Plenumvergadering

Séance plénière

 

van

 

donderdag 29 april 2010

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

jeudi 29 avril 2010

 

Après-midi

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 14.19 uur en voorgezeten door de heer Patrick Dewael.

La séance est ouverte à 14.19 heures et présidée par M. Patrick Dewael.

 

Tegenwoordig bij de opening van de vergadering zijn de ministers van de federale regering:

Ministres du gouvernement fédéral présents lors de l'ouverture de la séance:

Olivier Chastel, Bernard Clerfayt, Charles Michel, Laurette Onkelinx, Didier Reynders, Steven Vanackere.

 

De voorzitter: De vergadering is geopend.

La séance est ouverte.

 

Berichten van verhindering

Excusés

 

Meyrem Almaci, Daniel Ducarme, wegens gezondheidsredenen / pour raisons de santé;

Sarah Smeyers, zwangerschapsverlof / congé de maternité;

Yolande Avontroodt, buitenslands / à l'étranger.

 

01 Communication du président

01 Mededeling van de voorzitter

 

Collega’s, er was vorige week geen vergadering van het Parlement om de redenen die iedereen intussen kent. Wij zijn vandaag opnieuw bijeen om onze taak als volksvertegenwoordigers voort te zetten.

 

Als voorzitter van de Kamer wil ik vooraf toch het volgende zeggen over wat er vorige week in ons halfrond is gebeurd. De fractieleden van het Vlaams Belang hebben deze plaats, die symbool staat voor onze democratie, misbruikt om actie te voeren. Ik keur dat ten stelligste af. Het parlementaire halfrond is juist de plaats waar mensen met verschillende politieke overtuigingen op een vreedzame manier met elkaar in discussie treden en geen plaats die door een bepaalde groep kan en mag worden veroverd. Dat is de kern van de democratie. Ik verwacht van alle Kamerleden dat ze dat ook respecteren. (Luid applaus)

 

Persoonlijk feit

Fait personnel

 

Mijnheer Annemans, u hebt het woord voor een persoonlijk feit.

 

01.01  Gerolf Annemans (VB): Mijnheer de voorzitter, ik betreur ten eerste dat ik die actie niet zelf en persoonlijk heb kunnen meemaken. Ten tweede wil ik u en deze Kamer die zo heftig applaudisseert, zeggen dat iedereen weet in welke context die actie is gebeurd. Terwijl er normaal een plenaire vergadering had moeten plaatsvinden en misschien zelfs over Brussel-Halle-Vilvoorde had moeten worden gestemd, hebt u die Kamer verlaten op verzoek van iemand waarmee wij niet in dialoog staan en waarmee wij geen voeling hebben.

 

Wij zullen niet vergeten waar wij als Vlaams Belang vandaan komen: wij zijn allemaal militanten. Al die mensen die hier achter mij zitten zijn niet alleen geschoold, maar ook geschoold in het betogen en het actie voeren in de Rand van de heer Maingain en in het Voeren van de heer Happart.

 

Wij zullen geen enkele berisping en geen enkele sanctie aanvaarden: wij zijn militanten en wij blijven dat. Wij zullen dus – you ain’t seen nothing yet – nog veel meer actie kunnen voeren. Het was maar een klein voorproefje van wat er hier zal gebeuren indien u met deze democratie en met deze Kamer blijft doen wat u vorige week hebt gedaan.

 

De voorzitter: Mijnheer Annemans, ik vind uw houding beschamend.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

02 Alarmbel

02 Sonnette d'alarme

 

Ik heb een motie ontvangen die ingediend is met toepassing van artikel 54 van de Grondwet en artikel 104 van het Reglement. De motie, het is goed nagekeken, is ondertekend door ten minste drie vierde van de leden van de Franse taalgroep.

J'ai reçu une motion déposée en application de l'article 54 de la Constitution et de l'article 104 du Règlement et signée par les trois quarts au moins des membres du groupe linguistique francophone.

 

De motie verklaart dat de bepalingen van het wetsvoorstel van de heer Servais Verherstraeten, mevrouw Sonja Becq, de heer Michel Doomst en mevrouw Katrien Partyka tot wijziging van de kieswetgeving met het oog op de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde (nr. 37/1) en van het wetsvoorstel van de heren Bart Somers en Hendrik Daems, mevrouw Maggie De Block en de heer Luk Van Biesen tot wijziging van de kieswetgeving met het oog op de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde (2) (nr. 39/1) de betrekkingen tussen de Gemeenschappen ernstig in het gedrang kunnen brengen.

La motion prévoit que les dispositions de la proposition de loi de M. Servais Verherstraeten, Mme Sonja Becq, M. Michel Doomst et Mme Katrien Partyka modifiant les lois électorales, en vue de scinder la circonscription électorale de Bruxelles-Hal-Vilvorde (n° 37/1) et de la proposition de loi de MM. Bart Somers et Hendrik Daems, Mme Maggie De Block et M. Luk Van Biesen modifiant les lois électorales, en vue de scinder la circonscription électorale de Bruxelles-Hal-Vilvorde (2) (n° 39/1) sont de nature à porter gravement atteinte aux relations entre les Communautés.

 

Ik zal deze motie onmiddellijk naar de Ministerraad verwijzen. Deze zal binnen dertig dagen een advies moeten uitbrengen.

Je vais déférer cette motion immédiatement au Conseil des ministres qui devra donner son avis dans les trente jours.

 

De parlementaire procedure wordt opgeschort.

La procédure parlementaire est suspendue.

 

Het feit dat de regering demissionair is, doet aan de duidelijkheid van artikel 54 van de Grondwet en artikel 104 van het Reglement helemaal geen afbreuk. De Kamer heeft in 1991 een duidelijk standpunt ingenomen over de impact van het al dan niet ontslagnemend zijn van de regering door heel duidelijk te stellen – ik heb het nagekeken – dat zodra de alarmbel is geluid de parlementaire behandeling moet worden opgeschort, zelfs tot een nieuwe regering is gevormd. Met andere woorden, de parlementaire procedure wordt opgeschort.

 

Ordemotie

Motion d'ordre

 

Ik heb van collega Annemans een ordemotie ontvangen. Die luidt als volgt: “Gelet op het feit dat de Franstaligen een alarmbelprocedure hebben ingediend met betrekking tot de behandeling van de wetsvoorstellen tot wijziging van de kieswetgeving met het oog op de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde verzoek ik u, overeenkomstig artikel 54 van het Kamerreglement en dus bij ordemotie, om het woord te mogen voeren omtrent de indiening van de alarmbelprocedure door drie vierde van de leden van de Franstalige taalgroep.

 

Ik doe een beroep op artikel 54 van ons Reglement: “Iedere ordemotie moet, vooraf, schriftelijk worden meegedeeld aan de voorzitter, die oordeelt of ze ontvankelijk is”. Vanwege de argumentatie die ik daarjuist heb ontwikkeld, verklaar ik de ordemotie onontvankelijk.

 

03 Goedkeuring van de agenda

03 Adoption de l'ordre du jour

 

Collega’s, aan de orde is de goedkeuring van de agenda, voorgesteld door de Conferentie van voorzitters deze middag.

 

Ik heb het wetsontwerp tot machtiging van de minister van Financiën om leningen aan de Helleense Republiek toe te staan ontvangen (nr. 2576/1).

 

Overeenkomstig het advies van de Conferentie van voorzitters van deze middag zal de commissie voor de Financiën en de Begroting om 15.00 uur vergaderen om het ontwerp te bestuderen tijdens de plenaire zitting.

 

Zij zal deze namiddag verslag uitbrengen van zodra haar werkzaamheden beëindigd zijn teneinde ons toe te laten het wetsontwerp vandaag te stemmen.

 

Mijnheer de minister van Financiën, u hebt het woord.

 

03.01  Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, en ce qui concerne l'ordre du jour, je voudrais demander pour le projet de loi portant des dispositions fiscales (n° 2521/1) que les deux amendements techniques développés à propos de l'ISOC puissent être renvoyés en commission des Finances, vu que cette dernière, comme annoncé en Conférence des présidents, devrait se tenir à 15 heures. Outre le projet concernant la Grèce (n°2579/1), je demanderai qu'on puisse traiter également de ces deux amendements sur le projet de loi contenant des dispositions fiscales (n° 2521/3).

 

Le président: Pas d'observation? Geen bezwaar?

 

03.02  Gerolf Annemans (VB): Mijnheer de voorzitter, in verband met de behandeling van alle agendapunten die u aankondigt, onder andere de steun aan Griekenland, kan ik onmogelijk garanderen dat dit zal gebeuren onder de voorwaarden die in de Conferentie van voorzitters waren afgesproken. Ik hoop dat wij elkaar goed begrijpen. De wijze waarop u niet alleen deze vergadering hebt geopend, maar ook weigert om een ordemotie die perfect geldig had moeten zijn, ontvankelijk te verklaren, doet mij vermoeden dat u uw voorzitterschap in een bepaalde richting misbruikt. Ik kan mij dus onmogelijk aan de afspraken houden die wij vanmorgen over de behandeling van deze agenda hebben gemaakt.

 

De voorzitter: Dat is uw recht. Alleszins overeenkomstig het advies van vanmorgen zal de commissie voor de Financiën deze namiddag om 15 uur vergaderen. Zij zal het wetsontwerp nr. 2576 en de amendementen nrs. 3 en 4 op het wetsontwerp nr. 2521 bestuderen en nog deze namiddag verslag uitbrengen zodra haar werkzaamheden zijn beëindigd, om ons nog toe te laten vandaag over de wetsontwerpen te stemmen.

 

Geen bezwaar? (Nee)

Pas d’observation? (Non)

 

Het voorstel is aangenomen.

La proposition est adoptée.

 

04 Parlementaire Overlegcommissie

04 Commission parlementaire de Concertation

 

Collega’s, wat de parlementaire overlegcommissie aangaat hebben wij deze voormiddag vergaderd met deze commissie. Ik kan u volgende beslissingen meedelen.

 

1. Overeenkomstig artikel 12 , § 2, van de wet van 6 april 1995 houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie en met toepassing van artikel 80 van de Grondwet heeft de commissie de termijnen bepaald waarbinnen de Senaat zich moet uitspreken over het wetsontwerp tot machtiging van de minister van Financiën om leningen aan de Helleense republiek toe te staan (nr. 2576/1) waarvoor de regering de spoedbehandeling heeft gevraagd. De commissie heeft beslist de evocatietermijn op 5 dagen en de onderzoekstermijn op 15 dagen vast te stellen.

 

2. Overeenkomstig artikel 2, 2° en 12 , § 1, van voormelde wet en met toepassing van artikel 82 van de Grondwet heeft de commissie de termijn verlengd waarbinnen de Senaat zich moet uitspreken over volgende wetontwerpen: ten eerste, het wetsontwerp tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek teneinde de werking van mede-eigendom te moderniseren (nrs 1334/1-13). De commissie heeft beslist de onderzoekstermijn met 30 dagen te verlengen. Ten tweede, voor het wetsontwerp tot invoering van het Sociaal Strafwetboek (nrs 1666/1-14) heeft de commissie beslist de onderzoekstermijn met 30 dagen te verlengen.

 

Ontwerpen en voorstellen

Projets et propositions

 

05 Voorstel van resolutie betreffende de aantrekkelijkheid van de huisartsgeneeskunde, in het bijzonder in landelijke gebieden (1546/1-6)

05 Proposition de résolution relative à l'attractivité de la médecine générale en particulier en zone rurale (1546/1-6)

 

Voorstel ingediend door:

Proposition déposée par:

David Clarinval, Kattrin Jadin, Denis Ducarme, Daniel Bacquelaine, Jacqueline Galant, Jean-Jacques Flahaux, Olivier Hamal, Carine Lecomte

 

Bespreking

Discussion

 

De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (1546/6)

Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (1546/6)

 

Het opschrift werd door de commissie gewijzigd in “voorstel van resolutie betreffende de aantrekkelijkheid van de huisartsgeneeskunde, in het bijzonder in landelijke gebieden en in gebieden met een artsentekort ".

L’intitulé a été modifié par la commission en “proposition de résolution relative à l'attractivité de la médecine générale en particulier en zone rurale et en zone déficitaire ".

 

De bespreking is geopend.

La discussion est ouverte.

 

05.01  Jacques Otlet, rapporteur: Monsieur le président, je me réfère à mon rapport écrit.

 

05.02  David Clarinval (MR): Monsieur le président, mesdames et messieurs les ministres, chers collègues, c'est avec grand plaisir que je vais vous parler d'un sujet très important pour notre pays, pour nos concitoyens et pour nos médecins.

 

(Applaudissements)

 

Je parle bien évidemment de notre système de santé qui a, jusqu'à présent, permis l'existence d'une médecine reconnue comme l'une des meilleures, accessible à tous et rencontrant les exigences de libre choix du patient ainsi que de la liberté thérapeutique et de diagnostic des prestataires de soins. Il repose sur le principe de la solidarité qui permet de garantir à tout citoyen une couverture de soins de santé de qualité et accessibles.

 

Cependant, force est de constater que, dans certaines régions du pays, des situations d'insuffisance de l'offre médicale nous alertent. Actuellement, on retrouve, en particulier en zone rurale, une très faible densité de médecins généralistes en activité, ce qui pose problème pour assurer des soins de qualité aux patients et pour garantir l'accessibilité lors des gardes.

 

Face à ce constat et avec l'aide de collègues du groupe MR, j'ai organisé un colloque et de nombreuses rencontres afin d'appréhender avec les professionnels de terrain les causes de cette désaffection de médecins généralistes dans certaines zones et de poser les balises pour un plan d'action futur.

 

La situation est préoccupante pour plusieurs raisons. La profession vieillit. Quarante-neuf pour-cent des médecins généralistes ont plus de cinquante ans. Il y aura, dans les dix années à venir, un nombre important de départs à la retraite. Le nombre d’installations de médecins généralistes est – et sera – inférieur à celui des départs. La profession se féminise et la nouvelle génération de médecins revendique, à juste titre, un meilleur équilibre entre la vie de famille et la vie professionnelle. Les obligations administratives deviennent de plus en plus exigeantes et hypothèquent le temps consacré aux patients ainsi qu’à la vie familiale du médecin. De plus, une certaine forme d’élitisme s’installe aussi au sein de la formation universitaire et entraîne un déficit d’image de la médecine générale.

 

L’organisation des gardes, en particulier en zone rurale, est un problème majeur car le territoire à couvrir est vaste avec une densité de population très faible. Le sentiment d’insécurité dénoncé par de nombreux généralistes, particulièrement lors des visites au domicile du patient, est également préoccupant.

 

Toutes ces évolutions organisationnelles et sociologiques ont entraîné une diminution des vocations pour la médecine générale.

 

Du cadastre des médecins généralistes, il ressort clairement que 30 % d’entre eux arrêtent leur activité dans les cinq premières années. Il s’agit donc bien d’un problème d’attractivité de la profession. C’est la raison pour laquelle la présente résolution jette les bases de mesures pour susciter davantage de vocations et améliorer l’attrait de cette profession qui constitue un pilier fondamental de notre système de soins.

 

Sans reprendre ici l’intégralité des mesures qui figurent dans la proposition de résolution, je souhaiterais insister sur plusieurs points.

 

Tout d’abord, la valorisation de l’image de la médecine générale au sein des universités est indispensable et doit être menée en concertation avec les Communautés. La diminution drastique des charges et contraintes administratives est unanimement attendue par la profession. Dans ce cadre, une réforme en profondeur de la prescription de médicaments devrait être opérée.

 

Le débat sur l'obligation inconditionnelle de déplacement du médecin généraliste doit être posé concrètement et en concertation avec le corps médical, les autorités et l'Ordre des médecins. La poursuite de la mise en œuvre du Fonds Impulseo III, dont la vocation est de soutenir la pratique solo des médecins généralistes est indispensable.

 

Un point très important est la réforme de l'organisation des gardes, qui mérite un traitement urgent, tant la situation est déjà très critique dans plusieurs communes rurales et menace de s'étendre à des communes plus peuplées. En effet, le risque est grand de voir disparaître, dans un avenir proche, la garde de médecine générale, comme nous pouvons déjà le constater dans certaines communes françaises. Or la garde médicale assure la continuité des soins durant les week-ends et jours fériés, ainsi que le prévoit le Code de déontologie médicale.

 

Il convient de relever que les consultations de garde ne peuvent être comparées aux consultations habituelles. À cet égard, les horaires difficiles, le stress, la charge de travail, la perturbation de la vie familiale et les patients inconnus sont autant de problèmes auxquels sont confrontés les médecins généralistes lors de ces gardes. Il s'ensuit que le système actuel ne sera bientôt plus viable. C'est la raison pour laquelle il convient d'élaborer un plan ambitieux afin de préserver les gardes, qui représentent une mission de service public visant à garantir la qualité et l'accessibilité des soins.

 

Une réforme de la garde médicale ne pourra, toutefois, être concrétisée que par le concours des cercles de médecins généralistes. Il est évident qu'en ce domaine, une solution unique ne peut être imposée, car un modèle qui fonctionnerait très bien à Bièvre pourrait ne pas obtenir le même succès à Gouvy. Les cercles, par leur bonne connaissance du terrain, doivent pouvoir proposer les initiatives locales les plus appropriées. Et il incombe aux autorités de les soutenir.

 

Il convient que l'honoraire de disponibilité soit revalorisé. Cela représenterait une reconnaissance de l'investissement exigé pour la garde. Le concept de l'honoraire de disponibilité, instauré en 2002, vise à accroître la motivation du médecin envers la garde.

 

Il reconnaît la valeur de la disponibilité du médecin généraliste et encourage très certainement le retour des jeunes médecins généralistes vers les services de garde ambulatoires.

 

De voorzitter: Collega’s, mag ik vragen dat zij die geen aandacht wensen op te brengen voor de besprekingen alstublieft ook een inspanning zouden doen of anders buiten gaan?

 

05.03  David Clarinval (MR): L'honoraire de disponibilité a pour but d'optimaliser l'accessibilité des gardes des médecins et contribue dès lors à renforcer le rôle essentiel de la médecine générale.

 

Les jeunes médecins généralistes qui s'installent dans les zones à faible densité et qui bénéficient de la prime Impulseo I (les 20 000 euros à l'installation) déchantent rapidement après le traitement fiscal de cette prime. C'est la raison pour laquelle nous voulons qu'une taxation réduite soit applicable à cette prime.

 

Enfin, il est nécessaire d'encourager via des incitants les médecins généralistes installés en zone rurale et approchant l'âge de la retraite à prendre un assistant pour l'accompagner dans son installation et la reprise de sa patientèle.

 

Pour conclure, monsieur le président, madame la ministre, chers collègues, ce sont en tout dix-huit mesures concrètes que nous présentons dans cette proposition de résolution afin de booster l'attractivité de la médecine générale qui doit être l'une de nos préoccupations majeures pour continuer à garantir des soins de qualité et leur accessibilité pour tous.

 

Je terminerai en soulignant le travail de qualité de l'ensemble des collègues de la commission de la Santé publique qui ont contribué à mener à bien ce texte – je remercie en particulier sa présidente, Mme Snoy, pour son attitude constructive –, ainsi que celui de l'ensemble des collaborateurs des différents groupes, en ce compris Natacha qui se reconnaîtra.

 

Mesdames et messieurs, je vous remercie pour votre attention et pour le vote positif que vous ne manquerez pas d'apporter à notre proposition de résolution.

 

05.04  Denis Ducarme (MR): Monsieur le président, j'interviendrai brièvement de mon banc. Je souscris naturellement à l'ensemble des propos tenus par David Clarinval. Je voudrais simplement revenir sur l'historique de ce dossier.

 

Les membres du Mouvement réformateur ont essayé d'être des parlementaires de terrain. C'est ainsi que déjà en 2005, j'avais demandé au ministre Demotte de réaliser le cadastre des médecins pour nous permettre d'identifier les zones en pénurie. Il aura fallu près de 5 ans pour que ce cadastre soit réalisé. Aujourd'hui, il doit encore être affiné.

 

À cet égard, je rappelle notre préoccupation au ministre de la Santé. Le cadastre ne doit pas désigner les médecins selon l'endroit où leur domicile est établi mais selon la zone médicale dans laquelle ils pratiquent. Cet élément est important.

 

Pour nous, cette proposition est un pas dans la bonne direction, mais c'est simplement un pas. Il faudra continuer dans les années qui viennent à favoriser l'installation de jeunes médecins dans un certain nombre de zones déficitaires, souvent rurales. Si une action politique n'est pas menée à cet égard, la personne rurale défavorisée sera dans une situation inégalitaire face aux soins de santé.

 

Si une véritable action politique n’est pas poursuivie au départ de la philosophie de ce premier texte, dans dix ans, il n’y aura plus assez de médecins en zone rurale pour soigner les ruraux. Avec David Clarinval et d’autres, nous avons déjà déposé plusieurs propositions de loi. Nous reviendrons naturellement avec celles-ci pour veiller à ce que la personne rurale reçoive les soins de santé qu’elle est en droit de demander.

 

05.05  Marie-Claire Lambert (PS): Monsieur le président, madame la ministre, mesdames et messieurs les ministres, chers collègues, si la question de l’offre médicale est souvent résumée à la problématique du numerus clausus et du contingentement INAMI, je suis heureuse que la commission de la Santé publique ait su transcender ce travers pour aboutir aujourd’hui à un texte consensuel dont l’objectif premier est d’interpeller, certes, le gouvernement fédéral mais aussi et surtout les entités fédérées, les professeurs d’université, les étudiants et les futurs médecins sur l’importance que revêt la médecine générale à travers le pays et, plus particulièrement, dans certaines zones déficitaires.

 

Cette problématique nous concerne effectivement tous mais différemment. Les campagnes de la province du Luxembourg ne sont pas confrontées aux mêmes problèmes que celles du Brabant. Dans certains quartiers de Bruxelles ou d’Anvers, s’il manque des médecins généralistes, les causes et donc les réponses ne sont pas comparables à celles que nous proposons aujourd’hui. Notre texte, de par la nature particulière du problème, à savoir le manque de médecins généralistes en zones rurales, entend proposer aux autorités un large éventail de réponses devant permettre, à terme, de remédier à une situation de pénurie que l’on connaît déjà dans certaines zones et durant certaines saisons.

 

Passé ce préambule, chers collègues, je tiens à rappeler que notre système de soins est basé sur ce lien capital qui unit patients et médecins généralistes. Le patient, quel que soit son lieu de résidence, quels que soient ses moyens financiers et quels que soient ses moyens de communication et de locomotion, doit toujours avoir la possibilité, la faculté d’accéder facilement et rapidement à une médecine de première ligne et de qualité.

 

Ces dernières années, malheureusement, les jeunes médecins ont manifesté une nette préférence pour s'installer en ville. Cet attrait de la ville au détriment de la campagne n'est évidemment pas propre à cette profession. Mais si un manque de boulangers pose quelques problèmes dans la vie quotidienne des gens, en particulier des personnes âgées, une pénurie de médecins dans certaines zones rurales pose un problème majeur d'ordre de santé publique. Il est donc fondamental de réagir pour contrer cette tendance qui est générale et non spécifique au domaine de la santé.

 

Le gouvernement fédéral n'a pas attendu pour agir que ce texte soit déposé, discuté et, je l'espère, voté aujourd'hui. Depuis maintenant plusieurs années, de nombreuses mesures ont été prises pour pallier le vieillissement de nos médecins de campagne, qui peinent à trouver repreneur, pour inciter les jeunes médecins à s'y installer pour maintenir la profession dans ces zones et ce, en répondant à leurs nouvelles exigences, exigences d'ailleurs justifiées et légitimes, de pouvoir concilier la vie familiale et professionnelle.

 

L'intérêt majeur du texte que nous avons eu à étudier est de nous avoir permis de faire le point sur les mesures déjà prises en premier lieu par l'autorité fédérale et ensuite, plus particulièrement, par les ministres Demotte et Onkelinx. Le cadastre des professions médicales, par exemple, permet de poser le débat en termes clairs et surtout scientifiques. Les chiffres concernant les médecins généralistes sont là et seront progressivement affinés. Ils permettent aujourd'hui de cerner la situation telle qu'elle est réellement sur le terrain, en ce compris dans les zones rurales, loin des a priori ou des raccourcis.

 

Ce cadastre, base de nombreuses mesures, permet aussi d'affiner au fur et à mesure les décisions d'ailleurs déjà prises en la matière. Ces mesures, nous les connaissons déjà. Je les rappelle rapidement: le DMG, les trajets de soins, le projet eHealth, qui permettent d'alléger la paperasserie, le travail administratif des médecins généralistes et en même temps de valoriser leur statut en faisant d'eux les véritables chefs d'orchestre du système des soins octroyés aux patients; les fonds Impulseo I et II, qui répondent parfaitement aux demandes exprimées par les médecins généralistes et aux recommandations faites par le centre d'expertise dans son rapport paru en 2008 sur la promotion de l'attractivité de la médecine générale.

 

Le Fonds Impulseo III est en cours de préparation au sein de la Medicomut.

 

Enfin, la ministre de la Santé, Laurette Onkelinx, a également lancé des projets pilotes en matière de dispatching central dont les résultats semblent encourageants et assez concluants pour l'instant.

 

Comme nous pouvons tous le constater, beaucoup de choses ont ainsi déjà été entreprises. C'est pourquoi un important travail d'amendement a été nécessaire au sein de la commission pour actualiser un texte quelque peu dépassé.

 

L'ensemble des mesures que je viens de citer doit impérativement être complété par des initiatives émanant des Régions, des Communautés et des communes. En effet, les études de terrain menées dans de nombreux pays montrent que les mesures les plus efficaces sont la valorisation de la médecine rurale au sein des universités notamment, mais aussi la promotion des études de médecine auprès des élèves issus de régions rurales. Certes, ces mesures ne sont pas clairement de notre compétence, mais il était de notre devoir d'attirer l'attention des autres autorités.

 

Pour conclure, je crois pouvoir affirmer que le gouvernement fédéral est parfaitement sensibilisé à la question, que la ministre de la Santé mène depuis plusieurs années un travail remarquable en la matière. Espérons maintenant que le vote de cette proposition de résolution permettra, puisque c'est son objectif, d'interpeller d'autres membres du gouvernement, peut-être moins directement concernés par la problématique de santé publique, mais impliqués dans l'amélioration des conditions de travail des médecins généralistes, mais aussi et surtout d'interpeller les autorités des autres niveaux de pouvoir afin qu'ils agissent pour assurer la continuité, la mise en place et l'efficacité des mesures entreprises au niveau fédéral.

 

C'est donc avec beaucoup de plaisir que le groupe PS apportera son vote à cette résolution.

 

05.06  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, chers collègues, monsieur Clarinval, ce fut intéressant de travailler à l'examen de cette proposition de résolution, surtout pour le groupe Ecolo-Groen! puisque la défense de la médecine et de soins de première ligne fait partie de ses préoccupations en tant que structure de base des soins de santé, en zone rurale plus particulièrement où on connaît des difficultés à assurer la continuité des soins.

 

Je ne reprendrai pas toutes les mesures de la résolution puisque vous les avez expliquées et que nous les avons approuvées. Je voudrais tout de même soulever que l'un des intérêts du travail en commission est qu'il a mis en évidence, à travers les auditions, une situation de pénurie de médecins généralistes à certains endroits, dans certaines zones rurales mais aussi dans certains quartiers défavorisés. L'ensemble des parlementaires, donc l'ensemble des partis politiques et des Communautés l'ont entendu. Souvent, on considère qu'il n'y a pénurie que du côté francophone et qu'il s'agit d'une fausse pénurie. Vous nous avez permis en commission d'aborder le sujet de manière globale et beaucoup plus constructive.

 

C'est la raison pour laquelle nous avons soutenu cette résolution. De la même manière, nous soutenons l'obligation de considérer la médecine générale comme une spécialisation de soins de première ligne, avec la même valeur que n'importe quelle autre spécialisation, pour que les étudiants s'inscrivent dans des études aboutissant à la médecine générale. Aujourd'hui, les étudiants sont davantage séduits par des spécialisations plus techniques qui devraient plutôt avoir leur place dans les hôpitaux.

 

Ceci me permet de remettre la proposition qui a été adoptée dans un contexte global. Le prochain gouvernement devra ouvrir la discussion et la réflexion sur la réorganisation des soins de première ligne entre les médecins généralistes, les spécialistes mais aussi les infirmiers et les infirmières qui sont amenés à poser des actes autrefois du ressort exclusif des médecins généralistes.

 

Cette réorganisation ne pourra pas se faire sans tenir compte du rôle de régulateur endossé par le politique. Autrement dit, le politique a un rôle à jouer pour garantir des soins de qualité, accessibles à tous, quel que soit le lieu de résidence, les conditions socio-économiques et l'état de santé des patients. C'est une démarche supplémentaire et collective, qui viendra s'ajouter aux dispositions déjà prévues dans la proposition de résolution.

 

Mme Lambert a raison lorsqu'elle dit que nous avons pu discuter de la difficulté de la situation et de la capacité pour les médecins généralistes en zone rurale d'exercer leur profession et de rencontrer les besoins des patients. Nous avons pu travailler sans discuter des quotas et du numerus clausus mais il faudra néanmoins aborder ces sujets. Il faudra reconnaître des deux côtés de la frontière linguistique qu'il y a pénurie de médecins généralistes et que le politique a un rôle à jouer en la matière pour garantir cette accessibilité aux soins, quelle que soit la Région où l'on habite. En effet, un citoyen malade reste un malade quelle que soit la Communauté à laquelle il appartient. Il en va de même pour les médecins qui rencontrent ces difficultés et qui s'expriment d'ailleurs de plus en plus. Enfin, nous allons également être confrontés à une révision de la notion d'accessibilité aux soins permanente et donc à l'organisation des gardes.

 

Dans la résolution, vous abordez l'organisation des gardes en zone rurale où les distances sont grandes et où il faut pouvoir encourager des méthodes innovantes, groupées pour assurer les gardes. Mais nous allons également être confrontés au concept de disponibilité et de réponse du médecin quand un patient estime avoir besoin de soins. Faut-il que le médecin se rende systématiquement au domicile du patient ou peut-on tolérer l'existence d'intermédiaires et d'évaluations de la pertinence des demandes?

 

Les chantiers sont donc nombreux. Votre résolution a permis d'obtenir une forme de consensus au sein de la commission de la Santé, mais elle nous oblige à travailler plus en profondeur. Les écologistes ne manqueront évidemment pas de poursuivre ce travail.

 

05.07  Maggie De Block (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, heren ministers, het is jammer dat de aantrekkelijkheid van het huisartsberoep in deze woelige communautaire tijden moet worden behandeld als een fait divers. Ik zeg dat als een van de weinige praktiserende huisartsen in ons halfrond. Het belang van de eerstelijnsgezondheidszorg kan niet ontkend worden. De huisarts is en blijft het eerste aanspreekpunt van patiënten in ons systeem. Het is dan ook essentieel dat het beroep aantrekkelijk blijft.

 

Kenmerkend is dat momenteel zowel in grote steden als in dunbevolkte gebieden er reeds een tekort aan huisartsen is. De moeilijke werkomstandigheden maken het ook voor jongere mensen, die nu een keuze moeten maken tussen voortstuderen of huisarts worden, zeer moeilijk om aan het beroep te beginnen. Het huisartsberoep is dus dringend aan een herwaardering toe.

 

De herwaardering slaat op de rol van de huisarts, de wijze waarop hij wordt benaderd in het onderwijssysteem tijdens de opleiding geneeskunde, de financiële verloning van de huisarts, de verlaging van de administratieve lasten en het wegwerken van een aantal knelpunten. Collega’s, omdat ik weet dat u nu allen met andere zaken bezig bent, zal ik mij beperken tot twee essentiële onderdelen.

 

Ten eerste, de herwaardering van de intellectuele akte is een steeds terugkerend zeer. Te veel is ons betalingssysteem de jongste jaren toegespitst op de vergoeding van technische prestaties. Het praten met de patiënt, het stellen van een klinische diagnose op basis van anamnese en onderzoek zijn in de vergeetput geraakt. Nochtans weten wij dat dat in deze tijden van steeds meer stressproblemen, problemen van psychosomatische aard zeer belangrijk is. Vaak is een goed gesprek meer waard dan een pot pillen. Die intellectuele prestaties zijn ondergewaardeerd.

 

Ik heb dan ook jaren geleden met toenmalig collega Jo Vandeurzen een wetsvoorstel ingediend om een commissie op te richten bij het RIZIV voor de herijking van de nomenclatuur. Mevrouw de minister, het is spijtig – daarover hebben we het ook al een aantal keren gehad – dat door allerlei manipulaties die commissie bij het RIZIV maar zo moeilijk op gang komt. Ik weet dat het uw fout niet is en ik zal u dat dan ook niet verwijten.

 

Ten tweede, de huisarts werkt met publieke middelen. Het is dus normaal dat hij voor de consumptie daarvan, voor de kostprijs daarvan – we weten dat gezondheidszorg duur is – verantwoording moet afleggen. Dat die verantwoording altijd gepaard moet gaan met zo’n administratieve rompslomp, is voor velen echter een doorn in het oog. Ik verwijs nog maar naar de vergadering van gisterenavond met de lokale artsen, waarbij de zorgtrajecten voor diabetes en nierinsufficiëntie – dat zijn er maar twee – besproken werden. Het is ongelooflijk hoeveel papier daaraan te pas komt. Wij zien eerlijk gezegd door de bomen het bos niet meer.

 

Ik wil ook het belang van de huisartsenverenigingen onderstrepen. Ik vind dat zij een grotere rol moeten krijgen in de aanpak van problemen en de organisatie. Zij staan veel dichter bij de lokale problematiek, zij kunnen beter inschatten wat er met de patiëntenpopulatie aan de hand is. Dat geldt mijns inziens ook voor preventieve gezondheidsacties, waarbij de huisartsen kunnen worden ingeschakeld. Ik wijs bijvoorbeeld op de recente vaccinaties tegen de pandemie van de zogenaamde Mexicaanse griep. De huisartsen hebben daarbij een cruciale rol gespeeld. Dat kan navolging krijgen.

 

Ik hoop dat dankzij de resolutie, al was het maar voor een korte tijd, de belangrijke rol van de huisarts in de gezondheidszorg zal worden benadrukt en dat de volgende regering er ook de nodige aandacht aan zal besteden. De Open Vld-fractie steunt volmondig de resolutie.

 

05.08  Luc Goutry (CD&V): Mijnheer de voorzitter, collega’s, mevrouw de minister, met mijn volle waardering richt ik mij tot onze collega, de heer Clarinval.

 

Ook van onze fractie krijgt u de volle waardering, collega, omdat u onderhavig initiatief hebt genomen voor een groep belangrijke actoren in de gezondheidszorg, namelijk de huisartsen. U hebt de intentionele actie ondernomen via een resolutie de aandacht te vragen voor de moeilijke positie van de huisartsen, ook in landelijke gebieden.

 

U weet dat wij daarover een goede discussie gevoerd hebben in de commissie. Wij hebben nogal wat teksten geamendeerd, maar steeds met de bedoeling er, met u, voor te zorgen dat er een signaal zou komen aan de regering en aan iedereen in de gezondheidszorg dat wij de huisartsen zeer belangrijke spelers vinden.

 

Ik blijf herhalen, collega, zoals toen dat we, mijns inziens, met dergelijke voorstellen niet te ver mogen gaan, in de zin dat het Parlement de rol van het klassieke gezondheidsoverleg niet kan overnemen. Het zal u bekend zijn dat sinds vele jaren alles wat te maken heeft met de contingentering en met de organisatorische aspecten van de gezondheidsberoepen, bij uitstek materie is voor intern overleg onder andere in de Medicomut en de klassieke organen van het RIZIV.

 

De uitzondering van uw initiatief niet te na gesproken, is het voor de toekomst goed dat wij de bedoelde lijn blijven volgen, om de wetgever niet in de plaats van de actoren te laten treden. Zij moeten immers uiteindelijk onderling en met elkaar het beste patroon en de beste organisatievorm afspreken.

 

Ten tweede stel ik vast dat er inderdaad problemen zijn op het vlak van de attractiviteit van het huisartsenberoep in landelijke gebieden, gezien de soms weinig attractieve streken. Ik veronderstel dat zulks voor Wallonië en voor het diepe zuiden, de provincie Luxemburg en andere streken, nog meer het geval is dan bij ons. In Vlaanderen bevinden de gemeenten zich immers nog dicht bij elkaar. Vlaanderen is één groot stadsgewest, terwijl er in Wallonië nog meer geïsoleerde dorpen te vinden zijn, waardoor het moeilijk is er ter plaatse de eerstelijnsgezondheidszorg via de huisarts te doen functioneren.

 

Ik sta voor voornoemde problematiek open en heb er ook alle begrip voor. Alleen moeten wij ons realiseren dat ook de grote steden steeds meer problemen op het vlak van de huisartsen hebben. Grote steden zoals Brussel en Luik hebben buurten die soms moeilijk toegankelijk zijn. Vooral de allochtone buurten zijn voor onze klassieke gezondheidszorg sowieso al minder toegankelijk. Zij zijn echter ook voor de verschillende actoren van het gezondheidszorgsysteem minder toegankelijk.

 

Daarom moeten wij, tezelfder tijd met uw actie, de aandacht blijven vestigen op de moeilijke positie en het weinig attractieve aspect, om eerstelijnsgezondheidswerkers, in casu ook huisartsen, in de grote steden te laten functioneren en om ook in de grote steden ervoor te zorgen dat er een goede spreiding is, zodat de mensen overal en op de best mogelijke manier van de eerstelijnsgezondheidszorg gebruik kunnen maken.

 

Collega’s, wij kunnen nu overgaan tot de uitvoering van de resolutie van de heer Clarinval, die de aandacht voor de problematiek van de regering vraagt. Wellicht zal dat ook een opdracht voor de volgende regering zijn. Mijnheer Clarinval, misschien moet straks ook een bepaling ter zake in het regeerakkoord verschijnen. Het zal echter vooral belangrijk zijn dat u tezelfdertijd actie blijft ondernemen bij de geëigende organen, die zich om de huisartsen en de organisatie van het huisartsenberoep bekommeren. Het gaat inzonderheid om de kringen voor huisartsen en de verschillende overlegorganen.

 

Op voornoemd vlak zult u mijn volledige steun genieten. Ik heb trouwens ook het mandaat van mijn fractie om u in uw betrachting te steunen en er op de best mogelijke manier voor te zorgen dat overal in ons land het huisartsenberoep zo dicht mogelijk bij en goed bereikbaar voor de mensen is en dat er een evenwichtige spreiding is. Wij hoeven niet te komen tot vestigingswetten of programmatiestructuren. Wij moeten ervoor zorgen dat wij de behoeften ter zake door de huisartsen goed kunnen laten invullen. Ik steun in die zin absoluut uw initiatief, waarvoor ik u, ook namens mijn fractie, proficiat wens.

 

05.09  Catherine Fonck (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, chers collègues, nous avons déjà longuement discuté de ce dossier en commission. Luc Goutry l'a d'ailleurs rappelé: une série d'amendements ont été déposés, par mon groupe également. C'est un travail constructif qui a pu être accompli.

 

Je ne serai pas très longue et ne reprendrai pas tout ici, mais je voudrais insister sur quelques points. En premier lieu, la question ne concerne pas seulement les zones rurales. Nous le savons par la pratique du terrain: c'est aussi dans les zones urbaines et périurbaines qu'il faut rendre cette activité plus attrayante, car des pénuries y sont également constatées. Néanmoins, ce n'est pas qu'un problème de pénurie transitoire. Si nous regardons la pyramide des âges de l'ensemble des médecins généralistes, tant au Nord qu'au Sud du pays, nous pouvons constater un renversement particulièrement inquiétant. Cela laisse présager que ce phénomène risque de perdurer.

 

Nous nous rejoindrons tous sur les balises à poser. Il s'agit évidemment de l'accessibilité des soins, mais aussi de leur continuité. Pour ce qui concerne le volet des gardes – qui n'est peut-être que la partie émergée de l'iceberg, mais n'en reste pas moins un réel problème –, on remarque que certaines d'entre elles ne peuvent plus être garanties ou, du moins, le sont dans de grandes difficultés.

 

Toute une série d'initiatives existent sur le terrain. Elles précèdent bien souvent, reconnaissons-le, le politique. Alors, essayons de ne pas réinventer l'eau tiède, mais tentons plutôt de soutenir les diverses initiatives, qui s'appliquent parfois mieux dans certaines régions que dans d'autres.

 

Bien entendu, le cdH soutiendra cette proposition de résolution. Mon groupe a défendu une série d'amendements. Nous avons travaillé collectivement à l'amélioration de ce texte. Mais je voudrais insister sur des chantiers de deux ordres. Premièrement, il convient de ne pas perdre de vue la question du contingentement. En effet, la situation risque de s'aggraver. Par conséquent, cette question devra être inscrite dans l'agenda politique du futur gouvernement.

 

Le deuxième chantier est la revalorisation de l’acte intellectuel. Cette question ne concerne pas que les médecins généralistes mais également, pour ne prendre que quelques exemples parmi les médecins spécialistes, les gériatres, les oncologues et les pédiatres.

 

On ne peut travailler dans une dynamique globale de la santé en faisant des différences entre les acteurs. On pourrait même y joindre les infirmiers afin d’arriver à une dynamique d’ensemble. Ce n'est que de cette manière que nous pourrons continuer à améliorer chaque jour les soins de santé qui sont, bien évidemment, une priorité.

 

05.10  Maya Detiège (sp.a): Mijnheer de voorzitter, ik stond er eerlijk gezegd enorm versteld van dat wij vandaag nog deze discussie zouden houden. Ik dacht dat er een crisis was in dit land en dat wij op 13 juni waarschijnlijk verkiezingen zullen hebben. Ik vind dit een enorm spektakel.

 

Ik hoor mensen van de meerderheid zeggen: “MR, proficiat. Goed bezig.” Anderzijds willen de mensen van de meerderheid in de coulissen, als het gaat over BHV, mekaar lynchen. Toch doen wij vandaag rustig verder. Ik wil hier dan ook een aantal punten aanhalen.

 

Wij hebben in de commissie heel goed gewerkt. De huisartsen spelen een heel belangrijke rol in ons land. Zij staan centraal in de eerstelijnsgezondheidszorg. Als partij zullen wij die resolutie natuurlijk steunen. Wij hebben er aan meegewerkt en een aantal punten zelfs verbeterd. Ik denk bijvoorbeeld aan het geven van een signaal om de administratieve lasten te verminderen.

 

Ik stel mij echter de vraag wat hiermee zal gebeuren als wij dit zullen goedkeuren. Een resolutie is louter een advies aan een regering die ontslagnemend is. Wat is de meerwaarde van dit debat vandaag? Ik wil het gerust goedkeuren. Wij zullen echter verkiezingen krijgen en een nieuwe regering. Ik wil dan ook het signaal meegeven dat wij als partij erop zullen toezien dat wat vandaag wordt goedgekeurd daadwerkelijk wordt meegenomen naar de volgende, echte regering in dit land.

 

Dat is alles wat ik vandaag wil meegeven. Dit is goed voor de huisartsen, maar dit is geen goede manier van werken in het Parlement.

 

De voorzitter: Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

 

De bespreking is gesloten.

La discussion est close.

 

Er werden geen amendenten ingediend of heringediend.

Aucun amendement n'a été déposé ou redéposé.

 

De stemming over het voorstel zal later plaatsvinden.

Le vote sur la proposition aura lieu ultérieurement.

 

06 Wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat de aanwijzing van tot de inruststelling toegelaten magistraten als plaatsvervangende magistraten betreft (270/5-7)

06 Projet de loi modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne la désignation de magistrats admis à la retraite en tant que magistrats suppléants (270/5-7)

 

Geamendeerd door de Senaat

Amendé par le Sénat

 

Overeenkomstig artikel 87 van het Reglement wordt geen algemene bespreking in plenaire vergadering gewijd aan een wetsontwerp dat door de Senaat naar de Kamer is teruggestuurd, tenzij de Conferentie van voorzitters anders beslist.

Conformément à l'article 87 du Règlement, les projets de loi renvoyés à la Chambre par le Sénat ne font plus l'objet d'une discussion générale en séance plénière, sauf si la Conférence des présidents en décide autrement.

 

06.01  Olivier Hamal, rapporteur: Monsieur le président, je m'en réfère à mon rapport écrit.

 

Bespreking van de artikelen

Discussion des articles

 

De voorzitter: Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie verbeterde tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (270/7)

Nous passons à la discussion des articles. Le texte corrigé par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (270/7)

 

Het wetsontwerp telt 4 artikelen.

Le projet de loi compte 4 articles.

 

Er werden geen amendementen ingediend.

Aucun amendement n'a été déposé.

 

De artikelen 1 tot 4 worden artikel per artikel aangenomen.

Les articles 1 à 4 sont adoptés article par article.

 

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

 

07 Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 1 maart 2000 tot oprichting van een Instituut voor bedrijfsjuristen (2467/1-4)

07 Projet de loi modifiant  la loi du 1er mars 2000 créant un institut des juristes d'entreprise (2467/1-4)

 

Algemene bespreking

Discussion générale

 

De algemene bespreking is geopend.

La discussion générale est ouverte.

 

07.01  Éric Libert, rapporteur: Monsieur le président, si vous le permettez, je pourrais faire un bref rapport au départ de mon banc.

 

Le président: Je vous en prie.

 

07.02  Éric Libert, rapporteur: Monsieur le président, chers collègues, l'objectif de ce projet de loi est de donner accès aux personnes qui travaillent pour des organismes tels que des mutualités, des universités, des hôpitaux, donc des organismes qui ne relèvent pas au sens strict de la notion d'entreprise, notion à laquelle est limitée la loi actuelle du 1er mars 2000.

 

Désormais, les personnes qui travaillent pour des organismes pourront ainsi participer aux formations dispensées par l'Institut et pourront, en tant que membres, également utiliser le réseau mis à disposition par ledit Institut.

 

Pour le surplus, je me réfère à mon rapport écrit.

 

Présidente: Corinne De Permentier, première vice-présidente.

Voorzitter: Corinne De Permentier, eerste ondervoorzitter.

 

De voorzitter: Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

 

De algemene bespreking is gesloten.

La discussion générale est close.

 

Bespreking van de artikelen

Discussion des articles

 

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2467/4)

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2467/4)

 

Het wetsontwerp telt 2 artikelen.

Le projet de loi compte 2 articles.

 

Er werden geen amendementen ingediend.

Aucun amendement n'a été déposé.

 

De artikelen 1 en 2 worden artikel per artikel aangenomen.

Les articles 1 et 2 sont adoptés article par article.

 

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

 

08 Wetsvoorstel tot instelling van een verbod op het dragen van kleding die het gezicht volledig dan wel grotendeels verbergt (2289/1-7)

- Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek inzake de invoering van een verbod op het dragen van gelaatverhullende gewaden in openbare ruimten en op openbare plaatsen (433/1-3)

- Wetsvoorstel betreffende de uitoefening van de vrijheid van gaan en staan op de openbare weg (2442/1-3)

- Wetsvoorstel houdende instelling van een verbod tot het overmatig bedekken van het gelaat (2495/1-2)

08 Proposition de loi visant à interdire le port de tout vêtement cachant totalement ou de manière principale le visage (2289/1-7)

- Proposition de loi insérant dans le Code pénal une disposition interdisant de porter dans les lieux et espaces publics des tenues vestimentaires masquant le visage (433/1-3)

- Proposition de loi sur l'exercice de la liberté d'aller et venir sur la voie publique (2442/1-3)

- Proposition de loi interdisant de se couvrir le visage de manière excessive (2495/1-2)

 

Voorstellen ingediend door:

Propositions déposées par:

- 2289: Daniel Bacquelaine, Xavier Baeselen, Françoise Colinia, Corinne De Permentier, Daniel Ducarme, Denis Ducarme, Eric Libert

- 433: Filip De Man, Bart Laeremans, Bert Schoofs, Annick Ponthier

- 2442: Georges Dallemagne, Catherine Fonck, Christian Brotcorne, Josy Arens

- 2495: Leen Dierick, Michel Doomst, Luc Peetermans

 

Ik stel u voor een enkele bespreking aan deze vier wetsvoorstellen te wijden. (Instemming)

Je vous propose de consacrer une seule discussion à ces quatre propositions de loi. (Assentiment)

 

Algemene bespreking

Discussion générale

 

De algemene bespreking is geopend.

La discussion générale est ouverte.

 

Mme Jacqueline Galant s’en réfère à son rapport écrit.

 

08.01  André Frédéric (PS): Madame la présidente, monsieur le premier ministre, madame la ministre, chers collègues, le port du voile intégral est pour mon groupe une des expressions les plus noires de la soumission de la femme. Il faut le dire sans hésiter: le voile intégral n'est pas un symbole religieux, il est le symbole de la soumission, de la réclusion des femmes. Cela fait déjà quelque temps que l'interdiction du port du voile dans l'espace accessible au public est en discussion dans la société. Personne ne reste indifférent à ces images de femmes dont on ne distingue que les yeux et au symbole d'inégalité qu'elles représentent.

 

Aujourd'hui, le débat s'est déplacé vers le champ politique. Il faut souligner que cette proposition de loi a été adoptée à l'unanimité par la commission de l'Intérieur de notre Parlement. Lors des discussions, s'est dégagé un consensus quant au principe de l'interdiction du port du voile intégral dans l'espace public. Des différences sont toutefois apparues sur la forme. Fallait-il légiférer au niveau fédéral ou fallait-il laisser le soin aux communes de prendre des règlements communaux? Au final, ce texte répond à ces deux préoccupations; j'y reviendrai.

 

Tout d'abord, sur le principe même de l'interdiction du port du voile intégral dans l'espace public, trois aspects sont fondamentaux pour mon groupe: le respect du droit des femmes, le vivre ensemble dans la société et la sécurité publique. Pour mon groupe, interdire le port du voile intégral est lié tout d'abord au droit des femmes qu'il faut réaffirmer sans cesse. Les femmes sont libres et les égales des hommes, le voile intégral est le symbole de la négation de cette liberté et de cette égalité. Interdire la burqa dans l'espace accessible au public, c'est réaffirmer haut et fort l'égalité et la liberté des femmes. Nous devons repousser ces idéologies qui ne sont pas liées à une religion et qui tentent d'imposer dans l'espace public un symbole des rapports hommes-femmes fondés sur la domination, la pression et même la menace, ce qui est proprement inadmissible.

 

On peut mettre en exergue dans cette optique la question de la dignité des personnes. Peut-on laisser un individu revendiquer dans l'espace public un tel signe d'asservissement qui porte atteinte de la sorte à sa propre dignité? Pour mon groupe, il est clair que non. Mon groupe refuse d'entendre que cette proposition porterait atteinte à la liberté religieuse. Je le répète: pour nous, le voile intégral n'est pas un symbole de liberté religieuse, c'est un symbole de soumission.

 

En résumé, nous devons et pouvons opposer un refus à l'expression sur la voie publique d'idéologies ou de systèmes de pensée qui nient l'idée de progrès, de civilisation, de démocratie, d'égalité entre les sexes. À l'heure où des débats importants sont menés pour tendre à une égalité réelle entre les hommes et les femmes, notamment en matière de salaires, ce débat semble être un anachronisme, pour ne pas dire une régression, un retour vers l'obscurantisme.

 

La dimension du vivre ensemble est essentielle. Le visage découvert est tout de même le premier élément du dialogue et du respect de l'identité.

 

On ne peut pas ignorer non plus la dimension sécuritaire. Il faut reconnaître que le port du voile intégral dans l'espace accessible au public est susceptible de porter atteinte à l'ordre public parce qu'il permet de dissimuler son visage, mais pas seulement: au quotidien, il empêche toute identification.

 

Voilà, monsieur le président, madame la ministre, chers collègues, la position de mon groupe quant au fond.

 

Sur la modalité de l'interdiction, mon groupe a toujours privilégié la mise en place de règlements communaux pour régler le problème. Pour expliquer notre position, je tiens à citer en exemple le système en vigueur à la Ville de Bruxelles, c'est-à-dire un système d'amende administrative communale qui, aujourd'hui, fonctionne très bien, nous dit-on, et a démontré son efficacité et sa rapidité.

 

Les propositions dont nous débattons aujourd'hui rencontrent bien notre préoccupation. C'est pourquoi nous nous y rallions. En effet, non seulement elles prévoient une interdiction générale via le Code pénal du port du voile intégral sur la voie publique, mais elles prévoient également, et ce grâce à l'amendement déposé par la majorité, une interdiction au niveau communal qui permettrait, le cas échéant, si le parquet ne poursuivait pas, de procéder à des sanctions administratives.

 

Mon groupe votera donc en faveur de ce texte.

 

J'aimerais toutefois attirer votre attention sur une politique d'explication en la matière. Le but de cette loi n'est pas de stigmatiser une communauté en particulier à cause de sa foi et des ses croyances. Je répète que cette loi ne concerne pas le domaine de la religion et de sa pratique; elle concerne l'expression du respect du droit des femmes, la sécurité publique et le vivre ensemble au sein de la société.

 

Madame la présidente, chers collègues, je terminerai en rappelant, au nom de mon groupe, que nous nous opposerons toujours à ceux qui utilisent les libertés démocratiques pour les retourner contre la démocratie.

 

08.02  Filip De Man (VB): Mevrouw de voorzitter, het Vlaams Belang is bijzonder verheugd dat hier vandaag een verbod op de boerka en de nikab wordt goedgekeurd. Dat is een eerste stap in de strijd tegen de islamisering, een akelig verschijnsel waarvoor het Vlaams Belang nu al vele jaren waarschuwt.

 

Ook in dit dossier wordt het nut van een rechtlijnige oppositiepartij bewezen, net zoals dat bijvoorbeeld het geval was met betrekking tot de nultolerantie die onlangs in de gettowijken werd ingesteld, het hoofddoekenverbod in de scholen en zelfs de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde.

 

Ik geef toe dat het decennia geleden de Volksunie was die als eerste wetsvoorstellen ter zake indiende, maar het is het Vlaams Belang dat in de recente politieke geschiedenis telkens weer op die nagel klopte en hier voorstellen indiende.

 

Ons eerste voorstel dateert van 1988. De andere Vlaamse partijen die zich nu fier op de borst kloppen, Michel Doomst, kwamen slechts jaren daarna.

 

Terug naar de strijd tegen de islamisering. Wij zijn tevreden dat nu een eerste aanzet wordt gegeven tot het creëren van een sfeer waarin het islamfundamentalisme zich niet langer welkom voelt in onze contreien. Ook hierin waren wij de trendsetter. Al in 2004 diende het Vlaams Belang een wetsvoorstel in tot invoeging in het Strafwetboek van een verbod op het dragen van gelaatsverhullende gewaden in openbare ruimten en op openbare plaatsen.

 

De anderen volgen nu eindelijk. Weliswaar doen sommigen dat noodgedwongen en een beetje tegen heug en meug. Ik verwijs bij wijze van voorbeeld naar de houding van minister van Binnenlandse Zaken Turtelboom van Open Vld die in maart – minder dan twee maanden geleden – nog tegen het boerkaverbod was.

 

Ik stelde haar de parlementaire vraag, en ik citeer: "Meent u niet dat het nuttig zou zijn om een wet in te voeren die, zoals bijvoorbeeld in Frankrijk, het dragen van de boerka verbiedt, te meer daar onze samenleving meer en meer geplaagd wordt door dit verschijnsel? Moet ook de nikab, die slechts een spleet openlaat voor de ogen, en die jammer genoeg ook meer en meer te zien is in onze samenleving in onze grootsteden, niet onder hetzelfde verbod vallen?"

 

Het antwoord van minister Turtelboom luidde als volgt, ik citeer uit de Vragen en Antwoorden van 8 maart 2010, pagina 411: "Het maatschappelijk debat omtrent deze materie is zo divers dat het mij niet aangewezen lijkt op dit ogenblik een stringente regelgeving in te voeren." Dixit een niet-onbelangrijk lid van de toch wel heel Open Vld.

 

Collega’s, wij moeten in deze kwestie nog verder gaan. Het volstaat te luisteren naar de regelrechte haatpreek van de voorzitter van de Belgische Moslimraad, Nordine Taouil, die zeer onlangs publiek is geraakt. Nordine Taouil zegt daarin tegen zijn volgelingen de afschuwelijkste dingen over ons, westerlingen, de kuffar. Hij zegt ook hatelijke zaken over de vrouwen en de joden enzovoort. De geïnteresseerde collega’s kunnen de link naar de uitzending van de haatpreek terugvinden op mijn webstek.

 

Beste collega’s, daarmee wil ik zeggen dat dit voorstel alleen een eerste stap kan zijn en dat het Vlaams Belang – dat wordt vandaag opnieuw bewezen – wel degelijk een essentiële rol speelt in het politiek bestel van dit land. Het Vlaams Belang kan de andere partijen gelukkig nu en dan dwingen om een moedige en noodzakelijke maatregel te nemen. Als straks een meerderheid van de Kamer de groene knopjes indrukt, zal het eerste boerkaverbod ter wereld van kracht worden, dankzij de voortrekkersrol van het Vlaams Belang.

 

08.03  Daniel Bacquelaine (MR): Madame la présidente, chers collègues, nous allons procéder aujourd’hui à un vote qui était attendu la semaine dernière. Beaucoup de médias internationaux étaient d’ailleurs présents. Certains ont cru que c’était pour la démission du gouvernement. Non! Les médias internationaux présents la semaine dernière voulaient assister au débat et au vote sur l’interdiction de la burqa et du niqab. C’est dire si ce vote revêt une grande importance. Nous sommes le premier pays européen à prendre ce problème à bras-le-corps. La France nous suivra sans doute très prochainement.

 

Il me paraît utile d’éclaircir la position de chacun sur ce dossier délicat. Le texte que nous vous proposons aujourd’hui précise qu’il s’agit d’interdire le port de vêtements qui cachent totalement ou quasi totalement le visage. Derrière ce libellé et cette sémantique, on sent bien qu’il s’agit de se mettre en conformité avec une certaine règle de constitutionalité. Il ne s’agit évidemment pas d’introduire une discrimination. Nous optons pour un libellé qui précise que le fait répréhensible est d’empêcher d’être identifiable ou reconnaissable. Ce principe nous semble extrêmement important. De fait, une société dans laquelle certains s’arrogent le droit de voir l’autre sans être vu soi-même est une société difficilement viable à terme. Je dis souvent, de manière un peu radicale et, je l’avoue, un peu réductrice, qu’une société dans laquelle tout le monde serait masqué, dans laquelle plus personne ne serait reconnaissable et dans laquelle la réciprocité ne serait plus possible, ne serait pas viable.

 

Nous jugeons utile d’accorder une attention particulière à cette citation d'Emmanuel Levinas qui dit ceci: "C’est par le visage que se manifeste l’humanité". C’est une question de sociabilité ou de "socialité", pour reprendre un néologisme à la mode. C’est une façon d’assurer, dans la société, la reconnaissance mutuelle. Il y a bien entendu un aspect sécurité. Nous ne le nions pas. L’aspect sécurité est important; il fonde d’ailleurs la motivation du texte et nous inscrit dans le droit fil d’une proposition parfaitement constitutionnelle qui n’entraîne aucune discrimination, quelle qu’elle soit.

 

Hormis cet aspect sécurité, il y a un aspect de sociabilité et de vivre ensemble. C’est un thème important. Notre pays connaît effectivement, ces derniers jours, des difficultés entre les communautés.

 

Nous savons que le vivre ensemble est essentiel.

 

Manifestement, les dérives auxquelles nous assistons dans nos sociétés démocratiques quant au port de certains vêtements, qui n’ont rien de religieux et qui s’inscrivent dans un prosélytisme de nature plus politique, nous paraissent devoir requérir une certaine fermeté ainsi que le placement de balises qui encadrent la possibilité de porter ce type de vêtements.

 

Dans la sphère privée, chacun fait ce qu’il veut, bien entendu. Dans l’espace public, il me paraît nécessaire de prendre un certain nombre de mesures pour assurer le vivre ensemble.

 

Au-delà de cela, ce qui est en jeu aujourd’hui, c’est le refus d’une société fondée sur le communautarisme. C’est le refus d’une société basée sur l’exclusion. C’est le refus d’une société dans laquelle, finalement, chaque communauté ou chaque groupe se développerait pour son propre compte sans tenir compte de l’ensemble dans lequel il vit. Cette façon de voir les sociétés évoluer vers un certain communautarisme nous inquiète, disons-le clairement. Nous pensons que ce modèle ne permet pas une réelle interculturalité.

 

Le multiculturalisme et sa dérive communautariste est un modèle de société basé sur le relativisme culturel, sur des accommodements raisonnables, sur la possibilité de vivre chacun selon ses propres règles et non pas selon les règles de tous. Au contraire, nous opposons à ce modèle un modèle basé sur le respect réciproque, sur l’égalité des droits et des devoirs et sur un certain nombre de valeurs fondamentales universelles que nous considérons comme valables en tout temps et en tout lieu, quelles que soient les cultures, les origines et les convictions.

 

Ce socle de valeurs universelles comprend notamment l’égalité de l’homme et de la femme. C’est une valeur pour laquelle nos sociétés se sont battues au cours des deux siècles passés. C’est une valeur pour laquelle des sociétés, des hommes et des femmes, se battent encore à l’heure actuelle dans de nombreux pays. C’est une valeur pour laquelle certains meurent encore aujourd’hui.

 

Nous ne pouvons que soutenir le combat de ceux qui affirment la nécessité de l'égalité entre les hommes et les femmes. Or, le fait d’enfermer la femme dans une burqa ou dans un niqab me paraît fondamentalement contraire à cette égalité.

 

Nous ne considérons pas que voter cette loi nous absolve d'une réflexion continue sur ce problème de choix de modèle de société, choix que nous voulons proposer dans toutes les assemblées parlementaires. Cela concerne également le port du voile et des insignes religieux, philosophiques et politiques à l'école. Cela concerne par ailleurs la notion d'impartialité de l'État, des administrations et de tous ceux qui exercent une mission de service public, qui doivent assurer et garantir un traitement égal à tous les citoyens.

 

C'est dans cet esprit d'une référence forte aux valeurs universelles et aux valeurs fondamentales que nous nous réjouissons de l'unanimité qu'a recueilli cette proposition de loi en commission de l'Intérieur et que nous nous réjouissons du vote de notre Assemblée pour bannir un vêtement, un insigne, une attitude, un comportement contraire aux valeurs que nous voulons défendre.

 

08.04  Leen Dierick (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, beste collega’s, reeds geruime tijd wordt publiek het debat gevoerd over het kledingverbod dat vandaag ter stemming voorligt. We staan in dit debat niet alleen. In al de ons omringende landen wordt immers nagedacht over de wenselijkheid een verbod in te stellen om binnen de publieke ruimte kleding te dragen die het gezicht volledig dan wel grotendeels bedekt houdt.

 

We kunnen met genoegen vaststellen dat dit voorstel in ons land unaniem werd goedgekeurd in de bevoegde commissie. We zijn dan ook het eerste Europese land dat dergelijk verbod goedkeurt. We zijn er van overtuigd dat dit een heel sterk signaal is en vooral ook de wens van de samenleving in ons land beklemtoont dat wij hier in België in een westerse samenleving met een grote traditie van tolerantie ook tegenover anderen dergelijke gebruiken niet aanvaarden en niet wenselijk achten.

 

Het voorstel voorziet dus in het strafbaar stellen van het dragen van kleding die het gezicht geheel dan wel grotendeels verbergt. Indien anders bepaald bij wet of bij arbeidsreglementering, of ook door tijdelijke toestemming wegens een gemeentelijke verordening, kan van deze regel afgeweken worden. Daarnaast wordt ook voorzien, op voorstel van CD&V, in een wijziging in de nieuwe Gemeentewet dat bij niet-vervolging door het parket, de gemeenten die dit wensen in hun gemeentelijke reglement alsnog een administratieve sanctie kunnen opleggen aan overtreders van deze strafbepaling.

 

Met het voorstel wordt gekozen om een wettelijke basis te geven aan een algemeen geldend verbod op het dragen van dergelijke kleding. Deze regeling geniet de voorkeur op de huidige regeling waarbij het aan de lokale overheden overgelaten wordt om al dan niet binnen een gemeentelijk reglement in een verbod te voorzien. We zijn immers van mening dat de lokale besturen hierin moeten gesteund worden. Een algemeen geldend verbod, ingesteld bij wet, biedt nu eenmaal een veel sterkere basis om tegen deze praktijken op te treden. De eventuele administratieve afhandeling is in dit geval een sluitstuk op het strafrechtelijk verbod en moet tevens ook een betere afdwingbaarheid garanderen.

 

Waarom zijn we als CD&V ook voorstander van zo’n verbod? Het vrijwaren van de veiligheid is voor ons essentieel. Het is niet zozeer een objectief gevaar dat uitgaat van het dragen van de boerka of nikab, maar veeleer een subjectief onveiligheidsgevoel dat door dergelijke kledij uitgelokt wordt. Binnen het debat over het vrijwaren van de veiligheid is de aanpak van het onveiligheidsgevoel bijzonder belangrijk. We schenken hier bijvoorbeeld heel veel aandacht aan in het raam van het grootstedelijk beleid, door bijvoorbeeld goede verlichting op straten en pleinen en dergelijke meer.

 

Het vermijden van gezichtsverhullende kledij heeft een positieve invloed op het subjectieve veiligheidsgevoel van de mensen. Het gezicht speelt immers een belangrijke rol in het sociaal contact tussen mensen. Wie zich intentioneel onttrekt aan deze sociale interactie, creëert nu eenmaal argwaan tegenover de medemens. CD&V is van mening dat iedereen het recht heeft om bepaalde geloofsovertuigingen en geloofsuitingen te hebben, maar die uitingen moeten wel passen binnen onze normen en waarden, binnen onze maatschappij en binnen onze wetten.

 

Het dragen van gelaatsbedekkende kledij past hier niet in. Daarnaast is het onmiskenbaar zo dat de boerka het symbool bij uitstek is geworden van een intolerante houding tegenover onze westerse samenleving en de vrijheden die hieraan verbonden zijn. Het was tevens ook het symbool voor een regime dat ongelijkheid tussen man en vrouw als regel instelde, een regime dat tegen elke andere vorm van godsdienstbeleving gekeerd was. We hebben gezamenlijk als publieke opinie in zowat alle landen van de wereld een dergelijk regime veroordeeld en de praktijken in Afghanistan aangeklaagd. Welnu, waarom zouden we dan in onze samenleving, in ons straatbeeld dergelijke praktijken goedkeuren en toelaten? Dit voorstel geeft duidelijk aan dat we dit niet willen. Daarom zal onze fractie ook dit voorstel unaniem steunen.

 

08.05  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen!): Mevrouw de voorzitter, collega’s, Groen! steunt het boerkaverbod. We staan als partij voor diversiteit en pluralisme in de samenleving. Zo steunen wij bijvoorbeeld de vrijheid om een hoofddoek te dragen. Ik merk immers in het debat dat de twee dikwijls met elkaar worden vermengd. De vrijheid van godsdienst is in onze samenleving een cruciaal grondrecht waar niet aan geraakt mag worden. We denken echter dat met dit voorstel effectief niet geraakt wordt aan dit grondrecht. Een boerka gaat voor ons te ver. De vrouw wordt door de boerka afgesloten van ieder sociaal contact. Dat maakt integratie onmogelijk. Het is in strijd met fundamentele vrouwenrechten. Een boerka is als een muur die elke communicatie onmogelijk maakt. Bovendien vormt de boerka in de publieke ruimte een probleem op het vlak van veiligheid aangezien de drager niet geïdentificeerd kan worden. Personen die totaal onherkenbaar zijn, zijn in de publieke ruimte niet op hun plaats. Vandaar dat we dit voorstel ook steunen. We betreuren wel dat in de commissie de vraag om dit voorstel voor te leggen aan de Raad van State niet is gevolgd. Dit kon immers nuttig geweest zijn in het totale debat over de richting die we moesten uit gaan. Jammer genoeg is dat advies niet gevraagd. Dat zou nuttig geweest zijn maar toch zullen we dit voorstel steunen.

 

08.06  Georges Dallemagne (cdH): Madame la présidente, madame la ministre, chers collègues, ce sujet peut paraître décalé par rapport à la crise politique que nous traversons aujourd'hui et qui tient en haleine l'ensemble du pays. Programmé la semaine dernière, il n'est pas tout à fait étranger à la manière dont nous concevons notre vivre ensemble.

 

J'aimerais brièvement rappeler les raisons pour lesquelles mon groupe a déposé une proposition de loi d'interdiction de la dissimulation du visage de même que la raison pour laquelle nous nous rallions à la proposition déposée sur les bancs – que nous voterons –, laquelle reprend la partie essentielle de notre dispositif et ajoute des éléments sur proposition du CD&V pour que cette loi soit effective.

 

Eu égard à l'importance du problème, certes, peu de femmes se promènent dans l'espace public couvertes du niqab ou de la burqa, quelques centaines tout au plus. Force est de constater, effectivement, qu'il y a quelques années, on ne trouvait des femmes vêtues du niqab qu'aux abords des grands hôtels. Il s'agissait en général de touristes venant de riches monarchies pétrolières du Golfe. Aujourd'hui, on retrouve des femmes portant ces vêtements dans de tels quartiers, avenue Louise, mais aussi dans d'autres quartiers de Bruxelles, à Verviers, Gand, Anvers ou Charleroi. Leur nombre a été multiplié par un facteur 10 ou 20 en quelques années. Le phénomène est donc neuf, encore marginal, mais il s'accroît rapidement.

 

Ce phénomène choque et inquiète la population. En effet, il représente à notre sens une rupture majeure avec un principe fondamental de notre société qui veut que la communication, même minimale, entre les membres de la société implique la possibilité de voir le visage d'autrui. Ce principe de reconnaissance, d'identification mutuelle, lorsque des êtres humains se trouvent dans l'espace public et qui fait véritablement notre vivre ensemble, est alors rompu.

 

Il faut bien l'admettre, c'est le visage qui incarne très largement l'identité des individus. Il est l'instrument premier de la socialisation. Il est, en quelque sorte, synonyme de personnalité. C'est d'ailleurs le visage, lui seul, et non l'entièreté du corps, que l'on fait apparaître sur nos cartes d'identité et nos passeports. Il est notre identité.

 

Le fait de porter un niqab, une burqa, par choix, par obligation, en raison d'une coutume ou par un militantisme politique, par provocation ou pour de prétendues raisons religieuses, ne change rien à l'affaire.

 

Pour qu'une société existe, nous pensons qu'un lien, même ténu, doit unir les individus. Pour tisser ce lien et plus encore pour le renforcer, il convient à notre sens que les individus puissent interagir entre eux. L'interaction entre les personnes nécessite leur reconnaissance mutuelle. Une personne qui cache son visage à autrui s'isole des autres individus et de la société tout entière. Elle s'exclut du champ social. C'est ce que Mme Elisabeth Badinter, philosophe éminente et grande féministe, appelle un comportement d'automutilation sociale. Elle parle de rupture du pacte social.

 

Elle rappelle que le port du voile intégral représente en quelque sorte, je la cite, "une fin de non-recevoir à tout échange humain". Nous pensons aussi qu'il s'agit d'une forme de déshumanisation inacceptable de la vie dans l'espace public.

 

Mais le port d'un vêtement qui couvre totalement le visage représente aussi une régression choquante au regard du combat des femmes pour leurs droits, leurs libertés et l'égalité des femmes et des hommes car ces êtres sans corps, sans visage, sans identité sexuelle, sans véritable identité publique d'ailleurs, que sont ces personnes totalement dissimulées sous leurs vêtements, se trouvent finalement privés de leur singularité d'être humain. Cette claustration vestimentaire totale constitue de fait pour nous une atteinte flagrante aux valeurs de dignité et d'égalité qui sont les principes fondamentaux de la Charte européenne des droits de l'homme.

 

Faut-il rappeler, comme l'ont fait certains de mes collègues, que le port de la burqa ou du niqab n'est en aucun cas un prescrit coranique. Selon les historiens, il s'agit en réalité de traditions pré-islamiques mises en place il y a plus de 1 500 ans par des sociétés machistes et violentes où les femmes vivaient recluses et sans droit. Ces traditions ont été reprises, poursuivies et renforcées par certains courants intégristes et radicaux de l'islam actuel, comme le salafisme dans la péninsule arabique ou les talibans en Afghanistan.

 

Ces traditions sont par contre totalement absentes – il faut le rappeler – des pays méditerranéens. Le port de la burqa ou du niqab ne vient jamais seul, comme le démontre l'actualité en France et dans les pays où ils sont portés par un grand nombre de femmes. C'est souvent la manifestation la plus visible d'autres atteintes violentes aux droits humains: droit à l'éducation, droit de disposer de son corps, droit à un mariage et à une sexualité librement consentis, droit d'aller et venir librement et liberté d'expression et d'opinion.

 

À titre subsidiaire, nous pensons aussi que la burqa peut poser aussi des problèmes de sécurité publique. L'attaque récente en France l'a démontré, ainsi que l'attentat commis au Pakistan voici quelques jours par des individus dissimulés sous une burqa. On peut aussi facilement imaginer les problèmes que peuvent poser l'accompagnement et la reprise des enfants à l'école ou l'utilisation des transports publics par des femmes non identifiables.

 

Pour nous, les règlements communaux ne sauraient régler valablement un tel problème. Seul le législateur est habilité, dans une société démocratique, à apporter des restrictions à la liberté de mouvement et en conséquence à ériger un comportement en infraction. La multiplicité d'interventions réglementaires locales ne saurait satisfaire à ce principe. De plus, ce serait méconnaître le principe constitutionnel d'égalité devant la loi pour ceux qui, Belges et étrangers, résident en Belgique.

 

À titre d'exemple, en Région bruxelloise dont j'ai réalisé l'inventaire des différents règlements de police, certains indiquent que le port de la burqa est parfois totalement interdit (c'est le cas à la Ville de Bruxelles), totalement autorisé (à Ixelles), interdit sauf pendant les périodes de carnaval et Halloween (Auderghem, Watermael-Boitsfort, Uccle) ou seulement le Mardi gras dans d'autres communes. Cela prouve à suffisance que ces différents règlements ne peuvent répondre aux problèmes qui nous préoccupent.

 

Président: Patrick Dewael, president.

Voorzitter: Patrick Dewael, voorzitter.

 

Le dispositif de la proposition de loi telle qu'amendée aujourd'hui pénalise les personnes qui se présentent dans les lieux publics le visage masqué ou dissimulé d'une manière telle qu'elles ne sont pas identifiables. Le texte ne comporte aucune référence à un vêtement, comme nous le souhaitions. Les sanctions prévues sont minimes, puisqu'il s'agit avant tout d'être dissuasif.

 

La proposition telle qu'amendée permet également, si le procureur du Roi renonce aux poursuites – par exemple, parce que les tribunaux sont encombrés –, d'infliger des amendes administratives sur la base, enfin éclaircie, des règlements communaux.

 

Pour terminer, on a beaucoup parlé des recommandations du Conseil d'État français. Je vais apporter quelques commentaires à ce sujet. Au préalable, je remarque qu'il ne s'agit pas d'un avis, étant donné qu'aucun texte n'avait été soumis à cette instance, mais d'une mission d'étude confiée par le premier ministre sur les fondements sur lesquels une loi d'interdiction pouvait se concevoir. En quelque sorte, il s'agissait d'une mission d'exploration. Dans ses conclusions, le Conseil d'État français fermait une série de portes.

 

D'abord, il a résolument écarté le principe de laïcité comme fondement d'une interdiction, principe qui, selon lui, ne peut être invoqué que pour la neutralité des agents publics dans l'exercice de leurs missions. Nous n'avons donc pas, dans ce texte-ci, emprunté cette voie pour ce qui concerne l'espace public.

 

Il a aussi longuement discuté la question de la sauvegarde la dignité humaine et celle de l'égalité entre les femmes et les hommes, tout en étant moins affirmatif que pour le principe de laïcité. Il a estimé qu'il serait difficile en droit d'interdire à une personne de s'infliger des comportements qui blessent la dignité humaine ou l'égalité entre les femmes et les hommes. Cela paraît peut-être déjà plus discutable, mais ce n'est pas le fondement majeur de la proposition dont nous discutons aujourd'hui.

 

En troisième lieu, le Conseil d'État a envisagé une conception renouvelée et élargie de l'ordre public, qui serait défini comme "les règles essentielles du vivre-ensemble, suivant lesquelles un individu, lorsqu'il se trouve dans un lieu public, ne peut dissimuler son visage au point d'empêcher toute reconnaissance." C'est exactement la piste que nous avons empruntée. Et même si le Conseil d'État, en bout d'analyse, ne la retient pas, car il la considère comme non traditionnelle, c'est la seule qui lui semble intéressante. Encore une fois, c'est celle que nous avons retenue.

 

Enfin, nous serons les premiers en Europe à légiférer sur un sujet important, puisqu'il traite de la manière dont nous vivons ensemble dans une société interculturelle et du partage de valeurs fondamentales.

 

C'est peut-être aussi un message que nous nous adressons à nous-mêmes, que nous adressons également à tous ceux et celles qui sont aujourd'hui tentés de sortir de nos valeurs fondamentales de dignité humaine, d'égalité et de respect des uns et des autres.

 

08.07  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, chers collègues, le débat sur l'interdiction du port d'un vêtement qui cache intégralement le visage de la personne n'est pas le même débat que celui sur l'interdiction ou non du port du voile dans l'espace public ou dans des espaces publics. Il convient d'être attentifs lorsque nous parlons de ce texte de manière à ne pas créer la confusion: c'est bien une autre forme de réflexion à tenir vis-à-vis du voile estimé conforme à l'identité religieuse de certaines personnes. Il s'agit ici d'un autre registre. Si nous avons la volonté de ne pas stigmatiser une partie de la population de notre société, nous devons rester corrects dans les termes que nous utilisons.

 

Ecolo-Groen! soutient évidemment un dispositif qui interdit le recours à ce type de vêtement dans l'espace public: la vie en société demande une visibilité du visage et que la personne soit en situation de relation sociale possible. Pour des raisons de sécurité, chacun doit pouvoir être identifié. La vie en collectivité comprend des règles, de la même manière que les règles en société interdisent de circuler sans aucun vêtement sur la voie publique.

 

Néanmoins, il est également important pour Ecolo-Groen! que les dispositifs que nous adoptons soient corrects et juridiquement valides, valables, et ce sur le long terme. C'est pourquoi les membres d'Ecolo-Groen! ont demandé en commission de prendre le temps de solliciter l'avis du Conseil d'État; en effet, rien n'est pire dans ce genre de situation que de mettre en place un dispositif législatif susceptible d'être critiqué. Dans ce cas, les défenseurs d'autres positions, surtout quand cette défense se pratique dans le non-respect des valeurs de notre vie en société et dans le non-respect des droits de la femme, s'empareraient du dispositif et nous dénieraient tout droit à légiférer à son sujet.

 

Cette demande de consultation du Conseil d'État a été refusée en commission. Il est impossible de la réitérer ici puisque notre parlement sera bientôt dissout et que, de ce fait, le texte deviendra caduc. En revanche, si nous décidons de le relever de caducité, il sera vraiment important; j'espère, dès lors, que l'ensemble des groupes démocratiques accepteront cette démarche au Sénat. Si ledit texte devait être relevé de caducité, il faudra prendre des mesures visant à assurer la sécurité juridique nécessaire pour l'adopter. En outre, si certaines modifications s'avèrent opportunes, il faudra que l'on ait le courage de le modifier pour que les objectifs visés soient atteints.

 

Ma préoccupation est de préserver le respect des personnes, de la collectivité et de la vie en collectivité. Si la sécurité juridique n'est pas assurée, on risque de casser un dispositif et de décrédibiliser le politique, mais aussi de viser des personnes qui ne sont pas concernées par les propositions de loi, mais qui pourraient l'être de manière indirecte suite au dispositif mis en place. Or c'est une conséquence que nous ne pouvons pas assumer. En effet, les personnes qui sont obligées de se couvrir intégralement pour se protéger de la lumière doivent être prises en compte. Des précisions doivent donc être intégrées dans les textes. Je compte vraiment sur la maturité des groupes politiques pour que le Sénat prenne toutes les mesures nécessaires en termes de sécurité juridique.

 

08.08  Denis Ducarme (MR): Monsieur le président, chers collègues, paradoxalement, au regard de ce qui s'est passé en début de séance, on constate qu'une forme d'unanimité est en train de se dégager dans tout le pays. Je suis heureux que cela puisse se faire autour de la proposition du groupe MR déposée déjà en 2004. Il faut reconnaître qu'il a fallu du temps, à savoir six ans, pour créer cette unanimité alors qu'il nous semble à tous, aujourd'hui, très naturel de prendre ces dispositions. Nous avons bien entendu organisé des auditions, des échanges, des discussions, des dialogues, des réflexions dans le cadre du groupe interculturalité que nous avons mis en place au niveau du MR. Ce groupe s'est penché sur la neutralité des lieux accessibles au public, la neutralité de l'espace public et de l'État.

 

Un des premiers effets marquants du travail entamé au Mouvement réformateur est d'avoir réuni en commission l'ensemble des groupes autour de sa proposition. Et ce n'est qu'une question de bon sens, finalement. On a beaucoup parlé ici de philosophie. J'ai entendu un certain nombre de parlementaires évoquer la philosophie. Mais quoi de plus lié au bon sens que demander à des personnes dans une société moderne de demeurer identifiables, de ne pas avoir le visage masqué, que ce soit avec une burqa, un niqab ou une cagoule? L'un des aspects les plus profonds de nos sociétés modernes, de la modernité, c'est l'identité des individus. Avant toute réflexion sur la dignité de la femme, sur l'aspect religieux, il est question de bon sens et d'ordre public par rapport au devoir de chacun de demeurer pleinement identifiable. La première question qui nous a motivés fut celle de l'ordre public.

 

Dans un second temps, dans la réflexion est apparue la question de la religion. Certains ont dit qu'il ne fallait pas que la communauté musulmane se sente stigmatisée. Mais quand va-t-on arrêter de mettre l'ensemble de la communauté musulmane de ce pays dans le même sac? Évidemment, au sein de cette communauté, il y a des modérés, qui sont la majorité, et des islamistes. Si le Mouvement réformateur a été soutenu dans l'élaboration de ce texte, c'est parce qu'il respecte l'islam. Nous respectons son financement. Quel autre pays en Europe finance-t-il aujourd'hui l'islam?

 

Nous respectons l'islam et c'est sans doute pour cela que tant de femmes musulmanes nous ont rejoints pour travailler avec nous sur ce texte et nous demander d'interdire la burqa, d'interdire le niqab, parce que ces femmes modernes, ces musulmanes de Belgique ont peur aujourd'hui de voir certains courants islamistes mettre la pression sur elles, sur leurs filles, sur leur famille et à leur imposer des comportements qui ne sont pas l'islam mais des comportements sectaires importés d'une culture parallèle à l'islam, la culture afghane ou pakistanaise.

 

Tout cela nous a conduits naturellement à présenter un texte contenant des éléments relatifs à l’ordre public et à la dignité de la femme.

 

J’ai entendu certains collègues indiquer que les règlements communaux en cours depuis 2004 pouvaient suffire. Non, ce n’est pas suffisant! Si des recours basés sur l’aspect religieux sont introduits devant la Cour européenne de Justice, de tels règlements ne peuvent mettre une limite à l’expression d’un comportement religieux. Il faut une loi, c’est la Convention européenne des droits de l’homme qui le dit. Un règlement ne suffit pas.

 

D’un point de vue légal, il était hors de question d’avoir une justice à deux vitesses. Dans certaines communes, des règlements interdiraient d’avoir le visage couvert et dans d’autres, cela serait autorisé. On risquait donc d’avoir un déplacement de certaines personnes et la constitution de ghettos dans des communes voisines de celles qui auraient interdit ce type de comportement.

 

Cette proposition nous permettra d’assurer pleinement la sécurité juridique quant à d’éventuels recours basés sur la question de l’ordre public et de la dignité. Ce ne serait pas la première fois qu’une loi fondée sur ces deux éléments permette de casser les recours déposés devant la Cour européenne de Justice.

 

Enfin, il y a l’élément de fierté. Faut-il encore être fier d’être belge compte tenu de ce qui se passe? Je vous avoue que j’ai de plus en plus de mal. L’image de notre pays est de plus en plus incompréhensible. Mais vu l’unanimité qui va sans doute s’exprimer au sein de ce parlement lors du vote interdisant de se balader le visage masqué ou interdisant le port de la burqa ou du niqab dans notre pays, il y aura sans doute un élément de fierté à ce que notre pays soit celui qui fasse sauter certains verrous qui ont mis bon nombre de femmes, déjà, en esclavage.

 

La Belgique est le premier pays à le faire et nous espérons que nous serons suivis par la France, la Suisse, l’Italie, les Pays-Bas, etc. Voir qu’un tout petit pays, un peu difficile à gérer, a pris une telle initiative les aidera probablement à aller plus loin.

 

Monsieur le président, plusieurs de mes contacts à l’étranger m’ont demandé si nous n’avions pas peur d’être le sujet de représailles comme l’a été le Danemark lors des fameuses caricatures de Mahomet. Je leur ai simplement répondu par cette question. Le fait d’avoir peur devrait-il constamment nous empêcher de défendre nos valeurs? Même s’il y a une certaine peur, nous défendons nos valeurs et, pour ce qui est de ce texte, nous pouvons être fiers d’être belges aujourd’hui!

 

08.09  Bart Somers (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, collega’s, ook de Kamerfractie van Open Vld zal het voorliggende wetsvoorstel dat een verbod op gelaatsbedekkende kledij invoert, met veel overtuiging steunen. Er zijn twee fundamentele redenen, twee principes, waarom dit verbod absoluut dient te worden ingevoerd.

 

Ten eerste, de openbare veiligheid. Er zijn heel veel gemeenten waar er al een verbod bestaat op het dragen van gelaatsbedekkende kledij omdat men er terecht van uit gaat dat mensen altijd herkenbaar en identificeerbaar moeten zijn. Door dit nu in te schrijven in de strafwet wordt dit principe in het hele Belgische grondgebied van kracht.

 

Er is een tweede, meer fundamentele en meer principiële reden waarom dit verbod dient te worden ingevoerd. Wij leven in een geglobaliseerde wereld waar culturele en religieuze diversiteit toeneemt, ook in onze samenleving en in onze steden en gemeenten. Dat is de realiteit van de 21ste eeuw en mijns inziens is dat niet noodzakelijk een negatieve realiteit. Meer zelfs, het kan kansen bieden op meer vrijheid en meer keuze, op voorwaarde dat deze samenleving stoelt op een door iedereen erkende en gemeenschappelijk gedragen sokkel van rechten en plichten, van maatschappelijke principes, in dit geval de scheiding van Kerk en Staat en de onvoorwaardelijke gelijkheid van man en vrouw. Meer nog, ik geloof dat mensen die voorstander zijn van een gediversifieerde samenleving juist deze principes met een grotere hardnekkigheid dienen te verdedigen dan anderen.

 

De boerka gaat regelrecht in tegen deze principes van gelijkheid van man en vrouw. Hij tast op een onaanvaardbare wijze de waardigheid van de vrouw aan, de gelijkheid van man en vrouw en de vrijheid. De boerka is — en er is geen andere manier om ernaar te kijken — een mobiele gevangenis. Hij ontneemt elke mogelijkheid tot menselijke communicatie, tot contact, en vernietigt daarmee de menselijkheid en de vrijheid van de vrouw die men wil laten ophouden te bestaan als individu en als sociaal wezen.

 

Sommige collega’s schermen met de vrijheid van godsdienst, met de vrijheid van religie en met de vrijheid van levensbeschouwing om deze middeleeuwse, zeg maar barbaarse, praktijk te verdedigen of te gedogen. Spijtig genoeg moest ik ook in de commissie vaststellen dat sommigen omwille van de vrijheid van godsdienst aarzelden om deze culturele patronen te veroordelen.

 

Mijn fractie en ik denken dat wij in de samenleving duidelijke lijnen moeten trekken.

 

De vrijheid van levensbeschouwing, de vrijheid van religie stopt waar de menselijke vrijheid en de menselijke waardigheid fundamenteel wordt aangetast. Dit niet duidelijk zeggen, daarin geen duidelijk standpunt innemen, is de vrouwen in de steek laten die vandaag moeten strijden — ook in onze samenleving — tegen mechanismen van culturele en religieuze achteruitstelling en tegen vormen van soms grove discriminatie. Zij leven in een context waar moderniteit en de verdiensten en verworvenheden van de moderniteit — op de eerste plaats de gelijkheid van man en vrouw — niet evident zijn.

 

Ik ben dan ook blij om samen met mijn fractie vast te stellen dat er in de Kamer van volksvertegenwoordigers een overdonderende meerderheid is die dit wetsvoorstel goedkeurt en met dit initiatief resoluut de kant kiest van die vrouwen die vandaag nog moeten strijden voor waardigheid, vrijheid en gelijkheid.

 

08.10  Jean Marie Dedecker (LDD): Mijnheer de voorzitter, ik zal heel kort zijn.

 

Er is hier al serieus gefilosofeerd over de boerka en de vrijheid van godsdienst. Het is ongeveer drie jaar geleden — ik denk dat het 8 maart 2007 was — dat in deze Kamer met grote honneurs een heel belangrijke dame werd ontvangen. Die dame was Nawal El Saadawi, een Egyptische schrijfster. Ik heb eens opgezocht wat die dame toen heeft gezegd. Het was die dag net vrouwendag.

 

Zij begon in haar speech met te zeggen dat ze van Egypte is. Zij vroeg ons om de beelden van de begrafenis van Nasser eens te bekijken. Op die beelden zijn een miljoen mensen te zien, maar geen sluiers. Ga vandaag naar Caïro en men zal meer boerka’s zien dan sluiers.

 

Zij heeft een aantal uitspraken gedaan die voor ons heel belangrijk zijn. Zoals bij elke heropleving van een godsdienst zie je een nog grotere onderdrukking van de vrouw. Het dragen van een sluier druist in tegen het gezond verstand. De vrouw wordt meestal onderdrukt als religieus fanatisme hoogtij viert.

 

Ik heb in alle speeches gehoord dat wij het daarmee eens zijn. Zij heeft echter nog iets belangrijks gezegd en dan vooral voor ons westerlingen, ik citeer: “Praten over moslims doen wij hier zoals nannies over de hun toevertrouwde kinderen”. Ik hoor dat hier. Als ik het wetsvoorstel bekijk, geeft mij dit een bepaald gevoel van identiteitsschaamte. Durven wij een kat een kat noemen? Durven wij het kind bij zijn naam noemen?

 

Ik lees waarover het hier in feite gaat. Het wetsvoorstel gaat over kledij die het gelaat geheel dan wel gedeeltelijk bedekt. Iedereen heeft hier de mond vol van boerka’s en nikabs. Ik zie dat nergens in het wetsvoorstel staan. Waarom durft u het kind niet bij naam te noemen? Iedereen weet wat de boerka is. Dat is niet moeilijk. Het staat, voor de Franstaligen, sedert 2004 in de Larousse. Ik zal u mijn vertaling van de boerka geven: dat is een gevangenis van textiel. Men kan het ook nog anders uitdrukken: het is de lijkwade van de vrijheid. We zeggen dat hier allemaal, maar we schrijven het niet in de wettekst. Waarom schrijven wat dat niet in onze wettekst? We doen weer wat oplapwerk. De Gilles van Binche mogen gelukkig nog rondlopen, want dat is tijdens carnaval en de mensen die aan de staalovens staan van Sidmar, mogen ook hun maskers dragen. Voor de rest zoeken we opnieuw wat uitzonderingen. Die komen er. Ik denk aan motorrijders en mutsdragers. We zullen zien wat er gebeurt.

 

Ik ga er nu nog een amendement over indienen. Noem een nikab een nikab. Noem een boerka een boerka. U moet niet beschaamd zijn. De boerka is verplicht in Afghanistan sedert 1919. Dat had niets met religie te maken. Er was een koning, Habib Allah, die zo jaloers was dat hij besliste dat de vrouwen volledig gesluierd moesten zijn. De sluier heeft in principe ook niets met de godsdienst te maken. Als men naar de geschiedenis kijkt, zal men zien dat de sluier al in Palmyra, in Syrië, werd gedragen. De eerste afbeeldingen dateren van 600 jaar voor de geboorte van Mohammed.

 

Gaan we nu eens een wetgeving maken die niet druist van angsthaasgedrag en identiteitsschaamte? Ik geef u de kans om het voorstel nog te verbeteren. Ik heb een amendement ingediend waarin staat dat het gaat over de boerka en de nikab, waarvan iedereen de mond vol heeft, maar dat nog niet op papier staat. Durf het eens te zeggen. U krijgt nog de kans om deze instantwetgeving — niettegenstaande er al in 2004 over werd gesproken — op een deftige manier aan te passen.

 

08.11  Annick Ponthier (VB): Mijnheer de voorzitter, collega’s, mijn collega heeft het verhaal reeds geschetst, maar staat u mij toe daaraan als vrouw nog enige elementen toe te voegen.

 

In de commissie werd uitgebreid ingegaan op de verschillende motiveringen voor het verbod op gelaatverhullende gewaden, in de volksmond het zogenaamde boerkaverbod. Er zijn inderdaad verscheidene motiveringen die zo’n verbod op openbare plaatsen en in openbare ruimten kunnen rechtvaardigen. Een daarvan – het werd hier al meermaals aangehaald – is het garanderen van de openbare veiligheid, een van de kerntaken van de overheid. Het dragen van gelaatverhullende gewaden veroorzaakt problemen met betrekking tot verbale en non-verbale communicatie inzake identificatie, herkenbaarheid en zelfs verkeersveiligheid.

 

Collega’s, een van de meest gebruikte tegenargumenten is het begrip godsdienstvrijheid. Men moet er echter rekening mee houden dat deze levensbeschouwelijke vrijheid niet absoluut is en dat ook andere bepalingen van de Grondwet en universele wetgeving, zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dienen te worden gerespecteerd. Zo voorziet het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens letterlijk in de mogelijkheid tot het opnemen in de wet van beperkingen van de godsdienstvrijheid, wanneer deze beperkingen kunnen bijdragen tot de openbare veiligheid, de bescherming van de openbare orde, de gezondheid, de zedelijkheid of de bescherming van rechten en vrijheden van anderen.

 

Het Vlaams Belang keert zich heel uitdrukkelijk tegen de zogenaamde godsdienstige argumenten die het dragen van een gelaatsbedekkende sluier rechtvaardigen. In tegenstelling tot wat sommigen beweren, is een sluier of een boerka namelijk niet zomaar een lap stof. De boerka staat ontegensprekelijk voor een beknotting van de fundamentele rechten van de vrouw. De seksuele moraal achter de boerka leert ons dat bij het niet dragen ervan iedere vrouw beschouwd zou mogen worden als een lustobject en dat de schuld van seksuele misbruiken bijgevolg bij het vrouwelijke slachtoffer moet worden gezocht. Anno 2010 is zoiets compleet onaanvaardbaar.

 

Het dragen van dergelijke gezichtsbedekkende sluiers symboliseert bijgevolg de onderdrukte, passieve, stemloze en onzichtbare status van de vrouw. Dat is fundamenteel in strijd met de bij ons gangbare positie van de vrouw. Ook al zijn boerka’s of nikabs niet overal even talrijk aanwezig in onze straten, ze zijn wel een aantoonbaar bewijs van de groeiende radicalisering en het fundamentalisme onder de moslimbevolking in de westerse wereld.

 

Pakweg tien jaar geleden was een hoofddoek ook een rariteit. Vandaag zijn ze niet meer uit het straatbeeld weg te denken. Ook de nikab, de extremere versie van de hoofddoek, rukt onmiskenbaar op. Onderzoek wijst uit dat driekwart van de moslimvrouwen die een sluier, boerka of nikab draagt hiertoe gedwongen wordt door hun echtgenoot of familie. Er is zeer zeker sociale druk. Het moment om de beslissing te ontnemen aan de gemeentebesturen en die bij de overheid te leggen, is nu aangebroken.

 

Collega’s, gelaatsbedekkende gewaden of boerka’s en nikabs zijn een symbool van onderwerping, van de ongelijkheid tussen man en vrouw, tussen gelovigen en niet-gelovigen. Ze zijn het symbool van het wij-tegen-zij-denken en van de zelfgekozen afscheuring. Ze zijn een provocatie aan het adres van het vrije Westen.

 

Het is het bewijs van de mislukte integratie en de manifeste onwil van een deel van de allochtonen om zich aan te passen aan onze samenleving, aan onze gebruiken, aan onze normen en waarden. Het verbod dat hier vandaag goedgekeurd wordt, zal zonder enige twijfel de emancipatie en de assimilatie van deze vrouwen ten goede komen.

 

Collega’s, wij waren verheugd dat het voorstel uiteindelijk unaniem door de commissie goedgekeurd werd. Wij staan dan ook niet verder stil bij de visies en de standpunten en de vertwijfeling van sommige andere partijen inzake dit voorstel.

 

Vlaams Belang is nu – net als in 2004 toen wij het wetsvoorstel voor het eerst indienden en de andere fracties weigerden het in overweging te nemen – zoals steeds heel duidelijk. Het gaat ons om de essentie: een boerka of een gelaatverhullend gewaad als een nikab hoort niet thuis in onze samenleving. Punt aan de lijn.

 

08.12  Patrick Cocriamont (FN): Monsieur le président, voter pour le port ou non d'un vêtement est ridicule. Cependant, je voterai pour l'interdiction du port de la burqa. En effet, la burqa n'est pas uniquement un symbole religieux que d'ailleurs le Coran n'impose pas. Le Coran et la religion musulmane, qui certes est multiforme, n'imposent qu'une chose quelles que soient les obédiences: la guerre de conquêtes, le Djihad.

 

La burqa, elle, traduit l'affirmation ethnique, un refus de nos valeurs impies, une volonté de s'affirmer sur notre sol en tant que communauté différenciée, liée à la seule Ummah.

 

Le débat sur la burqa traduit un réel malaise. Ce malaise, je vous invite à en observer les causes réelles: l'immigration non contrôlée, l'impossibilité d'intégrer des individus indifférents ou hostiles à notre culture européenne, l'échec flagrant de toute société multiculturelle harmonieuse, l'utopie d'un islam à la belge, pacifique et tolérant.

 

De voorzitter: Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

 

De algemene bespreking is gesloten.

La discussion générale est close.

 

Bespreking van de artikelen

Discussion des articles

 

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2289/6)

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2289/6)

 

Het wetsvoorstel telt 3 artikelen.

La proposition de loi compte 3 articles.

 

*  *  *  *  *

Amendements déposés:

Ingediende amendementen:

 

Art. 1

  • 4 - Jean Marie Dedecker (2289/7)

Art. 2

  • 5 - Jean Marie Dedecker (2289/7)

 

*  *  *  *  *

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over de aangehouden amendementen en artikelen en over het geheel zal later plaatsvinden.

La discussion des articles est close. Le vote sur les amendements et les articles réservés ainsi que sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

 

*  *  *  *  *

Besluit van de artikelsgewijze bespreking:

Conclusion de la discussion des articles:

Réservé: le vote sur les amendements et les articles 1 et 2.

Aangehouden: de stemming over de amendementen en de artikelen 1 en 2.

Artikel per artikel aangenomen: artikel 3.

Adopté article par article: l'article 3.

*  *  *  *  *

09 Voorstel van resolutie betreffende de werking van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (2502/1-2)

09 Proposition de résolution relative au fonctionnement de l'Agence fédérale de Contrôle nucléaire (2502/1-2)

 

Bespreking

Discussion

 

De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2502/2)

Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2502/2)

 

De bespreking is geopend.

La discussion est ouverte.

 

09.01  Tinne Van der Straeten, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, ik wens te verwijzen naar het schriftelijk verslag.

 

09.02  Éric Thiébaut, rapporteur: Monsieur le président, je me réfère au rapport écrit.

 

09.03  Cathy Plasman (sp.a): Mijnheer de voorzitter, ik zal mijn uiteenzetting van op mijn bank houden.

 

Ik wil gewoon verwijzen naar mijn uiteenzetting die in het commissieverslag staat. Gezien de huidige situatie wil ik echter ook nog even verduidelijken dat het een surrealistische zaak is om de voorliggende resolutie te agenderen. Dat geldt des te meer, omdat er in de resolutie weinig staat, aangezien de meerderheidspartijen geen consensus hebben gevonden.

 

Het is een goede zaak dat, eens het nieuwe Parlement na de verkiezingen is geïnstalleerd, alles terug naar af zal zijn verwezen en er dus misschien alsnog een oplossing wordt gevonden. Ik denk ter zake bijvoorbeeld aan de filialisering tussen het FANC en Bel V.

 

Het is jammer dat wij, aangezien er in de betrokken sector een aantal instellingen bestaan, in de resolutie aan deze instellingen geen voorbeeld hebben genomen. Wij blijven bijgevolg met een weinigzeggende resolutie achter.

 

Om voornoemde reden zal onze fractie zich onthouden.

 

09.04  Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw Plasman, indien u van oordeel bent dat de resolutie weinigzeggend is, dan is zulks helaas de fout van de parlementsleden, die de tekst uiteindelijk hebben gemaakt. Indien u van mening bent dat er te weinig in de resolutie staat, had ik u graag uitgenodigd een betere versie te maken. In de commissie hadden wij over uw tekst kunnen discussiëren.

 

09.05  Cathy Plasman (sp.a): Onze fractie heeft een aantal voorstellen gedaan. Het weinigzeggende karakter van de resolutie is er, omdat er geen uitkomst was. Het lag vooral aan de meerderheidspartijen dat er ter zake geen consensus was.

 

09.06  Katrien Partyka (CD&V): U hebt geen alternatieve tekst ingediend.

 

09.07  Cathy Plasman (sp.a): Dat klopt niet. Wij hebben wel een voorstel gedaan.

 

09.08  Katrien Partyka (CD&V): U hebt geen enkel tekstvoorstel ingediend.

 

09.09  Cathy Plasman (sp.a): Onze voorstellen zijn telkens van tafel geveegd.

 

09.10  Katrien Partyka (CD&V): Dat is niet waar. Zij gingen over andere punten, maar niet over een tekst.

 

In ieder geval is de resolutie het resultaat van besprekingen in de subcommissie voor de Nucleaire Veiligheid. Zij borduurt voort op de resolutie die op 26 april 2007 in de Kamer is goedgekeurd en waarin een aantal aanbevelingen werd gedaan en een aantal problemen vastgesteld die de werking van het nucleair agentschap zouden moeten verbeteren.

 

Wij hebben in de opvolgingscommissie, die voornoemde subcommissie uiteindelijk is, dan ook dezelfde thema’s behandeld. De bedoelde thema’s waren de pijnpunten in de vorige resolutie, wat niet onlogisch is. Zij zijn immers belangrijke hoekstenen van het beleid inzake nucleaire veiligheid.

 

In de voorliggende resolutie werd er een aantal elementen herhaald die in de vorige resolutie werd aanbevolen. Wij hebben tijdens de bespreking telkens nagekeken en geconstateerd dat er aan sommige aanbevelingen geen gevolg is gegeven of een andere dan de door de Kamer in 2007 goedgekeurde invulling aan werd gegeven.

 

Ik wil heel kort op drie belangrijke thema’s ter zake ingaan. Het gaat om drie punten die nog altijd fout lopen.

 

Ten eerste, in de vorige resolutie stond dat het nodig was om twee regeringscommissarissen als toezichthouders van de regering aan te duiden. Voormelde aanbeveling werd niet gevolgd. Een tweede regeringscommissaris zou als toezichthouder van de minister van Begroting controle op de financiële huishouding van het agentschap moeten uitoefenen. Deze aanbeveling is niet onbelangrijk, omwille van de problematiek die reeds is gerezen, met name het feit dat er in het agentschap financiële reserves zijn waarvoor er geen bestemming is uitgewerkt.

 

Een ander belangrijk probleem werd al door mevrouw Plasman aangehaald. Het gaat om de filialisering en de rol van de erkende instellingen. Over dat item bestaat er inderdaad nog steeds veel onduidelijkheid, betwisting en onzekerheid. Dat is absoluut niet goed voor de werking van het agentschap, en nog minder voor de veiligheid in nucleaire inrichtingen. Ook voor de werking en het voortbestaan van de privé-firma’s die nu als erkende instelling werken, is die kwestie bijzonder belangrijk.

 

Heel de discussie over de federalisering werd bovendien nog verscherpt door het eigengereide optreden van het agentschap in de overname van een deel van de controletaken die eerder aan Controlatom waren toevertrouwd.

 

Een derde belangrijk thema is de grote onduidelijkheid over de draagwijdte van de beslissing van het agentschap over de juridische vorm die aan het filiaal werd gegeven. De oprichting van een stichting van openbaar nut blijft nu eenmaal in tegenspraak met de aanbeveling die de Kamer heeft geformuleerd in zijn resolutie uit 2007. Daarin werd duidelijk opgenomen dat de Kamer een voorkeur had voor een vennootschap van publiek recht.

 

Tot slot heeft de subcommissie zich gefocust op de ware toedracht van de controletaak die hetzij aan het agentschap, hetzij aan een filiaal, hetzij aan een erkende instelling zal worden toevertrouwd. Dat is uiteindelijk waar het om gaat: de vrijwaring van de veiligheid van nucleaire installaties. Het is eigenlijk minder belangrijk wie de controle uitoefent dan wel dat die controle voldoet aan de hoogste kwaliteitsnormen, ongeacht of de controle gebeurt door de uitbater zelf, die uiteindelijk verantwoordelijk is voor de veiligheid van de installatie, of door het agentschap of door het daartoe aangesteld orgaan. Het is vooral belangrijk dat degene die de controle uitoefent, voldoet aan de juiste kwalificaties en aan de juiste voorwaarden.

 

Wij zijn dan ook van mening dat de beste oplossing erin zou bestaan dat de Koning in een bij Ministerraad overlegd besluit de kwalificatie en de voorwaarden vastlegt waaraan de controleurs moeten voldoen. Uiteraard kunnen die voorwaarden en kwalificaties verschillen naargelang de installatie die gecontroleerd moet worden.

 

Het zou dan ook best zijn, en eigenlijk prioritair, dat het koninklijk besluit rond de indeling van de installaties in verschillende klassen, namelijk 1, 2a, 2b of 3, zo snel mogelijk aan de werkelijke toestand op het terrein wordt aangepast. Dat is alvast voor ons iets waar de volgende regering absoluut zo snel mogelijk werk van moet maken.

 

09.11  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, ik wil de collega's danken voor het werk dat we hebben verzet in de subcommissie voor de Nucleaire Veiligheid, en collega Partyka voor haar voorzitterschap en de moed die ze heeft betoond om hier inhoudelijk een uiteenzetting te houden.

 

Ik heb het persoonlijk wel moeilijk om een uiteenzetting te houden over de resolutie inzake nucleaire veiligheid. Die resolutie is er gekomen naar aanleiding van het IRE-incident twee zomers geleden, waarna de plenaire vergadering heeft beslist de subcommissie opnieuw aan het werk te zetten. De subcommissie moest enerzijds, de resolutie van de vorige legislatuur tegen het licht houden en bekijken hoe de opvolging ervan is gebeurd en, anderzijds, de incidenten in verband met het IRE en de opvolging van het incident onder de loep nemen.

 

Onze werkzaamheden in de commissie zijn niet afgerond. We hebben in onze subcommissie nog maar net de werkzaamheden aangevat over het IRE-incident. Er is een bezoek ter plaatse geweest en een hoorzitting. Er zouden nog vergaderingen gevolgd zijn.

 

Het eerste deel van de resolutie over het FANC, het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, is niet afgerond. Een aantal punten werd nog niet behandeld en zou definitief niet worden behandeld. We hadden in de commissie afgesproken dat we op een later ogenblik nog een tekst zouden opstellen over die punten. Ik denk daarbij aan de veiligheid van de werknemers en aan Telerad. Die punten zijn nog hangende.

 

Het werk is eigenlijk niet afgerond. Ik zou er nog kunnen inkomen dat wij de tekst hier vandaag bespreken indien het eerste gedeelte was afgerond, maar dat is niet het geval. Mijnheer Schiltz, u hoeft niet zo verontwaardigd te kijken. Ik doe gewoon een vaststelling, die we alleen maar samen kunnen maken.

 

Mijn fractie en ikzelf hebben het er een beetje moeilijk mee. Nogmaals, ik heb begrip voor het geleverde werk, maar eigenlijk is het half werk. Daarmee heb ik het moeilijk. Dat is geen verwijt aan de collega's, maar gewoon een vaststelling.

 

Een ander punt is dat we in de commissie geen compromis hebben gevonden over een van de meest heikele punten, de filialisering. We hebben het er hier al over gehad. We hebben wel een compromis gevonden, maar we zijn er niet uit geraakt hoe de federalisering moet worden geregeld. We hebben in onze commissie gezegd dat we het punt naar de regering zouden doorsturen en haar vragen om zich daarover te buigen en een beslissing te nemen.

 

Dat was een van de hoofdzaken waarover wij ons moesten uitspreken, omdat het wel degelijk ging over de opvolging van een resolutie van 2007, die een heel algemeen kader had geschetst. De subcommissie heeft toen een resolutie gemaakt en geoordeeld dat alle erkende instellingen best zouden worden gefilialiseerd. Zij kon echter ook niet in een glazen bol kijken en zeggen hoe dat praktisch zou moeten worden georganiseerd. Tijdens onze werkzaamheden zijn wij nagegaan wat al gefilialiseerd was en of dat nog moest worden voortgezet. De discussie hoeven wij hier niet over te doen. Dat hebben wij uitgebreid gedaan in de commissie.

 

Onze conclusie in onze tekst, die een compromis was, luidde om dat naar de regering door te schuiven. De regering is er niet meer. U hebt gelijk om te verwijzen naar de volgende regering. Dat is logisch in de werking van onze instellingen, maar voor mij voelt het aan als iets waaraan wij zijn begonnen maar wat we niet hebben kunnen afwerken en waarbij onze aanbevelingen aan de regering onvoldoende duidelijk zijn.

 

Ik herhaal dat ik geen afbreuk wil doen aan het werk dat wij hebben gedaan. Ik druk alleen mijn spijt uit. Ik denk dat die tot op zekere hoogte ook door een aantal collega’s wordt gedeeld. Ondanks mijn appreciatie voor de uiteenzetting van mevrouw Partyka voel ik mij niet geroepen om op alle punten van de resolutie in te gaan.

 

Mijn fractie zal zich onthouden. Wij hopen op een slagkrachtige regering om het thema van de nucleaire veiligheid in de volgende legislatuur, na 13 juni, opnieuw op te nemen.

 

09.12  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, de voorzitter van de subcommissie heeft een en ander zeer technisch en zeer goed toegelicht.

 

Collega’s, filialisering lijkt u misschien iets vreemds. Om duidelijk te zijn, het gaat over de organisatie van de veiligheidsketting, met andere woorden de opeenvolgende organen en organisaties en instellingen die er in ons land op moeten toezien dat er geen nucleaire ongevallen gebeuren. Het is een moeilijke sector. De hervormingen, waar mevrouw Van der Straeten naar verwijst, worden niet op een-twee-drie doorgevoerd. We hebben moeten opletten om in dat verband niet op politieke tenen te trappen. Vandaar het compromis waar u naar verwijst, mevrouw Van der Straeten.

 

Mevrouw Van der Straeten, wanneer u dan zegt dat de collega’s wel goed gewerkt hebben, maar dat het half werk is, vind ik dat wel spijtig. We hebben doelbewust onze werkzaamheden in twee delen opgedeeld om komaf te maken met het eerste deel. Wanneer u zegt dat het heikele punt wordt doorgeschoven naar de regering, ben ik het daarmee niet eens. Een resolutie heeft tot doel om aan de regering aanbevelingen te doen, om haar een richting uit te sturen, om haar te vragen iets te doen. Dat wil niet zeggen dat wij een ontwerp van koninklijk besluit aan de regering voorleggen en zeggen dat dat is wat het Parlement vindt, met de vraag om daar nu een handtekening onder te zetten. Neen, wij hebben met de tekst nu een kader geschetst, waar wij het bijna allemaal eens over kunnen zijn.

 

Wat mevrouw Partyka zei aan mevrouw Plasman, was pertinent: er zijn ook elementen van sp.a, van Groen en van Ecolo in overweging genomen. Die zijn behandeld in het globale pakket van elementen en teksten die wij hebben besproken. Wanneer dan mijn collega’s van de oppositie mij zeggen dat het half werk is, dan heb ik nog een hele waslijst met half werk, met dingen die ik er nog graag het komende jaar had doorgeduwd. Er zijn nog massa’s werk inzake energie die op ons te wachten liggen, dus vanzelfsprekend is het half werk. Doch, collega’s, als wij ons eigen werk als parlementsleden respecteren, dan gooien we die tijd, die inspanningen, die zorgzaam verkregen compromissen niet zomaar in de prullenmand, maar keuren wij ze vandaag goed en zorgen wij ervoor dat die een baken kunnen zijn, een aangrijppunt voor de volgende legislatuur, voor het volgende Parlement en voor de volgende regering.

 

09.13  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, ik voel mij toch een beetje aangesproken. De heer Schiltz suggereert dat ik zou hebben willen impliceren dat half werk slaat op het werk dat gedaan is, dat dit maar half gedaan zou zijn. Half werk is in deze echter letterlijk te nemen. Voor het eerste gedeelte met betrekking tot de FANC-resolutie hadden wij in de subcommissie afgesproken dat de punten met betrekking tot het FANC verder zouden aangevuld worden met punten over de veiligheid van werknemers en Telerad om er maar twee te noemen.

 

Ten tweede, om dan toch iets inhoudelijks te zeggen, ik vind dat de resolutie slechts in zeer beperkte mate het kader uitzet en de richting aangeeft inzake de filialisering. De resolutie zegt eigenlijk niets ten gronde en geeft zelfs geen richting aan waarin wij de filialisering zien. Dat is evident, omdat we het daarover niet eens waren in de subcommissie. Ik kan dat betreuren. Ik heb ten andere in de commissie voor de Binnenlandse Zaken, waar wij dat besproken hebben maar waar u niet aanwezig was, gezegd dat ik dat betreur. De situatie is wat ze is, we waren het er niet over eens. Men zegt dat we in de resolutie echt een richting hebben uitgezet en hebben aangegeven wat volgens ons goede elementen waren. Dat hebben wij niet gedaan, mijnheer Schiltz.

 

09.14  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mevrouw Van der Straeten, ik heb u wel degelijk goed gehoord toen u daar vooraan op het podium stond en zei dat het half werk was. Ik heb daarop gerepliceerd dat het werk natuurlijk nog niet klaar was. Collega’s, ik weiger echter om het geleverde werk zomaar in de prullenmand te gooien omwille van het feit dat deze regering vroegtijdig valt en het Parlement vroegtijdig ontbonden zal worden. Dat zou dan gebeuren onder het amalgaam van de crisis. Wat u zegt is niet waar, er is natuurlijk slechts een deel gedaan en het andere deel moest nog komen. Het tweede deel is toevallig het deel waaraan u meer belang hechtte. Mevrouw Van der Straeten, u hebt gewoon pech gehad. Ik kan het alleen zo uitdrukken. In deze resolutie wordt er immers wel degelijk gerationaliseerd. We waren het er allemaal over eens dat een aantal mistoestanden in de organisatie van de veiligheidsketen opgelost moesten worden. We hebben die ook aangepakt. Mevrouw Van der Straeten, daar kunt u niet omheen.

 

De voorzitter: Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

 

De bespreking is gesloten.

La discussion est close.

 

Er werden geen amendementen ingediend of heringediend.

Aucun amendement n'a été déposé ou redéposé.

 

De stemming over het voorstel van resolutie zal later plaatsvinden.

Le vote sur la proposition de résolution aura lieu ultérieurement.

 

10 Wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het sluiten der deuren in familiezaken (2380/1-10)

10 Projet de loi modifiant le Code judiciaire, relatif au huis clos en matière familiale (2380/1-10)

 

Overgezonden door de Senaat

Transmis par le Sénat

 

Algemene bespreking

Discussion générale

 

De algemene bespreking is geopend.

La discussion générale est ouverte.

 

10.01  Els De Rammelaere, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, ik verwijs naar het schriftelijk verslag.

 

10.02  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega’s, het is zo dat er bij het begin van deze legislatuur herhaaldelijk werd gesproken over het invoeren van het principe van de gesloten deuren in familiezaken. Verschillende partijen hadden voorstellen in die zin. Ook staatssecretaris Wathelet heeft zich herhaaldelijk voorstander verklaard van dit principe. Bij iedere bespreking van zijn beleidsnota hebben wij daarbij stilgestaan. Het voorstel van Open Vld bundelde twee zaken, namelijk de invoering van gesloten deuren in familiezaken en het gelijkschakelen van het hoorrecht voor minderjarigen.

 

Waarom, collega’s, is het invoeren van gesloten deuren in familiezaken zo belangrijk? Om twee redenen. Ten eerste, de behandeling van zulke zaken is vandaag vaak schrijnend. Ik geef het voorbeeld van een volle zittingszaal waar publiek op de banken aanwezig is. Vooraan zitten twee ouders, geflankeerd door hun advocaten. Men voert daar een discussie over waar de kinderen van dit koppel, dat intussen uit elkaar is, het beste zouden verblijven. Tijdens zulke discussies worden heel persoonlijke zaken aangehaald uit het familieleven van de ouders en de kinderen. Niets is beschamender en gênanter dan het voeren van zulke discussies voor een volle zaal in openbare zitting.

 

Ten tweede, tot op vandaag is er een grote ongelijkheid bij de behandeling van zulke zaken. Sommige rechters lossen het probleem op door de deur op een kier te laten en toch enkel toe te laten dat de partijen in kwestie aanwezig zijn, samen met hun advocaten, zonder publiek. Andere rechters doen dat niet. Willekeur troef dus, in onze Belgische rechtbanken en hoven.

 

Tijdens de werkzaamheden is spijtig genoeg het hoorrecht van minderjarigen losgekoppeld van gesloten deuren in familiezaken. Volgens ons is dat een gemiste kans. Tijdens de werkzaamheden zijn er in de commissie voor de Justitie van de Kamer een aantal amendementen besproken en goedgekeurd; een aantal verbeteringen dus op de tekst waarover in de Senaat werd gestemd. Het is evident dat mijn partij, Open Vld, de volle steun geeft aan deze tekst. Wij zullen voor stemmen. Wij zijn ervan overtuigd dat, na deze positieve stemming, familiezaken in onze rechtbanken en hoven voortaan beter zullen verlopen. Het zal binnenskamers gebeuren. Dat komt de sereniteit van de procesvoering en ook de privacy, de persoonlijke levenssfeer van de partijen ten goede.

 

Open Vld is dus voor en zal het wetsontwerp steunen.

 

10.03  Clotilde Nyssens (cdH): Monsieur le président, le cdH soutient ce projet de loi. Comme Mme Lahaye-Battheu le rappelait, l'initiative vient d'une proposition de loi au Sénat, que le ministre Wathelet a soutenue essentiellement parce que l'idée même du huis clos en matière familiale était prévue dans le projet de loi à venir sur le tribunal de la famille.

 

Ce tribunal de la famille est attendu depuis des années; sa création ne sera probablement plus pour cette législature étant donné les événements. Le travail accompli par le ministre Wathelet pour préparer ce projet de loi a été conséquent. Il s'agit d'un travail intemporel et, durant la prochaine législature, nous verrons certainement naître ce tribunal de la famille avec, entre autres, le principe du huis clos en matière familiale.

 

De voorzitter: Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

 

De algemene bespreking is gesloten.

La discussion générale est close.

 

Bespreking van de artikelen

Discussion des articles

 

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2380/10)

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2380/10)

 

Het opschrift werd door de commissie gewijzigd in “wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van het Burgerlijk Wetboek, wat de behandeling in raadkamer van gerechtelijke procedures inzake familierecht betreft".

L’intitulé a été modifié par la commission en “projet de loi modifiant le Code judiciaire et le Code civil en ce qui concerne le traitement en chambre du conseil des procédures judiciaires relevant du droit des familles".

 

Het wetsontwerp telt 13 artikelen.

Le projet de loi compte 13 articles.

 

Er werden geen amendementen ingediend.

Aucun amendement n'a été déposé.

 

De artikelen 1 tot 13 worden artikel per artikel aangenomen.

Les articles 1 à 13 sont adoptés article par article.

 

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

 

11 Wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake Volksgezondheid (2486/1-7)

11 Projet de loi portant des dispositions diverses en matière de Santé publique (2486/1-7)

 

Algemene bespreking

Discussion générale

 

De algemene bespreking is geopend.

La discussion générale est ouverte.

 

De heren Stefaan Vercamer en Jean-Jacques Flahaux, rapporteurs, verwijzen naar hun schriftelijk verslag.

 

11.01  Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, chers collègues, je m'exprime pour la dernière fois sous cette législature afin de préciser que mon groupe soutiendra ce projet pour différentes raisons.

 

Premièrement, il élargit le nombre des bénéficiaires de l'intervention majorée en soins de santé aux personnes qui perçoivent déjà des aides du Fonds mazout. Néanmoins, mon groupe regrette le rejet d'une proposition de loi que nous avions déposée relativement à l'automaticité des droits et de l'accès au statut Omnio et aux interventions majorées. En effet, seulement 20 % des bénéficiaires recourent à ces droits en raison des démarches complexes qu'ils nécessitent.

 

Deuxièmement, il est prévu une nouvelle disposition en matière de bien-être animal. Elle est indispensable, puisqu'il s'agit d'appliquer un règlement européen qui consiste à assurer la formation des convoyeurs et de toutes les personnes qui s'occupent du transport des animaux. Nous avons déposé un amendement pour demander que ces formations soient prises en charge par des organismes indépendants et agréés. Il a été accepté par la majorité.

 

Troisièmement, ce projet permet l'octroi de subsides pour la mise en œuvre de la CITES (Convention internationale de protection des espèces menacées), dont le renforcement nous semble nécessaire en cette année de la biodiversité.

 

Quatrièmement, il comporte également des simplifications administratives pour les vétérinaires et le financement d'un observatoire de la mobilité des patients.

 

Évidemment, ces mesures illustrent bien le problème auquel nous sommes confrontés. Ces adaptations de la législation belge sont destinées à correspondre à des règlements européens, mais ne seront pas réalisées dans les temps. Nous ne pouvons que souhaiter que ce projet soit voté aujourd'hui et relevé de caducité le plus rapidement possible.

 

Présidente: Corinne De Permentier, première vice-présidente.

Voorzitter: Corinne De Permentier, eerste ondervoorzitter.

 

De voorzitter: Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

 

De algemene bespreking is gesloten.

La discussion générale est close.

 

Bespreking van de artikelen

Discussion des articles

 

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2486/7)

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2486/7)

 

Het wetsontwerp telt 35 artikelen.

Le projet de loi compte 35 articles.

 

Er werden geen amendementen ingediend.

Aucun amendement n'a été déposé.

 

De artikelen 1 tot 35 worden artikel per artikel aangenomen.

Les articles 1 à 35 sont adoptés article par article.

 

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

 

12 Wetsontwerp houdende oprichting van de Kruispuntbank van de voertuigen (2493/1-5)

12 Projet de loi portant création de la Banque-Carrefour des véhicules (2493/1-5)

 

Algemene bespreking

Discussion générale

 

De algemene bespreking is geopend.

La discussion générale est ouverte.

 

Chers collègues, le rapport n'ayant pas été distribué, je vous propose de suspendre nos travaux durant une vingtaine de minutes afin de permettre la distribution dudit rapport.

 

La séance est suspendue.

De vergadering is geschorst.

 

La séance est suspendue à 16.52 heures.

De vergadering wordt geschorst om 16.52 uur.

 

La séance est reprise à 18.17 heures.

De vergadering wordt hervat om 18.17 uur.

 

Voorzitter: Patrick Dewael, voorzitter.

Président: Patrick Dewael, président.

 

Le président: La séance est reprise.

De vergadering is hervat.

 

De heer Jef Van den Bergh, rapporteur, heeft het woord.

 

12.01  Jef Van den Bergh, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, ik verwijs naar het schriftelijk verslag dat rondgedeeld werd op de banken.

 

12.02  Ronny Balcaen (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, chers collègues, la création de la Banque-Carrefour des véhicules devrait permettre, comme les travaux de la commission l'ont précisé, une avancée dans la gestion d'une politique de mobilité et de son pilotage à long terme. On peut citer notamment comme apports une meilleure connaissance du parc de véhicules, une traçabilité du véhicule depuis la sortie de l'usine jusqu'à sa destruction et son recyclage ou encore une meilleure récupération professionnelle de véhicules hors d'usage par les centres agréés selon les directives européennes.

 

Au-delà de la reconnaissance unanime de ces objectifs en commission, nos travaux ont aussi porté sur les modalités pratiques de mise en œuvre de cette loi et surtout sur les enjeux de protection de la vie privée liés à la création de cette Banque-Carrefour des véhicules.

 

Puisqu'il s'agit de permettre la concentration de toute une série de données à caractère personnel comme l'identité du titulaire de l'immatriculation ou du propriétaire du véhicule et puisque le projet permettra l'échange de ces données entre de nombreux acteurs, les risques existent d'une mauvaise utilisation ou d'une diffusion malvenue des données. La lecture de l'avis de la Commission de la protection de la vie privée est donc essentielle. L'avis en question est d'ailleurs fouillé; il comporte 17 pages. Cet avis est favorable à l'avant-projet de loi. Il n'en reste pas moins qu'il reprend toute une série de remarques de fond et de recommandations qui ont été, pour partie, suivies par le gouvernement avant la consultation du Conseil d'État.

 

Une des recommandations de la Commission de la protection de la vie privée qui n'a pas été retenue est celle de la nécessité d'avoir ce que la Commission appelle un règlement spécial d'interprétation. En effet, les dispositions relatives à la protection de la vie privée contenues dans le texte en projet pourraient entrer en contradiction avec celles de la loi du 8 décembre 1992 relative à la protection de la vie privée à l'égard du traitement des données à caractère personnel. Il faut donc pouvoir arbitrer entre les deux textes. Quelles sont les dispositions qui s'appliquent in fine en cas de contradiction? La Commission de la protection de la vie privée a donc présenté dans son avis une proposition en la matière. L'esprit en est le suivant: c'est la loi du 8 décembre 1992 qui est toujours d'application mais, en cas de contradiction entre les dispositions de cette loi et celles du projet à l'examen, ce sont les dispositions les plus favorables à la protection de la vie privée qui s'appliquent.

 

J'ai donc déposé un amendement reprenant la lettre et l'esprit de cette recommandation. Il a fait l'objet d'un accueil favorable en commission et son vote à l'unanimité permettra de renforcer la protection de la vie privée dans le dispositif de la Banque-Carrefour.

 

Le Conseil d’État s’est exprimé sur la coopération avec les Régions. Tel que rédigé notamment dans ses articles 4, § 2, 12 et 13, le projet impose des obligations en matière de collecte de certaines données aux Régions. La conclusion préalable d’un accord de coopération aurait donc été logique.

 

Selon les réponses apportées par M. le secrétaire d’État, ces négociations sont en cours. Je tiens à faire remarquer qu’il devient de plus en plus fréquent de d’abord voter des lois et de déterminer ensuite la façon d’ajuster le dispositif à la réalité des Communautés et des Régions. Il serait sans doute plus raisonnable de revenir à l’avenir à une logique de plus grande coopération, de manière à ce que le Parlement puisse approuver en même temps le projet de loi et le projet d’accord de coopération qui s’y rapporte.

 

Enfin, à la fin de ses travaux, notre commission a eu connaissance de l’avis du Conseil supérieur des indépendants et des PME. Cet avis a été remis d’initiative par le bureau de ce Conseil et propose notamment d’accorder un accès à la Banque-Carrefour aux négociants en véhicules et aux institutions financières. Ces propositions n’ont pas pu être abordées et on ne peut que regretter que ces acteurs n’aient pas été concertés par le gouvernement sur le texte de l’avant-projet.

 

Chers collègues, vu l’intérêt du projet pour la politique de mobilité et l’avis favorable de la Commission de la protection de la vie privée, nous soutiendrons ce texte comme nous l’avons fait en commission. Je vous remercie pour votre attention.

 

12.03  Jef Van den Bergh (CD&V): Mijnheer de voorzitter, collega’s, het ontwerp dat vandaag voorligt, kent een lange geschiedenis. De eerste beslissing ter zake in de Ministerraad dateert reeds van 30 maart 2004. Om maar te zeggen dat het al een hele weg heeft afgelegd, vooral omwille van de gevoeligheid van dit ontwerp bij de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Collega Balcaen heeft dit reeds aangehaald.

 

Het wetsontwerp, uitgewerkt onder de hoede van staatssecretaris Schouppe, is uiteindelijk met glans geslaagd in de moeilijke evenwichtsoefening en heeft uiteindelijk de goedkeuring gekregen van deze privacycommissie. Hiermee wordt een belangrijke stap gezet in het beter monitoren van voertuiggegevens. De voordelen van deze kruispuntbank zijn duidelijk. Dankzij de registratie van de opeenvolgende eigenaars zal men voertuigen in de toekomst beter kunnen opsporen. De fabrikant en de invoerder zullen voortaan verplicht zijn om de registratieformaliteiten bij deze kruispuntbank te vervullen. Vervolgens moet, bij verandering van eigenaar, de persoon die het eigendom overdraagt de kruispuntbank op de hoogte brengen. Ook bij schrapping zal dit moeten worden gemeld.

 

De betere opspoorbaarheid van voertuigen laat in de eerste plaats toe de strijd tegen autozwendel en de autocriminaliteit te intensifiëren. Een hieraan gekoppeld voordeel situeert zich op het vlak van de consumentenbescherming. Immers, met de beschikbare gegevens worden de autokopers op de tweedehandsmarkt beschermd waardoor het gevaar wordt uitgesloten dat een voertuig geen eigendom is van de verkoper omdat het gestolen is of omdat het deel uitmaakt van een financieringsovereenkomst.

 

Een ander voordeel heeft een onmiddellijke relatie met de verkeersveiligheid. De kruispuntbank zal het immers mogelijk maken om na te gaan wie zonder keuringsbewijs of zonder verzekeringsbewijs rondrijdt. Juist door een gebrek aan controle op dit vlak glipte in het verleden een steeds groter wordende groep vrijbuiters door de mazen van het net. Daar zal in de toekomst paal en perk aan gesteld kunnen worden dankzij deze kruispuntdatabank. Dit is om evidente reden bijzonder belangrijk voor onze verkeersveiligheid. Voertuigen die niet conform de geldende technische vereisten zijn, zijn immers een gevaar op de weg en daarnaast moet er bij een ongeval met een niet-verzekerd voertuig steeds een lange en ingewikkelde procedure worden gevolgd om de schadevergoeding te kunnen betalen aan de normaal verzekerde bestuurder.

 

Kortom, de efficiënte vorm van gegevensbeheer en informatie-uitwisseling zal een welgekomen ondersteuning zijn om een efficiënter verkeersveiligheidsbeleid te kunnen voeren in de komende maanden en jaren. In het verleden ontbrak het hiervoor wel eens aan bruikbare en nuttige data. Dankzij deze databank wordt hier deels een antwoord op geformuleerd, maar hiermee zijn wij er nog niet. Ook op andere vlakken is er nog nood aan een betere gegevensverzameling en –verwerking. Wij denken hierbij in eerste instantie aan de oprichting van een centrale databank voor de rijbewijzen, een project waar de staatssecretaris mee bezig was.

 

Wij hopen dat de volgende regering dit werk zal kunnen voortzetten, om op die manier tot betere gegevens te komen en een gericht verkeersveiligheidbeleid te garanderen. Dank u voor uw aandacht.

 

12.04  Patrick De Groote (N-VA): Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik maak van deze gelegenheid gebruik om te zeggen dat N-VA een groot voorstander is van deze kruispuntbank omdat zij ervoor zorgt dat er een echt efficiënt beleidsinstrument kan komen.

 

Belangrijk is toch wel de mogelijkheid van efficiënte gegevensuitwisseling tussen de verschillende diensten. Het kan – en ik zeg wel: het kan – een efficiënt controlemiddel zijn dat de administratie vereenvoudigt. De kruispuntbank zou de overheid kansen moeten bieden om uitgewerkte statistische gegevens te verkrijgen.

 

Onze huidige verwerking van statistische gegevens belemmert eigenlijk een gericht efficiënt verkeersbeleid. Dit is herhaaldelijk aan bod gekomen in de commissie. Ik heb in de commissie bijvoorbeeld gezegd dat men tijdens de voorgaande legislatuur in Nederland op een bepaald moment de ongevallenstatistieken bekendmaakte van het jaar 2004, terwijl het Nationaal Instituut voor de Statistiek van België in diezelfde week zijn raming bekendmaakte voor het jaar 2001. Dat is toch schrijnend.

 

De staatssecretaris heeft bevestigd dat er geen automatische link met de ongevallenstatistieken zou zijn. Hij heeft ook gesteld dat de kruispuntbank eigenlijk geen ongevallendatabank is. Maar, heeft hij bevestigd, de mogelijkheid tot opvragen van die gegevens bestaat wel degelijk. Dat is een goede zaak.

 

Het is ook in de totaliteit een goede zaak dat de opspoorbaarheid eindelijk wordt gerealiseerd door het permanent opvolgen van de eigendom van het voertuig, vanaf het verlaten van de fabriek of de invoer tot de uitvoer of de vernietiging.

 

De oprichting van deze kruispuntbank is voor ons belangrijk omdat zij een belangrijk middel is in de strijd tegen de autocriminaliteit. De kruispuntbank pakt ook de strijd aan tegen de niet-verzekerde voertuigen en tegen kilometerfraude. Zij is ook heel belangrijk voor de gegevensuitwisseling in het algemeen. Daarom steunt N-VA dit wetsontwerp inzake de Kruispuntbank voor Voertuigen.

 

De voorzitter: Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

 

De algemene bespreking is gesloten.

La discussion générale est close.

 

Bespreking van de artikelen

Discussion des articles

 

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2493/5)

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2493/5)

 

Het wetsontwerp telt 40 artikelen.

Le projet de loi compte 40 articles.

 

Er werden geen amendementen ingediend.

Aucun amendement n'a été déposé.

 

De artikelen 1 tot 40 worden artikel per artikel aangenomen.

Les articles 1 à 40 sont adoptés article par article.

 

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

 

13 Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet (2468/1-5)

- Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 85 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet (328/1-4)

- Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet voor wat betreft het doorlopend krediet (582/1-2)

- Wetsvoorstel tot wijziging van de wetgeving inzake consumenten- en hypothecair krediet voor wat betreft de reclame (793/1-4)

- Wetsvoorstel tot aanvulling van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet teneinde het toezicht op de kredietgevers en -bemiddelaars te versterken (860/1-2)

- Wetsvoorstel tot wijziging van de wetgeving betreffende de consumentenkredieten (1538/1-2)

- Wetsvoorstel tot responsabilisering van de bij het consumentenkrediet betrokken actoren en ter bestrijding van overmatige schuldenlast (1726/1-2)

- Wetsvoorstel tot vaststelling van een nulstellingstermijn voor kredietopeningen (1779/1-2)

- Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, houdende diverse bepalingen voor de strijd tegen "makkelijk krediet" (1801/1-2)

- Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, teneinde de reële schuldenlast van de consumenten te meten (1847/1-2)

- Wetsvoorstel tot herinvoering van artikel 61 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet en betreffende de jaarlijkse kostenpercentages (1940/1-2)

- Voorstel van resolutie betreffende de invoering van een standaardformulier voor kredietaanvragen, teneinde het risico op insolventie bij de kredietnemer tegen te gaan (1986/1-5)

- Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet voor wat de persoonsgerichte kredietreclame betreft (2146/1-2)

- Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet wat betreft kredietgevers en kredietbemiddelaars die geen kredietinstelling zijn (2403/1-2)

13 Projet de loi modifiant la loi du 12 juin 1991 relative au crédit à la consommation (2468/1-5)

- Proposition de loi modifiant l'article 85 de la loi du 12 juin 1991 relative au crédit à la consommation (328/1-4)

- Proposition de loi modifiant la loi du 12 juin 1991 relative au crédit à la consommation en ce qui concerne le crédit permanent (582/1-2)

- Proposition de loi modifiant la législation sur le crédit à la consommation et le crédit hypothécaire en ce qui concerne la publicité (793/1-4)

- Proposition de loi complétant la loi du 12 juin 1991 relative au crédit à la consommation en vue de renforcer le contrôle des prêteurs et des intermédiaires de crédit (860/1-2)

- Proposition de loi modifiant la législation relative aux crédits à la consommation (1538/1-2)

- Proposition de loi visant à responsabiliser les acteurs du crédit à la consommation et à lutter contre le surendettement (1726/1-2)

- Proposition de loi visant à fixer un délai de zérotage pour les ouvertures de crédit (1779/1-2)

- Proposition de loi modifiant la loi du 12 juin 1991 relative au crédit à la consommation, portant diverses mesures visant à lutter contre le "crédit facile" (1801/1-2)

- Proposition de loi modifiant la loi du 10 août 2001 relative à la Centrale des Crédits aux Particuliers afin de mesurer l'endettement réel des consommateurs (1847/1-2)

- Proposition de loi rétablissant l'article 61 de la loi du 12 juin 991 relative au crédit à la consommation et concernant les taux annuels effectifs globaux (1940/1-2)

- Proposition de résolution visant à instaurer un formulaire standardisé pour les demandes de crédit afin de lutter contre le risque de défaillance des emprunteurs (1986/1-5)

- Proposition de loi modifiant la loi du 12 juin 1991 relative au crédit à la consommation pour ce qui concerne la publicité personnalisée pour le crédit (2146/1-2)

- Proposition de loi modifiant la loi du 12 juin 1991 relative au crédit à la consommation en ce qui concerne les prêteurs et les intermédiaires de crédit autres que les établissements de crédit (2403/1-2)

 

Voorstellen ingediend door:

Propositions déposées par:

- 328: François-Xavier de Donnea, (Pierre-Yves Jeholet) Kattrin Jadin, David Clarinval, Olivier Hamal

- 528: Hans Bonte, (Peter Vanvelthoven)

- 793: Katrien Partyka, Mia De Schamphelaere, Liesbeth Van der Auwera, Stefaan Vercamer, Joseph George

- 860: Linda Musin, Karine Lalieux, Colette Burgeon

- 1538: Meyrem Almaci, Muriel Gerkens, (Philippe Henry), Wouter De Vriendt, (Jean-Marc Nollet), Zoé Genot

- 1726: Josy Arens

- 1779: Colette Burgeon, Karine Lalieux, Alain Mathot

- 1801: Karine Lalieux, Colette Burgeon, Alain Mathot

- 1847: André Frédéric, Karine Lalieux, Yvan Mayeur, Colette Burgeon

- 1940: Alain Mathot, Colette Burgeon, Karine Lalieux

- 1986: Brigitte Wiaux, David Lavaux, Isabelle Tasiaux-De Neys, Marie-Martine Schyns, Joseph George

- 2146: Hans Bonte

- 2403: Hans Bonte, Cathy Plasman

 

Algemene bespreking

Discussion générale

 

De algemene bespreking is geopend.

La discussion générale est ouverte.

 

13.01  Katrien Partyka, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, ik wil toch graag heel kort verslag uitbrengen van de bespreking in de commissie, aangezien het gaat over heel veel wetsvoorstellen die gekoppeld zijn aan dit belangrijke wetsontwerp.

 

Er waren ongeveer tien wetsvoorstellen gekoppeld aan dit ontwerp. Er was een advies van de Raad voor het Verbruik, dat ondertussen reeds meer dan een jaar oud is. Tijdens de bespreking is er ook advies gevraagd aan verschillende organisaties op voorstel van de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen en van de leden van de commissie.

 

Er was een uiteenzetting van de ministers Van Quickenborne en Magnette, die de twee hoofddoelstellingen van het ontwerp hebben toegelicht: enerzijds het omzetten van richtlijn 2008/48 van 23 april 2008 inzake consumentenkrediet en anderzijds de doelstelling om de bestaande wet van 12 juni 1991 bij te schaven.

 

De nieuwe richtlijn Europees consumentenkrediet streeft een dubbele doelstelling na: harmonisatie van de wetgeving om een echte interne markt te creëren en een hoog en gelijkwaardige niveau van consumentenbescherming. Het streven naar volledige harmonisatie is uiteindelijk moeten ingeperkt worden tot een harmonisatie van een aantal sleutel- of kerngebieden. Het gaat om volgende domeinen: reclame met kostenvermelding, precontractuele informatie, contractuele informatie, jaarlijks kostenpercentage, vervroegde terugbetaling en herroepingrecht. Bovendien, zelfs voor deze zogezegd geharmoniseerde materies, is er nog een beoordelingsmarge voor de lidstaten. Daarnaast hadden de lidstaten inzake consumentenbescherming alle vrijheid om de gebieden die niet in de richtlijn aan bod kwamen, zelf te reglementeren.

 

Vervolgens hebben beide ministers het ontwerp toegelicht, waarbij beklemtoond werd dat het ging om een evenwichtig ontwerp dat zowel de consumentenbescherming als de rechten en plichten van de kredietverstrekkers respecteerde. Er werd ook meegedeeld dat de bepalingen inzake kredietbemiddelaars uit het ontwerp werden gelicht omdat deze bepalingen zullen geregeld worden in het raam van de hervorming van het financieel toezicht, het zogenaamde Twin Peaksmodel.

 

Het ontwerp gaat uit van drie krachtlijnen: ten eerste, de strijd tegen overcreditering, ten tweede, de aanpak van misleidende reclame en, ten derde, strengere controles. De economische inspectie zal meer middelen krijgen bij de controle op de naleving van de wet. De invoering van nieuwe strafbepalingen bij het niet-respecteren van informatieadvies en een voorzichtigheidsplicht vallen hieronder.

 

Dan was er een toelichting van de wetsvoorstellen. De verschillende indieners hebben hun voorstellen toegelicht. Het ging in totaal om dertien voorstellen tijdens deze legislatuur van de collega’s de Donnea, Jadot, Bonte, Blanchart, Wiaux, Arens en mijzelf.

 

Tijdens de algemene bespreking heeft CD&V een gunstige beoordeling geuit voor het ontwerp. Het ontwerp heeft de verdienste de richtlijn om te zetten en toch tegelijk de consumentenbescherming, die wij in België sinds 1957 kennen, te behouden.

 

Collega Logghe van het Vlaams Belang vond het een evenwichtig ontwerp maar had wel een aantal technische vragen en vragen om verduidelijking.

 

Mevrouw Almaci van Ecolo-Groen! was vooral verontrust voor de stijgende schuldoverlast, het verband met de armoede en het groeiend aantal wanbetalers geregistreerd in de kredietcentrale van de Nationale Bank. Ze was gedeeltelijk tevreden over het ontwerp maar betreurde dat haar voorstellen inzake een nulstellingtermijn en het invoeren van een maximaal JKP niet weerhouden werden.

 

De heer Bonte van sp.a toonde zich bezorgd over het verband tussen beroep doen op consumentenkrediet en armoede. Hij vond het ontwerp een stap in de goede richting die de kredietsector transparanter maakt.

 

Collega Staelraeve vond het een evenwichtig ontwerp.

 

Collega Jadot van Ecolo-Groen! betreurde dat de omzetting van de richtlijn zo lang geduurd heeft en herhaalde dat de voorstellen van zijn fractie ambitieuzer waren.

Collega Blanchart van de PS was tevreden dat de consumentenbescherming in België onder de richtlijn kon behouden blijven.

 

Hij was tevreden over een aantal concrete maatregelen in het ontwerp. Hij beklemtoonde ook het belang van het statuut voor de kredietbemiddelaar.

 

Beide ministers hebben gerepliceerd en beklemtoonden allebei dat het ontwerp heel wat verder gaat dan louter de omzetting van de richtlijn.

 

Voor de artikelsgewijze bespreking verwijs ik graag naar het verslag. Er werden 33 amendementen ingediend, vier daarvan werden behouden. Ze betroffen vooral de termijnen. Zo werd de termijn van de inwerkingtreding van de nieuwe wet verhoogd van drie naar zes maanden, om de financiële sector toe te laten de nodige ICT-aanpassingen te doen. Daarnaast waren er flink wat technische vragen of vragen om verduidelijking. Globaal kan worden gezegd dat er grotendeels een consensus over het ontwerp was, hoewel sommige leden van de commissie verder wilden gaan inzake consumentenbescherming. Dit heeft zich dan ook geuit in de stemming over het geheel, dat werd goedgekeurd met negen stemmen voor en vier onthoudingen.

 

De voorzitter: U bent ook ingeschreven als spreker. Ik dank u voor het verslag en ik stel voor dat u meteen doorzet en namens uw fractie het woord neemt.

 

13.02  Katrien Partyka (CD&V): Ik zal ervan profiteren, want het is misschien de laatste keer.

 

(…): (…)

 

13.03  Katrien Partyka (CD&V): Dat zal helaas niet van u afhangen.

 

CD&V was heel tevreden over dit ontwerp. Het gaat natuurlijk om een verplichte omzetting van een richtlijn, maar toch denk ik dat er heel goed werk geleverd is. De richtlijn is tot stand gekomen in april 2008, net voor de financiële crisis. Ik hoef u niet te vertellen dat de richtlijn er wellicht anders had uitgezien, als die na de financiële crisis gepubliceerd zou zijn, want voor 2008 waren er nog stemmen die zeiden dat regulering in de financiële sector niet nodig was. Na 2008 was iedereen het erover eens dat in de kredietsector een minimum aan regels nodig is. Ik verwijs bijvoorbeeld naar het principe van de voorzichtigheidsplicht of “responsible lending”. Ik hoef niet te zeggen dat zelfregulering van de markt ondertussen een beetje een loos begrip is geworden.

 

De kredietcrisis in de Verenigde Staten als gevolg van de massale kredietverstrekking op de Amerikaanse hypotheekmarkt, verpakt als beleggingen, heeft de hele internationale financiële sector ondermijnd en de huidige financieel-economische crisis veroorzaakt. Als in Amerika dezelfde regels als in België gegolden zouden hebben, hadden we geen financieeleconomische wereldcrisis gekend.

 

Ik wil enkele positieve elementen in het ontwerp aanhalen. Het is, algemeen gesproken, en zoals de ministers hebben gezegd, een evenwichtig ontwerp. Het verdedigt de belangen van de consument en van de kredietgevers. Het bouwt verder op de traditie die wij in België hebben. In de algemene toelichting staat dat ook. Ik wil dat graag expliciet vermelden, omdat het belangrijk is. De wet op het consumentenkrediet die in de loop van de tijd herhaaldelijk werd herzien, heeft ervoor gezorgd dat er in België een echt evenwicht is bereikt tussen de legitieme rechten van de kredietgevers en de consumentenbescherming.

 

De op grond van gepubliceerde rechtspraak gevoelige vermindering van geschillen, de tot voor het uitbreken van de kredietcrisis constante vermindering van wanbetalingen geregistreerd bij de CKP en de toegenomen kredietactiviteit, zowel in het aantal contracten als globaal volume, tonen aan dat de wetgeving haar doel heeft bereikt. Ze maakt het mogelijk om preventief de strijd tegen overmatige schuldenlast aan te gaan zonder dat de ontwikkeling van de activiteit in de sector in het gedrang komt.

 

Dit wetsontwerp beoogt dit delicaat evenwicht in de mate van het mogelijke te handhaven. Ik denk dat beide ministers daarin goed zijn geslaagd.

 

Dat blijkt ook uit de bespreking met de verschillende belangengroepen die hun mening over dit ontwerp heb gegeven. Kredietgevers, bedrijven, Fedis, VOKA, VBO, hebben geen fundamentele kritiek op het ontwerp. Ook de Beroepsvereniging van het krediet bij Febelfin, beklemtoont dat de omzetting van de richtlijn inzake consumentenkrediet een compromis is tussen de consumentenbescherming en de economische ontwikkeling. Zij vragen over vier punten wel verduidelijking, wat ook is gebeurd.

 

Ook bij de consumenten- en schuldbemiddelingsorganisaties is er echt wel een gematigde toon in de opmerkingen. Het Observatoire du Crédit et de l’Endettement schaart zich achter het ontwerp. Test-Aankoop ziet verschillende positieve elementen. Het Platform Dag zonder Krediet zegt dat veel aanbevelingen gerealiseerd en sommige niet zijn gerealiseerd.

 

De Europese richtlijn zelf is ook een compromis. Het is het resultaat van complexe onderhandelingen, het evenwicht tussen kredietgevers en de strijd tegen de overmatige schuldenlast en de bescherming van de consument.

 

Ook hier, als de richtlijn na de crisis tot stand was gekomen, zou het ongetwijfeld strenger zijn geweest.

 

Dit ontwerp heeft niet alleen goede uitgangspunten, maar maakt ze ook heel concreet, bijvoorbeeld de regels voor kredietreclame worden verduidelijkt. Ik ben natuurlijk tevreden dat het voorstel van CD&V dat ik namens mijn fractie mocht indienen, daar grotendeels is gevolgd.

 

Het behoud van de voorzichtigheidsplicht, artikel 15, het behoud van een specifiek verbod op koppelverkoop, het behoud van strikte voorwaarden waaronder de kredietgever de kredietovereenkomst mag opzeggen, het behoud van het principe maximale jaarlijkse kostenpercentages en het behoud van burgerlijke sancties zijn stuk voor stuk allemaal ontzettend belangrijke elementen in onze wetgeving die hier bevestigd en verbeterd worden.

 

Ik heb al gezegd dat dit een belangrijk ontwerp is, maar het werk is nog niet af. Naast de hervorming van het financieel toezicht in het zogenaamde ontwerp-Twin Peaks is er nog heel wat werk op de plank. De regering was ver gevorderd met een ontwerp over de bescherming van de consument in de financiële sector. Ik ben ervan overtuigd en ik vind dat daarvan verder werk moet worden gemaakt, helaas in een volgende legislatuur.

 

13.04  Sofie Staelraeve (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, beste collega’s, dat wij dit wetsontwerp vandaag nog bespreken, is extreem belangrijk, voor heel veel Belgen. Heel veel Belgen hebben een krediet; heel veel daarvan zijn hypothecaire kredieten, maar er zijn ook heel veel consumentenkredieten, zogenaamde kredieten die niet slaan op hypotheken. Zij hebben veeleer betrekking op consumptiegoederen.

 

Dit wetsontwerp is niet alleen belangrijk voor mensen die misschien al problemen hebben met het afbetalen van zulke kredieten. Dat zijn er een heel pak, wat we twee dagen geleden nog hebben kunnen lezen. Het is ook belangrijk voor mensen die hun kredieten wel goed kunnen afbetalen, want men weet nooit wat er nog kan gebeuren. Ook mensen die in de toekomst misschien een krediet zullen nemen, hebben belang bij een goede bescherming.

 

De timing van het wetsontwerp is ook extreem belangrijk. Collega Partyka heeft het al aangehaald. Het betreft de omzetting van een Europese richtlijn inzake consumptiekredieten, die nog voor 12 juni door België moest worden goedgekeurd. Met de stemming vanavond in de Kamer, hopen we dat alsnog te doen.

 

Beide ministers hier aanwezig, die het ontwerp uitgebreid hebben voorbereid, in overleg met heel veel actoren, hebben uiteindelijk een heel evenwichtig compromis afgeleverd, dat ook door de Kamercommissie uitgebreid besproken en bevestigd is, door alle partijen. Het is al gezegd dat de nood aan extra bescherming onbetwist was. Bij alle partijen voelt men die noodzaak aan. Het gaat dus om meer dan alleen de omzetting van een Europese richtlijn. Het is ook echt nodig.

 

Als liberalen willen wij daaraan een aantal klemtonen toevoegen. In tegenstelling tot bepaalde andere partijen en actoren, die vinden dat men nooit te veel regels kan opleggen en veeleer vertrekken vanuit het idee dat de consument zoveel mogelijk beschermd moet zijn door strakke regels, staan we erom bekend dat wij de vrijheid en flexibiliteit van de consument ook hoog in het vaandel voeren. Wij geloven dat de mensen heus wel in staat zijn tot het nemen van juiste keuzes en dat zij daarvoor ook de kans moeten krijgen. We moeten wel een kader scheppen om de mensen zo goed mogelijk te beschermen wanneer het fout gaat. Dat doen we met een drietal blokken in dit wetsontwerp.

 

Het eerste grote blok gaat over alles wat te maken heeft met een betere informatie aan de klant die een krediet wil nemen, omdat wij ervan overtuigd zijn dat zoiets essentieel is om de juiste keuze te kunnen maken. Ik blijf graag even stilstaan bij een aantal belangrijke zaken die in het wetsontwerp worden goedgekeurd.

 

Er zijn duidelijke verplichtingen inzake het geven van informatie aan wie een kredietovereenkomst wil sluiten. Er zal een Europese infofiche worden gebruikt die voor alle klanten en alle kredietgevers gelijk is. Er wordt verplichte info opgelegd over de effectief te betalen bedragen. Het moet dus voor de klant duidelijk zijn hoeveel hij in totaal zal betalen.

 

Ook heel belangrijk naast deze informatieve aspecten is dat niet alleen de info er moet zijn maar dat men ook van plan is om strenger op te treden tegen misbruiken. Wanneer men als kredietgever foute informatie geeft of onwettige informatie vraagt, zal men wel degelijk strenger gestraft worden.

 

Een tweede belangrijk luik inzake informatie is op het vlak van reclame. In de reclame worden ook een aantal beperkingen ingevoerd. Men mag niet zomaar meer reclame maken voor alle soorten kredieten. Er komt bijvoorbeeld een verbod op reclame voor kredietgroepering. De kredietgroepering op zich kan nog wel omdat het in bepaalde gevallen wel degelijk nuttig kan zijn, maar gericht daarvoor reclame maken kan niet meer. Er is ook verbod om te werken met cash geld in reclame en er moet een verplichte vermelding komen dat lenen ook geld kost. Dat zijn maar een drietal voorbeelden wat de reclame betreft,die ervoor zorgen dat de consument beter geïnformeerd en beschermd wordt.

 

Een tweede belangrijk aspect is dat de aantrekkingskracht van het nemen van dergelijke consumptiekredieten ook beperkt wordt. Dat is zeker het geval door de bepaling dat geen cash geld meer mag gegeven worden wanneer men een consumptiekrediet wil nemen. Met andere woorden, men kan geen centen meer in de handen uitbetaald krijgen. De betaling bij het nemen van een krediet moet door overschrijving of via cheque gebeuren.

 

Een derde belangrijk deel betreft de bedenktermijn. Als men dan zo’n krediet genomen heeft en dat misschien onbezonnen heeft gedaan en er spijt van krijgt, dan wordt de bedenktermijn verlengd van 7 tot 14 dagen. Men kan er dus langer op terugkomen. Er is redelijkerwijze meer tijd om erover na te denken en het terug te schroeven.

 

Ten slotte is het ook heel belangrijk dat er een minnelijke regeling mogelijk is. De procedure kan minnelijk geregeld worden tussen de kredietgever en de kredietnemer voor het veranderen van de bestaande kredietovereenkomst. Wanneer men dus een bestaand krediet heeft en men komt op een bepaald moment, door welke omstandigheden ook, in de problemen met de afbetaling, dan kan men onderling met de kredietgever tot afspraken komen, in het eigen belang, om het krediet op een deftige manier te kunnen afbetalen

 

Dat zijn allemaal maatregelen die erop wijzen dat we gestreefd hebben naar een evenwicht tussen de flexibiliteit van het krediet geven en het beschermen van de consument. We beklemtonen dat de consument zelf zijn keuzes kan maken en daartoe heus wel in staat is. We moeten hier immers uitgaan van de gemiddelde Belg. Rekening houdend met het feit dat er in België acht miljoen kredieten zijn uitgeschreven en dat slechts een heel klein deel daarvan achterstallig is — het zijn geen onbelangrijke delen die achterstallig zijn, al is de omvang ervan te relativeren — is het duidelijk dat wij een kader invoeren ter verbetering van de bescherming.

 

Zoals al gezegd door collega Partyka, het werk is hiermee niet af. Collega Partyka heeft verwezen naar het wetsontwerp rond de CBFA, maar ik denk ook verder. We moeten zeker harder werken in dit land aan financiële vorming. Telkens merken we dat heel veel mensen niet durven, niet kunnen spreken over geld, over hun bestedingen, over wat het leven kost en over hoe ze daarmee omgaan. Als we overtuigd zijn dat mensen de juiste keuzes kunnen maken, dan moeten ze inderdaad alle info krijgen om die keuzes te maken. Daarvoor moeten we hen ook durven waarschuwen om in bepaalde situaties een en ander misschien beter niet te doen of even goed op te letten en, na berekening van hun vermogen, te bepalen wat zij al dan niet aankunnen. Er bestaat een mooi West-Vlaams spreekwoord dat nog altijd van toepassing is, met name “zaaien naar de zak”. Men zou allemaal eens goed moeten overwegen wat men heeft, zeker in tijden van campagne, als men geld daarvoor moet uitgeven.

 

13.05  Philippe Blanchart (PS): Monsieur le président, messieurs les ministres, chers collègues, il était à mon sens essentiel de voter sans tarder le projet de loi relatif au crédit à la consommation, d'abord parce que nous sommes tenus par les délais de transposition extrêmement courts de la Commission européenne, mais surtout parce que ce projet permet de mettre en œuvre toute une série de mesures essentielles à la protection du consommateur, surtout les plus fragiles d'entre eux.

 

Il faut le reconnaître, nous avions des inquiétudes essentiellement quant à la manière dont serait transposée la directive européenne du crédit à la consommation. Aurions-nous toujours la possibilité de maintenir un niveau élevé de protection des consommateurs ou aurions-nous droit au détricotage de la loi vers toujours moins de protection? Par les temps qui courent, cela aurait été une catastrophe!

 

Le projet de loi qui nous est présenté cet après-midi maintient non seulement un haut degré de protection du consommateur, mais en ajoute même d'autres, parmi lesquels de nombreuses propositions issues de mon groupe, notamment l'interdiction des publicités spécifiquement axées sur les publics les plus défavorisés insistant sur la rapidité et la facilité d'obtention du crédit, le maintien de l'obligation d'information et du devoir de conseil, la généralisation du délai de réflexion de 14 jours pour tous les contrats de crédit, l'obligation de zérotage pour les ouvertures de crédit et plafonnement des taux annuels effectifs globaux maxima des ouvertures de crédit à 10 % et le renforcement des conditions d'accès aux métiers d'intermédiaires de crédits.

 

Ce projet de loi est opportun. Il fait la synthèse entre la nécessaire harmonisation européenne et le maintien d'un haut degré de protection du consommateur. Dès le départ, ce n'était pas gagné. Aujourd'hui, le crédit n'est plus seulement un outil servant à financer des achats importants; il est bel et bien devenu un outil de financement des biens de consommation courante, qui ne nécessitent normalement pas un étalement de paiement.

 

À la lecture du dernier rapport de la Centrale des crédits aux particuliers, on constate même que le crédit sert, dans certains cas, à faire face aux dépenses courantes. En clair, certaines personnes ont recours au crédit pour se chauffer, s'éclairer et même se nourrir. C'est inacceptable, essentiellement dans une société qui se veut moderne et solidaire.

 

Au vu des tendances dégagées en 2009, il est probable que la Belgique connaît actuellement une croissance des situations d'endettement problématique, voire même de surendettement. La crise frappe encore et toujours de plein fouet et pas seulement les plus précaires d'entre nous.

 

Un Belge sur sept vit sous le seuil de pauvreté, soit près de 1,5 million de personnes auxquelles il faut encore ajouter toutes celles à la limite du basculement, sans cesse de plus en plus nombreuses. Toutes ces personnes pour qui le crédit facile peut prendre l'aspect d'une bouée de secours trouée au risque de s'enfoncer toujours plus profondément.

 

Ces situations de précarité justifient donc à elles seules l'absolue nécessité de maintenir un degré de protection élevé. Nous avons de très bonnes raisons de nous montrer satisfaits. Cela dit, mon groupe reste très attentif à cette question fondamentale qu'est le crédit. L'évolution de cet outil, par ailleurs très utile dans certains cas, est aujourd'hui largement préoccupante.

 

Le projet de loi ne résout pas tout, loin de là. La question du rôle et de la place des intermédiaires de crédit n'est, par exemple, pas totalement tranchée, notamment lorsqu'il s'agit du lieu de vente du crédit. Le projet de loi reste néanmoins un outil bien utile dans la lutte contre le surendettement.

 

Nous suivrons donc avec beaucoup d'intérêt l'application concrète de cette loi historique de manière à pouvoir nous assurer que l'ensemble du secteur joue pleinement le jeu et respecte enfin la loi. Nous attendons une réelle responsabilisation des prêteurs et des intermédiaires de crédits. Ils doivent réellement appliquer l'obligation de rechercher le type et le montant du crédit les mieux adaptés, compte tenu de la situation financière du consommateur et du but du crédit. Ils doivent s'informer sur la solvabilité du consommateur et s'abstenir de lui faire crédit s'il n'a pas la capacité de rembourser. Tout manquement à ces obligations devra être sévèrement sanctionné.

 

13.06  Éric Jadot (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, messieurs les ministres, chers collègues, le projet de loi qui nous est soumis traite d'un sujet très important. La question du surendettement constitue une priorité pour les écologistes car il s'agit d'un véritable fléau qui frappe les couches les plus défavorisées de la société. En Wallonie, en l'espace d'un an, le surendettement a augmenté de 300 %. Bien entendu, le dossier est tout aussi crucial pour la Flandre et pour Bruxelles. Fin 2009, pour rappel, 5,8 millions de crédits à la consommation étaient contractés pour un montant de 20 milliards d'euros. Aujourd'hui, le crédit à la consommation représente 5 % du PIB belge.

 

Avant d'en venir au fond du projet de loi, je souhaite revenir sur l'attentisme dont a fait preuve le gouvernement en la matière, attentisme qui l'a poussé à demander l'urgence pour un dossier dont on discute depuis longtemps déjà. Le 24 juin 2009, ma collègue Meyrem Almaci interpellait avec d'autres collègues le ministre Van Quickenborne au sujet du crédit à la consommation. Ils insistaient pour que le gouvernement fasse connaître au plus vite ses intentions et prenne des initiatives concrètes. Aujourd'hui, neuf mois plus tard, le gouvernement a dû activer la procédure d'urgence de manière à accélérer nos travaux, pas par volontarisme politique mais bien parce que la directive l'y contraignait.

 

En novembre 2008, il y a déjà 17 mois, Ecolo-Groen! déposait une proposition de loi visant à enrayer le phénomène du surendettement concernant au moins un pour-cent des Belges en cette année de lutte contre la pauvreté et l'exclusion sociale. Certaines de nos idées ont été reprises peu ou prou dans le projet de loi, comme les dispositions sur le TAEG, le droit de rétractation et les informations à communiquer en cas de dépassement non autorisé.

 

Notre proposition se voulait plus ambitieuse sur les deux points suivants.

 

Tout d'abord, nous envisagions un délai de zérotage de 12 mois lorsque le montant de crédit est inférieur à 5 000 euros et de 5 ans pour les montants supérieurs. Ceci a pour effet d'éviter que des défauts de paiement ponctuels ne se muent en difficultés financières structurelles. En outre, nous souhaitions également fixer une formule pour limiter le TAEG maximal à 9 %. Cette limitation vise à obliger les prêteurs et leurs intermédiaires à examiner sérieusement la situation financière des consommateurs et à ne pas accorder un blanc-seing aveugle au crédit, comme aux États-Unis, pour qu'il n'y ait pas de déséquilibre entre le souci de rentabilité et l'intérêt des consommateurs.

 

Nous avons donc déposé des amendements en ligne avec notre proposition de loi. La majorité a toutefois refusé de soutenir ces amendements en commission et nous ne pouvons que le déplorer. Par ailleurs, vu l'importance des enjeux autour de ce sujet, Ecolo-Groen! estimait également qu'une audition d'organisations et d'experts devait avoir lieu avant l'analyse du projet de loi. La majorité n'en a pas voulu et nous l'avons également déploré, même si nous avons tout de même obtenu que les différents stakeholders soient invités à rédiger une contribution sur le projet de loi présenté par le gouvernement.

 

Plusieurs éléments ont retenu notre attention parmi les contributions reçues, confirmant notre opinion que ce round de concertation supplémentaire, dont plusieurs partis de la majorité ne voulaient pas, était pourtant de nature à enrichir le débat parlementaire.

 

Parmi les éléments mis en évidence par les différentes contributions que nous avons reçues, nous avons noté la demande de campagnes d'information et de sensibilisation ainsi que l'importance d'une véritable éducation financière pour s'attaquer à la problématique du surendettement. Febelfin et l'UPC ont notamment souligné ces aspects.

 

Une autre position partagée avec les stakeholders est la nécessité de transformer la centrale du crédit en observatoire de la dette.

 

Enfin, l'Observatoire du crédit et de l'endettement a émis une série de propositions qui nous semblaient tout à fait justifiées et que le groupe Ecolo-Groen! a décidé de déposer comme telles sous forme d'amendements. Là non plus, il n'y a malheureusement pas eu d'ouverture des partis de la majorité pour soutenir ces amendements.

 

En conclusion, messieurs les ministres, comme j'ai déjà eu l'occasion de vous le dire lors de nos échanges en commission, j'estime que le projet de loi présenté par le gouvernement constituait une bonne base de travail, mais qu'il était aussi largement perfectible. Cet avis semblait être confirmé par différentes contributions. C'est donc dans un état d'esprit positif que nous avons tenu à déposer ces amendements, ces derniers n'ayant pas été soutenus par la majorité. Dès lors, notre groupe s'abstiendra lors du vote de ce projet de loi car nous estimons qu'il s'agit d'une occasion manquée de prendre certaines mesures fortes contre le surendettement.

 

13.07  Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, mesdames, messieurs les ministres, chers collègues, je dois avouer que je n'ai pas eu la chance de suivre les discussions du projet de loi en commission, ce que je regrette. Mais il arrive que l'on soit pris par d'autres occupations.

 

Cela dit, je regrette que nos travaux s'arrêtent au moment où la majorité avait construit, dans le cadre d'un dialogue très soutenu, une agence de protection des consommateurs qui complétait ce projet de loi, notamment pour ce qui concerne le contrôle des intermédiaires, et de nombreux éléments en vue de la protection des consommateurs et des citoyens par rapport aux services financiers.

 

J'espère que ce parlement reprendra ses travaux très rapidement pour tenter de compléter ce projet de loi; en effet, il n'est pas suffisant en tant que tel mais il doit être complété par des projets de loi visant la protection des consommateurs au niveau de l'ensemble des services financiers.

 

Je vous remercie et je vous souhaite à tous une bonne campagne!

 

13.08  Hans Bonte (sp.a): Mijnheer de voorzitter, ik wil tijdens het huidige, surrealistische debat kort reageren en ingaan op de gevoelens van spijt die mevrouw Lalieux heeft, omdat zij de commissiewerkzaamheden niet heeft kunnen volgen.

 

Ik heb bij herhaling gesteld dat het goed zou zijn dat mevrouw Lalieux in de commissie aanwezig zou zijn.

 

Mevrouw Lalieux, ik wil gewoon het volgende meegeven. Laten we niet tot de volgende legislatuur wachten. Ik heb gisteren in de krant gelezen dat er opnieuw per maand ongeveer duizend mensen bijkomen die onder de schulden kapseizen.

 

Ik nodig u dus uit om uw wetsvoorstel alsnog ter stemming te leggen. Wij zullen het met heel veel plezier goedkeuren, bijvoorbeeld omdat er een verplichte nulstelling moet zijn, die consumenten effectief beschermt.

 

In het huidige embroglio bij de meerderheid kan dat er misschien nog af en wordt uw wetsvoorstel, dat belangrijk is voor u en mij samen en wellicht ook nog voor andere leden die van de bescherming van zwakkere groepen wakker liggen, gesteund en goedgekeurd.

 

13.09  Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de voorzitter, (…). Look who’s talking. U bent immers nooit in onze commissie. U bent niet eens een effectief lid van de commissie. Het is niet aan u om een van de commissieleden te verwijten dat zij tijdens de besprekingen nooit aanwezig was. U maakt dus een flauwe opmerking.

 

13.10  Hans Bonte (sp.a): (…) van het begin tot het einde.

 

13.11  Katrien Partyka (CD&V): Een lid van de meerderheid verwijten dat door omstandigheden een of twee keer niet aanwezig kon zijn, is echt flauw.

 

13.12  Karine Lalieux (PS): Madame Partyka, je ne prends pas du tout cela pour une critique, étant donné que j’étais en mission. Je tiens simplement à dire à M. Bonte qu’une série de propositions de loi socialistes était jointe. Un projet de loi fait toujours l’objet d’un certain équilibre. Or, cet équilibre nous paraît tout à fait satisfaisant aujourd’hui même s’il aurait dû être complété par autre chose. Nous avons tenté de faire en sorte que le sp.a retrouve une certaine stabilité dans cet État, de manière à pouvoir remettre des propositions de loi à l’ordre du jour de la commission de l’Économie. Nous n’aurons plus l’occasion de le faire! Je vous encourage dès lors à changer d’avis dans les prochains jours!

 

13.13  Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, ik wil de discussie onder de socialistische kameraden niet onderbreken. Ik wil collega Lalieux graag voort laten praten.

 

Wij hebben de besprekingen over onderhavig wetsontwerp bijgewoond. Als sociale volkspartij zijn wij begaan met de materie. Wij hebben in principe niets tegen het wetsontwerp. Het stijgend aantal achterstallen en mensen in collectieve schuldenregeling zijn allemaal signalen die ons alert moeten houden.

 

Onze fractie wil een aantal opmerkingen formuleren ten aanzien van de ministers. Minister Van Quickenborne, u herinnert zich onze vragen bij de aansprakelijkheid van de kredietbemiddelaars. Ik herhaal dat bepaalde spelers op de markt zich zorgen maken. We kunnen er eindeloos over doorgaan.

 

Onze fractie had twee amendementen ingediend. In het belang van de consument en uit bezorgdheid om het vele werk dat de commissie heeft verricht, hebben wij het nodig gevonden om die amendementen her in te dienen.

 

Het eerste amendement valt uiteen in twee delen. Het eerste deel heeft betrekking op het feit dat wij willen dat de consument beter wordt geïnformeerd over rechten en plichten. Dat moet worden gedaan door de kredietgevers, kredietbemiddelaars en hun personeel.

 

Wij willen dat personeel wordt aangeworven dat is opgeleid om de wettelijke informatieplicht te vervullen en de klanten te adviseren bij het sluiten van een kredietovereenkomst. Wij stellen voor dat de federale regering de minimale opleidingsvoorwaarden voor het personeel bepaalt.

 

In een tweede deel, om tegen te gaan dat veel te veel kredietovereenkomsten te impulsief worden gesloten, stellen wij  voor dat de kredietgevers niet meer fysiek aanwezig zouden zijn op de plaats van de aankoop, zodat een problematische situatie wordt vermeden.

 

Ons amendement wil het onmogelijk maken om te leuren met kredietovereenkomsten op de plaats van de aankoop van het product. De klant zal met andere woorden de moeite moeten doen om zich naar ergens anders te begeven om een krediet aan te gaan.

 

Ons tweede amendement slaat op de kredietovereenkomsten die gepaard gaan met het aangaan van een schuldsaldoverzekering. Wij vinden dat er in het wetsontwerp opgenomen moet worden dat de desbetreffende kosten moeten worden opgenomen in de totale kostprijs van het krediet en dat onder “desbetreffende kosten” wordt begrepen, inzake de schuldsaldoverzekeringen: ofwel de eenmalige premiebetaling voor de schuldsaldoverzekering, ofwel de vermelding van de jaarlijkse premiebetaling, aangevuld met het aantal premiebetalingen voor de dekking. Wij vinden dat belangrijk, omdat kredietovereenkomsten nogal dikwijls worden gesloten door mensen die het minder gemakkelijk hebben in onze maatschappij of ook door oudere mensen. Die twee categorieën hebben er nu juist alle belang bij om zo degelijk en zo juist mogelijk ingelicht te zijn, onder andere ook over de precieze kostprijs van de schuldsaldoverzekering, die een integraal deel uitmaakt van de kredietovereenkomst.

 

Dat is de strekking van onze twee amendementen. Ik ben er zeker van dat die gesteund worden door veel leden in de Kamer.

 

13.14  Joseph George (cdH): Monsieur le président, je serai très bref et ne reprendrai pas les propos de mes collègues. Ce projet de loi intègre deux préoccupations, à savoir une directive qui nous a été imposée par le Parlement et le Conseil européens et, ensuite, la nécessité d'ajuster la loi du 12 juillet 1991 relative au crédit à la consommation.

 

Une telle loi est toujours un pari sur l'avenir. Nous savons que les activités d'ingénierie ont partiellement détourné les lois qui furent votées par le passé. Certains y ont trouvé des failles qui leur ont permis de créer des situations abusives. C'est la première réalité.

 

La deuxième réalité est que le crédit constitue évidemment un instrument essentiel de l'économie, car il permet à des personnes qui ne disposent pas de revenus suffisants d'opérer un achat ou de réaliser un investissement. Pour elles, il représente donc un moment de satisfaction et d'épanouissement favorable à leurs projets. Mais il s'agit également d'un moment essentiel pour l'économie puisqu'il permet de répondre à une demande de biens de consommation. 

 

Cependant, cette situation entraîne aussi des dérives. Nous avons conservé à l'esprit celle qui a surgi aux États-Unis. En effet, il faut le rappeler, la crise financière trouve son origine dans l'abus de crédits hypothécaires, largement généralisés, pour lesquels n'existait aucune réglementation. Au contraire, les organismes qui en étaient chargés les ont multipliés, provoquant ainsi la débâcle financière.

 

C'est bien tout l'objet de cette loi. Il s'agissait de lutter contre la publicité trompeuse, mais aussi de pallier la faiblesse de certaines personnes afin qu'elles ne soient plus les victimes de sociétés dont le rendement – si possible, à deux chiffres – est le seul objectif. D'un autre côté, il fallait aussi éviter que se multiplient les situations de surendettement.

 

Il faut voir la façon dont le contentieux, qui est maintenant dans les mains des tribunaux du travail, a littéralement explosé ces dernières années. De plus, les créanciers de ces personnes surendettées sont, bien souvent, des citoyens lambda qui, en recevant les plans de médiation à l'amiable, se rendent compte que leurs débiteurs ont contracté des dettes qu'il leur sera impossible de rembourser. Eux-mêmes auront l'espoir de récupérer 10 à 20 % de leurs créances.

 

Il convient, dans ce secteur comme dans d'autres, de ne pas croire à la main invisible et de ne pas laisser faire tout et n'importe quoi. Le projet de loi répond à ces perspectives.

 

En effet, il veille à lutter contre le surendettement, à resserrer la matière de la publicité en évitant toute propagande trompeuse; la transparence est un beau principe, mais lorsque se trouvent, d'un côté, des sociétés hyper professionnalisées et, de l'autre, un citoyen avec sa réalité, sa situation sociale, son milieu, tenté de s'endetter, il est bien légitime de chercher à le protéger. Cette protection doit s'adresser particulièrement aux groupes les plus vulnérables.

 

Nous avons connu les abus des regroupements de crédits, nous avons connu les abus de la publicité annonçant que le crédit ne coûterait rien. Et nous en connaissons les conséquences.

 

Un des objectifs essentiels de la loi est également de renforcer la sévérité à l'encontre des abus. Dans ce secteur aussi, les fauteurs de troubles, les créateurs de difficultés, les irrespectueux des lois, telles certaines grandes sociétés aux noms commerciaux bien connus, devraient être sévèrement sanctionnés.

 

C'est sur cet équilibre que repose cette loi. Tout n'est certainement pas parfait. Nous aurions pu aller plus loin dans diverses directions. Il aurait peut-être aussi fallu resserrer encore davantage les choses dans certains domaines. Nous observons le parcours de certains de nos concitoyens face à cette publicité agressive, notamment dans les grandes surfaces, où tous les crédits sont possibles, et tous les coups imaginables.

 

Nous savons également ce qu'il en est dans certains secteurs. L'interdiction spécifique frappant la vente conjointe est maintenue, mais nous savons aussi que, dans les faits, elle est contournée: si vous supprimez un contrat d'assurance, le taux de votre crédit sera augmenté. Et cela revient au même qu'une vente conjointe.

 

Dès lors, en conclusion, monsieur le ministre démissionnaire, le projet de loi repose sur un équilibre, ce qui m'apparaît tout à fait souhaitable, mais il conviendra d'aller plus loin. À mon avis, nos travaux devront être poursuivis et nous devrons observer l'évolution des choses. Une loi dans ce secteur est un pari sur l'avenir; nous le prenons aujourd'hui, mais nous espérons que l'ingénierie ne sera pas développée au point qu'il faille déjà à bref délai remettre l'ouvrage sur le métier.

 

13.15  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, bij de bespreking van dit ontwerp is er veel over overmatige schuldenlast gesproken. Deze week konden wij in De Standaard nog lezen dat er 80 287 gezinnen zijn die genieten van een schuldenregeling waarbij de boosdoener de kredietkaarten zijn. Ondertussen weten wij ook allemaal dat de financiële crisis heeft gezorgd voor meer betalingsmoeilijkheden bij gezinnen, voor meer mensen die met overmatige schuldenlast te maken krijgen, voor meer mensen die van een collectieve schuldenregeling kunnen genieten.

 

Ik vind dat er in dit wetsontwerp nog altijd een zeer groot gebrek zit. Als ik hier niet zou staan, dan zou mijn collega Meyrem Almaci het zeggen. Zij heeft het voor ons in de commissie uitgebreid opgevolgd. In de wet zelf wordt er voor het totale jaarlijkse kostenpercentage geen plafond vastgelegd. Ook de nulstellingstermijn is niet vooropgesteld. Collega Hans Bonte heeft er ook al naar verwezen. De bevoegde ministers hebben weliswaar gezegd dat zij een koninklijk besluit zullen nemen waarin die zaken worden vastgelegd. Het is een ‘second best option’. Voor ons was het beter geweest om dit in de wet op te nemen. Dat gebeurt nu niet. Het zou er in de vorm van een koninklijk besluit komen. Het is alleen te hopen dat het niet een van de zovele koninklijke besluiten is ter uitvoering van een wet die er nooit komen.

 

Wij hopen alleszins, en daarover zullen wij in de volgende legislatuur waken, dat die koninklijke besluiten er effectief komen en dat de nulstellingstermijn en het JKP er effectief komen. Dit is toch een van de meest efficiënte middelen in de strijd tegen overmatige schuldenlast. Het is toch spijtig dat zulke bepalingen in 2010, het jaar van de armoede, in zo'n wetsontwerp niet terug te vinden zijn.

 

13.16  Sofie Staelraeve (Open Vld): Collega Van der Straeten vertelt over een toename van het aantal collectieve schuldenregelingen. Dat wil ik nuanceren. Er is een toename, maar uit de cijfers blijkt dat meer dan een derde niets met consumptiekredieten te maken heeft. Het heeft veel meer te maken met schulden inzake energie en telecom. Een derde van de mensen die in een collectieve schuldenregeling zit, heeft geen enkel consumptiekrediet.

 

Ten tweede, de collectieve schuldenregeling is een procedure die pas na veel voorgaande stappen in werking treedt. Je kan er niet vanaf dag één een beroep op doen. Mensen hebben al een heel parcours achter de rug van opbouw van schulden en het niet betalen om wat voor reden dan ook. Het aantal mensen in die procedure stijgt, maar het is ook zo dat die procedures na maximaal vijf jaar stoppen. Als je telkens een termijn van vijf jaar overbrugt, komen er nieuwe mensen in de procedure.

 

Dit ter nuancering, niet om mijn collega aan te vallen.

 

13.17  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Ter aanvulling bij de nuance. Het is dan nog altijd wel twee derde, maar het moet toch nog altijd de bedoeling zijn te voorkomen dat mensen beroep moeten doen op een collectieve schuldenregeling. Dan is een van de fundamentele punten net te werken op het jaarlijks kostenpercentage en de nulstellingstermijn. We zullen afwachten wat er in het koninklijk besluit staat. Ik hoop dat deze politieke crisis en regimecrisis geen roet in het eten zal gooien.

 

13.18 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik wil mij op de eerste plaats excuseren omdat gepland was met de voorzitter van de commissie voor het Bedrijfsleven om op dit ogenblik in Shanghai te zijn voor de Wereldexpo. Die reis waar zo lang over is gesproken, die kunnen we misschien na 13 juni doen. In elk geval, mijn excuus daarvoor.

 

Een geluk bij een ongeluk is dat we door het afgelasten van die reis dit ontwerp wel kunnen behandelen. We hebben dus onze job gedaan. Ik wil op de eerste plaats de administratie bedanken die het wetsontwerp mee heeft begeleid, ook de medewerkers en, heel in het bijzonder, de leden van de commissie voor het Bedrijfsleven. Niet alleen de leden van de meerderheid die we hier vandaag aan het woord hebben gehoord, maar in het bijzonder ook de leden uit de oppositie. Dat meen ik ook van ganser harte.

 

U hebt zelf geduid dat aan dit ontwerp heel wat wetsvoorstellen zijn gekoppeld. Herinner u op 14 juli 2009 de buitenparlementaire bijeenkomst van leden uit meerderheid en oppositie op de zevende verdieping in “de hemel” boven Paul Magnette en mijzelf, zoals we die noemen, waar we tot een embryo van consensus zijn gekomen voor dit ontwerp. Die manier van werken met Nederlandstaligen en Franstaligen, meerderheid en oppositie, heeft geleid tot een ontwerp dat hopelijk op brede steun zal kunnen rekenen. Dat zullen we straks zien bij de stemming.

 

Ik wil ten slotte de leden van de commissie bedanken voor de goede samenwerking die wij hebben gehad. I enjoyed it. We deden het in stilte, maar we deden het met resultaat.

 

13.19  Paul Magnette, ministre: Monsieur le président, malgré les circonstances, ce projet de loi sera soumis au vote, après avoir été voté sans opposition en commission. Je m’en réjouis. C’est le résultat d’un très long travail et c’est, selon moi, un très beau projet de loi, même s’il reste perfectible comme toute loi.

 

N’en sont que plus amers les regrets que nous avons que les autres projets sur le crédit hypothécaire ou sur la protection des consommateurs pour ce qui concerne les produits financiers soient tombés dans les limbes. Quoi qu’il en soit, il y aura d’autres parlements.

 

Étant donné que ce sera probablement la dernière fois, je profite de cette occasion pour remercier les membres de la commission de l’Économie, majorité comme opposition, pour ces trente mois de débats extrêmement fructueux que nous avons eus.

 

De voorzitter: Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

 

De algemene bespreking is gesloten.

La discussion générale est close.

 

Bespreking van de artikelen

Discussion des articles

 

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2468/5)

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2468/5)

 

Het wetsontwerp telt 76 artikelen en 2 bijlagen.

Le projet de loi compte 76 articles et 2 annexes.

 

*  *  *  *  *

Amendements déposés:

Ingediende amendementen:

 

Art. 7

  • 24 - Peter Logghe cs (2468/3)

Art. 12

  • 25 - Peter Logghe cs (2468/3)

 

*  *  *  *  *

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over de aangehouden amendementen en artikelen en over het geheel zal later plaatsvinden.

La discussion des articles est close. Le vote sur les amendements et les articles réservés ainsi que sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

 

*  *  *  *  *

Besluit van de artikelsgewijze bespreking:

Conclusion de la discussion des articles:

Réservé: le vote sur les amendements et les articles 7 et 12.

Aangehouden: de stemming over de amendementen en de artikelen 7 en 12.

Artikel per artikel aangenomen: de artikelen 1 - 6, 8 - 11, 13 – 76, alsmede de bijlagen.

Adoptés article par article: les articles 1 - 6, 8 - 11, 13 – 76, ainsi que les annexes.

*  *  *  *  *

14 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de huwelijksbeletselen bij adoptie betreft (1338/1-5)

14 Proposition de loi modifiant le Code civil en ce qui concerne les empêchements à mariage en cas d’adoption (1338/1-5)

 

Voorstel ingediend door:

Proposition déposée par:

Sarah Smeyers, (Katrien Schryvers), Raf Terwingen

 

Algemene bespreking

Discussion générale

 

De algemene bespreking is geopend.

La discussion générale est ouverte.

 

14.01  Valérie Déom, rapporteur: Monsieur le président, je m’en réfère à mon rapport écrit.

 

14.02  Jan Jambon (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijn betoog is heel kort. Mevrouw Smeyers, één van de indieners, verontschuldigt zich voor haar afwezigheid vandaag. Zij is vandaag immers mama geworden van een flinke dochter. Dat is de reden waarom zij niet aanwezig is. (Applaus)

 

De voorzitter: Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

 

De algemene bespreking is gesloten.

La discussion générale est close.

 

Bespreking van de artikelen

Discussion des articles

 

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (1338/5)

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (1338/5)

 

Het wetsvoorstel telt 3 artikelen.

La proposition de loi compte 3 articles.

 

Er werden geen amendementen ingediend.

Aucun amendement n'a été déposé.

 

De artikelen 1 tot 3 worden artikel per artikel aangenomen.

Les articles 1 à 3 sont adoptés article par article.

 

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

 

Collega’s ik stel voor de vergadering te onderbreken tot 19.45 uur, waarna wij tot de stemmingen overgaan. Alzo kan het personeel de nodige voorbereidingen treffen.

 

De vergadering wordt gesloten. Volgende vergadering donderdag 29 april 2010 om 19.45 uur.

La séance est levée. Prochaine séance jeudi le 29 avril 2010 à 19.45 heures.

 

De vergadering wordt gesloten om 19.23 uur.

La séance est levée à 19.23 heures.

 

 

Dit verslag heeft geen bijlage.

 

Ce compte rendu n’a pas d’annexe.