écologistes se battent tant au Parlement européen, dans cette enceinte que dans les entités fédérées concernées pour que ce sujet soit inscrit à l'ordre du jour. Nous avons voulu mener ce débat au Parlement européen en déposant des centaines d'amendements aux textes votés et en affichant une opposition franche et déterminée au six-pack. Nous avons demandé pour la Belgique une consultation populaire sur ce texte, qui aurait été précédée d'une campagne d'information et d'espaces de débat avec la société civile, car il n'y a rien de pire que le paternalisme dans la construction de projets démocratiques en pensant qu'un élu sait tout mieux que le citoyen.

 

Nous souhaitions également, en réponse à leur demande exprimée à plusieurs reprises à l'ensemble des partis représentés dans cette enceinte, que notre commission des Relations extérieures, qui a traité le sujet, invite les interlocuteurs sociaux à exprimer leur avis sur ce traité dès avant le vote de sa ratification.

 

Ces interlocuteurs sociaux ont eu le mérite d'étudier ce texte. Ils s'inquiètent de son impact sur les finances publiques, sur les politiques sociales, sur la capacité d'investir dans les politiques du futur. Il était simplement normal et logique d'accepter de les entendre. Le calendrier le permettait largement.

 

Nous regrettons qu'aucune formation politique représentée dans ce parlement n'ait jugé bon de répondre à cette demande, que nous avons appuyée. Ce n'est pas de cette façon qu'on construit une confiance mutuelle, un dialogue qui entretiendrait un climat social propice au bon fonctionnement de l'économie. Refuser le débat n'est jamais une solution!

 

Quant au Traité lui-même, j'ai entendu beaucoup de choses dans la bouche de mes collègues: il n'apporterait rien de neuf; il a déjà été voté par d'autres; si on ne le votait, un grand malheur tomberait sur notre tête!

 

Le principal objectif de ce traité est d'instaurer une règle d'or budgétaire, autrement dit, un carcan qui enfermerait les États dans une logique stricte d'austérité. Ce texte nous pose effectivement différents problèmes.

 

Premièrement, c'est que cette logique n'est pas efficace. De plus en plus d'économistes le disent, y compris des libéraux repentis. Il n'y a personne du VLD présent pour l'entendre mais le meilleur porte-parole des économistes hétérodoxes actuels qui contestent l'autorité est Paul De Grauwe, un ancien sénateur du VLD. Il explique très bien que l'austérité ralentit l'économie, rompt la confiance, engendre la récession et met les pays les premiers concernés, ceux qui ont une dette vis-à-vis du reste de l'Europe, dans l'incapacité durable de rembourser cette dette. L'austérité est donc contre-productive. Aujourd'hui, certains des experts du FMI, qui étaient les héros de la logique de l'austérité, avouent qu'ils se sont trompés. L'austérité est inefficace!

 

Regardez ce qui se passe en Grèce aujourd'hui. On ne s'est pas attaqué à la fraude fiscale. On ne s'est pas attaqué aux privilèges de certains, de l'armée, de l'église orthodoxe et on a semé le désespoir. Ne me dites pas que c'est ce qui va rendre demain cette économie efficiente et permettre aux citoyens grecs de redresser la tête.

 

Deuxièmement, la solution proposée est déséquilibrée. Elle se focalise sur les aspects budgétaires, en particulier sur les dépenses, et affirme que l'équilibre doit venir d'une compression des dépenses. De nouvelles recettes, il ne peut être question si l'on suit l'Europe!

 

Ce faisant, on nie d'autres dettes: les dettes sociales et environnementales, qui sont tout aussi importantes à nos yeux. Si on laisse, dans un cadre budgétaire équilibré, augmenter encore les inégalités sociales et se créer de nouveaux problèmes écologiques, les dépenses seront bien plus importantes encore dans le futur. Cela, nous ne voulons pas non plus le léguer à nos enfants.

 

La Commission, par contre, se tait dans toutes les langues au sujet d'autres formes de déséquilibres, notamment sociaux. J'ai cité à diverses reprises les mini-jobs en Allemagne, les déséquilibres énergétiques, la concurrence fiscale entre les États, dont le nôtre, qui ne savent qu'inventer pour concurrencer le voisin et, finalement, le mettre en difficulté.

 

Troisième élément: la règle d'or budgétaire est dangereuse sur le plan social. C'est clairement l'alibi d'un agenda néo-libéral déjà largement d'application en Belgique. Le président du MR, M. Michel, très récemment, ne s'en cachait pas, dans le journal L'Avenir, en déclarant que cette crise était une réelle opportunité pour mettre en œuvre son programme en matière de pensions (diminution des droits de pension des travailleurs intérimaires et des femmes), de chômage (dégressivité des allocations de chômage, exclusion des demandeurs d'emploi et transfert vers le revenu d'intégration sociale), de diminution linéaire des dépenses. Voilà un agenda de régression sociale que nous contestons régulièrement à cette tribune. Nous l'avons fait au moment de la réforme des pensions; nous dénonçons la diminution de l'enveloppe destinée à la liaison des allocations sociales au bien-être et nous nous inquiétons car, collectivement, nous n'avons jamais été aussi riches qu'à l'heure actuelle – regardez ce qui figure sur les comptes d'épargne des Belges! – et, dans le même temps, il n'y a jamais eu autant de pauvreté. Et ce sera encore davantage le cas si on suit aveuglément cet agenda, qui engendrera des coûts encore plus importants quand il s'agira de répondre au problème du décrochage scolaire, aux problèmes de santé ou de sécurité. L'austérité frappe surtout les plus faibles.

 

Le quatrième problème que nous pose ce traité, c'est qu'il a été largement improvisé. Remémorons-nous son histoire: il a été imaginé au moment où il fallait trouver une solution d'urgence pour l'État grec, alors qu'il fallait inventer un mécanisme européen de solidarité. Pour Mme Merkel, accompagnée de M. Sarkozy, c'était peu acceptable sans contre-partie. C'est alors qu'a été adopté le principe de la règle d'or dans tous les États européens.

 

Personne n'a osé contredire le duo Merkel-Sarkozy, de peur d'être montré du doigt notamment par les marchés financiers. Nos premiers ministres Yves Leterme et Elio Di Rupo ont accepté de signer ces engagements en notre nom. Des mesures aussi radicales ne peuvent souffrir aucune improvisation. Elles doivent faire l'objet d'analyses comparatives. Trouvez-moi un pays dans le monde qui, en ayant appliqué cette logique d'austérité, a progressé en matière de justice sociale et d'emploi!

 

J'en arrive au dernier élément de critique. Ce traité est peu démocratique, vous l'avouerez, dans la procédure et dans le résultat. C'est d'abord et avant tout une décision de deux chefs d'État européens. Le débat dans ce Parlement s'est tenu en commission des Relations extérieures et il se tient maintenant en séance plénière. Mais est-ce un réel débat? A-t-il été précédé d'auditions, par exemple du Bureau du Plan pour qu'il nous explique ce qu'il pense de l'austérité, d'économistes ou de représentants syndicaux? Alors que ce traité aura un impact très important sur les budgets futurs, a-t-il été précédé d'une consultation populaire? Rien de tout cela évidemment! On essaie de le faire passer dans la plus grande discrétion. Ce traité aura également un impact sur l'exercice démocratique par excellence qui est l'élaboration et le vote d'un budget. On le voit déjà aujourd'hui avec les recommandations régulières de la Commission européenne et l'agenda qu'elle nous impose. Les États et les entités qui les composent sont de moins en moins maîtres de leur destin budgétaire. Il ne faudra pas alors s'étonner du décrochage démocratique.

 

Vous l'avez compris, nous sommes très critiques vis-à-vis de ce traité, que nous estimons déséquilibré, inefficace et peu démocratique. Par ailleurs, nous sommes des Européens fédéralistes convaincus. Il faut à présent utiliser tous les interstices du droit européen, toutes les marges d'interprétation, toute la mobilisation possible pour essayer d'inverser le cours de l'histoire. La prochaine étape après cette ratification sera la transposition du texte.

 

J'ai interrogé très précisément, en commission des Relations extérieures, le secrétaire d'État, M. Bogaert, ici présent, qui représentait le ministre des Finances. Je souhaitais savoir si les principes de la transposition avaient déjà été débattus au sein du gouvernement, si un cap avait été fixé, si la Belgique comptait tenir une position offensive, militante en vue de défendre un point de vue bien précis en Europe et, peut-être, être un foyer de résistance à cette logique d'austérité que nous dénonçons. Cette discussion a, en tout cas, eu lieu dans les gouvernements auxquels Ecolo participe, l'objectif étant d'essayer d'avoir un coup d'avance ou, en tout cas, de rattraper un retard par rapport à la machine européenne. Un accord politique est, d'ailleurs, intervenu sur ce sujet avec des principes qui nous semblent essentiels.

 

Il faut réaffirmer à l'Europe que le domaine des politiques sociales appartient, conformément au Traité, aux États et qu'il est hors de question, malgré les coups de boutoir répétés, de remettre en cause le mécanisme d'indexation automatique des salaires qui n'a, sans doute, pas toutes les qualités, mais qui permet de lutter contre le décrochage salarial ainsi qu'un financement structurel et suffisant de la sécurité sociale, en attente d'un réel shift fiscal. Il faut que l'Europe respecte beaucoup mieux – notre parlement doit y être davantage attentif – les principes de subsidiarité et de proportionnalité dans ses choix. La réforme du secteur financier doit être une priorité absolue. Il faut arrêter de parler de la taxe sur les transactions financières et la mettre en œuvre. Il faut une harmonisation sociale et environnementale. Il faut réaffirmer aussi la volonté de ce gouvernement et – je l'espère – de tous ceux qui le suivront de concerter les interlocuteurs sociaux quant aux choix importants posés. Cela fait partie d'une tradition en Belgique. C'est un gage de stabilité socio-économique. On ne peut décider sans étude préalable en utilisant, par exemple, les outils dont nous disposons (le Bureau du Plan). Il faut arrêter de prendre des décisions sur la base d'émotions ou d'impulsions extérieures qui ne seraient pas justifiées.

 

D'où notre attachement aux principes du two-pack, lequel demande à la Commission européenne d'être davantage explicite sur les raisons pour lesquelles elle plaide pour certaines politiques et sur leur impact par décile. Autrement dit, il s'agit de savoir qui va porter la charge des mesures budgétaires imposées. Nous devons développer une culture et des mécanismes d'évaluation ex ante et ex post sur le plan social et environnemental, en y intégrant des indicateurs tels que le coefficient de Gini, qui permet de mesurer la répartition des richesses, ou encore les questions de genre auxquelles nous sommes très attachés. Pour nous, ces éléments sont aussi importants que la règle d'or budgétaire.

 

Nous devons retrouver l'équilibre, pas seulement par une diminution linéaire, aveugle et inefficace des dépenses, mais également en réfléchissant à des recettes nouvelles en faisant contribuer ceux qui sont responsables de la crise et en faisant reposer l'effort sur ceux qui ont les épaules les plus larges.

 

Il faut, et c'est essentiel, mieux définir ce que sont des circonstances budgétaires exceptionnelles. Nous estimons que les conséquences de la crise financière, à savoir le ralentissement de l'économie, constituent une circonstance budgétaire exceptionnelle dont il convient de tenir compte à l'heure de choisir les trajectoires budgétaires en vue de préserver des moyens de financement en faveur du social et du redéploiement de l'économie.

 

Enfin, nous estimons que les dépenses d'investissement, de type keynésien, qui essaient de préparer l'avenir et de capter les emplois de demain et qui modernisent notre économie, doivent également faire l'objet d'une exonération en n'étant pas comptabilisées dans les déficits des États.

 

Nous pensons, messieurs les secrétaires d'État, qu'une autre voie est possible en Europe, qui soit plus respectueuse des modèles sociaux existants – du moins, en Belgique – et orientée vers des solutions durables. Nous aurions souhaité que ce débat pût se tenir avec les interlocuteurs sociaux et que le gouvernement prît des engagements clairs afin que l'acte de transposition offre toutes les garanties nécessaires pour que la recherche de l'équilibre budgétaire – qui n'est pas une finalité en soi, mais un moyen parmi d'autres – ne se déroule pas au détriment d'autres objectifs, notamment en matière sociale et environnementale. En l'occurrence, nous n'avons reçu aucune assurance de votre part. Nous le regrettons et le dénonçons.

 

02.13  Hagen Goyvaerts (VB): Mijnheer de voorzitter, heren staatssecretarissen, waarde collega’s, in navolging van de uiteenzetting van mijn collega Bruno Valkeniers moet ik, in alle bescheidenheid, zeggen dat ik van mening ben dat het Europese project niet de aandacht krijgt die het verdient. Ik zal mij nader verklaren. Ik ben van mening dat het debat in de afgelopen jaren veel te eenzijdig is gevoerd. Juist omdat de kritische stemmen steeds meer voet aan de grond krijgen, stel ik vast dat de eurocraten, de aristocraten uit Brussel, steeds meer hun beslissingen moeten uitleggen en motiveren ten aanzien van het publiek. In vele landen is de onverschilligheid ten aanzien van de Europese Unie omgeslagen in gevoelens van verzet en opstandigheid. Europeanen zien de Europese Unie als een gevaar voor hun eigen identiteit. Door het almaar luider wordend protest tegen de manier waarop deze Europese Unie te werk gaat, worden de euroadepten gedwongen om uit hun ivoren toren te komen en verantwoording af te leggen.

 

Daarom vind ik het goed en legitiem dat een toenemend aantal burgers overal in de Europese Unie steeds meer vraagtekens plaatst bij de toegevoegde waarde van deze Europese Unie. Het zuidoosten van Europa of het zuidoosten van de Europese Unie klaagt over de opgelegde bezuinigingspolitiek van de trojka om hun financiële en fiscale boekhouding op orde te brengen. Het noorden van de Europese Unie is van oordeel dat er grenzen zijn aan de solidariteit, waarbij steeds meer belastinggeld in het systeem wordt gepompt. Die gordiaanse knoop krijgen de politici van de Europese Unie niet ontward. Er is dus geen sprake van een effectief Europees bestuur. Dat is de spreidstand, de spagaat, waarin deze Europese Unie zich bevindt.

 

Als ik zeg dat het debat in de afgelopen jaren eenzijdig is gevoerd, dan heeft dat vooral te maken met het feit dat de focus op samenwerking lag. Dat is echter het discussiepunt niet, collega’s. De discussie gaat niet over samenwerking. Niemand is tegen samenwerking, handel drijven, internationaal overleg en uitwisselingsprogramma’s op alle mogelijke terreinen en domeinen. Iedereen is daar voorstander van, ook het Vlaams Belang.

 

Alleen is het zo dat er steeds meer kritiek komt op de manier waarop aan die samenwerking gestalte wordt gegeven in het raam van de Europese Unie.

 

De Europese Unie, collega’s, is geen Verenigde Staten van Europa. Het is ook geen staat. Ze heeft bevoegdheden op een aantal terreinen, maar op andere terreinen dan weer niet. En juist dat maakt die Europese Unie instabiel. Vandaar dat de eurofielen, de euromaniakken, de eurocraten en weet ik veel welke andere EU-bobo’s steeds meer bevoegdheden aan de Europese Unie willen geven. Sterker nog, bevoegdheden opeisen. Dit alles in een poging om tot een supranationale staat te komen, in een poging om tot een Europese eenheidsgedachte te komen waarbij schaalvergroting een politieke obsessie is geworden. Kortom, de Europese supermacht is in de maak.

 

Ik geef een voorbeeld. Als gevolg van de opengrenzenpolitiek zijn de lidstaten niet meer in staat een eigen immigratiebeleid te voeren en wordt er steeds meer een centraal immigratiebeleid gevoerd op het niveau van de Europese Unie. Wij weten inmiddels waar de mooie principes van het toenmalige Schengenakkoord ons hebben gebracht.

 

Toen Spanje enkele jaren geleden een zoveelste regularisatieronde uitvaardigde, waarmee ongeveer zevenhonderdduizend illegale immigranten uit Noord-Afrika een Spaans paspoort kregen, verwierven zij daarmee ook het recht om vrij en vrolijk door het Europese continent te reizen. De andere lidstaten stonden erbij en keken ernaar. Grenscontroles zijn zo lek als een zeef en de Europese buitengrensbewaking blijkt in de praktijk een utopie te zijn.

 

Ook de euro, als eenheidsmunt, wordt gebruikt om een centraal begrotingstoezicht aan de lidstaten op te leggen met straks een Europese minister van Financiën, die de begrotingen van de lidstaten controleert. Hij zal de begrotingen niet alleen controleren, maar ook zorgen voor een gemeenschappelijk begrotingsbeleid, euro-obligaties en alles wat daarbij hoort. Op die manier zullen alle nationale beslissingen inzake fiscaliteit, financiële engagementen en economisch beleid, maar ook beleidsbeslissingen inzake pensioenen en gezondheidszorg, niet langer alleen door de lidstaten zelf kunnen worden genomen, maar enkel met het akkoord van de Europese Unie.

 

Gelukkig zijn er in het Vlaamse medialandschap nog een paar kritische stemmen. Om er eentje te noemen: Johan Van Overtveldt, hoofdredacteur van Trends. Hij brengt een realistische kijk op de huidige werking van de Europese Unie. In zijn opiniestuk van 10 februari 2012 sloeg hij spijkers met koppen. Ik citeer hem: “Neem nu het budgettair ontwerpakkoord, de zogenaamde Fiscal Compact, waar de voorbije weken veel om te doen was. Als je daarover met een Duitser praat, hoor je het volgende: het gaat hier om een strak akkoord met afdwingbare regels waarop door een onafhankelijke entiteit, liefst het Europees Hof van Justitie, moet worden toegezien. Praat je met een Fransman, dan weerklinkt het volgende: het gaat hier om een politiek akkoord tussen soevereine staten waarop door een politieke entiteit, liefst voorgezeten door een Fransman, moet worden toegekeken met de nodige souplesse. En toch beweren Merkel en Sarkozy dat zij het over dat Fiscal Compact eens zijn. In de realiteit praten zij echter over heel verschillende dingen. Dat is het echte probleem van deze Europese Unie en de euro”, aldus Johan Van Overtveldt.

 

Zo hollen de believers van de Europese Unie alsmaar verder. In hun ogen zal en moet er een centralistischere aansturing van het financieel beleid van de lidstaten komen. Naar het inzicht van de euro-utopisten moet er bijgevolg niet alleen een fiscale unie komen, maar moet er ook een begrotingskeurslijf worden opgelegd. Daarom moeten de lidstaten hun bevoegdheden afstaan. In één adem wordt dan ook nog een sterkere politieke unie naar voren geschoven.

 

Het Vlaams Belang is het met die visie niet eens, want zo’n budgettair keurslijf houdt essentiële onderdelen van het economisch beleid uit het democratisch spel en bijgevolg verzetten wij ons tegen een dergelijke fiscale en budgettaire dictatuur. Wij zijn immers van oordeel dat de Vlaming daar absoluut niet beter van wordt. Met de goedkeuring van het voorliggend EU-verdrag draagt ons land definitief de controle en dus ook de sleutel van zijn begroting over aan de onverkozen ambtenaren van de Europese Commissie. Zij krijgen de ontwerpbegroting van elk euroland voorgelegd, nog voor deze door de nationale parlementen kan worden besproken, laat staan goedgekeurd of weggestemd.

 

De Europese Commissie kan de ontwerpbegroting verwerpen, de door de regering genomen maatregelen schrappen, andere maatregelen opleggen en financiële boetes uitschrijven. Een euroland dat een onvoldoende haalt, komt onder het toezicht van de Europese Commissie. Zo zal de Europese Unie uitmonden in een nieuwe staat, de door sommigen zo bejubelde Verenigde Staten van Europa, een federatie van EU-landen naar Amerikaans model.

 

Wie gelooft dat een dergelijke constructie een reële optie is? Ik heb ook nooit begrepen waarom zoveel eurofielen de politieke drang hebben om grootschalig te denken. Vanwaar komt die eurofiele obsessie voor grote staten en staatsverbanden? Vanwaar komt die obsessie voor een Europese eenwording? Ik stel mij de vraag.

 

Het enige dat wij daar als antwoord op te horen krijgen, is "dat wij machtig moeten worden" of "dat wij veel te zeggen moeten hebben om in de wereld te kunnen meespelen". En ik vraag mij altijd af wie met "wij" wordt bedoeld. Wie moet er machtig worden in een Europese superstaat? Wie moet er veel te zeggen krijgen in de wereld? Het antwoord is waarschijnlijk de technocraten van de Europese Unie, die hun politieke leiders sturen.

 

Het eigenlijk discours van de eurofanaten is eenvoudig. Wij moeten een Europees machtsblok creëren om grootmachten zoals China, India, Rusland en de Verenigde Staten te tonen hoe machtig wij zijn. Daarom moet en zal de Europese eenwording er komen, ongeacht de kosten, ongeacht de bureaucratie, ongeacht de economische stagnatie en ongeacht de weerstand onder de bevolking.

 

Als volksnationalisten zijn wij van oordeel dat de constructie van een Europese superstaat of van de Verenigde Staten van Europa nooit kan werken. Daarvoor zijn de verschillen in Europa veel te groot. Europa is immers een lappendeken van verschillen. Er zijn verschillen in taal, verschillen in cultuur en geschiedenis, verschillen in staatskundig bestel, verschillen in historische strategische allianties en, last but not least, enorme verschillen in economisch productievermogen. Amerika was destijds een leeg land en zelfs met dat gegeven heeft het een bloedige burgeroorlog nodig gehad om tot een federaal verband te komen.

 

Bovendien is het nog maar de vraag of er een recht evenredig verband bestaat tussen de geografische grootte van een staat of zijn grootte qua bevolkingsaantal en de economische welvaart van zijn bevolking. Als er al een verband zou bestaan tussen de grootte van een staat en de welvaart van zijn bevolking, zal het veeleer een omgekeerd evenredig verband zijn. In hun werk getiteld The size of nations toonden de Italiaanse politicologen Alesina en Spolaore jaren geleden aan dat de tien meest welvarende landen ter wereld één voor één een bevolkingaantal hebben dat kleiner is dan dat van België. Wij kunnen de argumenten voor een eengemaakt Europa trouwens evengoed gebruiken als argumenten voor een wereldstaat. Alleen al die vaststelling maakt het hele idee achter de EU als superstaat ongeloofwaardig.

 

Onze conclusie is dat met het perspectief van een Europese superstaat de Europese Unie op een dood spoor zit. Wij zien dat steeds meer aan de manier waarop de Europese politieke leiders met gebetenheid vasthouden aan hun illusies. De Europese gedachte verdraagt blijkbaar geen ketters, geen sceptici en zeker geen ongelovigen. Europa, of beter gezegd deze Europese Unie, is een kwestie van geloof geworden, maar dan een geloof zonder god. De Europese Unie is een Ersatzreligion geworden.

 

Belgische politici spreken over Europa en de Europese Unie in proza en poëzie tegelijk. Zelfs de meest cynische ex-premiers raken in extase zodra zij de Europese arena betreden, van Wilfried Martens over Jean-Luc Dehaene tot Guy Verhofstadt en nu Herman Van Rompuy. In de Europese Unie willen zij doen wat in België nooit lukte. Zij willen regeren op een hoger niveau, verlost van de lucht van wielerkoersen en pensenkermissen. Na het Vlaamse dorpspatriottisme is de Europese Unie hun nieuwe heimat, het terrein van onbegrensd idealisme nadat zij jaren zwoegden in de banale Belgische politiek, met eindeloze ruzies tussen Vlamingen en Franstalige Belgen. De Europese Unie is hun vergulde fin de carrière. Evenwel stellen wij alleen vast dat de Europese Unie verdeelder is dan ooit.

 

Barroso kan nog zo hard roepen dat Europa binnen enkele jaren een federale unie is, voor ons is er geen Europese demos, geen Europees volk. Voor ons zijn Spanjaarden geen Duitsers en Vlamingen geen Grieken. Burgers van de natiestaten zullen nooit bereid zijn om hun identiteit op te geven in ruil voor een kunstmatig geforceerde superfederatie, alle europropaganda ten spijt. Daar komt nog eens bij dat er voor een federale unie een verdragswijziging nodig is. Het lijkt mij uitgesloten dat de huidige Europese politieke elite, gelet op de alsmaar groeiende euroscepsis, die wijziging zonder volksraadpleging erdoor wil jagen. Ook al zal de europropagandamachine op volle toeren draaien, de verschillen zijn gewoon te groot om een dergelijk project door te drukken.

 

Laat mij het nog even hebben over de euro, collega’s. De euro was en is een politiek project, de natte droom van de federalisten. Maar, zoals de volkswijsheid zegt, dromen zijn bedrog en bovendien is de realiteit anders. In tegenstelling tot dit land, zijn er andere landen waar het eurodebat wel volop aan de gang is. Dat debat vindt niet alleen plaats onder economen en bankiers, maar ook onder politici. In Duitsland pleitte de voormalige minister van Financiën, Oskar Lafontaine, in een interview in Die Welt bijvoorbeeld, om uit de euro te stappen: “Raus aus dem Euro” is zijn stelling.

 

Ook in Nederland is het hoge woord gevallen: “De monetaire unie is totaal mislukt.” In Nederland is het gewezen eurocommissaris en gewezen partijleider van de VVD Frits Bolkestein die het eurosceptisch debat aantrekt. Ik citeer Frits Bolkestein: “De euro is een slaappil gebleken die Europa heeft doen indutten in plaats van na te denken over de concurrentiekracht van de lidstaten.” Recent verdedigde hij zijn volgende opties waarover de Nederlandse regering zich dient te buigen. Ten eerste, de volledige uittreding uit de euro. Ten tweede, als een volledige uittreding niet mogelijk blijkt, de invoering van een zogenaamde triple A-euro, waaraan alleen sterke economieën en sterke economische landen mogen deelnemen, de zogenaamde ‘Neurolanden’.

 

Daartegenover staat het gegeven dat de meeste economieën in Europa ernstig zijn verzwakt door de crisis met de euro. De euro is dus geen bindmiddel gebleken, maar eerder een splijtzwam.

 

De invoering van de euro en het daarbij horende financieel stelsel volgens het one-size-fits-allprincipe, is een desastreus ideaal gebleken waaraan de eurofiele politici krampachtig willen vasthouden, met alle gevolgen van dien. Alsof dat nog niet genoeg is, moet er straks waarschijnlijk één rentestelsel komen, op basis van de zogenaamde eurobonds. Het woord “eurobonds” heeft men ondertussen al herdoopt vanwege de slechte connotatie tot “stabiliteitsobligaties”, die moeten dienen voor de financiering van de nationale schulden.

 

Voor de euro-utopisten is een bijkomend nadeel van de huidige politieke muntunie het verschil in rentes waaraan de lidstaten op de kapitaalmarkt kunnen lenen. Omdat de eurolanden geen eigen nationale banken meer hebben die onbeperkt staatsobligaties kunnen opkopen, zijn zij uiterst kwetsbaar geworden voor de financiële markten en dito beleggers. Dus moeten er volgens de bobo’s van de Europese Unie eurobonds komen die samen gedragen worden door alle landen van de Europese Unie. Bijgevolg doen zij opnieuw een beroep op de sterkere economieën, dus de noordelijke economieën, om de zwakkere te ondersteunen. Met die eurobonds zal de rente in de Zuid-Europese landen dalen, maar voor de spaarzame noordelijke landen zal zij stijgen.

 

Een bescheiden rentestijging van 2 % zou van de Vlamingen een jaarlijkse solidariteitsbijdrage van 3 tot 4 miljard euro vragen. Die solidariteitsbijdrage kan zelfs groter worden als een land helemaal door de knieën zakt, want dan worden de kosten collectief gedragen. Ik acht het dus niet realistisch dat Vlamingen, Nederlanders, Duitsers, Denen en Finnen dit zullen willen doen.

 

Als sociale volkspartij verzetten wij ons tegen het Brussel met een welwillende elite van technocraten die in achterkamertjes en ivoren torens allerlei zaken bedisselt. Vlaams Belang houdt niet van een technocratische elite die niet uit gekozen politici bestaat, die geen verbinding heeft met de burger en zich bijgevolg niet hoeft te verantwoorden. Vlaams Belang gelooft niet in schijnoplossingen waardoor de schade voor ons land en zijn inwoners steeds groter wordt.

 

De Europese kiezer zal in 2014 gevraagd worden om zijn mening te geven over alles wat over zijn hoofd is beslist en waarvoor hij de rekening gepresenteerd kreeg. Ik meen dat het de opdracht van Vlaams Belang is de Vlaamse kiezer hoop te geven en hem alvast een alternatief te bieden vóór Europa, maar tegen deze Europese Unie. Dat is de reden waarom wij het voorliggend EU-verdrag niet zullen goedkeuren, maar met overtuiging zullen tegenstemmen.

 

02.14  Meyrem Almaci (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, ik zal beginnen met iets waarnaar de heer Gilkinet al verwees. Ja, wij zijn overtuigde aanhangers van het idee Europa, nous sommes des Européens convaincus! Dat hebben wij al eerder gezegd, en dat zullen wij blijven herhalen. Voor ons is de Europese Unie vertrokken vanuit een project voor vrede, “nooit meer oorlog”, en is het nu een project dat ernaar moet streven de burgers een sociale, duurzame en ecologische toekomst te waarborgen binnen de context van die vrede.

 

De vraag is hoe men dat het beste doet. Zoals ik in de commissie al heb gezegd, bevindt de Europese Unie zich nu op een kruispunt. Zij heeft twee grote crisissen doorgemaakt die haar verplichten in te grijpen. De financieel-economische crisis sproot voort uit het ontwikkelingsmodel van de bancaire wereld, dat louter uitging van cumulatie van schulden in de privésector en deregulering. Na die financieel-economische crisis volgde de staatsschuldencrisis, waarbij de overheidsschuld steeg van landen die eigenlijk heel sober hadden geleefd. Dat gebeurde onder andere in België, dat zijn begrotingsschuld van 108 % naar 84 % terugbracht, door goed met de overheidsschuld om te gaan en door goed en doordacht te saneren.

 

Na die jaren van soberheid voor heel veel Europese landen, inclusief Spanje, zijn wij, als gevolg van gebeurtenissen die buiten die overheden lagen, verantwoordelijk geworden voor een staatsschuld die ineens veel hoger lag, astronomisch hoge bedragen waarvoor die overheden en dus hun burgers zich ineens borg moesten stellen. Het was een crisis die de fundamenten zelf van de sociale cohesie en de duurzaamheid heeft aangetast.

 

Overigens dateert die legitimiteitscrisis al van vóór de uitbraak van de financieel-economische crisis, namelijk van 2006, toen de Europese burgers in het debat over de Europese grondwet, in de enkele referenda die er waren, die grondwet van tafel hebben geveegd om twee redenen, namelijk onvoldoende sociaal en onvoldoende duurzaam. In economisch goede tijden, onverdachte tijden, liet men die stem al horen. De Europese Unie, die wil streven naar een duurzame toekomst, moet die stem horen.

 

Is er een stabiliteitsmechanisme nodig? Moeten wij af van die overheidsschuld? Natuurlijk! Maar in de huidige vorm gaat een en ander niet ver genoeg. Sta mij toe mij te verduidelijken. Wat wij vandaag doen, is enkel een poging tot symptoombestrijding zonder dat wij het probleem bij de wortel aanpakken. Men kiest voor een heel eenzijdig model toegespitst op overheidsuitgaven, lonen, pensioenen en sociale uitkeringen. Men voert de gouden regel in, die evenwel op geen enkele vergelijkbare manier wordt toegepast met betrekking tot de maatschappelijke, sociale en ecologische vraagstukken, die er al zijn sinds 2006.

 

Bij de uitwerking van het Verdrag van Lissabon was al overeengekomen om een conventie te houden telkens een belangrijk nieuw verdrag het licht zou zien. Zo zou een volwaardig democratisch debat kunnen worden gevoerd. Dat is niet gebeurd, dat is helemaal niet gebeurd. Het Europees Parlement en de lidstaatparlementen zijn simpelweg buitenspel gezet. Er is geen enkel ernstig debat gevoerd. Hoe wil men dan nog kunnen rekenen op het vertrouwen van de burgers, die al sinds 2006 om meer inspraak vragen?

 

De Europese Unie verwacht van ons vandaag dat wij met een simpel ja of neen over een ratificatie beslissen, zonder dat afwijkingen mogelijk zijn. Zij aanvaardt geen enkel alternatief en zij heeft in de voorbije jaren, naast de tientallen toppen die zij heeft georganiseerd over besparingen, besparingen en nog meer besparingen, slechts een top gewijd aan groei en werkloosheidsbestrijding.

 

Geachte collega’s, vandaag kopen wij een kat in een zak. Wij geven carte blanche aan de Europese Commissie, die in de toekomst door geen enkele instantie zal worden gecontroleerd. Eigenlijk meten wij ons vandaag een ijzeren keurslijf zonder weerga aan. Het is een korset, dat wordt aangespannen en dat de bevolking op lange termijn steeds meer de adem ontneemt, terwijl de bewegingsvrijheid verkleint. U kunt het daarmee perfect vergelijken. Het evenwicht is zoek. Wie een begrotingsevenwicht als norm inschrijft in onze wet, laat te weinig evenwicht toe.

 

De schuldgraad moet naar beneden, maar met een bbp van 360 miljard euro en een staatsschuld die vandaag maar nipt onder de 100 % ligt in ons land, betekent dit dat wij twintig jaar lang structureel 7 miljard zullen moeten besparen. Dat is een enorm werk. De burger heeft het recht om te weten waar hij vandaag voor staat. Hij moet daarover ingelicht worden. Hij moet de daartoe genomen beslissingen kennen. Hij moet weten dat die voor een stuk ook afhangen van beslissingen die unilateraal genomen worden in het Europese gremium.

 

De staatssecretaris heeft het ook toegegeven in de commissie dat over verschillende begrippen waarvoor wij een verduidelijking hebben gevraagd naar aanleiding van het debat, er gewoon geen duidelijkheid te geven is. Het zal verder ingevuld worden door de Europese Unie wat onder andere een afwijking is van de vooropgestelde middellangetermijndoelstellingen en wat een snelle convergentie is. Er blijft dus nog heel wat voer voor debat over de voorliggende tekst, want er is vandaag geen duidelijkheid. Daarbij geven wij de toekomstige interpretatie ervan uit handen aan Europa.

 

Laat ik duidelijk zijn: ja, de hand moet aan de ploeg geslagen worden. Onze schuld is zeer hoog. De gevolgen van de schuld die wij meetorsen, komen nu reeds meedogenloos op de schouders van de volgende generatie. Maar het verdrag brengt wat dat betreft geen zoden aan de dijk. Het is een volslagen onevenwichtig instrument, dat bijvoorbeeld niet de minste garanties op sociaal of ecologisch gebied biedt, net zomin als voor investeringen.

 

Bovendien voorziet het in geen enkele objectieve evaluatieprocedure. De parlementen werden reeds gepasseerd en zullen in de toekomst ook gepasseerd worden. Louter op basis van budgettaire parameters zullen onze begrotingen worden gecontroleerd. Ons beleid op sociaal, ecologisch, economisch en cultureel vlak zal alleen op die manier worden geïnterpreteerd, op een hoger niveau. Er is, dixit Paul De Grauwe, geen enkel goed economisch argument om de overheidsschuldratio naar nul te laten tenderen, zoals sommigen willen en ook hier vandaag nog hebben gezegd.

 

Een overheid investeert in onderwijs, infrastructuur, orde en veiligheid. Die zijn cruciaal voor de productiviteit en voor de economische welvaart van een land. Er is geen goede economische reden te bedenken waarom dergelijke investeringen niet door de uitgifte van bijvoorbeeld obligaties zouden kunnen worden gefinancierd, zoals er ook geen goede economische argumenten bestaan om bijvoorbeeld ondernemingen te verbieden schulden aan te gaan om productieve investeringen te doen.

 

De Grauwe, vroeger liberaal senator in dit gremium, staat niet alleen. Zijn visie wordt gedeeld door Paul Krugman, Joseph Stiglitz, de OESO en recent ook het IMF.

 

Een overheidsschuld die te hoog is, moet inderdaad naar beneden. Wij moeten denken aan wie na ons komt, maar niet louter en alleen door aan cijferfetisjisme te doen. Er moet ruimte blijven om te investeren, om die sociale en ecologische handvaten te hanteren.

 

Wie dit verdrag vandaag zonder boe of bah goedkeurt, zonder de noodzakelijke verdere uitleg of randvoorwaarden minstens op te nemen in een begeleidend document, geeft dat echter volledig uit handen. Die geeft zelfs niet de minste intentie mee.

 

Als men kijkt naar de graad van armoede in ons land vandaag, naar hoe het gesteld is met de opwarming van de aarde, de werkgelegenheid en onze kmo’s, stemt dat toch tot nadenken.

 

Om de blinde budgettaire bezuinigingen op te leggen, baseert de Europese Commissie zich overigens onder meer op een invloedrijk onderzoek uit 2010, uitgevoerd door twee gerenommeerde economen van de universiteit van Harvard, Carmen Reinhart en Kenneth Rogoff. Sommigen zullen deze laatste wel kennen. Hij was ooit voorzitter van het IMF.

 

Beide onderzoekers hebben geconcludeerd dat een hoge schuldgraad van meer dan 90 % van het bbp, waar ons land onder valt, in rijke landen onvermijdelijk gepaard gaat met een recessie en dus met besparingsmaatregelen moet worden aangepakt. Het onderzoek is opnieuw gedaan door Michael Ash, hoogleraar economie aan de universiteit van Massachusetts. Hij heeft aangegeven dat dit onderzoek gaten vertoont en niet zomaar de minste, namelijk dat de premisse niet klopt.

 

Ondertussen vraagt de OESO al jaren om de bezuinigingen op zijn minst uit te stellen. Lagarde, voorzitter van het IMF, is in Berlijn, de heimat van Angela Merkel, gaan pleiten tegen het model dat dit Europa heeft gekozen, deze blinde austeriteit, die in Europa steeds meer nefaste effecten heeft op de werkgelegenheid.

 

In Spanje, dat voor de crisis een van de beste leerlingen was op het vlak van het beheersen van de overheidsschuld, is op dit moment bijna twee derde van de jongeren werkloos door deze aanpak van Europa.

 

Spanje is niet de uitzondering. Het enige land dat zich te buiten is gegaan aan een slechte handhaving van zijn begroting is Griekenland. De ijzeren wet, gebaseerd op de veronderstelling dat wie zijn begrotingsschuld drastisch terugdringt automatisch ruimte maakt voor groei en dus voor een heropleving van de economie, blijkt in de praktijk niet te kloppen. De verantwoordelijkheid voor die schuld wordt zo trouwens ook louter bij de overheden gelegd. Het is bizar, maar daarover hoort men in dit debat bitter weinig.

 

De begrotingsdiscipline die verschillende landen, ook ons land, gedurende jaren, sinds de jaren ‘80, hebben gehanteerd, met succes, werd bruusk doorkruist door een bankencrisis. De grootbanken zijn erin geslaagd een schuld van maar liefst 250 % van het bbp in Europa op te bouwen. De val van de grootbanken heeft ervoor gezorgd dat die schuld verdeeld werd over de schouders van alle landen in Europa die hen ter redding moesten komen. De keuze was namelijk simpel: spaargeld verliezen of het spaargeld redden en daarmee de eigen overheidsschuld doen stijgen door de schuld van de banken over te nemen.

 

Zolang de bankensector niet aan banden is gelegd, zolang de bankactiviteiten niet gescheiden worden en zolang men dus risico’s kan nemen met spaargeld, is het een illusie te denken dat het nieuwe budgettaire ijzeren keurslijf van Europa ons in de toekomst voor een te hoge staatsschuld zal behoeden en dat het verdrag waarover wij morgen zullen stemmen ons op middellange of lange termijn fundamenteel voor calamiteiten zal behoeden.

 

Dit begrotingsverdrag vertoont alle tekenen van een totstandkoming in een sfeer van paniek. Het is afgesloten om de markten gerust te stellen. Twee jaar na de opstelling ervan is het duidelijk dat ook in dezen angst een slechte raadgever is geweest. Het Europees Stabiliteitsmechanisme is ondertussen in werking getreden. De ECB heeft meer marge gekregen. Indien nodig kan zij overheidsobligaties uit de eurozone beginnen opkopen op de secundaire markt. Dat heeft de onrust op de markten weggenomen.

 

De nieuwe inzichten opgedaan bij de aanpak van de crisis in Griekenland en de zuiderse landen hebben ons echter niet doen nadenken, stilstaan, kijken en evalueren. De ratificatie van het verdrag ging gestaag door, ook bij ons. Het belangrijkste argument is simpelweg dat landen die vandaag weigeren te tekenen verder geen steun meer zullen kunnen genieten uit het Europees Stabiliteitsmechanisme, een permanent financieel noodfonds dat leningen verstrekt aan EU-lidstaten in financiële problemen.

 

Wat betekent dat in het licht van wat in de voorbije jaren hier, in dit Parlement, op ons en op de burgers van dit land is afgekomen? Eigenlijk is het heel simpel: wie niet meedoet aan de keuze van de Europese instellingen, los van het Europees Parlement, en dus los van de verzuchtingen van het volk sinds 2006, en wie niet meedoet aan die blinde saneringsoperatie – die in de feiten trouwens al contraproductief heeft gewerkt – zonder garanties op sociale en ecologische voorwaarden en zonder de mogelijkheid tot investeringen, kan dus toekomstige bankencrisissen, die aan de grondslag van de huidige crisis liggen, als land niet meer de baas.

 

Veel perverser moet het eigenlijk niet worden.

 

Wie had gehoopt op een degelijk parlementair debat dienaangaande, komt ondertussen van een zeer kale reis thuis. Hoorzittingen en een debat ten gronde met het middenveld en met experts werden niet toegestaan.

 

Ook over de verdeling van de inspanningen tussen de federale overheid, de Gemeenschappen en Gewesten moeten nog afspraken worden gemaakt. Een document met eventueel de intenties van ons land om wel rekening te houden met sociale en ecologische maatregelen, om wel rekening te houden met investeringen, die volwaardig zouden kunnen worden meegenomen in de verdere behandeling van dit verdrag, is er niet. Dat is niet voorbereid, dat ligt nog niet op tafel.

 

Ik weet dat onder meer het ACV er, terecht, op aandringt dat het Federaal Planbureau een econometrische analyse zou maken van de toekomstige groei met de strenge begrotingscriteria die vandaag via dit verdrag voorliggen, maar ook met alternatieve criteria, zodat een goede evaluatie kan worden gemaakt en een ernstig debat mogelijk is. Het valt immers ernstig te betwijfelen dat dit ijzeren keurslijf, deze strenge begrotingscriteria zonder meer, zonder aanvullingen, de beste manier zijn om een optimale groei en werkgelegenheid te creëren onder de voorwaarde van een beheersbaar schuldniveau. De huidige omstandigheden laten dergelijk haastwerk echt niet toe.

 

Mijn fractie vindt het bijzonder spijtig dat de regering die tijd niet heeft genomen, dat ze geen ernstig debat heeft gevoerd, dat ze geen werk heeft gemaakt van een document waarin ze haar eigen visie – de eigen omgang met wat hier voorligt, wat met een simpel ja of nee moet worden beantwoord – uit de doeken doet, met voldoende garanties voor al die andere criteria waaraan de meerderheidspartijen hier vandaag heel veel lippendienst hebben bewezen, maar waarvan we op papier niks terugvinden.

 

Ons pleidooi blijft dat voor een socialer, groener en democratischer Europa: dat is waar die Europeaan, dat is waar die burger ook in ons land al sinds 2006 naar vraagt. Dat doet men niet door parlementen in Europa of hier zomaar te passeren, dat doet men niet door het middenveld te passeren, dat doet men niet door het overleg uit de weg te gaan, dat doet men niet met een simpel ja of nee. Helaas, helaas, helaas, driewerf helaas.

 

02.15  Barbara Pas (VB): Mijnheer de voorzitter, collega’s, in alle stilte zet de gevestigde politiek alweer enorme stappen in de richting van de Verenigde Staten van Europa. Er ligt vandaag een zoveelste wurgverdrag van de Europese Unie ter goedkeuring voor, dat steeds meer macht overdraagt aan de supranationale instellingen van de Europese Unie.

 

Met dit zogenaamde Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie, oftewel het Fiscal Compact, komt een groot deel van de macht over onze begroting bij de antidemocratisch tot stand gekomen en niet democratisch werkende Europese Unie te liggen. Het Fiscal Compact regelt in essentie de afdracht van macht en bevoegdheden aan de Europese Unie. Wij geven alweer soevereiniteit weg.

 

Het Fiscal Compact is het zoveelste onderdeel in een rij van maatregelen die worden ingezet om de stabiliteit van de euro te verbeteren. Stabiliteit is tegenwoordig een van de meest gebruikte woorden in het EU-jargon. Sinds de invoering van de euro is de term stabiliteit een soort van toverwoord in de Europese Unie geworden, maar eigenlijk is het orwelliaans taalgebruik gebleken, want de euro en de Europese Unie hebben van een relatief stabiel Europa precies een instabiel continent gemaakt. De euro heeft juist voor chaos en instabiliteit gezorgd in de plaats van voor stabiliteit. Om die euro te redden, zijn allerlei ondemocratische kunstgrepen nodig, zoals het zogenaamde Europees Stabiliteitsmechanisme en dit daarmee samenhangende wurgverdrag. Ze hebben alleen maar tot doel om van Europa een Europese superstaat te maken.

 

De collega’s van de PS waren recent niet te spreken over de boete die ons boven het hoofd hing wegens hun wanbeleid inzake de begroting. Wij hebben allerlei argumenten mogen horen, onder andere dat de Europese Commissie zich te veel zou bemoeien. Hun partijvoorzitter haalde onder andere zeer scherp uit naar de Europese Unie en dat was ook niet voor het eerst. Hij sneerde ruim een jaar geleden al in de kranten, toen hij nog minister van Overheidsbedrijven was, en ik citeer: “Waar haalt Europees commissaris Olli Rehn de legitimiteit vandaan om een streng besparingsbeleid te eisen van de Belgische regering?” Het antwoord is heel eenvoudig, beste collega’s van de PS: u geeft hun die legitimiteit met wurgverdragen zoals deze Fiscal Compact. Met het Fiscal Compact geven wij de regie van onze overheidsfinanciën in handen van de Europese Unie.

 

Het Vlaams Belang verzet zich tegen zulke wurgverdragen met verregaande machtsoverdrachten naar de megalomane EU-instellingen. Wij verzetten ons tegen de Europese Unie, maar laat het duidelijk zijn dat we dat juist doen uit liefde voor Europa.

 

De EU wil de Europese burgers opdringen dat Europa gelijkstaat aan de EU of op zijn minst niet zonder de EU kan. Europa en de EU worden dan ook al te vaak door de eurofielen bewust met elkaar verward, maar het zijn twee totaal verschillende zaken. Het onafhankelijk en soeverein Vlaanderen, waar wij naar streven, maakt deel uit van het prachtige continent Europa. Het is de bakermat van onze westerse cultuur.

 

U verwacht het misschien niet, maar laat ik in dat verband een oproep doen tot diversiteit. Ik heb het niet over de diversiteit van de eurocraten, die massa-immigratie bepleiten en aanwenden om een grote Europese multiculti-eenheidscultuur te realiseren, maar wel over de historisch gegroeide Europese diversiteit, die heeft geleid tot een typisch Europees lappendeken met vrije, soevereine en goed samenwerkende naties. Van dat Europees lappendeken moet het onafhankelijk Vlaanderen, waar wij naar streven, deel uitmaken.

 

Cultuurhistorisch gezien is Europa een zeer verscheiden continent. Een Deen is geen Griek, een Nederlander is geen Portugees en een Vlaming is geen Waal. De verschillen zijn groot, niet het minst door het ontbreken van een gemeenschappelijke taal. Collega Hagen Goyvaerts heeft al een aantal grote verschillen aangehaald inzake demografie, geschiedenis, recht, politiek, sociale voorzieningen, onderwijs, energieonafhankelijkheid, noem maar op. Dat is prima, dat is juist mooi zo. Europa is juist sterk kunnen worden dankzij die unieke interne diversiteit, de Europese rijkdom aan culturen, tradities en volkeren. Los van het feit dat een eenmaking onwenselijk is, is Europa absoluut niet eenvormig en homogeen genoeg om een Europese eenmaking te doen slagen. Een Europese superstaat kan simpelweg niet werken.

 

Ofschoon Jean Monnet reeds in 1943 sprak van een Europese federatie, twijfelen wij uiteraard niet aan de goede intenties van Jean Monnet of Robert Schuman. Zij hadden het voorkomen van oorlog en het stimuleren van de economische groei in Europa voor ogen. Wie kan er nu tegenstander zijn van een zekere mate van intergouvernementele samenwerking om vrede en meer welvaart in het mooie Europa te bewerkstelligen?

 

Het ging echter fundamenteel mis in 1992, toen met het Verdrag van Maastricht een federaal concept werd uitgerold met het oog op de invoering van een eenheidsmunt.

 

Helmut Kohl heeft toen gezegd dat men van de euro een onomkeerbaar politiek proces moest maken. Mitterrand trad hem daarin bij en daaraan moest men zo snel mogelijk werken. Laat het tot u doordringen, collega's: een onomkeerbaar politiek proces. Dat betekent in essentie het einde van de democratie. Het Vlaams Blok hield toen, in 1992, dan ook een persconferentie onder de noemer “Europa ja, Maastricht neen”.

 

De intenties van Schuman en Monnet mochten dan wel nastrevenswaardig zijn, met de euro in de ene hand en de domme euronationalistische maakbaarheidsutopieën in de andere hand bewerkstelligt de Europese Unie net het tegenovergestelde. De euro was dus gedoemd om te mislukken. Een gezamenlijke munt kan immers niet overleven zonder politieke of totale unie. De eurofiele politieke elites wisten dat. Derhalve wisten ze ook dat de invoering van de euro onvermijdelijk zou leiden tot de huidige eurocrisis.

 

De euro is een ramp voor de Europese welvaart. Cijfers tonen aan dat niet-eurolanden het economisch vaak veel beter hebben gedaan dan eurolanden. In het geheel zijn niet-eurolanden harder gegroeid. Vandaag neemt bijvoorbeeld de werkloosheid in de eurozone enorm toe, terwijl ze in de Europese landen buiten de eurozone daalt. Op sociaal-economisch vlak doet geen enkel land het vandaag uiteraard erg goed vanwege de wereldwijde crisis. De landen waar men de euro heeft ingevoerd, doen het echter beduidend slechter. Ik hoorde Wouter Beke vanmorgen in De Ochtend zeggen: “België doet het beter dan het gemiddelde van de eurozone.” Wat een verdienste als ruim een derde van de landen van de eurozone in een diepe depressie zit. De euro schiep een economische realiteit waarin de Europese economische samenwerking – waarmee absoluut niets mis is – wel moest uitmonden in een verregaande Europese integratie. Dat is compleet iets anders.

 

De EU en de euro zijn verre van democratisch tot stand gekomen. Bovendien kan de Europese Unie onmogelijk evolueren naar een politieke of totale unie zonder de democratie verder te verkrachten. De euro was inderdaad gedoemd om te mislukken. Als de euro mislukt, dan mislukt ook de EU, die door de euro wordt geschraagd en haar ondemocratische machtsgreep legitimeert met de eurocrisis. Om toch te allen prijze de euro te redden, maakt de Europese Unie van Europa een transferunie naar Belgisch model. Het Noorden draait hierbij financieel op voor het Zuiden. Het kunstmatig in leven houden van de euro betekent dat reeds vele honderden miljarden zijn gevloeid en blijven vloeien naar de noodlijdende eurolanden. Met Portugal, Ierland, Italië, Griekenland, Spanje en nu ook Cyprus hangt maar liefst meer dan een derde van de eurolanden aan het EU-infuus.

 

De euro is geen geld, de euro kost geld. En bij die kostprijs wil ik toch wel even stilstaan.

 

Los van de kostprijs van de euro is de Vlaming vandaag al de grootste nettobetaler van de Europese Unie. Met een jaarlijkse kostprijs van 286 euro betalen de Vlamingen jaarlijks meer aan overdrachten aan de Europese Unie dan de Nederlanders, Walen, Duitsers, Fransen, Denen, Zweden of Finnen. Vlaanderen kan zich een dergelijke kritiekloze aderlating aan de Europese Unie niet meer veroorloven.

 

Bovendien is er op deze miljarden onvoldoende controle en een onvoldoende objectieve meting van de efficiëntie en de resultaten. De Europese Rekenkamer publiceert ieder jaar een rapport over de rechtmatigheid van de EU-uitgaven. Dat heeft nog nooit tot een goedkeurende verklaring geleid. Het feit alleen al dat de Europese Rekenkamer al jarenlang weigert die Europese rekeningen goed te keuren wegens de vele fouten is een teken aan de wand.

 

Naast de reguliere overdrachten betaalt de Vlaming zich ook blauw aan de instandhouding van die euro via diverse toezeggingen aan steunfondsen allerhande. In totaal gaat het over een bedrag van maar liefst 70 miljard euro aan rechtstreekse en onrechtstreekse bijdragen voor de vele Europese noodfondsen, de vele leningen, de risico’s die België loopt als aandeelhouder van het IMF enzovoort. Zeventig miljard euro aan risico’s, wat neerkomt op 20 % van het Belgische bbp. Dit is een enorme blootstelling die dan nog enkel rekening houdt met het Europese risico.

 

Omgerekend per capita betekent dit dat de redding van de euro de Vlaming tot nu toe maar liefst 6 000 euro heeft gekost. Dit komt boven op die 286 euro die de Vlaming sowieso al jaarlijks aan de Europese Unie betaalt. Zolang die euro door de Europese Unie kunstmatig in leven wordt gehouden, zal dat bedrag enkel blijven toenemen.

 

Hoe goed en zorgzaam die Europese Unie met ons geld omspringt, kunnen wij bijvoorbeeld zien in Egypte. Het Vlaams Belang protesteerde reeds in januari van dit jaar toen Herman Van Rompuy aankondigde dat Egypte van de Europese Unie 5 miljard euro zou krijgen om de overgang naar de democratie te steunen. Geloven dat Morsi dit geld zal aanwenden om van Egypte een democratische rechtsstaat te maken, getuigt toch wel van een ongeziene naïveteit. In de praktijk houdt het zogenaamde democratiseringsproces, waar Van Rompuy van spreekt, in dat vrouwen, christelijke kopten en andere minderheden worden onderdrukt en dat de vrije meningsuiting onbestaande is. Het kan dan ook niet verbazen dat sinds de val van Mubarak in maart vorig jaar, meer dan honderdduizend koptische christenen uit Egypte zijn gevlucht vanwege intimidatie door moslims en gebrek aan bescherming door de regering.

 

Het is dan ook bijzonder cynisch dat de Europese Unie, nota bene als winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede, met miljarden aan belastinggeld een islamitische president steunt die lak heeft aan de rechten van vrouwen, homo’s en niet-moslims. Het land verwordt steeds verder tot een islamitisch kalifaat, waar steeds meer elementen van de sharia worden ingevoerd. Terwijl een kwart van de Europeanen de armoedegrens heeft bereikt, financiert de Europese Unie die verwerpelijke evolutie. Dat kan, denk ik dan, toch niet de wens van de burgers in de lidstaten zijn.

 

Gisteren kregen wij gelijk van de Europese Rekenkamer. In haar rapport uit de Rekenkamer zware kritiek op de besteding van 1 miljard euro EU-steun voor Egypte. “Het is volstrekt onduidelijk of het geld efficiënt en rechtmatig is besteed”, stelt het rapport. Lid van de Rekenkamer Karel Pinxten: “Wij weten simpelweg niet hoe het geld is besteed, dus ook niet hoe fout.” Hij spreekt van een zwart gat waarin het miljard is terechtgekomen.

 

De Rekenkamer plaatst grote vraagtekens bij de 600 miljoen euro die was bestemd voor zorg, onderwijs en transport. Die werd direct aan het Egyptische ministerie van Financiën overgemaakt, terwijl het begrotingsbeheer in Egypte te wensen overlaat. De uitgaven voor het leger en de president worden zelfs niet vermeld. Er bestaan grote speciale fondsen die ook buiten de boeken worden gehouden. De corruptie is wijdverbreid en van haar kant koppelde de Europese Unie nauwelijks duidelijke en meetbare doelen aan de besteding van die financiële hulp.

 

Ook de projecten voor meer democratie en naleving van de mensenrechten, waarvoor ze 400 miljoen euro kregen van de Europese Unie, waren weinig succesvol volgens het rapport van de Rekenkamer. “De onwil bij de Egyptische autoriteiten was groot en de programma’s werden gesaboteerd of geschrapt”, aldus het rapport.

 

Volgens Pinxten heeft het verdrijven van dictator Mubarak begin 2011 de situatie voor de hulpverlening niet verbeterd: “Integendeel, met Mubarak waren er problemen, maar onder de huidige president Morsi worden die alleen maar groter.”

 

De Rekenkamer roept de Europese Unie op om de huidige zachte aanpak van geven zonder zeuren in te wisselen voor resultaatgerichte steun met harde voorwaarden. Dat zegt genoeg. Het is trouwens de terugkerende boodschap in alle specifieke rapporten van de Europese Rekenkamer als ze de effectiviteit van die EU-subsidies nagaat.

 

Collega’s, ik haal dit recente Egyptische voorbeeld aan om aan te tonen dat die Europese Unie volledig de pedalen kwijt is. Terwijl de eurocrisis wild om zich heen slaat en de Europeanen structureel verarmen, vloeien miljarden euro’s naar een jihadistisch en antiwesters regime.

 

Behalve het feit dat de Vlaming door de Europese Unie financieel wordt leeggezogen, wordt de Griek, Italiaan of Spanjaard door de Vlaams-Europese geldstroom geenszins geholpen. Integendeel, zij worden, net zoals de Waal in de Belgische context, financieel afhankelijk gemaakt van de Europese Unie en tot een chronisch zieke patiënt gedegradeerd.

 

De Europese Unie wil dat vanuit haar ivoren toren niet inzien en kiest voor de vlucht vooruit. De eurocraten gaan immers uit van een maakbaarheidsideaal waarbij zij de Europese eenheidsmunt en de crisis die de munt heeft veroorzaakt, als alibi gebruiken om één Europees volk, één Europees rijk en één Europese leider te creëren. Zij doen er alles aan om de euro kunstmatig in leven te houden, door meer macht en meer bevoegdheden naar de Europese Unie over te hevelen, door de natiestaten en de Europese volkeren te verzwakken en door te pogen ze te homogeniseren door het openzetten van de grenzen en het toelaten van massa-immigratie.

 

In feite vindt er een enorme machtsgreep van de Europese Unie plaats, waarbij een onafhankelijk Vlaanderen bij voorbaat zijn soevereiniteit al naar de Europese Unie ziet verdampen.

 

De invoering van de euro en de totstandkoming van de Europese Unie waren en zijn een fatale misser, die slecht is voor de Europese vrede en welvaart. Geen enkele verstandige econoom zou de euro hebben bedacht. Geen enkele volksnationalist zou het euronationalisme van de Europese Unie mogen steunen. De betrokkenen blijven echter hardnekkig de leugen propageren dat de Europese Unie en de euro voor welvaart en sociale vrede zorgen en dat bovendien de huidige crisis zonder de Europese Unie en zonder de euro nog veel erger zou zijn geweest.

 

Het tegendeel is waar. De euro veroorzaakt of versterkt juist een financieel-economische crisis. Voorts staan euronationalisme of eurofederalisme gewoonweg haaks op volksnationalisme en Vlaams-nationalisme, dat alleen in ten hoogste een Europese confederatie kan betijen.

 

De EU-utopie leidt ertoe dat het volk steeds meer wordt gezien als de vijand, aan wie de eurocraten vanuit Brussel en Straatsburg voor hun eigen bestwil hun wil moeten opleggen. Daarom is het Vlaams Belang als Vlaamse, democratische en pro-Europese volkspartij met overtuiging een ware eurokritische en eurosceptische partij.

 

Ik kom tot mijn besluit.

 

Om culturele redenen, vanuit een democratische reflex en om sociaal-economische redenen verzetten wij ons tegen een Europese superstaat. Het verdrag dat u morgen zal goedkeuren, is een zoveelste stap in de richting van de totale unie. Voor een dergelijke Europese Unie, die elk aspect van ons leven beheerst, bedanken wij. Wij kiezen ondubbelzinnig voor een onafhankelijke, soevereine, Vlaamse staat in een vrije Europese confederatie.

 

Vlaanderen zou een pioniersrol kunnen spelen in de herdemocratisering van Europa. De culturele eigenheid, de diversiteit en de soevereiniteit hebben Europa mee gemaakt tot het prachtige Avondland dat het is, of moeten wij zeggen: dat het was. Een Europese federatie kan niet werken omdat de verschillen binnen Europa te groot zijn. Zonder zo’n Europese superstaat kan de euro echter niet blijven bestaan. Men houdt de munt koste wat het kost in stand, en dat kost ons welvaart en democratie. Het werkt een instabiel Europa in de hand. Vlaams Belang is vandaag de enige EU-kritische partij die zich hiertegen verzet, tegen de Europese Unie en tegen de euro. Eenentwintig jaar geleden hebben wij ons tegen het Verdrag van Maastricht en het invoeren van de euro verzet. Vandaag vragen wij terug te keren naar de Europese samenwerking van voor dat Verdrag van Maastricht.

 

Naast de ordelijke opdeling van België bepleiten wij ook heel consequent de ordelijke ontmanteling van de grotere versie ervan, de Europese Unie en de eurozone. Inconsequent als zij zijn, speelt het voor de eurofiele draagvlaknationalisten van de N-VA blijkbaar geen rol dat de ondemocratische Unie geen enkel publiek draagvlak heeft. Wie, zoals de collega’s van de N-VA, meent dat meer Europese Unie goed is voor Vlaanderen, dwaalt. Meer Europese Unie betekent minder Vlaanderen, meer Europese Unie betekent dat Vlaanderen stelselmatig wordt gedegradeerd tot een provincie van Europa, meer Europese Unie betekent dat Vlaanderen naast de melkkoe van Wallonië ook de melkkoe van Europa wordt.

 

Wanneer u morgen dit verdrag goedkeurt, worden wij weer wat meer een marionet van de Europese Unie. Bovenal wordt door dit verdrag de Vlaming financieel verder leeggezogen. Een onafhankelijke Vlaamse staat wordt steeds meer een lege doos. Wij zullen dit verdrag dan ook niet goedkeuren. Wij zullen ons blijven verzetten tegen de machtsgreep van de Europese Unie.

 

02.16  Bernard Clerfayt (FDF): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, mesdames et messieurs, la Chambre est amenée à discuter aujourd'hui et à ratifier demain le traité budgétaire européen visant à renforcer la discipline budgétaire au sein de l'Union européenne. Comme cela a été abondamment rappelé, il prévoit notamment l'instauration d'une règle d'or budgétaire pour les budgets nationaux.

 

Depuis 2008, l'Europe a dû faire face à une crise financière et économique sans précédent. Nous savons tous combien nous avons pu compter sur l'Union européenne et la solidarité européenne pour prendre diverses décisions qui ont permis, ensemble, d'y parer.

 

D'abord, à travers la mise en place du mécanisme provisoire de la facilité européenne pour la stabilité financière, ensuite le Mécanisme européen de stabilité et toutes autres mesures visant à renforcer la gouvernance économique et divers acquis et avancées, obtenus sous présidence belge et par la suite. N'oublions pas non plus les mesures connues sous l'appellation six-pack, un ensemble de mesures législatives européennes visant à réformer le Pacte de stabilité et de croissance et à introduire dans les législations nationales de nouveaux outils de contrôle macroéconomique.

 

C'est dans ce contexte de solidarité et de responsabilisation des autorités nationales que les chefs d'État et de gouvernement européens, dont le nôtre, à l'exception de celui du Royaume-Uni et de la Tchéquie, se sont mis d'accord sur le nouveau traité européen visant à une discipline budgétaire plus stricte. Ce traité établit le fondement juridique d'une surveillance renforcée des budgets nationaux et fixe un cadre aux déficits et aux montants de dettes acceptables de chacun des États.

 

Très clairement, en tant que fédéralistes européens, les députés de mon groupe politique, les Fédéralistes démocrates francophones, soutiendront évidemment ce texte, car il s'appuie sur les accords européens antérieurs et constitue pour nous un pas important pour davantage de discipline budgétaire. Cette ratification est, à notre sens, un moment important pour la construction d'une Europe forte et fédérale; elle vise à renforcer la coopération et la coordination au sein de l'Union économique et monétaire.

 

Car, beaucoup d'économistes l'avaient dit dès la constitution de l'euro, cette monnaie unique que nous partageons: la gestion de l'euro ne pouvait plus faire l'objet d'une absence de gouvernance économique et budgétaire. Les politiques budgétaires de croissance et de réformes structurelles entre les différents États membres provoquent, depuis longtemps, des difficultés, des tensions pour le maintien de notre monnaie unique.

 

Il fallait donc accompagner l'union monétaire non seulement de réformes pour l'union financière, l'union bancaire – mesures qui ont été prises et qui sont en cours de mise en œuvre – mais également d'un cadre intégré en matière de questions budgétaires et de matières économiques. Il ne peut y avoir d'intégration monétaire sans intégration budgétaire, sinon chaque État, protégé par la monnaie unique, pourrait se permettre de mener des politiques budgétaires qui toutes ensemble concourraient à fragiliser l'euro.

 

Or, nous savons tous combien nous avons eu besoin de ce cadre monétaire qu'est l'euro pour nous aider à traverser la crise. Nous savons tous combien les facilités de financement très souples de la Banque centrale européenne ont permis à nos banques européennes de traverser la crise, d'avoir de la souplesse pour pouvoir éviter de tomber en faillite et continuer à assurer leur rôle pour l'économie et permettre ainsi aussi de financer les déficits budgétaires de nos États. Nous avons donc eu besoin de cette monnaie, l'euro, mais pour qu'elle ne soit plus fragilisée, nous avons besoin d'une politique budgétaire cohérente et partagée. C'est l'objet de ce texte.

 

Nous avons besoin dès lors d'une Europe plus forte, budgétairement plus cohérente, et de permettre à l'intérieur de cette cohérence à chaque État de mener des politiques de relance, de réformes structurelles, capables de créer les conditions économiques d'un retour à plus de croissance. Voilà ce dont nous avons besoin.

 

Notons aussi que si la Belgique refusait de ratifier ce traité, elle se priverait de la possibilité de bénéficier de cet outil de solidarité financière de la zone euro, outil fort important qui permet tout de même d'aider les États et banques en difficulté via toutes les opérations de recapitalisation que l'on a connues à travers l'Europe.

 

Ce qui m'inquiète par contre dans ce débat, c'est ce que j'appelle la schizophrénie de certains partis politiques de la majorité. Au PS, par exemple, d'un côté les eurodéputés socialistes belges votent contre le mécanisme prévu par des propositions de résolution liées à ce dossier, et de l'autre, le premier ministre socialiste dépose un projet de loi soutenu à demi-mot, soutenu par Mme Vienne ici à cette tribune, mais avec des airs de faux-semblant, pour dire que oui, pour dire que non. On ne sait pas très bien quelle est votre position: elle est totalement schizophrénique.

 

On entend votre président, M. Magnette, tenir des propos radicalement différents du ton du projet, l'air de critiquer ce mécanisme européen. On entend M. le ministre Labille demander un assouplissement des règles européennes. Et pourtant, le gouvernement dépose ce texte, invite ses députés à le voter et demain, vous le voterez.

 

Au cdH, même combat: M. Delpérée n'a pas manqué d'invoquer un problème de souveraineté, fustigeant le fait que "le Parlement belge a été mis devant le fait accompli et mis hors jeu dans le cadre de l'élaboration de ce texte fondamental". Dans le même temps, la vice-première, Mme Milquet, soutient bien entendu ce texte qui a l'aval de l'ensemble du Conseil des ministres.

 

Ce que je veux fustiger ici, c'est cette attitude faussement anti-européenne d'une série de partis politiques, qui veulent "le beurre et l'argent du beurre", la protection de l'Europe, l'euro protégé de nos politiques nationales budgétaires, mais en même temps pouvoir dire à leurs citoyens: "Taratata, le respect des règles économiques, le respect d'une contrainte budgétaire, les emprunts …". En effet, l'État est régulièrement en déficit et pour emprunter de l'argent, il faut être crédible devant les emprunteurs. Or, nous ne voulons pas reconnaître que nous avons l'obligation de respecter une contrainte budgétaire.

 

Très franchement, si cette règle n'avait pas été discutée au niveau européen et approuvée par le Conseil des ministres au niveau européen, nous devrions, au sein de l'État belge, nous fixer nous-mêmes des règles de rigueur budgétaire pour ne pas mettre en péril notre capacité à continuer à emprunter, à payer des taux raisonnables sur nos emprunts et à ne pas mettre en péril la monnaie européenne qui est, jusqu'à présent, notre meilleure protection contre la crise.

 

Je n'accepte pas non plus et je suis fâché d'entendre ce discours qui se prétend européen. M. Gilkinet a dit tout à l'heure être en faveur de l'Europe tout en semblant la dénoncer et l'accuser de tous les maux de la terre. Il a dit à la tribune dans une espèce de discours très Europe-bashing, à la mode, que c'était la responsabilité de l'Europe si tout allait mal. Il a mis en avant les problèmes d'équité sociale dans nos économies, les problèmes d'éducation, les problèmes de sécurité, de pauvreté, de politique industrielle, bref, une série de matières qui ne relèvent pratiquement pas, voire pas du tout de la compétence européenne; 95 % des budgets publics dans l'Union européenne relèvent de la compétence nationale. Et nous persistons à dire que l'absence de politique de solidarité suffisante entre les citoyens d'un pays en incombe à l'Europe.

 

Toutes ces matières relèvent de la compétence nationale. La politique de l'éducation est une politique nationale. Vouloir reprocher à l'Europe des résultats pour des politiques qui ne relèvent pas de sa compétence me semble un discours anti-européen, alors que nous avons pu fortement compter sur l'Europe pour nous aider à traverser la crise. Il convient de nous orienter davantage dans cette direction.

 

02.17  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le président, puisque M. Clerfayt me fait l'amitié de nous citer, je souhaite lui dire que, si l'Europe nous pose problème, elle est également notre espoir. Je crois l'avoir dit très clairement et je réaffirme notre position de fédéralistes convaincus, mais réclamant un autre développement européen.

 

Si les compétences que vous avez citées en matière d'éducation, de solidarité sont des compétences nationales, le carcan budgétaire que l'on veut nous imposer et les recommandations régulières de la Commission, notamment pour ce qui concerne l'indexation automatique des salaires nous posent problème. En effet, ils mettent de facto les États-nations dans l'incapacité de mener les politiques qu'ils souhaitent mettre en œuvre en la matière.

 

Certains de nos collègues, dans ce parlement, utilisent cette contrainte européenne pour mettre en œuvre leur propre agenda que j'ai qualifié de néo-libéral et que je considère comme une régression sociale. Cela me pose effectivement problème. Nous soutenons l'Europe quand elle travaille à une harmonisation fiscale, à un échange automatique des informations sur le plan bancaire. Nous la soutiendrions si elle mettait sur la table le Green deal que nous attendons, et que nous demandons avec les Verts européens. Mais nous la dénonçons quand elle promeut l'austérité pour tous et partout.

 

02.18  Bernard Clerfayt (FDF): Monsieur Gilkinet, l'affirmation d'une contrainte budgétaire n'est pas un discours de gauche, un discours de droite ou un discours du centre: c'est une réalité comptable. Un État ne peut continuellement financer ses dépenses actuelles en les faisant payer par les générations futures. C'est un argument que vous aimez répéter dans d'autres circonstances.

 

Cette situation entraîne aussi des conséquences économiques: une contrainte budgétaire doit être respectée si l'on ne veut pas mettre à mal la monnaie unique. Tous les États d'Europe aimeraient aller plus loin en matière de solidarité, aller plus loin en matière d'éducation, aller plus loin dans toutes les matières qui sont de leurs compétences propres, pour lesquelles ils disposent de recettes donc de budgets propres, en empruntant, c'est-à-dire en utilisant l'argent des générations futures, protégés qu'ils sont par l'euro. Si tous les États agissent ainsi, c'est l'euro qui est fragilisé et nous qui, ensemble, mettons à mal ces politiques et la protection que l'euro nous accorde.

 

Voilà pourquoi, en fédéralistes européens, nous défendrons et soutiendrons ce projet. Il n'est pas parfait à 100 %, il ne représente pas à 100 % ce que nous voudrions, mais c'est le compromis qui permet aux 27 pays d'Europe d'aller de l'avant, de progresser, de construire un euro plus fort, une Europe plus forte, une Europe qui se coordonne sur le plan budgétaire et économique; qui permet toujours à chacun des États-nations qui constituent cette Europe, à l'intérieur de ses budgets, d'avoir un débat sur ses priorités politiques en matière de sécurité, de règles fiscales, de solidarité et autres. À nous de mener ces débats ici.

 

Peut-être aussi – ce que je ne rejetterai pas – pourrions-nous désirer davantage d'intégration européenne dans ces matières? En effet, nous avons déjà pu profiter des bienfaits de l'Europe en matière monétaire, nous profiterons de ses bienfaits en matière budgétaire: alors, pourquoi pas d'autres sujets demain à mettre sur la table?

 

Voilà pourquoi mon groupe soutiendra ce projet.

 

02.19  Laurent Louis (indép.): Monsieur le président, chers collègues, aujourd'hui, les partis politiques qui soutiendront l'adoption de ce traité européen de stabilité, c'est-à-dire presque tout ce parlement, entérineront un coup d'État déguisé, une révolution. Mais attention, pas une révolution qui profite aux citoyens. Non, surtout pas! Une révolution de criminels en col blanc, une révolution qui ne profitera qu'aux banques, au détriment de la population.

 

Ce traité qui sera, je n'en doute pas, adopté par notre parlement mais auquel je ne donnerai pas ma voix, nous permet de découvrir un peu plus encore à quoi va ressembler cette Europe soi-disant démocratique, à la sauce Goldman Sachs, que nos petits amis technocrates nous ont concoctée dans le plus grand secret.

 

Ce que je peux vous dire, c'est que ce nouveau plat européen est indigeste pour les citoyens d'en bas. Vous savez, le petit peuple dont tout le monde se fout éperdument! Ces citoyens que vous n'écoutez plus! Ces citoyens que vous ne protégez plus! Bref, ces citoyens que vous ne représentez plus! Un peuple qui n'est même pas informé du contenu du texte dont nous discutons aujourd'hui grâce à la complicité des médias. Ces médias mensonges, dont l'objectif n'est plus aujourd'hui d'informer mais bien d'abrutir la population avec des informations stupides sur les frasques de pseudo-starlettes en manque de neurones! Mais il vrai que pendant qu'on parle des exploits sexuels de Zahia ou des âneries de Nabila et qu'on incite les jeunes à se vautrer devant leur télévision pour regarder Les Anges de la téléréalité, nos dirigeants sont en train de nous entuber! Évidemment, les médias collaborent. Pour preuve, j'ai beau regarder l'espace dédié à la presse, pas une télévision, pas un journaliste, personne n'est présent aujourd'hui. L'espace est vide. Je parie même que ce soir au journal télévisé, on ne parlera pas de ce traité européen. Bien sûr! Mieux vaut cacher cette réalité aux citoyens. Mieux vaut passer sous silence ce qui s'apparente à un coup d'État criminel de la finance mondiale.

 

Mieux vaut en fait que les citoyens ne sachent pas que vous, qui vous apprêtez à voter ce texte, n'êtes en réalité que les petites mains de ces banques et de ces intérêts financiers, de ces lobbies qui oppriment la population à coup d'austérité sans se soucier de la souffrance humaine qui se développe pourtant un peu partout en Europe.

 

À la suite de cette pseudo-crise de 2008, cette crise que vous avez créée, les seules et uniques victimes à ce jour sont les citoyens à qui on demande toujours plus d'efforts pour réparer les erreurs volontaires et délibérées de ceux dont la valeur essentielle n'est pas l'humanisme mais le pognon à tout prix, qu'importe les conséquences.

 

Je ne participerai pas à l'asservissement des citoyens de mon pays. Je voterai donc contre ce traité en déplorant qu'un texte d'une telle importance ne soit même pas proposé au référendum et qu'il soit voté en catimini, dans le dos de la population. C'est indigne d'un pays qui se prétend démocratique. Je ne voterai pas ce traité car il va permettre d'imposer encore plus d'austérité de manière toujours plus autoritaire, en encadrant plus encore les politiques budgétaires des pays membres de l'Union européenne.

 

Aujourd'hui, chaque pays a encore le droit de déterminer son budget et celui-ci fait l'objet d'un débat et d'un vote au parlement. Il nous reste une once de souveraineté nationale. Mais, demain, ce sera terminé! Le Parlement belge n'aura plus son mot à dire sur les budgets. C'est ce que l'on peut appeler un hold-up démocratique!

 

Comme vous le savez, du moins ceux qui ont lu ce traité – je ne sais pas s'ils sont nombreux –, il va introduire la règle d'or. L'article 3.1.A du Traité nous dit que le budget des administrations publiques, c'est-à-dire l'État, les collectivités locales et la sécurité sociale, doit être en excédent ou en équilibre en termes de recettes et de dépenses. Pour faire simple et pour que tout le monde comprenne, nous devons être à 0 % de déficit par rapport au PIB alors que nous n'arrivons déjà pas en deçà des 3 % de déficit exigés par le Traité de Lisbonne. Cherchez l'erreur!

 

Les citoyens grecs, portugais, chypriotes, espagnols, français, belges, italiens se serrent la ceinture pour digérer l'austérité et vous voulez la leur imposer. Mais ce n'est pas encore assez! Il faut encore les presser un peu plus! Le problème est que les citoyens n'ont plus de jus à vous donner. Ils ont déjà assez donné.

 

Je ne voterai pas ce traité car l'article 3.2 viole purement et simplement le droit national des États membres de l'Union européenne en les contraignant à y inscrire la règle d'or dont je viens de parler au plus tard un an après son entrée en vigueur. Tout ceci au moyen de dispositions contraignantes permanentes, de préférence constitutionnelles. Les contraintes sont donc très élevées et seront imposées par la force, car si cette règle d'or n'est pas transcrite dans le droit du pays, l'État se verra prélever d'une taxe s'élevant à 0,1 % de sa richesse. C'est du chantage, un chantage pur et simple! Du chantage sur le dos des citoyens!

 

Mais le Traité ne s'arrête pas là. En effet, si le déficit budgétaire est légèrement supérieur à celui prévu par ce traité – imaginons un déficit de 0,5 % du PIB –, un mécanisme automatique prévu par les technocrates se mettra en marche pour ponctionner là où on le peut. C'est l'institutionnalisation au niveau européen de l'ingérence nationale. Avant, le principe en vigueur était celui de la souveraineté nationale qui induit normalement que c'est le Parlement belge, autrement dit des élus qui ont normalement des comptes à rendre aux électeurs, qui décide du budget, des impôts. Chez nous, ce n'est pas le cas; les élus n'ont pas de comptes à rendre! Dorénavant, le parlement n'aura plus rien à dire! Bye bye la démocratie! Ce sont des juristes, des technocrates et des conseillers non élus qui décideront, et ils ne seront même pas responsables des décisions prises. C'est pratique! On pourra ainsi imposer plus de rigueur, plus d'austérité, plus de régression sociale à la population sans qu'aucun parti politique n'en soit responsable. Ce sera de la faute de l'Union européenne! Voilà comment les politiciens d'aujourd'hui veulent conserver le pouvoir en se déchargeant de toutes les responsabilités, en sacrifiant les derniers pans de notre souveraineté nationale!

 

Le Traité de stabilité prévoit aussi de réduire la dette à vitesse grand V, à savoir de 5 % par an. Cinq pour cent, cela peut paraître peu, mais en réalité, il s'agit d'une saignée violente seulement applicable par le biais de mesures autoritaires pour ne pas dire totalitaires. Ensuite, on suit la logique de la Grèce. Quand nous n'obéissons pas à nos maîtres, ces derniers nous imposent des réformes structurelles: baisse des salaires, suppression des contrats à durée indéterminée, réforme du marché du travail, remise en cause des retraites, baisse des budgets sociaux, de la santé et de l'éducation, augmentation des privatisations, chasse aux chômeurs, chasse aux pauvres qui est très en vogue actuellement. Toutes ces mesures vont soi-disant permettre au pays de retrouver le chemin vertueux de la croissance!

 

Ce traité a également une dimension autoritaire. Les technocrates européens sont vraiment très mauvais en ce qui concerne la gestion de l'Union européenne. En revanche, ils ne manquent pas d'imagination lorsqu'il s'agit de faire appliquer des sanctions. Selon le texte, la Cour européenne de justice peut infliger à un État une amende de plusieurs milliards d'euros, sans que nous ne puissions rien dire. D'autres sanctions quasi systématiques émanant de la Commission pourront également s'appliquer, dès que cette dernière l'aura décidé. L'ingérence et l'arbitraire deviennent donc la règle.

 

Chose extraordinaire: en 2018, tous les États seront englobés dans ce traité, qu'ils l'aient ratifié ou pas. Il sera transposé dans les traités de l'Union européenne tels qu'ils existent déjà. L'article 16 stipule que, "dans un délai de cinq ans, les mesures nécessaires seront prises afin d'intégrer ce traité dans le cadre juridique de l'Union européenne". Pour faire bref, soit on sort de l'Union européenne soit on accepte le Traité; on n'a pas d'autre choix.

 

Je vous avoue sincèrement que je préfère sortir de cette Union européenne qui opprime les peuples, en silence – aujourd'hui, il n'y a plus de guerre en Europe, mais c'est une autre guerre qui existe – plutôt que de brader l'honneur et l'indépendance de mon pays. Mais je crains être assez seul à partager cette idée.

 

L'idée de départ de ce traité n'était pas mauvaise, car il s'agissait de limiter le déficit budgétaire et d'ainsi forcer à réduire la dette en contrôlant les emprunts. Mais la manière est mauvaise. Je m'oppose donc à cette logique, car cela ne marche pas, ce n'est pas applicable.

 

Avant de faire de la politique, j'ai toujours été indépendant. Si j'ai appris une chose, c'est qu'il est impossible de développer son activité sans investir. Un commerce qui n'investit plus est un commerce voué à la faillite.

 

Ce n'est donc pas en jouant la carte de l'austérité que vous ferez redémarrer l'économie et que vous apporterez du bien-être à la population. Réduire les dépenses publiques ne conduira qu'à anéantir nos institutions, nos industries, notre économie, nos avancées sociales et non l'inverse. Ce que vous visez en soutenant ce texte, c'est une destruction de nos acquis sur le long terme.

 

Aujourd'hui, le Traité de Maastricht nous empêche déjà de dépasser les 3 % de déficit. Or, au moment de la crise de 2008, tous les États, je dis bien tous les États étaient au-dessus de 3 %. Le Traité a pourtant continué à exister et l'euro est toujours là. Ainsi, on vise à durcir davantage encore une règle qui n'était déjà pas respectée.

 

Nous marchons sur la tête! C'est totalement absurde, sauf si la volonté réelle est d'étouffer la population. Couper dans les dépenses publiques tel que le prône ce traité est criminel, cruel, antisocial et antidémocratique, sauf si le souhait est de créer une Europe des pauvres! C'est certainement ce qui est mis en œuvre aujourd'hui.

 

Regardez la Grèce: 9 plans d'austérité, un taux de suicides qui explose, un taux de chômage record, une jeunesse démotivée et désenchantée, une dette de 25 % plus élevée qu'au début de la crise. Aujourd'hui, le pays est totalement dévasté, bien plus qu'avant les mesures d'austérité. L'Espagne, le Portugal correspondent au même schéma. Ces trois pays sont en récession.

 

Vous voulez nous emmener dans un cercle vicieux.

 

Réduire le budget de l'État, c'est priver la population d'un argent qu'elle ne peut ensuite réinjecter dans l'économie en consommant ou en investissant. Réduire le budget de l'État, baisser les salaires, c'est donc réduire de manière considérable les recettes fiscales, mettre en danger nos pensions et nos soins de santé, et tout simplement creuser la dette à nouveau. C'est une fois de plus totalement absurde!

 

Malheureusement, la logique de ce traité est déjà perceptible dans notre pays. Nous sommes déjà en récession, des entreprises ferment déjà tous les jours, le chômage est déjà en augmentation, les emplois sont moins stables. Ça va déjà mal, même si on ne veut pas le reconnaître ici. Et ce traité ne fera qu'empirer la situation.

 

La réalité sous-jacente de ce traité est réellement la mise en esclavage de la population. Pour preuve, tous les secteurs-clefs de notre société finissent par être privatisés. C'est exactement la logique selon laquelle le FMI agit dans les pays en voie de développement – qui doivent d'ailleurs, soit dit en passant, être en voie de développement pour l'éternité, puisque j'entends ce terme être utilisé depuis que je suis tout petit. Vous ne pouvez pas rembourser la dette? Très bien, pas de problème! Donnez-nous en échange votre réseau routier, vos réserves naturelles, vos mines de diamants, votre système de soins de santé: nous nous occupons de tout. C'est tellement pratique!

 

En Grèce, nous avons même assisté à des absurdités sans nom comme la privatisation des services de police. Si vous avez besoin d'un policier, louez-le. Mais où va-t-on? Bientôt, si on continue comme cela, on va aussi privatiser les services incendie. Ceux qui n'auront pas payé leur assurance pourront voir leur maison ravagée par les flammes sans que jamais un camion ne démarre pour éteindre l'incendie.

 

La souveraineté des États n'est plus qu'un lointain souvenir. La souveraineté des peuples est bafouée. Vos politiques de soumission des citoyens à la finance nous mèneront, je le crains, à la guerre civile, à la haine, que les médias canaliseront et dévieront vers d'autres éléments comme l'immigration ou la religion. J'ai d'ailleurs entendu ces termes aujourd'hui.

 

La guerre civile: oh! Vous pensez que j'exagère, d'aucuns diront "comme d'habitude". Mais malheureusement, non, je n'exagère pas! Il suffit d'écouter, si vous le voulez bien, la jeunesse européenne, qui en a marre! Tous les jours, je reçois des courriers de citoyens européens de France, de Belgique, d'Allemagne, d'un peu partout. Le constat est malheureusement toujours le même, quel que soit le pays: la jeunesse en a ras-le-bol des politiciens, de l'Europe et du pouvoir des banques.

 

La révolte gronde et se propage. Et, si vous ne l'entendez pas, c'est que vous êtes tout simplement sourd aux demandes et aux attentes de la population – ce qui n'est, bien entendu, pas mon cas. Désolé!

 

J'en ai assez qu'on réduise la qualité de vie de mes compatriotes: moins d'argent pour le secteur public, moins d'argent pour les transports, moins d'argent pour les personnes handicapées, moins d'argent pour l'enseignement, moins d'argent pour nos hôpitaux! En réalité, moins de social et plus de pognon: voilà vos solutions, mais elles sont mauvaises!

 

Vous êtes toujours les premiers à dire qu'il faut arrêter les dépenses publiques. En revanche, pour les dépenses exceptionnelles, là, il y a toujours de l'argent. C'est la seule méthode que vos soi-disant technocrates ont sous la main. Pour réinjecter de l'argent dans les banques, cela ne pose aucun problème. L'argent, on le trouve illico! Or, quand il s'agit de venir en aide aux plus démunis, de nourrir ou de réchauffer un SDF, ou encore d'aider un sans-papier, que nous dit-on? "Il n'y a pas d'argent". Je me demande quand même dans quelle société et dans quel monde nous vivons. Est-ce cela la société que vous voulez pour vos enfants? Désolé, mais je ne puis l'accepter.

 

Mes chers collègues, depuis des années, vous soumettez la population à des traités antidémocratiques et ce, même lorsqu'elle est consultée par référendum, comme ce fut le cas en France et en Irlande avec le Traité de Lisbonne, et qu'elle dit "non". Résultat: les politiciens se moquent des citoyens; et on applique le Traité, peu importe ce qu'en pense la population. C'est d'ailleurs bien simple en Belgique: on ne demande même pas son avis, on s'en fiche royalement. On va droit devant; c'est bon, ça vient de l'Europe, on vote!

 

Malheureusement, ce traité est encore pire que ses prédécesseurs. La question posée aujourd'hui n'est pas de savoir si nous allons l'appliquer. Nous le savons, il sera effectif de facto dès 2018. Nous devons nous demander plutôt quand et comment nous allons, nous, citoyens belges conscients, nous débarrasser des politiciens aveugles, sourds et sans cœur avant qu'il ne soit trop tard. Quand allez-vous comprendre que vous commettez une grave erreur, une faute criminelle? En effet, vous agissez contre les intérêts des citoyens que vous êtes censés représenter. Je sais que vous ne m'écoutez pas, ce n'est pas grave, mais écoutez au moins le ras-le-bol de la population! Descendez pour une fois dans les rues pour écouter ce que les citoyens ont à vous dire. Mais non: vous n'osez pas! À quelques rares exceptions près, j'en conviens.

 

Vous pouvez encore vous ressaisir. Il n'est pas trop tard! Les citoyens seront cléments. La preuve, ils votent toujours pour le Parti Socialiste! Mais si vous persistez, sachez que vous courrez de grands risques car les citoyens à terme ne vous lâcheront pas.

 

Si vous voulez de l'argent, laissez la population y travailler! Laissez le bon sens populaire s'exprimer! Parce que l'argent, nous savons où il se trouve, où il se cache plutôt. Laissez les citoyens faire un audit de la dette! Vous verrez qu'une bonne partie de celle-ci est une dette odieuse, comme on dit dans le jargon financier.

 

Laissez les citoyens fouiller dans les bilans des grosses multinationales qui pratiquent l'évasion fiscale et que vous exonérez d'impôt! Vous allez voir que de l'argent, il y en a.

 

Mais il est vrai que si vous voulez des vaches à lait, il est temps d'en trouver d'autres! Les citoyens belges ont déjà assez donné!

 

02.20 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Mijnheer de voorzitter, beste collega’s, ik zal bondig zijn.

 

Eerst en vooral, ik begrijp degenen die ervan uitgaan dat Europa niet enkel een economisch gegeven mag zijn dat spreekt over meer budgetten en dergelijke, maar dat Europa absoluut ook een sociale functie heeft. In de commissievergadering heb ik al gezegd dat ik persoonlijk ook geen tegenstander ben van een minimumsalaris. Als wij in één economische ruimte opereren, dan lijkt het mij logisch dat een minimumsalaris wordt ingevoerd. Ik verwelkom dan ook dat Duitsland en Frankrijk ter zake een initiatief hebben genomen om het freeridereffect vanuit Duitsland in verband met de mini-jobs enigszins te stelpen.

 

Ten tweede, ook het engagement van de regering mag worden genoteerd, om hoorzittingen te organiseren bij de omzetting van de verdragen in Belgisch recht. Dat is nu inderdaad een hiaat, maar wij stellen dat vandaag voor, zodat die democratische gap wat kan worden gedicht.

 

Een budget in orde is geen neoliberale agenda. Het is politiek neutraal in onze ogen. Er is niets sociaal aan een begrotingstekort en er is niets sociaal aan meer interesten naar de banken te dragen. De beste manier om geen aanwijzingen meer te krijgen van Olli Rehn en anderen, is een budget in evenwicht. Als wij evolueren naar een budget in evenwicht of als wij een budget in evenwicht hebben, als wij terug op weg zijn om een triple A-land te worden, dan wordt een bezoek van Olli Rehn een theekransje waar wij verder niet veel achter moeten zoeken. Aan degenen die van oordeel zijn dat het juk van Europa zwaar weegt, met al die aanwijzingen, terechtwijzingen en aanbevelingen, wil ik vragen om de krachten te bundelen, zodat wij zo snel mogelijk een begroting in evenwicht hebben.

 

Want inderdaad, niet alle landen zijn even zorgvuldig omgesprongen met de rentebonus, die er vanaf 1999 in ons land is gekomen, en vanaf 2002 met de introductie van de euro in biljetten en munten. Wanneer sommigen nu pleiten voor eurobonds of voor het mutualiseren van onze schuld, is het logisch dat anderen in Europa voorstellen om wat voorzichtiger te zijn door er in de eerste plaats voor te zorgen dat iedereen zijn budget terug op orde heeft, en ons daarna pas te buigen over de eurobonds. Artikel 6 doet daartoe al een eerste aanzet, in die zin dat men de Commissie en de Raad verwittigt van nieuwe uitgiftes van overheidsobligaties.

 

Dames en heren, wie tegen het voorliggend ontwerp is, is voor rentelastverhogingen, want dat zal het concreet effect zijn van wat de tegenstanders voorstaan.

 

Mevrouw Almaci, het klopt dat er misschien geen honderd procent duidelijkheid is over alle parameters, en ik begrijp uw redenering. Ik hoop evenwel dat u ook het volgende in overweging neemt. Als dat allemaal heel rigide wordt vastgelegd, dan heeft Europa ook geen enkele flexibiliteit meer. Is flexibiliteit per definitie tegengesteld aan uw pleidooi?

 

Zou niet het omgekeerde, met name absolute rigiditeit — wat bijvoorbeeld snel is en andere parameters inhoudt — helemaal on-Europees zijn?

 

Tot slot, naast het budgettair objectief in termen van deficit en de gouden regel is er ook een schuldgraadobjectief. Wij moeten een twintigste van het verschil tussen onze schuldgraad, zeg maar 100 %, en die 60 % goedmaken, dus een vermindering van de schuldgraad met 2 % per jaar. U vindt het erg dat wij hier vandaag over 8 miljard euro aan structurele besparingen beslissen zonder al te veel debat. Ik vraag u rechttoe, rechtaan of u er dan voor pleit om de schuldgraad van België op 100 % te laten? Is het een optie dat wij zoveel intresten dragen naar de banken die u zo liefhebt? Is dat de bedoeling of is het veeleer de bedoeling om inderdaad naar een schuldgraad van 60 % te gaan? Zou dat niet heel wat miljarden vrijmaken op onze begroting, die wij dan aan allerlei goede sociale doelen kunnen besteden?

 

Ik dank u voor het debat en hoop dat wij voor dit wetsontwerp de nodige steun kunnen krijgen in het Parlement, want anders zal de rente stijgen, en ik heb begrepen dat u daar absoluut tegen bent.

 

Le président: Vous voulez répliquer Mme Almaci? Je vous l'ai demandé et vous avez dit non. Vous êtes distraite, madame Almaci.

 

02.21  Meyrem Almaci (Ecolo-Groen): Nee, ik ben helemaal niet verstrooid, mijnheer de voorzitter. Ik dacht dat een overweldigende meerderheid wilde repliceren. Aangezien er aan mij persoonlijk een vraag werd gesteld, wil ik gerust antwoorden.

 

Mijnheer de staatssecretaris, u hebt mij heel duidelijk ervoor horen pleiten om de hoge staatsschuld, die een zware erfenis is voor onze kinderen, naar beneden te halen. Ons land hoort bij de landen die historisch al een hoge staatsschuld hadden, ook al hebben wij die van 108 naar 84 % gebracht. Er is echter een speler tussenbeide gekomen die bovenmatig veel schulden is aangegaan, 250 % van het Europese bbp, namelijk de bankenwereld. Vandaag werd daarover geen woord gezegd.

 

Ik ben het met u eens dat de overheidsschuld naar beneden moet, maar wat is de prijs? Waarom zijn er geen vergelijkbare parameters op basis waarvan we een echte gouden regel maken voor wat hier vandaag voorligt? Vandaag hebben wij namelijk te maken met een ijzeren keurslijf – ik heb het een korset genoemd – dat de adem van de Europese economie wegneemt. Dat is ondertussen genoegzaam bekend. De werkloosheid in de zuiderse landen is een indicator, op basis waarvan het IMF, de OESO, Christine Lagarde en verschillende grote economen, ook de onze, waaronder Paul De Grauwe, heel duidelijk hebben aangegeven dat de Europese koers moet veranderen.

 

Vandaag is het een ja-neendiscussie, zonder een kader dat de sociale, ecologische, duurzame en democratische principes even hard afdwingbaar maakt. Dat stemt mij bijzonder ongerust. Dus ja, de overheidsschuldgraad moet lager, maar niet op een manier die alleen rekening houdt met een zeer eenzijdig aspect, namelijk het cijferfetisjisme en de blinde bezuinigingen, waartegen een aantal mensen daarnet buiten heeft geprotesteerd door zich aan het Parlement vast te ketenen. Zij hebben gelijk. Er is geen debat geweest, niet in het Europees Parlement en ook niet bij ons. De meerderheid is de dialoog met het middenveld niet aangegaan.

 

Ik ben een voorstander van flexibiliteit. Flexibiliteit is voor de overheid een heel belangrijk goed, maar flexibiliteit definiëren als het uit handen geven van alle interpretatiemarge aan een hogere overheid? Neen, die visie of definitie deel ik niet. Ik meen dat het aan ons was om te zeggen wat de interpretatiemarge had moeten zijn. De overheid had een indicatie kunnen geven aan Europa, in plaats van alles uit handen te geven aan Europa. Die kans hebben wij ook gemist, al was het maar in een omkaderend document.

 

Gezien de manier waarop de tekst tot stand is gekomen, de procedures en het gebrek aan dialoog en democratische controle ben ik op mijn hoede voor de verdere gang van zaken en de invulling van de term flexibiliteit.

 

02.22 Staatssecretaris Hendrik Bogaert: Ik wil het debat niet nodeloos rekken, maar u hebt een interessant punt, wanneer u zegt dat u er fier op bent dat u de schuldgraad van 102 naar 82 % hebt gebracht toen u in de regering zat, maar tijdens uw regeringsdeelname was er wel een rentebonus.

 

We hadden net de euro ingevoerd en er kwam een massa geld vrij, omdat de rentelast massaal daalde. Op die golf hebt u inderdaad gesurft. Zolang er geen euro-obligaties zijn, is die rentebonus nu niet vergelijkbaar. U moet kijken naar de daling van de rente, niet alleen naar het absolute niveau. In die omstandigheden van 100 naar 80 gaan zal een ander paar mouwen zijn dan destijds in de referentieperiode, die u zo fier hebt verdedigd.

 

02.23  Meyrem Almaci (Ecolo-Groen): We moeten het debat niet rekken, alhoewel ik vind dat het thema een ernstig debat verdient, maar de context is volstrekt verschillend. We zitten met een hypernerveus Europees marktsysteem, waarbij men het voorbije jaar heel wat tijd verloren heeft bij het nemen van beslissingen die men eerder had moeten nemen. Ik heb in mijn betoog ook toegegeven dat ondertussen een aantal beslissingen werden genomen die de markten hebben gekalmeerd, waaronder het Europees Stabiliteitsmechanisme.

 

Het perverse is dat men vandaag de koppeling heeft gemaakt tussen de goedkeuring of niet zonder enige interpretatiemarge, dialoog of inbreng van de nationale parlementen, en mogelijke hulp uit het Europees noodfonds, nodig om toekomstige bankencrisissen het hoofd te kunnen bieden. We zijn gestart met een bankencrisis, die alles overhoop heeft gegooid. Om ons daar als overheid tegen te kunnen beschermen, moeten we nu iets doen wat het mes zet in een aantal principes en dat blijkt in de praktijk nefast voor het welzijn, de gezondheid en de welvaart van de burgers, ook op sociaal en ecologisch vlak op lange termijn. Kijk naar Spanje, dat één van de beste leerlingen was in Europa en dat zeer fier was op de manier waarop het tot nu toe zijn begroting had aangepakt.

 

Ik rond af. Ik herhaal dat de context absoluut onvergelijkbaar is. Alleen hebben we geleerd dat de blinde austeriteit, die ons door Europa werd opgedrongen, door vele experts en niet enkel de onze, als veel te eenzijdig en zeer nefast voor het sociale weefsel van Europa wordt aangegeven.

 

Le président: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2830/1)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2830/1)

 

Le projet de loi compte 2 articles.

Het wetsontwerp telt 2 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 et 2 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 en 2 worden artikel per artikel aangenomen.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

03 Proposition de loi relative aux volumes nominaux minimaux de biocarburants durables qui doivent être incorporés dans les volumes de carburants fossiles mis annuellement à la consommation (2866/1-3)

- Proposition de loi modifiant la législation en ce qui concerne l'utilisation de biocarburants (2026/1-2)

03 Wetsvoorstel houdende de minimale nominale volumes duurzame biobrandstoffen die de volumes fossiele motorbrandstoffen, die jaarlijks tot verbruik worden uitgeslagen, moeten bevatten (2866/1-3)

- Wetsvoorstel tot wijziging van de wetgeving wat het gebruik van biobrandstoffen betreft (2026/1-2)

 

Propositions déposées par:

Voorstellen ingediend door:

- 2866: Joseph George, David Clarinval, Leen Dierick, Isabelle Emmery, Willem-Frederik Schiltz, Ann Vanheste

- 2026: Bert Wollants, Nadia Sminate, Reinilde Van Moer, Flor Van Noppen

 

Je vous propose de consacrer une seule discussion à ces propositions de loi. (Assentiment)

Ik stel u voor een enkele bespreking aan deze wetsvoorstellen te wijden. (Instemming)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

Mme Karine Lalieux, rapporteur, renvoie à son rapport écrit.

 

03.01 Isabelle Emmery (PS): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, mon intervention sera relativement brève et visera à évoquer la procédure. Par loyauté, mon groupe a cosigné le texte mais nous pensons néanmoins que l'initiative aurait dû venir du gouvernement. L'échéance du 30 juin était connue et je pense que nous aurions pu mieux faire sachant que cet après-midi en commission, nous avons voté en urgence un amendement introduisant un chapitre à la loi-programme. L'urgence est donc possible et, à mon avis, elle aurait également pu l'être dans ce cas.

 

Nous ne sommes pas tout à fait heureux de la manière dont le secteur associatif a été consulté. Vous avez certes rencontré certaines associations au cabinet mais je pense qu'on aurait pu faire mieux là aussi. Mon groupe n'a pas pour habitude de travailler de cette manière, surtout dans des dossiers aussi importants.

 

(…): (…)

 

03.02  Isabelle Emmery (PS): Par exemple dans des dossiers comme celui sur la spéculation alimentaire ou sur le tax shelter. Quand nous menons ces débats, nous estimons que des auditions et des consultations extérieures doivent se faire de manière assez large.

 

J'espère que nous ferons mieux par la suite et mon groupe sera particulièrement attentif au suivi qui sera donné à cette législation. Je ne rentrerai pas dans les détails en ce qui concerne le fond mais nous mettons quelques bémols en ce qui concerne la procédure.

 

03.03  Joseph George (cdH): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, chers collègues, la loi antérieure, celle du 22 juillet 2009, venait à expiration. Il convenait donc qu'une nouvelle loi soit votée car, à défaut de dispositif, la situation allait être inquiétante pour le secteur et allait laisser libre cours à toutes les initiatives.

 

Les discussions ont eu lieu et des consultations ont été menées. Le secrétaire d'État nous rassurera certainement à ce sujet.

 

Aujourd'hui, il importe d'éviter les raccourcis parce que cette proposition n'a pas été soit bien lue soit bien comprise. Elle reste cohérente, équilibrée, prudente et responsable. De toute évidence, nous souhaitons des biocarburants durables produits localement.

 

En ce qui concerne tout d'abord le pourcentage d'obligation d'incorporation de biocarburants, la proposition est cohérente, car elle applique le projet de directive de la Commission, qui vise à plafonner les biocarburants de première génération à 5 % en termes énergétiques. Lors de la commission, j'ai déjà fait remarquer que certaines critiques formulées confondaient les pourcentages en volume et les pourcentages en énergie. Les pourcentages de la proposition exprimés en volume sont cohérents par rapport aux 5 % de la directive.

 

Pour rappel, l'Union européenne a fixé un objectif de 10 % de renouvelables dans le transport. Cette mesure y contribue et, contrairement aux idées reçues, nous sommes plutôt en retard par rapport aux autres pays européens: la France est à 7 % et l'Allemagne à 6 % des biocarburants.

 

La proposition est équilibrée, car on ouvre surtout la porte aux biocarburants de deuxième génération. C'est ce qui est important! Le pourcentage des biocarburants est fixé, dans un premier temps, à 1,5 %, ce qui permet aux producteurs tel que BioWanze d'écouler les quotas de biocarburants produits au départ de matières agricoles européennes, mais on donne également un signal à nos industriels pour développer de nouveaux process et adapter leurs outils. Je reviendrai tout à l'heure sur toutes les dispositions finales qui me paraissent importantes et contenues dans l'article 15.

 

La proposition est prudente avec l'utilisation de la notion de biocarburants de deuxième génération, car en la matière, les abus existent potentiellement et vous n'êtes pas sans savoir que le risque de dérive est également présent. Il est donc essentiel que la Commission européenne fixe rapidement la liste des matières premières et définisse clairement ce que sont les biocarburants de deuxième génération avant d'augmenter l'obligation d'incorporation de ceux-ci.

 

La proposition est responsable tant par rapport aux investissements réalisés, car des unités ont effectivement été mises en place sur notre territoire, que par rapport aux emplois qui ont été créés grâce à ces investissements. Il convenait qu'un cadre juridique stable et à long terme offre aux investisseurs des garanties pour éviter des délocalisations d'outils hors de/dans d'autres pays de l'Union européenne, ce qui ne manquerait pas d'entraîner une perte de la qualité environnementale des biocarburants.

 

J'insiste une fois de plus sur le fait que la proposition permet de tenir compte de l'évolution des technologies par une approche dynamique, permettant aux unités de biocarburants actuelles de convertir leur outil de production vers la deuxième génération. En effet, les industriels doivent mettre absolument à profit l'avantage fiscal existant pour basculer vers des carburants de seconde génération, meilleurs pour l'environnement, valorisant les déchets non alimentaires de notre agriculture.

 

Certes, la voie empruntée est difficile car il faut que se superposent trois objectifs: réduire notre production de CO2; éviter une concurrence entre la production alimentaire et la production énergétique tant en Belgique qu'ailleurs sur la planète; permettre à nos entreprises d'être innovantes et performantes dans ce secteur.

 

C'est tout l'intérêt de l'article 15 de la proposition de loi – je ne doute pas que Mme Emmery aura lu la proposition jusqu'à l'article 15 – qui prévoit la possibilité de modifier les pourcentages d'incorporation des biocarburants dans les carburants fossiles en fonction de l'évolution technologique et/ou d'une modification des directives européennes.

 

Je rappelle que d'autres dispositions de la proposition de loi à l'examen font état de carburants de diverses catégories dont certains pourraient être acceptés à condition qu'un dossier technique complet contenant toutes les données pertinentes prouvant qu'ils sont conformes à la directive européenne soit fourni à la Direction générale Énergie, approuvé par le ministre, après intervention éventuelle du Fapetro qui pourrait se faire assister par des experts.

 

Voilà ce que j'avais à vous dire de sorte que le cdH sera particulièrement attentif au fait que les objectifs en matière de biocarburants soient évalués. La première évaluation que prévoit l'article 15 doit se faire au plus tôt douze mois et au plus tard trente-six mois après la date d'entrée en vigueur de la présente loi. Après ce délai, l'article 15 prévoit in fine une évaluation tous les deux ans.

 

Monsieur le secrétaire d'État, je vous demande si telle est bien toujours votre intention au travers de cette disposition.

 

Comme vous le savez, en 2006, le législateur avait fixé des quotas pour les biocarburants. Ceux-ci doivent respecter un certain nombre de critères. J'ai entendu des critiques quant à l'origine de la biomasse, qui doit être européenne. Pouvez-vous nous affirmer qu'on n'importera pas de biomasse afin de fabriquer des biocarburants et que ce type de carburant n'est pas proposé sur le marché belge?

 

Pouvez-vous nous confirmer qu'il n'y a pas d'incohérence, dans cette proposition, de la position de la Belgique au niveau européen sur les biocarburants? C'est aussi une critique que j'ai entendue.

 

Pouvez-vous nous confirmer que les pourcentages indiqués dans la proposition de loi ne sont pas en contradiction avec la valeur défendue par la Commission européenne?

 

Enfin, cette proposition ouvre la porte aux biocarburants avancés à l'électromobilité. La proposition de loi à l'examen ne fait manifestement que franchir une étape supplémentaire vers d'autres moyens de locomotion utilisant d'autres formes d'énergie. Pouvez-vous nous confirmer que c'est bien votre objectif de franchir des étapes supplémentaires le plus rapidement possible?

 

03.04  Ann Vanheste (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijnheer de staatssecretaris, collega’s, dit wetsvoorstel zocht en vond een evenwicht tussen, enerzijds, het uitvoeren van aangegane engagementen ten opzichte van de biobrandstofproductiesector en, anderzijds, de introductie van niet-conventionele biobrandstoffen van de tweede en derde generatie. Beide doelstellingen zijn ons inziens lovenswaardig.

 

Om een antwoord op de eerste bezorgdheid te bieden, werden de bestaande accijnsvrije productiequota verlengd tot alle toegekende volumes zijn opgebruikt en met een maximum van zes jaar.

 

Daarnaast schept dit wetsvoorstel voor het eerst ruimte om niet-conventionele biobrandstoffen, voor zover ze aan duurzaamheidscriteria voldoen, bij te mengen; 1,5 % van de bijmengverplichting kan op die manier worden gerealiseerd. Op deze manier wordt een markt voor biobrandstoffen van de tweede en derde generatie gecreëerd, zonder overhaast te werk te gaan. Het is namelijk erg belangrijk een goed monitoring- en controlesysteem te ontwikkelen om de effectieve duurzaamheid van deze brandstoffen te garanderen.

 

Het is essentieel hierbij te vermelden dat een en ander aan beslissingen op Europees niveau wordt gekoppeld.

 

Het voorliggend wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid om, rekening houdend met de Europese politiek ter zake, de bijmengingvolumes te herzien. Dat is voor ons heel belangrijk.

 

Binnen enkele maanden weten wij of de Europese Commissie de verlenging van de accijnsvrije productiequota aanvaardt in het kader van de communautaire regels inzake staatssteun.

 

Indien de Europese Commissie beslist dat de quota niet kunnen worden gehandhaafd, bestaat het risico dat conventionele biobrandstoffen op deze markt verschijnen die niet voldoen aan de duurzaamheidscriteria, zoals uiteengezet in het KB van 26 november 2011, en dat kan niet.

 

Bovendien ligt op Europees niveau nog steeds een wijziging van richtlijnen voor die potentieel uitspraak doet over de transitie van conventionele naar niet-conventionele biobrandstoffen.

 

Wij vernemen dat de gesprekken op Europees niveau in dit kader erg moeilijk verlopen, maar ook een nieuwe richtlijn ter zake kan aanleiding geven tot het herzien van de bijmenging van volumes.

 

Het is voor ons dan ook van heel groot belang dat de evaluatie waarin dit wetsvoorstel voorziet grondig wordt uitgevoerd en dat aanpassingen in de wetgeving worden doorgevoerd, indien noodzakelijk.

 

03.05  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, chers collègues, nous avons pris connaissance de cette loi avec beaucoup d'incompréhension et d'étonnement.

 

Monsieur le secrétaire d'État, notre premier étonnement concerne la procédure que vous avez suivie. Nous savions bien qu'il fallait revalider cette loi qui arrivait à échéance le 30 juin 2013. Nous savions que vous aviez un projet de loi dans vos tiroirs dont nous supposions qu'il devait suivre le trajet habituel par le Conseil d'État et d'autres instances. Et voilà que nous avons tout d'un coup vu arriver une proposition de loi signée par un collègue de votre parti, soumise à l'urgence. Les parlementaires l'ayant cosignée ne sont pour finir, de manière assez flagrante, pas si convaincus que cela que c'est une bonne proposition.

 

Cette proposition double quasiment les pourcentages d'éthanol et de biodiesel à incorporer dans les carburants, à échéance du 1er juillet. Elle fixe un seuil minimal d'utilisation des agrocarburants supérieur au maximum recommandé aujourd'hui par la Commission. À partir du 1er juillet, le diesel devrait contenir au minimum 6 % de biodiesel et l'essence au minimum 9 % de bioéthanol.

 

Notre incompréhension vient aussi du fait que vous vous étiez engagé à consulter les parties prenantes dans le cadre entre autres du Conseil fédéral du développement durable, vous aviez parlé avec les ONG et la société civile et vous vous étiez engagé à soutenir les orientations européennes qui visent aujourd'hui à réduire l'usage des agrocarburants.

 

Justement, c'est l'objet d'une deuxième incompréhension. La Commission européenne a pris conscience des effets induits par la demande européenne de biocarburants, pense à remettre en question l'objectif des 10 % pour 2020 et, en tout cas, discute ferme en vue de réduire la part d'incorporation des biocarburants de première génération, c'est-à-dire ceux en concurrence directe avec la production alimentaire.

 

Des options sont sur la table, que vous avez soutenues au nom de la Belgique, de l'État fédéral et en accord avec les entités fédérées. Ce qui est sur la table aujourd'hui, le position paper de la Belgique, c'est justement de soutenir, au contraire d'un minimum, un plafond. "Belgium could support a cap for the contribution of conventional biofuel to the objectives (…) in view of preventing an increasing use of food crop for energy production".

 

La Belgique défend un maximum et, ici, on va voter un minimum qui est au-dessus du maximum!

 

En outre, en ce qui concerne les carburants de deuxième génération, la Commission européenne a, fort heureusement, compris qu'il fallait chercher de nouvelles générations de biocarburants ou d'agrocarburants, qu'il fallait se tourner vers les déchets agricoles ou d'autres types de production de biomasse, qui ne soient pas en concurrence avec l'alimentation. Ce que propose la Commission européenne aujourd'hui, dans ces négociations qui, je le reconnais, n'ont pas encore abouti mais qui sont convergentes entre les États membres et la Commission – et en tout cas entre la position belge et la Commission –, c'est que les carburants de deuxième génération seraient soutenus et que l'on instaurerait un seuil minimum. C'est ce que les négociateurs défendent devant la Commission européenne. Et ici, que fait-on? On vote, au contraire, un maximum de 1,5 % – si j'ai bien compris – au sein du pourcentage d'agrocarburants incorporé. Vous pourrez me le confirmer. Mais 1,5 % de 6 ou 9 %, ce n'est vraiment pas grand-chose. Ici, on met un maximum, comme si on craignait qu'il y ait de la concurrence, qu'une deuxième génération d'agrocarburants ne vienne trop vite remplacer la première, qui en arrange certains.

 

Nous ne pouvons pas comprendre que, d'un côté, vous soutenez une position devant la Commission et que, d'un autre côté, la Chambre va adopter une proposition en sens contraire. C'était au départ un projet de loi, que vous avez refilé à un parlementaire de votre groupe pour en faire une proposition de loi, que d'autres ont signé sans se soucier de la cohérence.

 

Voilà pour le processus dont nous voyons l'aboutissement aujourd'hui. Parlons maintenant un peu du fond du problème. Il est effectivement question de l'approvisionnement énergétique et des émissions des gaz à effet de serre du secteur du transport. Il s'agit d'une question bien plus large que le recours aux agrocarburants. Ce n'est en effet pas seulement en ayant recours aux agrocarburants que l'on résoudra le problème énergétique et le problème climatique que pose le secteur du transport. Le recours aux agrocarburants ou à des sources d'énergie renouvelable a été considéré, il y a plus de dix ans, comme une piste de solution, jamais comme la solution. Car cela ne résout pas le problème de l'augmentation totale du nombre de véhicules qui circulent et du nombre de kilomètres parcours par véhicule. Cela ne résout pas le problème de la congestion automobile et les innombrables nuisances liées à la circulation routière.

 

Le recours à ces nouveaux carburants et la demande des pays industrialisés ont suscité une vague énorme de mise en culture de terres nouvelles. Il s'agit de terres qui n'avaient pas encore été utilisées pour l'agriculture ou qui étaient précédemment occupées par des cultures vivrières, situées en grande partie dans les pays du Sud ainsi qu'aux États-Unis (le maïs), au Brésil (la canne à sucre). Aujourd'hui, même des pays de l'Afrique subsaharienne sont exposés à cette pression pour produire des carburants en lieu et place d'une production alimentaire pourtant insuffisante.

 

Produire pour se nourrir ou produire pour conduire est dès lors rapidement devenu un dilemme. Même les écologistes qui cherchaient à développer les énergies renouvelables se sont rendu compte que cette piste n'était pas cohérente avec leurs objectifs en raison des conséquences environnementales, sociales, et même des atteintes aux droits de l'homme.

 

Je me réfère ici, notamment, au rapporteur spécial pour le droit à l'alimentation car il s'agit, selon moi, de la meilleure des références. Olivier De Schutter, en avril 2013, mentionnait différentes données. Par exemple, que 6,6 millions d'hectares de terres additionnelles auraient été mises en culture pour des biocarburants entre 2003 et 2008. Que cela exerce une pression non seulement sur la terre, mais aussi sur des ressources comme l'eau. En effet, il faut parfois irriguer ces cultures. Il arrive aussi que ces cultures pompent l'eau souterraine. Que cela exerce une pression évidente sur la biodiversité. Comme le dénonce le rapporteur, l'Afrique subsaharienne est, depuis quelques années, particulièrement exposée à ces acquisitions massives de terres pour produire des carburants.

 

Pourquoi le rapporteur sur le droit à l'alimentation en a-t-il parlé? Parce que tout cela a un impact sur la sécurité alimentaire et sur le prix des denrées alimentaires. Pendant la grosse crise alimentaire de 2008-2009, cette politique a été considérée comme un des facteurs prépondérants ayant provoqué l'explosion des prix et étant à l'origine des émeutes de la faim, causant des milliers de morts. Nous ne pouvons plus tolérer cette souffrance qui continue à sévir dans le monde.

 

Le rapporteur indique aussi que, finalement, cela n'apporte pas énormément de bénéfices en faveur des zones rurales: cette première génération d'agrocarburants est conçue dans une optique d'agriculture industrielle. Ainsi, des paysans se font parfois expulser de leurs terres; des violences, des agressions voire des assassinats sont parfois commis; les emplois créés sont peu nombreux et ne remplacent aucunement l'agriculture vivrière qui permettait aux populations de subsister ou de se développer.

 

La contradiction est évidente vis-à-vis de nos politiques de coopération au développement.

La coopération au développement pousse à soutenir l'agriculture paysanne, à garder les emplois dans le monde rural, à maintenir les paysans sur les terres et à y appuyer une productivité nouvelle, et, par ailleurs, cette première génération d'agrocarburants en Europe engendre une demande importante.

 

Je reviens à la loi. En 2009, la loi votée pouvait être considérée comme acceptable. En effet, elle visait un pourcentage en volume de 4 %, tant pour le diesel que pour l'essence. Le texte de la loi spécifiait les critères de durabilité; à l'époque, nous les avions déjà considérés comme insuffisants: il s'agissait de critères d'impact direct.

 

Je relisais cet après-midi cette loi. Elle précise qu'on appelle biocarburants durables ceux qui ne proviennent pas de zones induisant une déforestation et qui répondent à certains caractères sur le mode de culture, l'utilisation réduite de pesticides, la protection des sols, etc. Cette loi reprenait donc des critères de durabilité, sans spécifier de critères sur l'impact indirect - the indirect impact of land use changes. Ce n'est qu'après que ces éléments ont été proposés à la négociation au niveau européen; ils ont été progressivement intégrés dans l'arrêté de 2011.

 

On peut dire aussi qu'avec ces 4 %, nos industries utilisent des matières premières qui sont quasiment européennes. Aujourd'hui, on augmente le pourcentage, ce qui est inquiétant. Même quand on utilise des matières premières européennes, on induit indirectement un déplacement du besoin de terres agricoles ailleurs. Je doute fort que nous pourrons continuer à utiliser des carburants purement européens. BioWanze se vante d'utiliser de la matière première purement locale.

 

Par ailleurs, je sais que nous avons un contentieux avec l'Argentine, qui attaque la Belgique car elle estime que notre loi met des obstacles à ses exportations de céréales pour transformation en carburant.

 

Cette proposition de loi cache-t-elle la nécessité d'apaiser un contentieux avec l'Argentine? J'ai pu le lire dans certaines notes et je voudrais bien que vous me disiez le contraire. Je voudrais aussi que vous me disiez que les matières premières transformées dans nos usines viennent de pays européens et qu'elles sont vraiment gérées durablement, ce que l'on n'arrive jamais à prouver.

 

Nous sommes vraiment opposés à voter cette loi aujourd'hui. Nous considérons qu'elle va dans le mauvais sens. Elle est contraire à l'évolution au niveau européen, évolution que la Belgique soutient.

 

Nous vous proposons de voter l'amendement que nous déposons, que je cosigne avec Mme Gerkens et M. Calvo, qui vise à supprimer le texte de la proposition de loi et à le remplacer par une modification de la loi de 2009 en vue de prolonger sa validité d'un an. Au cours de cette année, nous ferions une évaluation de ce que ces 4 % de volume incorporé peuvent provoquer comme effets. De plus, il serait aussi intéressant de travailler sur la définition de la deuxième génération des biocarburants. Il faut que cette deuxième génération puisse répondre à des critères qui ne soient pas, comme le texte le propose aujourd'hui, très peu clairs et très peu transparents. Cette proposition laisse la possibilité au Roi de définir si un agrocarburant est de deuxième génération, est durable et peut être comptabilisé avec un facteur multipliant son pourcentage.

 

Pour nous, ce texte est inacceptable et quasi illisible. C'est pourquoi il doit être modifié en bénéficiant d'un délai suffisant qui serait incorporé dans la loi de 2009.

 

Il importe que les écologistes expliquent ce qu'ils veulent en termes d'énergie renouvelable dans le domaine du transport et ce qu'ils souhaitent sur le plan de l'utilisation de la biomasse. Nous ne sommes pas enclins à condamner définitivement tous les agrocarburants, mais nous estimons que ceux qui appartiennent à la première génération ont un impact principalement négatif. En revanche, nous approuvons de nouvelles sources énergétiques susceptibles d'être combinées avec un usage de la biomasse qui ne soit pas en concurrence avec la production alimentaire et qui s'inscrivent dans des cycles fermés en accord avec une relocalisation du modèle agricole. Il conviendrait aussi que les techniques soient appropriables par tous. Voilà les biocarburants que nous souhaitons voir se développer. Il faut donc chercher du côté des sources d'énergie renouvelable pour le transport, mais sans accepter le modèle actuel.

 

En conclusion, nous plaidons pour la cohérence des politiques, notamment entre M. Wathelet et lui-même – dont nous avons montré les contradictions – ou encore entre le PS et le PS. Mme Emmery a bien exprimé son malaise, et elle l'a fait très courageusement. Lundi dernier, nous avons entendu Mme Vienne à la Table ronde des ONG expliquer qu'elle souhaitait que les politiques soient cohérentes sur le plan du développement. Vous avez bien expliqué à quel point la politique des agrocarburants était préoccupante. Nous plaidons pour une harmonie entre les politiques de coopération, les mesures agricoles et énergétiques, au profit du droit à l'alimentation et des droits des populations les plus précaires de cette planète.

 

03.06  Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Monsieur le président, je me permets de monter à la tribune car Mme Snoy a parlé d'un certain nombre d'incompréhensions au niveau de ce texte. Je vais essayer de les lever et me permettre quelques considérations.

 

D'abord, je voudrais réagir aux propos de Mme Emmery qui se reproche un défaut de vigilance par rapport à un texte qu'elle a signé. Je vous le laisse ... Je vous demande simplement d'être également plus vigilante par rapport au travail d'un gouvernement qui est présidé par un premier ministre que vous connaissez, je suppose, qui a lui-même totalement avalisé ce texte le 31 mai dernier …

 

(Brouhaha sur les bancs du PS)

 

Je dis simplement – et cela me permet aussi de répondre à Mme Snoy – que ce texte a été approuvé par le gouvernement. Il aurait pu être déposé au parlement sous forme de projet. La proposition a été déposée en même temps. Globalement, reconnaissons qu'un texte de projet de loi bénéficie lui-même directement de l'urgence, ce qui n'est pas le cas d'une proposition, raison pour laquelle l'urgence a dû être demandée.

 

Comme vous le savez, ce texte devait être adopté avant le 30 juin parce que même dans votre proposition – si on est bien d'accord –, vous ne sous-estimez pas le fait qu'il faille prendre une initiative avant le 30 juin. Nous sommes au moins du même avis sur ce point!

 

Que ce soit un projet ou une proposition, nous avons eu ce respect vis-à-vis du parlement qui avait déposé cette proposition. C'est exceptionnel! Ce qui est extraordinaire, c'est que lorsque le gouvernement prend des projets, on lui reproche de ne pas respecter les initiatives parlementaires. Quand des initiatives parlementaires sont prises alors que le gouvernement prend en même temps un projet et qu'on laisse la priorité à l'initiative parlementaire, on nous le reproche aussi! Je le comprends. Quand j'étais chef de groupe de l'opposition, je faisais la même chose.

 

Reconnaissons tous en tout cas que ce thème mérite bien mieux que ce débat de savoir qui est à l'origine du texte ou s'il fallait être plus vigilant lors de la lecture du texte. Ce thème est suffisamment important pour mériter un autre débat. J'espère pouvoir vous convaincre, malgré votre vigilance, grâce aux différents arguments que je vais évoquer ici.

 

Comme ce fut évoqué par le sp.a et, avec moins de surprise, par M. George, ce texte est véritablement équilibré. Pourquoi? Pour plusieurs raisons. Premièrement, il fallait un texte avant la fin de ce mois. À ce sujet, nous sommes tous d'accord. Deuxièmement, vous n'êtes pas sans savoir que ce texte se prend dans un cadre européen qui nous impose un certain nombre d'objectifs à l'horizon 2020, dont le fonctionnement des moyens de transport avec 10 % d'énergies renouvelables. Nous sommes à 3,5 %. La France est à 6 %, l'Allemagne à 7 %. Nous sommes pour le moins en retard!

 

Aussi d'entendre certains dire que nous pouvons prendre des libertés par rapport à des objectifs imposés au niveau de l'Union européenne, par rapport au développement d'un certain nombre de productions renouvelables liées au secteur du transport, c'est, selon moi, prendre des libertés que l'on peut facilement prendre lorsqu'on siège dans l'opposition, mais plus difficilement en qualité de membre d'un gouvernement qui se sent responsable et qui respecte les feuilles de route imposées par l'UE. Et quant à prendre des libertés par rapport à des objectifs européens, je pense qu'il ne faut pas le faire ni dans cet objectif-ci, ni dans celui lié au CO2 ni dans celui lié à la production d'énergies renouvelables. Je suppose que vous serez d'accord avec moi.

 

En ce qui concerne l'ouverture à la deuxième génération, madame Snoy, quand vous n'avez plus parlé du texte, je dois avouer que j'étais quasiment d'accord avec vos propos. Lorsqu'on évoquait les biocarburants, nous étions nombreux à penser qu'il s'agissait de la solution miracle: nous allions remplacer le pétrole par des cultures qui ne pollueraient pas et qui feraient avancer nos voitures. Si je caricature, la proposition revêtait un caractère exceptionnel. Et des pays comme ceux du Nord de l'Europe se sont engouffrés dans cette voie. D'ailleurs, ils sont bien plus en avance que nous en termes de pourcentage d'utilisation des agrocarburants.

 

Ensuite, tous, nous devons déchanter parce que cette surproduction d'huile de palme par exemple, surtout dans des pays du Sud, provoque de véritables crises environnementales et alimentaires qui sont inacceptables. Nous devons donc nous adapter et changer notre approche.

 

Votre proposition de prolonger la loi actuelle signifie que vous ne donnez même pas une chance aux biocarburants de deuxième génération. Nous ne faisons pas ce choix. Nous préférons l'insérer maintenant mais nous mettons un cap à 1,5 % parce qu'il faut faire en sorte de ne pas "surinsérer" du carburant de deuxième génération. En effet, il reste une série d'incertitudes quant au statut du carburant de deuxième génération, l'ensemble des critères ne sont pas encore définis.

 

Vous dites qu'il faudrait donner plus de place au carburant de deuxième génération. Vous me demandez pourquoi je limite à 1,5 % car c'est en contradiction avec ce qu'on dit au niveau européen. Vous dites aussi qu'il faut quand même ne pas en mettre du tout.

 

Tous les éléments du carburant de deuxième génération ne sont pas définis. C'est la raison pour laquelle on les limite à 1,5 %. Nous ne voulons pas détériorer la filière première génération belge. Il est vrai que j'ai pas mal de réticences vis-à-vis du carburant de première génération, mais pas sur celui de la Belgique! Je n'ai pas d'états d'âme sur les critères de durabilité ou sur la proximité européenne du carburant de première génération belge car je sais qu'il est de qualité. Par contre, j'ai des problèmes avec celui qui ne provient pas de l'Union européenne, notamment l'argentin que vous évoquiez tout à l'heure. En donnant un trop grande part de carburant de deuxième génération, je ne veux pas tuer une filière responsable qui s'est créée en Belgique, ne citons que BioWanze par exemple, et je ne veux pas tuer ceux qui ont investi de manière durable et responsable dans cette filière. Le meilleur moyen de le faire était de passer de 4 à 6, avec un maximum de 1,5 %.

 

Madame Snoy, vous dites que je ne suis pas cohérent avec moi-même. Laissez-moi au moins assumer ma propre cohérence. Je n'essaierai pas de trouver la cohérence dans votre discours; je n'y arrive pas toujours, mais je ne vous demande pas de la trouver chez moi. Sur ce thème, restons chacun chez soi et tout sera plus facile!

 

Évidemment, quand je plaide au niveau européen pour un maximum de 5 % en première génération, regardez les chiffres, madame Snoy. Vous savez comme moi que 6 % en volume de première génération correspond à 5 % en énergie produite au niveau européen. C'est la même chose. C'est pourquoi vous vous êtes montrée correcte en avouant que vous avez peut-être mal compris: oui. Une production volume de 6 % vaut 5 % en termes énergétiques.

 

Je reviendrai ensuite sur l'éthanol, sur l'essence.

 

Pour l'instant, nous parlons de diesel. Le E10, dont il est fait référence dans le texte, n'est pas encore d'application, le cadre n'est pas encore créé. Aujourd'hui, la discussion est assez hypothétique. À mon avis, avant la première évaluation, nous aurons dû reparler de ce thème. Aujourd'hui, c'est le diesel le thème du vrai débat.

 

Mais 6 % de volume correspondent bien à 5 % en énergie, sans avoir inclus un début de deuxième génération. Même en plaidant pour un maximum de 5 % au niveau européen, dans ce qui est proposé au vote, nous n'y parviendrons même pas à condition de n'avoir aucune insertion de carburant de deuxième génération. C'est la différence de base. Attention dans les comparaisons entre des pourcentages en volume et en capacité énergétique.

 

La transcription de cet élément manque peut-être de clarté dans le texte. Pourtant, cet élément permet de démontrer une totale cohérence: simplement, la base de calcul diverge entre ces premiers textes où il était question de volumes et les textes actualisés qui font référence à des productions énergétiques.

 

Certains nous disent: "Il faut ouvrir au maximum à la deuxième génération". Cela ne figure plus dans votre proposition, je le note. D'ailleurs, ceux qui veulent le plus ouvrir à la deuxième génération, parce que les critères ne sont pas encore définis, appartiennent au secteur pétrolier. Eh oui! Au plus ils peuvent inciter à une deuxième génération qui n'est pas bien définie, au plus ils ont une certaine liberté quant à la qualité du biocarburant qu'ils injectent dans le diesel. C'est pourquoi nous n'avons pas choisi cette option non plus.

 

Notre option nous permet, au moins, de nous inscrire dans une logique de respect des objectifs européens. Nous allons un peu plus vers les 10 %, mais nous en serons encore loin. Car, 10 %, c'est en volume. On ne peut pas les comparer avec les 6 %. Quand on est à 10, cela signifie que nous ne sommes même pas à la moitié de l'objectif 2020.

 

Ensuite, c'est le mécanisme qui permet de donner une perspective à la deuxième génération. Je plaide pour celle-ci à l'échelle européenne et j'aurais fait voter une loi dans laquelle on n'en parlait pas? Cela aurait été totalement incohérent! Nous sommes ici dans une perspective ciblée et encadrée. Surtout, on ne tue pas le secteur actuel, lié aux premières générations. De plus, notre texte comporte des balises en termes de consultation, d'évaluation et d'évolution des lois.

 

Ik ben zeker dat wij binnen de twaalf volgende maanden in het Parlement nog een debat over de biobrandstoffen zullen voeren. Het is aan het veranderen en aan het evolueren. Er zijn verschillende Europese teksten en pleidooien op Europese raden geweest. Ik zal die blijven volgen en daar het dossier bepleiten. Daarom hebben wij in de tekst opgenomen dat er verschillende evaluaties zullen moeten komen. Wij hebben daarvoor zelfs een termijn bepaald. Ik ga het engagement dan ook aan om de verschillende partners, de verschillende stakeholders, opnieuw te raadplegen.

 

Nous avons rencontré les représentants du secteur à de nombreuses reprises. C'est vrai que nous ne les avons pas tous suivis. C'était tellement contradictoire pour certains que c'était impossible! En la matière, nous nous sommes inspirés des avis du Conseil fédéral du développement durable (CFDD). Et nous le consulterons encore, essentiellement sur l'évolution des textes européens et à propos de l'évaluation qui devra être faite dans les douze prochains mois.

 

J'en arrive ainsi au dernier élément d'ordre un peu plus politique.

 

Je me réfère ici à l'intervention de Mme Snoy. Comme je le disais tout à l'heure, on en revient un peu de la solution miracle des biocarburants. Vous avez dit qu'au Sud, des terres étaient pillées pour envoyer du biocarburant dans d'autres régions du monde, pour faire rouler des voitures au détriment de l'alimentation des populations locales. C'est une situation inacceptable et qui, tout comme vous, me heurte. Ce genre de situation est franchement dégoûtant!

 

Mais comme vous le savez, heureusement, en Belgique, nous avons inséré toute une série de mécanismes qui nous protègent à ce niveau. Je parle des critères de durabilité. Vous avez dit qu'il suffisait de prolonger la loi, mais cela poserait un problème technique. En effet, si l'on se contente de prolonger la loi, les critères de durabilité de ladite loi ne seront plus en correspondance avec l'évolution des directives européennes. Ils seront en contradiction avec un arrêté royal qui, lui, deviendrait caduc parce que pris entre deux textes de loi. Je parle de l'arrêté royal du 26 novembre 2011 qui définit les critères de durabilité. Si un nouveau texte de loi réinsère de nouveaux critères de durabilité, ils effaceront cet arrêté pris antérieurement. Cela ne va pas!

 

Il faut maintenir l'ensemble des critères de durabilité de l'arrêté royal de 2011, et surtout continuer à protéger l'Union européenne par rapport aux éléments liés à la fiscalité. Pourquoi? En quelque sorte, pour protéger notre marché des biocarburants hors UE, qui viendraient fausser notre marché.

 

À cet égard, l'Argentine, dont il a été question, démontre que l'Union européenne fait en sorte de ne pas être à la merci de ces biocarburants non acceptables en termes de durabilité. Pourquoi? Elle attaque même la Belgique car notre pays refuse d'acheter ce type de biocarburants. Je prends l'engagement qu'on continuera à le faire.

 

Je continuerai à privilégier les biocarburants européens. On les privilégie tellement bien qu'on les favorise même fiscalement! On continuera à n'accepter sur notre territoire que les biocarburants qui respectent tous les critères de durabilité de l'arrêté royal de 2011. Soyons très clairs et très fermes sur ce point! C'était vrai pour le passé. Cela reste vrai aujourd'hui. Cette loi ne change pas. Tant que je serai là, il en sera ainsi!

 

Je n'accepterai pas que l'on fasse un quelconque compromis sur les critères de durabilité. Je n'accepterai pas que l'on privilégie d'autres biocarburants que ceux qui effectivement ne mettent pas en péril les pays du Sud, que ce soit en termes de biodiversité et d'agroalimentaire ou en matière purement alimentaire.

 

Monsieur le président, je pense que ce texte n'est pas simple car on le prend à un mauvais moment. S'il n'y avait pas eu cette date butoir du 30 juin, je pense que nous aurions tous attendu que le débat européen soit plus avancé, qu'il nous donne davantage de certitudes et de sécurité juridique; c'est clair. Mais il y a une date, et il faut bien la respecter. Il fallait prendre l'initiative avant le 30 juin.

 

Dit voorstel was de enige mogelijkheid om een compromis te maken tussen het respecteren van onze Europese doelstellingen en het invoeren van een tweede generatie, maar met verschillende limieten, met een plafond van 1,5 % en met het creëren van rechtszekerheid voor diegenen die in de eerste generatie geïnvesteerd hadden. Dit voorstel zal eindelijk wat meer rechtszekerheid bieden in de toekomst. Het creëert duidelijkheid. Op internationaal en Europees niveau zal ik echter blijven pleiten voor een verandering van visie wat de biobrandstoffen betreft.

 

03.07  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie de vos réponses. Il est vrai que nous étions tous d'accord sur le fait qu'il fallait faire quelque chose d'ici au 30 juin. Je pense néanmoins qu'une autre façon de procéder aurait été plus respectueuse de la société civile et de la légistique. Cette proposition n'a pas été soumise au Conseil d'État, ce qui peut être dommage pour sa solidité. Nous aurions aussi pu vous entendre en commission, mais vous n'y étiez pas.

 

Je pense que vous vous y êtes pris trop tard et que vous avez été pris par l'urgence à un moment donné. C'est regrettable, vous ne m'enlèverez pas cette idée de la tête.

 

Je vous réponds sur certains points. D'abord, les libertés par rapport aux exigences de l'Union européenne. La directive prévoyant le chiffre de 10 % pour 2020 a déjà été mise en question à de nombreuses reprises, entre autres au Parlement européen. Il y a été très clairement dit et adopté qu'un bilan serait réalisé en 2014 pour déterminer si cet objectif de 10 % était valable et tenable. La Commission prépare actuellement, avec la participation de la Belgique, une révision, une remise en question de cet objectif.

 

Ce que je sais de ces négociations au niveau européen, c'est que la Commission européenne plaide maintenant pour que les États membres gèlent leur utilisation actuelle, justement pour pouvoir par la suite confirmer cette position du non-dépassement de 5 % d'agrocarburants de première génération.

 

Je ne comprends toujours pas comment vous pouvez justifier que nous allions au-delà – parce que vous êtes quand même au-delà. Selon le rapport technique entre volume et contenu énergétique (j'ai les chiffres ici), pour atteindre 10 % de contenu énergétique dans l'essence, il faut 14,6 % en volume. Pour le diesel, le rapport est de 10,9 % en volume. C'est difficile à expliquer oralement, mais le fait est qu'avec vos 6 et 9 %, vous êtes au-delà des 5 %, et en plus vous augmentez le plafond belge qui était à 4 %. Je ne vois pas comment vous justifiez cela.

 

Vous dites qu'il ne faut pas casser l'outil industriel belge aujourd'hui. D'accord! C'est pour cela d'ailleurs que notre proposition, très raisonnable, est de prolonger la situation actuelle encore un an. Nous savons bien que nous n'allons pas mettre BioWanze en faillite. Nous avons d'ailleurs accepté qu'ils aient des allègements fiscaux, qui coûtent tout de même fort cher.

 

Il ne faut pas non plus aller dans le sens inverse, à savoir augmenter les pourcentages pour, ensuite, augmenter la quantité d'allègements fiscaux, parce que ce type de carburant est plus cher à produire que le carburant fossile. C'est un mauvais prétexte. L'exigence européenne se situe à l'horizon 2020 et est clairement remise en question. À cet égard, nous avons une liberté et, au contraire, la Commission préconise maintenant un gel en la matière.

 

Par rapport aux carburants de deuxième génération, je n'ai toujours pas compris la raison pour laquelle vous imposez un maximum, alors que la Commission européenne vise un minimum. Je suis d'accord avec vous, il faut travailler sur les critères. Or, cette proposition de loi n'est pas très claire sur la façon dont on va définir ces critères. Il faut lire entre les lignes, lesquelles ne sont pas très explicites. Si nous sommes favorables à des recherches sur les carburants de deuxième génération, elles ne vont pas sans exigences; nous savons très bien qu'en utilisant, par exemple, des déchets de biomasse, nous pouvons aussi priver l'environnement d'humus, de matières organiques qui seraient très utiles à la fertilité et à la qualité des sols. On ne peut pas jouer n'importe comment avec ces ressources de deuxième génération.

 

Je pense que vous restez sans conteste dans une contradiction, que je continue à ne pas m'expliquer. Notre proposition qui est de prolonger d'un an la situation en attendant les futures décisions de l'Europe est une proposition raisonnable. Elle permet de ne pas augmenter le recours à des matières premières qui viendront inévitablement de l'étranger. Et même si elles ne viennent pas de l'étranger, nos matières premières induiront à l'étranger un appel d'air. C'est ce qui s'est passé et c'est ce que personne n'avait prévu. Nous avons négligé cet appel. Personnellement, j'en ai pris conscience lors d'une mission en Colombie, où nous nous sommes rendu compte que les Colombiens attendaient de connaître le pourcentage à incorporer en Europe pour produire et pour acheter massivement des terres en Colombie. Même si on achète le blé ici, un transfert s'opérera là-bas en matière d'achat de terres. Nous restons sur notre position!

 

Le président: Il y avait déjà eu une discussion en commission?

 

(…): M. Wathelet n'était pas là.

 

Le président: C'est le problème.

 

Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte corrigé par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2866/3)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie verbeterde tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2866/3)

 

La proposition de loi compte 17 articles.

Het wetsvoorstel telt 17 artikelen.

 

*  *  *  *  *

Amendement déposé:

Ingediend amendement:

 

Art. 1- 17

  • 1 - Thérèse Snoy et d'Oppuers cs (2866/4)

*  *  *  *  *

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'amendement, les articles réservés ainsi que sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het aangehouden amendement, de aangehouden artikelen en over het geheel zal later plaatsvinden.

 

Besluit van de artikelsgewijze bespreking:

Conclusion de la discussion des articles:

Réservé: le vote sur l'amendement et les articles 1 - 17.

Aangehouden: de stemming over het amendement en de artikelen 1 - 17.

Artikel per artikel aangenomen: geen.

Adoptés article par article: aucun.

 

04 Ordre du jour

04 Agenda

 

En ce qui concerne la proposition de résolution n° 2806/1-7, tous les auteurs ont retiré leur signature. En conclusion, la résolution est retirée. Il n'y a pas de discussion sur ce point.

 

04.01  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le président, …

 

Le président: J'acte qu'il y a un retrait. On ne discute donc pas de cette proposition.

 

04.02  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Vous me permettrez un commentaire. Ce n'est quand même pas anodin ce qui se passe. Il s'agit d'un texte qui a été discuté en commission des Finances.

 

Le président: Il n'existe plus.

 

04.03  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): La commission des Finances existe toujours. Les débats se sont tenus: il y eu des auditions à propos de la spéculation sur les denrées alimentaires avec le rapporteur à la sécurité alimentaire, M. De Schutter, avec des ONG qui sont venues nous expliquer la dimension dramatique de la situation.

 

Le président: Monsieur Gilkinet, cela ne sert à rien de dire cela puisque les auteurs ont retiré leur signature. Le document n'est même plus à l'ordre du jour.

 

04.04  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Je trouve cela absolument inique.

 

Le président: Il est retiré. Il n'existe plus.

 

04.05  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): C'est vraiment un manque de conséquence (…)

 

Le président: Vous dites ce que vous voulez, le document n'existe plus. Vous discutez sur quelque chose qui n'existe pas ou plus.

 

04.06  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): C'est incroyable! Cette manière de fonctionner est vraiment scandaleuse.

 

Le président: C'est le Règlement.

 

04.07  Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): (…) ceux qui ont retiré toute la substance de ce texte et qui n'ont même pas le courage (…)

 

(Brouhaha)

 

05 Projet de loi modifiant les dispositions du Code judiciaire relatives à la discipline (2790/1-6)

05 Wetsontwerp tot wijziging van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de tucht (2790/1-6)

 

Transmis par le Sénat

Overgezonden door de Senaat

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

Le président: La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

05.01  Stefaan De Clerck, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, ik zal kort verslag uitbrengen van de werkzaamheden inzake het wetsontwerp tot wijziging van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de tucht.

 

Dit wetsontwerp is gedurende een hele tijd voorbereid. De tucht maakte het voorwerp uit van een brief, die ik zelf nog als voormalig minister van Justitie aan het Parlement heb gericht. Collega Delpérée heeft het thema in zijn voorstel in de Senaat overgenomen. Het is nu een ontwerp geworden, en aangevuld door de huidige minister van Justitie.

 

Aan de tuchtprocedure is de voorbije decennia meer dan eens gesleuteld. Nog niet zolang geleden is de Nationale Tuchtraad opgericht, maar toch bleven er problemen naar boven komen. Naar aanleiding van diverse dossiers is gebleken dat binnen de magistratuur en binnen het hele Justitieapparaat de tucht niet accuraat wordt toegepast. Ter zake zijn er enkele sprekende dossiers geweest.

 

Volgens de informatie van de minister zijn de voorbije jaren amper dertig tuchtdossier behandeld. Dit bewijst dat de tucht de jongste tijd weinig wordt toegepast.

 

Enkele problemen kwamen regelmatig naar voren. Zo is er bijvoorbeeld de verantwoordelijkheid van de korpschef, die blijkbaar te dicht bij zijn korps staat en te weinig streng durft te interveniëren. Dit probleem van nabijheid werd door de Hoge Raad voor de Justitie aangestipt, en ook de Fortiscommissie heeft erover gesproken. Een initiatief ter zake was dus noodzakelijk. Het werd dan ook besproken in het Atomiumoverleg destijds. Daar is een begin van consensus gegroeid.

 

Ik som een aantal fundamentele punten van het nieuwe tuchtrecht op.

 

Ten eerste komt er een vereenvoudiging en een grotere transparantie van de procedure. Belangrijk is vooral de behandeling door een onafhankelijk en onpartijdig tuchtorgaan dat een voldoende afstand ten aanzien van de betrokken magistraat garandeert. Er zullen onderzoeksmagistraten worden ingeschakeld, die de zaak voorbereiden voor de zetelende magistraat.

 

Ten tweede is er de afhandeling van het dossier binnen een redelijke termijn, en de invoering van nieuwe specifieke tuchtmaatregelen om doelmatiger te kunnen optreden.

 

In het hele land zijn er twee tuchtrechtbanken geïnstalleerd: een Nederlandstalige in Gent en een Franstalige in Namur.

 

Er is ook een rechtbank in graad van beroep aangesteld in Brussel. Deze rechtbanken zijn samengesteld uit twee magistraten en een lid van de rechterlijke orde van dezelfde beroepscategorie als de betrokken persoon. Daarnaast zetelt er ook een lid van de advocatuur met raadgevende stem, waarop ik straks nog even terugkom.

 

De procedure en de termijnen voor de behandeling van de tuchtklachten worden nauwkeurig omschreven. Het is ook belangrijk op te merken dat uitdrukkelijk is voorzien in de mogelijkheid om beroep aan te tekenen tegen een verhulde tuchtstraf, een overplaatsing bijvoorbeeld, die in bepaalde omstandigheden eigenlijk als een soort sanctie zou kunnen worden beschouwd. Als een verhulde maatregel negatief wordt aangevoeld, dan kan men naar de tuchtrechtbank stappen om daar tegen te reageren. Dat is dus mogelijk als er bijvoorbeeld misbruik van wordt gemaakt door een korpschef.

 

In de commissie zijn verschillende elementen besproken. Het ging, ten eerste, over de samenstelling van de tuchtrechtbank, met name de vraag of ook externen met stemrecht in de tuchtrechtbank kunnen zetelen. Velen hebben gewenst dat externen zouden kunnen zetelen, maar daar is een grondwettelijk probleem mee, dat uitvoerig werd besproken.

 

Ten tweede ging het over de rol van de Hoge Raad voor de Justitie. Wij hebben duidelijk gemaakt dat aan de Raad niet meer bevoegdheden worden toegekend omdat hij een algemene toezichtsbevoegdheid heeft.

 

Er werd voorts gesproken over het injunctierecht van de minister. In de tekst wordt expliciet vermeld dat het injunctierecht voor ordemaatregelen bestaat en dat voor het overige de algemene principes bewaard blijven, zodat de minister het naar eigen goedvinden al dan niet kan toepassen.

 

Het ging ook over de termijn van de uitwissing. Daaromtrent kwam er een amendement op vraag van verschillende partijen om de automatische uitwissing te behouden, maar de termijn wel te verlengen. Er zijn nu langere termijnen in de tekst opgenomen.

 

De voorzitter: (…)

 

05.02  Stefaan De Clerck, rapporteur: Er is discipline bij de sp.a-fractie; dat is duidelijk.

 

Ik ga voort met mijn betoog. Er is ook gesproken over de onafhankelijkheid van de leden die zetelen in de tuchtrechtbank, door ervoor zorgen dat mensen van hetzelfde rechtsgebied niet worden gekozen.

 

Er werden diverse technische amendementen ingediend door N-VA, Ecolo-Groen en Open Vld. Ik denk niet dat ik die allemaal in detail moet behandelen. Misschien komen de collega’s daarop straks nog even terug.

 

De meerderheid en Ecolo-Groen hebben voorgestemd, de N-VA en Vlaams Belang hebben zich onthouden. Ik rond hiermee mijn samenvatting over dit belangrijk ontwerp af.

 

Sta mij toe om heel kort ook namens de CD&V-fractie te zeggen dat wij zeer positief staan tegenover dit wetsontwerp. Wij zijn zeer blij dat de tucht opnieuw centraal werd geplaatst. Het ernstig nemen van tucht is eigenlijk ook een essentieel onderdeel van de globale discussie over de hervorming van Justitie. Als wij een performante Justitie willen, moet ook de tucht kunnen worden toegepast. Ik meen dat dit een cruciaal onderdeel is.

 

Tucht is een noodzakelijke materie en houding, naast deontologie, binnen het korps, zodat men performant kan blijven. Ik meen dat een oproep moet worden geformuleerd om dit zo efficiënt en zo vaak mogelijk toe te passen. De tuchtrechtbank, die nu over efficiëntere procedures beschikt, moet meer worden aangewend.

 

Ik meen vooral dat deze nieuwe rechtbank zeer nuttig is. Het is een nieuwe instantie. In het verleden werd de strafuitvoeringsrechtbank gerealiseerd. Nu komt er een tuchtrechtbank. Dit zijn nieuwe onderdelen in het kader van heel de architectuur van Justitie. Ik meen dat dit een belangrijk punt is.

 

Eens deze rechtbank gecreëerd zal zijn, zal men in de toekomst vanuit de vrije beroepen en zeker vanuit de juridische beroepen hopelijk overwegen om ook meer een beroep te doen op dit type van rechtbanken om op die manier de eigen interne deontologie aan te pakken, veeleer dan het te beperken tot het eigen korps. Ik denk dat een gespecialiseerde, maar telkens verschillend samengestelde rechtbank ook voor andere beroepscategorieën dan voor de magistratuur en voor het personeel bijzonder nuttig kan zijn.

 

De tuchtrechtbank is volgens ons een heel positieve stap als nieuw onderdeel van onze juridische structuur. Hopelijk kan dit element worden geïntegreerd in de globale hervorming waarmee wij deze week zijn gestart en die hopelijk ook binnenkort kan worden afgerond. Ik meen dat hiermee positieve stappen worden gezet in een lang verhaal.

 

05.03  Koenraad Degroote (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, beste collega’s, aangaande deze problematiek wil de N-VA benadrukken dat het inderdaad van groot belang is dat er een tuchtrechtbank wordt opgericht voor de magistratuur. Wij zijn reeds lang vragende partij voor een volwaardige en goedwerkende tuchtprocedure voor de rechterlijke orde. Hopelijk kan eindelijk komaf worden gemaakt met de verhalen dat magistraten en gerechtspersoneel die totaal niet functioneren of zeer veel achterstand hebben, toch zomaar op hun stoel kunnen blijven zitten en kan het ons-kent-onsprincipe binnen de magistratuur achterwege blijven.

 

Wij zijn dan ook verheugd dat de collega’s in de Senaat hiervoor een wetsvoorstel hebben ingediend en dit zeer hoog op de agenda hebben geplaatst. Het toont het belang aan van een parlementaire werking, die niet altijd gedicteerd moet worden door de regering. Toch zien wij dat dit voorstel van de Senaat op bepaalde aspecten werd afgezwakt.

 

Toch vindt N-VA de oprichting van deze tuchtrechtbank een gemiste kans. Wij hebben het voornamelijk over het ontbreken van volwaardige lekenrechters, iets waar wij enorm achter stonden. Wij waren er voorstander van dat volwaardige lekenrechters zouden opgenomen worden in de tuchtrechtbank.

 

Voor zaken waarbij gewone burgers betrokken zijn – ik denk dan aan de arbeidsrechtbanken, de rechtbanken van koophandel met de rechters in handelszaken, en strafuitvoeringsrechtbanken – is het wel mogelijk om lekenrechters in te schakelen. Voor magistraten en de tucht daaromtrent wil de meerderheid dit blijkbaar niet. Nochtans zou de aanwezigheid van lekenrechters op dit gebied alle schijn van corporatisme meer vermijden, wat het vertrouwen in de rechterlijke orde alleen maar ten goede zou kunnen komen.

 

Men tracht daaraan een beetje een troostprijs te koppelen: men zegt dat een advies van de stafhouder kan worden toegevoegd. Beste collega’s, zo’n advies van de stafhouder zien wij echter als een lege doos, als een schijnmanoeuvre. Een volwaardige oplossing zou zijn dat er werkelijk ook lekenrechters aan toegevoegd worden, en dat is hier zeker niet het geval. Een advies van een stafhouder is voor die zaken immers zonder juridische waarde en is gewoon vrijblijvend. Ook de Hoge Raad voor de Justitie en de Raad van Europa zijn voorstander om op dat gebied lekenrechters toe te voegen. Onze amendementen werden evenwel door de meerderheidspartijen weggestemd en wij vinden dat een gemiste kans.

 

De meerderheid wil dus geen lekenrechters, maar in plaats van gewoon te bekennen dat ze dat niet wil of te bekennen dat de meerderheidspartijen daarover niet overeenkomen, zoals ook het geval is in diverse andere zaken, hetgeen wij hier het laatste uur ook reeds hebben mogen ervaren, wil men niet bekennen dat men niet overeenkomt. Men verschuilt zich gewoon achter artikel 157 van de Grondwet.

 

Artikel 157 van de Grondwet bevat enkele bepalingen omtrent de uitzonderingsrechtbanken en hun personeel. Men zegt dat dit artikel moet worden gewijzigd en dat wij, zolang het niet gewijzigd is, geen lekenrechters kunnen toevoegen.

 

Men vergeet er echter bij te zeggen dat artikel 157 van de Grondwet voor herziening vatbaar werd verklaard en dat in de Senaatscommissie voor de Institutionele Aangelegenheden een voorstel klaarlag om artikel 157 aan te passen, maar dat men het door allerlei manoeuvres een stille dood heeft laten sterven. Dit toont aan dat er zeker geen eensgezindheid is tussen de regeringspartijen.

 

Wij kunnen dus enkel besluiten dat deze regering geen lekenrechters wil in de tuchtrechtbanken voor magistraten, om alle schijn van corporatisme te vermijden. Wij vinden dat jammer.

 

Ook op het vlak van de uitwissing is het ontwerp heel minimaal. Collega Van Hecke zal daarover misschien verder in detail gaan, maar wij kunnen ons daarbij aansluiten.

 

Om al die redenen zal de N-VA zich dan ook onthouden bij de stemming, want een volwaardige lekenrechter is essentieel om het vertrouwen in Justitie op dit vlak te herstellen.

 

05.04  Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het thema tucht voor magistraten en gerechtspersoneel staat vandaag op onze agenda. Het heeft niet alleen in het verleden al heel dikwijls op de parlementaire agenda gestaan; het is ongetwijfeld ook al heel vaak het onderwerp geweest van maatschappelijk debat. Jammer genoeg was dit telkens naar aanleiding van een aantal schandalen waaraan Justitie blijkbaar geen goede oplossing kon geven.

 

De wetgever heeft in het verleden herhaaldelijk pogingen ondernomen en gestreefd naar een efficiënt, snel en aangepast tuchtstelsel. Men wou dit invoeren om het vertrouwen van de burger in het gerecht als instelling te herstellen, zonder daarbij te raken aan de onafhankelijkheid van de magistratuur in de uitoefening van haar rechtsprekende bevoegdheden.

 

Het huidig systeem blijft ondanks een aantal wetswijzigingen in 1999 en 2002 uiterst complex. Het lijkt onvolledig. Herhaaldelijk moet ook worden vastgesteld dat bij de interpretatie van de regelgeving of bij de toepassing ervan moeilijkheden blijven rijzen.

 

Mevrouw de minister, vandaag ligt uiteindelijk een van de bouwstenen voor van de hervorming van de rechterlijke organisatie en van het gerechtelijk landschap, wat de tuchthervorming wel degelijk is. Wij bespreken de hervorming vandaag. Hopelijk zullen wij de regelgeving ter zake uiteindelijk morgen kunnen goedkeuren. Ik wens u dan ook te feliciteren voor de bereikte consensus.

 

Over een aantal punten is er wat langer discussie geweest dan over andere. Uiteindelijk zijn wij echter tot een regelgeving gekomen, waarvan de heer De Clerck, die de regelgeving heel goed kent, de krachtlijnen zopas heeft uiteengezet.

 

Collega’s, de oprichting van de tuchtrechtbanken heeft ongetwijfeld het gunstig effect dat voortaan een onafhankelijk orgaan na grondig onderzoek mogelijke beroepsfouten zal kunnen beoordelen. Het zal desgevallend en indien nodig een gepaste tuchtsanctie kunnen opleggen.

 

Het is voor mijn partij en voor mijn fractie ongetwijfeld een meerwaarde dat een externe raadgevende stem aan het college is toegevoegd.

 

Mijnheer Degroote, dat is een bijkomende waarborg voor de onafhankelijkheid en de transparantie ter zake. Ik hoor u graag verklaren dat er manoeuvres zijn uitgevoerd en dat men niet tot een consensus zou zijn gekomen, omdat geen externen volwaardig lid van het tuchtcollege zijn.

 

Wij hebben altijd voor externe leden gepleit. Wij zijn nog pleitbezorger. Indien er echter een grondwettelijke beperking is, is de invoering ervan geen manoeuvre, maar betekent dat respect voor de Grondwet. Wij zouden allemaal respect voor de Grondwet moeten hebben, zeker hier in het wetgevend halfrond. (Protest van de heer Degroote)

 

Mijnheer Degroote, is de Grondwet vandaag al dan niet gewijzigd? Hebben wij nood aan een onafhankelijk tuchtorgaan of wenst u de oprichting ervan op de lange baan te schuiven?

 

Wij pleiten ervoor om een onafhankelijk, onpartijdig tuchtorgaan te installeren, niet morgen maar liefst vandaag, na de goedkeuring van dit wetsontwerp, en de meerderheid heeft ter zake een consensus bereikt.

 

Collega’s, tot slot wens ik te onderstrepen dat er niet geraakt werd aan het algemeen injunctierecht van de minister. Het injunctierecht werd uitgebreid voor zo veel ordemaatregelen als er noodzakelijk zijn. Dat is een bijkomende meerwaarde om het optimaal functioneren van Justitie meer kansen te geven.

 

Collega’s, tucht is geen beleidsinstrument. Tegelijk hebben wij nood aan een onpartijdig, onafhankelijk tuchtorgaan en dat zal nu kunnen worden geïnstalleerd. Magistraten zijn onafhankelijk in hun rechtspraak, maar zij zijn niet onaantastbaar.

 

05.05  Koenraad Degroote (N-VA): Artikel 157 is inderdaad niet gewijzigd. Het was echter de bedoeling in het kader van de staatshervorming om alle artikelen die voor herziening vatbaar waren verklaard, in de loop van 2013 inderdaad te wijzigen. Het punt was al in de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden geagendeerd. Als men daar had doorgewerkt, dan kon men dat deel hierin ingekapseld hebben. De meerderheid heeft dat echter wegens interne verdeeldheid uitgesteld; anders zou een dergelijke tekst binnen enkele maanden volledig goedgekeurd kunnen zijn en zouden ook lekenrechters zitting kunnen hebben in de tuchtrechtbank. U hebt dus een uitstelmanoeuvre gedaan, alleen om de tegenstellingen te verdoezelen.

 

Wij blijven uiteraard voorstanders van de oprichting van een tuchtorgaan, maar het is jammer dat u artikel 157 niet gewijzigd hebt, hoewel dat mogelijk was. Het is nog mogelijk, binnen drie maanden. Blijkbaar komt u echter niet overeen.

 

05.06  Carina Van Cauter (Open Vld): Collega Degroote, wat wij absoluut niet willen doen, is kipkap maken van de Grondwet. Als men aan de Grondwet werkt, is het logisch dat men dat op een integrale manier doet en dat men niet snel op basis van een of ander dossier dat ter bespreking voorligt, er hier en daar wat uithaalt. De Grondwet is een evenwichtig geheel. Een aantal artikelen werd voor herziening vatbaar verklaard. Zodra artikel 157 van de Grondwet is gewijzigd, zullen wij in elk geval pleitbezorgers blijven voor de toevoeging van externen aan de tuchtrechtbank.

 

05.07  Koenraad Degroote (N-VA): Dat kon dit jaar allemaal gewijzigd worden. Waarom wacht u dan geen drie maanden? Dan kan men alles in een keer regelen. Goed, er zullen dan nieuwe voorstellen komen na 2014, dan hebben we ook nog een beetje werk.

 

De voorzitter: We wachten tot na 2014.

 

05.08  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega’s, het is belangrijk dat deze tekst vandaag voorligt, zodat wij kunnen stemmen over de oprichting van een tuchtrechtbank. Dat is een grote, volgens mij belangrijke stap om het geloof in Justitie en het zelfreinigend karakter van Justitie te vergroten. Als wij immers kijken naar cijfers of enquêtes die daarover gevoerd worden, dan merkt men dat het geloof van de burger in Justitie niet al te groot is. Dat is ook logisch, als men ziet welke beslissingen er soms worden genomen, onbegrijpelijk voor de man in de straat. Wij hebben het voorbeeld gekend van de trage rechter, naast vele andere. Op het einde van de rit blijkt dat er niet opgetreden wordt. Het gaat daarbij om magistraten die niet of niet goed functioneren, maar die niet aangepakt worden en toch blijven zitten. Dat is natuurlijk een probleem, zowel voor de rechtzoekende die daarmee wordt geconfronteerd als voor de collega’s van die niet-functionerende magistraat. Je zult maar deel uitmaken van een rechtbank waar een of meerdere magistraten eigenlijk niet functioneren zoals het hoort. Die collega’s zullen extra werk hebben, en dat is niet correct.

 

Als wij dit wetsontwerp goedkeuren, dan rijst ook de vraag of het een verbetering zal zijn. Zal het de geloofwaardigheid kunnen opkrikken? Zal de tuchtrechtbank het zelfreinigend karakter van Justitie ook kunnen vergroten? Volgens mij is het antwoord gedeeltelijk ja, maar ook gedeeltelijk nee. Er zijn immers nog altijd een aantal gebreken in die wet, zaken die ook anders hadden gekund. Wij hebben drie belangrijke zaken opgelijst.

 

Ten eerste, zo’n systeem moet geloofwaardigheid uitstralen. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is bijvoorbeeld wie de tuchtprocedure op gang kan trekken. Dat is nu vrij beperkt gehouden: dat kan door de korpschef en door het openbaar ministerie. Wij zijn het er uiteraard mee eens dat niet elke burger van het land de mogelijkheid moet hebben om een tuchtprocedure op te starten. Wel zijn wij er voorstander van om daarin iets breder te gaan, door bijvoorbeeld die mogelijkheid toe te kennen aan iedere magistraat of aan de stafhouder van een balie. Wij zijn er namelijk van overtuigd dat die personen niet lukraak een tuchtprocedure zullen opstarten, maar pas na afweging van alle belangen. De amendementen in die zin werden echter niet aanvaard en dat betreuren wij. Wij hopen dat de korpschefs en het openbaar ministerie hun verantwoordelijkheid zullen opnemen en op een correcte manier de wet zullen toepassen. Dat is een eerste gebrek dat gesignaleerd diende te worden.

 

Ten tweede, de transparantie van de procedure. Het is belangrijk dat de procedure transparant is en iedereen dat kan opvolgen, ook de burgers van dit land. Een belangrijk element daarvan is de openbaarheid van de zittingen. In principe is daarin voorzien, maar daarvan kan worden afgeweken. Ik hoop dat de openbaarheid de regel zal blijven en dat de beslotenheid van de behandeling een absolute uitzondering zal zijn. De toepassing zal het moeten uitwijzen, maar het is van groot belang dat er een maximale transparantie is.

 

Dat geldt ook voor de beslissingen. In de commissie hebben wij daarover gediscussieerd: wat als een burger een klacht richt aan de korpschef en die vindt ze ernstig genoeg om een procedure te starten? Het was vrij onduidelijk of de klager op het einde van de rit kennis zou krijgen van de uiteindelijke beslissing van de tuchtrechtbank. Door amendering is dat duidelijk gemaakt in de tekst zelf. Die mooie verbetering is het gevolg van het parlementair debat.

 

Inzake transparantie is er nog een derde element: wat zijn de gevolgen van een uitspraak van een tuchtrechtbank als die een tuchtstraf oplegt? Telt dit mee voor de verdere carrière? Men kan daarop ja en nee antwoorden. Is de Hoge Raad, die instaat voor benoemingen en bevorderingen, op de hoogte van uitgesproken tuchtsancties? Ja en nee. Ja in het begin: de eerste drie jaar voor lichte straffen en de eerste zes jaar voor zware straffen, maar nadien niet meer, of men zou een beroep moeten doen op het collectief geheugen van iedereen die nog rondloopt bij de Hoge Raad of bij de rechtbanken in dit land.

 

Dit gaat over de regels voor de uitwissing. Wij vinden dat het te snel gebeurt. Oorspronkelijk was er sprake van maximum drie jaar voor alle straffen waarin werd voorzien, maar na amendering is het drie jaar geworden voor lichte straffen en zes jaar voor zware straffen. Vandaag is in deze mogelijkheid niet voorzien voor zware straffen. Op dat vlak zet de wet een stap achteruit. Dat is te betreuren. Dit is het tweede gebrek dat wij willen signaleren.

 

Een ander belangrijk element is de samenstelling van de tuchtrechtbanken. De discussie over het al dan niet aanwezig zijn van externen in een tuchtrechtbank werd daarnet reeds voor een deel gevoerd. Wij zijn er voorstander van om externen toe te laten, om ook het signaal te geven dat het niet alleen magistraten zijn die oordelen over magistraten, maar ook mensen die vreemd zijn aan de magistratuur en die in eer en geweten een beslissing kunnen nemen.

 

Helaas werden de daarvoor ingediende amendementen niet goedgekeurd. De meerderheid verschuilt zich daarvoor achter de Grondwet. Artikel 157 laat dit vandaag niet toe, hoewel de heer Landuyt zegt dat het wel zou kunnen, zonder de Grondwet te wijzigen. Voor de heer Landuyt, hier jammer genoeg niet aanwezig, is veel mogelijk. Hij heeft altijd creatieve oplossingen, maar of dit juridisch kan, is een andere zaak.

 

In ieder geval hebben wij, in de Kamer en in de Senaat, de mogelijkheid om artikel 157 van de Grondwet te wijzigen. Wij kunnen echter alleen maar vaststellen dat deze meerderheid dat artikel niet wil wijzigen. Vele meerderheidspartijen zeggen wel dat zij ook externen willen. Dat klinkt mooi, maar als puntje bij paaltje komt, dan wil men die niet.

 

Artikel 157 is voor herziening vatbaar verklaard. Mevrouw Van Cauter kan dan wel zeggen dat men geen kipkap mag maken. Dat is echter geen kipkap. Als een artikel voor herziening vatbaar is verklaard, dan is dat met een bepaalde bedoeling gebeurd. Als men artikel 157 voor herziening vatbaar heeft verklaard, dan was dat met het doel om externen toe te laten in de tuchtrechtbanken. Met dat doel heeft men dat artikel voor herziening vatbaar verklaard.

 

Als men in het wetgevend proces toekomt aan de opmaak van wetgeving waarmee externen moeten kunnen toetreden tot een tuchtrechtbank, dan is het logisch dat men die operatie in twee bewegingen mogelijk maakt, door de Grondwet te wijzigen en in tweede orde door de wet zo te formuleren dat externen toegelaten kunnen worden. Hier heeft men echter excuses gezocht om die beslissing niet te moeten nemen.

 

Ik kan alleen maar concluderen dat men juridisch wel in staat is om externen toe te laten, maar dat de meerderheid dat niet heeft gewild. Dat is een derde gebrek. Het is heel jammer. Ik vrees dat hiermee de wijziging van het grondwetsartikel op de lange baan is geschoven en dat die noch in deze legislatuur, noch in de volgende mogelijk zal zijn, omdat er gewoon geen eensgezindheid is in deze meerderheid om externen toe te laten. Dat is de essentie van het probleem. Er is ruzie in de meerderheid over dit punt. Geef dat gewoon toe. Zeg dat dan ook gewoon, in plaats van u te verschuilen achter een zogezegd niet-aangepast grondswetsartikel.

 

05.09  Koenraad Degroote (N-VA): Mijnheer Van Hecke, ik heb nog een klein informatief vraagje voor u. Wij zitten volledig op dezelfde golflengte, wat de theorie over artikel 157 van de Grondwet betreft, maar ik vraag mij af of de aanpassing van artikel 157 in het pakket zit waarover de acht partijen, waar u bij bent, onderhandelen. Of valt die aanpassing erbuiten? Dat ontgaat mij.

 

05.10  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Collega, het valt er helaas buiten. Het zit niet in het akkoord.

 

05.11  Koenraad Degroote (N-VA): U hebt dus niet veel te zeggen. Ik dank u voor die informatie.

 

05.12  Bert Schoofs (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega’s, dit wetsontwerp heeft veel stof tot discussie opgeleverd en heeft ook tot veel discussie in de commissie geleid, ook binnen de meerderheid.

 

Er is een veelheid van onderwerpen aan bod gekomen en vooral ook heikele vragen, zoals over de overplaatsing als tuchtstraf. Pensioenverlies, is dat een sanctie? Negatieve evaluaties die tot afzetting kunnen leiden: moeten dat er twee of drie zijn? Het positief injunctierecht van de minister. Externen in de tuchtorganen of niet? De termijn om uitwissing van straffen te laten ingaan. Wie wordt rechter of assessor? Wie mag het tuchtonderzoek starten? Wat met het hoger beroep? Waar moeten de tuchthoven gevestigd worden? In Vlaanderen is dat in Gent, waarover de minister weinig verklaringen heeft gegeven.

 

Vaak had ik tijdens de bespreking de indruk dat er een revolutie op handen was binnen het gerechtelijk apparaat, alleszins een ingrijpende evolutie. Als men dan de uiteindelijke tekst bekijkt, rijst de vraag: is het dit? Is het maar dit?

 

Ik ga mij niet uitspreken over de wenselijkheid en het lot van alles wat ik daarnet heb opgesomd, maar in elk geval moeten wij ons de vraag stellen of deze wet uiteindelijk tot een mentaliteitswijziging bij Justitie zal leiden.

 

De collega’s van de oppositie hadden het daarstraks over de transparantie en de openbaarheid. Dat is zeer belangrijk. Ik stel mij daarbij ook vragen. Ik weet niet of de geloofwaardigheid van Justitie onder deze wet zal lijden. Men is er in elk geval niet zeker van dat die mentaliteitswijziging er komt.

 

Zal de gerechtelijke wereld ook echt gebruik kunnen en willen maken van deze wet? Is ze daarvoor ingrijpend genoeg? Ik vrees er eerlijk gezegd voor. Op dat punt is ze te behoudsgezind.

 

Sommigen zeggen zelf dat het eerder een versoepeling dan een verstrenging van het tuchtrecht is, dat magistraten nog meer zullen kunnen ontsnappen aan het feit dat zij fouten begaan, dat zij soms zeer bewust in de fout gaan. Ik weet niet of het zover zal komen. Men zal dit op het terrein moeten beoordelen.

 

Voor ons ontbreekt de echte motor tot een aanzet van verandering in dit wetsontwerp. Daarom hebben wij onze twijfels.

 

Was het inderdaad niet beter geweest om externen toe te laten? Dat is de vraag waarmee ik toch blijf zitten. Was het niet beter geweest om de Hoge Raad voor de Justitie enige bevoegdheid als tuchtrechtorgaan te geven?

 

Uiteraard was die instelling daar echt wel op uit. Ik ben zeker niet de pleitbezorger van de Hoge Raad voor de Justitie, maar het klachtensysteem dat daar wordt ontwikkeld, zou kunnen aansluiten bij de tuchtrechtspraak van de Hoge Raad. In dat opzicht is dit wetsontwerp inderdaad een gemiste kans, zoals collega Degroote al heeft toegelicht.

 

Ik blijf voorzichtig. Wij hebben de wijsheid niet in pacht. Dit wetsontwerp heeft zeker zijn verdiensten, maar voorlopig maken wij voorbehoud bij de werking op het terrein en de aanzet tot een mentaliteitswijziging. Het Vlaams Belang zal zich dan ook onthouden.

 

05.13 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, beste collega’s, in de commissie heb ik al gezegd dat de oprichting van de tuchtrechtbanken voor magistraten een historisch moment mag worden genoemd. Over dat onderwerp spreken wij al jaren, misschien al decennia. De oprichting van de tuchtrechtbanken maakte deel uit van de discussies die thans in de commissie gevoerd worden over een van de meest diepgaande hervormingen van de rechterlijke orde sinds 1830, waaronder de aanpassing van Cassatie. Binnenkort behandelt de Kamer ook de oprichting van de familierechtbanken, waarover onlangs de debatten in de Senaat gevoerd zijn. Ik ben ervan overtuigd dat het voorliggend wetsontwerp, dat van de Senaat komt, echt zal bijdragen tot de grote hervorming van de rechterlijke orde.

 

Het is belangrijk dat manifeste en onaanvaardbare fouten door magistraten voortaan op een ernstige wijze worden onderzocht, beoordeeld, en waar nodig bestraft. De bestaande tuchtprocedure werd te beperkt toegepast. Dat blijkt uit de cijfers, en dat is onaanvaardbaar, want als het vertrouwen in Justitie de voorbije jaren gedaald is, komt dat precies doordat te weinig, te traag en inadequaat wordt geantwoord als er malversaties zijn.

 

J'ai été particulièrement ravie que les sénateurs aient déposé la proposition de loi que nous avions élaborée, avec un large consensus, pour considérer la discipline comme une matière importante dans le cadre de la réforme du paysage judiciaire et de la réorganisation de la Justice.

 

Différentes instances ont été consultées lors de la préparation du texte: le Conseil supérieur de la Justice, le Collège des procureurs généraux, les ordres des barreaux, etc. Mais, comme pour la réforme judiciaire, il est nécessaire à un certain moment de clôturer la discussion et trancher.

 

Dat is wat wij hier vandaag doen.

 

Er is uiteraard gesproken over de betrokkenheid. Op welke manier kunnen externen worden betrokken bij deze tuchtrechtbanken? Zoals wij het hier vandaag oplossen, zoals het vandaag wordt voorgesteld, zijn wij conform de wetgeving en schuiven wij, zoals sommige collega’s tijdens dit debat laten uitschijnen, de debatten niet voor ons uit, terwijl wij ze net moeten trancheren.

 

Wie denkt dat men een artikel van de Grondwet zomaar aanpast en dan kan wachten om tuchtrechtbanken op te richten, weet dat men dan geen tuchtrechtbanken zal hebben tegen het einde van de legislatuur. Dat zou onaanvaardbaar zijn. Dit is precies een instrument om ervoor te zorgen dat Justitie efficiënter kan worden georganiseerd.

 

Wij hebben ook lang gedebatteerd over de openbaarheid van de procedures die de norm is, maar met uitzonderingen.

 

Wij hebben ook gedebatteerd over het injunctierecht, waarbij ik altijd zeg dat een injunctierecht er vooral is om het als minister zo weinig mogelijk tot niet te gebruiken. Bovendien moet ik nog maar eens herhalen dat een injunctierecht bestaat om een dossier opnieuw te kunnen openen en niet om een beslissing al op voorhand in een andere richting te sturen.

 

Volgens mij ligt de hoofdverantwoordelijkheid bij de oprichting van de tuchtrechtbanken bij de magistratuur. Ik ben ervan overtuigd dat het vertrouwen en de vrijheid die wij hun vandaag schenken precies ook de responsabilisering zal geven.

 

Een minister moet zijn injunctierecht maar gebruiken wanneer de nood hoog is, maar ik ga ervan uit dat de rechterlijke macht alle baat heeft bij de wet die wij hier vandaag stemmen, bij de oprichting die wij vandaag bespreken en hopelijk morgen goedkeuren.

 

Op die manier geven wij de verantwoordelijkheid aan degenen die ze moeten krijgen, namelijk de magistraten zelf. Wij geven hun ook een wettelijk instrument om die verantwoordelijkheid te nemen.

 

Daarom steun ik dit wetsontwerp volledig. Ik denk dat de Senaat goed werk heeft geleverd en dat de Kamercommissie goede aanpassingen heeft gedaan, maar ik ben vooral verheugd met deze belangrijke stap vooruit die wij tijdens deze legislatuur zullen zetten met betrekking tot de hervorming van Justitie.

 

05.14  Koenraad Degroote (N-VA): Mevrouw de minister, u zegt tegen zij die denken dat artikel 157 van de Grondwet zomaar kan worden gewijzigd, dat er dan tegen het einde van de legislatuur geen tuchtrechtbank zal zijn. Moet ik daaruit besluiten dat er voor het einde van de legislatuur geen grondwetsherziening komt? Ik dacht dat de plannen toch anders waren. Dat is gewoon een vaststelling. U moet er zelfs niet op antwoorden.

 

Ik heb toch de indruk dat onder de vorige minister van Justitie de idee van lekenrechters meer aanvaard was en dat hij dat aspect er toch zou hebben doorgedrukt, wat nu niet het geval is. Ik kan dat maar constateren.

 

05.15 Minister Annemie Turtelboom: Mijnheer de voorzitter, het is natuurlijk altijd fijn als collega’s een interpretatie geven van woorden die men heeft gezegd, vooral als de woorden niet juist zijn natuurlijk, want dan moeten zij niet worden verdraaid. Ik wilde met mijn betoog zeggen dat men nu al moet doen, wat men kan doen. Als men nadien een aanpassing moet doen, moet men die doen. Laat dat echter niet beletten dat die eerste belangrijke stap wordt gezet. In dit geval is dat de oprichting van de tuchtrechtbanken. Af en toe moet men kunnen focussen.

 

05.16  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mevrouw de minister, vertel dan eens waarom de bespreking in de Senaat over de wijziging van artikel 157, die op de agenda stond, is afgebroken? Die bespreking was immers al begonnen voordat uw teksten in de Kamer lagen.

 

05.17 Minister Annemie Turtelboom: Nogmaals, dat belet niet dat men vandaag de stap zet die al kan worden gezet. Ik begrijp dat de oppositie graag koppelingen maakt, want dat is vaak een elegante manier om goede projecten toch niet te laten doorgaan. Wij richten vandaag de tuchtrechtbanken op. De bespreking van artikel 157 kan verder lopen. Nadien kunnen wij nog altijd verder gaan.

 

05.18  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Gelooft u dat nu nog zelf?

 

Le président: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2790/6)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2790/6)

 

Le projet de loi compte 40 articles.

Het wetsontwerp telt 40 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 à 40 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 tot 40 worden artikel per artikel aangenomen.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

06 Proposition de loi interprétative de l'article 97 de la loi du 25 juin 1992 sur le contrat d'assurance terrestre (1991/1-7)

06 Wetsvoorstel tot interpretatie van artikel 97 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst (1991/1-7)

 

Proposition déposée par:

Voorstel ingediend door:

Kattrin Jadin, Karine Lalieux, Willem-Frederik Schiltz, Joseph George.

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

M. Peter Dedecker, rapporteur, renvoie à son rapport écrit.

 

06.01  Valérie Warzée-Caverenne (MR): Monsieur le président, chers collègues, je serai brève.

 

Mon groupe se réjouit de l'adoption de ce texte de loi en commission de l'Économie. Cette proposition de loi a pour objectif de mettre fin à la vive controverse existant depuis près de 20 ans sur la question de savoir si un contrat vie doit ou non avoir un caractère aléatoire au sens du Code civil et, par la même occasion, mettre un terme à l'insécurité juridique qui en résulte. La solution retenue dans la proposition de loi consiste à dire que le contrat d'assurance vie ne doit pas obligatoirement avoir un caractère aléatoire au sens du Code civil, au regard des critères retenus par la loi du 25 juin 1992 sur le contrat d'assurance terrestre. Il est également important de préciser qu'il s'agit d'une loi interprétative qui sera d'application non pas pour les affaires jugées, mais bien pour les litiges en cours ou à venir.

 

Le président: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (1991/7)

Wij vatten de bespreking aan van de artikelen. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (1991/7)

 

La proposition de loi compte 3 articles.

Het wetsvoorstel telt 3 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 à 3 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 tot 3 worden artikel per artikel aangenomen.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

07 Proposition de loi modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne la possibilité d'opposition de l'autorité saisie (2277/1-2)

07 Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat betreft de verzetsmogelijkheid van de beslagen overheid (2277/1-2)

 

Proposition déposée par:

Voorstel ingediend door:

Bert Schoofs, Gerolf Annemans, Peter Logghe.

 

La commission de la Justice propose de rejeter cette proposition de loi. (2277/2)

De commissie voor de Justitie stelt voor dit wetsvoorstel te verwerpen. (2277/2)

 

Conformément à l’article 88 du Règlement, l’assemblée plénière se prononcera sur cette proposition de rejet après avoir entendu le rapporteur et, éventuellement, l’auteur.

Overeenkomstig artikel 88 van het Reglement spreekt de plenaire vergadering zich uit over dit voorstel tot verwerping, na de rapporteur en eventueel de indiener te hebben gehoord.

 

M. Christian Brotcorne, rapporteur, renvoie à son rapport écrit.

 

07.01  Bert Schoofs (VB): Mijnheer de voorzitter, collega’s, mevrouw de minister, het was staatsraad Eric Brewaeys die in 2010 artikel 1412bis van het Gerechtelijk Wetboek tot het meest verwerpelijke wetsartikel uitriep, in het kader van een soort competitie die door de Juristenkrant was georganiseerd. Uiteindelijk eindigde zijn bijdrage op een verdienstelijke vijfde plaats.

 

Artikel 1412bis van het Gerechtelijk Wetboek strekt ertoe een geëigende procedure te kunnen voeren wanneer beslag op overheidsgoederen moet kunnen worden gelegd. Het gaat om een erg delicate evenwichtsoefening, omdat de overheid uiteraard ook de continuïteit van de dienstverlening moet waarborgen, zodat men niet zomaar alles onder beslag kan laten leggen.

 

In de praktijk is het artikel waarvan sprake echter niet werkbaar, omdat de overheid altijd het laatste woord heeft als verweer, door middel van een tegenmaatregel onder de vorm van een verzetsprocedure. Een evenwichtige procedure, waarbij de overheid uiteindelijk wordt verplicht te doen wat zij behoort te doen, namelijk betalen, blijft dus helaas dode letter.

 

Ik zal u de ingewikkelde, technische uitleg van het probleem en van de oplossing die mijn fractie voorstelt, besparen. Ik wil u wel wijzen op de heel recente actualiteit in verband met de problematiek in kwestie. Deze week nog heeft de ondernemersorganisatie UNIZO namelijk gewezen op de betalingsachterstand van de overheid, die nota bene een van de grootste wanbetalers is.

 

In dit verband heeft UNIZO het feit gehekeld dat België zich heeft beperkt tot de omzetting van een overeenkomstige EU-richtlijn, zeer recent, maar de typisch Belgische achterpoortjes in de wet voor de overheid heeft laten bestaan. Daarom pleit UNIZO – ik vind dat trouwens zeer origineel – voor een speedy pass voor de betaling van overheidsschulden aan ondernemers.

 

Ons wetsvoorstel grijpt in aan het einde van de pijplijn, niet aan de bron. Daarvan zijn we ons wel bewust. In alle bescheidenheid willen wij dus zeker stellen dat dit voorstel niet het hele probleem van de betalingsachterstand bij de overheid zal oplossen. Dit voorstel wil echter wel het startschot geven.

 

Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega’s, ik betreur dan ook de houding van het Belgische staatsbestel ten opzichte van zijn schuldeisers en die van de Parlementsleden in deze Kamer, uitgezonderd de N-VA in de commissie, tegenover het wetsvoorstel van Vlaams Belang. Bij verwerping van dit voorstel zullen de burgers en vooral de ondernemers u zeker niet dankbaar zijn.

 

Le président: Plus personne ne peut prendre la parole.

Geen andere spreker mag het woord nemen.

 

Le vote sur la proposition de rejet de ces propositions de loi aura lieu ultérieurement.

De stemming over het voorstel tot verwerping van deze wetsvoorstellen zal later plaatsvinden.

 

La séance est levée. Prochaine séance le jeudi 20 juin 2013 à 14.15 heures.

De vergadering wordt gesloten. Volgende vergadering donderdag 20 juni 2013 om 14.15 uur.

 

La séance est levée à 19.45 heures.

De vergadering wordt gesloten om 19.45 uur.

 

 

L'annexe est reprise dans une brochure séparée, portant le numéro CRIV 53 PLEN 149 annexe.

 

De bijlage is opgenomen in een aparte brochure met nummer CRIV 53 PLEN 149 bijlage.