Plenumvergadering

Séance plénière

 

van

 

woensdag 10 december 2008

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 10 décembre 2008

 

Après-midi

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 14.36 uur en voorgezeten door de heer Herman Van Rompuy.

La séance est ouverte à 14.36 heures et présidée par M. Herman Van Rompuy.

 

Tegenwoordig bij de opening van de vergadering zijn de ministers van de federale regering:

Ministres du gouvernement fédéral présents lors de l'ouverture de la séance:

Olivier Chastel, Yves Leterme, Didier Reynders.

 

De voorzitter: De vergadering is geopend.

La séance est ouverte.

 

Een reeks mededelingen en besluiten moeten ter kennis gebracht worden van de Kamer. Zij worden op de website van de Kamer en in de bijlage bij het integraal verslag van deze vergadering opgenomen.

Une série de communications et de décisions doivent être portées à la connaissance de la Chambre. Elles seront reprises sur le site web de la Chambre et insérées dans l'annexe du compte rendu intégral de cette séance.

 

Berichten van verhindering

Excusés

 

Hilâl Yalçin, wegens gezondheidsredenen / pour raisons de santé;

Bruno Van Grootenbrulle, wegens ambtsplicht / pour devoirs de mandat;

Yolande Avontroodt, buitenslands / à l'étranger

Herman De Croo, OESO/ OCDE.

 

01 Verzending van amendementen van een wetsontwerp naar commissie

01 Renvoi d'amendements d'un projet de loi en commission

 

De regering heeft amendementen ingediend op het wetsontwerp houdende diverse bepalingen (I) (nrs 1608/1 tot 14). Ik stel u voor deze amendementen terug te zenden naar de commissie voor de Financiën en de Begroting teneinde deze te bespreken en de commissie onmiddellijk bijeen te roepen.

Le gouvernement a déposé des amendements au projet de loi portant des dispositions diverses (I) (nos 1608/1 à 14). Je vous propose de renvoyer ces amendements en commission des Finances et du Budget afin d'y permettre l'examen et de réunir la commission immédiatement.

 

Geen bezwaar? (Nee)

Aldus zal geschieden.

 

Pas d'observation? (Non)

Il en sera ainsi.

 

02 Agenda

02 Agenda

 

Overeenkomstig het advies van de Conferentie van voorzitters van vandaag, stel ik u voor

1. morgenmiddag om 13.15 uur het vragenuurtje te organiseren;

2. volgende punten te verdagen naar de plenaire vergadering van dinsdag 16 december 2008:

- het wetsvoorstel van de dames Katrien Schryvers en Liesbeth Van der Auwera tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek inzake het verzet tegen het huwelijk (nrs 1026/1 tot 6);

- het wetsontwerp tot wijziging van artikel 116 van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis (overgezonden door de Senaat) (nrs 1407/1 tot 4);

- het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (overgezonden door de Senaat) (nrs 1408/1 tot 5);

- het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen (nrs 1320/1 tot 5);

- het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen (nrs 1449/1 tot 4);

- het voorstel van resolutie van de dames Karine Lalieux, Camille Dieu en Colette Burgeon betreffende een modernisering en een actualisering van het prijscontrolemechanisme en betreffende de oprichting van een waarnemingspost kosten van dagelijks levensonderhoud (nrs 173/1 en 2);

- het wetsvoorstel van de heer Peter Vanvelthoven, de dames Dalila Douifi, Karine Lalieux, Muriel Gerkens en Thérèse Snoy et d'Oppuers en de heer Wouter De Vriendt tot wijziging van de wet van 22 januari 1945 betreffende de economische reglementering en de prijzen houdende een versterkt toezicht op de evolutie van de prijzen (nrs 615/1 en 2).

3. volgende wetsontwerpen en voorstellen toe te voegen:

- het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 16 november 1993 houdende vaststelling van de Civiele Lijst voor de duur van de regering van Koning Albert II, tot toekenning van een jaarlijkse en levenslange dotatie aan Hare Majesteit Koningin Fabiola en van een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Filip en van de wet van 7 mei 2000 houdende toekenning van een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Filip, een jaarlijkse dotatie aan Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Astrid en een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Laurent (nrs 1606/1 tot 3);

- het wetsvoorstel van de heren Dirk Van der Maelen en Jan Jambon, mevrouw Meyrem Almaci en de heren Jean-Marc Nollet, Melchior Wathelet, Jenne De Potter en Christian Brotcorne tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met betrekking tot de aftrek voor de enige en eigen woning (nrs 555/1 tot 3);

- het wetsvoorstel van de heren Luk Van Biesen, Hendrik Bogaert, Christian Brotcorne, Hendrik Daems, François-Xavier de Donnea, Willem-Frederik Schiltz, Bart Tommelein en Ludo Van Campenhout tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wat betreft de aanrekening van de fiscale aftrek van de hypothecaire lening van de enige woning (nr. 1181/1);

- het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 29 november 2001 tot vaststelling van een tijdelijke personeelsformatie van raadsheren teneinde de gerechtelijke achterstand bij de hoven van beroep weg te werken en de wet van 14 december 2004 tot wijziging van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting, van de wet van 2 juli 1975 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van eerste aanleg en van artikel 211 van het Gerechtelijk Wetboek (nr. 1495/1).

 

Conformément à l'avis de la Conférence des présidents d'aujourd'hui, je vous propose:

1. d'ajouter demain à 13 h 15 les questions orales;

2. de reporter les points suivants à l'ordre du jour de la séance plénière du mardi 16 décembre 2008:

- la proposition de loi de Mmes Katrien Schryvers et Liesbeth Van der Auwera modifiant le Code civil en ce qui concerne l'opposition au mariage (nos 1026/1 à 6);

- le projet de loi modifiant l'article 116 de la loi du 21 avril 2007 relative à l'internement des personnes atteintes d'un trouble mental (transmis par le Sénat) (nos 1407/1 tot 4);

- le projet de loi modifiant la loi du 17 mai 2006 relative au statut juridique externe des personnes condamnées à une peine privative de liberté et aux droits reconnus à la victime dans le cadre des modalités d'exécution de la peine (transmis par le Sénat) (nos 1408/1 à 5);

- le projet de loi portant modification de la loi du 12 avril 1965 relative au transport de produits gazeux et autres par canalisations (nos 1320/1 à 5);

- le projet de loi modifiant la loi du 21 décembre 1994 portant des dispositions sociales et diverses (nos 1449/1 à 4);

- la proposition de résolution de Mmes Karine Lalieux, Camille Dieu et Colette Burgeon visant à moderniser et à actualiser le système des contrôles des prix et à créer un observatoire du coût de la vie quotidienne (nos 173/1 et 2);

- la proposition de loi de M. Peter Vanvelthoven et Mmes Dalila Douifi, Karine Lalieux, Muriel Gerkens et Thérèse Snoy et d'Oppuers et M. Wouter De Vriendt complétant la loi du 22 janvier 1945 sur la réglementation économique et les prix, portant un contrôle accru de l'évolution des prix (nos 615/1 et 2).

3. d'ajouter les projets et propositions de loi suivants:

- le projet de loi modifiant la loi du 16 novembre 1993 fixant la Liste Civile pour la durée du règne du Roi Albert II, l'attribution d'une dotation annuelle et viagère à Sa Majesté la Reine Fabiola et l'attribution d'une dotation annuelle à Son Altesse Royale le Prince Philippe et la loi du 7 mai 2000 attribuant une dotation annuelle à Son Altesse Royale le Prince Philippe, une dotation annuelle à Son Altesse Royale la Princesse Astrid et une dotation annuelle à Son Altesse Royale le Prince Laurent (nos 1606/1 à 3);

- la proposition de loi de MM. Dirk Van der Maelen et Jan Jambon, Mme Meyrem Almaci et MM. Jean-Marc Nollet, Melchior Wathelet, Jenne De Potter et Christian Brotcorne modifiant le Code des impôts sur les revenus 1992 en ce qui concerne la déduction pour habitation propre et unique (nos 555/1 à 3);

- la proposition de loi de MM. Luk Van Biesen, Hendrik Bogaert, Christian Brotcorne, Hendrik Daems, François-Xavier de Donnea, Willem-Frederik Schiltz, Bart Tommelein et Ludo Van Campenhout modifiant le Code des impôts sur les revenus 1992 en ce qui concerne l'imputation de la déduction fiscale de l'emprunt hypothécaire de l'habitation unique (n° 1181/1);

- le projet de loi modifiant la loi du 29 novembre 2001 fixant un cadre temporaire de conseillers en vue de résorber l'arriéré judiciaire dans les cours d'appel et la loi du 14 décembre 2004 modifiant la loi du 3 avril 1953 d'organisation judiciaire, la loi du 2 juillet 1975 déterminant le cadre du personnel des tribunaux de première instance et l'article 211 du Code judiciaire (n° 1495/1).

 

Geen bezwaar? (Nee)

Aldus zal geschieden.

 

Pas d'observation? (Non)

Il en sera ainsi.

 

Ontwerpen en voorstellen

Projets et propositions

 

03 Ontwerp van programmawet (1607/1-22)

- Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (I) (1608/1-15)

- Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (II) (1609/1-6)

03 Projet de loi-programme (1607/1-22)

- Projet de loi portant des dispositions diverses (I) (1608/1-15)

- Projet de loi portant des dispositions diverses (II) (1609/1-6)

 

Ik stel u voor een enkele bespreking aan deze wetsontwerpen te wijden. (Instemming)

Je vous propose de consacrer une seule discussion à ces projets de loi. (Assentiment)

 

Algemene bespreking

Discussion générale

 

De algemene bespreking is geopend.

La discussion générale est ouverte.

 

De rapporteurs bij de programmawet zijn de dames Nyssens, Van der Auwera, Dieu en Burgeon en de heren Arens, Baeselen, Van Biesen en Deseyn.

 

De rapporteurs bij de ontwerpen houdende diverse bepalingen zijn de heren Arens, De Potter, De Padt, Prévot en Otlet en de dames Staelraeve, Lecomte, Dieu en Wiaux.

 

Wenst er iemand van deze rapporteurs het woord te nemen voor zijn of haar verslag?

 

03.01  Camille Dieu, rapporteur: Monsieur le président, chers collègues, c'est un exercice difficile que de présenter un rapport sur un projet de loi-programme, parce que chaque article concerne une thématique différente. Je vais essayer de vous dire sur quoi portent les articles et, si un amendement a été déposé, le vote recueilli par cet amendement, de sorte que l'assemblée en soit éclairée.

 

La première partie du rapport relevait de la compétence de la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales, Mme Onkelinx. Il s'agit dans le projet de loi des articles 67 à 70, qui traitaient de la fraude sociale, en prévoyant une cotisation de solidarité forfaitaire à charge d'un employeur qui a utilisé des travailleurs au noir. Ces articles ont été adoptés à l'unanimité moins une abstention.

 

Les articles 71 à 88 portaient sur le fonctionnement de l'ONSS et autres organismes, plus précisément sur la prescription en cas de manœuvre frauduleuse. Ces articles ont été adoptés à l'unanimité moins une abstention.

 

Les articles 89 à 91 concernaient les curateurs, en les responsabilisant via des déclarations trimestrielles. Ces articles ont été adoptés à l'unanimité moins une abstention.

 

Les articles 92 à 95 portaient sur l'archivage des pièces et documents pour l'Institut national d'assurance maladie et invalidité (INAMI). Ces articles ont été adoptés à l'unanimité moins une abstention.

 

Les articles 96 à 102 étaient consacrés aux allocations familiales, l'augmentation pour les familles monoparentales, pour les enfants handicapés nés avant 1993 et le payement des allocations des fonctionnaires fédéraux. Ces articles ont été adoptés à l'unanimité moins une abstention.

 

Les articles 107 à 110 portaient sur le congé de maternité et la possibilité pour une travailleuse d'étaler dans le temps le repos prénatal pouvant être postposé après le repos obligatoire postnatal, afin de reprendre le travail en douceur. L'article traite de la façon de rémunérer ces travailleuses, le principe-même étant initié dans la partie Emploi de Mme Milquet, que nous aborderons plus tard.

 

Enfin, il y avait des articles pour le fonds d'avenir pour les soins de santé, sa création au sein de l'ONSS et son financement. Cela a été abordé dans les articles 111 et 112. Le financement alternatif de la sécurité sociale a été abordé par les articles 113 et 114. Alors que le financement de l'accord relatif au secteur non marchand pour les années 2005 à 2010 a été abordé par les articles 115 à 119. Ces articles ont été adoptés par les mêmes votes.

 

La deuxième partie concernait les compétences de la ministre de l'Emploi, Mme Milquet. L'article 120 explique le financement du projet e-PV des services d'inspection sociale par le produit des amendes administratives. Un amendement a été déposé par M. Bonte et Mme Kitir visant à introduire avant cet article 120 des articles 119/1, 119/2 et 119/3 qui octroyaient un pouvoir d'achat supplémentaire aux travailleurs mis involontairement en chômage économique. Cet amendement a été rejeté par 9 voix contre 3 étant entendu que ce point était discuté à ce moment-là par le gouvernement. M. Bonte en a eu confirmation par la ministre en séance plénière jeudi dernier. L'article 120 a donc été adopté par 9 voix contre 3.

 

Le 121 proposait un incitant pour les travailleurs âgés qui souhaitaient passer d'un métier lourd à un métier plus léger avec une prime mensuelle forfaitaire. Cet article a été adopté par 9 voix contre 3.

 

Un amendement a été déposé à ce moment-là par la sp.a - M. Bonte et Mme Kitir - instaurant une responsabilité principale entre le donneur d'ordre et le sous-traitant pour le paiement des dettes sociales. Il a été rejeté par 9 voix contre 3.

 

L'article 122 concerne les frais de fonctionnement du Fonds des accidents du travail à verser par les entreprises d'assurance. Cela a été longtemps l'objet de discussions au niveau de l'emploi. Il a été adopté par le même vote.

 

L'article 123 crée la base légale pour permettre aux travailleurs des titres-services d'enfin aller vers un véritable contrat de travail. Il a été adopté par le même vote.

 

Les articles 124 et 125 prévoient l'instauration d'une commission de règlement de la relation de travail pour lutter contre le phénomène des faux indépendants et des faux salariés. Après discussion, il a été adopté par le même vote.

 

Les articles 126 à 129 initient la possibilité pour les travailleurs – c'est ce dont je parlais tout à l'heure chez Mme Onkelinx qui s'occupait, elle, de la partie rémunération de ces travailleuses – la possibilité d'étaler un congé post-natal au-delà du congé obligatoire. 

 

Ils furent adoptés à l'unanimité. Par contre, le vote de l'article 129 présentait une abstention. L'article 130 assouplit quant à lui le congé de paternité quant au délai dans lequel on peut le prendre. Le sp.a avait déposé un amendement visant à allonger ce congé de paternité mais celui-ci fut rejeté. C'était pourtant nécessaire selon M. Bonte! L'article fut adopté par 9 voix pour et 3 contre.

 

Un nouvel article 130bis fut ensuite inséré en ce qui concerne le congé de paternité des bateliers qui reprenait la même mesure. Le même amendement, comme introduit par le sp.a à l'article 130, fut rejeté de la même façon. L'article 130 et un nouvel article 131bis portant sur l'entrée en vigueur de ces dispositions furent adoptés à l'unanimité.

 

J'en viens à la troisième partie du rapport qui concerne à nouveau Mme Onkelinx, dans ses compétences de ministre de la Santé publique, mais qui traite essentiellement du prix des médicaments. Il s'agissait des articles 150, 154,156 à 164. Étant donné que c'est très technique, on a essentiellement discuté de la baisse obligatoire du prix des médicaments et des bases de remboursement des spécialités pharmaceutiques.

 

Un amendement à l'article n° 154 a été déposé par la majorité, par mes collègues et moi-même, en vue de préciser que les firmes concernées par l'économie à réaliser sont celles qui commercialisent le médicament à la date du 1er janvier 2009, même si on se base sur le budget de 2007. Enfin, on précisait une date de remboursement pour les firmes qui commercialisent des génériques. Si l'économie dépasse les 1,95% imposés comme économie obligatoire, le remboursement avait lieu obligatoirement avant le 28 février 2010.

 

Monsieur le président, mon intervention est ainsi terminée. J'ai tenté d'aller le plus vite possible.

 

Le président: Je vous remercie pour votre rapport.

 

03.02  Colette Burgeon, rapporteur: Monsieur le président, je risque d'être un peu plus longue.

 

Monsieur le président, monsieur le premier ministre, mesdames et messieurs les ministres, la commission de la Santé publique a examiné, au cours de sa réunion du 2 décembre 2008, les dispositions du projet de loi-programme qui lui ont été soumises, à savoir les articles 132 à 149, 151 à 153, 155, 166, 178, 220 à 240, 243 à 260 et 271 à 272.

 

En ce qui concerne les articles 132 à 134, la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique précisait qu'ils tendaient à créer un observatoire des maladies chroniques. Mme Avontroodt se demande comment seront choisies les associations qui seront appelées à siéger au sein de l'observatoire. Mme Salvi estime qu'il ne sera pas simple d'opérer une sélection parmi les nombreuses associations actives sur le terrain. La ministre indique que la manière dont seront représentées ces associations sera réglée par arrêté royal.

 

Mme Gerkens estime regrettable de cantonner les médecins à la section scientifique. C'est la raison pour laquelle elle a déposé un amendement précisant que l'observatoire est composé de représentants des organismes assureurs, de représentants des médecins ainsi que d'organisations représentatives des patients. La ministre souligne que rien n'empêche les organismes assureurs et les organisations représentatives de patients composant la section consultative de convier à leurs travaux les acteurs, médecins ou autres, concernés par l'ordre du jour de leur réunion.

 

L'amendement n° 2 est rejeté par 11 voix contre 1 et 1 abstention. L'article 132 est adopté sans modification par 11 voix et 2 abstentions. Les articles 133 et 134 sont ensuite successivement adoptés par 12 voix et 1 abstention.

 

Eu égard aux articles 135 à 137, la ministre indique que, conformément au Plan national cancer, ils visent à étendre à tous les bénéficiaires de l'assurance soins de santé la possibilité de remboursement de l'aide au sevrage tabagique, jusqu'à présent réservée aux femmes enceintes et à leurs partenaires. L'assistance au sevrage pourra être prise en charge par un médecin ou par un tabacologue.

 

M. Bacquelaine se réjouit du fait que l'assistance au sevrage tabagique donnant droit au remboursement pourra être prise en charge par un médecin généraliste ou spécialiste et pas uniquement par un tabacologue. Il s'interroge toutefois quant au montant du remboursement proposé qu'il juge exagéré par rapport au remboursement d'une consultation auprès d'un généraliste.

 

Mme Van Daele s'étonne du montant des crédits budgétaires prévus pour l'assistance tabagique, qui est plus que substantielle par rapport aux montants réservés aux soins palliatifs en centre de jour. Par ailleurs, les psychologues pourront être reconnus comme tabacologues, alors que leur propre titre n'est même pas reconnu dans l'arrêté royal n° 78.

 

Mme Salvi demande si le remboursement intervient uniquement pour les prises en charge individuelles ou s'il est possible de l'étendre à des séances collectives. La ministre répond que la prise en charge est individuelle, mais elle ne ferme toutefois pas la porte à cette possibilité.

 

Mme Avontroodt souhaite connaître le nombre de femmes enceintes ayant demandé à bénéficier du remboursement de l'aide au sevrage tabagique. Sur ce point, la ministre souligne qu'il y en a eu 200; ce nombre peut paraître marginal, mais il s'explique en partie par l'obligation de suivre au moins huit sessions.

 

J'ai souligné que, dans certaines provinces, le nombre de médecins généralistes est insuffisant pour faire face à la demande. Par conséquent, la reconnaissance de tabacologues permet de les décharger d'une partie de leur travail.

 

Mme De Maght juge que le recours au médecin doit être privilégié.

La reconnaissance du tabacologue ne risque-t-elle pas, par ailleurs, de décourager les médecins et de diminuer l'attractivité de leur profession?

 

La ministre rappelle que les dispositions en projet prévoient le remboursement de la prise en charge du patient par un médecin ou par un tabacologue; seul ce dernier, s'il veut être reconnu, doit avoir satisfait aux épreuves d'une formation spécifique en tabacologie.

 

Mme Van Daele s'étonne de ce que les psychologues doivent également subir ces épreuves alors qu'ils sont souvent spécialisés en science du comportement.

 

Mme Gerkens se demande par ailleurs si les généralistes ne devraient pas, eux aussi, bénéficier d'une formation complémentaire en la matière.

 

Les articles reprenant tous ces points jusqu'au point 139 ont été adoptés par 12 voix et 1 abstention.

En ce qui concerne les articles 140 et 141, la ministre explique que l'article 140 contient une base légale habilitant le Roi à baisser de 15 à 10% le ticket modérateur pour les forfaits C, à savoir les patients lourdement dépendants.

 

Mme Van Daele relève une contradiction entre l'exposé des motifs qui évoque des forfaits B et C, et le texte de l'article 140 qui ne concerne que le forfait C. La ministre justifie le choix opéré par des considérations budgétaires. Les articles 140 et 141 sont adoptés sans modification par 12 voix et 1 abstention.

 

Les articles 142 à 149: la ministre énumère les diverses mesures contenues dans ces articles qui concernent le maximum à facturer (MAF).

 

M. Bacquelaine émet quelques réserves à l'égard du mécanisme qui assure la gratuité des prestations au-delà de 450 euros. Ce système pourrait avoir des effets pervers dans la mesure où il aboutit à mettre sur pied d'égalité les malades chroniques et les hypocondriaques. L'intervenant juge qu'il serait préférable de définir à terme les listes précises de maladies.

 

La ministre rappelle qu'il est évident qu'une telle liste de maladies chroniques présenterait certains avantages. Il est également vrai que les maladies chroniques recouvrent de multiples pathologies qui diffèrent profondément les unes des autres.

 

Le groupe de travail institué au sein de l'INAMI travaille actuellement sur trois types de listes: la première concerne les maladies orphelines, la seconde vise les maladies chroniques pouvant être considérées comme incurables ou dégénératives et la troisième liste devrait permettre de garantir une certaine sécurité juridique pour les victimes des autres maladies chroniques.

 

La ministre rappelle toutefois qu'il est difficile de définir une maladie chronique. C'est la raison pour laquelle, en attendant l'exécution du Plan maladies chroniques, la ministre souhaite conserver temporairement le compteur MAF qui joue le rôle de filet de sécurité permettant de les prendre en compte. Ces articles ont été adoptés par douze voix et une abstention.

 

En ce qui concerne les articles 151 à 153, la ministre précise que la sous-section contenant ces articles introduit une extension du remboursement de référence en profondeur. Ces articles ont été adoptés par douze voix et une abstention.

 

Concernant l'article 153/2 (nouveau), Mme Lambert et consorts ont déposé l'amendement n° 1 dont l'objectif est de faire en sorte que le remboursement de référence et la mesure de baisse de prix soient appliqués à une même date. Cet amendement a été adopté sans modification par douze voix et une abstention.

 

L'article 155 prévoit la possibilité d'étendre le système de prescription bon marché de médicaments à certaines classes thérapeutiques dans le secteur ambulatoire. M. Bacquelaine constate que l'on vient d'un quota obligatoire de 27% pour les généralistes alors que le pourcentage effectif est de 42%. Si le principe consiste à faire évaluer le quota en fonction du résultat obtenu, on parviendra à terme à un quota de 100%. Si on fixe des quotas variables en fonction de la classe thérapeutique, cela risque par ailleurs de compliquer la tâche du médecin dans sa pratique quotidienne. Mme Van Daele rappelle que son groupe a toujours été favorable à la fixation d'un pourcentage de prescriptions bon marché. Par ailleurs, il est essentiel que le comportement des médecins en matière de prescription fasse l'objet d'un réel suivi et, le cas échéant, puisse être sanctionné en cas de dérapage. Cet article est adopté par douze voix et une abstention.

 

Pour les articles 166 à 178, la ministre relève qu'ils concernent tous l'Agence fédérale des médicaments et des produits de santé. Mme Avontroodt considère que la version néerlandaise de l'article 172 devrait être revue dans la mesure où le terme "contributie" est utilisé pour traduire l'expression française "contribution". Eu égard à la remarque de Mme Avontroodt, la commission décide de remplacer le terme "contributie" par le terme "bijdrage". La commission souscrit à cette proposition. Les articles 166 à 171 sont adoptés par douze voix et une abstention. L'article 172 tel que modifié a aussi été adopté par douze voix et une abstention. Les articles 173 à 178 sont adoptés sans modification par douze voix et une abstention.

 

Pour les articles 220 à 240 et les annexes 1 à 8, la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique informe que lors du conclave budgétaire du 25 février 2008 et dans l'accord de gouvernement de mars 2008, il a été décidé d'augmenter la dotation de l'Agence fédérale pour la sécurité de la chaîne alimentaire afin de garantir son équilibre budgétaire et financier ainsi que de réduire les contributions et rétributions à charge des secteurs.

 

La première section du chapitre 8 de la loi-programme a pour but de mettre en œuvre cette décision en adaptant le système actuel de financement avec comme résultat une diminution des contributions à charge des secteurs d'un montant global de 5 millions d'euros en 2009 par rapport à 2008.

 

Parallèlement, les bonus et malus à appliquer selon que les opérateurs disposent ou non d'un système d'autocontrôle validé sont revus.

 

Le chapitre 9 vise à créer la base légale pour autoriser l'octroi d'une indemnité à charge du Fonds des végétaux aux propriétaires de végétaux ou produits végétaux contaminés par des organismes nuisibles, non seulement en cas de destruction, de traitement ou de transformation de produits contaminés par ordre de l'autorité, ce qui était déjà le cas jusqu'ici, mais également en cas de végétaux ou de produits de végétaux devenus inutilisables et sans valeur après une interdiction officielle temporaire concernant le transport ou l'utilisation de ceux-ci.

 

Le chapitre 10 vise à modifier les cotisations obligatoires du secteur avicole au Fonds de la santé et de la production des animaux.

 

En ce qui concerne la discussion générale, Mme De Bont se réjouit de la réduction des contributions payées par le secteur dans le cadre du financement de l'AFSCA. Elle a personnellement toujours plaidé pour un financement public de l'Agence et renvoie à la proposition de loi modifiant la loi du 9 décembre 2004 relative au financement de l'Agence fédérale pour la sécurité de la chaîne alimentaire pour ce qui concerne les contributions (doc. n° 1407).

 

Mme Muylle se réjouit également des dispositions en projet, mais précise qu'un financement exclusivement public nuit à la responsabilisation et empêche le développement des systèmes d'autocontrôle. L'oratrice se demande ce qui se passe si un opérateur partiellement certifié en 2009 le reste partiellement en 2010: sera-t-il soumis à la règle des 120, des 160 ou des 200? Le système de l'autocontrôle devait donc être appliqué à tous les secteurs dont l'horeca.

 

J'ai constaté l'avis négatif du Conseil d'État concernant les articles 210 à 224 de l'avant-projet et des articles 227 à 230.

 

La ministre confirme dans ses réponses que la responsabilité de la sécurité de la chaîne alimentaire reste une responsabilité partagée entre les opérateurs et les pouvoirs publics. Un meilleur équilibre est cependant recherché.

 

Tous ces articles ont été adoptés par neuf voix et une abstention. Les articles 228 à 234 ont été adoptés par neuf voix et une abstention. Les articles 235 à 237 ont, quant à eux, été adoptés à l'unanimité, ainsi que les 238, 239 et 240. Les annexes 1 à 8 ont été adoptées par neuf voix et une abstention.

 

Pour les articles 243 à 260, la ministre de l'Intégration sociale, des Pensions et des Grandes villes précise que le chapitre contenant les articles 243 à 258 du projet de loi-programme a trait à l'allocation de chauffage octroyée par le CPAS dans le cadre du fonds social mazout. De ces dispositions, il faut surtout retenir que la période de chauffe prise en compte pour l'attribution de l'allocation n'est plus la période qui court du 1er septembre au 30 avril, mais bien une année civile. Par ailleurs, ce chapitre consacre la décision du gouvernement d'abriter l'allocation de chauffage pour la quatrième catégorie sous les réductions forfaitaires accordées par le SPF Économie par analogie avec les réductions accordées pour le gaz naturel et l'électricité.

 

Mme Muylle constate que le chapitre à l'examen est indissociable des dispositions relatives aux réductions forfaitaires renvoyées à la commission de l'Économie. Elle rappelle que le groupe auquel elle appartient est partisan d'une politique sociale forte en matière d'énergie mettant à la disposition des CPAS les instruments dont ils ont besoin. Il convient par conséquent de saluer l'allongement de la période de chauffe. Des inégalités subsistent toutefois entre les trois premières catégories et la quatrième.

 

Le champ d'application de l'allocation de chauffage dans le cadre du fonds social mazout est plus étendu que celui du tarif social en matière de gaz ou d'électricité. Il serait pourtant opportun d'harmoniser les champs d'application, quelle que soit la source d'énergie utilisée.

 

Mme Muylle constate ensuite que le nombre de personnes ayant recours au fonds social mazout est relativement faible par rapport à l'objectif poursuivi. Ce faible taux de participation est regrettable. Enfin, elle se demande quelle est la part contributive du secteur dans le financement du fonds.

 

Mme Gerkens souhaiterait savoir s'il existe au sein du gouvernement une volonté d'harmoniser les mesures concernant le gaz, le mazout et l'électricité et de créer par exemple un tarif social "mazout" à l'instar de ce qui existe pour le gaz et l'électricité. La ministre indique que les dispositions à l'examen constituent une base légale qui permettra d'élaborer un arrêté royal par lequel on règlera un certain nombre de choses.

 

Il est exact par ailleurs que, parmi les bénéficiaires potentiels du fonds social mazout, une personne sur deux ne sollicite pas son intervention. L'allongement de la période de chauffe à prendre en compte permettra indubitablement d'augmenter le nombre de bénéficiaires. Enfin, la fixation d'un tarif social pour le mazout est difficile à réaliser compte tenu du nombre de fournisseurs.

 

Mme De Maeght souligne que son groupe a toujours considéré le fonds social mazout comme un emplâtre sur une jambe de bois. Il serait préférable d'opter pour une solution structurelle. Elle est d'avis qu'on pourrait également jouer sur une diminution des accises et de la TVA perçue sur l'ensemble des sources d'énergie. La ministre rappelle qu'en tant que ministre de l'Intégration sociale, elle est compétente pour le fonds social mazout et pour l'augmentation du revenu d'intégration. La fixation de la TVA ne relève pas de ses compétences. Les articles 243 et 248 ont été adoptés par 11 voix et 1 abstention.

 

À l'article 249, Mme Pécriaux remarque que la demande d'une allocation de chauffage doit être introduite dans les 60 jours de la date de livraison. Elle juge que ce délai peut poser des problèmes à un certain nombre de bénéficiaires potentiels résidant dans des immeubles à habitations multiples. Il est possible que les syndics ou préposés au remplissage des cuves communes ne communiquent pas à temps les documents nécessaires pour étayer la demande. Ne serait-il pas possible dans ce cas de prévoir un délai supplémentaire exceptionnel?

 

La ministre se dit sensible à la question évoquée par Mme Pécriaux. Il semble toutefois difficile de créer un régime d'exception qui compliquerait encore la tâche des CPAS. L'article est adopté par 11 voix et 1 abstention.

 

Les articles 250 à 258 ne font l'objet d'aucun commentaire et sont successivement adoptés par 11 voix et 1 abstention.

 

En matière de politique des grandes villes, la ministre précise que l'article 259 prévoit que, pour 2009, le programme des grandes villes se fera sur la base d'une convention annuelle et non pas comme les années antérieures sur la base d'un programme pluriannuel. Cette disposition se justifie par la nécessité de garantir la pérennité des initiatives tout en ne préjugeant pas des résultats des négociations en cours dans le cadre du dialogue de Communauté à Communauté.

 

Mme Gerkens constate qu'une telle approche hypothèque toutefois la pérennité de ces projets pour 2010. Elle dépose par conséquent l'amendement n°3, qui tend à remplacer l'article 259 par une disposition formulée comme suit: "Par dérogation pour l'année 2009, le Roi désigne des conventions pluriannuelles antérieures qui sont prorogées".

 

Mme Lambert souligne qu'elle est également favorable au maintien d'une approche pluriannuelle et constate que la situation actuelle ne permet pas d'y recourir pour 2009. Par ailleurs, 2009 est une année de transition; la conclusion d'une convention annuelle est l'occasion de donner de nouvelles impulsions à la politique des grandes villes, prenant en compte trois axes privilégiés par la ministre dans sa note de politique générale. L'amendement de Mme Gerkens, s'il était adopté, empêchera toute réorientation.

 

Compte tenu de ces arguments, Mme Gerkens, présidente, retire son amendement. Mme De Bont affirme son espoir de voir la politique des grandes villes régionalisée.

 

Les articles 259 et 260 sont successivement adoptés par 9 voix contre 1 et 2 abstentions. L'ensemble des dispositions du projet de loi-programme renvoyées à la commission est adopté par 9 voix et 3 abstentions.

 

Les articles 271 et 272 concernent le ministre du Climat et de l'Énergie. Il souligne que ces articles se rapportent au soutien financier pour des initiatives relatives aux changements climatiques. Grâce à un contact direct avec un public ciblé, ces subventions contribuent à une prise de conscience croissante des changements climatiques. On observe une demande croissante de telles initiatives. La subvention octroyée s'élève à 500 euros maximum, mais son montant peut être inférieur. Ces articles sont successivement adoptés par 12 voix et 1 abstention.

 

Le président: D'autres rapporteurs souhaitent-ils prendre la parole?

 

03.03  Josy Arens, rapporteur: Monsieur le président, en ce qui concerne les matières couvertes par la commission de l'Intérieur, je me réfère aux deux rapports écrits.

 

Le président: Excellente idée. Vous venez de faire un brillant rapport!

 

03.04  Brigitte Wiaux, rapporteur: Monsieur le président, en ce qui concerne les articles 30 à 52 du projet de loi portant des dispositions diverses en matière de Défense nationale, je me réfère au rapport écrit.

 

03.05  Guido De Padt, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, ik sluit mij bij de twee vorige collega’s aan.

 

03.06  Xavier Baeselen, rapporteur: Monsieur le président, je me réfère à mon rapport écrit.

 

03.07  Jacques Otlet, rapporteur: Monsieur le président, pour ce qui concerne les dispositions diverses couvertes par la commission de la Santé publique, je renvoie également à mon rapport écrit.

 

De voorzitter: Ik heb voor de algemene bespreking drie sprekers, met name mevrouw Almaci, de heer Nollet en mevrouw Smeyers.

 

Wij hebben tijdens de Conferentie van voorzitters met de fractieleiders de afspraak gemaakt dat de oppositie twee uur totale spreektijd voor alle sprekers heeft. De meerderheid heeft anderhalf uur totale spreektijd voor alle sprekers.

 

03.08  Meyrem Almaci (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, collega’s, er waait een storm over de wereld. Overal worden de zeilen bijgezet om het schip van de economie niet te laten zinken. Er wordt naar de overheid gekeken om vastberaden en met daadkracht de klippen van de economische crisis te omzeilen. Als het stormt op zee, hebben wij immers een kapitein nodig die vertrouwen en rust uitstraalt, om ons met stevige handen door de golven te leiden.

 

In de Verenigde Staten heeft nieuw verkozen president Obama door zijn sereen en doortastend optreden nu al hopen meer vertrouwen gekregen dan de aftredende president. In Engeland, Frankrijk en Duitsland zien wij hoe respectievelijk premier Brown, president Sarkozy en kanselier Merkel, alle drie centrumrechtse politici, de eerdere kritiek op hun beleid en op hun persoon van zich afgooien, doordat zij met nieuwe, gedurfde plannen naar buiten komen en zich over hun eigen, ideologische overtuiging heen zetten. Zij geven daarbij de overheden opnieuw een rol in de regulering van de economie.

 

Collega’s, in België houden de regeringspartijen zich bezig met de niet-benoeming van de drie burgemeesters. Collega’s, in België vechten ministers Van Quickenborne en Magnette over het energiebeleid en vechten minister De Gucht en staatssecretaris Michel hun ruzies over Congo in de kranten uit. Collega’s, in België doet de regering alsof haar neus bloedt.

 

Geachte regeringsleden – de eerste minister is er niet -, u zult ongetwijfeld antwoorden, nietwaar, dat wij als klein land bescheiden moeten blijven. Het is immers niet in de Wetstraat 16 dat de wereldwijde, economische crisis zal worden aangepakt. Dat is waar. Een en ander zal bovendien zeker niet in de huidige Wetstraat 16 gebeuren.

 

Mijnheer Verherstraeten, het is echter niet omdat wij als klein land bescheiden moeten blijven dat wij passief moeten zijn. Daadkracht, ambitie en dynamiek zou de huidige regering wel kunnen uitstralen. Zij zou er zelfs in kunnen geloven, indien zij dat wou.

 

Collega’s, ons land heeft nood aan een nieuw project, een project dat resulteert in een ware ecologische en sociale omslag van ons beleid, een project dat de economie hervormt tot een stabielere, duurzamere, en groenere economie, een project dat mensen, gezinnen en verenigingen, bedrijven, investeerders, vakbonden en ook regeringen bijeenbrengt om te komen tot een Green New Deal.

 

Helaas krijgt België in plaats van een dergelijk visionair project een achterhaalde begroting, een begroting met een tekort van 2% en zonder aanzet om de zaken te heroriënteren.

 

Collega’s, de gebeurtenissen van de voorbije maanden roepen om aandacht van de regering. Onze burgers hebben het moeilijk. Bedrijven ontslaan steeds meer mensen. De economie gaat in recessie. Reeds maanden geleden werden onze burgers geconfronteerd met stijgende prijzen en hoge facturen. Toen al vestigde de groene fractie de aandacht op dat probleem, maar de regering was nog te druk bezig met communautaire twisten om te luisteren. Ondertussen is het probleem hoogdringend geworden. De mensen verwachten van de regering dat zij nu handelt. Act Now, om het met de woorden van The Big Ask te zeggen.

 

Een grote niet mis te verstane vraag is het inderdaad, op velerlei vlakken. Wij moeten nu handelen, omdat wij ons op een kruispunt van verschillende grote crisissen bevinden. Er is de voedselcrisis, met dit jaar nog maar eens een stijging van 40 miljoen mensen die honger lijden in onze wereld, wat ons verder dan ooit van de millenniumdoelstellingen brengt. Er is de financieel-economische crisis, u genoegzaam bekend. En er is de klimaatcrisis. Alle drie zijn het ongeziene uitdagingen: systhemisch en overweldigend.

 

Wij mogen niet bevriezen van angst. Wij mogen niet proberen het weg te denken. Wij mogen ons niet laten meeslepen in defaitisme. Wij moeten integendeel de crisis aangrijpen als een kans om echte verandering te brengen. Er zijn wel degelijk oplossingen. Wij kunnen er iets aan doen. Er is hoop.

 

Het draait allemaal om een belangrijk begrip: duurzaamheid. Een Vlaamse krant publiceerde gisteren – ik hoop dat u het gelezen hebt, minister Reynders – een column van de Amerikaanse econoom Thomas Friedman, toch niet direct een linkse klassenstrijder. Hij stelde de vraag: “Wat wordt de titel van het boek dat onze kinderen over ons zullen schrijven? Wordt het de gierigste generatie? Wordt het de zelfgenoegzame generatie? Of wordt het iets als de subprimegeneratie, waarvan de politieke en economische machthebbers zichzelf een financiële reddingsboei toegooiden nadat zij hun uitspattingen met mijn centen hebben betaald?

 

Ik vrees dat Friedman hier de spijker op de kop slaat. Jongeren overal ter wereld worden kwaad op de generatie die nu overal aan de macht is. Zij worden kwaad, omdat zij zien hoe de huidige generatie machthebbers de natuurlijke rijkdommen van onze planeet verkwanselt. Zij worden kwaad, omdat zij zien hoe de financiële luchtkastelen opgebouwd en weer opgeblazen worden en hoe de rekening vervolgens doorgeschoven wordt naar de belastingbetaler.

 

Ze worden kwaad, omdat ze met de vreselijke gevolgen van de opwarming van de aarde zullen worden geconfronteerd. En ze kijken naar ons. Ze kijken naar deze regering. Ze vragen slechts een eenvoudige zaak: doe iets; maar ook: doe niet eender wat. We mogen niet Roosevelts New Deal nog eens over doen: kilometerslange snelwegen aanleggen of megalomane projecten lanceren.

 

Beste regeringsleden, de verantwoordelijkheid die op uw schouders rust is verpletterend. De komende vier tot tien jaar, tijdens uw legislatuur dus, worden nu reeds beschreven als cruciale jaren voor de aanpak van de crisissen. Het is nu of nooit.

 

Wat zien wij echter? Nergens in de voorliggende documenten wordt gekozen voor een echte groene new deal. Nergens wordt in structurele middelen voorzien om te investeren in de sectoren van de toekomst zoals hernieuwbare energie, ecologische innovatie en onderzoek, groene jobs.

 

Meer nog, de financiering van het offshore windmolenpark dreigt zelfs in het gedrang te komen door het gebrek aan een gunstig investeringsklimaat voor hernieuwbare energieprojecten. Nochtans wil Europa dergelijke projecten aanmoedigen. Ze zal hiervoor zelfs speciaal de staatssteunregels versoepelen. Waarop wacht u nog?

 

Groen! pleit al geruime tijd voor een structurele belasting op de megawinsten van Electrabel. Naast wat ballonnetjes in de pers hier en daar vinden wij in de programmawet alleen een flauw afkooksel van het voorstel terug: een wetswijziging voor het Synatomfonds, 250 miljoen euro waarmee men zelfs heel veel verschillende zaken zal financieren, zo wil men ons doen geloven, onder andere investeringen in kernenergie.

 

Collega's, het is verwonderlijk stil. Wij mogen niet langer de andere kant opkijken. Onze fractie heeft reeds 20 voorstellen gedaan om de financiële sector en de bankensector beter te reguleren. De voorstellen zijn erop gericht om de losgeslagen financiële economie opnieuw te doen aansluiten bij de reële economie door meer regulatie, betere controle van financiële praktijken. De speciale commissie die het beheer van de financiële crisis in België zal onderzoeken, zal in ieder geval interessante ideeën opleveren om een betere regulering van de financiële wereld in wetten te gieten.

 

Wij hebben ook een klimaatwet ingediend, die eindelijk werk moet maken van een modern, gedurfd en ambitieus klimaatbeleid dat de strijd tegen de klimaatopwarming moet voeren en dat nieuwe, groene, lokale en vooral duurzame jobs zal creëren.

 

Groen! en Ecolo hebben ook een batterij wetsvoorstellen ingediend die mensen met financiële problemen moet helpen. Dat is een probleem dat wij ten gronde willen aanpakken. Volgens ons kan dat alleen als men zowel verbeteringen aanbrengt op het vlak van het inkomen, de energiefacturen, de gezondheidszorg als op het vlak van de financiële diensten.

 

Mijnheer de voorzitter, collega’s, momenteel debatteren de commissie voor de Volksgezondheid en de commissie voor de Sociale Zaken over het groene wetsvoorstel om alle sociale uitkeringen op te trekken tot boven de Europese armoedegrens. Ik kan niet genoeg benadrukken hoe belangrijk dit is. Niet minder dan 15% van alle Belgen leeft vandaag onder de armoedegrens. In tijden van crisis wordt dit des te schrijnender. Een dergelijke situatie is onaanvaardbaar voor een modern land als het onze. Waar blijft het antwoord van deze regering?

 

Wij, groenen, willen ondertussen mensen automatisch toegang geven tot het OMNIO-statuut voor gezondheidszorg. Met ons voorstel voor consumentenkredieten willen wij een einde stellen aan de woekerintresten die mensen nog dieper in de schuldenspiraal duwen. Dat voorstel kost de overheid overigens niets. Wij willen de verschillende overheidsfondsen die tegemoetkomen bij het betalen van de energiefacturen samenvoegen tot een groot fonds, dat stevig genoeg is om mensen met betalingsmoeilijkheden een oplossing op maat te bieden.

 

Collega’s, dit zijn geen zotternijen. Dit is geen overbodige luxe maar antwoorden op de terechte vragen van bezorgde burgers. Dit zijn antwoorden met een triple dividend, zo u wil, die gepast zijn om een crisis van drie dimensies aan te pakken, die meer jobs, hogere uitkeringen en lagere energie- en gezondheidsfacturen opleveren en oplossingen bieden die ons energieonafhankelijk en milieuvriendelijker maken.

 

Dit is mensen weer hoop geven, beste collega’s van de meerderheid. Dit is onze plicht, als politici. Laten wij niet collectief in cynisme vervallen. Laten wij de schuldenlasten niet nodeloos verhogen en laten wij vooral niet denken dat het allemaal wel los zal lopen.

 

Collega’s, het politieke debat van de voorbije weken gaat eigenlijk enkel nog over uitgaven. Ik wil er toch nog even de aandacht op vestigen dat voor een begroting ook naar de inkomsten gekeken mag worden. Daar zien wij opnieuw een aantal interessante zaken.

 

De overheid gooit momenteel miljarden over de balk door het systeem van de notionele interestaftrek nog steeds toe te laten zonder dat er enige duidelijke jobcreatie tegenover staat. Dat onze overheden kapitaalinjecties hebben gedaan in noodlijdende banken heeft nu zelfs ronduit perverse effecten, wat de notionele intrestaftrek betreft. Straks zal mijn collega Nollet, ontnuchterende cijfers daarover geven. Ook hierover hebben wij trouwens een wetsvoorstel ingediend zodat het beter geregeld kan worden. Waarop wachten de andere zichzelf sociaalvoelend noemende partijen om het goed te keuren?

 

Waarop wacht de regering om eindelijk eens werk, echt werk, te maken van de strijd tegen de fiscale fraude? Miljarden euro’s liggen daar op u te wachten: tien tot dertig miljard. Daar kan men als regering toch al economisch een degelijk beleid mee voeren. Het zijn niet onze bedragen, dat wil ik duidelijk toegeven: ze komen uit serieuze onderzoeken die overigens ook al door de cdH-fractie in de commissie voor de Financiën werden geciteerd, de partij die de staatssecretaris voor Begroting levert.

 

Wij hebben nu nood aan een economie, gebaseerd op ecologische fundamenten zoals duurzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit. Groen! en Ecolo vragen vandaag een definitieve koerswijziging: een groene new deal die de fundamenten van onze economie herdenkt, herwerkt, om op een verantwoorde manier welvaart en welzijn te creëren. Dit is een eerste en noodzakelijke stap.

 

Onze eerste minister zei in een interview met een Vlaamse krant op 15 september: “We moeten het naïeve optimisme verlaten dat het allemaal wel vanzelf zal gaan en dat we nog van alles kunnen doen”. Hij schermt zo graag met het begrip “woord houden”. Wij vragen om dit nu alstublieft ook eens een keer in de praktijk te doen.

 

Noch in de programmawet, noch in de wet diverse bepalingen, noch in de begroting vinden we dat geloof terug dat deze regering wel degelijk iets kan doen. De documenten die voorliggen zijn business as usual. Het land zit midden in een economische storm maar de regering levert een begroting af die recht uit een ivoren toren komt.

 

Laat het duidelijk zijn: niemand verwacht mirakels van deze regering, maar iedereen is wel het eeuwige onderlinge geruzie en de totale stilstand kotsbeu.

 

Mijn collega’s van de fractie Ecolo-Groen! zullen straks dieper ingaan op de vele gemiste kansen van deze programmawet. Men heeft de kans gemist om een uitgebreid isolatieprogramma op te zetten. Men heeft de kans gemist om de onuitputtelijke energiebronnen een duwtje in de rug te geven. Men heeft de kans gemist om resoluut een sociaal energiebeleid op poten te zetten.

 

Collega’s, we kunnen vandaag alsnog een kans grijpen. Groen! en Ecolo hebben een amendement ingediend – ik samen met de heer Nollet – omtrent de staatsgarantie voor kredieten, verstrekt door de Nationale Bank van België, die fameuze wet die op 14 oktober door dit Parlement is gejaagd. Door die staatsgarantie draagt de regering 100% van de risico’s, maar omdat de Nationale Bank van België voor 50% uit privé-aandeelhouders bestaat, zal op het moment dat de intresten terugkomen uit die leningen, de overheid die intresten moeten delen. Dat is onrechtvaardig, er is geen ander woord voor. Wij dragen het risico als belastingbetaler, maar op het moment dat we er de vruchten van mogen plukken, blijft de overheid in gebreke.

 

Wij belonen op die manier een systeem dat faalt en ons amendement wil dat rechtzetten. U hebt de kans om die fout, die u hebt gemaakt, vandaag recht te zetten. Dat niet doen, zou getuigen van verregaand cynisme en niet langer met de voeten op de grond en in de realiteit te staan.

 

Collega’s, wij zitten midden in een meervoudige crisis. Deze regering slaagt er echter nog altijd niet in om te handelen. Tien procent van onze Belgen lijdt aan een depressie en deze regering is blijkbaar vastbesloten om dat aantal nog verder te doen stijgen.

 

Collega’s, wij leven toch niet in een parallel universum? Wij zijn toch niet met zijn allen blind, doof? Wij weten toch wat er gebeurt in de wereld, in Europa, in ons land? Laten wij dan ook beter doen. Laten wij ons niet neerleggen bij deze crisis. Laten wij ons niet wentelen in defaitisme. Laten wij vooral niet de geschiedenis ingaan als de zelfgenoegzame generatie.

 

Groen! en Ecolo eisen vandaag dan ook dat de roep van de bevolking naar oplossingen en voorstellen wordt beantwoord met een voluntaristisch project, met een radicale omslag in het beleid, met een echte groene new deal. Met minder, beste collega’s, zijn wij niet tevreden.

 

De voorzitter: Collega’s, om praktische redenen stel ik voor dat de heer Brotcorne kort verslag uitbrengt van de commissie voor de Financiën die zopas heeft plaatsgevonden. Daarna gaan wij verder met de algemene bespreking.

 

03.09  Christian Brotcorne, rapporteur: Monsieur le président, chers collègues, j'interviens à la demande du gouvernement qui dépose un amendement à la loi portant des dispositions diverses, y insérant un article 125 qui vise à rencontrer une situation particulière. Bon nombre d'autorités publiques ont pris l'habitude de payer les rémunérations du mois de décembre dans le courant du mois suivant, c'est-à-dire en janvier et donc l'année suivante. Certaines de ces autorités veulent aujourd'hui payer en décembre le salaire de ce mois mais, pour cela, il faut assurer la neutralité fiscale de l'opération et éviter que des gens, qui auront ainsi durant l'année treize mensualités de rémunération plutôt que douze, ne soient taxés sur ces treize. C'est l'objet de l'amendement déposé par le gouvernement qui a rencontré l'assentiment, et je dirais même l'enthousiasme, de l'ensemble des partis politiques. Il a été précisé à M. De Potter que ceci ne visait en rien un éventuel treizième mois mais bien la situation où des rémunérations seraient versées treize mois dans la même année en vue de corriger une erreur du passé. Cet amendement a été voté à l'unanimité des membres de la commission moins une abstention.

 

Le président: La parole est à M. Nollet dans le cadre de la discussion générale.

 

03.10  Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je m'inscris tout à fait dans la foulée de l'intervention de ma collègue, Mme Almaci. Monsieur le secrétaire d'État, je vais revenir sur deux points bien précis que nous avions déjà abordés, pour partie, en commission mais qui continuent à poser problème.

 

Je commencerai par la question de la Banque nationale mais je vais attendre 30 secondes car je vois que vous êtes fort occupé!

 

03.11  Didier Reynders, ministre: (…)

 

03.12  Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): Nous en avions parlé en commission mais, comme il avait dû partir précipitamment en Egypte, nous n'avions pas pu analyser la situation en détail.

 

03.13  Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, je tiens à remercier les membres de la commission des Finances d'avoir accepté de traiter aussi rapidement et efficacement l'amendement qui permettra de payer au mois de décembre un certain nombre de fonctionnaires, en tout cas les enseignants de la Communauté française.

 

Manifestement, M. Nollet attend avec beaucoup d'impatience la participation du secrétaire d'État au Budget. Je vais donc me permettre de vous quitter. S'il y a à un moment donné une question sur les Finances, je reviendrai bien volontiers.

 

Le président: Vous êtes, comme toujours, à la disposition de la Chambre!

 

03.14  Didier Reynders, ministre: Je suis à la disposition de la Chambre mais, manifestement, M. Nollet ne désire pas s'adresser à moi pour le moment!

 

03.15  Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): J'ai pour habitude d'avoir en séance plénière la suite logique des débats que j'ai en commission.

 

En commission, quand je vous pose une question, vous ne répondez pas. Il me paraît dès lors plus simple de poursuivre la discussion avec d'autres.

 

Je peux refaire le débat que nous avons eu en commission en séance plénière avec vous. Comme vous avez dit, lors d'une interpellation, que vous ne répondriez plus aux questions, je ne me sens pas obligé de vous interroger.

 

03.16  Didier Reynders, ministre: Monsieur Nollet, je voulais simplement être aimable avec vous et vous souhaiter une agréable après-midi.

 

03.17  Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): Monsieur le secrétaire d'État, je voulais revenir avec vous sur la question de la Banque nationale. Je vous avais dit que je prendrais le temps d'analyser votre réponse en commission. En fait, dans cette réponse, il n'y a rien.

 

Je vais donc refaire une synthèse de la problématique. L'État belge garantit, par la loi votée ici en urgence, une série de prêts effectués par la Banque nationale et qui permettront aux banques, principalement Fortis, KBC et Dexia, de trouver une certaine forme de stabilité et de retour à la sérénité. C'est l'objectif qui a été assigné à la loi que nous avons votée ici en des temps records (en 24 heures, passage à la Chambre puis passage au Sénat).

 

Le problème est que seule l'entité publique, seul l'État prend le risque au cas où une des banques concernées pour un des prêts concernés devrait ne plus être en mesure de rembourser. Le bénéfice éventuel dégagé par la Banque nationale de ce risque qui est pris par le seul partenaire étatique sera réparti entre les différents actionnaires de la Banque nationale. Monsieur le secrétaire d'État, quand on voit les sommes énormes qui ont été évoquées – cela dépasse 170 milliards d'euros –, il me semble à tout le moins normal que celui qui prend les risques soit le seul à pouvoir bénéficier des rémunérations éventuelles liées à ce risque.

 

La réponse que vous avez apportée en commission est simplement la lecture du statut actuel et de la répartition actuelle. Mais elle ne couvre pas la situation nouvelle créée par le dispositif également nouveau que vous avez dû mettre en place pour participer à ce sauvetage du secteur bancaire. Il n'est pas acceptable qu'alors que l'État prend le risque seul, il doive partager les rémunérations de ce risque.

 

Monsieur le secrétaire d'État, je souhaiterais vous entendre à ce propos, pour approfondir ce qui n'a pu l'être en commission, puisque vous vous êtes contenté de lire les informations qui vous arrivaient par mail ou par sms. Aujourd'hui, pouvez-vous nous garantir que sur cette part-là, qui est liée à un engagement pris par l'autorité publique seule, il y a une garantie que la rémunération retourne à 100% à l'actionnaire public?

 

Pourquoi est-ce que je m'inscris dans cette discussion-là? Parce que nous déposons un amendement en lien avec cette disposition. Sinon, comment voulez-vous qu'on puisse traiter cette question? Vous avez dit que tout allait bien, que tout était couvert. Mais, selon notre analyse, il y a un problème fondamental. Nous avons préparé un amendement, qui n'a pas encore été déposé. Qui sait si votre réponse ne me rassurera pas davantage qu'en commission?

 

Ceci dit, je peux aussi aborder le deuxième point de mon intervention, et vous répondrez sur l'ensemble.

 

03.18  Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Monsieur le président, l'ordre du jour concerne la loi-programme et la loi portant des dispositions diverses. Nous avions discuté de ce sujet dans le cadre dans la discussion du budget. Il n'y a aucun article dans le texte ici présent qui concerne cet élément-là.

 

Je peux comprendre que l'opposition souhaite déposer des amendements sur tous les thèmes, instaurant de nouveaux éléments budgétaires, dans le cadre de la loi-programme et de la loi portant des dispositions diverses. Alors on ouvre le champ aux discussions sur tout ce qui est possible et imaginable.

 

Il s'agit simplement d'un élément de la discussion budgétaire. Je ne comprends pas pourquoi M. Nollet parle de cela maintenant, d'autant plus que nous en avons parlé en commission à l'occasion du débat sur le budget et non du débat sur la loi-programme ou la loi portant des dispositions diverses.

 

03.19  Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): Effectivement, cette discussion a déjà eu lieu en commission au moment de l'examen du budget.

 

Sur la base des propos tenus en commission et du problème posé, il s'indique d'introduire un amendement à la loi-programme. Je ne vais pas attendre une semaine, alors que la loi-programme sera déjà votée, pour déposer un amendement, monsieur le secrétaire d'État! Comprenez-vous la logique dans laquelle je m'inscris? Je ne vois pas comment procéder différemment.

 

Contrairement aux autres années, nous ne discutons pas simultanément de la loi-programme et du budget. Les deux sujets feront l'objet de deux réunions distinctes. Je voudrais simplement déposer un amendement à la loi-programme en lien avec le budget évidemment. Je ne vois pas comment faire autrement que d'en discuter aujourd'hui.

 

Plus important que de savoir s'il faut en discuter aujourd'hui ou la semaine prochaine, il m'importe de savoir si, sur le fond, cet amendement est nécessaire. C'est ma seule question relative à ce volet.

 

Pouvez-vous nous garantir que, lorsque l'État est seul à prendre le risque, via le mécanisme mis en place et qui passe par la Banque nationale, c'est bien l'État seul qui bénéficie de la rémunération liée à ce risque. Il ne s'agit quand même pas d'une question impensable!

 

J'ai l'impression que les atermoiements pour savoir si vous pouvez répondre ou pas, les caucus, les coups de fil, l'invitation à poser la question la semaine prochaine, ne sont que des prétextes parce que vous ne voulez pas répondre à la question. Moi, je vous demande simplement de répondre à cette question. C'est tout!

 

03.20  Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Monsieur Nollet, vous demandez souvent à être entendu! Je vous ai dit que je répondrai sur le fond globalement par la suite. J'ai simplement évoqué la question de forme m'étonnant que vous abordiez ce thème-là maintenant. Dès lors, écoutez aussi ce qu'on vous dit!

 

03.21  Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): Je développe mon second point et je vous écoute. Pas de problème!

 

Le président: Il répond quand il veut, monsieur Nollet!

 

03.22  Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): Bien entendu, il répond à tous. Le problème consiste dans l'organisation des débats. Monsieur le président, on a découpé le travail par chapitre. L'ordre du jour a été approuvé. Nous sommes dans la discussion du volet général. L'amendement que je veux introduire est d'ordre général, puisqu'il porte sur les recettes! Je veux m'assurer qu'une réponse me sera effectivement fournie à la fin de ce chapitre.

 

Le président: J'y veillerai!

 

03.23  Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): Je n'ai pas d'autre souci que de m'assurer d'obtenir une réponse à cette question qui me paraît importante.

 

La deuxième question est en fait ma dernière question que je souhaitais aborder dans cette discussion générale; elle a trait à la même dynamique, à la même réflexion non plus en lien avec la Banque nationale mais avec la question des intérêts notionnels. Je sais que d'autres collègues y sont sensibles: M. Brotcorne, qui a déposé une question en commission, de même qu'un collègue du Parti Socialiste, absent actuellement.

 

Quelle réflexion sous-tend-elle cette question?

L'État belge, l'État luxembourgeois et l'État néerlandais sont intervenus massivement pour recapitaliser diverses banques. Ces banques ont donc bénéficié d'un apport extrêmement important, se chiffrant à plusieurs milliards d'euros, notamment de la part de l'État belge. Est-il normal et est-il acceptable que, sur base de cet apport massif, ces mêmes banques, devenues entre-temps propriétés françaises pour certaines, peuvent activer, outre l'apport en capital, le mécanisme des intérêts notionnels sur base du seul apport des interventions publiques?

 

En clair, dans un premier temps, l'État met 4,7 milliards auprès de Fortis; cette banque considère cet apport comme une recapitalisation ordinaire, ce qui lui permet d'augmenter sa déduction en intérêts notionnels. Cette question mérite d'être traitée. Il s'agit également de savoir s'il est nécessaire ou pas de déposer un amendement.

 

Monsieur le président, je pose la question. J'entends bien le malaise dû à l'absence de réponse, mais je retournerai tranquillement à ma place attendre cette réponse. En fonction de ce qui sera répondu, je viendrai vous déposer des amendements.

 

Comment faire autrement?

En effet, tout dépend du degré de satisfaction qu'apportera la réponse. Comme vous le laissez entendre, monsieur Brotcorne, si les banques ne peuvent pas activer le mécanisme dans une telle situation, je ne déposerai pas l'amendement. Mais, jusqu'à preuve du contraire, comme vous n'êtes pas sur les bancs du gouvernement, je dois attendre la réponse du gouvernement, ce que je compte faire sagement, monsieur le président, en rejoignant ma place.

 

Il sera donc peut-être inutile d'organiser un vote sur l'amendement à condition de pouvoir nous rassurer à ce sujet.

 

Admettez qu'au-delà des critiques communément adressées aux intérêts notionnels, au-delà des amendements nécessaires, malgré un débat de fond sur ce thème promis depuis des mois par le Parti Socialiste mais toujours pas réalisé en commission, au-delà de tout cela, dans le cas d'espèce, il faut bien admettre que nous nous trouvons face à une incohérence: l'État intervient massivement et rapidement en faveur d'une banque qui, devenue BNP Paribas, bénéficie ensuite de 118 millions d'euros, en années pleines, d'un mécanisme simplement lié au fait qu'elles ont dû faire appel en urgence aux banques.

 

Monsieur le président, j'en resterai là, je vais m'asseoir et écouter la réponse immédiate du secrétaire d'État, vu que je crois être le dernier intervenant dans cette partie du débat. Ensuite, je reviendrai éventuellement défendre les amendements ou les présenter en réplique à cette partie du débat.

 

03.24  Sarah Smeyers (N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik zou zeer lang kunnen ingaan op elk detail van de programmawet en van de wet houdende diverse bepalingen, maar het zou weinig baat hebben. Ik ervaar dat inhoudelijke argumenten in de regering “Leterme Un” telkens op een koude steen terechtkomen. Ik ben dan ook niet van plan er veel adem aan te verspillen.

 

Ik zal het gewoon zeer kort hebben over iets wat alle Vlaamse partijen in de meerderheid interesseert of tenminste zou moeten interesseren. Zowel in de begroting als in de wet houdende diverse bepalingen of in de programmawet, zien we immers dat de federale regering er telkens opnieuw niet in slaagt om zich te beperken tot haar eigen bevoegdheden. Ik ben niet de enige die zich daaraan ergert. Ik heb een document bij mij, genaamd “standpuntbepaling van de Vlaamse regering op de federale voorstellen van de programmawet en de wet houdende diverse bepalingen”. Hierin staat duidelijk dat de Vlaamse regering met bepaalde punten niet akkoord gaat, onder andere vanwege het feit dat de regering opnieuw maatregelen neemt op terreinen waarvoor ze niet bevoegd is. Dat document is het lezen waard, waarde premier en andere regeringsleden.

 

CD&V en Open Vld, u zit toch in die Vlaamse regering? Ik ga ervan uit dat u, na het lezen van die standpuntbepaling, er ook rekening mee zult houden en de wetsontwerpen niet zult goedkeuren. Of hebben jullie twee partijen binnen één partij? Mijnheer Tommelein, is er een Vlaamse Open Vld en een Belgische Open Vld? Mijnheer Verherstraeten, is er een Vlaamse CD&V en een Belgische CD&V?

 

03.25  Servais Verherstraeten (CD&V): Er bestaat maar één CD&V, de Vlaamse.

 

03.26  Sarah Smeyers (N-VA): Nee, er bestaat er maar één CD&V en dat is de Belgische CD&V. Er bestaat ook maar één Open Vld, de Belgische Open Vld. U bewijst dat dag in, dag uit.

 

De N-VA is echter voor amnestie; wij kunnen vergeven. Daarom bied ik u de kans om het tegendeel te bewijzen: keur deze wetsontwerpen, zoals de Vlaamse regering het vraagt, niet goed.

 

Een ander concreet voorbeeld zijn de forfaitaire verminderingen voor aardgas en elektriciteit. De regering wil de forfaitaire verminderingen voor leveringen van aardgas en elektriciteit rechtstreeks laten toekennen door de FOD Economie, op basis van de aanvraag van de klant. De Raad van State merkt terecht op dat doordat in het nieuwe systeem de korting niet langer uitgaat van de producent, maar van de Staat – de FOD Economie –, dat niet meer kan worden beschouwd als een systeem van prijsregulering, waarvoor de federale regering krachtens de BWHI wel bevoegd is, maar dat het om een bijstand aan personen gaat. Dat is andermaal een bevoegdheidsoverschrijding, want de bijstand aan personen behoort toe aan de Gemeenschappen.

 

Ik vind dit allemaal hemeltergend. CD&V en Open Vld vinden dat blijkbaar niet. De regering jammert steeds dat ze geen nagel heeft om haar … te krabben, maar toch worden er steeds initiatieven genomen; er worden steeds uitgaven gedaan op terreinen waarvoor de regering niet bevoegd is.

 

De uitgaven en de maatregelen zijn met andere woorden illegaal, maar ze zijn vooral inefficiënt en contraproductief. De maatregelen doorkruisen het deelstaatbeleid, hoofdzakelijk het Vlaams beleid op hetzelfde bevoegdheidsterrein. Niet alleen heeft deze regering dus geen respect voor de Grondwet en de bevoegdheidsverdelende wetten, maar ze heeft vooral geen respect voor de Vlaamse belastingbetaler en de nuttige besteding van het Vlaams belastinggeld.

 

De federale begroting - net als de federale regering overigens - vertoont steeds grotere tekorten. Toch blijft de federale regering beleidsmaatregelen nemen en financieren op bevoegdheidsdomeinen die bij vroegere staatshervormingen reeds zijn overgeheveld naar de deelstaten. Dat gebeurt vooral omdat de betrokken bevoegdheden dan wel werden overgedragen aan de deelstaten, maar niet worden uitgeoefend door die deelstaten. Ik richt mij dan vooral tot de deelstaten aan de overkant van de taalgrens. Zo voert de Franse Gemeenschap bijvoorbeeld amper een beleid inzake preventie en kijkt ze telkenmale naar de federale overheid en naar de federale schatkist om ter zake beleidsmaatregelen te nemen. In Vlaanderen doorkruisen die federale beleidsmaatregelen telkens de Vlaamse beleidsmaatregelen die ter zake allang werden genomen. Zo groeit er dus een kluwen waarbij de federale overheid beleidsinitiatieven neemt naast en zelfs tegen beleidsinitiatieven van de Vlaamse overheid, vooral op het vlak van preventie.

 

Later, bij de bespreking van de begroting, komen wij daarop nog terug. Wat betreft de programmawet en de wet houdende diverse bepalingen vragen wij alvast uitdrukkelijk aan de regering "Leterme Un" om te stoppen met die bevoegdheidsoverschrijding en om zich bezig te houden met haar eigen bevoegdheden, wat al moeilijk genoeg blijkt te zijn. Concentreer u daarop en blijf weg van de bevoegdheden van de deelstaten.

 

De voorzitter: Mijnheer de staatssecretaris, de heer Nollet heeft u een vraag gesteld. Het staat u vrij te antwoorden in de loop van de namiddag.

 

Zoals ik ook reeds zei aan de heer Nollet, richt zijn tweede vraag zich volgens mij veeleer tot de minister van Financiën. Die vraag zal hem worden gesteld tijdens zijn interventie in de loop van het debat.

 

03.27  Melchior Wathelet, secrétaire d'État: Monsieur le président, je voudrais dire à M. Nollet, plutôt que de mener un débat sur la Banque nationale cet après-midi, que le gouvernement a adopté un projet de loi le 5 décembre dernier concernant le mode de redistribution des dividendes de la Banque nationale. Ce projet de loi sera déposé et débattu au Parlement, étant donné qu'il s'agit d'une modification de la loi de 1998 sur les statuts de la Banque nationale. Dans ce cadre-là, monsieur Nollet, vous aurez tout le loisir de déposer tous les amendements, tous les mécanismes de distribution de dividendes et tous les éléments de discussion que vous voulez.

 

Monsieur le président, il me semble beaucoup plus opportun de mener un débat sur ce projet, déjà commencé en commission et pour lequel j'ai déjà fait part de ma réponse. J'avais annoncé que ce point allait peut-être faire l'objet d'une décision au niveau du gouvernement. Une décision a été prise en Conseil des ministres le 5 décembre dernier concernant les statuts de la Banque nationale.

 

Je tiens à dire que cette modification des statuts n'est évidemment pas étrangère à la période que l'on vient de connaître, particulièrement exceptionnelle dans tous les sens du terme et sortant de l'ordinaire en ce qui concerne l'activité bancaire. Nous avons dû adapter un certain nombre de mécanismes. J'ai expliqué pour les banques Fortis, Dexia, KBC en toute transparence comme cela s'était passé en commission. En ce qui concerne la Banque nationale, le gouvernement vient d'adopter une modification. C'est une modification de la loi, donc elle devra être débattue dans cette enceinte.

 

03.28  Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, il serait intéressant de disposer d'un délai pour la réponse de M. Reynders, à condition que M. Wathelet veuille bien se concentrer uniquement sur la Banque nationale. C'est avec lui que ce débat a eu lieu. En ce qui concerne l'organisation des travaux, peut-être pourrons-nous déterminer dans quel délai nous recevrons la réponse à cette question, également posée par ma collègue Meyrem Almaci.

 

Monsieur Wathelet, à propos de la Banque nationale, vous nous dites qu'un projet de loi a été adopté en première lecture au gouvernement. Pour avoir eu l'occasion de jeter un coup d'œil sur ce texte - ce n'est pas pour rien que vous ne parlez pas du fond -, j'avoue qu'il ne répond pas à la question que je vous pose et aux garanties que je vous demande. Et si je me trompe, dites-le maintenant! Pouvez-nous nous garantir que la couverture donnée par l'État sur les différents prêts et les bénéfices qui en découleront lui seront exclusivement restitués? Dans le dispositif tel que vous l'avez adopté au gouvernement et tel que j'ai eu l'occasion de le voir, ce n'est pas le cas! Si, aujourd'hui, vous utilisez le renvoi vers un débat ultérieur sur ce texte, c'est parce que vous n'osez pas affronter le fond de la question aujourd'hui.

 

Pouvez-vous garantir que les moyens mis à la disposition des banques par l'État, par ailleurs portant seul la responsabilité d'une éventuelle défaillance bancaire, lui seront restitués? C'est la question de fond que je souhaiterais aborder avec vous. Par rapport à cela, vous nous renvoyez à un débat ultérieur.

 

03.29  Melchior Wathelet, secrétaire d'État: La réponse du gouvernement s'inscrit dans le cadre du projet de loi.

 

Het antwoord ten gronde van de regering vindt u in het wetsontwerp.

 

Le président: En conclusion, vous pouvez déposer votre amendement.

 

03.30  Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je vais effectivement déposer mon amendement. Il s'agit de la seule solution possible pour avoir un choix sur le fond. À cette occasion, M. Brotcorne et d'autres collègues pourront se positionner en vue de contraindre le gouvernement à aller dans le sens que j'estime nécessaire. Ce serait d'ailleurs la moindre des choses au regard de l'énorme effort qui a déjà été consenti.

 

03.31  Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, M. Nollet m'ayant cité, je tiens à dire que mon rythme n'est pas nécessairement le sien. J'ai effectivement déposé une question qui figure à l'ordre du jour d'une commission. J'attends les informations qui me seront données par le ministre compétent. Les textes peuvent être élaborés et des modifications peuvent être apportées en fonction des réponses données. Tout ne doit pas être réglé dans le cadre d'une loi-programme ou d'une loi portant des dispositions diverses. On se plaint assez souvent du fait que ces lois soient des lois fourre-tout dans lesquelles on retrouve tout et n'importe quoi.

 

De voorzitter: Collega's, er zijn geen sprekers ingeschreven voor het hoofdstuk Buitenlandse Zaken.

 

Wij vatten de bespreking aan van het hoofdstuk Mobiliteit en Leefmilieu.

Nous entamons la discussion du volet Mobilité et Environnement.

 

Er zijn vier sprekers ingeschreven: de heren De Padt, Lavaux, Van den Bergh, en Van Campenhout.

 

03.32  Guido De Padt (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, collega’s, met uw goedvinden wil ik interveniëren over hoofdstuk 2 van de wet houdende diverse bepalingen, waar het gaat over een wijziging van de wet van 22 februari 1965. Door die wet werd het de gemeenten toegestaan parkeergeld voor motorrijtuigen in te voeren.

 

In eerste instantie sta ik hier vooraan om de regering geluk te wensen. Inzonderheid feliciteer ik de staatssecretaris van Mobiliteit, omdat hij erin geslaagd is een poging tot antwoord te bieden aan de rechtsonzekerheid die is ontstaan door enkele gerechtelijke uitspraken. Het heeft een aantal jaren geduurd, mijnheer de staatssecretaris, en het is uw verdienste dat u tracht dit recht te zetten. Wij zullen als Open Vld dat hoofdstuk uiteraard goedkeuren omdat het een stap is – maar ook niet meer dan dat – in de goede richting, rekening houdend met de rechtsonzekerheid die op dit moment heerst bij gemeenten, concessiehouders en burgers naar aanleiding van diverse vonnissen waarin het innen van parkeerretributies door privéparkeerbedrijven nietig werd verklaard.

 

Wij zijn niettemin van oordeel dat er twijfels rijzen of de voorgestelde oplossing juridisch zo sluitend is als wordt voorgehouden of gewenst.

 

Ik denk daarbij aan de bewijslast inzake parkeerinbreuken die vastgesteld zijn door privéparkeerwachters, die over geen enkele bewijskrachtige vaststellingsbevoegdheid beschikken. Ik denk ook aan de onmogelijkheid voor privébedrijven om parkeerheffingen in te vorderen voor de gemeente als zij niet voldoen aan dezelfde wettelijke verplichtingen als de gemeenteontvanger.

 

Meer fundamenteel, mijnheer de staatssecretaris, kunnen vragen worden gesteld bij de invulling van het nieuwe begrip “parkeergeld.” Voor de burgers biedt dat volgens ons geen waarborg meer inzake de begrenzing van het bedrag, in tegenstelling tot de retributie waar men moet verantwoorden hoeveel men vraagt. Er is ook geen waarborg dat men bezwaar kan indienen, wat bijvoorbeeld wel het geval is bij een belasting. Kortom, een aantal waarborgen ontbreekt blijkbaar wat het begrip parkeergeld betreft.

 

Collega Van Campenhout heeft er al een boompje over opgezet: tevens moet de vraag worden gesteld naar de wettelijkheid van de bepaling die voorschrijft dat enkel de houder van de nummerplaat van het voertuig verantwoordelijk kan worden gesteld voor de betaling van parkeerheffingen.

 

U zult weten, of niet, dat veel gemeenten in hun reglement hebben ingeschreven dat de eigenaar of de bestuurder van het voertuig moet kunnen worden aangesproken. Door deze bepaling zal dit in feite onmogelijk worden gemaakt, terwijl communalisten zoals ik twijfelen aan de bevoegdheid van de federale overheid om de innings- of vestigingsregels vast te leggen.

 

Sommigen zullen later poneren dat dit Parlement op dat vlak aan een bevoegdheidsoverschrijding heeft gedaan.

 

We moeten dus beseffen dat een sluitend wettelijk kader inzake betalend parkeren niet eenvoudig is en bijgevolg niet in zijn totaliteit kan worden geregeld in de marge van het wetsontwerp diverse bepalingen. Er zijn immers verschillende domeinen bij betrokken zoals mobiliteit, binnenlandse zaken en justitie, en bevoegdheden zoals de federale, de gewestelijke en de gemeentelijke bevoegdheden.

 

Ik wil in dat verband verwijzen naar een recent advies van 26 november 2008 van de commissie voor de Bescherming van de persoonlijke levenssfeer die het volgende stelt: “De wetgever dient te weten dat dit wetsontwerp slechts een deelaspect van de ganse problematiek behandelt… moeten onder meer, en dat zal wel een hele opdracht zijn, nog uitzonderlijk behandeld worden. De DIV heeft zelf nog geen wettelijke basis. De mededeling van persoonsgegevens uit de DIV dient gemachtigd te worden en de eventuele voorwaarden worden opgenomen in de openbare aanbestedingen en de concessieovereenkomsten met de concessiehouders om aan de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens te voldoen”.

 

Dat zijn drie opmerkingen van de privacycommissie waarrond we nog heel wat werk hebben.

 

In dat laatste verband is het volgens mij ook nodig dat wij vragen stellen over de juridische kwalificatie die men moet geven aan het privébedrijf dat de parkeergelden int. Volgens de privacycommissie vallen deze bedrijven onder het toepassingsgebied van de wet van 10 april 1990 betreffende de private en de bijzondere veiligheid.

 

Ook al zijn die bedrijven vrijgesteld van vergunningsplicht, dan nog, aldus de privacycommissie, moeten zij zich houden aan artikel 8, hoofdstuk 3bis van voormelde wet dat voor dergelijke bedrijven het verbod oplegt om “betrokken personen op te sporen, de identiteit te controleren, bijkomende inlichtingen in te winnen of personen te verhoren”.

 

Daar zitten we met een tweespalt. Wanneer wordt aangenomen dat de private concessiehouders inderdaad als bewakingsondernemingen moeten worden beschouwd, dan is het voor hen altijd verboden om de identiteit van een persoon te achterhalen en ontstaat er dus een situatie waarbij de ene wet – deze die vandaag voorligt - zou toelaten dat men de gegevens van het DIV controleert, terwijl een andere wet - de wet op de privacy - dat zou verbieden.

 

U zult verwonderd zijn dat u het van ons hoort, maar misschien moeten we zelfs ook een ideologische discussie durven aangaan en ons afvragen hoe ver de wetgever kan gaan met het privatiseren van de openbare orde. Wij moeten ons dus afvragen vanaf wanneer de individuele burgerrechten in het gedrang komen door de uitoefening van commerciële belangen van private bedrijven. De rechtbank van Sint-Niklaas was in haar vonnis van oordeel dat, ik citeer: "de rechten van de burgers schaamteloos voor platte commercie worden opgeofferd ".

 

Open Vld wil voor dit alles ook zelf mee de verantwoordelijkheid opnemen omdat wij beseffen dat de problemen ontstaan zijn op het moment dat de depenalisering in de verkeerswet van februari 2003 was doorgevoerd. De wetgever, wij waren daarbij, heeft dan nagelaten om ten behoeve van de gemeenten een volledig wettelijk georganiseerde en gereglementeerde procedure uit te werken.

 

Ik denk dan ook dat het nodig is om opnieuw een grondig debat te voeren, eventueel in de commissie voor de Verkeersveiligheid over de vaststelling en de inning van gedepenaliseerde verkeersovertredingen, waarbij alle maatschappelijke actoren zoals de privacycommissie en de VVSG zijn betrokken, met de bedoeling om op een korte termijn tot een coherente, juridische oplossing met een breed draagvlak te komen. Wij zijn bereid om daaraan mee te werken.

 

03.33  David Lavaux (cdH): Monsieur le président, chers collègues, permettez-moi tout d'abord de saluer l'initiative du secrétaire d'État M. Schouppe au sujet du respect des créneaux horaires pour le transport aérien.

 

Le survol des zones aux alentours de l'aéroport de Bruxelles-National est une préoccupation que mon groupe et mon parti suivent particulièrement et qui nous tient à cœur. La mise en place de sanctions administratives voire pénales était plus que nécessaire. En effet, jusqu'à présent, aucune compagnie aérienne violant la réglementation en matière de vols de nuit ne se voyait frappée d'une sanction. La disposition qui est prise va dans le bon sens. J'espère qu'il s'agit là du début d'une nouvelle ère en ce qui concerne l'aéroport de Bruxelles-National. Comme vous le savez, mon groupe est particulièrement demandeur d'un plan de survol bien ficelé reposant sur des normes objectives. J'en profite pour remercier M. le secrétaire d'État pour la bonne volonté dont il a fait preuve dans la gestion du dossier tout en lui rappelant que nous attendons depuis plusieurs mois ce plan de dispersion des vols autour de Bruxelles-National.

 

C'est la période de Noël, et je dois bien avouer qu'un plan de dispersion conforme aux attentes des citoyens serait un cadeau bienvenu. J'ose donc espérer, et l'espérance est aussi une vertu de saison, que ce plan sera rapidement finalisé et que nous pourrons très bientôt nous pencher sur la question en commission de l'Infrastructure. C'est notre souhait le plus cher.

 

Un autre chantier finalisé par M. le secrétaire d'État est celui relatif aux redevances administratives à percevoir par les communes dans le cadre du stationnement. À l'instar de notre collègue De Padt, je ne peux, en tant que bourgmestre, qu'être satisfait de voir le vide juridique existant enfin bientôt comblé. Comme vous le savez, certaines amendes contestées ne pouvaient être perçues, notamment par les opérateurs privés qui exerçaient au nom et pour le compte de la commune. Ce vide juridique est en passe d'être comblé, même si certains aspects restent encore à régler.

 

Par ailleurs, dans le domaine des transports, je tiens à souligner la volonté affichée par le gouvernement de maintenir des subsides en matière de transports combinés. Nous en discuterons certainement lors du débat budgétaire. Bien que ces subventions soient légèrement diminuées, elles continueront à s'appliquer pour les prochaines années, ce qui est une bonne nouvelle. La mobilité durable est un objectif fondamental et ces subventions permettent chaque année de réduire le transport routier au profit du rail. En ces temps de crise financière, il est heureux de constater que l'État continue malgré tout à investir dans les transports durables.

 

En ce qui concerne le groupe SNCB et les entreprises publiques en général, mon groupe et moi-même ne pouvons que soutenir les initiatives qui sont prises en faveur d'un meilleur fonctionnement. En effet, l'ouverture prochaine à la concurrence pour le transport ferroviaire, avec l'arrivée de nouveaux opérateurs, nécessite une indépendance totale du gestionnaire de l'infrastructure par rapport à toute société d'exploitation ferroviaire. Les modifications apportées par la loi-programme du 21 mars 1991 vont donc dans le sens d'un meilleur fonctionnement du système en place. On peut cependant regretter que Mme la ministre n'en ait pas profité pour proposer d'autres dispositions suite aux recommandations du rapport Berger.

 

Je pense en effet que le groupe SNCB se doit d'être plus efficace tant au niveau de son fonctionnement interne que dans son rapport aux usagers. Dans ces domaines, des efforts restent nécessaires. Je ne doute pas, madame la ministre, que vous aurez à cœur de remettre l'ouvrage sur le métier et de proposer cela en commission.

 

En conclusion, nous ne pouvons que soutenir les différents projets de loi qui sont soumis au vote.

 

03.34  Jef Van den Bergh (CD&V): Mijnheer de voorzitter, collega’s, mijnheer de staatssecretaris, ik wil graag even stilstaan bij het hoofdstuk 3 van de programmawet, de artikelen 17 tot 21, met betrekking tot de bevordering van het gecombineerd vervoer per spoor. Er wordt een nieuwe subsidieregeling voorgelegd die containers van de weg moet halen om hen per trein te vervoeren. Dit uitgangspunt, namelijk duurzamer vervoer van containers, is uiteraard een uitgangspunt dat ten volle door onze fractie wordt gesteund.

 

Wij staan volledig achter een verdere subsidiëring in de toekomst, maar deze subsidieregeling mag niet tot gevolg hebben, mijnheer de staatssecretaris, dat transport dat normaal gezien over het water verloopt nu door het spoor zal worden verwerkt. Collega Lavaux heeft er daarnet ook op gewezen dat duurzaam vervoer gestimuleerd moet worden, maar dat mag niet tot gevolg hebben dat er valse concurrentie komt tussen water en spoor.

 

Daarom heb ik een zeer concrete vraag. Hoe zal de regering in haar uitvoeringsbesluiten kunnen vermijden dat containers die normaal gezien per schip – ik heb het zowel over zeeschepen, binnenschepen als short-seaboten – vervoerd worden zo dicht mogelijk bij de kust afgezet zullen worden en op gesubsidieerde goederentreinen gezet zullen worden. Ik neem aan dat de bedoeling van deze regeling is, containers van de weg te halen, maar niet van het schip.

 

De voorzitter: De heer Van Campenhout heeft het woord.

 

03.35  Ludo Van Campenhout (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, beste collega’s, ik kan collega Van den Bergh volledig bijtreden. Ik zal nog iets uitvoeriger zijn. De facto gaat het hier over concurrentieverstoring. Een viertal jaren geleden, denk ik, heb ik in de Kamer aan minister Vande Lanotte, die niet toevallig van de kust afkomstig is, gevraagd of het hier niet gewoon gaat over een verkapte subsidiëring van de haven van Zeebrugge. Is dit geen concurrentieverstorende, discriminatoire interventie van de Staat, ten voordele van de haven Zeebrugge en ten nadele van de binnenvaart en de zeevaart?

 

Ik heb die vraag in de commissie gesteld, net als andere collega’s. Deze subsidie heeft in het verleden eigenlijk tot resultaat gehad dat er containers van de binnenvaart op het spoor gezet werden en dat er minder containers per zeeschip naar Antwerpen werden gebracht. Ze werden per spoor tussen Zeebrugge en Antwerpen vervoerd. Het is onrechtstreeks een concurrentieverstorende subsidie van de haven van Zeebrugge.

 

Ik geef u een voorbeeld. Collega en fractieleider Tommelein, u bent ook van de kust afkomstig. Een containerschip dat aankomt in Zeebrugge en een container lost die naar Antwerpen-Linkeroever, het verdeelcentrum, vervoerd wordt, krijgt een subsidie.

 

Een container die per zeeschip naar Antwerpen komt, veel milieuvriendelijker, die op de rechteroever wordt gelost en naar dezelfde linkeroever gaat, krijgt geen subsidie. Dat is totaal absurd. Zo subsidiëren wij natuurlijk het spoortransport ten nadele van het binnenvaarttransport en het zeetransport.

 

Ik heb u in de commissie gevraagd om de handige regel die erin staat met betrekking tot de minimumafstand van 51 kilometer te brengen op 30 kilometer. U bent daar niet op ingegaan. Dat is ook geen toeval. Als de minimumafstand zou worden teruggebracht tot 30 kilometer, dan komt ook het intraportuaire transport in de haven van Antwerpen in aanmerking. Nu komt dat niet in aanmerking.

 

Ik heb u ook de vraag gesteld wat in het verleden het resultaat was van die subsidie. Wel, 95% is naar B-Cargo gegaan, is de facto gegaan naar het subsidiëren van spoortransport tussen Zeebrugge en Antwerpen en is dus onrechtstreeks het ondersteunen van de exploitatie van de haven van Zeebrugge.

 

Net als mijn gewaardeerde collega Jef Van den Bergh stel ik u dus de vraag. Er wordt een commissie opgericht via uitvoeringsbesluiten die moet waken over de concurrentieverstoring ten aanzien van de binnenvaart, ten aanzien van de zeevaart en ook over concurrentieverstoring tussen de havens.

 

Het is ook niet toevallig. De Vlaamse regering vindt een level playing field tussen de zeehavens van groot belang. Het is niet toevallig dat de Vlaamse regering nog geen advies heeft gegeven. De Vlaamse regering draagt een level playing field tussen de zeehavens hoog in haar vaandel. Ik zou toch verwachten dat ook de federale regering dat zou doen.

 

Ik dring er nog eens op aan om die minimumafstand van 51 tot 30 kilometer te brengen, want de facto is dat een handige regel om de haven van Antwerpen van een dergelijke subsidie uit te sluiten.

 

Net als mijn collega Van den Bergh heb ik grote verwachtingen van die commissie. Ik besluit dat deze bepaling een discriminatoire en concurrentieverstorende bepaling is.

 

De voorzitter: Er zijn geen sprekers meer ingeschreven in dit hoofdstuk Mobiliteit en Leefmilieu. Wensen de ministers te antwoorden?

 

03.36 Staatssecretaris Etienne Schouppe: Mijnheer de voorzitter, mevrouw, mijne heren, ik zal proberen in chronologische volgorde te antwoorden op de gestelde vragen.

 

Mijnheer De Padt, u hebt aan de hand van de besprekingen in de commissie opnieuw de hoeksteen van het gemeentelijk mobiliteitsbeleid, met name de parkeerreglementering, onder de aandacht gebracht. U weet wat mijn visie ter zake is. Op vraag van vele gemeentebesturen en steden kan ik alleen proberen een adequate oplossing te geven aan een probleem waarmee veel van die gemeenten en steden vandaag geconfronteerd worden. Zij leveren financiële inspanningen voor de aanleg van parkeerplaatsen, ten laste van de plaatselijke belastingbetalers, en moeten dan constateren dat er dikwijls misbruik wordt gemaakt van de accommodatie door mensen die met de gemeente niets te maken hebben. Omwille van een goede politiek tegenover hun ingezetenen is het bijgevolg logisch en normaal dat de gemeenten en steden daarvoor betaald willen worden. De lokale politie kan vandaag niet altijd voldoende controleren. Willen gemeenten effect sorteren met hetgeen zij inhoudelijk aan hun parkeerpolitiek willen geven, dan zijn ze verplicht om een concessie uit te schrijven en die toe te wijzen aan een privébedrijf of een gemeentelijk bedrijf daarmee gelasten. Alleen dan kunnen zij een goed antwoord krijgen op hetgeen zij hebben uitgewerkt.

 

Vandaag worden veel overtredingen op het vlak van de parkeerreglementering eigenlijk nooit gepenaliseerd. U hebt in uw betoog uitdrukkelijk verwezen naar een beslissing van een politierechter in Sint-Niklaas. Het is correct dat de handelingen van de betrokken gemeente vernietigd werden. U zult echter met mij moeten toegeven dat in 95% van de gevallen waarin er proces-verbaal werd opgemaakt, de politierechter wel degelijk positief gevolg geeft aan het proces-verbaal en overgaat tot het bestraffen van de overtreders. Ik probeer daar eindelijk een mouw aan te passen. Met de nieuwe bepalingen bieden wij de steden en gemeenten de mogelijkheid om de controle van de parkeerreglementering in concessie te geven aan een privébedrijf of aan een gemeentelijk bedrijf.

 

De verantwoordelijkheid blijft spelen. Vergeet niet dat de controle onder het toezicht van het gemeente- of het stadsbestuur gebeurt. Met de maatregelen die ik voorstel, wordt aan een en ander een passend gevolg gegeven.

 

U verwijst naar het advies van de privacycommissie en vraagt of dat voldoende zekerheid biedt. Het voorstel dat wij hebben geformuleerd, is naar de Raad van State gegaan en we hebben daarop geen negatieve opmerkingen gekregen. Volkomen terecht zegt u dat de privacycommissie nog kanttekeningen plaatst bij bijvoorbeeld de mogelijkheid die het DIV heeft, om dat soort informatie te verstrekken.

 

Zoals ik ook in de commissie heb gezegd, zullen wij de DIV inhoudelijk veel meer mogelijkheden inzake informatieverstrekking geven en ervoor zorgen dat ze dat ook effectief doet.

 

Als dat nog een probleem zou zijn, zullen wij op juridisch vlak alle schikkingen treffen, opdat de DIV voor 100% de machtiging die u suggereert, zou kunnen uitoefenen. Zodoende zullen wij absolute zekerheid hebben dat een privébedrijf, een concessiehouder of een gemeentelijk autonoom bedrijf terecht in naam en voor rekening van het gemeentebestuur kan optreden. We zullen ervoor zorgen dat de informatie van de DIV in geen geval juridische problemen doet rijzen en dat er dienaangaande geen enkele negatieve zaak meer te verwachten valt.

 

Ik durf niet te beweren dat de regeling 100% sluitend is, maar ik denk dat ze een heel belangrijke stap is in de richting gewenst door de municipalisten, waarvan u er een bent. Wij sluiten daarmee misschien niet de grote voordeur, maar in elk geval wel een reeks achterpoortjes die welbepaalde personen toelaten het betalen van parkeergelden te vermijden.

 

03.37  Guido De Padt (Open Vld): Mijnheer de staatssecretaris, u verwijst naar het advies van de Raad van State waaruit u afleidt dat er geen opmerkingen werden geformuleerd over het gebrek aan wettelijke basis voor de DIV.

 

Ik vestig er uw aandacht op dat de Raad van State - dat werd trouwens met zoveel woorden gezegd in het advies van de privacycommissie - reeds in 2001 die opmerking heeft geformuleerd. U was er toen niet bij.

 

03.38 Staatssecretaris Etienne Schouppe: Ik zal me daar niet achter verstoppen.

 

03.39  Guido De Padt (Open Vld): Wij pleiten voor een stukje schuld. We hebben al acht jaar laten voorbijgaan om in die wettelijke basis te voorzien. Ik stel nu vast dat er een wetsontwerp is ingediend over de authentieke bron, dat ook aan de privacycommissie werd voorgelegd.

 

In het advies van de privacycommissie lees ik dat er werk zou kunnen worden gemaakt van die wettelijke basis voor de DIV. Die authentieke bron zou in feite in de plaats komen van de DIV. Dat geeft dus perspectief op het verwettelijken van die verzameling gegevens. Nu is het bijna sluimerend. Als een slimme jurist, zoals er af en toe rondlopen, daarvan werk zou maken op het ogenblik dat een en ander voor de rechtbank zou komen, loopt hij wel de kans om daar gelijk in te krijgen. Immers, wanneer men put uit de gegevens van de DIV, zou kunnen worden gesteld dat er daarvoor geen wettelijke basis bestaat, waardoor het putten uit die gegevens onrechtmatig is.

 

03.40 Staatssecretaris Etienne Schouppe: Mijnheer De Padt, u hebt natuurlijk aangevoeld, wanneer ik alludeerde op het nemen van eventuele maatregelen, dat het dan precies gaat over de uitbouw van dat centraal bestand van voertuigen en bestuurders. Inderdaad, binnen dat kader zouden wij precies die mogelijkheden opgenomen hebben. Dat is de volgende stap in de verduidelijkingen die wij voor het geheel van de parkeerproblemen willen uitwerken.

 

Monsieur Lavaux, je tiens à vous remercier pour votre réflexion en ce qui concerne l'orientation de la proposition en matière de stationnement.

 

Cela dit, pour ce qui est du plan de dispersion des vols, comme je pense l'avoir déjà évoqué en commission, nous sommes en train d'établir les contacts avec les interlocuteurs. Je ne désespère pas de pouvoir formuler une proposition finale au gouvernement, sinon dans les tous prochains jours, dans les semaines à venir.

 

En outre, je dois vous dire que, pour ce qui est de l'utilisation des pistes, un consensus est sur le point d'être trouvé. De plus, vous n'ignorez pas que la proposition que j'ai élaborée prévoit une plus grande sévérité en matière de nuisances sonores provoquées par les moteurs. Par ailleurs, je souhaite réduire le nombre de décollages et d'atterrissages la nuit, c'est-à-dire entre 23 heures et 6 heures du matin. Je souhaite également que les nuits du week-end soient silencieuses. Pour l'heure, je continue de tenter d'étendre de trois à cinq le nombre des nuits silencieuses. Mais, à ce sujet, je n'ai toujours pas pu obtenir gain de cause. Je tiens d'ailleurs à attirer l'attention sur le fait que j'ai la volonté de tenir compte au maximum des avis qui me sont donnés par les associations directement concernées.

 

Pour ce qui concerne l'établissement des routes à suivre – c'est bien de cela qu'il s'agit –, je ne vous cache pas que de longues négociations doivent encore avoir lieu avec les représentants de Belgocontrol et les aiguilleurs du ciel militaires. Dans ce cadre, je devrai également tenir compte du point de vue des services des pays limitrophes. En effet, vous n'ignorez sans doute pas que, compte tenu de la superficie de la Belgique, tout ce que nous voulons établir en la matière doit l'être en concertation avec lesdits pays.

 

Au niveau du stationnement, comme je l'ai dit à M. De Padt, nous avons, selon moi, fait un pas dans la bonne direction en vue de combler le vide juridique. Si, par la suite, il s'avérait que certaines incertitudes subsistent dans le cadre de la modernisation et de la généralisation de l'inscription des véhicules et de l'élaboration de la banque centrale de données, nous nous pencherons, le cas échéant, sur la base juridique en vue de permettre à ce service de bénéficier de l'information nécessaire à donner aux services publics et aux services autorisés tout en respectant le schéma établi en matière de respect de la vie privée.

 

Mijnheer Van den Bergh, ik kom tot uw vragen over het gecombineerd vervoer, waardoor ik ook meteen kan antwoorden op de vragen van de heer Van Campenhout die geoordeeld heeft een paar preciseringen te moeten aanbrengen aan wat reeds was gevraagd. U wijst per slot van rekening nochtans beiden op hetzelfde.

 

Ten eerste, wat betreft de concurrentie met de waterweg, het volgende. Ik ben mij perfect bewust van de bemerkingen die mij vanuit de Vlaamse regering werden gemaakt omtrent de mogelijke concurrentieverstoring die er zou kunnen zijn tussen spoorweg en waterweg wanneer men overgaat tot deze subsidiëring. Niet alleen de Vlaamse regering, maar ook de Europese Unie heeft ons daarop attent gemaakt. Wij hebben klaar en duidelijk gezegd dat de speciale commissie die wij willen creëren en die daarop moet toezien, de mogelijke klachten van vervalsing van de concurrentievoorwaarden tussen waterweg en spoorweg moet onderzoeken.

 

Ik heb ook in de commissie in alle duidelijkheid gezegd dat als het bewijs wordt geleverd, dat een spoorwegverbinding waarop subsidiëring van het gecombineerd vervoer wordt toegekend echt concurrentie doet aan de waterweg, die subsidieregeling zonder meer zal worden afgeschaft. Ik ben zelfs verder gegaan. Ik heb er geen twijfel over laten bestaan dat, indien er een parallellisme is, de eventuele vergoeding voor het overhevelen van dat vervoer naar het spoor, maximum de helft kan zijn van de normale vergoeding, zodat de concurrentie tussen waterweg en spoorweg niet als vervalsend wordt omschreven.

 

Toch verbaast het mij enigszins, mijne heren, dat u de concurrentie tussen waterweg en spoorweg cultiveert. Ik zal niet verdedigen dat er concurrentievervalsing mag zijn maar ten gronde is onze bezorgdheid erop gericht om het vervoer dat thans via de weg verloopt maar gemakkelijk via de spoorweg of de waterweg zou kunnen verlopen, over te hevelen.

 

We zijn nog niet aan de eerste aangroei toe en ik merk reeds een spanning tussen spoorweg en waterweg, terwijl per slot van rekening driekwart van al dat vervoer over de weg gaat en het de bedoeling van de overheid is om zoveel mogelijk verkeer van de weg naar de spoorweg of de waterweg te brengen. Dat is het algemeen principe.

 

Mijnheer Van Campenhout, onder de mat zijn er natuurlijk andere bezorgdheden en daarop wil ik even ingaan. Concurrentievervalsing tussen de Vlaamse zeehavens moeten wij natuurlijk vermijden, maar de ligging ligt nu eenmaal vast. Men kan Zeebrugge niet verwijten vlak aan de zee te liggen en daardoor een voordeel te bieden voor sommige megacarriers. Men kan Antwerpen niet verwijten 80 kilometer landinwaarts gelegen te zijn, waaruit de stad ook een concurrentieel voordeel haalt. Mag ik erop wijzen dat de reglementering dienaangaande uitermate duidelijk is? Het gaat over het overhevelen van verkeer naar de spoorweg. Daarbij worden Zeebrugge en Antwerpen op dezelfde manier behandeld. Er is nu, conform de vragen van u en de heer Van den Bergh, een element toegevoegd. Men start niet in het station van vertrek in Antwerpen-Noord. Wij zeggen klaar en duidelijk dat wij starten op de plaats waar de container op de spoorwegwagon wordt geplaatst. Wij zullen in de vooropgestelde minimumafstand van 51 kilometer de afstand die binnen de haven van Antwerpen wordt afgelegd, mee incalculeren. Het is dus geen element van concurrentievervalsing tussen Antwerpen en Zeebrugge. Integendeel, wij nemen daarbij aan dat Antwerpen en Zeebrugge op precies dezelfde manier worden behandeld en dat de eventuele afstand tussen de linkeroever en de rechteroever, tussen de terminal op de linkeroever en Antwerpen-Noord, mee wordt ingecalculeerd in de subsidieregeling die zal worden uitgewerkt. Het level playing field dat u zo hoog in het vaandel draagt, zal wel degelijk worden gerespecteerd. Daarop zullen wij toezien.

 

Niet alleen wij zullen daarop toezien, mijnheer Van Campenhout. Ook de Europese Commissie zal nagaan dat het geen concurrentieverstorend element is, niet tussen de Vlaamse zeehavens, maar tussen de Vlaamse zeehavens, enerzijds, en andere buitenlandse zeehavens, anderzijds. Dat is de realiteit waarmee wij worden geconfronteerd.

 

De voorzitter: Mijnheer Van Campenhout, ik geef u het woord voor een repliek. Daarna ronden we dit hoofdstuk af.

 

03.41  Ludo Van Campenhout (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, ik stel hoge verwachtingen in de commissie die zal worden opgericht en ook in de Europese Commissie. De voorbije jaren is er immers een distorsie gebleken.

 

Mijnheer de staatssecretaris, u hebt volledig gelijk, in die zin dat het voordeel van Antwerpen ook het nadeel is. De haven van Antwerpen is inderdaad diep in het binnenland gelegen. Dat is een voordeel, ook een milieuvriendelijk voordeel. Containers reizen per zeeschip, wat goedkoop en milieuvriendelijk is. Het voordeel van Zeebrugge is het nadeel. De containers komen goedkoop aan en moeten niet meer inlands reizen. Zij moeten echter vervolgens duur – via de weg, de binnenvaart of het spoor – naar bijvoorbeeld Antwerpen reizen. Dat nadeel vlakt u met deze maatregel kunstmatig weg. De voorbije jaren is gebleken dat er wel degelijk een verschuiving van de binnenvaart naar het spoorvervoer is.

 

Ik weet dat u het intraportuaire vervoer mee zult incalculeren. Wil u echter ook een container die per zeeschip naar Antwerpen komt en die dus milieuvriendelijk en goedkoop diep inlands wordt vervoerd, niet benadelen, dan brengt u de minimumafstand van 51 km naar 30 km.

 

03.42 Staatssecretaris Etienne Schouppe: Mijnheer Van Campenhout, ik ken de ambitie van de Antwerpse haven. Ik heb de hele aangelegenheid trouwens met de economische diensten van het havenbestuur besproken. Ik ken ook de problematiek van de dertig kilometer.

 

Indien een wagen of een container vanuit Antwerpen met de trein wordt vervoerd, zal de vervoerde afstand in elk geval meer dan 25 of 30 km bedragen. De minimumafstand van 31 km, wat ook het voorvervoer binnen de haven is, zal in elk geval mee worden verrekend. Waar kan het probleem dan nog zitten? Men gaat toch niet van Antwerpen een wagen of een container op een treinwagon zetten om hem slechts 10 km verder te brengen? Wij hebben klaar en duidelijk aan de leden van het havenbestuur medegedeeld dat wij bereid zijn de afstand binnen de haven mede in te calculeren bij de totale afstand die voor subsidiëring in aanmerking komt.

 

Wij kunnen niet verder gaan. Het is ook de correcte interpretatie van wat wij moeten doen. Het is ook het enige middel om concurrentieverstoring tussen de twee grootste zeehavens voor containers te vermijden.

 

De voorzitter: Wij vatten de bespreking aan van het hoofdstuk Overheidsbedrijven, Landbouw, Economie en Energie.

Nous entamons la discussion du volet Entreprises publiques, Agriculture, Économie et Énergie.

 

De volgende sprekers zijn ingeschreven: de heer Laeremans, de heer Crucke, de heer Clarinval, de heer De Padt, de heer Henry, mevrouw Van der Straeten, mevrouw Partyka, de heer Steegen en de heer Schiltz.

 

De eerste spreker is de heer Laeremans.

 

Mijnheer De Padt, wenst u nog te spreken over het vorige hoofdstuk?

 

03.43  Guido De Padt (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, het zal u genoegen doen te horen dat mijn inschrijving als spreker voor dit hoofdstuk een lapsus is.

 

De voorzitter: Een lapsus? Dank u.

 

03.44  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik wil even informeren. Ik zie dat minister Magnette intussen is toegekomen, maar zijn de ministers Laruelle en Van Quickenborne in aantocht?

 

De voorzitter: Ik heb hen opgeroepen, maar ik weet niet of ze in aantocht zijn. Misschien kunt u al beginnen met het hoofdstuk Energie dat u had voorbereid. Nadien kunt u eventueel nog terugkomen, wanneer de andere ministers hier zijn.

 

03.45  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, op zich is dat geen probleem, maar het is wel het geval dat minister Van Quickenborne sinds maandag ook deels minister van Energie is geworden en daardoor eigenlijk bij dit debat aanwezig had mogen zijn.

 

De voorzitter: Dat is al een deel van uw uiteenzetting, waarschijnlijk.

 

03.46  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Ongetwijfeld.

 

Mijnheer de voorzitter, collega’s, heren en dame minister, mijn uiteenzetting tijdens deze bespreking van de programmawet beperkt zich tot de fameuze taks voor de kernenergieproducenten, de zogenaamde repartitiebijdrage van 250 miljoen euro, die Electrabel en SPE op de valreep, vlak voor het jaareinde, nog opgelegd krijgen voor 2008, om de loutere reden dat zij kernenergie produceren en omdat zij, omwille van de afgeschreven investeringen, veel winsten hebben gemaakt.

 

Over die taks kan veel worden gezegd. Op zich denk ik dat er zich in het halfrond allicht niemand tegen verzet. Duidelijk is in ieder geval dat die taks niets te maken heeft met een samenhangend en vooruitziend energiebeleid, wel integendeel. Die verplichte bijdrage is enkel en alleen bedoeld om de vele gaten in de begroting van het lopende jaar te helpen dichten. De minister heeft – ik heb het verslag er nog even op nagelezen – duidelijk erkend dat die opbrengst niet in een speciaal fonds of onderdeel van de begroting terechtkomt om een van de vele opgesomde energiedoelstellingen – bijvoorbeeld bevoorradingszekerheid of prijzencontrole – te bevorderen, maar gewoon verdwijnt in de staatskas. Het is een louter budgettaire operatie waarbij geld wordt geklopt uit de zakken van diegenen die buitensporige winsten hebben gemaakt, maar waaraan niet de minste sturing of bijsturing wordt gekoppeld.

 

Er staan mooie intenties in de wet vermeld. Ik heb het dan onder meer over “’s lands energieverbruik”. Kunt u een meer archaïsche term vinden? Die vermeldingen zijn in ieder geval niets meer dan camouflage, niets anders dan holle fraseologie om de indruk te wekken dat er een energiebeleid wordt gevoerd.

 

Erger nog, de waarheid wordt in feite verdraaid. Men zegt dat men investeert in kernenergie, terwijl juist het tegenovergestelde wordt gedaan.

 

Precies omwille van de uiterst gebrekkige, ongeloofwaardige en onsamenhangende verantwoording van deze taks is de kans zeer groot dat de belasting met succes zal worden bestreden – ze zal worden bestreden, zo hebben we toch begrepen – voor het Grondwettelijk Hof omwille van het haast punitieve karakter ervan. Duidelijk is in ieder geval dat de regering met dit soort van uitzonderlijke taksen – een taks die trouwens volgend jaar zal verdubbelen – op een zeer specifiek segment van de industrie heel grote risico’s neemt. Daarom is het dat men op een haast perfide wijze geld weghaalt bij het Synatomfonds dat bedoeld is om op termijn de opruiming van de kerncentrales te financieren. Dit geld is immers met zekerheid voorhanden, de rest niet.

 

Wanneer het uiteindelijk toch zou mislopen bij het Grondwettelijk Hof, wanneer de producenten deze taks dan toch ongedaan zouden kunnen maken, dan wordt er geen nieuw gat in de begroting van 2008 geslagen. Dan zijn het alleen maar onze kinderen en kleinkinderen die met een bijkomend tekort worden opgezadeld en wie maalt daar nu om, om die kinderen en kleinkinderen, wie vindt het nu erg dat de schuldenlast uiteindelijk nog verder vergroot wordt? Deze taks staat dan ook symbool voor de dagjespolitiek van deze regering, voor de korte termijnpolitiek van de regering-Leterme. Het was nochtans CD&V dat ooit gezworen had dat aan het Synatomfonds niet geraakt zou worden. Vandaag gebeurt dit toch en wordt een zoveelste belofte, mevrouw de minister, verbroken.

 

Collega’s, dat deze regering geen samenhangende en zeker geen vooruitziende energiepolitiek voert, kon niet beter tot uiting komen dan door de uitspraken van VLD-minister Van Quickenborne, die afgelopen maandag plotseling nog een veel straffere taks tevoorschijn toverde om Electrabel aan te pakken: geen 250 miljoen euro, mijnheer Schiltz, maar 750 miljoen euro ditmaal, en recurrent ook, dat wil zeggen jaar na jaar opnieuw opeisbaar, om Electrabel te dwingen ongeveer de helft van zijn productieapparaat van de hand te doen. Gisteren is gebleken dat over dit “quickidee” op geen enkel moment werd overlegd binnen de regering maar dat het out of the blue is komen neerdalen in de media, als een blauwe ballon in het nieuws werd geworpen, kennelijk alleen maar met de bedoeling om deze minister op een goedkope manier in de aandacht te werken en om het bescheiden succes dat zijn PS-rivaal Magnette vandaag hoopte te boeken, te ridiculiseren, in het belachelijke te trekken.

 

We zijn hiermee, collega’s, en weinigen zullen het kunnen tegenspreken, beland in een platte opbodpolitiek tussen de regeringspartijen, een zoveelste bewijs ook dat deze regering geen samenhang vertoont, geen ploeg vormt en als los zand aan elkaar hangt.

 

Wij hadden gisteren dan ook het genoegen te beleven dat minister Q in onze commissie tijdens de bespreking van zijn beleidsnota allerlei verwijten naar het hoofd geslingerd kreeg, niet van de oppositie dit keer maar van zijn eigen coalitiegenoten. Zij verweten hem dat hij deloyaal was, dat hij zorgde voor een totale kakofonie, en dat hij met zijn verkapte onteigeningsplannen precies het tegenovergestelde verkondigde van wat hij altijd aanbeden en beleden had. Het was een schitterend schouwspel, een bijwijlen hilarische vertoning, waar wij met volle teugen van genoten hebben.

 

Tegelijkertijd blijft het natuurlijk allemaal intriest. Het is intriest dat in zo’n belangrijke materie de meest disparate signalen de ether worden ingestuurd door politici die alleen bezig zijn met hun eigen imago en die in de verste verte niet bezig zijn met het algemeen belang, die alleen bezig zijn met een aankondigingsbeleid zonder concrete daden, die bezig zijn met instantpolitiek, met “quickiepolitiek”, zonder verantwoordelijkheidszin en moed om een langetermijnbeleid te voeren en daadwerkelijk voor verandering te zorgen. De moed om te veranderen, dat was een van de VLD-slogans van de voorbije jaren. Inzake energie heb ik nog nooit een conservatiever beleid weten voeren dan vandaag onder deze regering.

 

De “quickietaks” is in de huidige omstandigheden bovendien een absurd verhaal. Hoe wil men immers Electrabel aanzetten tot de verkoop van een aanzienlijk deel van zijn productiepark wanneer het vandaag, door de schuld van deze regering, absoluut onmogelijk is de waarde daarvan te bepalen?

 

Zolang deze regering blijft talmen met beslissingen inzake het terugdraaien van de volslagen onverantwoorde uitstap uit de kernenergie en zolang zij geen duidelijkheid schept over de toekomst van de kerncentrales, kan van geen enkele energiecentrale de actuele of toekomstige waarde bepaald worden.

 

Deze regering is met haar besluiteloosheid en haar destructieve politiek ten aanzien van kernenergie zelf verantwoordelijk voor het totale immobilisme waarin de energiemarkt vandaag verkeert. Deze kakofone regering, deze regering die niet weet wat zij wil, die alle beslissingen alsmaar voor zich uitduwt, die geen enkel positief project naar voren brengt, zeker niet op het vlak van de energiebevoorrading, en die voor het overige ruziemakend over straat rolt, is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de bestendiging van de monopolies en dus van de hoge prijzen.

 

Het had nochtans heel anders gekund. Iedereen met gezond verstand die de debatten volgt over de CO2-problematiek, over het energieverbruik en de bevoorrading in de wereld, over de daarmee samenhangende energiekosten en de verwachte stijgingen ten gevolge van de CO2-verhalen, iedereen die de evoluties volgt inzake hernieuwbare energie en de mogelijkheden daarvan, weet dat wij nog vele generaties lang nood zullen hebben aan kernenergie. Die is niet alleen nodig om de prijzen voor de gewone man en vrouw betaalbaar te houden maar ook om te garanderen dat onze energiebevoorrading verzekerd is en dat onze werkgelegenheid en ons welvaartsniveau op peil kunnen blijven.

 

Bovendien zou de keuze voor de handhaving van de kernenergie, collega’s, voor veel grotere financiële perspectieven kunnen zorgen voor de Staatskas dan de bedragen die vandaag van de producenten geëist worden.

 

Uit een vertrouwelijke nota ten aanzien van de vorige minister van Energie, Marc Verwilghen, van maart 2006 waarop wij de hand konden leggen, blijkt dat een verlengde levensduur van de kerncentrales met 15 jaar kan zorgen voor een netto-opbrengst van tussen 30 en 50 miljard euro. Een verstandige belasting hierop zou een veelvoud kunnen opleveren van de taksen waarover vandaag gesproken wordt. Bovendien kan dit kunnen leiden tot een grotere concurrentie op de elektriciteitsmarkt en bijgevolg tot lagere prijzen.

 

Vlaams Belang vindt het onvoorstelbaar dat deze regering niets doet met deze kostbare informatie waarvan zij uiteraard kennis heeft en niets doet met de duidelijke waarschuwingen van de experts in het rapport Energie 2030 over de dramatische gevolgen van de sluiting van de kerncentrales voor de verbruikers. Integendeel, ze blijft prutsen in de marge, zoals dit vandaag gebeurt, alleen maar om de indruk te wekken dat men de grote jongens van Electrabel stevig aanpakt, terwijl ze intussen achter de coulissen aan het moederbedrijf Suez honderden miljoenen euro cadeau doet in het raam van het Distrigas-verhaal en de gastransit. Schijnheiligheid is stilaan het handelsmerk aan het worden van deze regering.

 

03.47  Jean-Luc Crucke (MR): Monsieur le président, j'interviendrai sur deux sujets. Le premier concerne le ministre Magnette, qui a annoncé l'arrivée d'un médiateur en énergie. C'est une bonne chose. Nous entendons trop souvent ici que nous ferions mieux de nous occuper de nos compétences et non de celles des entités fédérées. Voilà une mesure qui est attendue également dans les Régions.

 

Votre collègue régional M. Antoine l'attend en effet. Il avait fait remarquer que le ministre Magnette n'avait pas encore de médiateur, et qu'il y en aurait un à la Région. Monsieur Wathelet, vous vantez la compétence de M. Antoine, mais je l'ai côtoyé pendant trois ans et je n'ai pas trouvé qu'il était si compétent. Je comprends que vous ne partagiez pas cette opinion, on peut être partisan de temps en temps.

 

En tant que président de la commission des Pétitions, je peux vous dire que nous recevons des demandes en la matière. Je pense que cela règlerait des conflits et clarifierait la législation. Le médiateur n'est pas toujours là pour trancher, mais plutôt pour faciliter la compréhension.

 

Ma deuxième intervention concerne les matières économiques et le ministre Van Quickenborne. Un sujet a suscité un débat en commission. Il m'avait semblé qu'il y avait unanimité, mais j'ai compris que ce n'était pas le cas à la fin du débat.

 

Il s'agissait de l'utilisation des partitions musicales dans l'enseignement. Cela peut paraître très banal. Le fédéral va ici venir en aide aux Communautés pour pouvoir utiliser un court fragment de partition parce que les auteurs, étant extrêmement prudents quant à l'utilisation que l'on fait de leur travail, ont tendance à multiplier les procédures. C'est pourquoi on finit par ne plus utiliser les partitions dans l'enseignement ou dans la recherche, où on pourrait en faire un bon usage, de peur d'avoir un recours devant les tribunaux.

 

C'est malheureusement le nombre de recours qui a fait réagir le gouvernement, le ministre en l'occurrence, en permettant dorénavant une sorte d'exception culturelle pour l'utilisation de ces partitions. Dans des conditions bien définies, les enseignants, les élèves et les chercheurs pourront utiliser les partitions sans se voir réclamer par après des droits disproportionnés par rapport à l'utilité de l'enseignement musical.

 

Tous les parlementaires de la commission de l'Économie ont reçu du courrier d'associations ou de sociétés de protection des droits d'auteur arguant du danger de mettre en difficulté leurs prérogatives. C'est un libéral qui vous le dit et d'autant plus facilement qu'on peut avancer dans ce dossier, même sur un plan intellectuel: il y a un faux débat entre ce qui serait un droit absolu à la propriété de l'auteur sur ce qu'il a créé et un droit à la rémunération qui serait moins absolu. Je préfèrerais qu'on parle d'un droit absolu à la rémunération et d'un droit relatif concernant la propriété.

 

À bien y réfléchir, l'intérêt d'un auteur est d'être lu, entendu, compris, étudié. Je ne vois pas où on peut le faire mieux que dans l'enseignement, qu'il soit général ou artistique. C'est parce qu'on a appris à aimer ces œuvres qu'on lira davantage par la suite. Si on ne le fait pas, ce sera la génération de l'ordinateur et des consoles de jeu mais on n'étudiera plus ceux qui mettent énormément de temps pour produire une œuvre.

 

Il y a donc un intérêt commun qui devrait faire accepter cette exception culturelle par la SABAM et les auteurs. En outre, le monde de l'enseignement n'a-t-il pas mieux à faire que de réfléchir au procès qu'on pourrait intenter à un enseignant parce qu'on a fait œuvre utile en permettant à des enfants d'avoir une formation convenable?

 

Je vais m'arrêter là. En Communauté française, on vit d'autres débats pour l'instant sur l'inscription. Aujourd'hui, la Communauté française doit être très fière de pouvoir compter sur le gouvernement fédéral et un Parlement qui laissent une porte ouverte à l'exception culturelle et donc à l'emploi des partitions musicales.

 

03.48  David Clarinval (MR): Monsieur le président, chers collègues, en matière énergétique, le groupe MR relève avec plaisir certaines mesures qui engagent résolument notre pays vers l'avenir.

 

Tout d'abord, je citerai simplement le coup de fouet donné par le gouvernement au développement de l'éolien off-shore. Ensuite, je relèverai la nécessaire adaptation et simplification du fonds de réduction du coût de l'énergie afin notamment que son action essentiellement par le biais des CPAS soit plus efficace et coordonnée avec des instruments tels que les tuteurs énergie, les guichets sociaux de l'énergie, les instruments de lutte contre le surendettement, et afin surtout que la responsabilité financière liée au prêt n'ait plus à reposer presque entièrement sur les acteurs locaux.

 

Enfin, je ne ferai que citer ici l'important apport financier temporaire accordé à l'IRE de Fleurus afin de lui permettre de surmonter la période difficile qu'il traverse actuellement. Cet apport a été fixé à 9.621.000 euros. Ce montant est uniquement destiné à redonner une situation financière saine à l'IRE de sorte qu'il puisse déployer ses investissements et son fonctionnement de façon normale sans devoir supporter une lourde charge suite à l'indicent qui a défrayé la chronique.

 

De plus, cet investissement ne délaisse pas les autres acteurs présents dans notre pays car M. le ministre a précisé que des mécanismes financiers étaient prévus par ailleurs pour soutenir le CEN?

 

Par contre, notre groupe reste relativement inquiet par rapport à deux sujets abordés dans les deux présentes lois.

 

Tout d'abord, nous sommes relativement inquiets concernant la cotisation fédérale en vue de la création du fonds de réduction forfaitaire pour le chauffage au gaz naturel et à l'électricité. La cotisation fédérale est due par le client final situé sur le territoire belge sur chaque Kwh qu'il prélève du réseau pour son usage propre. Le gestionnaire du réseau est chargé de la perception de la cotisation fédérale sans application des mesures d'exonération et de dégressivité.

 

À cet effet, il facture la surcharge au titulaire d'un contrat d'accès et au gestionnaire de réseau de distribution. Au cas où les titulaires d'un contrat d'accès et/ou les gestionnaires des réseaux et de distributions ne consommeraient pas eux-mêmes les Kwh prélevés du réseau, ils peuvent facturer la cotisation fédérale à leurs propres clients jusqu'au moment où cette surcharge est finalement facturée à celui qui a consommé les Kwh pour son usage propre.

 

Bref, en d'autres termes, nous avons un système de taxes en cascade qui est in fine supporté par le consommateur final, c'est-à-dire les citoyens et les entreprises.

 

Les modifications apportées dans le mode de perception de la présente cotisation devraient, selon le ministre Magnette, rapporter 10.000.000 d'euros supplémentaires. En effet, M. le ministre nous a dit que la perception de la taxe n'était pas faite de manière optimale et qu'il était possible de trouver cette somme sans augmenter le montant de ladite cotisation. Notre groupe est assez sceptique par rapport à ce montant de 10.000.000 € qui devrait être perçu de manière indolore pour le consommateur final.

 

En tout état de cause, notre groupe s'opposera farouchement à toute augmentation de cette cotisation qui entrerait en contradiction avec la volonté du gouvernement de diminuer le prix de l'énergie pour les citoyens, d'une part, et pour les entreprises, d'autre part.

 

Second motif d'inquiétude pour notre groupe: l'alimentation du fonds de réduction forfaitaire pour le chauffage au gaz naturel et à l'électricité. Ce fonds sera destiné au financement des réductions prévues par la loi-programme du 8 juin 2008 et sera alimenté par la cotisation fédérale sur les consommations de gaz naturel et l'électricité, d'une part, mais également par le biais des crédits budgétaires présents dans les fonds de réserve BP1, BP2 et Belgoprocess soit 2,65 millions d'euros de fonds de roulement de la Belgoprocess et 3 millions d'euros du fonds passif BP1-BP2.

 

En d'autres termes, on puise ici dans les réserves accumulées antérieurement pour financer les tarifs sociaux. Cette habitude de vider les fonds de réserve n'est pas neuve. À l'instar de la Cour des comptes, notre groupe regrette le fait que, par ailleurs, le ministre supprime également à l'ONDRAF le financement du passif nucléaire du CEN d'une part, et des bâtiments de l'IRE, d'autre part, soit environ 18,7 millions d'euros en 2008 et 2009 via l'ajustement et le budget dont nous parlerons la semaine prochaine.

 

Ces diverses décisions entraîneront un report de ces montants, soit environ 25 millions d'euros sur les épaules des générations futures, ce qui est manifestement regrettable, monsieur le ministre, pour un ministre du Développement durable!

 

Par ailleurs, en commission, vous avez annoncé que vous aviez de nombreuses idées pour alimenter les fonds de réserve que vous veniez de vider. Je vous avoue que ces déclarations n'ont pas manqué de susciter quelques inquiétudes dans les rangs des députés de notre groupe. Monsieur le ministre, alors que nous sommes à l'aube de la troisième révolution énergétique particulièrement bien décrite par Mme Lauvergeon, je pense que vous devrez tenir compte des inquiétudes ici formulées par notre groupe pour que la politique énergétique sociale que vous préconisez repose pleinement sur les trois piliers du développement durable: le social, l'environnemental mais aussi l'économique.

 

Voilà, monsieur le président, quelques mots et, en me restreignant aux deux lois présentées ce jour, les commentaires positifs et négatifs que notre groupe formule à l'égard de la politique énergétique.

 

03.49  Philippe Henry (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, mon intervention portera essentiellement sur trois points des articles énergie de la loi-programme. Il y aura évidemment d'autres choses à dire la semaine prochaine dans le cadre de la discussion budgétaire. J'ai en effet remarqué qu'il y avait de temps en temps une confusion entre les deux débats. C'est bien logique!

 

Premièrement, les réductions forfaitaires. Il est clair que la facture énergétique des ménages est un problème important. Nous en avons déjà parlé à de nombreuses reprises. La facture d'électricité notamment, et la facture d'énergie en général, a augmenté au moment où le pouvoir d'achat diminuait.

 

En outre, aujourd'hui, on ne voit pas l'impact de la baisse des matières premières sur le prix final de l'énergie payé par les citoyens. Une action est donc nécessaire à court terme, même s'il n'y a que la maîtrise de la consommation qui permet d'agir structurellement et durablement sur la facture d'énergie. Il ne s'agit pas de recommencer chaque année mais de porter une action qui aura un effet structurel d'année en année. Nous en sommes conscients. On l'a dit de nombreuses fois mais il est toujours utile de le répéter. De ce fait, nous ne pouvons que regretter qu'à ce stade, la politique du gouvernement ne soit pas encore suivie de beaucoup d'effets. Certes, quelques effets d'annonce ont été faits. Nous verrons ce qu'il adviendra. Ce débat aura lieu la semaine prochaine mais, à ce stade, il n'y a vraiment pas eu d'effet d'une politique volontariste sur la maîtrise réelle de la consommation des ménages.

 

Dans l'immédiat, il faut une fois de plus agir à court terme sur la facture des ménages. C'est ce que nous avons accepté précédemment aussi. Cependant, nous éprouvons quelques regrets quant à la manière dont cette mesure a été agencée dans la loi-programme. Tout d'abord, la complexité du système, puisqu'on crée à nouveau deux fonds supplémentaires. Voilà de nombreuses catégories, de nombreux fonds différents, tout ceci amenant à une complexité du système, dans lequel peu de personnes se retrouvent. Les ménages qui auront droit à la réduction forfaitaire devront avancer l'argent avant d'entreprendre la démarche administrative aux fins d'en obtenir le remboursement.

 

À nos yeux, ce n'est qu'une difficulté de plus pour les publics précarisés visés. C'est le contraire d'une approche sociale. Il suffit d'en parler avec n'importe quel travailleur social confronté à des publics précarisés pour se rendre compte que ce type de démarche constitue un frein à l'application d'une telle mesure. Il conduira ni plus ni moins à limiter l'effet réel de la mesure. Il aurait été possible d'élaborer un système plus simple et plus automatique évitant aux ménages de devoir avancer de l'argent.

 

Deuxièmement, il a beaucoup été question de la taxation des producteurs d'énergie nucléaire. Depuis le début de cette année, nous assistons à un véritable feuilleton. Nous avons à peu près tout vu! Chaque semaine amène son lot de déclarations et d'annonces dans la presse. Je rappelle quelques épisodes.

 

Il y a quelques mois, on annonce une contribution volontaire des producteurs d'électricité, annonce qui a tenu quelques heures. À la suite de l'échec de la discussion avec Electrabel, le gouvernement décide de taxer, à hauteur de 250 millions, les bénéfices indus réalisés par les producteurs d'électricité au départ des centrales nucléaires, centrales qui ont été largement amorties par les consommateurs. Cette taxation est donc, pour nous, totalement légitime, même si un montant de 250 millions reste relativement risible – surtout qu'il ne s'agit pas d'une mesure structurelle – par rapport aux sur-bénéfices engrangés depuis des années par ces mêmes producteurs et qui transparaissent dans la facture des ménages aussi depuis un certain nombre d'années.

 

En outre, pour réaliser ce prélèvement, les articles de la loi-programme prévoient d'utiliser comme véhicule financier le Fonds Synatom, normalement prévu pour le démantèlement des centrales nucléaires. Selon moi, ce choix n'est pas du tout adapté et constitue une fragilisation inutile. Initialement, nous n'avions pas bien saisi la raison de l'utilisation de ce fonds, visiblement justifiée pour des raisons fiscales, comme M. Reynders a pu le confirmer. En fait, il ne s'agit pas de 250 millions mais d'un montant réel nettement moindre pour les finances de l'État.

 

Cette semaine encore, une nouvelle étape a été franchie avec le ministre de la Concurrence, M. Van Quickenborne, qui vient de détecter un possible problème de concurrence sur le marché de l'énergie, en raison d'une situation un petit peu monopolistique. C'est bien! On progresse au niveau des constats! Il est quand même dommage que cet éclair de lucidité n'ait pas eu lieu un peu plus tôt car je pense que vous auriez pu agir par le biais de la loi-programme et du budget pour prendre des mesures qui concrétisaient cette volonté de taxation supplémentaire. On peut encore le faire, on peut encore prévoir des amendements. C'est le Parlement qui va voter au final; nous pouvons donc voir comment les différents groupes se positionneront.

 

Je voudrais dire que nous avons gagné quelque chose cette semaine: il semble – si j'ai bien entendu les différentes déclarations en commission – que tout le monde soit d'accord sur le fait que 250 millions de taxation pour les producteurs d'électricité dans les centrales amorties, ce n'est pas sérieux. Ce n'est pas à la hauteur de la situation. Monsieur le ministre, si on ajoute vos 750 millions théoriques, on sera un peu plus proche de ce que nous avions défendu.

 

Nous avons proposé un mécanisme tout à fait différent. Votre thèse est de dire qu'il y a un problème de concurrence et qu'il suffit qu'il y ait l'un ou l'autre nouveau producteur pour faire baisser les prix et empêcher des bénéfices démesurés. Cette analyse m'apparaît comme trop théorique. Cela relève fortement de la méthode Coué. De notre côté, nous avons une autre proposition qui est structurelle. Elle part du fait que des "sur-bénéfices" très importants sont réalisés, qu'ils ne sont pas légitimes parce que les centrales ont été amorties par les consommateurs et, qu'en outre, ils sont plus faciles à réaliser dans une situation de monopole. Notre proposition est de considérer qu'une taxation très importante doit avoir lieu sur ces bénéfices. Nous partons du fait qu'il y a un coût de production et un bénéfice raisonnable. Tout ce qui va au-delà n'est pas légitime dans le schéma d'organisation du marché de l'énergie tel que nous le connaissons depuis 20 ou 30 ans. Ce n'est pas comme si nous nous trouvions dans un marché sain, avec différents producteurs, avec des coûts, une offre et une demande. Dans les faits, on sait bien que ce n'est pas le coût de la production nucléaire qui détermine le prix de l'électricité.

 

Nous n'avons donc pas du tout la même analyse, même si nous avons finalement la même volonté d'obtenir une rentrée importante à partir des productions électriques.

 

J'ai sauté une autre étape dans mon énumération du feuilleton: le blocage des prix.

 

Monsieur le ministre, il y a peu, vous aviez annoncé que, vu la forte augmentation des prix pour les consommateurs, il serait procédé à un blocage des prix à la production. Ce blocage n'a jamais eu lieu; il n'aurait même jamais été évoqué au sein du gouvernement. À présent, vous nous annoncez que, si les prix continuent à augmenter, peut-être ce blocage sera-t-il à nouveau envisagé. Cette proposition n'a même pas été discutée au sein du gouvernement et n'est apparemment pas recevable. Votre collègue ne semble en tout cas pas avoir l'air de s'en soucier.

 

Que signifie donc cette méthode de gouvernement où les ministres, l'un après l'autre, sur le domaine de l'énergie et le problème de la taxation des centrales amorties, se permettent des déclarations successives, contradictoires, sans présenter leurs propositions devant le gouvernement, et lancent des menaces qui apparaissent impossibles à concrétiser?

Qui gagne dans de pareils procédés? Le monopole existant, qui est renforcé et qui multiplie ses bénéfices. Cette situation est extrêmement dommageable.

 

Monsieur le président, chers collègues, il n'est pas trop tard: nous allons redéposer aujourd'hui des amendements visant à réintroduire nos propositions de taxation de ces centrales amorties, qui aboutissent au type de montants que vous avez évoqués, monsieur le ministre, mais dont je pense qu'on peut discuter. Si vous avez d'autres amendements, on pourra aussi les examiner. Mais c'est maintenant qu'on peut se positionner par rapport à toutes ces annonces de taxations importantes. Notre groupe sera parfaitement clair, comme il l'a été jusqu'ici.

 

Mon troisième point touchant à l'énergie se rapporte au centre IRE de Fleurus.

Il est difficile de passer sous silence l'investissement prévu de 9 millions d'euros, justifié par la survenance de l'incident grave qui s'est produit en entraînant des dégâts et des investissements indispensables selon l'étude des conséquences qui s'en est suivie.

 

Pour moi, cette situation présente un réel problème: une discussion au parlement a eu lieu juste après l'incident; elle a permis de mettre en lumière divers points importants et des actions attendues de la part du gouvernement. C'est pourquoi, pour nous, il existe un réel problème quand on annonce un budget aussi important sans recevoir des éclaircissements de la part du gouvernement sur la manière dont ces actions seront entreprises, dont ces constats seront enrayés de manière à empêcher qu'un tel incident ne se reproduise. En effet, ce qui s'est passé en août était un incident grave, qui mine la confiance dans la sécurité nucléaire, dans la fiabilité des institutions, dans la réponse qui doit être apportée par le gouvernement.

 

Nous sommes en droit d'attendre des réponses. Or, monsieur le président, en commission, je me suis permis d'évoquer nombre de points qui résultaient de cette discussion; sans les reprendre tous ici, j'aimerais aborder synthétiquement quelques éléments sur lesquels nous n'avons pas l'impression d'avoir reçu de réponse. Peut-être les aurons-nous aujourd'hui.

 

La ministre de la Santé publique avait annoncé une étude épidémiologique à l'échelle nationale, en commençant par Fleurus, en vue d'étudier les effets sur la santé de la proximité de l'habitat avec une centrale nucléaire ou un institut comme l'Institut national des radioéléments (IRE). Quel est l'état d'avancement de cette étude?

 

Le ministre de l'Énergie a promis la poursuite de l'enquête sur les causes de l'incident par l'Agence fédérale de contrôle nucléaire (AFCN) et des services extérieurs. Où en sont ces enquêtes? Dispose-t-on de nouveaux éclairages sur les causes et les responsabilités?

 

Le ministre de l'Énergie a également promis la mise en œuvre urgente du master plan de l'IRE concernant l'ensemble des mesures à prendre consécutivement à l'audit de 2007. Quel est le suivi de ce plan?

 

Le ministre de l'Intérieur a estimé que les procédures qui régissaient les cas d'alerte devaient être revues, de même que les procédures de contrôle permanent par l'AFCN. Il s'est aussi interrogé sur le fonctionnement de l'AFCN et celui du système Telerad. Où en sont ces évaluations? Des actions ont-elles été entreprises?

 

Il s'agit de questions sérieuses, sur lesquelles nous sommes en droit de recevoir des réponses face à la gravité de l'incident qui a eu lieu et face à un investissement très conséquent proposé par le gouvernement. Voilà les points sur lesquels je souhaitais intervenir quant à la partie énergie de la loi-programme. Nous débattrons également de l'énergie dans le cadre du budget.

 

03.50  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik wil kort op een aantal punten ingaan, enerzijds de programmawet en anderzijds de wet inzake diverse bepalingen. Ik zal beginnen met de wet inzake diverse bepalingen.

 

Wij hebben in de commissie even stilgestaan bij de Elia-heffing. Het lijkt in het hoofdstuk van minister Magnette in de wet inzake diverse bepalingen alleen te gaan om enkele technische aanpassingen met betrekking tot de Elia-heffing, de omzetting van de elektriciteitsrichtlijn en de gasrichtlijn en een aantal omzettingen van een aantal Europese maatregelen. Wat in de wet inzake de diverse bepalingen staat is volgens mij ruim onvoldoende.

 

Ten eerste, met betrekking tot de Elia-heffing is in de commissie gebleken en ook uit debatten in het Vlaams Parlement – ik heb de tijd tussen de commissievergadering en de plenaire vergadering vandaag benut om op te zoeken wat men daarover in het Vlaams Parlement heeft gezegd – dat de twee ministers lijnrecht tegenover elkaar staan. Minister Magnette en mevrouw Crevits hebben in deze een totaal tegenovergestelde mening over wat moet gebeuren met de Elia-heffing en meer specifiek met de voorschotten die de distributienetbeheerders hebben betaald.

 

Ik merk dat de heer Versnick hier niet is, maar anders zou hij daarover in zijn hoedanigheid van voorzitter kunnen meepraten.

 

Er blijft toch een discussie bestaan over hoe het precies zit met het statuut van de voorschotten die werden betaald en op welke manier ze kunnen worden teruggevorderd. U zegt daarover dat dit op Vlaams niveau moet worden bekeken. Mevrouw Crevits zegt echter dat de federale overheid daar de juridische onzekerheid moet wegwerken.

 

Als de twee ministers lijnrecht tegenover elkaar blijven staan, komt er geen oplossing uit de bus. Het resultaat zal zijn dat de verschillende DNB's met hun huidige praktijk zullen voortdoen, namelijk dat ze op totaal verschillende manieren totaal verschillende bedragen zullen aanrekenen. Ik denk dat dit geen vorm van deugdelijk bestuur is. Ik denk dat het vooral niet goed is voor de consument.

 

U hebt wel een akkoord met de energieleveranciers dat de energiefactuur zal worden vereenvoudigd, maar dit type factuur wordt vandaag de dag niet gebruikt. Voor de consumenten is het dus bijzonder onduidelijk wat ze betalen en zeker hoe het zit met de Elia-heffing en de voorschotten die werden betaald en door de distributienetbeheerders worden teruggevorderd.

 

Ik zou toch willen aandringen op een iets duidelijker antwoord dan u in de commissie hebt gegeven, namelijk dat men later maar moet bekijken, met name in het Vlaams Parlement, wat er moet gebeuren. Zou het niet kunnen dat dit relatief eenvoudig kan worden opgelost als u zelf ter zake een initiatief neemt? Ik betreur dan ook dat u de kans niet hebt gegrepen op het moment dat u uw hoofdstuk in de wet inzake de diverse bepalingen hebt geschreven om de zaak eens en voor altijd duidelijk te maken.

 

Ten tweede, in de wet houdende diverse bepalingen worden er ook een aantal omzettingen doorgevoerd. Ik vind dat toch bijzonder schrijnend. Ik ben er zelfs een beetje bitter om. Ik heb u al op verschillende momenten gezegd dat wat betreft de omzetting van de elektriciteits- en gasrichtlijn België een echt slechte leerling is. België is zelfs zo slecht dat er een procedure is opgestart voor het Europese Hof van Justitie waarbij België wordt gedagvaard wegens een niet-correcte omzetting.

 

Ik weet wel dat u betwist dat een aantal zaken niet correct zouden zijn omgezet. Over een zaak kan er volgens mij toch geen betwisting bestaan, met name over de geschillenbeslechtingsinstantie. Aanvankelijk was die in zowel de elektriciteits- als de gaswet terug te vinden. Als ik het mij goed herinner, gaat het over artikel 23 van de elektriciteitsrichtlijn. Uw voorganger, de heer Verwilghen, heeft dit geschrapt. Het is nochtans maar een kleine moeite om dat artikel in zowel de elektriciteits- als de gaswet terug te zetten. Dit had in een moeite kunnen gebeuren met de wet houdende diverse bepalingen. Dit zijn relatief simpele dingen. Ik denk ook dat daarover weinig discussie bestaat, tenzij die discussie bestaat in de regering met de Open Vld. Deze partij vindt immers dat die instantie niet moet bestaan. Dan nog denk ik dat het gewoon duidelijk en handig zou zijn om die bepalingen alsnog om te zetten. Op dat moment vervallen ook ineens de procedures die momenteel aan de gang zijn met betrekking tot die artikelen.

 

Wat betreft de programmawet is het natuurlijk een beetje moeilijk om daarover vandaag te discussiëren want deze week is het volgende gebleken. Als het gaat over Electrabel en over een taks om hen aan te zetten tot een meer zedelijk gedrag op het vlak van concurrentie en winstbejag, is het water niet zo diep en tegelijkertijd weer wel. In de commissie is gebleken dat men het over alle partijgrenzen heen eens was dat er iets moest gebeuren. Er bleek ook dat de verschillende politieke partijen verschillende voorstellen hebben. Het kan dan ook niet zo moeilijk zijn om ter zake een compromis te vinden.

 

Ik heb in de commissievergadering van vorige week met de heer Van Quickenborne, die hier nu niet is, ook genoteerd dat hij ook een probleem had met de 250 miljoen euro.

 

03.51 Minister Vincent Van Quickenborne: (…)

 

03.52  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Sorry, mijnheer de minister, ik had u even over het hoofd gezien.

 

Ik heb toch goed begrepen, mijnheer Van Quickenborne, dat u een probleem heeft met die 250 miljoen omdat dit bedrag volgens u niet duidelijk geobjectiveerd is. U heeft gezegd dat die taks van 250 miljoen weliswaar in de programmawet staat maar bij een eventuele verlenging zal dit moeten worden gekoppeld aan de discussie over de levensduurverlenging.

 

Ik stel vast dat dit momenteel niet het geval is. Ik ben daar blij om. Een taks op winst die gemaakt wordt op afgeschreven kerncentrales en bovendien een monopoliewinst is gezien de situatie van Electrabel op de markt, moet niet gekoppeld worden aan een levensduurverlenging. Collega Laeremans, ik meen dat u daar ook naar verwezen hebt. Ik vind dat geen juiste redenering. Ik zie niet in waarom dit voor Electrabel dat eigenlijk versneld de kerncentrales heeft afgeschreven en daardoor een grote winst heeft gemaakt die het niet heeft doorgerekend naar de klanten, gekoppeld zou moeten worden aan een levensduurverlening van de kerncentrales.

 

03.53  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Het ene staat eigenlijk los van het andere. Ik heb gezegd dat als die uittreding teruggedraaid wordt en de levensduur verlengd wordt, men een veel groter bedrag kan vragen. Op dat moment zijn de opbrengsten voor de samenleving en voor de producten veel groter. Als men daarvan bijvoorbeeld de helft afstaat als belasting heeft men een veelvoud van wat men nu vraagt. Het is voor de verbruiker interessant, het is voor de betrokken sector interessant en het is zeker interessant voor de staatskas. In plaats van 10 miljard in oude frank kan men 40 miljard vragen. Dat is veel interessanter voor de begroting.

 

03.54  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Wat in deze discussie ontbreekt, is het volgende. Blijven inzetten op kernenergie is de grootste bedreiging voor hernieuwbare energie. Er is op Europees niveau een akkoord bereikt over de doelstellingen inzake hernieuwbare energie. Voor België gaat het om 13%. Dat kan een ontzettende boost zijn voor onze economie. Als we die doelstellingen halen, kan dat voor België alleen al 26.000 extra jobs opleveren. Het zijn net die kansen die we laten liggen en niet benutten door te blijven inzetten op een energievorm van het verleden. Niemand heeft mij vandaag kunnen overtuigen dat er een oplossing is voor het kernafval. Vanuit duurzaamheidsstandpunt zie ik niet hoe men zou kunnen beslissen om deze energievorm blijvend te subsidiëren en ze alle kansen te blijven geven terwijl ze duidelijk een beperkte meerwaarde heeft voor de samenleving.

 

03.55  Bart Laeremans (Vlaams Belang): In het korte betoog dat u nu hebt gehouden, hebt u duidelijk aangegeven waar het dispuut zit. Wij gaan naar 13% hernieuwbare energie tegen 2020. Dat is goed. Ik denk dat iedereen daar voor is. Die ambitie is misschien zelfs te laag. Laten we hopen dat het meer wordt. In 2025 sluiten de laatste kerncentrales volgens uw uitstapscenario, kerncentrales die op dit moment 55% van onze energie leveren. Dat verschil tussen 13% en 55% lost u niet op. Stel dat we in 2025 naar 15% hernieuwbare energie gaan, dan zit u met een tekort van 40% aan elektriciteit dat u niet kunt invullen, tenzij door dure kerncentrale-energie te halen uit het buitenland. Daar zit het probleem.

 

03.56  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Collega Laeremans, u redeneert opnieuw vanuit een scenario voor het verleden. U redeneert vanuit een scenario business as usual en van standstill. U gaat ervan uit dat de energievraag van vandaag dezelfde is als de energievraag die er altijd zal moeten zijn.

 

03.57  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Het zal nog meer worden.

 

03.58  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Dat is niet realistisch. De energiecrisis waarvoor we vandaag staan en de klimaatproblematiek waarop we vandaag een antwoord moeten geven, impliceert – dat blijkt uit alle studies, ook uit de studie van de Commissie 2030 van de heer D’haeseleer, die u zo graag aanhaalt – dat een beheersing van de energievraag uiteindelijk het antwoord is. Een beheersing van de energievraag is uiteindelijk niet zo moeilijk.

 

Als we het specifiek over elektriciteit hebben, stellen we bijvoorbeeld vast dat onze toestellen in stand-by voor een verbruik op onze elektriciteitsfactuur zorgen van tien tot vijftien procent. Als men ervoor kan zorgen dat het stand-byverbruik drastisch vermindert, neemt men eigenlijk een koopkrachtmaatregel die neerkomt op ongeveer tien miljard.

 

Mijnheer Magnette, dat is een zeer eenvoudige maatregel. We zitten dan in de wet op de productnormen. Ik ben het met iedereen eens dat het een Europese materie is, maar als Europa zegt dat we tegen 2020 20 procent meer energie-efficiëntie moeten halen, dan is die maatregel het gemakkelijkste te verwezenlijken. Ik vraag mij af waarom wij in de winkel nog altijd toestellen kunnen kopen die veel te veel verbruiken. Als men via dergelijke eenvoudige maatregelen, door het opleggen van normen, ervoor kan zorgen dat de energievraag daalt en beheersbaar wordt, dan hebben wij die kerncentrales niet meer nodig. Het ene hangt samen met het andere. Als wij een moderne, competitieve energiemarkt willen, bijvoorbeeld op het vlak van elektriciteit, dan is het uitstapscenario uit de kernenergie de meest handige manier om dat te doen. Ik begrijp de oppositie daartegen niet, tenzij men daarmee Electrabel-Suez – en vooral Suez – een groot plezier wil doen.

 

03.59  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw Van der Straeten, ik vind dat u veel te veel in het verleden blijft hangen. U houdt geen rekening met nieuwe toepassingen van elektriciteit. Ik verwijs naar iets wat heel belangrijk zou kunnen zijn in de komende tien jaar en waar ook andere partijen zich achter scharen. Wanneer we erin slagen om op een goedkopere manier energie te produceren voor waterstof en voor batterijen om op elektriciteit en op waterstof te kunnen gaan rijden, dan zou dat voor het milieu – u als milieupartij zou daarvoor toch gevoelig moeten zijn – een enorme verbetering betekenen. Als we op een termijn van tien tot vijftien jaar ons wagenpark kunnen omschakelen in een wagenpark dat geen diesel- en benzinevuiligheid meer uitstoot, maar kan rijden op elektriciteit die op een verantwoorde manier is geproduceerd, dan is dat voor het milieu een enorme troef. We zullen dan wel meer elektriciteit moeten produceren. Het zal het een of het ander zijn. Als het kan op een propere manier, met kerncentrales van de nieuwe generatie, dan is dat voor mij zeker verdedigbaar. In dat scenario zult u naar meer elektriciteit moeten gaan, maar niet naar minder zoals in uw droom. U blijft daar steken in het verleden en u blijft afhankelijk van fossiele brandstoffen. Ik begrijp dat niet voor iemand van de milieupartij.

 

03.60  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer Laeremans, ik begrijp nog altijd niet hoe over kernenergie als een propere vorm van energie kan worden gesproken.

 

Gaat u eens kijken, op de plaatsen waar uranium wordt ontmijnd, naar de gezondheidsgevolgen voor de mensen die wonen in de buurt van die uraniummijnen. Men kan niet zeggen dat kernenergie een propere energievorm is. Indien er voor het radioactieve afval, dat er sowieso is, geen oplossing is, kan onmogelijk van een propere vorm van energie worden gesproken.

 

CO2 is niet het enige probleem waarvoor een oplossing moet komen. Het is ook geen oplossing om CO2 te vervangen door radioactief afval. Qua grondstoffen is uranium, net als bijvoorbeeld steenkool, een grondstof die uitgeput zal geraken. De scenario’s ter zake lopen weliswaar uit elkaar, maar over pakweg zestig jaar zal er ook geen uranium meer zijn. Kernenergie is dus geen oplossing.

 

Wat wel een oplossing is, is onze energie op een andere manier opwekken en vooral onze energie op een andere manier gebruiken. Wij moeten meer inzetten op efficiëntie en meer zoeken naar heel eenvoudige maatregelen, zoals bijvoorbeeld via de productnormen ervoor zorgen dat er niet alleen goedkope, maar vooral goede elektrische toestellen op de markt zijn. In de industrie bestaan dezelfde mogelijkheden.

 

In die zin is het, als het gaat over het scenario inzake de kernuitstap, verkeerd om enkel te focussen op de manier waarop wij onze energie produceren. Wij moeten daarentegen veel meer kijken naar de manier waarop wij onze energie gebruiken. Wij moeten de vraag naar energie naar beneden halen, wat probleemloos zonder comfortverlies kan. Wij moeten daartoe enkel creatief en out-of-the-box willen nadenken.

 

Voor wij zover zijn, zitten wij met de kerncentrales, die een voor een zullen worden uitgeschakeld. Op dit moment is de geleidelijke uitschakeling het scenario waarvan ik uitga. Dat is immers het wetgevende kader zoals dat op dit moment bestaat. Het is bijgevolg niet meer dan logisch dat men komt tot een structurele belasting op de megawinsten die Electrabel via de productie kan binnenhalen. Het argument ter zake is gebaseerd op twee vaststellingen. Ten eerste, de centrales zijn afgeschreven en de verlaging van de desbetreffende kosten werden nooit aan de consument doorgerekend. Ten tweede, Electrabel heeft een monopoliewinst.

 

Mijn stelling is niet dat Electrabel geen winst mag maken, integendeel. Ik verzet mij alleen tegen het gedeelte van de winst dat onrechtmatig is. Het zou goed zijn om het deel in kwestie te gebruiken om investeringen in energie, in energie-efficiëntie en in energiebesparingen aan te moedigen.

 

Mijnheer de minister, ik heb dus problemen met de winsten die Electrabel maakt. Het voorgaande is een vaststelling waarmee iedereen het eens is. Ik heb het echter moeilijk met de concurrentiestrijd. Een concurrentiestrijd tussen politieke partijen is niet erg en in een parlementair debat evenmin. Dat de concurrentiestrijd zich nu blijkt af te spelen tussen twee protagonisten in de regering, namelijk de minister van Energie en de minister van Mededinging, dat is wel erg. De hele discussie valt daardoor immers plat en vervalt in een robbertje vechten over de vraag of de ene de andere al dan niet heeft gebeld.

 

Dat brengt ons geen stap vooruit.

 

De ministers zijn thans beiden aanwezig. In de commissie kwamen ze na elkaar, maar tijdens deze plenaire vergadering zijn ze er allebei. Welnu, ik herhaal wat ik in de commissie zei, te weten dat ik vragende partij ben om een debat te organiseren met de heren Van Quickenborne en Magnette, bevoegd voor Mededinging en voor Energie, alsook met de Raad voor de Mededinging en de CREG. Als we dan een heftig debat voeren waarbij het voor mij geen probleem is als men elkaars strot afbijt - om iemand te citeren die een dergelijk heftig debat graag zou zien in het kader van de Europese verkiezingen, gisterenavond -, laat dan de ideologische tegenstellingen maar naar boven komen. Ik heb daar geen probleem mee. Ik zou het debat graag voeren.

 

Ik heb er een beetje lak aan om altijd maar te moeten reageren op de ene en dan de andere verklaring in de pers als blijkt dat mensen niet met elkaar gebeld hebben of wel met elkaar gebeld hebben of wat gewoon totaal niet duidelijk is. Uiteindelijk blijft de situatie wat ze is en wordt niemand er beter van. Dus, heren ministers, ik dring aan op een vergadering met u beiden, samen met de CREG en met de Raad voor de Mededinging, om dan te zien hoever we kunnen komen met een parlementaire meerderheid die volgens mij zeker bestaat als het erom gaat de monopoliesituatie van Electrabel aan te pakken en iets te doen aan het deel onrechtmatige winst.

 

03.61  Katrien Partyka (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik vrees dat mijn interventie niet zo verheven zal zijn als die van Tinne Van der Straeten.

 

Ik wil het even hebben over de forfaitaire kortingen. Op zich is dat natuurlijk heel goed nieuws, al blijven zij om drie redenen een beetje een zorgenkind.

 

Een eerste reden is de financiering. Er wordt een apart organiek begrotingsfonds opgericht. De forfaitaire kortingen hebben een kostenplaatje van vijftig miljoen euro en dertig miljoen euro daarvan gaan we zoeken op andere posten die eigenlijk ook al niet zo financieel gezond waren. Het sociaal verwarmingsfonds heeft een structureel financieringsprobleem, maar toch haalt men er geld uit. Uit Belgoproces haalt men 6 miljoen en de Niras ook, al denk ik niet dat die instellingen die middelen konden missen. Dat is dus niet meteen een structurele oplossing, tenzij de forfaitaire kortingen een tijdelijke maatregel zijn, zoals werd aangekondigd. 27 miljoen komt uit de begroting van de FOD Economie en 5 miljoen tenslotte uit de federale bijdragen, waarvoor we weer eens een apart CREG-fonds oprichten.

 

In de programmawet gaat het ook over die federale bijdragen die blijkbaar toch ook een probleem zijn. Uit een rapport dat het Rekenhof zou gepubliceerd of gemaakt hebben en dat de minister al heeft, maar wij helaas nog niet, zou blijken dat de federale bijdragen van de elektriciteitsleveranciers wel betaald worden door de consument. De afnemers betalen die mooi, maar de elektriciteitsleveranciers zouden die in twaalf procent van de gevallen niet doorstorten aan de CREG. Dat is eigenlijk niet meer of niet minder dan fraude. Het is bijna een vermijdbare heffing, iets wat tegenwoordig in de mode is.

 

In het nieuwe systeem, dat u voorstelt in de programmawet, is er hopelijk in voldoende garanties voorzien om ervoor te zorgen dat de leveranciers die bijdragen wel betalen. Als wij ooit het rapport mogen zien, zullen wij daarop zeker terugkomen, om ervoor te zorgen dat die federale bijdrage voortaan wel correct geïnd kan worden, want het kan niet dat die in 10% van de gevallen gewoon niet doorgestort wordt.

 

03.62  Hans Bonte (sp.a+Vl.Pro): Mevrouw Partyka, hebt u het over een rapport van het Rekenhof dat daaromtrent zou gemaakt zijn?

 

03.63  Katrien Partyka (CD&V): Ja, in de programmawet wordt er daarnaar verwezen.

 

03.64  Hans Bonte (sp.a+Vl.Pro): Ik begrijp het een en ander niet als het een rapport van het Rekenhof is. Mij is steeds duidelijk gemaakt dat het Rekenhof werkt voor het Parlement. Dat lijkt mij compleet in strijd met hetgeen u zegt, namelijk dat de regering of de minister over een rapport van het Rekenhof zou beschikken dat het Parlement niet kan hebben.

 

03.65  Katrien Partyka (CD&V): Ik denk dat zij dat op voorhand krijgen om het eens na te kijken, dat het dan teruggaat naar het Rekenhof en dat het dan gepubliceerd wordt en voor ons ter inzage is. Ik weet echter niet op welk moment wij dat mogen inkijken.

 

03.66  Hans Bonte (sp.a+Vl.Pro): Dat is merkwaardig.

 

03.67  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Ik wil daarop toch nog inpikken. Wij hebben in de commissie daarover lang gepraat. Op twee punten wordt er verwezen naar het rapport van het Rekenhof. Er is dan namens de commissie gevraagd om die relevante hoofdstukken op voorhand aan het Parlement te bezorgen, omdat het gaat over stukken die de inspiratie zijn geweest voor bepaalde onderdelen in de programmawet.

 

03.68  Katrien Partyka (CD&V): Het is inderdaad wel een klein beetje een probleem dat in de programmawet een oplossing wordt gevonden voor iets dat het Rekenhof aangeklaagd heeft, terwijl wij niet weten wat het Rekenhof heeft aangeklaagd. Het is dus moeilijk om de oplossing te beoordelen. Daarom zeg ik ook dat wij daarop zeker moeten terugkomen.

 

Het tweede punt dat ik wil aanhalen, is de wettelijke basis voor de uitbetaling van de forfaitaire korting. Onderhavige programmawet is een reparatie van de programmawet van juli. Voor 2008 leidt dat echter toch wel tot een discriminerende oplossing. Iemand die zijn factuur dit jaar heeft gekregen voor eind juni, zal een korting krijgen van 105 euro. Iemand die het geluk heeft om zijn factuur te krijgen tussen 1 juli en het einde van het jaar, zal recht hebben op 155 tot 180 euro. Dat is toch wel een substantieel verschil. Ik vind dat soort toeval eigenlijk onaanvaardbaar voor wat toch een sociale maatregel zou moeten zijn.

 

Ten slotte wil ik nog iets zeggen over de forfaitaire korting als sociale maatregel. Mijnheer de minister, u weet, wij hebben dat reeds een paar keer gezegd, dat onze fractie vragende partij is om het sociaalenergiebeleid te stroomlijnen, om op die manier de doelgroep die die maatregel het meeste nodig heeft ook effectief te bereiken. Wij zijn vragende partij voor een geïntegreerd sociaalenergiebeleid in plaats van een veelheid aan fondsen, bijdragen en maatregelen, die toch niet altijd even doeltreffend zijn.

 

03.69  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer de minister, voor de zoveelste keer buigen wij ons hier over een programmawet en een wet houdende diverse bepalingen inzake energie.

 

De jongste tijd barst het debat echt los. Mede dankzij de interventie in de media van mijn partijgenoot, minister Van Quickenborne, worden de zaken stilaan op scherp gezet.

 

Ik zal niet meer met u bekvechten over de details in uw programmawet en de wet houdende diverse bepalingen, maar laten wij eens de grote lijnen bekijken.

 

Energie moet goedkoper. Zij is heel duur nu. Ik meen dat iedereen het daarover eens is. Dat is een van de grote doelstellingen die zeker in tijden van crisis naar voren geschoven worden.

 

Welnu, de energiekosten bestaan uit drie componenten. Ten eerste is er de productie. Ten tweede is er de distributie. En ten derde zijn er al die heffingen. Er bestaat een heel amalgaam aan heffingen, als een soort gaswolk, om in de terminologie van het onderwerp te blijven.

 

Voor een deel bent u daar niet verantwoordelijk voor. Voor een deel is dat een gewestelijke bevoegdheid. De Gewesten smokkelen daar van alles in. Mijnheer de minister, ik heb u in commissievergaderingen meermaals verzocht, gesmeekt, toch alstublieft iets te doen voor de transparantie van de distributiesector, voor zover u daar bevoegd voor bent. Immers, mijnheer de minister, ik kan mij niet van de indruk ontdoen – en ik groei in die overtuiging, dag na dag – dat de elektriciteitsprijs in ons land niet de prijs is die men betaalt voor het product, maar een verkapte belasting die geheven wordt om aan herverdeling te kunnen doen.

 

Dat kan een keuze zijn, maar dan moet die keuze duidelijk zijn. Als het aan mij ligt, wil ik in tijden van crisis die energie liever in een zuivere structuur hanteren en die heffingen duidelijk instrueren. U hebt mij op de vingers getikt en gezegd: mijnheer Schiltz, vereenvoudiging mag geen fetisj zijn; er moet op verschillende manieren ingespeeld worden om aan de noden van de sociale categorieën te kunnen voldoen. Dat kan zijn, maar laten wij dat dan consequent en vooral transparant doen beheren door de overheid. Laten wij duidelijk aan de burger meedelen hoeveel geld aan die categorieën wordt gespendeerd, want nu is dat niet duidelijk.

 

Inzake de productie, waarover minister Van Quickenborne verklaringen heeft afgelegd, zijn er budgettaire maatregelen aangekondigd en in de programmawet ingeschreven: wij zullen bij die sector 250 miljoen halen. Ik hoor mevrouw Van der Straeten met haar gebruikelijke martiaal taalgebruik wederom spreken over koppen afbijten en over oorlog voeren.

 

Mevrouw Van der Straeten, met dode ministers kan het land helaas niet bestuurd worden. Nu ik het toch over u en uw fractie heb, wil ik u er attent op maken dat u wel consequent moet zijn. Ofwel draait u de kip met de gouden eieren, zijnde Electrabel, de nek om of bijt u haar het strot af, en dan is het beest dood, ofwel kiest u ervoor die eieren jaar na jaar in uw mand te laten vallen. Maar beide kiezen is helaas onmogelijk.

 

U zegt dat ze moeten stoppen, maar u wilt er wel taks van krijgen.

 

Mijnheer Laeremans, ik hoor zeggen dat ze open moeten blijven, omdat we er zo veel meer geld van kunnen krijgen. Voor een deel hebt u wel gelijk. Het is het een of het ander. Men kan niet de geit en de kool sparen.

 

Mijnheer de minister, uw collega-minister bevoegd voor Mededinging wil de productie opsplitsen, een stuk weghalen bij de monopolist en zorgen voor meer concurrentie. Dat leidt tot een daling van de prijzen, althans voor een deel van de prijs. Het is ofwel dat ofwel moet men een andere speler in de energiemarkt toestaan om nog een productiesite bij te bouwen. Ik zie mevrouw Van der Straeten al rechtveren en roepen dat er meer groene energie moet komen.

 

De voorzitter: Mevrouw Van der Straeten en de heer Van de Velde hebben even het woord gevraagd.

 

03.70  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Ik weet niet of er ook rode energie bestaat, collega Bonte. Dat is een illusie van de socialistische fractie.

 

Mijnheer Schiltz, ik ben er echt van overtuigd dat wij een overgang moeten maken naar een meer gedecentraliseerde energiemarkt. Wat ook het percentage van hernieuwbare energie zal zijn, het zal altijd gaan om gedecentraliseerde energieproductie. Ik denk dat wij allemaal een supergrid in de Noordzee willen, maar wij weten ook dat het er over vijf jaar nog niet zal zijn. Wij moeten dus sowieso een overgang maken naar een meer gedecentraliseerde energiemarkt. Helaas is ons productiesysteem vandaag zeer gecentraliseerd, met een massale elektriciteitsproductie door de kerncentrales.

 

Als men – u wenst dat ook – hernieuwbare energie alle kansen wil geven, dan zullen wij moeten werken aan de decentralisatie. Wat kan men dan het gemakkelijkst doen? Wel, dat is het een voor een afzetten van de kerncentrales. Ook al bent u of is uw partij dan misschien voor een verlenging, ik meen dat het ook in uw belang is om te pleiten voor een uitfasering, zeker in het begin, om de markt voor te bereiden op hernieuwbare energie. Nu ervoor blijven pleiten om alle kerncentrales open te houden en de levensduur ervan te verlengen, is de strot afbijten van de hernieuwbare energie.

 

03.71  Robert Van de Velde (LDD): Sinds de groenen voor de rituele slachtingen zijn, zijn zij heel agressief geworden.

 

Mijnheer Schiltz, ik zou u willen wijzen op het feit dat u, met uw ministers, nu al 10 jaar doorlopend regeert of regeringetje speelt. U komt hier vandaag vertellen aan minister Magnette dat zijn beleid op niets trekt en dat uw minister Van Quickenborne het moet oplossen. Ik vind dat pathetisch. Mijnheer Schiltz, u hebt al tien jaar de kans om op een deftige manier concurrentie en een betere energiemarkt te ontwerpen. Er is niets gebeurd. Ik wil u dus voorstellen om uw huiswerk te maken, in plaats van hier te komen vertellen hoe het zou moeten. U zit in de regering. Los het op.

 

03.72  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mijnheer Van de Velde, dat is natuurlijk heel gemakkelijk gezegd, want u zit in een partij die nog geen tien jaar bestaat, laat staan dat ze al twee jaar bestaat. In dat geval is het heel gemakkelijk om die kritiek uit te oefenen. Als u deelneemt aan een regering, dan vallen er altijd slachtoffers aan de kant van uw ideologische overtuiging.

 

Echter, ik ben het gedeeltelijk met u eens. Er zijn misschien fouten gemaakt in het verleden. Moeten wij dan te allen dage, tot het einde der tijden, tot de dag des oordeels, onszelf met de karwats op de rug slaan, waarvan de bolletjes dan door Electrabel betaald zijn? Ik dacht het niet.

 

Ik omarm dan liever de initiatieven die nu, vandaag, in de nieuwe constellatie van ook mijn fractie worden opgezet, samen met de fractie van minister Magnette en eventueel met wat steun van de heer Tobback – hij is nu weg, anders zouden we samen wat amendementen kunnen schrijven – of samen met minister Van Quickenborne, en zelfs met de steun van de groenen, om een energiebeleid uit te tekenen dat coherent is. Mijnheer Van de Velde, dat is nu bezig. Ik begrijp u wel: u bent van de oppositie, natuurlijk. Opposition is to oppose. Maar, my duty, as a politician, is to reform.

 

De voorzitter: Ik stel voor om dat debat terzijde laten. Wij zijn achtervolgd, honderd jaar lang, door dat argument.

 

03.73  Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de voorzitter, ik moet mij toch verweren tegen zo’n flagrante aanval op mijn overtuiging.

 

De voorzitter: Ja, maar dat hebt u goed gedaan.

 

03.74  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Ik kom terug tot de zaak.

 

Ik uit geen verwijt, ik formuleer slechts een opmerking. Ik heb hier al meermaals gestaan en telkens vroeg ik naar de visie van minister Magnette, zodat wij daaraan kunnen meewerken. Ik begrijp dat dat niet eenvoudig is in ons land, dat nog altijd voor een deel in een wurggreep gehouden wordt door Electrabel. Ik ben blij – met de nuanceringen die daarbij horen – dat minister Van Quickenborne de stok in het hoenderhok heeft gegooid en met een voorstel naar voren is gekomen dat niet onaantrekkelijk is. Dat voorstel biedt minstens de ruimte om vooruit te komen in dat dossier.

 

Mevrouw Van der Straeten, ook ben ik blij dat u het concurrentieverhaal niet volledig afschrijft.

 

Nu denk ik echter dat wij de knopen moeten doorhakken. Wat gebeurt er met kernenergie? Ik denk dat mevrouw Van der Straeten het antwoord evenzeer wil weten. Trekken we de stekker uit, of niet? Persoonlijk denk ik, samen met de heer Laeremans, dat dat onmogelijk is.

 

Natuurlijk, onze fractie pleit ook voor de reductie van de energiebehoeften. Wij applaudisseren ook als Vlaams minister Crevits initiatieven neemt om het energieverbruik, vooral dan bij de particulieren, te verlagen. Zeer zeker. Maar dat zal niet volstaan om het aandeel van de kernenergie in onze dagelijkse behoeften – dus ook in die van de bedrijven – op te vullen.

 

Dus ja, ik ben het met u eens. Laten wij bij onze Europese collega-parlementsleden aandringen op een herziening van de productnormen om het stand-by-verbruik te reduceren, akkoord. Maar dat is niet voldoende.

 

Ondertussen moeten wij de knoop doorhakken en beslissen wat er met de kernenergie moet gebeuren. Dan moeten we de markt dusdanig organiseren dat de prijs effectief kan dalen.

 

Want, mevrouw Van der Straeten, meer groene energie, dat is de toekomst, heel zeker. Decentralisering, ja, goed. U spreekt van “super grids”, maar dat staat er niet op vijf jaar. U merkt terecht op dat de distributie 30% uitmaakt van de totale prijs van energie.

 

Als er een super grid of zelfs een smart grid moet worden gebouwd, zie ik de prijs van de distributie de eerstkomende vijf tot tien jaar niet dalen.

 

Hoe gaan we dan de energieprijs laten dalen? Om te beginnen, kunnen we misschien eens kijken of we het systeem van federale en gewestbijdragen en die gesmokkelde belastingen eruit kunnen trekken en dat op een andere manier kunnen organiseren. Minister Magnette, ik dring daarop aan.

 

Dat is eerder een debat dat ik wil organiseren, mevrouw Van der Straeten. In plaats van twee ministers met messen of tanden elkaar te lijf te laten gaan, wil ik liever nagaan hoe we die markt wat efficiënter kunnen organiseren.

 

Als u in de toekomst een netwerk wil dat een gedecentraliseerde energieproductie - en dus ook een groter aandeel van de groenestroomopwekking - toelaat, kunnen wij nu de prijs alleen maar verlagen door meer concurrentie op de productie te installeren ofwel, belangrijke consequentie, door het aanbod van nucleaire of andere energie, liefst geen CO2-rijke, te verhogen.

 

De voorzitter: Gaan we het debat over de kernenergie voor de zoveelste keer overdoen? Dat is hier al talloze keren gebeurd.

 

03.75  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, het gaat niet over kernenergie. Ik wil echter de uitgestoken hand van collega Schiltz aanvaarden over de distributie.

 

Uw opmerking is ten dele terecht. Investeringen in hernieuwbare energie zullen inderdaad ook zorgen voor extra kosten, maar die moeten niet noodzakelijk worden afgewenteld op de distributie. In het Europese klimaat- en energieplan is immers precies voorzien dat er veel meer staatssteun mogelijk is. Ik heb van zowel de eerste minister als van minister Magnette begrepen dat zij dat ten volle willen steunen.

 

Dat is niet de enige reden waarom de distributietarieven soms zo hoog zijn. Ik denk dat we mekaar kunnen vinden in een samenstelling op het bestaan van al die verschillende DMB’s. Het zou toch beter zijn dat we een of drie centrales of een beperkt aantal distributienetbeheerders zouden hebben, en dat we die politieke inmenging daarin stoppen, zodat zij op een efficiëntere manier kunnen werken.

 

Ik verwijt u niet persoonlijk, maar uw partij toch wel een beetje dat zij in de Ministerraad een koninklijk besluit heeft opgesteld op de tariefstructuur, op een dergelijke manier dat het rechtstreekse gevolg ervan is dat de bij de CREG ingediende tariefvoorstellen gestegen zijn.

 

Ik denk dat het DMB-verhaal een verhaal is van meer dan alleen hernieuwbare energie, maar ook van de organisatie van de verschillende intercommunales, en niet in het minst de politieke inmenging daarin.

 

03.76  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mevrouw Van der Straeten, ik ben u heel dankbaar dat u mijn niet uitgesproken gedachte aan de Kamer wereldkundig maakt.

 

U hebt gelijk en ik wil de minister aansporen daaraan mee te werken. Ik denk echter niet dat dit met zoveel woorden in de wet diverse bepalingen wordt aangehaald.

 

Mijnheer de minister, mevrouw Van der Straeten heeft het betoog voor mij nog wat aangescherpt.

 

U hebt alles gehoord wat ik te zeggen heb. Ik hoop dat u en minister Van Quickenborne elkaar niet de strot willen afbijten, maar wel dat u samen met de regering tot een coherent beleid kan en wil komen zodat ons land in de toekomst een zeker, goedkoper en vooral performant energiebeleid kan krijgen.

 

De voorzitter: Mijnheer Schiltz, mevrouw Gerkens had het woord gevraagd.

 

03.77  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, j'aimerais intervenir. L'objet de notre discussion aujourd'hui n'est pas de nous positionner sur le nucléaire, même si ce sujet est omniprésent dans nos discussions.

 

Pax Electrica I, Pax Electrica II … c'était une négociation entre le gouvernement et Électrabel devenue Suez. La concurrence et les mesures mises en place pour favoriser la diversification des producteurs et pour diminuer le monopole d'Électrabel engagent autant le gouvernement qu'Électrabel-Suez.

 

Je dois vous avouer que j'ai été heurtée par ce que j'ai entendu ces derniers jours. Dire que les règles de concurrence ne sont pas suffisamment respectées et que, par conséquent, on va lever une espèce d'imposition ou infliger des amendes qui vont ramener de l'argent, c'est reconnaître dans le même temps que le gouvernement ne respecte plus ses obligations à propos de Pax Electrica. Il aurait fallu tenir un autre discours et dire "avec mes collègues, je vais m'appliquer à faire respecter le contenu des accords."

 

En ce qui concerne Électrabel-Suez, il est exact que nous sommes souvent en conflit avec eux parce qu'ils font beaucoup de bénéfices sur le dos des consommateurs. Grâce à ces bénéfices, ils se développent, ils amortissent leurs coûts plus rapidement et appliquent les tarifs que l'on connaît.

 

Politiquement s'entend, jamais nous ne dirons d'Électrabel-Suez que c'est une "poule aux œufs d'or" et que, de temps en temps, nous allons lui prendre quelques millions d'euros. De cette manière, le gouvernement ne prend pas ses responsabilités.

 

Il faut simplement dire que, de manière équitable et juste, on va prélever une cotisation sur les bénéfices d'investissements amortis. À ce moment-là, nous arrivons à une recette d'un milliard par an et c'est légitime, expliqué, structurel, honnête et équitable.

 

03.78  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Mevrouw Gerkens, ik voel mij niet geroepen om mij beter te achten dan de minister zelf om daarop een antwoord te geven. U kunt de vraag straks misschien nog eens aan minister Van Quickenborne zelf stellen. Hij zal u ongetwijfeld een antwoord geven.

 

In elk geval, mevrouw Gerkens, u zult nergens in mijn betoog hebben gehoord dat het mijn bedoeling is om Electrabel rustig te laten vegeteren en winsten te laten binnengraaien en af en toe, als het budget niet klopt, er een slag in te laten slaan. Dat heb ik nergens gezegd.

 

(…): (…)

 

03.79  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Dat is niet waar. Dat is een structurele maatregel die heel duidelijk is: verkopen of betalen. En als men niet wil, moet men jaarlijks betalen.

 

03.80  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Die bestaat nog niet. Dit wordt niet door de regering gedragen.

 

03.81  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Dat is een voorstel tot maatregel. Ik wil hier wel op ingaan, mijnheer de voorzitter, maar ik sta hier niet terecht. Stel die vraag aan de minister.

 

De voorzitter: U hoeft zelfs niet te antwoorden, mijnheer Schiltz.

 

03.82  Willem-Frederik Schiltz (Open Vld): Ik heb gezegd.

 

De voorzitter: De heer Vijnck heeft het woord.

 

03.83  Dirk Vijnck (LDD): Mijnheer de voorzitter, heren ministers, collega's, ik zal misschien een beetje herhalen wat de vorige sprekers hebben gezegd. Ik heb met veel aandacht de bespreking van de programmawet in de commissie gevolgd. U gaf op sommige vragen een antwoord en op sommige niet, maar ik blijf op mijn honger zitten. Daarom wil ik nog enkele opmerkingen en vragen formuleren.

 

Ten eerste, ik betreur de keuze voor de forfaitaire verlaging voor verwarming en elektriciteit. Dit is het zoveelste voorbeeld van het marketingbeleid van de regering, de PS voorop, waar onder het mom van een sociaal beleid cadeautjes worden gegeven aan sommige delen van de bevolking, namelijk het kiespubliek. Een echt sociaal beleid beperkt zich niet tot de doelgroepen maar komt iedereen ten goede. Daarom vinden wij dat er een btw-verlaging moet komen op gas, elektriciteit en stookolie.

 

Energie is geen luxeproduct meer. Daarom willen wij een verlaging naar 6%. Bovendien staat België op de derde plaats inzake het btw-tarief op gas, elektriciteit en stookolie in Europa. Steeds meer mensen hebben problemen om hun elektriciteitsfactuur te betalen en er moeten meer en meer budgetmeters worden geplaatst. De gaskraan wordt ook meer en meer dichtgedraaid, waardoor er in de toekomst ook budgetmeters voor gas zullen moeten komen.

 

Een btw-verlaging zal zeker niet het koopkrachtprobleem oplossen, maar wel een eerste, duidelijk signaal van de regering zijn dat ze zich om de koopkracht bekommert.

 

Ten tweede, ik heb de indruk dat er veel studies worden besteld om tijd te winnen in bepaalde dossiers, niet in het minst in het dossier van de geplande kernuitstap. In uw beleidsnota wekt u soms de indruk dat u eerder minister van Studie bent in plaats van minister van Klimaat en Energie. Het woord studie komt er maar liefst dertig keer in voor. U houdt van studies. In het dossier van de kernuitstap ligt de studie van de Commissie 2030 al een jaar op uw bureel.

 

U weet dus heel goed dat, indien wij vandaag besluiten om de kerncentrales open te houden, u niet naar een bijdrage van 250 miljoen euro van de energiesector op zoek moet. U weet dat er in dat geval een cash flow, een bedrag tussen 12 en 55 miljard, ontstaat en dit afhankelijk van de duur dat de kerncentrales open blijven, zijnde minimum 12 of 30 jaar. Mijnheer de minister, dat zou pas een goede maatregel zijn. De regering is echter angstig en verdeeld om dit door te voeren omdat er nog een staatshervorming moet komen waarvoor Ecolo misschien nodig zal zijn. U grijpt dan ook absoluut niet in en wilt tot de laatste minuut wachten.

 

Ten derde, de bijdrage van de energiesector. Graag wil ik nogmaals vermelden dat de regering oorspronkelijk van plan was om een afzonderlijk wetsontwerp over Synatom in te dienen. Waarom werd er dan toch voor gekozen om dit in de programmawet te verstoppen? Kan de minister reageren op de opmerkingen van de Raad van State over deze bijdrage? De minister gaf in de commissievergadering in dit verband geen antwoord. De bijdrage komt in de begroting terecht en niet in een fonds zodat er geen garanties kunnen worden gegeven over de aanwending van de middelen? Er kon een fonds worden opgericht maar de meerderheid heeft voor een andere oplossing gekozen. Wat is de motivatie hiervoor?

 

In het algemeen wil ik tot slot vermelden dat het systeem van sociale maatregelen waarin de minister voorziet onnodig complex is. Uiteraard is dit een gevolg van een historische evolutie en stapsgewijze aanpak. Zoals de minister zelf zei in de commissievergadering: “Het is een oud huis waarrond allemaal koterijen werden gebouwd.” Een minister die zijn taak echt ter harte neemt, zou in plaats daarvan die koterijen slopen en kiezen voor een grondige renovatie of eventueel zelfs een nieuwbouw.

 

De Belgen verdienen meer transparantie en een verantwoordelijk beleid.

 

03.84  Joseph George (cdH): Monsieur le président, mesdames, messieurs les ministres, chers collègues, je voudrais m'exprimer brièvement sur la question de l'énergie et la problématique des indépendants.

 

En ce qui concerne l'énergie, nous connaissons actuellement une crise économique qui est le résultat de la crise budgétaire. Toutefois, il ne faut ni en exagérer les conséquences, ni les minimiser.

 

Les exagérer entraînerait l'instauration d'une forme de peur qui aboutirait à ce que les investisseurs et les particuliers décident de retarder une série d'investissements. Cela conduirait, en quelque sorte, à un appauvrissement collectif. Mais il ne faut pas non plus minimiser l'impact de la crise. Il convient d'y répondre en tenant compte desdites conséquences avec la précarisation de toute une série de personnes déjà partiellement en difficulté car cette crise porte – et l'inflation que l'on a connue l'année dernière le prouve – sur des produits de première nécessité.

 

Dès lors, il convient de cibler les mesures – ce qui semble d'ailleurs être fait au regard de la loi-programme soumise à l'examen même si la réflexion du gouvernement devrait aller plus loin, si ce n'est déjà le cas – non pas en réduisant de manière linéaire la TVA sur les produits énergétiques, mais en apportant une aide à chacun et en particulier aux plus démunis, afin de répondre à la situation à laquelle nos citoyens sont confrontés.

 

J'en arrive ainsi à ma deuxième remarque qui a trait au problème de l'approvisionnement qui vient d'être évoqué. Ce sujet a d'ailleurs été abordé dans le rapport. Á cet égard, il me paraît nécessaire de rappeler les priorités.

 

En matière d'énergie, il faut, selon moi, convaincre la population de la nécessité de réduire la consommation et respecter quatre priorités. Il y a, tout d'abord, l'indépendance sur le plan de l'approvisionnement. En effet, sans cela, demain nous serons vulnérables. Il faut également veiller à ce que le prix de l'énergie soit abordable pour nos citoyens et nos entreprises dans un marché extrêmement ouvert et soumis à la concurrence. En outre, il est nécessaire d'utiliser une énergie ne dépassant pas les normes acceptables au niveau de la production de CO2. Enfin, il y a la question de la sécurité.

 

Je voudrais attirer l'attention sur la nécessité d'avoir une "architecture" en termes de prix permettant de maintenir, au sein du gouvernement, une stratégie en matière d'énergie dans les prochaines années. Cela me semble être un des points capitaux de la politique à mettre en place.

 

Je ne suis pas opposé au renforcement des pouvoirs de la CREG mais je crois que chacun doit avoir sa place et, lorsqu'il s'agit de peser sur des prix, il faut le faire tout en gardant à l'esprit le risque que cela implique. Des investissements pourraient ne plus être réalisés et on pourrait se retrouver à l'avenir dans une situation précaire, par rapport aux priorités que j'ai définies. Chaque acteur doit jouer son rôle!

 

Je reviens sur une autre compétence et me demande s'il ne faudrait pas aussi prendre des mesures radicales. On constate en effet, sur notre marché, que l'élasticité des prix à la baisse n'est pas celle que l'on pourrait légitimement attendre. Nous voulons d'un État stratège, capable de prendre des décisions et répondant aux préoccupations actuelles de nos citoyens, notamment en termes de pouvoir d'achat.

 

Je tiens également à vous faire part de deux observations relatives au secteur des indépendants. J'avais déjà formulé la première en commission et une réponse partielle y avait été apportée. Une série de mesures positives ont été prises. Elles sont d'autant plus méritoires qu'elles ont été prises dans un cadre budgétaire difficile. Il eût été plus facile de les prendre voici six ou sept ans que de les prendre aujourd'hui! Il convient aussi de tenir compte du fait que ces mesures devront peut-être encore être encouragées ou accrues. Par la crise que nous connaissons, le seuil de pauvreté va remonter et il ne faudrait pas que, demain, davantage de personnes soient dans une situation délicate.

 

Je me félicite donc de ces mesures. Je rappelle cependant, comme je l'ai fait en commission, que si le financement des petits risques a été acquis lors du gouvernement précédent, il n'a été financé que dans l'actuel gouvernement.

 

La deuxième observation dans ce domaine concerne le problème du fonds de participation. Dans une situation de crise, il est aussi important. Je lisais encore aujourd'hui dans le Journal des Classes moyennes: "Problème de liquidités, pas de disponibilité. Toutes les énergies sont mobilisées pour relever le défi d'une éventuelle crise économique". Il me semble important que des indépendants, des particuliers, des entrepreneurs, qui en raison de travaux se trouvent dans une situation où ils ne peuvent réaliser leur objet social, donner du travail et avoir un revenu suffisant, soient correctement indemnisés.

 

Le nouveau système apparaît meilleur que celui antérieurement mis en place. Je me pose toutefois encore une petite question sur la portée d'une des dispositions. Nous en avons parlé en commission. Je comprends tout à fait ce qu'est la "force majeure". Par contre, le caractère manifestement non fondé me pose toujours problème et je suis inquiet quant à l'interprétation qui en sera donnée par certaines communes.

 

Ces mesures sont donc positives et j'encourage le gouvernement à poursuivre dans cette voie, à répondre mais aussi à faire des choix stratégiques pour demain, notamment dans le domaine de la sécurité car les investissements en cette matière doivent être pris maintenant pour dans cinq ou six ans, voire pour les dix ou vingt prochaines années!

 

De voorzitter: We hebben alle sprekers gehoord in dit hoofdstuk. Wensen de ministers het woord te krijgen?

 

03.85  Paul Magnette, ministre: Monsieur le président, je tenterai de répondre à quelques-unes des questions importantes qui ont été soulevées. Je ne commenterai évidemment pas les propositions de M. Van Quickenborne. Je confirme simplement qu'il s'agit d'opinions personnelles de M. Van Quickenborne et qu'aucune concertation ni aucune discussion n'ont eu lieu à cet égard ni au gouvernement ni dans un cadre de travail préalable.

 

Cela dit, autant il importe que le gouvernement adopte une ligne claire, autant il me paraît normal qu'un membre du gouvernement, dans une interview à la presse, donne ses opinions personnelles, pour autant qu'elles soient présentées comme telles, sur ces matières, comme je l'ai fait en parlant de plafonnement transitoire des prix en attendant une situation de concurrence.

 

On pourrait mener le débat à ce sujet. Toutefois, je ne suis pas certain que ce soit le lieu et le moment de le mener. Je pense - et ce sont les orientations générales du gouvernement - qu'il faut s'acheminer vers davantage de concurrence, car un problème, si pas de fixation des prix, en tout cas de niveau des prix se pose aujourd'hui. Il importerait d'apporter plus de transparence en la matière.

 

Nous pouvons diverger sur les mesures pour y parvenir. Néanmoins, des mesures telles celles proposées par M. Van Quickenborne ne peuvent avoir aucun effet immédiat. D'autres mesures restent donc nécessaires dans l'intervalle. La ligne du gouvernement est qu'il faut procéder à un prélèvement pour financer des mesures liées à l'énergie. Ce prélèvement est clair, fixé et justifié, d'une part, par les bénéfices indus des deux producteurs d'énergie nucléaire et, d'autre part, au regard des besoins de l'État en matière de politique énergétique. Ce cap on ne peut plus clair figurait déjà au budget du gouvernement précédent. Il a été constant depuis lors et n'est remis en cause par personne.

 

Quelques mots d'explications sur les cotisations fédérales et réductions forfaitaires. Le rapport de la Cour des comptes, auquel il est fait référence dans l'exposé des motifs, n'a, d'après moi, pas été publié. La CREG et moi-même en avons toutefois eu connaissance. Il relevait un problème de perception de cette cotisation, la CREG ayant émis la suggestion de recentraliser la perception, de manière qu'elle soit plus efficace. Nous avons pu estimer que, sur les 17 millions non perçus, on pouvait espérer au moins 10 millions de meilleures perceptions et par conséquent les affecter.

 

Pour le reste, il est vrai que nous avons recouru à des réserves (passifs BP1 et BP2 et Belgoprocess). Ce ne sont évidemment pas les choix budgétaires préférés quand il faut arriver à des équilibres mais vous vous souviendrez que quand nous avons bouclé le budget 2009, nous étions encore dans une logique selon laquelle nous ne voulions pas entrer dans un déficit. Pour financer ces mesures, il fallait donc, comme dans bien d'autres aspects, recourir à certaines réserves. Nous avons conscience que ce n'est pas la solution optimale et qu'il faudra trouver d'autres solutions budgétaires pour l'année prochaine.

 

Le système des réductions forfaitaires est peut-être un peu complexe mais nous allons vers une automatisation des tarifs sociaux. Pour ce qui concerne les réductions, nous avons veillé à les simplifier et à les harmoniser puisqu'elles sont basées sur un critère de revenu et non plus sur un critère de statut. Ce revenu est identique, qu'il s'agisse du mazout, du gaz ou de l'électricité et la procédure est la plus simple possible. Le formulaire est envoyé au domicile des demandeurs éventuels; il leur suffit de le remplir et de le renvoyer au SPF Économie, lequel accomplit toutes les démarches administratives nécessaires pour le compte des bénéficiaires. On peut difficilement faire plus simple que cela!

 

Qu'il y ait des modalités d'interventions financières différentes selon les cas de figure, c'est le principe même de l'État social. C'est de la sorte qu'a été construite la sécurité sociale et que les politiques sociales peuvent effectivement atteindre leur but ou, pour reprendre les termes de M. George, être ciblées.

 

Madame Partyka, je regrette moi aussi que nous ayons une intervention de 50 ou 75 euros en 2008 et de 105 en 2009. Je préfère évidemment la solution de 2009 qui a le mérite d'être à la fois harmonisée et plus élevée. Nous avons pris cette autre décision dans le cadre du budget 2008 avec des données budgétaires qui ne nous permettaient pas de faire plus. Certes, certains bénéficieront d'une intervention de 50 ou 75 euros en 2008 mais ils bénéficieront aussi d'une intervention de 105 euros en 2009, en fonction de la date d'arrivée de leur facture de régularisation. C'est le principe de l'annuité budgétaire qui nous conduit là.

 

Pour l'IRE, je ne pense pas que ce soit le lieu ni le moment pour tenir un débat. Nous pourrons y revenir si des questions sont posées par des membres de la Chambre. Je dirais simplement que cette contribution était justifiée par l'arrêt de la production de l'IRE et par les investissements substantiels qui ont été consentis par cet Institut dont la mission est fondamentale afin d'assurer sa totale sécurité, laquelle a été contrôlée et validée par l'Agence fédérale de contrôle nucléaire avant la reprise de ses activités.

 

En ce qui concerne la taxe Elia, madame Van der Straeten, je confirme que la question des avances payées ne peut plus être réglée par le fédéral, puisqu'il n'y a plus de base juridique fédérale. Ce que nous faisons ici, c'est simplement apporter, avec effet rétroactif, une base juridique ferme pour la période du 1er juillet au 31 décembre 2007, sous le gouvernement Verhofstadt II. Pour la suite, cette question relève des relations entre les GRD et la Région flamande.

 

Pour ce qui est de la transposition de certains éléments de la directive Gaz et électricité, je vous rassure, madame Van der Straeten, cela figure dans la loi portant des dispositions diverses non urgentes qui a été adoptée en première lecture par le Conseil des ministres et qui est pour le moment pour avis au Conseil d'État. Nous aurons l'occasion d'y revenir.

 

Voilà, monsieur le président, en laissant de côté les grandes considérations théoriques sur le mix énergétique, dont nous aurons encore l'occasion de beaucoup parler, quelques éléments de réponses plus précis aux questions qui m'ont été posées.

 

03.86 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijnheer de voorzitter, gisteren hebben we een debat gehad in de commissie van de heer Laeremans. Daar is al veel gezegd maar ik heb nog een paar bedenkingen.

 

Ten eerste, ik ben natuurlijk betrokken minister omdat heel wat ondernemingen terecht klagen over de hoge elektriciteitsfactuur die zij moeten betalen. Er is natuurlijk maanden aan een stuk een stijging van de olieprijzen geweest, tot een verdrievoudiging toe. Toen waren de energieproducenten er als de kippen bij om te zeggen dat de factuur ook naar boven moest. Sinds augustus dit jaar is de prijs gedeeld door drie maar de factuur helaas niet. De factuur is nauwelijks gedaald, al wordt er nu een kleine daling aangekondigd. Sinds augustus staan de knipperlichten op rood en moet er iets gebeuren.

 

Ten tweede, in het verleden heb ik, als een van de weinigen in de politiek en vaak tot ongenoegen van een aantal collega’s in deze zaal, gezegd dat de prijzen van de distributie in dit land te hoog zijn. Toen heb ik ook gezegd dat de verhogingen die gevraagd worden door de distributienetbeheerders vaak aan de hoge kant liggen. Ik heb met genoegen vastgesteld dat de CREG niet is ingegaan op de laatste vraag van de distributienetbeheerders aan de twee zijden van de taalgrens om de prijs op te trekken met respectievelijk 10%, 15%, en 30% tot 38% in het zuiden van het land. Het zou maar al te cynisch zijn dat daar waar de prijzen moeten dalen de lokale overheden ze indirect doen stijgen.

 

Een derde punt is mijn voorstel van vermijdbare heffing voor Electrabel. De regering moet woord houden. In het regeerakkoord van maart van dit jaar staat uitdrukkelijk dat er ruimte moet zijn voor meer concurrentie op het vlak van energieproductie. Er is in het verleden werk gemaakt van een vrijwillige overeenkomst waarbij Electrabel had beloofd om een bepaalde productiecapaciteit af te staan. Tot vandaag heeft het nagelaten dat te doen. Ik kan wel begrijpen dat de fusie van Suez en Gaz de France enige tijd heeft gevergd waardoor andere zaken op zich hebben laten wachten maar ik verlang dat de meerderheid op dat punt woord houdt. Het enige wat ik vaststel, mijnheer de voorzitter, is dat ik gisteren ontroerd was door de steun die ik kreeg van de oppositie. Nu is het mijn taak om de collega’s van de meerderheid te overtuigen. Dan is het dossier rond.

 

03.87  Sabine Laruelle, ministre: Monsieur le président, je ne voudrais pas parler plus longtemps que le seul parlementaire qui ait abordé la problématique des indépendants et des PME. Je remercie donc M. George d'avoir pris en compte ce point.

 

03.88  Philippe Henry (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, madame la ministre, je tenais à réagir car je suis choqué d'avoir entendu qu'il était normal de s'exprimer en tant que ministre fédéral dans la presse à titre personnel. Je ne tiens pas à refaire tout le débat sur l'énergie. D'abord, il a déjà pris beaucoup de place et, de plus, il doit avoir lieu en commission; c'est prévu depuis plusieurs mois, à la suite des auditions.

 

Cependant, sur le principe, nous sommes face à une loi-programme sur laquelle il nous est demandé de nous prononcer. Comme parlementaires, nous sommes en attente de réponses du gouvernement, pas de réponse personnelle de l'un ou l'autre ministre. Or, du gouvernement, pour l'instant, nous disposons de ce qui est écrit dans la loi-programme, c'est-à-dire un prélèvement de 250 millions.

 

Ensuite, j'ai entendu dire sur la plupart des bancs que c'était très insuffisant. Finalement, quelle est la position du gouvernement sur les différentes hypothèses, sur le blocage des prix, sur les 250 millions, sur le prélèvement supplémentaire de 750 millions? À ce stade, nous n'avons pas de réponse, ce que je trouve inacceptable.

 

Le ministre de l'Économie, en tant que ministre de l'Économie, donne sa petite idée dans la presse; le ministre de l'Énergie, comme ministre de l'Énergie, fait part de sa petite idée dans la presse: tout cela n'est pas discuté au gouvernement, n'est pas coordonné. À mon avis, de telles attitudes déforcent le gouvernement et l'État par rapport aux opérateurs du secteur de l'énergie, opérateurs extrêmement puissants. Ce ne me semble pas sérieux. Entendre qu'on peut se permettre de travailler de cette façon sans que cela engage qui que ce soit d'autre, je trouve ça grave!

 

Il est déplorable de ne pas recevoir maintenant de réponse du gouvernement sur ces différentes hypothèses.

 

03.89  Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, cela signifie simplement qu'on y viendra demain, au moment du vote, quand le premier ministre sera présent ou quand le représentant qui pourra parler au nom du gouvernement sera là. En effet, pour l'instant, comme le dit Philippe Henry, nous sommes confrontés à deux versions différentes sans obtenir de réponse de la part du gouvernement. Nous y reviendrons donc demain.

 

03.90  David Clarinval (MR): Monsieur le président, je prends note que M. le ministre confirme mes inquiétudes concernant les craintes que j'avais formulées. Les 10 millions de recettes non perçues concernant la cotisation fédérale sont hypothétiques, les 18 millions de l'ONDRAF non prévus ont bel et bien disparu, les 2,6 millions pour Belgoprocess seront consommés, ainsi que les 3 millions pour BP1 et BP2. Grosso modo, cela nous donne un total de 35 millions d'euros qui manquera au budget pour l'année prochaine.

 

Comme vous l'avez confirmé, vous avez beaucoup d'idées pour combler ces 35 millions, mais je reste inquiet sur ces idées. Je ne veux absolument pas qu'on propose l'an prochain des hausses de taxes ou de cotisations pour faire face à ces fonds disparus et à cette gestion assez aléatoire.

 

Le président: Nous pouvons clore le chapitre.

 

03.91  Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik zou nog even iets willen zeggen aan minister Van Quickenborne, want hij was niet aanwezig toen ik daarstraks heb gesproken.

 

Ik heb mij ten zeerste tot u gericht, mijnheer de minister, in verband met uw uitspraken over de 750 miljoen en dergelijke. Ik wou toch nog eens persoonlijk tegen u zeggen dat u eigenlijk het onmogelijke vraagt door uw eigen immobilisme. Ik verklaar mij nader. U zegt dat Electrabel zo snel mogelijk zijn productiepark zou moeten verdelen en verkopen, zodat we kleinere spelers krijgen, maar dat is op dit moment totaal onmogelijk omdat er een absolute onzekerheid is over het lot van ons productiepark, van onze kerncentrales. Zolang wij niet weten of die kerncentrales langer zullen mogen blijven bestaan, kan niemand de waarde schatten van welke productiecentrale dan ook in dit land. Zolang die onzekerheid blijft bestaan – als het aan minister Magnette ligt, zal de onzekerheid nog heel lang blijven bestaan – is er geen enkele verkoop of schatting mogelijk. Uw regering is zelf verantwoordelijk voor de onmogelijkheid om bepaalde verkopen te doen.

 

U wil Electrabel dwingen met allerlei taksen, maar u zou ze veel beter op een andere manier aanzetten om dat te doen. Via swaps is het vrij gemakkelijk om vanuit het buitenland een aantal constructies op te zetten, zodat Electrabel een kleiner distributie- of productiepark krijgt. De manier waarop u het doet, door steekvlam- of “Quickie-politiek”, waarbij u snel een ballonnetje loslaat en niet eens overlegt met uw collega’s – zoals daarnet nog is bevestigd – schaadt u uw eigen imago en schaadt u het imago van uw regering. U zorgt ervoor dat er een indruk is van totale chaos en van een heel disparaat beleid. Hier is geen samenhang. Dat is vandaag nog eens gebleken, ook uit de tussenkomst van de heer Schiltz. Er is geen coherent beleid in deze regering en u draagt enorm bij aan die afwezigheid van coherentie.

 

De voorzitter: Wij vatten de bespreking aan van het hoofdstuk Sociale Zaken, Volksgezondheid en Pensioenen.

Nous entamons la discussion du volet Affaires sociales, Santé Publique et Pensions.

 

De volgende sprekers zijn ingeschreven: Mme Burgeon, M. Gilkinet, de heer De Vriendt, mevrouw Becq, M. Prévot, M. Bacquelaine, de heer Bonte en mevrouw De Maght.

 

03.92  Colette Burgeon (PS): Monsieur le président, mesdames et messieurs les ministres, chers collègues, je vais concentrer mon intervention sur les discussions de la loi-programme qui ont eu lieu en commission de la Santé publique. Celles-ci se sont portées sur des matières relatives à la santé mais également sur des matières relevant de la sécurité de la chaîne alimentaire, de l'intégration sociale ou de l'énergie et du climat. Dans le cadre du volet "Santé publique", je me limiterai à quelques points essentiels.

 

La lutte nationale engagée contre le cancer telle que définie au printemps dernier se poursuit. Nous ne pouvons que nous en réjouir. Je vais aborder en particulier l'élargissement à tous des mesures relatives au sevrage tabagique, mesures réservées jusqu'à présent aux femmes enceintes et à leur compagnon. Leur prise en charge sera également élargie car en plus des médecins, des psychologues ayant satisfait aux épreuves d'une formation spécifique en tabacologie pourront également assurer ce suivi.

 

Cette décision est à mettre en parallèle avec celle récemment annoncée par la ministre en matière de politique de sensibilisation et de prévention. Je citerai par exemple sa volonté de voir imprimer des photos-choc régulièrement actualisées sur tous les emballages de tabac, ce qui n'est pas encore le cas ou encore la généralisation sur ces mêmes emballages de la mention du numéro de "Tabac Stop". Ces initiatives ne sont pas inutiles, au vu du nombre hélas croissant de fumeurs dans notre pays. Le pourcentage de fumeurs est ainsi passé de 27% en 2007 à 30% en 2008, ce qui est inquiétant car on retombe dans les chiffres de 2000.

 

Faut-il rappeler que le tabac est identifié comme cause d'un cancer sur quatre et qu'il est impératif de ne pas baisser les bras? La répression et la dissuasion sont certes des politiques indispensables mais il faut surtout aider ceux qui veulent se libérer de ce poison.

 

En matière de meilleure prise en charge des maladies chroniques, le cancer devient d'ailleurs un mal récurrent. Il faut noter l'installation de l'observatoire des maladies chroniques qui, de par sa composition, permettra aux malades d'être parfaitement représentés. Pour mon groupe en effet, c'est un point essentiel si on souhaite poursuivre efficacement une politique qui prenne vraiment en compte les attentes et les besoins de ces patients.

 

Au sujet du MAF, l'instauration de la base légale permettant de baisser le plafond fixé aujourd'hui à 450 euros quand le bénéficiaire l'a atteint plusieurs années consécutives est une mesure à inscrire dans une politique de meilleure prise en charge. Il est parfois très coûteux d'assumer les soins, l'achat de médicaments que nécessite le traitement d'une maladie chronique. Le terme utilisé par Mme la ministre pour illustrer ce système est clair et juste: ce filet de sécurité doit permettre de repêcher des patients qui peuvent être submergés par les frais entraînés par leur maladie, sans toutefois relever des listes qui établiront à l'avenir du mieux possible ce qu'il faut entendre par "maladie chronique".

 

Une liste est, par définition, exclusive. Il est donc important de veiller à ne pas laisser au bord du chemin un patient qui est en réelle souffrance.

 

Le projet de loi transcrit également des mesures d'économie à réaliser sur les spécialités pharmaceutiques telles qu'annoncées dans la note de politique générale de la ministre. L'extension du remboursement de référence et l'adaptation de ce système jusqu'à quatre fois par an sont des éléments à encourager.

 

Pour le patient, ce système de remboursement de référence a pour conséquence la baisse du ticket modérateur lorsque le prescripteur opte pour un médicament générique. Il faut donc veiller à ce que le médecin soit effectivement sensibilisé à ces prescriptions bon marché afin que le système ne se retourne pas in fine contre le patient qui pourrait payer plus pour son ticket modérateur si le prescripteur optait pour des médicaments chers.

 

Le corollaire de cette politique se trouve dans une autre disposition du projet, celle qui donne la possibilité au Roi d'étendre les quotas de prescription bon marché à différentes classes thérapeutiques.

 

Mon groupe est clairement favorable à ces initiatives qui oeuvrent à la viabilité de notre système de soins de santé qui tend à responsabiliser les prescripteurs tout en veillant à l'intérêt des patients.

 

Enfin, concernant le volet intégration sociale, nous ne pouvons que nous réjouir de l'extension de la période de chauffe qui désormais sera annuelle. Cet élément devrait introduire un peu plus de souplesse dans le système. Le consommateur pourrait également en sortir gagnant en choisissant plus librement le moment auquel il décide de remplir sa cuve, moment qui pourrait correspondre à une période de baisse du prix du mazout.

 

De plus, du côté des livreurs, cet échelonnage sur l'année rendu possible, les demandes de remplissage de cuve devraient être accueillies avec soulagement. Mon groupe profite de l'occasion pour rappeler que trop de personnes, qui pourtant rencontrent les conditions requises, ne bénéficient pas encore de cette aide. Nous espérons que l'annualisation de la période de chauffe permettra à plus de bénéficiaires potentiels de recourir à cette allocation de chauffage.

 

Voilà, monsieur le président, mesdames et messieurs les ministres, chers collègues, les quelques considérations que je souhaitais formuler par rapport à cette loi-programme en sa partie santé publique.

 

03.93  Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, j'interviendrai tout d'abord sur les mesures qui ont été prises à l'égard d'un certain nombre d'institutions financières en Belgique, en ce compris en matière de recapitalisation et les conséquences de ces décisions sur l'application de l'impôt des sociétés. Je voudrais d'abord signaler que, si nous sommes intervenus dans un certain nombre d'institutions, c'est en vue d'éviter la cessation de paiement et des situations de faillite qui pouvaient intervenir en la matière. En termes d'impôt des sociétés, nous avons préservé pour une longue période une capacité d'encore collecter cet impôt en maintenant bien entendu en vie un certain nombre de structures financières.

 

Nous sommes intervenus parfois en capital purement et simplement, seuls ou avec des partenaires. Dans l'exemple de Dexia, d'autres partenaires publics et des actionnaires existants sont également intervenus en capital. Nous sommes parfois intervenus dans des opérations différentes qui sont considérées comme proches d'un capital, par exemple pour la KBC, la formule qui a été retenue a aussi été utilisée pour ING aux Pays-Bas. Nous sommes intervenus aussi en prêt, avec l'opération de prêt de trois milliards d'euros à l'égard de Fortis Group pour lui permettre de maintenir encore une capacité de paiement et de respecter ses obligations financières.

 

Ces opérations avaient pour but de tenter de ramener à une meilleure fortune ces différents groupes avec comme objectif prioritaire la protection de l'épargne.

 

Pour l'avenir, avant de voir comment va s'appliquer l'impôt des sociétés, il faudra vérifier que les différentes entreprises concernées dégagent des résultats positifs permettant, dans un certain nombre de cas, de combler les pertes accumulées éventuellement au cours d'exercices antérieurs.

 

Cela étant, je vous avoue que je ne vois pas pourquoi ne pas appliquer les règles de l'impôt des sociétés de manière tout à fait complète à ces entreprises, comme à n'importe quelle autre. D'autant plus que nous sommes devenus actionnaires. Nous allons bénéficier, au fur et à mesure de l'évolution de ces dossiers, des dividendes payées aux actionnaires. Nous espérons aussi bénéficier de plus-values une fois que les entreprises seront revenues à une meilleure fortune.

 

L'objectif des intérêts notionnels était d'ailleurs en premier lieu de renforcer les fonds propres de ces différentes institutions. Le faisant à travers une participation au capital, il serait particulièrement étonnant d'exclure les entreprises bénéficiant de fonds publics d'un avantage dont jouissent les entreprises ne bénéficiant que de fonds privés. Un certain nombre de sociétés publiques bénéficient des intérêts notionnels. Si j'ai bien compris le sens de votre question, on devrait peut-être mettre fin à ce système pour des entreprises comme la SNCB, des entreprises de transport par bus, voire la Banque nationale de Belgique, qui en bénéficient aussi.

 

Je crois que les intérêts notionnels sont une mesure saluée unanimement par les représentants des entreprises au sein de la concertation sociale que nous menons aujourd'hui. Nous avons décidé de maintenir telle quelle la mesure dans le cadre du budget 2009 et elle devra s'appliquer à l'ensemble des entreprises, en ce compris celles dans lesquelles nous venons d'intervenir en capital. Je vous confirme que nous espérons que tous ces mécanismes nous permettront de récupérer une part importante de l'investissement que nous avons placé dans ce secteur à travers les plus-values et les dividendes octroyés.

 

Voilà le raisonnement simple qu'on peut faire en la matière. Je suis prêt à examiner tout autre raisonnement mais je ne vois pas pourquoi il faudrait exclure les entreprises à participation publique du bénéfice d'un mécanisme qui s'applique à l'ensemble des sociétés.

 

03.94  Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, je remercie le ministre d'être revenu donner une réponse complète. Contrairement à mon autre intervention, j'ai reçu une réponse sur le fond, même si je ne suis pas d'accord avec l'entièreté du raisonnement.

 

À partir du moment où ce dispositif existe et que des entreprises publiques y ont accès, pourquoi pas? Nous avons une critique générale sur le dispositif et nous avons déposé une proposition de loi. Ce débat aurait dû avoir lieu à la rentrée et nous ne l'avons toujours pas eu. J'espère que nous allons bientôt pouvoir le tenir.

 

Je n'ai pas voulu amener le débat général mais un débat bien précis dans le cadre des interventions spécifiques et, j'ose l'espérer, exceptionnelles – c'est le terme que vous avez utilisé au moment de l'intervention initiale – qui conduit à un paradoxe total. En effet, l'État doit intervenir à ce point dans un système bancaire qui a toujours voulu se réguler lui-même, qui bénéficiait déjà largement du système des intérêts notionnels et qui bénéficie en plus du retour de l'investissement effectué en urgence par l'État.

 

Nous avons déposé un amendement et je pense que nous avons bien fait vu la réponse du ministre. Nous verrons ce qu'il en sera lors du vote de demain. Je pense que M. Coëme a déposé une question sur ce sujet mais elle ne sera traitée que la semaine prochaine. C'est bien la preuve que j'ai pu éveiller un souci qui pourrait être partagé par d'autres. Nous le verrons demain lors du vote. Pour moi, votre réponse qui est de dire qu'on pourrait retoucher une petite partie via les dividendes est totalement insatisfaisante, quand on sait l'ampleur de la réduction octroyée via l'intervention et quand on voit le dividende partiel qui pourrait être retouché.

 

Par ailleurs, vous dites qu'il faudra tout d'abord voir si cela dégage du bénéfice. N'oubliez pas que votre propre système permet de reporter sur sept années – si je me souviens bien – la disposition. On peut donc avoir de l'espoir en la matière. En tout cas, j'espère pour les actionnaires que cela sera le cas. J'ai d'ailleurs procédé à une évaluation approximative en la matière. Ainsi, dans l'état actuel des choses, il est question de 170 millions d'euros pour Fortis, Dexia et Ethias. Je n'ai pas tenu compte de KBC puisqu'il n'y a pas eu de conversion des actions et donc de recapitalisation. Ces 170 millions d'euros sont, selon moi, la démonstration du paradoxe ultime du dispositif qui fera – je l'espère – l'objet d'un débat en séance de commission.

 

03.95  Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, je voudrais remercier M. Nollet pour sa confiance dans l'intervention du gouvernement qui a pris des participations dans différentes institutions. En effet, monsieur Nollet, vous partez manifestement de l'idée que ces interventions vont être concluantes et vont permettre à ces entreprises de dégager, à nouveau, des résultats positifs, de payer l'impôt des sociétés, de distribuer des dividendes et, probablement, de réaliser des plus-values. Je dois dire que, durant ces dernières semaines, j'ai rarement entendu un plaidoyer aussi vibrant pour féliciter le gouvernement de ses interventions. J'en suis d'autant plus touché, que cela vient d'un membre de l'opposition dont je connais la volonté de mener une opposition constructive. Mais à ce point, à ma connaissance, cela a rarement été le cas dans ce parlement. J'en suis donc particulièrement heureux.

 

Par ailleurs, je ne comprends pas pourquoi une dérogation, par exemple, d'intérêts notionnels, aurait pour conséquence de pénaliser tous les petits actionnaires présents dans un certain nombre de groupes financiers. En effet, je rappelle que nous sommes intervenus à travers des opérations au niveau du groupe Fortis. Or, je vous ai souvent entendu, généralement en déjeunant en famille, défendre – cela m'a d'ailleurs ravi car il s'agit là d'un fait nouveau – la situation des petits porteurs d'un certain nombre de sociétés. Comment voulez-vous pouvoir rémunérer ces actionnaires petits porteurs autrement que par des dividendes ou des plus-values? Si l'on veut leur laisser un espoir de récupérer un jour des dividendes, voire des plus-values sur actions, il faut, bien entendu, éviter d'introduire des règles dérogatoires en vertu desquelles l'État confisquerait, par un impôt un peu exceptionnel par rapport au droit commun, les bénéfices qui pourraient être destinés aux petits porteurs.

 

Par cette réponse, j'espère vous faire comprendre, monsieur Nollet – cela dit, comme vous l'avez signalé, un débat plus large sur le sujet sera peut-être organisé – que l'application de l'impôt des sociétés dans toutes ses règles constitue une des meilleures protections qui peut être offerte à l'ensemble des actionnaires et, notamment aux petits porteurs d'un certain nombre de groupes auxquels vous êtes particulièrement attaché, ce qui démontre bien qu'au-delà de votre volonté d'une opposition constructive, vous arrivez également à ouvrir le champ de la réflexion au sein de votre groupe sur le rôle du capital dans notre économie.

 

03.96  Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, au-delà de la tentative de trait d'humour utilisée par le ministre pour ne pas répondre aux objections formulées ici, il est particulièrement mal placé pour évoquer le sort des petits actionnaires. Vu les conséquences désastreuses des actions entreprises dans le cadre de la gestion de la crise, je pense qu'il devrait être plus réservé en parlant des petits actionnaires, qui plus est ici, avec le mécanisme que je dénonce. En effet, les actionnaires historiques de Fortis ne s'y retrouvent absolument pas, puisque celle-ci a été reprise par Paribas. Effectivement, ceux qui étaient et sont encore actionnaires de BNP Paribas pourraient s'y retrouver pour partie!

 

03.97  Didier Reynders, ministre: (…) intéressant. Mais c'est dans le texte de ces lois-ci que vous trouverez le dispositif concernant le fameux coupon 42, que nous avons, le 3 octobre, à concurrence de 5.000 actions maximum, réservé aux petits porteurs du groupe Fortis ayant participé aux opérations jusqu'à l'augmentation de capital de fin juin, traduite dans des opérations jusqu'au 1er juillet. En bref, cela signifie que les petits porteurs, non seulement ont reçu la garantie de l'existence de Fortis Group, à travers un prêt de 3 milliards d'euros, ce qui n'est pas rien, mais nous leur avons surtout - c'est une décision purement discrétionnaire de l'État à travers le Parlement - garanti une possibilité de participer aux résultats futurs de BNP Paribas.

 

De heer Van de Velde heeft in de commissie de vraag gesteld – hij zal ze misschien in de plenaire vergadering opnieuw stellen – waarom dat ook niet bij Fortis Bank gebeurd is.

 

Fortis Banque est une filiale du groupe BNP Paribas. Nous sommes donc dans le même ensemble. Mais si nous voulons qu'un jour, ce coupon donne un droit réel aux actionnaires de participer à ce retour à meilleure fortune, il ne faut évidemment pas, par d'autres mesures discrétionnaires de l'État, diminuer la capacité de réaliser des plus-values et de recevoir des dividendes. Or, toute mesure qui consisterait à aggraver l'impôt des sociétés, exclusivement pour ces entreprises-là, irait à l'encontre de l'intérêt des petits porteurs notamment.

 

J'admets qu'on se lance dans un débat beaucoup plus vaste, mais j'ai cru comprendre que vous aviez posé une question précise sur les intérêts notionnels. Si on devait déroger à la règle concernant ces entreprises, vous iriez totalement à l'encontre de l'objectif poursuivi, en particulier à travers le texte qui vous est soumis aujourd'hui, octroyant un coupon aux petits porteurs de Fortis Group. Si je parle de ceux-là, ce n'est pas par hasard! C'est de ceux-là dont vous parliez très souvent aussi pendant cette période: les petits porteurs actionnaires de Fortis Group. Nous avons mis en place un mécanisme leur permettant de participer au retour à meilleure fortune. Si vous aggravez la situation fiscale de ces entreprises, vous allez leur ôter, au bénéfice de l'État, une part de cette possibilité d'intéressement.

 

C'est un arbitrage difficile entre les actionnaires, d'un côté, et les contribuables, de l'autre. Par les propositions que vous faites sur les intérêts notionnels, vous tentez de renforcer les contribuables – je peux le comprendre, étant moi-même très soucieux de leur sort – par rapport aux petits porteurs. J'en fais simplement le constat!

 

De voorzitter: Dernier mot pour M. Nollet! Dan mijnheer Van de Velde krijgt nog het woord. Maar ik zou het willen beperken tot de vraag die u gesteld heeft.

 

03.98  Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, le débat est intéressant. Le poursuivre ne me pose aucun problème mais je suis également d'accord de limiter mon intervention à l'essentiel.

 

Le coût de cette mesure en faveur des trois banques concernées a été évalué à 170 millions d'euros. Monsieur le ministre, vous ne pouvez absolument pas garantir qu'une part, même légèrement majoritaire, de ces 170 millions d'euros, ira dans votre système de coupons. En l'occurrence, qui prendra surtout le bénéfice de cette mesure? Ce sont bien entendu les actionnaires de BNP Paribas dont vous ne représentez qu'une petite partie. Le principal actionnaire étant considéré comme étant seul…

 

03.99  Didier Reynders, ministre: Nous avons 11,7%! C'est le double du deuxième actionnaire!

 

03.100  Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen!): J'en viens à dire que les 89% restants seront déjà perdus au passage et ne retourneront pas aux petits actionnaires! Voilà le pourquoi de cette démonstration! Voilà pourquoi il me semble plus utile – et j'en termine par-là – que cette manne financière puisse être utilisée à autre chose, notamment à améliorer le sort de ceux qui ont été victimes du montage mal pensé au sein du gouvernement! C'est pour cette raison que nous avons déposé cet amendement qui permettrait de retrouver des marges de manœuvre pour ces mesures-là plutôt que de donner 88 ou 89% aux actionnaires de BNP Paribas qui se sont déjà bien servis au passage.

 

De voorzitter: Mijnheer Van de Velde, gelieve het debat te beperken tot de vraag die de heer Nollet heeft gesteld. Indien wij over de hele problematiek van de banken beginnen, zijn wij vertrokken.

 

03.101  Robert Van de Velde (LDD): Mijnheer de voorzitter, wees gerust. Dat debat zullen wij straks voeren.

 

Er was wel één zaak die mij tijdens dit minidebat opviel. Daarover heb ik een korte vraag voor de heer Reynders.

 

Mijnheer de minister, welke evolutie verwacht u de komende twee jaar van het eigen vermogen van onze bedrijven in het algemeen? Hoe verwacht u dat het eigen vermogen zal evolueren?

 

03.102 Minister Didier Reynders: Wij zullen via een herstelplan een aantal maatregelen trachten door te voeren ter verbetering van de aanpak van het eigen vermogen van vele bedrijven in België. Ik zal hier echter geen raming geven van de evolutie van het eigen vermogen in de komende jaren. Dat heeft geen zin.

 

03.103  Robert Van de Velde (LDD): Wij kunnen het er evenwel over eens zijn dat het eigen vermogen van de bedrijven de komende anderhalf à twee jaar onder druk zal komen. Het zou verstandig zijn om opnieuw na te denken over de vraag of de notionele intrestaftrek vandaag de beste methode en het beste mechanisme is om onze economie op gang te houden.

 

Vandaag zouden wij een veel betere zet doen door het nominale tarief te verlagen. Daardoor gaan wij ook het huidige debat volledig uit de weg. Ik sta niet volledig op dezelfde lijn van de heer Nollet. Ik begrijp echter gedeeltelijk zijn redenering.

 

Het is, gezien de economische situatie, verstandig om de notionele intrestaftrek de komende twee jaar eventueel een andere gedaante te laten aannemen.

 

03.104 Minister Didier Reynders: Dat is niet de commentaar van het VBO, van Unizo en van andere vertegenwoordigers van de bedrijven. Het is echter mogelijk om een advies te hebben dat verschilt van het advies van de verschillende bedrijfsleiders, ook in Vlaanderen. Ik heb de vertegenwoordigers van VOKA ontmoet. Zij pleiten voor de notionele intrestaftrek. U kan echter een andere visie hebben dan de bedrijfsleiders zelf.

 

03.105  Robert Van de Velde (LDD): Met de notionele intrestaftrek sluiten wij nog altijd 50% van onze kmo’s uit.

 

03.106 Minister Didier Reynders: Unizo bijvoorbeeld pleit nu voor een verlenging van de notionele intrestaftrek. U kan evenwel een andere visie hebben dan de bedrijfsleiders zelf.

 

03.107  Daniel Bacquelaine (MR): Monsieur le président, mesdames et messieurs les ministres, chers collègues, je voudrais mettre en exergue divers points que nous retrouvons heureusement dans la loi-programme et qui nous agréent, sur lesquels je souhaite insister. J'aimerais aussi mettre en évidence certains points que nous regrettons ne pas y trouver. En effet, il nous semble que, par rapport à la déclaration initiale de ce gouvernement, certaines étapes ne sont pas rencontrées dans le cadre de cette loi-programme et nous souhaitons qu'elles ne soient pas oubliées et qu'on puisse y revenir ultérieurement. En effet, il s'agit pour nous que ces objectifs, bien mis en évidence dans la déclaration gouvernementale, soient atteints.

 

D'abord, un mot sur le statut social des travailleurs indépendants, surtout que la ministre est bien présente parmi nous. Nous nous réjouissons de la poursuite des objectifs définis lors de la déclaration gouvernementale, qui ne faisaient d'ailleurs que poursuivre ce qui avait été bien entamé lors de la législature précédente.

 

Nous mettons en évidence diverses mesures clairement identifiées dans cette loi-programme, qui font partie des matières que nous voterons demain, notamment la progression en matière de malus pension. On efface progressivement une injustice vis-à-vis des travailleurs indépendants en supprimant ce malus pension, notamment après 42 ans de carrière au lieu de 43 l'année passée.

 

De nouveau, nous poursuivons la revalorisation des pensions des indépendants, avec une augmentation au 1er mai 2009 de 20 euros, suivie d'une nouvelle augmentation au mois d'août de 3%. Il s'agit là de se diriger vers l'objectif clairement soutenu par les majorités des dernières législatures et celle-ci, sous l'impulsion de la ministre Sabine Laruelle et du MR en particulier, qui ont toujours attaché une importance particulière à ce dossier.

 

Je salue aussi les diverses simplifications et modifications qui vont intervenir dans la loi sur les travailleurs indépendants victimes de travaux survenus dans le domaine public. J'y suis particulièrement sensible en tant que bourgmestre. Tous les municipalistes sont confrontés à des situations dramatiques vécues par certains indépendants à la suite de la réalisation de travaux publics.

 

En ce qui concerne la sécurité sociale proprement dite, je me félicite des mesures qui touchent les familles monoparentales. Il y a là une amélioration de la situation. De même, pour les enfants handicapés, les allocations familiales sont majorées. La loi-programme laisse une place à ces matières.

 

Par contre, pour le domaine des pensions, madame la ministre, nous regrettons qu'un certain nombre de points ne se retrouvent pas dans la loi-programme, notamment la cotisation de solidarité. Je ne peux passer un débat de cette nature sans aborder ce thème, non pas qu'il s'agisse d'une obsession mais bien d'une injustice flagrante pour des gens qui ont cotisé toute leur vie et à qui on demande de continuer à cotiser alors même que le système de répartition, auquel vous êtes attachée, devrait normalement éviter ce type de prélèvement.

 

Le gouvernement s'était fixé cet objectif lors de son installation et je regrette qu'on ne poursuive pas dans la voie qui a été initiée lors de l'exercice précédent, en allant vers un relèvement du montant des pensions à partir duquel la cotisation de solidarité est prélevée. Il y a là matière à rattrapage.

 

En ce qui concerne les plafonds de travail autorisé, je trouve qu'on a bien avancé ces dernières années. Le 23 mai dernier, le gouvernement avait décidé d'une nouvelle augmentation de 25% des limites de l'activité autorisée des personnes pensionnées. Nous nous attendions à ce qu'on poursuive dans la même lignée, en avançant de manière linéaire pour arriver à une suppression totale. L'impact budgétaire est très faible, 19 millions par an. De plus, il y a des effets retour importants en matière d'impôt des personnes physiques, de cotisations sociales et de coûts du contrôle.

 

En ce qui concerne les personnes handicapées, le processus de suppression du "prix de l'amour" dont nous avons beaucoup parlé est en marche. Une première étape visant à supprimer le "prix de l'amour" a été décidée le 20 mars 2008. Mais il ne s'agit que d'une première étape et là aussi nous souhaitons qu'on puisse avancer et abolir complètement ce système qui nous paraît injuste. Nous souhaitons également que, pour le calcul de l'intégration, l'immunisation totale des revenus du partenaire avec laquelle la personne handicapée forme un ménage soit rapidement une réalité.

 

En ce qui concerne la santé publique, domaine dans lequel j'ai eu l'occasion de débattre de manière constructive en commission avec Mme Onkelinx, je me réjouis de la création de l'observatoire des maladies chroniques.

 

Le MR plaide depuis de nombreuses années pour la reconnaissance des malades chroniques en tant que tels. En dehors du MAF, qu'il soit social ou fiscal, il nous semble important de reconnaître un MAF spécifiquement dédicacé aux malades chroniques car ce sont eux qui, dans notre société, souffrent le plus en matière de santé. Ils méritent une attention particulière.

 

Nous savons maintenant que notre système de sécurité sociale en matière de santé est sans doute très performant mais, pour les maladies les plus graves, même si les malades disposent de revenus relativement aisés, le fait de devoir faire face aux dépenses qu'implique une maladie chronique est extrêmement difficile et met en péril l'équilibre financier de nombreuses familles.

 

Dès lors, nous souhaitons avancer davantage dans le MAF "malade chronique". C'est un premier pas aujourd'hui, mais un peu simpliste me semble-t-il, puisqu'il part d'un principe de gratuité au-delà de 450 euros de ticket modérateur. En fait, on place sur le même pied les malades chroniques et les malades hypocondriaques. C'est ce que j'ai dit en commission. Il suffit de consommer beaucoup de soins pour être catalogué "malade chronique", ce qui évidemment ne me paraît pas la meilleure des formules.

 

Il conviendrait plutôt de définir des listes de maladies chroniques comme en France, ce qui permet l'octroi d'aides particulières. C'est beaucoup plus clair et cela permet d'avancer et d'aider davantage ceux qui en ont le plus besoin.

 

Je souhaiterais qu'on puisse avancer sur ce dossier dans les prochains mois en commission de la Santé pour répondre plus efficacement aux besoins.

 

En matière de médicaments, on a décidé d'une série d'économies. Je n'ai pas très bien compris certaines oppositions quant aux prix des médicaments. Des amendements ont été déposés puis retirés. Á cause de cela, nous n'avons pas pu faire en sorte d'offrir aux malades de meilleurs traitements à des prix moins élevés, en fin de compte, puisqu'on a inclus dans la diminution des prix des médicaments non génériques, qui ne sont pas fabriqués par des firmes de génériques et qui conservent des formes particulières que nécessitent certaines maladies ou certains malades.

 

On a raté là une occasion d'améliorer l'accès aux soins. C'est sans doute une matière sur laquelle il faudra revenir prochainement. Je vise l'article 154 du projet qui détaille le mécanisme permettant de concrétiser la baisse des prix des médicaments et le fait d'inclure dans cette baisse des prix des spécialités particulières qui concernent de très faibles volumes et des maladies particulières qui nécessitent une attention plus grande de la part des pouvoirs publics.

 

03.108  Hans Bonte (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer Bacquelaine, ik heb een precieze vraag voor u. Ik hoor u nu al tien minuten allerlei belangrijke dossiers opsommen waarvan u zegt dat het jammer is dat men niet verder geraakt, dat het jammer is dat u niet meer kunt doen, dat het nog maar een eerste stap is.

 

Betreurt u niet, als fractieleider van een regeringspartij, dat de minister van Sociale Zaken niet aanwezig is om u eventueel uit te leggen hoe datt komt? U weet dat u kunt aandringen op haar aanwezigheid om uw verzuchtingen kenbaar te maken.

 

03.109  Daniel Bacquelaine (MR): (…)

 

03.110  Hans Bonte (sp.a+Vl.Pro): Ach. Dus, het is niet nodig dat de minister komt? Ik vroeg het me alleen maar af.

 

03.111  Daniel Bacquelaine (MR): Je n'ai pas de problème avec cela. En commission de la Santé, nous avons eu des débats très poussés et très intéressants sur l'ensemble du dossier. Je n'ai pas l'habitude de retranscrire en séance plénière exactement ce qu'on a fait en commission, cela ne me paraît pas être la meilleure méthode de travail. Je suis satisfait d'une présence assez massive du gouvernement aujourd'hui.

 

Je tenais à rappeler en séance plénière un certain nombre de principes sur lesquels nous sommes particulièrement vigilants, tout en sachant que la ministre des Affaires sociales et de la Santé a participé à un échange constructif sur ces matières en commission. Je sais qu'elle est attentive à une bonne évolution des dossiers dans ce cadre. Mon rôle est ici de rappeler un certain nombre de dossiers auxquels nous sommes attentifs.

 

Je voudrais encore insister sur un dernier point: la liberté thérapeutique en matière de prescription de médicaments. J'ai eu l'occasion de rappeler à la ministre de la Santé que le processus qui est mis en marche en matière de quotas de prescription est un peu pervers. Je rappelle qu'on a imposé aux médecins généralistes de prescrire minimum 27% de médicaments bon marché ou génériques. Ils ont été beaucoup plus loin que le quota qu'on leur proposait et sont arrivés à 42%. Comme ils ont été de bons élèves, on leur dit que comme ils ont atteint 42%, le quota obligatoire va devenir 42%. Ils vont probablement aller au-dessus de 50 et on leur dira alors d'aller au-dessus de 50. Si on poursuit ce raisonnement jusqu'au bout, on arrive à 100% de prescription obligatoire de médicaments bon marché et génériques. On enlève donc toute possibilité de prescrire des médicaments innovants. Cela m'apparaît assez pervers et il faut qu'on mette une limite au dirigisme et à l'autoritarisme en matière de prescription de manière à ce qu'on puisse considérer que la liberté thérapeutique est un bien pour le patient avant tout.

 

Monsieur le président, voilà les quelques remarques que je voulais faire sur les articles en matière sociale et de santé.

 

03.112  Hans Bonte (sp.a+Vl.Pro): Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik heb begrepen dat op het ogenblik dat wij hier discussiëren, er elders allerlei belangrijke beslissingen worden genomen en naar compromissen wordt gezocht inzake het werkgelegenheidsbeleid, inzake het loonakkoord - in welk verband wij koortsachtig een antwoord verwachten - en inzake het investeringsprogramma dat er moet komen om toch een begin van antwoord te krijgen op de economische crisis en de dagelijkse berichten over nieuwe collectieve ontslagen en sluitingen, hetgeen ons allen zou moeten bezighouden.

 

Ik heb zo’n beetje het gevoel, mijnheer de voorzitter, dat we hier met een ritueel bezig zijn. We moeten hier over een wet stemmen die uitvoering geeft aan een beleidsplan dat uitvoering geeft aan een begroting. Op ditzelfde moment is men hierbuiten volop bezig nieuwe afspraken te maken rond het werkgelegenheidsbeleid, maar we zullen die pas morgenvroeg of misschien vannacht nog mogen vernemen, tenzij mevrouw de minister de Kamer kan inlichten over wat er precies gebeurt op het vlak van werkgelegenheid. Het zou in elk geval voor duidelijkheid kunnen zorgen in dit debat en zeker ook in het debat over de twee wetsontwerpen die we nu bespreken. Misschien dat mevrouw de minister daarover straks iets kan zeggen.

 

Ik wil kort aangeven dat ik in de Kamercommissie de gelegenheid had om een aantal tabellen te presenteren in verband met de economie, de economische groei en de werkgelegenheidsevolutie. Ik had de indruk dat niemand contesteerde dat de vooronderstellingen op basis waarvan de regering haar begroting heeft opgemaakt en waarop dus ook de programmawet is gebaseerd, veel te optimistisch waren en dat er dus een bijsturing zou moeten komen. Aangezien we het hier vooral willen hebben over de bepalingen uit beide wetsontwerpen, met betrekking tot het arbeidsmarktbeleid, wil ik eerst en vooral stilstaan bij de politieke vraag. De politieke vraag is of deze wetsontwerpen – de programmawet en de wet diverse bepalingen – wel antwoorden bevatten die voldoende reactie kunnen bieden op de economische ellende waarin we zitten.

 

Ik heb ernaar verwezen. De cijfers inzake werkloosheid lopen op. De cijfers inzake tijdelijke werkloosheid zijn historisch. Wij meten daar historische pieken op. Het banenverlies, zeker in een aantal industriële sectoren, is zeer groot.

 

Intussen zijn de eerste cijfers er in verband met de teloorgang van jobs waarin normaal 50-plussers tewerkgesteld worden. Mevrouw de minister, ik raad u aan de zeer recente cijfers te bekijken inzake werkloosheid en u zult merken dat mijn voorspelling van enkele dagen geleden reeds merkbaar is. De instroom in de werkloosheid van 50-plussers wordt bovenmatig; de instroom situeert zich boven het niveau. Dat betekent, als wij niet opletten, dat wij de structurele werkloosheid zullen organiseren voor de 50-plussers, terwijl wij allemaal weten dat het onze ambitie moet zijn, ook in het kader van de financiering van de vergrijzing, om precies die groep beroepsactief te maken.

 

Dat is wat er nu gebeurt. De groep van de 50-plussers staat blijkbaar vooraan bij herstructureringen en bij ontslagen. Wij weten dat de economische vooruitzichten slecht zijn. Toch vind ik in beide ontwerpen geen enkel antwoord daarop. Op dat punt kom ik zeker nog terug wanneer ik het zal hebben over het IPA, het loonakkoord en de houding van de regering daartegenover.

 

Zoals gezegd, er zijn weinig bepalingen in het ontwerp van programmawet en het ontwerp houdende diverse bepalingen, die zelfs met de grootste creativiteit enig verband houden met die sociaaleconomische uitdagingen. Dat is ook voor een stuk logisch als men weet dat de beleidsbrief van de minister vol staat met maatregelen en ideeën die de regering doorschuift naar het sociaal overleg, onder de noemer van respect voor de sociale partners.

Collega’s, de waarheid is dat er bij de meerderheid nauwelijks over een dossier overeenstemming kan bereikt worden op het vlak van het sociaaleconomisch beleid. Precies vandaag hebben wij nochtans een sterk sociaaleconomisch beleid nodig.

 

Op die manier is het bijna evident dat het loonoverleg en het sociaal overleg moeilijk verlopen. Zij moeten de moeilijke knopen doorhakken die men in de politiek niet meer doorgehakt krijgt. Dan is het natuurlijk inderdaad frustrerend wanneer wij straks iets moeten zeggen over het interprofessioneel overleg en de reactie waarop de regering blijkbaar nog steeds zit te broeden.

 

Mevrouw de minister, aangezien wij toch in de virtuele politiek beland zijn, wil ik mij beperken tot vijf voorstellen die wij ook hier opnieuw willen indienen en mee willen verdedigen, omdat wij vanuit de oppositie de verantwoordelijkheid niet willen delen met zij die er staan op te kijken zonder er iets aan te doen. Wij willen effectief vijf voorstellen doen die volgens ons belangrijk zijn voor onze economie, voor onze tewerkstelling.

 

Het zijn geen revolutionaire voorstellen. De voorstellen zijn trouwens in grote mate gebaseerd op wat wij ook in uw beleidsbrief lezen.

 

Een eerste amendement dat wij ook in deze plenaire vergadering indienen, is het amendement dat ertoe strekt uitkeringen voor tijdelijke werklozen te verhogen. Op dit moment kennen wij het lot nog niet van het loonoverleg. In tegenstelling tot wat u en een deel van de meerderheid ons meedeelden in de commissievergadering, is het optrekken van de tijdelijke werkloosheidsuitkeringen geen onderdeel van het IPA, dus het zit daar niet in. Het staat wel op het lijstje dat tripartiet, zoals dat dan heet, opgelost zou moeten worden. In elk geval, aan die spelletjes heeft volgens mij niemand een boodschap. We hebben vandaag een historisch record van 118.000 tijdelijke werklozen die het moeten stellen met een veel te lage uitkering. Ons amendement wil daar iets aan doen. Als men er in de regering of in het sociaal overleg niet uitgeraakt, laten wij dan hier de verantwoordelijkheid nemen om samen de tijdelijke werkloosheidsuitkeringen op een menswaardig niveau te brengen.

 

Een tweede amendement dat wij ook opnieuw indienen, slaat op een andere kwetsbare groep die vandaag massaal het slachtoffer is van de economische terugval, namelijk de interim-werknemers. Ook daar is al veel over gezegd. Maanden geleden heeft de regering al aangekondigd hun positie te zullen versterken. Het enige dat we gezien hebben, is dat de economie nog verder weggezonken is en dat er inzake een betere regeling of een betere bescherming voor de interim-werknemers totaal niets is gebeurd, ook niet in het raam van het sociaal overleg.

 

Mevrouw de minister, ik denk dat wij, over de ideologieën heen, bondgenoten zouden moeten zijn als het erom gaat degenen die het vandaag moeilijk hebben op onze arbeidsmarkt en die de factuur op hun schoot geworpen krijgen, beter te beschermen. Vandaar dat wij ook hier opnieuw de poging willen doen om het statuut van de interim-werknemers op te waarderen. Dat kost trouwens niets; het legt geen beslag op het budget. Het is gewoon de versterking van een statuut, dat overigens nog extra inkomsten zou kunnen creëren voor de sociale zekerheid.

 

Een volgend en klein element, waaraan een beperkte groep in de samenleving belang hecht, is het adoptieverlof. Ook u verwijst ernaar in uw beleidsbrieven over gelijke kansen, mevrouw de minister. Ik heb gemerkt dat bijna alle partijen, ook meerderheidspartijen, wetsvoorstellen daaromtrent hebben ingediend.

 

Dan heb ik het over adoptieverlof. Ook daarover wordt al maanden gediscussieerd en ook wat dat betreft zien we niets bewegen, buiten wat schimmendiscussies in de Senaat. Vandaar dat we van de bespreking van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen willen gebruikmaken om iedereen toe te laten daarover eens knopen door te hakken. Ook hiervoor, mevrouw de minister, hebben we geen grensverleggend voorstel gedaan dat sterk afwijkt van wat andere fracties daaromtrent zeggen. Het is gewoon de wettelijke regeling van wat wij als consensus menen op te merken uit de woorden, maar vandaag jammer genoeg nog niet uit de daden.

 

Het vierde en voorlaatste amendement dat we hebben ingediend, betreft een steunmaatregel voor de groep die ons en blijkbaar ook u na aan het hart ligt, de laagverdienende alleenstaande ouders. De staatssecretaris van Armoedebestrijding zal u kunnen uitleggen met welke grote risico’s die groep te kampen heeft op het vlak van bestaansonzekerheid en armoede. Op een aantal jaren tijd, mevrouw de minister, is de groep van alleenstaande ouders met een laag inkomen die in de armoede is verzeild geraakt, bijna exponentieel toegenomen. Als u de situatie kent, weet u dat we die groep moeten bijstaan. Vandaar ons voorstel. Aangezien de dienstenchequeregeling wordt hervormd en voor een stuk wordt aangepast, verbeterd en versterkt – als het goed is, willen we dat ook onderstrepen – willen we van de gelegenheid gebruikmaken om ook die kwetsbare groep te helpen, waarvoor de staatssecretaris van Armoedebestrijding, samen met u, telkenmale de aandacht vraagt. Laten we die mensen effectief toegang verlenen tot de dienstencheques en hen ondersteunen via een paar gratis dienstencheques per aankoop van tien.

 

Een vijfde en laatste amendement, collega’s, heeft betrekking op de hoofdelijke aansprakelijkheid.

 

Mevrouw de minister, de minister van Sociale Zaken, die echt bekommerd is en moet zijn over de inkomsten van sociale zekerheid, pleit er sinds jaar en dag en ook de voorbije weken in de commissies voor om de hoofdelijke aansprakelijkheid absoluut in te voeren ter bescherming van nieuwe werknemers in onze economie. Ook de minister van Werk zegt gelijktijdig dat we dat absoluut moeten doen. Uw voorganger heeft daar trouwens voor een deel het lot van uw partij aan gekoppeld. Hij zei: ik stap nooit in een regering als de cdH niet de zekerheid heeft dat de hoofdelijke aansprakelijkheid snel wordt ingevoerd. Welnu, mevrouw de minister, op het moment waarop onze sociale zekerheid financieel bijzonder zwaar onder druk komt te staan en dat de sociale inspectiediensten aangeven dat de arbeidsomstandigheden van buitenlandse werknemers in onze economie niet meer controleerbaar zijn zonder die hoofdelijke aansprakelijkheid, en ondanks de verklaringen van de minister van Sociale Zaken en de minister van Werk dat we dat nodig hebben om orde op onze arbeidsmarkt te handhaven, wordt ons voorstel ter zake in het Parlement met het grootste gemak weggeveegd. Dat begrijp ik echt niet.

 

Mevrouw de minister, wij blijven aandringen. In de micmac in het kader van het lopende overleg tussen de sociale partners en de regering kunt u misschien toch nog een forcing voeren. Wij willen in elk geval op deze manier iedereen op zijn verantwoordelijkheid wijzen en het amendement herindienen, omdat wij weten dat het er ooit toch van moet komen en wat ons betreft, liever vandaag dan morgen.

 

Mijnheer de voorzitter, vooraleer ik iets over armoedebestrijding zeg, wil ik aan het einde van de lange debatten in de commissie voor de Sociale Zaken, zowel inzake sociale zekerheid als inzake werkgelegenheid, twee merkwaardige vaststellingen maken.

 

03.113  Joëlle Milquet, ministre: Monsieur le président, étant donné que, de toute évidence, M. Bonte ne veut pas passer à une autre matière de son discours, je voudrais lui signaler, en style télégraphique, que les chiffres du chômage temporaire sont, ce stade, exacts. Les chiffres transmis par l'ONEM pour octobre dénotent encore une diminution du nombre de chômeurs. Je crains, hélas, que celle-ci ne dure pas longtemps, mais les derniers chiffres en notre possession tendent toujours vers une diminution.

 

En matière d'amélioration de la situation du chômage économique, des propositions qui ne pourront que vous satisfaire sont en cours d'élaboration. Nous y travaillons ardemment et vous serez informés prochainement.

 

Quant au statut des intérimaires, il fait pour le moment l'objet de discussions au niveau des partenaires sociaux. Elles se concluront vers une amélioration tendant dans le même sens que ce que vous proposez.

 

En ce qui concerne les congés d'adoption, j'ai siégé cet après-midi en commission du Sénat. Elle entamera l'analyse des propositions dans les semaines à venir. Parmi celles-ci, certaines me semblent mériter d'être soutenues.

 

En ce qui concerne votre proposition relative aux familles monoparentales et aux titres-services, un budget de 1,5 million est consacré aux initiatives sociales en matière de titres-services. Il s'agit d'une proposition que nous allons examiner avec beaucoup d'attention, car elle est vraiment intéressante.

 

Quant à la responsabilité solidaire, je partage votre point de vue. Nous espérons pouvoir arriver le plus rapidement possible à un accord gouvernemental.

 

03.114  Hans Bonte (sp.a+Vl.Pro): Geen nieuws over de hoofdelijke aansprakelijkheid?

 

03.115 Minister Joëlle Milquet: Tot nu toe niet.

 

03.116  Hans Bonte (sp.a+Vl.Pro): Mocht ik slechte bedoelingen hebben, dan zou ik kunnen nagaan hoeveel keer een en ander al werd aangekondigd op persconferenties of in commissies. Het wordt steeds opnieuw aangekondigd. Het wordt tijd dat er knopen worden doorgehakt.

 

Dat was precies mijn punt in mijn inleiding. Gelet op de economische situatie van vandaag hadden we gisteren al knopen moeten doorhakken en het niet opnieuw naar de Griekse kalender verwijzen. Met de opsomming die u geeft, zal een aantal zaken opnieuw naar de Griekse kalender worden verwezen.

 

Ik zeg dat niet zomaar. Een van de opmerkingen die ik wou maken, heeft precies te maken met die politiek van aankondigen. Ik wil de collega’s meedelen dat vorige week in de commissie de minister van Werk, mevrouw Milquet, aankondigde dat er binnenkort een doorbraak inzake de studentenarbeid zou kunnen worden genoteerd. Het punt zou wellicht op de Ministerraad van maandag komen.

 

Toen we de volgende dag in dezelfde commissie voor de Sociale Zaken mevrouw Onkelinx het goede nieuws in verband met de studentenarbeid meedeelden, wetende dat in het beleidsplan staat dat alles al zal geïnformeerd, gecommuniceerd, gesensibiliseerd zijn vóór 1 januari, antwoordde zij dat we het mochten vergeten, dat het niet op de regeringstafel zou komen.

 

Met andere woorden, de spelletjes en het mekaar toespelen van de zwartepiet …

 

03.117 Minister Joëlle Milquet: Mijnheer Bonte, ik heb gisteren nog een vergadering gehad met minister Onkelinx. We hebben een voorstel geformuleerd. Binnenkort zullen we het voorstel voorleggen. We hebben vooruitgang geboekt.

 

03.118  Hans Bonte (sp.a+Vl.Pro): Als u elke drie weken “binnenkort” zegt, wordt “binnenkort” wel heel lang. Ik wil erop wijzen dat 1 januari ook “binnenkort” is. Het werkveld heeft die transparantie nodig om een en ander op een goede manier te kunnen doen. Ook de studenten die studentenarbeid willen verrichten, hebben nood aan duidelijkheid.

 

Ik hoop dat het deze keer dus bijzonder binnenkort is. Wij zullen u daaraan bijzonder binnenkort herinneren.

 

Wat onze partij het meest verontrust in de hele discussie die momenteel wordt gevoerd tussen interprofessionele onderhandelaars en de regering over onder andere aanvullende maatregelen, is dat de grote vrees voor de vijftigplussers op onze arbeidsmarkt hoegenaamd niet weggenomen wordt.

 

Ik heb daarstraks verwezen naar de situatie van de vijftigplussers die nu bovenmatig worden getroffen door herstructureringen en werkloosheid. Als ik het ontwerp van interprofessioneel akkoord bekijk en meer specifiek de lastenverlagende maatregelen in dat interprofessioneel akkoord, dan moet u echt eens door uw diensten laten becijferen wat het effect is op de arbeidsmarkt van die vereenvoudiging van banenplannen. Het komt erop neer dat aanzienlijke lastenverlagingen voor vijftigplussers worden geschrapt. Deze mensen worden meteen duurder en de sociale partners hebben in hun zoektocht naar een vereenvoudiging het budget dat daarvoor dient, geïnjecteerd in de lineaire lastenverlaging. Dit is het ouwe, trouwe, blauwe voorstel: hoe “lineairder”, hoe beter.

 

Het resultaat hiervan, mevrouw de minister, is dat op dit moment de regering zich akkoord dreigt te verklaren met een scenario waarbij dit een loonkostenverzwaring van 5 à 10% zal betekenen voor de vijftigplussers op onze arbeidsmarkt en dit ten nadele van andere groepen, jongerengroepen en lager verdienende groepen op onze arbeidsmarkt. Ik moet u het effect daarvan niet voorspellen. Ik zal u trouwens in de commissie en hier in plenaire zeer regelmatig wijzen op de situatie van de vijftigplussers. Als die maatregel wordt doorgevoerd, mogen wij de discussie over de financiering van de vergrijzing vergeten want dan zijn wij eigenlijk bezig met de organisatie van de uitsprong en masse van vijftigplussers uit onze arbeidsmarkt.

 

Dit dreigt te gebeuren. Wij willen u hiervoor waarschuwen. Wij willen er alsnog voor pleiten dat de regering, in samenspraak met de sociale partners, die ramp uit het akkoord haalt. Het wordt immers een ramp die wij met zijn allen zullen moeten betalen maar vooral ook de mensen die na ons komen. Vijftigplussers die een aantal jaren in de werkloosheid zitten, zal men zelfs met de beste activering niet meer aan de slag krijgen. Dit dreigt te gebeuren. Zeg niet dat dit niet uw verantwoordelijkheid is. Ik meen dat de regering er alles aan zou moeten doen om dit in elk geval nog te vermijden.

 

Tot slot, collega’s, wil ik namens mijn fractie een amendement indienen dat betrekking heeft op armoedebestrijding. Wij willen vooral specifieke vormen van kredietverstrekking tegengaan.

 

Ik denk daarbij aan het zogenaamde doorlopende krediet en de kredietkaarten.

 

De staatssecretaris voor Armoedebestrijding is een dapper gevecht daartegen begonnen. Hij laat, terecht, nooit na om erop te wijzen dat de doorlopende kredieten niet alleen het gevolg zijn van mensen die in de financiële problemen zitten en daartoe hun toevlucht zoeken, maar ook de oorzaak zijn van armoede. Hij heeft trouwens ook een wetenschappelijk rapport daarover in de hand. Dat werd becijferd. Het CSB van de Universiteit Antwerpen heeft daarover een mooi rapport samengesteld.

 

Het enige wat wij vaststellen, mevrouw de minister, is dat noch in de programmawet, noch in de wet houdende diverse bepalingen ook maar een enkele maatregel opgenomen werd uit het mooie en ambitieuze armoedeplan van collega Delizée. Dat geldt in het bijzonder voor de doorlopende kredieten. Er is in geen enkele maatregel voorzien. Daarom zien wij ons genoodzaakt, in een poging om toch nog overtuigend te zijn, om ook daarvoor een amendement in te dienen.

 

Voor alle duidelijkheid, mevrouw de minister, ik heb het niet over het amendement dat verwijst naar een wetsvoorstel dat ik daarover ingediend heb, want dat gaat nog een stuk verder. Het gaat over het amendement dat door het middenveld is uitgewerkt en teruggrijpt op een wetsvoorstel dat de PS hier sinds jaar en dag verdedigt.

 

Ik meen dat, om de schande te vermijden dat er in beide ontwerpen niets staat over armoedebestrijding, wij ook hier het lef moeten hebben om, via het duwen op knopjes, alvast dat probleem aan te pakken, want het is een heel reëel probleem, waarvan jammer genoeg steeds meer mensen, ook volgens de cijfers, het slachtoffer worden.

 

Collega’s, de essentie is dat wij morgen veel meer kunnen weten dan wat wij vandaag weten, als ik hoor wat hierbuiten gebeurt. In elk geval kunnen wij morgen meer weten over het verschil tussen woorden en daden bij een aantal collega’s en fracties. Dat is ook de reden waarom ik, namens mijn fractie, die amendementen wens in te dienen.

 

De voorzitter: Mevrouw De Maght heeft het woord.

 

03.119  Martine De Maght (LDD): Mijnheer de voorzitter, collega’s, ministers, tijdens de bespreking van de programmawet en de wet houdende diverse bepalingen hebben wij jammer genoeg telkens opnieuw kunnen vaststellen dat de voorgestelde maatregelen in feite erg sectaire, voor doelgroepen bestemde voorstellen zijn en dat zij niet voor de totale groep van mensen bestemd zijn.

 

Een voorbeeld daarvan is het Sociaal Stookoliefonds.

 

Ik heb mijn opmerkingen ook in de commissie geformuleerd, en ik dacht toch wel zeer terecht. Ik wil ze hier echter nog eens herhalen. Ik hoop immers dat ik jullie kan overtuigen van het feit dat wij een maatregel moeten treffen voor iedereen en niet voor bepaalde groepen van mensen.

 

Het Sociaal Stookoliefonds is een nepoplossing. Het biedt geen structurele oplossing voor de stijgende energieprijzen en ook niet voor de stijgende verwarmingskosten.

 

Vandaag blijkt eens te meer dat de ter zake geldende wetgeving wordt aangepast naargelang de potentiële belanghebbenden die zich aandienen.

 

Collega’s, waar het op neerkomt, is dat volgens de regering-Leterme zij die niet met stookolie verwarmen – mevrouw de minister heeft mij dat trouwens in de commissie bevestigd – in de kou mogen blijven zitten. Zij krijgen geen extra financiële impuls.

 

Een echt sociaal beleid wordt niet op de kap van de hulpbehoevenden gevoerd. Laat dat duidelijk wezen. Een echt sociaal beleid tracht men in de eerste plaats voor iedereen te voeren. De betrokkenen mogen niet nogmaals worden getroffen door hen in een verdomhoekje te doen belanden.

 

Wij kunnen dan ook enkel stellen dat voormelde regeling niet efficiënt, niet transparant, voor beperkt gebruik vatbaar en zeker niet sociaal en, ons inziens, in feite discriminerend is.

 

03.120  Marie Arena, ministre: Monsieur le président, comme cela a été dit en commission, on ne laisse pas les gens qui ne se chauffent pas au mazout dans le froid. Nous tentons d'harmoniser les dispositifs fonds mazout, électricité et gaz. En matière d'électricité et de gaz, des mesures forfaitaires qui permettent d'intervenir sur les factures de gaz et d'électricité ont été prises. On n'abandonne donc pas les personnes qui se chauffent au gaz et à l'électricité! Il est toutefois vrai qu'on touche les personnes les moins nanties et qui éprouvent le plus de difficultés financières à se chauffer.

 

03.121  Martine De Maght (LDD): Wat u zegt klopt. Die discussie is hier zonet ook al gevoerd met minister Magnette. Er zijn inderdaad maatregelen maar in feite blijft het een verdoken vorm van belasting heffen als u de btw laat zoals hij is. Er zijn dan alternatieven. Ik kan dat moeilijk als goed bestuur omschrijven. Als men als overheid toch iets wil doen voor de hoogoplopende energiekosten, moet men zich eens bezinnen over de maatregelen die men in deze wil treffen en geen pleisters op een houten been gaan plakken.

 

Lijst Dedecker meent dat een wetgevend initiatief, zoals ik daarnet al aangekaart heb, voor btw-verlaging van 21% tot 6% zeker te verantwoorden is aangezien energie en verwarmingsbronnen vandaag in feite geen luxe meer zijn maar een basisbehoefte. Bovendien beperkt de hulpverleningsvorm zich in ons voorstel niet tot doelgroep maar komt dit echt iedereen ten goede, ook diegenen die verwarmen met elektriciteit, steenkool en gas. Dat is, ons inziens, sociaal beleid.

 

Vandaag bestaat de mogelijkheid onder ander via het OCMW. Dit wordt al toegepast, los van deze btw-verlaging. Ik heb dat voorbeeld ook aangehaald. Binnen de huidige wetgeving kunnen zij gepaste maatregelen nemen op maat van de betrokkenen zelf. Dat gebeurt al, er worden al verwarmingstoelagen toegekend. Dat is dus allemaal en surplus.

 

Ik geef een voorbeeld van de absurditeit van dit Sociaal – ik durf hier een vraagteken bij plaatsen – Stookoliefonds. Om te kunnen genieten van wat de federale regering hier wenst toe te kennen, moeten sommige OCMW-cliënten een renteloze lening aangaan bij het OCMW die ze dan op jaarbasis moeten terugbetalen. De terugbetaling vanuit het Sociaal Stookoliefonds vertegenwoordigt hierbij in feite een tiende van de renteloze lening die ze op jaarbasis moeten terugbetalen aan het OCMW om de factuur te kunnen voorleggen om de kosten te kunnen recupereren. Dit doelgroepenbeleid zoals het hier vandaag wordt voorgesteld, is volledig op kosten van de belastingbetaler.

 

Ik heb ook een aantal opmerkingen inzake volksgezondheid. Jammer dat de minister er niet is.

 

Na de discussie in de commissie wil ik toch nog eens duidelijk aanstippen dat, ons inziens, de aanstelling van tabacologen een overbodige maatregel is. De voorkeur moet worden gegeven aan de huisarts als eerstelijnshulpverlener. Voor de patiënt is hij immers de vertrouwenspersoon, diegene die het dichtst bij hem staat, diegene die het best bereikbaar is. Hij zal meer impact hebben als het gaat om advies over het stoppen met roken dan een tabacoloog die veel minder bereikbaar is. Naast het feit dat een aantal taken die toebehoren aan huisartsen al versnipperd wordt – in de pers werd al bevestigd dat dit beroep helemaal niet meer aantrekkelijk is – gaan we hier nog een signaal en plus geven. Wij stellen in vraag wat zij doen en wij gaan nog wat meer taken van de huisartsen wegtrekken waardoor het helemaal niet meer aantrekkelijk is om huisarts te worden. Bovendien wens ik er nog aan toe te voegen dat vorig jaar – dat is ons meegedeeld tijdens de commissievergadering – slechts zo’n 200 personen een beroep deden op de 132 voorhanden zijnde tabacologen. Vandaag wordt een onterecht zeer dure uitbreiding van de doelgroep voorgesteld om de aanstelling van de tabacologen tocht te kunnen verantwoorden. Dat is een nutteloze uitgave waar zeer veel geld tegenover staat in de begroting. Dit is niet efficiënt. Wij pleiten voor meer structureel onderbouwde maatregelen met gebruik van het bestaande aanbod, wat de tabacologen betreft dus de huisartsen.

 

Wij zijn zeer blij met het initiatief om de strijd aan te binden tegen de sociale fraude. Wij willen eveneens beklemtonen dat de toegang tot de gezondheidszorg – dat wil ik toch duidelijk zeggen en dat is geenszins ook de bedoeling van ons amendement – behouden moet blijven voor iedereen. Nochtans is het voorstel zoals opgenomen in het wetsontwerp houdende diverse bepalingen niet iets dat moet kunnen. De voorgestelde maatregelen zijn verre van toereikend om hier echt te kunnen spreken van een strijd tegen sociale fraude. Het huidige ontwerp zou ervoor zorgen dat soms hoog oplopende geneeskundige verzorging verstrekt aan personen ten laste van rechthebbende, niet zou kunnen worden teruggevorderd van de rechthebbende die de bedrieglijke handelingen heeft gesteld, zelfs indien de fraudeur voldoende vermogend zou blijken.

 

We zien ons dan ook verplicht om ons amendement vanuit de commissie opnieuw in te dienen om deze voorgestelde maatregel uit te breiden. Het kan immers niet zijn dat personen ten laste van de fraudeur die lastens de fraudeur rechten hebben geopend, onterecht ziekenzorg kunnen genieten en deze kosten niet dienen terug te betalen. Teneinde te voorkomen dat de rechthebbende zich kan onttrekken aan de terugbetalingsverplichting voor hem, voor haar en voor de personen die ten zijne of hare laste zijn, vragen wij u expliciet dit amendement mee goed te keuren. Wij willen de strijd tegen de sociale fraude au fond aangaan en niet een halfslachtige maatregel mee goedkeuren.

 

In het kader van de bewaking van de volksgezondheid begrijpen wij dat de vaccins om biggetjes en varkens te castreren – het is nu echt wel van het ene uiterste in het andere – zijn samengesteld uit antihormonale stoffen waarvan de gevolgen voor de volksgezondheid vandaag nog niet gekend zijn. We stellen ons de vraag of het raadzaam is het verbod om ze voor te schrijven en toe te dienen, op te heffen. Zijn we zeker dat daar geen schadelijke gevolgen aan verbonden zijn voor de mens? Ongeacht de vrije keuze van de veeteler om deze vaccins te gebruiken of op welke manier hij de castratie ook wil doorvoeren, heb ik geen bevestiging of ontkenning gekregen dat na het eten van gevaccineerd vlees dit geen effect zal hebben op de mens. Een ander productvoorbeeld is de pil waar men pas na vijftig jaar goed heeft kunnen inschatten welke mogelijke gevolgen dit zou hebben gehad of heeft op de mens.

 

Tot slot willen wij ook nogmaals benadrukken dat het gebruik of verbruik van geneesmiddelen elk jaar stijgt. Een kwalitatief verantwoord voorschrijfgedrag is zeer belangrijk. Veelvuldig goedkope geneesmiddelen voorschrijven in plaats van het beperkt voorschrijven van duurdere geneesmiddelen zou onverantwoord zijn. Ik blijf er samen met onze fractie voor pleiten dat de kwaliteit van het geneesmiddel de bovenhand moet houden over iedere andere overweging.

 

03.122  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, chers collègues, la réunion de l'assemblée plénière est l'occasion pour le groupe Ecolo-Groen! de mettre en évidence quelques éléments importants en termes d'objectifs poursuivis. C'est également l'occasion de préciser les raisons de notre intérêt pour certaines dispositions, mais aussi les raisons pour lesquelles nous regrettons l'absence ou la faiblesse de certaines autres dans les deux lois qui nous sont soumises aujourd'hui.

 

Les membres de la commission Santé, Environnement et Intégration sociale où sept ministres viennent défendre leur budget et leur note de politique générale, ont une vision assez transversale de la population et de la politique du gouvernement. Dans cette commission, nous associons les politiques de lutte contre la pauvreté et les politiques de santé, par exemple.

 

Au regard de ces éléments et de l'importante crise économique que nous connaissons, nous regrettons l'absence de dispositions que je qualifierai de "plus fortes" en termes de concrétisation en matière de santé et de dispositions dans le plan de lutte contre la pauvreté pour 2009.

 

Je me permets d'intervenir car j'espère qu'il sera peut-être possible de prendre des mesures, avant juin 2009, dans le cadre du réajustement budgétaire. Ainsi, par exemple, dans le plan de lutte contre la pauvreté, la nécessité de faciliter l'accès aux soins de santé est mise en évidence. Il est question de pouvoir avoir recours de façon plus systématique ou plus aisée au tiers payant, au maximum à facturer et au statut OMNIO. Des intentions sont exprimées en ce sens, en tout cas pour les personnes aux plus faibles revenus.

 

Toutefois, force est de constater que ces intentions ne sont pas concrétisées dans le projet de loi-programme ou le projet de loi portant des dispositions diverses. C'est la raison pour laquelle nous avons déposé une proposition de loi dans laquelle sont repris ces différents aspects. Nous souhaiterions que cette proposition visant à rendre ces recours automatiques puisse être examinée, ce qui éviterait de devoir avancer exclusivement l'argument relatif aux maladies chroniques. En effet, en la matière, plusieurs pièges risquent de se présenter. Et je dois dire qu'après avoir entendu tout à l'heure M. Bacquelaine, mes craintes sont d'autant plus grandes.

 

Mme Onkelinx a opté pour un plan portant sur les maladies chroniques en vue de permettre à un plus grand nombre de malades l'accès aux mécanismes de couverture de soins de longue durée, de soins complexes qui impliquent la prise de médicaments que l'on qualifiait auparavant "de confort", mais qui permettent aussi de lutter contre la douleur ou des symptômes secondaires résultant des traitements de certaines maladies lourdes.

 

C'est une stratégie qui peut être intéressante, si ce n'est qu'il va falloir déterminer comment différencier le patient  "malade chronique", qui risque de supplanter le cas du patient disposant de faibles revenus, pour lequel il faut faciliter l'accès aux soins de santé et lui éviter de débourser de grosses sommes; ce qui ne signifie pas gaspiller et ne pas maîtriser l'offre de soins.

 

Quand M. Bacquelaine nous dit qu'il il va falloir déterminer une liste de maladies chroniques, on risque un problème. Si on entre dans cette logique, on va exclure toute une série de personnes. Par contre, si on travaille sur des critères précis, par exemple la durée d'un traitement, à ce moment-là, on entre dans les critères objectifs de symptômes ou de malaises chroniques.

 

M. Bacquelaine est intervenu en commission en disant qu'il faut que ce soit des vraies maladies et non pas des maladies psychosomatiques. À la limite, peu importe. S'il s'agit de maladies psychosomatiques, les personnes qui en sont atteintes ont également besoin d'un traitement ou d'une thérapie. Ce facteur doit également être pris en considération.

 

Je sais que la ministre hésite et essaie d'agir au mieux. Dès lors, il me semblait important aujourd'hui d'essayer de rencontrer différents objectifs: ne pas exclure, être ouvert et déterminer des critères clairs et rassembleurs et ne pas oublier les personnes disposant de faibles moyens financiers afin de leur permettre un accès à ces soins.

 

Un autre point lié à la lutte contre la pauvreté évoqué en commission est celui des créances alimentaires et le plafond de revenus instauré, donnant droit aux avances sur créances non payées. Dans les propositions de M. Delizée, y compris pour 2009, on parle de remonter ce plafond. Je pense qu'il faut supprimer cette notion de plafond. En effet, une personne à qui on doit une créance alimentaire suite à un jugement a, de facto, le droit de la recevoir.

 

On ne lui paie pas; pour y avoir droit, il faut qu'elle démontre qu'elle a des revenus inférieurs à ce plafond. Sur le plan de l'équité et de la reconnaissance du droit, cela ne se justifie pas! Quel que soit le niveau de revenu de la personne, quand elle se retrouve seule avec des enfants, elle éprouve des difficultés. Son niveau de vie sera vraisemblablement inférieur à celui qu'elle avait avant. Elle risque de se retrouver dans une situation de précarité uniquement à cause du fait qu'elle ne touche pas cette avance sur créance impayée. Selon moi, le ministre Reynders aurait dû concrétiser cette mesure maintenant dans la loi-programme ou dans celle portant des dispositions diverses, de manière à supprimer cet élément tout à fait injustifié et inéquitable qui risque de mettre dans la précarité et/ou dans la pauvreté une personne qui, de par son revenu, n'y était pas encore.

 

Un troisième élément est l'allocation pour les personnes handicapées et le "prix de l'amour". J'ai été heurtée de ne pas voir le "prix de l'amour" complètement supprimé dans les dispositions pour 2009. Une augmentation de 2% est prévue mais elle est due à cette fameuse liaison au bien-être. Or, en début de cette législature, alors que le Parti Socialiste annonçait le temps d'une journée une potentielle future majorité disparue le lendemain, je me souviens de parlementaires parfois en faveur des mesures du gouvernement faisant, à d'autres moments, des propositions correspondant à leur programme. Ceux-ci voulaient probablement montrer qu'ils se préoccupaient de certains dossiers. C'est de bonne guerre! Cela fait partie des jeux des parlementaires dans cette enceinte.

 

Par contre, un jeudi, il y a eu une demande d'urgence pour travailler sur une proposition de loi visant à supprimer ce "prix de l'amour" pour l'attribution des allocations pour personnes handicapées. À l'époque, j'étais intervenue en disant qu'on ne pouvait pas fonctionner ainsi vis-à-vis de ces personnes. La presse aurait probablement fait paraître un article à ce sujet et toutes les personnes handicapées auraient été informées de la suppression du "prix de l'amour" et de la mise en place de cette mesure grâce à telle ou telle personne. Or, il était clair que sa réalisation n'était pas si évidente et qu'il fallait avoir suffisamment d'accords au sein d'un gouvernement en formation ainsi qu'un accord sur le budget que cela représentait.

 

L'on peut ainsi constater que, pour 2009, et fin 2008 dans la loi-programme, la mesure n'est effectivement pas concrétisée. Aussi, je préconise la prudence; il faut veiller à ne pas utiliser les personnes, qui sont les plus démunies pour se défendre et faire valoir leurs droits, dans des déclarations politiques. Si des déclarations sont faites vis-à-vis de celles-ci, nous sommes tenus de les appliquer dès que l'occasion se présente. Cela n'a pas été le cas aujourd'hui, bien que Mme Fernandez-Fernandez soit du même parti que celui qui avait demandé l'urgence à ce moment-là.

 

Une dernière remarque, qui ne critique pas les mesures que vous avez prises concernant le Fonds mazout, son accès et les montants auxquels ce fonds va donner droit, simplement pour le mettre en lien avec les mesures énergétiques et d'économie d'énergie que les citoyens peuvent réaliser.

 

Chaque année, depuis trois ou quatre ans, on attire l'attention de la population sur la meilleure manière de lui permettre de réaliser des économies sur le plan énergétique. Chaque année, on revient avec le même sujet. Des fonds ont été mis en place. Cependant, soit ils ont été mal élaborés, soit la volonté politique pour les concrétiser n'est pas présente. Par conséquent, les citoyens n'ont pu en profiter.

 

Il a donc fallu mettre en place ce Fonds mazout. Et lors de chaque discussion relative à son application, à l'augmentation de ses moyens et à l'élargissement de ses conditions d'octroi, le Parlement a rappelé que l'augmentation de ces moyens allait permettre d'aider des personnes à survivre, à se payer leur chauffage. Or, on ne fait rien!

 

La conclusion actuelle est de nouveau la même. Certes, M. Magnette a annoncé la révision à la baisse du coût de l'énergie. Nous voulons bien le croire, mais c'est la ixième fois que nous entendons cette proposition. J'espère vraiment que ce sera la dernière fois que je devrai intervenir en ce sens et que la machine, profitant du plan de relance et de l'implication déclarée des gouvernements pour agir en la matière, va réellement se mettre en place et que votre Fonds mazout pourra servir, de manière subsidiaire, pour ceux qui connaîtront encore des difficultés, mais pas pour remplacer les autres mesures d'économie qui auraient pu être proposées à un grand nombre de citoyens qui, hélas, n'ont pas les moyens d'investir eux-mêmes pour réduire le coût de leur facture d'énergie.

 

Le président: Le chapitre social est clos.

 

Wij vatten thans de bespreking aan van het hoofdstuk Fiscaliteit.

Nous entamons la discussion du volet Fiscalité.

 

Er zijn twee sprekers ingeschreven, de heer Brotcorne en de heer Clerfayt. Is hij er nog? De heer Wathelet en de heer Brotcorne zijn er. Dat volstaat.

 

03.123  Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, je suis donc l'un des derniers à intervenir dans ce chapitre où nous avons matière à nous réjouir de ce que nous propose le gouvernement, notamment lorsqu'il s'agit des délais de prescription allongés à la fois dans le cadre du Code des impôts sur les revenus qu'en matière de TVA.

 

Les enseignements que nous pouvons déjà tirer, entre autres, de la commission d'enquête Fraude fiscale démontrent que, très souvent, ces délais sont beaucoup trop courts que pour pouvoir mener des actions efficaces qui ont besoin de temps. La disposition est donc intéressante, mais sans doute serait-il nécessaire que le gouvernement, avec le Parlement, réfléchissent à une harmonisation des délais existant en matière fiscale (TVA, impôts sur les revenus, droits de timbres).

 

Il est intéressant de noter dans les propositions l'extension du mécanisme de compensation de dettes entre les impôts sur les revenus et les taxes assimilées aux impôts sur les revenus, la taxe sur la valeur ajoutée, pour résorber l'arriéré fiscal. Aujourd'hui, on décide d'étendre cette compensation aux créances non fiscales, bref à tout ce dont s'occupe au point de vue du recouvrement le SPF Finances. C'est aussi une bonne disposition en vue du recouvrement de l'impôt.

 

Au passage, on saluera également la révision à la hausse des frais admis pour les déplacements entre le domicile et le lieu de travail; en tout cas, ils seront désormais soumis à indexation.

 

Je voudrais surtout me réjouir, monsieur le président, messieurs les secrétaires d'État, chers collègues, du fait qu'enfin, la loi du 22 mai 2003 relative à l'organisation du budget et de la comptabilité de l'État fédéral sera mise en application, au moins pour partie. D'ordinaire, les lois-programmes ou portant des dispositions diverses nous invitaient chaque année à proposer de reporter l'entrée en vigueur d'un an vu l'impréparation. Cette fois, nous pourrons passer à la vitesse supérieure et appliquer cette fameuse législation de 2003, la nouvelle plate-forme comptable dite "faite comme dans le jargon", donc développée.

 

Seules cinq SPF seront immédiatement en mesure de recourir à cette plate-forme comptable, mais au moins la machine est lancée et les autres SPF pourront rapidement, je l'espère, rejoindre ceux qui serviront ainsi la meilleure transparence, la meilleure lisibilité, la meilleure appréciation de la politique financière et budgétaire de l'État, donc une meilleure gestion. Voilà qui facilitera évidemment le travail de contrôle du Parlement. On ne peut que s'en réjouir.

 

Je voulais le signaler même si l'heure est tardive. Mon intervention sur ce chapitre s'arrêtera là.

 

De voorzitter: Collega’s, er is niemand meer ingeschreven. De heer Van de Velde had zich nog ingeschreven. Ik zoek hem reeds tientallen minuten. Ik mis hem. Enfin, ik doe alsof. Ik stel voor dat wij de algemene bespreking van de programmawet en de wet houdende diverse bepalingen I en II hier beëindigen.

 

Wij moeten morgen de collega's, die hun amendementen nog willen toelichten, wel de gelegenheid geven om dat te doen. Sommigen hebben dat trouwens reeds gedaan.

 

De algemene bespreking is gesloten.

La discussion générale est close.

 

De vergadering wordt gesloten. Volgende vergadering donderdag 11 december 2008 om 13.15 uur.

La séance est levée. Prochaine séance le jeudi 11 décembre 2008 à 13.15 heures.

 

De vergadering wordt gesloten om 19.59 uur.

La séance est levée à 19.59 heures.

 

 

De bijlage is opgenomen in een aparte brochure met nummer CRIV 52 PLEN 065 bijlage.

 

L'annexe est reprise dans une brochure séparée, portant le numéro CRIV 52 PLEN 065 annexe.