Plenumvergadering

Séance plénière

 

van

 

woensdag 9 april 2008

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

mercredi 9 avril 2008

 

Après-midi

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 14.19 uur en voorgezeten door de heer Herman Van Rompuy.

La séance est ouverte à 14.19 heures et présidée par M. Herman Van Rompuy.

 

Tegenwoordig bij de opening van de vergadering zijn de ministers van de federale regering:

Ministres du gouvernement fédéral présents lors de l'ouverture de la séance:

Olivier Chastel, Karel De Gucht.

 

De voorzitter: De vergadering is geopend.

La séance est ouverte.

 

Een reeks mededelingen en besluiten moeten ter kennis gebracht worden van de Kamer. Zij worden op de website van de Kamer en in de bijlage bij het integraal verslag van deze vergadering opgenomen.

Une série de communications et de décisions doivent être portées à la connaissance de la Chambre. Elles seront reprises sur le site web de la Chambre et insérées dans l'annexe du compte rendu intégral de cette séance.

 

Berichten van verhindering

Excusés

 

Carine Lecomte, wegens ziekte / pour raisons de santé;

Colette Burgeon, wegens ambtsplicht / pour devoirs de mandat;

Patrick Moriau, met zending buitenslands / en mission à l'étranger;

Christine Van Broeckhoven, verhinderd / empêché.

 

01 Belangenconflict

01 Conflit d'intérêts

 

Bij brief van 20 maart 2008 zendt de voorzitter van de Senaat de tekst over van een op 19 maart 2008 door de Senaat aangenomen motie betreffende een belangenconflict, zoals bepaald in artikel 32, §1 van de gewone wet tot hervorming der instellingen van 9 augustus 1980, gewijzigd bij de wet van 16 juni 1989 en de bijzondere wet van 7 mei 1999.

Par lettre du 20 mars 2008, le président du Sénat transmet le texte d’une motion adoptée par le Sénat le 19 mars 2008, concernant un conflit d’intérêts tel que défini par l’article 32, §1er de la loi ordinaire de réformes institutionnelles du 9 août 1980, modifié par la loi du 16 juin 1989 et par la loi spéciale du 7 mai 1999.

 

Het belangenconflict betreft de wetsvoorstellen tot wijziging van de kieswetgeving met het oog op de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde (nrs 37/1 en 39/1).

Le conflit d’intérêts porte sur les propositions de loi modifiant les lois électorales en vue de scinder la circonscription électorale de Bruxelles-Hal-Vilvorde (n°s 37/1 et 39/1).

 

Ontwerpen en voorstellen

Projets et propositions

 

02 Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met de Slotakte, gedaan te Lissabon op 13 december 2007 (955/1-3)

02 Projet de loi portant assentiment au Traité de Lisbonne modifiant le Traité sur l'Union européenne et le Traité instituant la Communauté européenne, et à l'Acte final, faits à Lisbonne le 13 décembre 2007 (955/1-3)

 

Overgezonden door de Senaat

Transmis par le Sénat

 

Algemene bespreking

Discussion générale

 

De algemene bespreking is geopend.

La discussion générale est ouverte.

 

02.01  Daniel Ducarme, rapporteur: Monsieur le président, le rapport qui vous est présenté est tout à fait exhaustif des travaux menés en commission parlementaire. Plutôt que de monter à la tribune pour simplement faire un condensé des propos tenus par les uns et les autres, je peux sans aucune difficulté, étant donné la qualité de l'intervention du ministre des Affaires étrangères, m'en référer à mon rapport écrit.

 

Le président: Monsieur Ducarme, toutes mes félicitations pour votre rapport! (Applaudissements)

 

02.02  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijnheer de staatssecretaris, collega's, ik moet bekennen dat het met een déjà vu-gevoel is dat ik deze namiddag het spreekgestoelte bestijg. Ik zou zelfs durven zeggen een repetitief déjà vu-gevoel inzake de minachting van Europese beslissingen voor de mening van de Europese burger.

 

Mijn eerste ervaring ter zake is al oud, namelijk van 1992 en dat ging over het Verdrag van Maastricht. Het Verdrag van Maastricht was van heel groot belang, niet alleen voor de verdere uitbouw van wat men nu Europa noemt, maar ook voor het gewone dagelijkse leven van de Europese burger. Voor zover u het niet meer zou weten, collega's, in Maastricht werd ook beslist dat er een eenheidsmunt zou komen.

 

Het toppunt was dat wanneer dit zo belangrijke Verdrag van Maastricht moest worden voorgelegd aan de Europese democratische instellingen, namelijk de parlementen of de Europese kiezer, dit op een zeer merkwaardige wijze gebeurde, zo bijvoorbeeld ook in Denemarken. Ik herinner mij nog zeer goed het commentaar van Gerolf Annemans over het referendum in Denemarken. Daar vond de kiezer het nodig om dat verdrag niet te aanvaarden. Op dat ogenblik had het verhaaltje uit moeten zijn. Het kwam er immers op neer dat dit verdrag alleen maar in voege kon treden als elk van de ondertekenende landen ermee akkoord zou gaan.

 

Ik herinner mij dat Gerolf Annemans het referendum in Denemarken begroette met de woorden: “Hoera voor het Deense volk.” Inderdaad, hoera voor het Deense volk, maar zeker niet voor de Europese instellingen, want wij herinneren ons even goed dat die van mening waren dat de Denen verkeerd hadden gestemd, dat ze hun huiswerk moesten overmaken. Er werden nieuwe verkiezingen ingericht en toen won het Verdrag van Maastricht met een heel nipte meerderheid. Dat is iets dat later nog zou gebeuren. Als het volk verkeerd stemt, dan kan men verschillende maatregelen treffen: niet meer laten stemmen, opnieuw laten stemmen of doodgewoon het volk niet meer raadplegen. Dat is ook gebeurd voor dit plan, ook al in 1992. Het Verdrag van Maastricht werd gedurende drie dagen in dit Parlement besproken – toen was het nog drie dagen – maar niemand in gans het land wist hiervan. Toen het Verdrag van Maastricht eindelijk door dit Parlement was goedgekeurd, werd er tegengestemd door de toenmalige partij Agalev – groen was toen nog wat rebels – en uiteraard door het toenmalige Vlaams Blok. Dat waren wij en dat zijn wij nog altijd.

 

Nadat dat Verdrag was goedgekeurd, besliste de regering-Dehaene een grote campagne van 40 miljoen Belgische frank te voeren – ik herinner het mij nog goed – om aan de burger van dit land te vertellen wat dit Verdrag van Maastricht inhield. Nadat de beslissing was genomen, mocht de burger er iets van weten.

 

Dit verhaal is helaas repetitief. Na Maastricht kwam Nice. Het Verdrag van Nice werd er bij ons ook doorgejaagd, maar toen ging Ierland dwarsliggen. In Ierland moesten ze daarover een referendum organiseren, want dat was wettelijk verplicht.

 

De Ierse Nationalistische Partij voerde zwaar campagne tegen Nice en haalde het. Wat is er gebeurd met Nice? Niemand heeft zich iets van die Ierse uitspraak aangetrokken, men heeft het Verdrag van Nice in werking laten treden en de Ieren later opnieuw doen stemmen. Hun huiswerk moest opnieuw worden gemaakt.

 

Na Nice kwam de Europese Grondwet. Het werd nog leuker. De Europese Grondwet werd, zoals in de tijd van Egmont werd gezegd, met de karwats door het Parlement gejaagd. Gelukkig waren er in die tijd nog landen waar een referendum daaromtrent kon worden gehouden. Zowel Frankrijk als Nederland stemden tegen.

 

Toen meenden we dat aangezien twee Europese landen er niet van wilden weten, we die Europese wet nooit meer tevoorschijn zouden zien komen. Dat was echter buiten de waard gerekend. Democratie, bezorgdheid om de publieke opinie en om het standpunt van de kiezer bestaat niet in de Europese cenakels.

 

De Europese Grondwet werd trouwens, naar verluidt op basis van een idee van Verhofstadt, mooi opgeborgen en onmiddellijk vervangen door een nieuw verdrag, het Verdrag van Lissabon. Lissabon is niet anders dan het verworpen voorstel van Grondwet dat door onder meer grote naties als Frankrijk en – onze broeders uit het noorden – Nederland werd verworpen.

 

Indien u mij niet wil geloven, en indien u denkt dat het Vlaams Belang overdrijft, dan wil ik u verwijzen naar een paar uitspraken van mensen die doorgaans niet als extremist worden bestempeld.

 

Ik begin met Guy Verhofstadt himself.

 

"Het nieuwe verdrag," zegt hij, "herneemt de belangrijkste elementen van het Grondwettelijk Verdrag." Interview met Agence Europe van 27 juni 2007.

 

Vaclav Klaus, president van Tsjechië: "Er werden enkele cosmetische veranderingen uitgevoerd. Het basisdocument blijft hetzelfde."

 

Zapatero, eerste minister van Spanje: "We hebben geen enkel essentieel punt van de Grondwet opgeheven. Dit is ongetwijfeld meer dan een gewoon verdrag. Dit is een project met een stichtend karakter, een verdrag voor een nieuw Europa."

 

En zelfs Rasmussen, de eerste minister van Denemarken, zegt: "Het positieve is dat alleen de symbolische elementen werden weggenomen en dat het belangrijkste, het hart van de tekst, bewaard bleef." Het hart van de tekst is natuurlijk het project van Europese Grondwet.

 

Met andere woorden, Europa – of ten minste uw Europa –, die afzichtelijke constructie die u daar neerzet, is alleen maar een terugkeer naar wat ik in het beste geval het verlicht despotisme zou noemen. Men beweert alles te doen voor het volk. Dat wordt beweerd; er zijn er misschien sommigen die ook geloven dat zij dat doen. Maar men doet niets mét het volk.

 

In dat Europa, dat de pretentie heeft om de democratie over heel de wereld als een missie over te brengen, bestaat er geen democratie. In dat Europa zitten ze met een vreselijk probleem op dat vlak.

 

Mocht u nu die verschillende buitenlandse staatshoofden en eerste ministers niet willen geloven, collega's, dan wil ik toch verwijzen naar het advies van de Raad van State inzake het voorliggend voorstel, van uw Raad van State, van de Raad van State van dit land, waarvan ik toch durf aan te nemen dat u er een zeker eerbied voor hebt.

 

Wat zegt de Raad van State in het eerste hoofdstuk van het advies dat tot hier toe door niemand werd geciteerd, ook niet in de Senaat. De Senaat heeft zelfs de tijd niet gekregen om het advies te lezen. In de Senaat werd dat voorstel er in 24 uur doorgejaagd. Wat zegt de Raad van State in zijn eerste hoofdstuk? Ik citeer letterlijk: “Het Verdrag van Lissabon wijzigt het Verdrag betreffende de Europese Unie zonder het opschrift te veranderen”. Voilà. Men verandert alles, maar men behoudt de titel en men rekent erop dat het gewone volk in de val zal trappen. Zo eenvoudig is het.

 

Mocht u denken dat dit nog niet genoeg is, verwijs ik naar het tweede hoofdstuk van het document van de Raad van State. Daarin staat te lezen dat ondanks een verschil in aanpak wat de aangewende methode betreft, de inhoud van het Verdrag van Lissabon grotendeels vergelijkbaar is met het Verdrag tot Vaststelling van een Grondwet voor Europa. Met andere woorden, collega De Croo, zoals men zegt in een taal die u zeer lief is: on prend les mêmes mais on recommence. Er is dus niets veranderd: het is hetzelfde liedje, maar men heeft er een andere titel aan gegeven. Wat de Europese burger daar ook over heeft mogen zeggen, wat de Europese burger daar ook over heeft mogen denken, het is van geen enkele betekenis in dit debat. De Europese burger speelt niet mee in dat Europa waarvan u ons probeert wijs te maken dat het een birth is van de democratie.

 

Maar de Raad van State gaat veel verder. De Raad van State heeft de grootste twijfels betreffende het Verdrag van Lissabon dat bovendien toch maar geratificeerd of goedgekeurd werd door een regering van lopende zaken. Ook dat was niks nieuws: Maastricht was dat ook. Het was de uittredende Martens die Maastricht tekende. De Raad van State gaat ervan uit dat Lissabon niet echt in overeenstemming is met onze Grondwet. Sterker, de Raad van State gaat ervan uit dat men eerst de Grondwet zou moeten aanpassen eer men Lissabon ondertekent, omdat anders Lissabon in botsing komt met onze Grondwet.

 

De Raad van State zegt dat verschillende keren en zeer duidelijk. Ik wil u slechts een citaat voorlezen, namelijk dat waarin geschreven staat, ik citeer: “Zoals hiervoor uiteengezet, kan de instemming met een verdrag, onder meer een verdrag waarbij machten worden opgedragen aan een supranationale instelling als de Europese Unie, tot gevolg hebben dat de Grondwet moet worden herzien.”

 

De Raad van State is er dermate van overtuigd dat de Grondwet eerst moet worden herzien, dat de Raad zelfs suggereert dat men de Grondwet in die mate zou wijzigen zodat het voortaan mogelijk moet zijn voor een regering die tot een grondwetsherziening wil overgaan, om dit ook daadwerkelijk te doen zonder daarvoor te moeten wachten op een volgende regering. Dat is de zekerheid, mijnheer de minister, van de Raad van State ter zake.

 

De Raad van State gaat verder. Na te hebben vastgesteld dat het Verdrag van Maastricht de Grondwet voor een groot deel zal overklassen en er in feite een primauteit zal zijn voor het Verdrag van Lissabon, zegt de Raad dat bepaalde vrijheden, die bij ons in de Grondwet zijn ingebakken - onder meer de vrijheid van onderwijs, eredienst en de bescherming bij onteigening -, niet meer vermeld zijn. Bovendien maakt de Raad van State de opmerking dat men zich zorgen moet maken over afgeleide bevoegdheden.

 

Men kan zich dan ook de vraag stellen of artikel 4 van onze Grondwet, waarin vermeld staat dat België verdeeld is in verschillende taalregio’s, nog in stand kan worden gehouden ten overstaan van het Verdrag van Lissabon. Als men zich die vraag stelt, collega’s, en men weet daarenboven dat door Lissabon een groot deel van het verdragsrecht verhuist naar Europa – daarover zal collega Colen het straks hebben –, dan begint men zich ook af te vragen waarom wij zo lang hebben moeten vechten tegen dat Europees minderhedenverdrag want misschien zal het ons doodgewoon worden opgelegd door de EU en hebben we in deze zaak niets meer te vertellen. Zo pervers is Lissabon!

 

Ik lees toch nog een passage voor uit de commentaar van de Raad van State. Het gaat over artikel 53. De Raad van State zegt daarover het volgende: “De vraag rijst of artikel 53, door te verwijzen naar de bescherming van de rechten en vrijheden in de grondwet van de lidstaten, ook verhindert dat de instellingen van de Europese Unie bij de uitvaardiging van het afgeleid Europees recht, afbreuk zullen kunnen doen of de Belgische overheden zal kunnen verplichten afbreuk te doen aan specifieke waarborgen die titel II van de Grondwet verleent”. Met andere woorden, nemen we vandaag afscheid van die grondwet waarop jullie allemaal zo trots waren als het prachtigste, modernste monument van de 19de eeuw, dat nu al bijna twee eeuwen trotseert en dat destijds over heel Europa als een symbool gold. Wel, wij zeggen daar vandaag adieu tegen.

 

Dan gaat de Raad van State in zijn eerlijkheid verder over artikel 53 en zegt dat er twee interpretaties mogelijk zijn. De Raad van State zegt echter dat de ruime draagwijdte diegene is die misschien naar voren zal worden gebracht als een verdedigingsargument. Ik citeer opnieuw letterlijk: “De Raad van State wijst er evenwel nu reeds op dat de tweede ruime interpretatie van artikel 53 een ware omwenteling van de thans geldende beginselen van de Europese rechtsorde zou impliceren doordat het een voorrang van de nationale grondwet op het Europees recht instelt en een niet-uniforme toepassing en uitvoering van het Europees recht in de verschillende staten mogelijk maakt”. Met andere woorden, de interpretatie dat men in feite via artikel 53 toch de primauteit van de grondwet zou kunnen verdedigen wordt nu al door de Raad van State weerlegd. Collega’s, ik denk dat dit toch heel belangrijk is in het debat. Het is, ik herhaal het, tot nu toe bijna nooit aangehaald.

 

Mijnheer de minister van Buitenlandse Zaken, ik heb daarstraks al gezegd dat dit zogenaamd Europa – ik herhaal het, dit zogenaamde Europa – een constructie is met een immens democratisch deficit. Niet alleen vegen wij onze voeten – ik zeg “wij”, maar ik bedoel de Europese politiek, natuurlijk – aan de verschillende opinies die de laatste jaren in verschillende Europese landen tot stand zijn gekomen waarbij men deze federalisering van Europa verwerpt, niet alleen trekt men zich geen barst aan van wat de Europese burger denkt in deze materie, men gaat zelfs zo ver dat men onze grondwet verkoopt.

 

Waarom? Wat is nu dat grootse, dat immense dat dit zou kunnen verantwoorden? Kom mij niet zeggen dat het Europa is. Kom mij niet vertellen dat u aan Europa werkt. Want wat u aan het bouwen bent, is Europa niet. Dat is een vormloze, geurloze, smaakloze club die zich uitsluitend bezighoudt met zeer technocratische zaken en vooral met economische problemen.

 

Ik kan mij inbeelden dat u zich daar als liberaal lekker in thuis voelt. Welnu, neemt u het mij niet kwalijk, maar Europa dat zou meer kunnen zijn, veel meer.

 

Dat Europa van u heeft niet alleen geen vorm. U wil er Turkije bijhalen, en ik hoor de jongste tijd zelfs spreken van Eurabia. Men zou er ook Noord-Afrika bijnemen. Ik suggereer ook nog Thailand. Dat is een land waar het economisch goed gaat. Als het voor de club is, kunt u dat er ook nog bijnemen, waarom niet?

 

Het is niet alleen een vormeloze zaak, maar bovendien heeft dat Europa geen enkel politiek project. O ja, wij hebben het over de grote waarden, zoals de democratie, de mensenrechten, de inspraak van de burger. Maar dan zien wij wat wij er zelf van bakken: in het beste geval verlicht absolutisme!

 

Het heeft geen politieke macht en vooral geen politieke wil. Want terwijl heel West-Europa dat zogenaamde Europa aan het opbouwen was, moesten wij een beroep doen op de Amerikanen om een Europese hoofdstad te bombarderen, in Servië. Dat Europa was zelfs niet in staat, en is nog altijd niet in staat, om de boel zelf te gaan opruimen in de eigen achtertuin.

 

Daarvoor geven wij onze grondwet op. Daarvoor geven wij een heel stuk van onze soevereiniteit op. Ik herhaal het, het is een club, het is een investeringclub van mensen die bijeenkomen om hun centen te beheren, niet meer of niet minder. Ik zei daarnet dat het vormloos, smaakloos, kleurloos is, maar het is ook zielloos.

 

De ziel van Europa, de echte ziel van het Europa waarin toch heel veel mensen hebben geloofd en waar ik nog altijd in geloof, is gebouwd op die eenheid in verscheidenheid die wij door de eeuwen heen hebben zien opbouwen. De wortels van dat Europa zijn onze christelijke mystieke tradities en de vrijheidstradities van het vrije denken. Dat vrije denken, mijnheer de minister, is veel ouder dan de tijd van de Verlichting, waarmee men toch zo vaak dweept. Dat maakte echt al deel uit van de oergeschiedenis van ons Europa.

 

Naast die twee grote filosofische en zelfs religieuze strekkingen, die elkaar vinden en die soms met elkaar in conflict staan maar die toch samen de geest van ons Europa hebben uitgemaakt, is er ook de verscheidenheid. Europa, dat is de Slavische wereld, dat is de Germaanse wereld, dat is de Romaanse wereld, dat is de Hellenistische wereld, dat is Griekenland en Rome. Europa, heeft een ziel en een beschaving!

 

Die beschaving is gebouwd op de eenheid in verscheidenheid en is uniek in de wereld. Wij moeten ze naar mijn mening ook niet over de hele wereld verkopen. Het is echter een beschaving die van ons is.

 

Daarmee heeft Europa, waar wij vandaag aan werken, helaas geen jota te maken. Integendeel, men verstikt de ziel van ons oud Europa.

 

Mijnheer de minister, het Vlaams Belang is er trots op te kunnen mededelen tegen het voorliggen wetsontwerp te zullen stemmen.

 

02.03  Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur le président, monsieur le ministre, voici trois semaines, un lundi en fin d'après-midi, la commission des Affaires extérieures s'est réunie pour une discussion et un premier vote sur le Traité de Lisbonne.

 

Triste fin que celle-là que de débattre du Traité au sein de la commission du parlement fédéral belge, en fin de journée, un lundi de pluie. En 22 minutes, le parlement fédéral belge réglait la façon dont les débats autour du Traité de Lisbonne allaient se dérouler. Sur nos bancs, un petit tas de feuilles: la position des diverses associations et des syndicats. "Pour info", nous a-t-on dit.

 

Malgré notre insistance, aucune audition ne fut prévue. Pas d'autre discussion non plus que celle de ce lundi-là. D'ailleurs, le PS en a marre des auditions sur tout! C'est dans ce sens que Mme Burgeon est intervenue. On a vu plus tard, par contre, M. Di Rupo qui affirmait que la recherche d'un moyen juridique pour tenir une consultation populaire était pourtant toujours possible, mais que la population ne disposait pas d'informations suffisantes sur le projet de traité pour s'exprimer valablement sur la question. Malheureusement, ils ne nous ont pas rejoints sur notre proposition de mettre en place une consultation populaire.

 

Nous demandions un calendrier précis du début des débats jusqu'au vote afin de pouvoir jouer correctement notre rôle de parlementaire et de relais de l'expression des opinions de la société civile sur un sujet aussi important que celui du Traité de Lisbonne. Nous remercions à ce propos les collègues Van der Maelen et Ducarme de nous avoir rejoints sur cette proposition.

 

Parce que, oui, c'est un sujet important, crucial même, sur lequel les Verts auraient désiré un débat!

 

02.04  Yvan Mayeur (PS): Monsieur le président, madame, comme je me trouvais en commission, je noterai juste que le MR était partagé sur la consultation populaire. En effet, M. Flahaux est intervenu pour dire qu'il n'y était pas favorable. Je dis cela juste pour l'équilibre. Ainsi, vous ne taperez pas que sur le PS.

 

02.05  Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Je vous entends bien, mais vous allez comprendre!

 

Le président: La parole est à M. Ducarme pour un fait personnel.

 

02.06  Daniel Ducarme (MR): Monsieur le président, je tenais à remercier notre collègue de souligner mon intervention. J'ajouterai à l'adresse de l'intervenant socialiste, que j'estime beaucoup par ailleurs, que le MR ne s'est pas divisé vu que j'étais le seul à m'exprimer.

 

02.07  Yvan Mayeur (PS): (…)

 

Le président: Continuez, madame Boulet!

 

02.08  Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Monsieur Mayeur, c'est la raison pour laquelle j'ai précisé que je remerciais les collègues nommément de m'avoir rejoint sur cette proposition.

 

Il faut bien avouer qu'en commission même, il n'y avait pas énormément de monde. Vous y étiez, au fond de la salle, mais je ne sais pas si vous êtes resté du début à la fin. Vous n'êtes pas intervenu non plus!

 

Ceci étant, si vous me laissez poursuivre, je vais reprendre l'introduction.

 

02.09  Yvan Mayeur (PS): (…)

 

02.10  Juliette Boulet (Ecolo-Groen!): Cher monsieur, je vous remercie de me laisser parler; vous êtes fort aimable.

 

(Chahut)

 

M. le président suggère que nous continuions sur le fond du Traité.

 

Ce sujet est important – je dirais même crucial – et les Verts auraient désiré pouvoir mener un débat à la hauteur des ambitions européennes que ce traité porte en son sein.

 

Près de huit années se sont écoulées depuis les premières volontés de créer un traité constitutionnel. En effet, dès après Nice, les volontés étaient manifestes de retrouver un texte en accord avec le nouvel équilibre européen qui se profilait. Les questions étaient existentielles. L'Europe allait s'élargir à une quinzaine de nouveaux membres et il était l'heure de se repositionner sur l'Europe que nous voulions.

 

Deux points de vue se faisaient face: celui des chefs d'État et de gouvernement présents du 7 au 9 décembre 2000 à Nice et celui des dizaines de milliers de manifestants présents dans les rues pour revendiquer une Europe plus sociale et plus proche des citoyens.

 

Nice devait marquer la fin de la méthode intergouvernementale. Cette méthode, qui rassemblait diplomates, représentants des ministres des Affaires étrangères et représentants de la Commission et du Conseil de l'Union européenne, avait mis en évidence son incapacité à construire encore des compromis, et surtout des compromis lisibles et compréhensibles pour les citoyens. Combien de fois en effet ne parlait-on pas des décisions prises à Bruxelles, mettant en évidence le fait que ces débats se faisaient en vase clos, sans lien avec la réalité vécue par les Européens. Il fallait donc changer de méthode.

 

Les dirigeants proposèrent alors d'opter pour la méthode de la convention. Celle-ci impliquait davantage les acteurs politiques et les représentants de la société civile. Mais si celle-ci ne fut jamais un grand forum public, elle permit néanmoins de relayer les points de vue de nombreux acteurs de la société. De cette convention, on vit naître le Traité constitutionnel.

 

"Traité", car le mode de révision restait l'unanimité et "Constitution" car la première partie de celui-ci reprenait les règles fondamentales, la deuxième incluant la Charte des droits fondamentaux.

 

Si la Convention avait permis de dégager des compromis cohérents, elle laissa aussi beaucoup d'incohérences dans la partie III du projet de texte, celle qui faisait référence aux politiques de l'Union.

 

Petit à petit malheureusement, l'idée nouvelle d'ouvrir systématiquement les débats à des acteurs non gouvernementaux fut remise en question par certains, tandis que le projet de Traité constitutionnel prévoyait que chaque Conférence intergouvernementale de révision des traités serait précédée d'une telle Convention. Le Traité constitutionnel a abouti, comme on le sait, au "non" des Français et des Néerlandais.

 

Face à ces différents "non", les chefs d'État et de gouvernement, peut-être pris d'un doute existentiel, décidèrent d'une pause de réflexion. Il fallait aussi attendre que passent quelques élections nationales, notamment les présidentielles françaises. En attendant, le jeu resta bloqué. Après la victoire de Nicolas Sarkozy, les cartes se brouillèrent à nouveau. On a vu effectivement le président français parler successivement de "mini-Traité", de "Traité +", de "Traité remanié" ou encore de "Traité amendé". Ce fut finalement Angela Merkel qui, sous la présidence allemande, fit aboutir le processus qui accoucha d'un "Traité de notes en bas de page", ainsi que le qualifiait notre ex-premier ministre Verhofstadt. Retour à une méthode intergouvernementale donc, expresse cette fois, qui a abouti au Traité de Lisbonne.

 

On peut dire que la volonté d'ouverture n'a pas duré très longtemps. Le Traité de Lisbonne s'est réglé sous l'auspice de sherpas qui suivaient les ordres au sein de petits groupes de travail d'experts, par qui toutes les décisions passaient. Un ancien diplomate note que "jamais dans l'histoire de la construction européenne, le huis clos diplomatique n'avait été à ce point verrouillé qu'entre juillet et octobre 2007."

 

Comme le soulignent les professeurs Degryse et Pochet, de l'Observatoire social européen, le Traité de Lisbonne, c'est un "Nice à l'exposant 10" en ce qui concerne sa lisibilité et "un texte délibérément incompréhensible pour le non-initié". Qui plus est, comme le notent certains proches du dossier, il ne faudra sans doute plus s'attendre à avoir une nouvelle Convention avant au moins dix ans.

 

À l'instar de ce que nous avons exigé en 2005 pour la ratification du projet de Traité constitutionnel, nous avons voulu plaider activement pour la tenue d'un vaste débat public sur l'adoption du Traité de Lisbonne. Nous ne pouvons que regretter amèrement la volonté manifeste de la majorité des pays européens, dont la Belgique, d'opter pour la ratification parlementaire, et ainsi de limiter la parole des citoyens européens.

 

Le groupe Ecolo-Groen! avait déposé une proposition de résolution demandant la tenue d'une consultation populaire sur le nouveau Traité. Une telle consultation, assortie d'une vaste campagne d'information citoyenne sur les enjeux, aurait permis une large participation au processus de construction d'une Europe démocratique et durable, tant du point de vue social qu'environnemental.

 

L'année 2008 est d'ailleurs proclamée année européenne du dialogue interculturel, affirmant la volonté de renforcer l'identité et la citoyenneté européennes. Elle devrait être le symbole d'un dialogue accru.

 

La citoyenneté européenne doit, pour nous, être respectueuse de toutes les franges de la population qui la composent et doit respecter la diversité culturelle et religieuse sans créer de domination d'une religion sur une autre. Nous regrettons d'ailleurs que la laïcité ne soit pas mentionnée comme valeur cadre, qui est le socle sur lequel l'Europe s'est construite depuis les Lumières. Ce sont les valeurs de la laïcité qui ont mis l'Europe sur la voie du progrès qui respecte les diversités culturelles et religieuses.

 

Cela étant dit, il est indéniable que le Traité apporte certaines améliorations par rapport au Traité existant. L'extension de la procédure de la majorité qualifiée devrait faciliter le fonctionnement d'une Union de 27 États membres et le renforcement du rôle du Parlement européen et des parlements nationaux devraient aussi constituer un levier pour accroître le contrôle démocratique et la redevabilité des institutions de l'Union. L'élection du président de la Commission européenne par une majorité au Parlement européen irait également dans le même sens. Le droit d'initiative citoyenne permettrait aux citoyens européens de jouer un rôle plus actif dans le choix des politiques de l'Union européenne. Enfin, le fait de rendre la Charte des droits fondamentaux juridiquement contraignante est aussi une avancée non négligeable.

 

Malgré ces innovations, il importe de faire remarquer que le Traité marque cependant un statu quo et se trouve en deçà des revendications d'Ecolo et des Verts européens dans le domaine socio-économique et au niveau de la politique étrangère et de sécurité commune. La politique fiscale reste soumise à la règle de l'unanimité, cela ne facilite donc pas l'harmonisation vers le haut, la lutte contre le dumping fiscal ou encore une fiscalité écologique commune.

 

Pourtant, nous avons plus d'un défi important à relever. Il y a notamment celui de l'énergie et nous espérons que les dispositions de ce traité permettront de mieux y répondre. Ce paquet énergie décidé par la Commission est extrêmement important, même si nous l'aurions évidemment préféré plus ambitieux. Il importe de le faire aboutir dans les deux années à venir. Il ne sera pas facile de répartir ce travail et d'en faire un défi utile pour la société. Étant donné que ce traité inclut les problèmes climatiques, il devra aussi favoriser une politique européenne plus volontariste en matière d'énergie. Nous y serons d'ailleurs très attentifs.

 

Les lacunes du Traité de Lisbonne témoignent aussi du fait que, faute du consensus nécessaire, les innovations apportées par le texte se traduisent davantage par des améliorations institutionnelles ou procédurales, perçues par les opinions publiques comme étant de nature essentiellement élitiste et technocratique, que par des réponses concrètes aux attentes des habitants de l'Union de voir celle-ci jouer un rôle accru en matière de protection des droits sociaux et de réponses proactives aux défis posés par la globalisation économique. Mais les défis de la globalisation sont là, hyper présents. Il est indéniable que l'Europe d'aujourd'hui relève d'une logique néolibérale, favorisant les aspects économiques et financiers au détriment d'une politique sociale et environnementale forte.

 

Nous nous trouvons à un tournant qui se base sur l'idée dominante d'une concurrence libre et non faussée, sur la toute-puissance des règles du marché mais aussi sur un manque flagrant du contrôle démocratique que se doit d'exercer un parlement ainsi que le maintien de la règle de l'unanimité dans le domaine fiscal ou le domaine social.

 

Par ailleurs, la reconnaissance des partenaires sociaux dans le Traité semble plus limitée que dans le projet de Constitution européenne. Leur rôle semble désormais confiné aux questions de politique sociale au sens strict et non plus, formellement du moins, aux questions macro-économiques. Paradoxalement, une clause sociale horizontale est introduite dans le Traité qui vise à confronter toutes les politiques communautaires à une série d'exigences sociales. On verra donc dans la pratique si cela se concrétise.

 

Il importe de souligner également que la politique extérieure et de sécurité commune reste de nature essentiellement intergouvernementale. Il est préoccupant à cet égard de constater que le Traité ne prévoit pas de contrôle du Parlement européen ni de contrôle juridictionnel de la Cour de justice sur les mesures de recueil et de traitement des données personnelles dans le cadre de la mise en œuvre par les États de la politique extérieure et de sécurité commune, et ce contrairement au traitement des données à caractère personnel par les institutions de l'Union européenne et des États membres lorsqu'ils mènent des activités qui entrent dans le champ d'activités soumises à la procédure de codécision.

 

Au lendemain de la déclaration gouvernementale, une petite phrase de M. Leterme a failli me redonner confiance. En effet, nous avons pu découvrir que le gouvernement souscrit entièrement à l'ambition de développer une politique étrangère européenne complète et cohérente, en ce compris une politique de sécurité et de développement. Nous osons donc espérer que la Belgique aura à cœur d'avancer vers une vraie politique extérieure et une vraie diplomatie européenne.

 

En effet, tous les États membres ne sont pas favorables à une plus grande intégration. Il suffit de faire référence au nombre de dérogations obtenues par des États membres lors des négociations du traité modificatif pour se rendre à l'évidence que le nouveau traité n'est pas un traité constitutionnel bis. Ces dérogations soustraient notamment le Royaume-Uni et la Pologne à des obligations juridictionnelles en matière de protection des droits reconnus par la Charte des droits fondamentaux et risquent donc d'affaiblir la cohésion de l'édifice et l'égalité entre citoyens de l'Union.

 

Il importe de rappeler qu'à l'instar de la grande majorité des autres partis verts des pays membres de l'Union européenne, Ecolo a soutenu le projet de Traité constitutionnel par un "oui" de combat. Le groupe Ecolo-Groen! a donc décidé de voter en faveur de la ratification du présent Traité parce que nous restons convaincus qu'une Europe sociale et durable est possible. Si nous reconnaissons les limites du Traité de Lisbonne et que nous exigeons une Europe plus démocratique et transparente, une Europe sociale et du citoyen, nous ne pouvons nier les apports – surtout d'ordre institutionnel – par rapport au traité précédent.

 

Le statu quo n'apportera pas de solution à la situation actuelle. Pour les écologistes, il convient donc de favoriser une Europe forte et de poursuivre l'action pour obtenir une Europe sociale et environnementale apportant des réponses aux défis qui se présentent à nous. Nous insistons également sur le besoin de renforcer le dialogue social européen et le modèle social européen, tous deux en perte de vitesse.

 

La solidarité dans toutes ses dimensions constitue un préalable à un développement qui se veut durable et ne peut être relégué aux seules politiques sociales.

 

S'il est indéniable que le Traité se situe en deçà des attentes des écologistes pour ce qui concerne une Europe à même de répondre aux défis posés par la globalisation économique, il nous semble qu'il marque aussi la volonté de poursuivre l'intégration européenne.

 

En 2005, Écolo était favorable à la ratification du projet de Traité constitutionnel. Notre position n'a pas fondamentalement changé depuis car, si le texte actuel en perd l'esprit, il lui est fort similaire. Nous n'oublions pas pour autant le besoin de poursuivre le travail vers une Europe à l'image de l'écologie politique, solidaire, démocratique et transparente et où les objectifs sociaux, environnementaux et économiques vont de pair. De nombreux défis en matière sociale et environnementale notamment doivent encore être relevés. Nous y contribuerons tous, tout en soutenant l'idée européenne et son rapprochement avec le citoyen.

 

L'accord de gouvernement le promeut d'ailleurs et je cite: "Le gouvernement mettra l'accent sur la participation des citoyens au processus politique en promouvant le recours aux nouvelles méthodes participatives et spécialement les panels des citoyens et les consultations publiques en ligne."

 

Malheureusement, cette déclaration n'a été faite qu'il y a trois semaines. Elle ne paraît pas impliquer un changement d'attitude du gouvernement qui ne semble pas vouloir passer de la parole aux actes en proposant une consultation publique sur le Traité de Lisbonne. Nous voterons donc aujourd'hui sans que ce traité ne constitue un exemple de participation citoyenne. Dommage!

 

Enfin, pour Écolo-Groen!, la ratification de ce traité marque le début et non la fin d'un processus qui permettra d'en améliorer le contenu dans les années à venir. C'est pourquoi, dans l'ensemble de nos votes qui seront positifs, nous marquerons symboliquement le coup par une abstention dans chaque composante linguistique. Cette abstention signifiera un oui, un oui de combat, un oui, mais un oui d'impatience. Nous voterons donc ce traité avec un enthousiasme modéré, mais avec beaucoup de volontarisme et de détermination.

 

02.11  Herman De Croo (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijnheer de staatssecretaris, goede collega's, het is lang geleden. Ik moet aan de nieuwe situatie nog even wennen, misschien jullie ook. Het is negen jaar geleden dat ik in een parlementair debat vanaf dit spreekgestoelte tot de Kamer mocht spreken. Dat is bijna een vierde van mijn parlementair leven, maar ik moet zeggen dat ik tijdens de andere drie vierden er ruimschoots gebruik en misbruik van heb gemaakt.

 

Ik weet, mijnheer de voorzitter, en de Kamer weet het ook, dat dit verdrag zal worden goedgekeurd. Men kan vragen stellen bij de reacties over de inhoud van het debat. Ik heb mijn uiteenzetting in enkele delen opgebouwd: eerst een captatio benevolentiae – dat kennen de voorzitter en ikzelf zeer goed – met twee kleine voorbeelden, iets over het verdrag zelf, iets over de regio's en hun rol in Europa, ook wat ik denk over de mogelijkheden en de rol die de Benelux zou kunnen spelen met het nieuwe verruimde Europa, en dan de rol van Europa tegenover ons land. Ik zal eindigen met de ziel van Europa, mijnheer Van den Eynde. Die zal ik niet vergeten.

 

Collega's, ik geef twee klein voorbeelden. Er is de energiebevoorrading van Europa en de rol die bijvoorbeeld Rusland speelt. Vanmorgen nog hebben wij in de verenigde commissies voor de Landverdediging en voor de Buitenlandse Betrekkingen een debat over de relatie tussen Rusland en de NAVO mogen beluisteren. Wat zouden wij zijn als wij verdeeld, apart met dat grote land zouden onderhandelen? Onze energiebevoorrading gaat over Rusland. Dit land heeft de grootste aardgasreserves ter wereld, de op een na grootste steenkoolreserves en staat op de achtste plaats voor de aardoliereserves.

 

Een kijkje op de Congressional Research Service Reports toont aan dat Rusland gas levert: aan Duitsland voor 39%, aan Italië voor 31%, aan Frankrijk voor 24%, aan Oostenrijk voor 69%, aan Polen voor 43% en aan Griekenland voor 82%. Een aantal landen hing af van het vroegere Russische imperium: Hongarije met 64%, Tsjechië met 77%, Slovakije met 99%, Polen met 43%, Finland met 98% en natuurlijk de andere landen van de Baltische omgeving met 100%.

 

Ik weet uiteraard zeer goed dat omgekeerd de handelsbetrekkingen tussen dat grote land en ons continent omvangrijk zijn. Beeldt u zich echter in dat een kwart van de bevoorrading van deze noodzakelijke energie in Europa door Rusland wordt geleverd.

 

Mochten er geen handelsbetrekkingen zijn tussen Europa en Rusland – ter waarde van 166 miljard – dan zouden wij niet de macht hebben om te vragen dat wij als handelspartner van dit land, met 53 procent van de handel van Rusland, eendrachtig en tezamen een rol kunnen spelen.

 

Vergeet het eerste voorbeeld niet, dat onderstreept hoe strategisch en krachtig de plaats van Europa kan zijn.

 

Het tweede praktische voorbeeld – mevrouw heeft er daarstraks over gesproken – is de klimaatverandering. De strijd tegen de klimaatverandering vormt in het Verdrag van Lissabon een doelstelling van het Europees milieubeleid. Het gaat veel verder dan alleen de bezorgdheid om een gezond, aanvaardbaar klimaat. Het verslag van de hoge vertegenwoordiger Solana en van de Commissie, dat hier in Brussel op de Raad is bekendgemaakt, toont de strategische gevolgen van een dergelijke situatie aan, op het vlak van stabiliteit en veiligheid, en de rol van betekenis die Europa door preventie in het oplossen van deze conflicten kan spelen.

 

Men berekent in dat document dat de wereldgemeenschap naar schatting 20 procent van haar globale bbp per jaar zou verliezen als we de zaken op hun beloop laten en één procent als men geconcentreerd zou ageren. Als men de strategische gevolgen van de klimaatverandering beschouwt, moet men dan, net zoals in het eerste domein – de relaties tussen Rusland en Europa inzake energie – wachten om een krachtdadige, eendrachtige politiek naar voren te brengen?

 

Die twee voorbeelden, naast de honderden die men kan kiezen – van landbouw tot sociale aangelegenheden – tonen aan hoe brandend actueel Europa voor ons aan het worden is.

 

Ik weet wel, mijnheer de minister, dat er vooruitgang is in het Verdrag van Lissabon. Er zijn nieuwe instrumenten, die mogelijkheden scheppen die men vroeger niet had. Het is complex. Ik weet dat er een president komt en een hoge vertegenwoordiger voor het buitenlands beleid. In zekere mate is er ook een grote stijging van de macht van het Europees Parlement, dat de vertegenwoordiging van Europa op een democratische wijze naar voren brengt. Dat is goed. Ik weet ook dat een aantal mogelijkheden, waaraan wij zo gehecht waren en waarbij België een uitstekende rol heeft gespeeld in het verlaten van het vetorecht, opvallend zijn.

 

Drieëntwintig materies, de grondslag voor het Europees beleid, hebben nu een gekwalificeerde en weliswaar ingewikkelde meerderheid nodig om veranderingen en aanpassingen te concretiseren. Het gaat over asiel, migratie, ondersteuningsmaatregelen op het vlak van misdaadpreventie, de niet-operationele maatregelen inzake politionele samenwerking Europol-Eurojust en enkele belangrijke facetten van ons dagelijks leven.

 

Door dat Verdrag wordt opnieuw de eenparigheid weggecijferd in 21 belangrijke bijkomende doelstellingen zoals een communautair milieubeleid, socialezekerheidsmaatregelen, vrij verkeer van werknemers in loondienst, enzovoort.

 

Lissabon is een stap vooruit waardoor we ter zake zeker en vast over nieuwe mogelijkheden kunnen beschikken, hoe complex en hoe moeilijk de zaak ook is.

 

Er zijn natuurlijk duistere punten in dat Verdrag. Het Handvest van de grondrechten vormt geen onlosmakelijk onderdeel van het Verdrag ondanks het feit dat het wel dezelfde kracht zou hebben, maar de vele opt outs – en ik heb daarnet de toespraak van collega Boulet gehoord – van Polen en het Verenigd Koninkrijk onthullen een wederzijdse gebrekkige inzet van die landen op dat vlak.

 

Er is te weinig communautaire methode inzake buitenlands beleid, fiscaliteit en sociale zaken. In tegenstelling tot de Grondwet die we hier, wellicht met een gelijkaardige meerderheid, hebben goedgekeurd, zien wij dat het een amendering is van bestaande verdragen, en dus ingewikkeld en weinig leesbaar. Er is ook geen erkenning als dusdanig van de landen met sterke regio’s.

 

Ik wil een aantal zaken zeggen over die regio’s. Er zijn in Europa 74 regio’s met wetgevende bevoegdheden, sterke regio’s genoemd. België, Oostenrijk, Duitsland, Italië, Spanje, Finland, Portugal en het Verenigd Koninkrijk zijn 8 landen op 27 die bestaan uit de 74 sterke regio’s die vandaag gegroepeerd zijn in het Comité van die regio’s.

 

Dat Comité heeft slechts een consultatieve rol in het wetgevend proces van Europa en telt 344 leden. Ik herinner mij een recent debat in Straatsburg, waar ik nationale parlementen mocht vertegenwoordigen, met aan de andere kant de regio’s. Daarbij waren bijna alle provincies van Nederland aanwezig en zij maken dus deel uit van die 344 regio’s die niet die sterkte, die draagkracht en die wetgevende bevoegdheden hebben van degene die wij goed kennen.

 

Tezelfdertijd wens ik een vraag te stellen, mijnheer de minister, over een van de punten, een van de verklaringen van België. Het gaat over verklaring 51 over de nationale parlementen. Wij hebben – terecht – vermeld dat vóór dat verdrag de nationale parlementen die worden vernoemd, ook worden verstaan als zijnde niet alleen de federale assemblees of assemblees op federaal niveau, maar ook die van Gewesten en Gemeenschappen. De draagwijdte van zo'n verklaring is per definitie unilateraal. Het is te wijten aan onze eigen constructie dat wij inspraak kunnen geven aan de sterke regio's die ook de onze zijn.

 

Waarom moet een verdrag zoals dit naar alle Parlementen worden gestuurd om goedgekeurd te worden? Welnu, omdat geen onderscheid gemaakt kan worden in de bevoegdheden van federale, gemeenschaps of gewestelijke aard. Dusdoende, voor alle zekerheid, zijn wij in staat om een volledige goedkeuring, van het eerste tot het laatste artikel, naar voren te brengen.

 

Mijnheer de voorzitter, ik moet ook zeggen dat wij het enige federale land zijn waar de mogelijke vetorechten of de mogelijke rechten tot het terugbrengen van het debat op het Europees niveau, is ingedeeld onder de Gewesten of de Gemeenschappen bij een soort verdrag, een afspraak, die de Raad van State om zekere redenen niet voldoende acht.

 

Tegelijkertijd is er echter iets belangrijker, namelijk de rol van Benelux in dat Europa van morgen. Als men de kracht bekijkt van de drie landen van de Benelux, alleen maar naar het gewicht in de besluitvorming voor een meerderheid, hebben wij dertien stemmen in Nederland, twaalf in België en vier in Luxemburg, samengeteld negenentwintig stemmen. Dat zijn zo veel stemmen als Duitsland, Frankrijk, Italië en het Verenigd Koninkrijk. De Benelux weegt zwaarder dan Polen en Spanje. Daarenboven – de heer Tommelein, die Benelux goed kent, heeft het me daarnet nog eens uitgelegd –, mochten wij één economische unie zijn in de echte zin van het woord, dan zijn wij lid van de G8.

 

Ik weet dat deze regering de banden met Nederland en met Luxemburg aansnoert, en terecht. In een stemming kunnen wij qua gewicht, naar inwoners en landenaantallen, dankzij de 27,5 miljoen inwoners, 5,5% van het totaal uitmaken dat Europa vandaag de dag telt. We kunnen dus een rol spelen die kapitaal is.

 

Mijnheer de minster, ik nodig u er dus toe uit – ik weet dat u dat doet – alle voorbereidingen op Europees vlak door de Benelux-ministers te laten uitwerken, hetgeen vandaag de dag reeds het geval is. Er zijn position papers over een aantal beleidsdomeinen – des te beter. Er is een as van de ministers van Buitenlandse Zaken die mekaar ontmoeten. De vakministers komen samen. Collega's, laten wij pleiten, wetend dat het verdrag van de Benelux in zijn verlengingsfase is gekomen, dat die kracht van de Benelux in Europa een bijkomende rol zou kunnen spelen.

 

Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de uitbreiding van Europa kan voor ons een aantal opportuniteiten stellen. We kunnen denken met de kleine 500 miljoen Europeanen die we zijn dat we een soortelijk gewicht zullen uitoefenen in de grote debatten van deze wereldpolitiek inzake energie, invloed, globalisering. Ik denk dat dit niet voldoende zal zijn. Ik ben de innige overtuiging toegedaan, met alle nuancering dezer, dat het soortelijk gewicht van Europa nog moet verruimen, niet alleen voor de vrede in de Balkan. We zullen ook speciale contacten en banden moeten uitwerken met Turkije en voorbij Turkije naar de Kaukasus, de plaats misschien waar in de toekomst alles wat in de wereld gebeurt, zal ontstaan en beslecht kunnen worden. Ik moet ook zeggen, mijnheer de minister, dat de houding van België ter zake boeiend, positief en door mij als ondersteunend wordt ervaren.

 

Misschien, mijnheer de voorzitter, enkele woorden over Europa en ons land. Mocht men de cijfers bekijken van wat is ingebracht, ook materieel, door de Europese instellingen, en wat de afgeleiden hiervan zijn en de aantrekkingskracht dezer in onze hoofdstad en in alles wat het omringt, zouden we, mijns inziens, grote ogen opentrekken inzake de concrete invloed van dit Europa. In de bijbel spreekt men van de toren van Babel, maar die bestaat: die leeft in Brussel. Men heeft hier een ongelofelijke aantrekkingskracht die maakt dat Brussel meer diplomaten telt dan postoversten in Washington. Men heeft hier meer dan 1.750 internationale belangenorganisaties, Europese federaties en ngo’s allerhande. Men heeft hier vier Europese scholen, tien internationale scholen en Brussel is de vierde congresstad van Europa.

 

Op materieel vlak - ik verwijs naar de ontledingen die minister Vanhengel maakte voor de Brusselse gemeenschap en het Brussels Gewest -, is de inbreng, de aantrekkingskracht, de zuigkracht die rechtstreeks en onrechtstreeks door Europa hier in Brussel wordt uitgeoefend, goed voor meer dan een miljard oude Belgische franken per werkdag

 

En dan, mijnheer Van den Eynde, wil ik komen tot wat u noemde de ziel van Europa. De ziel van Europa, collega’s, dan zie ik voor ogen de geschiedenis: 1870, oorlog Duitsland-Frankrijk. Ik zie voor ogen de geschiedenis: 1914-1918, in een zekere mate opnieuw Duitsland en de anderen. En ik heb voor ogen de dramatische omstandigheden van 1939-1945, opnieuw in een zekere mate Duitsland en de rest van Europa. En ik heb ook voor ogen wat er is gebeurd met de zes miljoen joden, tziganen en mensen die een andere geslachtsgeaardheid hadden. Vermoord, door Europeanen die waarschijnlijk ook op piano Beethoven konden spelen en misschien Schiller en Goethe lazen.

 

Dat Europa van de haat, dat Europa van het gevecht, dat Europa van de verscheurdheid, dat Europa van de vernedering, dat Europa van het racisme, dat bestaat niet meer. Mijnheer Van den Eynde, als dat alleen het resultaat zou zijn geweest, dat wij vandaag die vrede hebben, dat u vandaag zonder enige controle kunt gaan van Stockholm naar Kathena, dat we Schengen hebben, dat we een gemeenschappelijke munt hebben, de euro, terwijl de Amerikanen vijftig jaar nodig hebben gehad om hun dollar te maken, als dat niet de moeite loonde om Europa te maken, dan weet ik niet welk project hier moet worden gedragen.

 

02.12  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik heb twee opmerkingen.

 

Eerst en vooral heb ik de heer De Croo daarnet met dermate veel vuur de Benelux horen verdedigen dat ik eruit concludeer dat hij, net als ik, spijt heeft van het feit dat men ooit België heeft uitgevonden.

 

Ten tweede, wat de ziel van Europa betreft, moet ik zeggen dat ik ontroerd ben wanneer iemand van de obediëntie van de heer De Croo het woordje ziel in de mond neemt. Uit de rest van de uitspraken die hij deed, blijkt echter dat hij toch nog niet echt vertrouwd is met het onderwerp. Mijnheer De Croo, de ziel van Europa, dat is niet die oorlog, dat was anti-Europees, dat is niet die haat. De ziel van Europa – ik heb het daarstraks zelf gezegd maar u hebt het niet willen horen – is vanuit de verscheidenheid samen een beschaving opbouwen. Dat hebben we tweeduizend jaar lang gedaan, met vallen en opstaan. We hebben een eigen beschaving, een beschaving die haar waarden heeft en die een ziel heeft. Dat hebt u niet begrepen want uw Europa is de geldclub, de geldclub en alleen de geldclub.

 

02.13  Herman De Croo (Open Vld): Ik ben geen tiers-mondiste, u weet dat. Ik ga ook iets slecht zeggen over Europa, want ik moet objectief kunnen blijven. Welnu, het is inderdaad juist dat er vandaag armen zijn in de wereld of dat er vandaag twee miljard mensen per dag minder verdienen dan de steun die men geeft per kop rund op de Europese landbouwmarkt. Tezelfdertijd slaagt men er echter in om met 1% van het bnp, de Europese machine te laten draaien en een gemeenschappelijke munt te hebben, evenals gemeenschappelijk onderzoek, een Barcelona-proces, een Lissabon-proces en ziet men dat vandaag jongeren in plaats van tegen elkaar heil of foert te roepen samen kunnen gaan studeren en samen projecten kunnen ontwikkelen. Als dat niet de ziel van Europa is, waar moet men de ziel van Europa dan gaan vinden?

 

Meer nog, mijnheer Van den Eynde. Als er in deze wereld een natie is – ik noem het een natie en een dag zullen de Verenigde Staten van Europa bestaan – die zich buigt over de landen van armoede, die voor ontwikkelingssamenwerking een genereuze politiek ontwikkelt, die probeert te waken over de premies van de beschavingsverzekering – dat is overigens wat de hulp aan ontwikkelingslanden moet zijn – dan wordt dit ook waargemaakt door Europa.

 

Tussen de grote blokken China, Rusland, de Verenigde Staten van Amerika – waarover daarstraks ook met hardheid werd gesproken – wordt een eigen weg gezocht, vanuit een humanisme dat uiteraard spruit uit onze oorsprong, dat gemengd is met heel het verleden, met het vallen en opstaan. Wij hebben ook honderd jaar gevochten onder religies, ten bate van dezelfde god. Wij hebben het recent nog gedaan in Noord-Ierland. Dat imago, dat nieuwe beschavingmodel, dat zijn generositeit naar voren brengt en dat ook een evenwicht probeert te creëren tussen de blokken van deze wereld, als dat niet de ziel is van Europa!

 

Mijnheer Van den Eynde, ik ben een Europeaan. Ik ben erg overtuigd. Ik hoop dat Europa deze missie, deze opdracht, deze democratische ingesteldheid, deze krachtdadigheid mag ontwikkelen. Daarvoor wil ik, mocht het nodig zijn, nog een tijd op dit spreekgestoelte blijven. (Applaus)

 

02.14  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Collega De Croo zegt dat het prachtig is dat jongeren die elkaar gevonden hebben samen studeren. Inderdaad, maar u hebt niets uitgevonden, mijnheer De Croo. Dat gebeurde al in de renaissance. Het gebeurde zelfs al in de middeleeuwen. Daar is niets nieuw aan. Het is zeer goed dat het nu opnieuw gebeurt, maar dat is niet de revolutie, zoals u ze voorstelt.

 

02.15  Herman De Croo (Open Vld): (…) In de renaissance werden nog mensen verbrand voor hun opinies, niet in het Europa van vandaag.

 

02.16  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): (…)!

 

02.17  Daniel Ducarme (MR): Monsieur le président, je constate que notre collègue, M. De Croo, n'a pas perdu la main pour lancer un débat. Au moment où nous devions parler de la ratification du Traité de Lisbonne, nous voilà revenus à la période de la Renaissance. Seul Herman De Croo est capable de réussir ce tour de force. Mais je constate qu'il nous a aussi livré une première. En effet, je m'apprêtais à dire combien je me réjouissais du grand changement intervenu entre la tenue de la réunion de commission et celle de la séance plénière. Si nous avions un ministre, lors de nos travaux en commission, ils étaient ici au nombre de deux. Mais ce qui se remarque particulièrement, c'est que nous sommes passés de un à deux pour ne plus en avoir du tout en séance plénière pour l'instant. C'est sans doute un des effets de l'intervention historique d'Herman De Croo.

 

Je voudrais dire à notre collègue, Juliette Boulet, que je comprends sa réaction lorsqu'elle indique qu'il est pour le moins singulier qu'un vote de cette importance ne soit pas précédé d'un débat plus large. Certes, la société civile aurait peut-être pu apporter des éléments divers à ce débat, mais il n'a pas eu lieu. Mais j'ai le sentiment que ce débat, même s'il est relayé par les médias, est insignifiant et en rapport avec la grande signifiance du Traité que nous allons effectivement voter. C'est ce qui est particulier. Lorsque l'Europe est en pleine crise, chacun insiste sur l'élément de crise et les grands débats, de même qu'une médiatisation importante, sont à l'honneur. Mais quand l'Europe marque des pas positifs, la plupart du temps, on n'en parle pas nécessairement à suffisance. C'est très certainement le cas de notre pays. Ce peut être un élément heureux par rapport à la dynamique que nous connaissons, mais c'est surtout l'avenir qui permettra d'avoir des débats plus fondamentaux.

 

Monsieur le président, en évoquant le Traité de Lisbonne, on ne peut passer sous silence le fait que, par rapport à la Constitution telle qu'elle avait été préparée par la Convention européenne, il y a quand même un certain nombre de reculs. D'aucuns prétendront qu'il ne s'agit pas de reculs importants. L'on n'a retiré que les symboles. Certes, on a retiré, à l'initiative de certains grands pays de l'Union, des symboles tels que le drapeau européen, l'hymne européen, la devise européenne. Si, dans le processus lent de construction européenne, ce n'est pas important, il convient néanmoins de regretter la disparition de tels symboles.

 

En tout cas, le plus paradoxal est de constater que la devise retenue par les conventionnaires selon laquelle "l'Europe pouvait se faire unie dans la diversité", même ce propos "unie dans la diversité" ne se retrouve pas dans le Traité. Ainsi, l'Union européenne progresse incontestablement, mais elle continue aussi au rythme de la volonté non pas intergouvernementale mais internationale entre certains de ses pays et très certainement les grands pays. Cela signifie qu'il nous faut rester très vigilants et éviter, dans les prochaines années, une construction européenne qui se concentre uniquement sur certains points ne lui permettant pas de compter en tant qu'unité pleine, entière et solidaire dans le concert international.

 

Ce que je regrette le plus – et nous nous en sommes entretenus en commission parlementaire, monsieur le ministre des Affaires étrangères – c'est que d'autres points beaucoup plus importants ne soient pas repris explicitement. Le premier, c'est que le terme de "loi" au niveau européen n'a pas été gardé. Le deuxième, que la notion de primauté du droit européen par rapport aux droits nationaux n'apparaît pas directement dans les textes. Le troisième, et j'y reviendrai, que la Charte des droits fondamentaux ne se trouve actuellement toujours pas dans le dispositif tel qu'il a été retenu et que nous allons voter dans les parlements des 27 pays membres de l'Union.

 

Voilà des points sur lesquels nous devons rester beaucoup plus attentifs que sur les points relatifs aux symboles, d'autant que cette notion de loi et cette notion de primauté du droit européen se trouvent dans les protocoles annexes du Traité et qu'il conviendra aux institutions européennes et aussi à la volonté des gouvernements nationaux d'intervenir afin que du concept même d'inscription dans un protocole on en arrive à les retrouver, dans le meilleur délai, au niveau du dispositif des institutions européennes. J'insiste pour ce qui me concerne avec cette référence à la loi. Au moment où la phase pleinement opérationnelle du Traité de Lisbonne entrera en application, c'est-à-dire en 2014, il serait bien que le protocole annexe faisant référence à la loi et à la primauté du droit européen puisse se retrouver.

 

Ceci étant, je ne veux pas, pour ce qui me concerne – et c'est la volonté de ma famille politique – considérer que ce traité serait pour le moins un recul. Ce n'est pas un recul: c'est une avancée qui doit effectivement permettre à l'Europe de mieux travailler. Sur le plan institutionnel en tant que tel, je considère que cette avancée est significative dans la mesure où tous les problèmes institutionnels rencontrés par l'Europe depuis le Traité de Maastricht, avec les difficultés du Traité de Nice, se retrouvent aujourd'hui pleinement résolus.

 

Brièvement, je citerai dix points fondamentaux pour fonder ce socle nouveau à partir de la ratification du Traité.

 

1. Un président permanent à l'Union européenne sera élu par ses pairs et officiera pendant deux ans.

 

2. Le vice-président de la Commission sera en charge des Affaires extérieures et sera appelé Haut représentant pour la Politique étrangère. Même si on ne parle plus, à l'initiative des Britanniques, de ministre, je pense que cette fonction sera déterminante.

 

3. À partir de 2014, le nombre de commissaires sera réduit à deux-tiers des États membres.

 

4. Nous enregistrons dès à présent le passage de plusieurs thèmes centraux de l'unanimité à la majorité qualifiée.

 

5. La majorité qualifiée sera acquise selon un système de double majorité: 55% des États membres représentant 65% de la population. Ce système, bien qu'il n'entre en vigueur qu'en 2014, sera bien évidemment potentiellement bloqué jusqu'en 2017 avec ce qu'on appelle, à l'initiative des Polonais, le "compromis de Ioannina" mais soyons tout de même conscients du fait qu'avoir retenu des clés telles que celles-là constitue pour la prise de décision européenne un plus important.

 

6. La possibilité pour neuf États membres de composer des coopérations renforcées et j'y reviendrai sur la politique de défense.

 

7. Le nombre d'eurodéputés passant de 785 à 750 mais avec un pouvoir extrêmement renforcé en matière de codécision pour le Parlement européen.

 

8. Les parlements nationaux – Herman de Croo en a parlé; bien que je sois moins optimiste que lui, j'y reviendrai aussi – pourront critiquer une proposition de la Commission, peut-être exiger que celle-ci revoie sa copie. Le tout est de savoir si cet élément ne restera pas lettre morte.

 

9. Le rôle du Comité des Régions est confirmé, ce qui me paraît un point important, surtout pour un pays comme le nôtre.

 

10. Le droit de pétition est reconnu sur le plan européen, ce qui est important pour l'articulation citoyenne.

 

Rien que ces dix points me paraissent essentiels en termes de progrès. Tout qui s'intéresse à la dimension européenne sait qu'il y a deux ou trois ans, le scepticisme eut été de mise quant à l'existence d'un Traité de Lisbonne soumis à ratification des parlements nationaux et contenant ces dix points. Pour moi, ce sont des éléments essentiels pour la ratification de ce traité. J'ose me réjouir de l'apport important de la Belgique dans ce processus. Pourquoi ne pas rappeler que si ce vote intervient aujourd'hui, c'est grâce à la volonté de la présidence belge de lancer cette mécanique. Nous n'aurions pas eu cela sans la déclaration de Laeken. Quand vous lisez des travaux parlementaires dans d'autres pays de l'Union ou que vous rencontrez des collègues de ces pays, vous vous rendez compte que la déclaration de Laeken a été un moment extrêmement important.

 

Permettez-moi un clin d'œil en direction du groupe Ecolo-Agalev – et j'emploie volontairement son ancien nom, non par nostalgie mais pour rappeler leur présence au gouvernement au moment de cette déclaration de Laeken. Vous devez également vous réjouir et voter avec beaucoup d'allant un tel texte car c'est grâce à un gouvernement belge auquel vous participiez que ce processus a été lancé.

 

(…): (…)

 

02.18  Daniel Ducarme (MR): Oui, c'est vrai, les socialistes n'en étaient pas … mais tout change, vous l'avez remarqué! Ils n'ont rien à voir dans la réussite de cette opération!

 

02.19  Yvan Mayeur (PS): (…)

 

02.20  Daniel Ducarme (MR): Non, Monsieur Mayeur, je n'ai pas besoin d'aspirine et, fondamentalement, j'ai moins fréquenté les hôpitaux que vous. Je voudrais simplement vous dire que l'élément le plus déterminant, et sur lequel on n'insiste peut-être pas suffisamment, est que la ratification de ce Traité va induire une extraordinaire modification sur le plan institutionnel. Le pouvoir qui sera celui du prochain Parlement européen sera extrêmement important pour le gouvernement de l'Europe. Le fait que le Parlement européen ait une responsabilité plus forte et élargie concernant le choix du président de la Commission, le choix du commissaire, le contrôle de ce vice-président qui sera chargé de la politique extérieure va changer radicalement la façon dont les enjeux européens devront être présentés à la population. Si nous n'avons pas eu de consultation par rapport au Traité, il y aura en tout cas une consultation qui sera majeure, celle des élections européennes de juin 2009 où il faudra voir comment on pourra faire émerger des majorités au Parlement européen pour déterminer le contenu des politiques.

 

Dire aujourd'hui que le Traité ne permet pas de dynamiser une politique comme celle de l'environnement et du climat, c'est vrai; dire qu'on ne revoit pas sur le fond toute la stratégie de croissance au niveau de Lisbonne, c'est vrai; dire qu'on n'a pas suffisamment d'éléments concrets par rapport au droit des personnes, à l'évolution du droit pénal et du droit civil sur le plan européen, c'est vrai; dire que nous ne savons pas où nous allons en politique de défense, c'est également vrai; mais l'enjeu de juin 2009 sera suffisamment déterminant pour savoir quel est le contenu que l'on veut mettre dans ces politiques. Le débat que nous avons connu au plan européen et qui a été relayé dans ce Parlement, dans une matière aussi importante que celle des services, et notamment des services publics, se retrouvera au cœur du dispositif.

 

Qui sera président de la Commission? Quels seront les commissaires? Sur quelles politiques seront-ils investis pour conduire la Commission européenne pendant les cinq années qui suivront 2009? Voilà où sera l'enjeu.

 

Je crois qu'il est extrêmement important d'être bien conscient que le Traité est une chose mais la mécanique politique qu'il induit devra effectivement nous conduire à nous impliquer plus fortement dans le cadre de cette politique au plan européen.

 

Monsieur le président, je crois que tout ce qui touche au contrôle parlementaire sera aussi important pour les parlements nationaux que ce l'est pour le Parlement européen. Je ne crois pas que le dispositif actuel, avec la présence des parlements nationaux tous les six mois à cette réunion dite de la COSAC, soit fondamentalement à la hauteur de ce que le Traité implique. Le Traité va donner un pouvoir beaucoup plus important aux parlements nationaux. Ce pouvoir, dans le cadre de la subsidiarité, les parlements nationaux vont devoir l'utiliser. Sommes-nous bien conscients du fait que l'utilisation de ce pouvoir doit impliquer des modifications dans l'organisation de nos débats? D'autres pays, comme la France ou l'Allemagne, se préparent aujourd'hui, avec leurs parlements nationaux, à mettre des procédures en place permettant de donner quitus, si ce n'est tous les ans, certainement tous les six mois, aux propositions émises par la Commission européenne dans des sujets qui pourraient revenir dans le cadre de la subsidiarité.

 

Je crois que réfléchir au niveau du Parlement belge et certainement de la Chambre sur un renforcement du système de contrôle dans le cadre de cette subsidiarité est essentiel si nous voulons faire avancer ce processus d'intérêt à l'Europe et si nous voulons éviter qu'il n'y ait des dérives dans le cadre européen. Envisager une initiative parlementaire au niveau de la Chambre nous permettant de travailler beaucoup plus sous forme d'une délégation nationale par rapport aux problèmes européens plutôt que sous la forme du comité d'avis tel que nous le connaissons aujourd'hui me paraît essentiel. Si nous en restons à un comité d'avis qui se contente d'organiser de temps à autre ce que l'on pourra appeler des formes de colloques par rapport à la problématique européenne, nous ne remplirons pas notre devoir démocratique. En revanche, si nous nous organisons en termes de délégation contrôlant l'ensemble des sujets avec, comme cela existe aujourd'hui dans les commissions parlementaires, le rôle d'une forme d'ombudsman européen observateur devant faire le rapport, je crois que nous pourrons être efficaces.

 

Pourquoi ne pas envisager d'avoir deux fois par an un débat au niveau du Parlement reprenant l'ensemble de ces sujets? Il faut qu'il y ait un rapport de manière à ce que chaque ministre – pas uniquement le ministre des Affaires étrangères et le ministre en charge de la préparation de la présidence belge mais l'ensemble des ministres en fonction de leurs compétences – puisse nous dire la position défendue dans les Conseils des ministres spécialisés. Sur cette base, il faut avoir ce que j'appelle un débat, un vote sanction, faisant en sorte de faire vivre le débat démocratique au niveau du Parlement européen. C'est une hypothèse que je lance. Il peut y en avoir d'autres mais j'estime que poser aujourd'hui, au moment du vote de ratification du Traité, la question de l'organisation de nos travaux pour garantir un bon contrôle démocratique est un point important.

 

02.21  Karel De Gucht, ministre: Monsieur le président, en ce qui concerne les prises de position du gouvernement fédéral et parfois aussi des gouvernements des entités fédérées, je tiens simplement à ajouter que, dans les Conseils des ministres spécialisés, il y a une coordination appelée "B11" qui fixe les positions. Ces positions sont donc connues avant même qu'elles ne soient prononcées dans les conseils respectifs. Monsieur Ducarme, vous avez cependant tout à fait raison de dire que le Parlement devrait s'organiser de manière à suivre cela de manière plus efficace. Néanmoins, les positions sont connues. C'est d'ailleurs parce qu'elles sont connues que vous serez en mesure les contrôler.

 

02.22  Daniel Ducarme (MR): Monsieur le ministre, je considère votre intervention comme positive. En effet, si cela se fait au niveau des exécutifs, cela ne se fera pas au niveau des parlements.

 

Vous faites souvent l'objet de questions ou d'interpellations dans ce Parlement alors que les matières traitées ont déjà été tranchées au niveau gouvernemental. C'est la raison pour laquelle j'estime qu'un travail en amont et qu'une coordination en la matière entre le Parlement et le ou le(s) gouvernement(s) sur ce point peuvent être positifs.

 

J'en arrive ainsi à un dossier qui suscite chez moi une certaine inquiétude. Je veux parler du développement de la politique de défense.

 

Quand on examine le Traité, on remarque qu'en matière de défense, un certain nombre de compétences reviennent incontestablement à l'Union européenne sous le contrôle du Parlement européen. On remarque également qu'un deuxième lot reste exclusivement de la compétence nationale et qu'un troisième lot relève de la compétence intergouvernementale.

 

Aujourd'hui, le Parlement européen s'est auto-décrété compétent pour le contrôle démocratique de l'ensemble de la politique de défense. Un vote interviendra d'ailleurs sur un rapport du Parlement européen en séance plénière de ce parlement, en juin prochain. Dans ce rapport, le Parlement européen stipule que les parlements nationaux seront consultés, mais que l'essentiel du contrôle lui revient.

 

Selon moi, cela représente un danger. En effet, comment envisager une présence significative de l'Europe sur différents théâtres d'opération au niveau international? Comment envisager la sécurité des Européens en Europe ou établis en dehors de l'Europe s'il n'existe pas un véritable système de contrôle démocratique liant non seulement le Parlement européen et les autres institutions européennes, mais aussi les parlements nationaux?

 

Dans un domaine tel que celui-là, il est essentiel d'envisager une forme de "proactivité", au-delà du vote du Traité, pour ne pas se retrouver confrontés à un certain nombre de politiques majeures lorsqu'il faudra décider d'intensifier une présence non pas seulement de l'Europe de la défense mais aussi des armées nationales sur l'un ou l'autre terrain d'opération, ou encore lorsque nous verrons émerger – et il est clair que cela arrivera – une force particulière de défense européenne à l'initiative d'un nombre limité de pays, ce que l'on appelle déjà le G6, à partir de mises en œuvre voulues notamment par le gouvernement italien en relation avec les suites du Sommet de Saint-Malo dont l'anniversaire aura lieu dans peu de temps. Quelle sera, à ce moment-là, notre place? Quelle sera la place des plus petits pays?

 

Comment compterons-nous et quelle est l'attitude que nous pourrons développer?

 

L'ouverture prochaine du débat sur la problématique de l'Afghanistan et le fait de savoir si l'on envisage au niveau européen une intervention d'appui sur le plan des structures démocratiques plutôt que simplement une présence renforcée montrent combien il importe d'envisager un certain nombre d'adaptations, de façon à lier les parlements nationaux.

 

J'en viens à présent à un point essentiel, qui touche à la dimension individuelle pour le respect des Européens dans leurs droits personnels. Ce n'est pas rompre le cordon sanitaire pour un démocrate que de s'adresser au Vlaams Belang. J'ai entendu les propos qui ont été tenus. J'ai surtout essayé de décoder, tant en commission qu'en cette enceinte, les raisons qui me paraissent les plus fondamentales à vos yeux pour refuser un vote tel que celui-là. Vous avez fait écho au droit européen en ce qu'il pouvait intervenir pour la défense des droits individuels des Européens. La raison fondamentale de votre rejet ne se trouverait-elle pas là? Je voudrais vous dire que le Traité ne sera pleinement opérationnel qu'à partir du moment où nous aurons posé un certain nombre d'actes, parmi lesquels figure certainement l'adhésion de l'Union européenne et de la Communauté européenne à la Convention européenne des droits de l'homme.

 

La semaine prochaine, le Conseil de l'Europe devra voter un rapport qui demande explicitement la ratification par l'Union européenne, par les parlements nationaux d'un acte faisant en sorte que les mécanismes de la Convention européenne des droits de l'homme soient pleinement applicables dans le cadre de l'Union européenne. Cela signifie, sur la base d'un arrêt rendu par la Cour européenne le 13 mars 2007, que la Charte des droits fondamentaux, telle qu'elle n'est pas reprise aujourd'hui dans le Traité, pourra faire partie de l'ordre juridique au niveau de l'Union européenne.

 

Je m'en réjouis! J'espère que, le plus rapidement possible, nous aurons un tel vote.

 

L'article 21 de cette Charte des droits fondamentaux, tel que publié au "Journal officiel des Communautés européennes", stipule qu'"est interdite toute discrimination fondée notamment sur le sexe, la race, la couleur, les origines ethniques ou sociales, les caractéristiques génétiques, la langue, la religion et les convictions, les opinions politiques et toute autre opinion, l'appartenance à une minorité nationale, la fortune, la naissance, un handicap, l'âge ou l'orientation sexuelle".

 

Cela veut dire qu'une telle disposition, effectivement ratifiée, permettra à tout citoyen de l'Union et aussi à tout citoyen francophone se trouvant sur le territoire de la Région flamande d'intervenir pour défendre ses droits et de faire en sorte à ce moment que cela ne reste pas lettre morte dans une procédure retenue dans le cadre de ce Conseil de l'Europe, mais bien dans une procédure beaucoup plus maintenue sur le plan juridique, dans le cadre des institutions européennes. C'est une avancée extrêmement importante.

 

Si ce n'était que pour cela, je crois qu'il y a un intérêt pour l'ensemble des démocrates de voter ce texte, ce qui pourrait non seulement contraindre à respecter les droits au-delà de l'ensemble des différences, mais qui permettrait peut-être aussi – cela ne vous concerne pas – de respecter le droit d'un certain nombre de personnes qui, aujourd'hui mandataires, ne sont pas nommées alors qu'elles ont été élues par le suffrage universel.

 

Si l'Europe peut nous apporter le respect des principes démocratiques et de la tolérance par les Flamands, je pense que nous aurons peut-être ainsi posé un pas, et un pas extrêmement positif.

 

02.23  Gerolf Annemans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik reageer graag hierop en niet op de uitlatingen van de heer De Croo, die min of meer de helft van de Nederlandse en de Franse bevolking gelijkstelde met mensen die oorlogzucht verspreiden en zelfs racisme.

 

Dit is echter wel interessant. De heer Ducarme zegt immers dat het Europees verdrag door de Franstaligen zal kunnen worden gebruikt om in het kader van de mensenrechten hun taalrechten te vrijwaren door het Europees verdrag. Het is ongeveer dezelfde redenering als in verband met het minderhedenverdrag, mijnheer de minister, dat u zeer goed kent en waarmee u nog zult te maken krijgen. De Franstaligen zeggen ook dat dit moet worden geratificeerd.

 

Ik spreek als lid van de parlementaire assemblee van de Raad van Europa. Wij blijven zeggen – niet alleen het Vlaams Belang, maar heel Vlaanderen blijft dat zeggen – dat het minderhedenverdrag toepassen op de Belgische situatie, die reeds een bescherming van minderheden voorziet van de minderheid van de Franstalige minderheid op een zeer excessieve manier, leidt tot perverse effecten.

 

Vlaanderen zal die stelling blijven verdedigen, net zozeer als wij zullen zeggen als Vlaams Belang, net als alle andere Vlaamse partijen, dat wij alle mensenrechten en alle mensenrechtenverdragen en charters op dat vlak, zullen blijven ondersteunen, ook als zij het perverse effect hebben dat de taalminderheid in België zich daarvan zou bedienen om een politieke strijd uit te voeren en daarvoor de Europese instellingen en de Europese verdragen zou misbruiken.

 

Voor ons niet gelaten, zolang in dat charter over de mensenrechten de politieke overtuiging zal blijven bestaan, ik spreek nu even als Vlaams-Belanger, en niet gebeurt wat mevrouw Onkelinx heeft gedaan in de discriminatiewet, namelijk het woord politieke overtuiging uit het charter lichten en dat schrappen om toch nog het Vlaams Belang te kunnen treffen.

 

Als men dat correct toepast en ook de politieke overtuiging daarin blijft opnemen, dan zullen wij dat mee ondersteunen. Wij zullen echter blijven wijzen op het misbruik van Europese verdragen en van Europese charters om in België de communautaire problemen op het internationaal vlak aan te kaarten en om het internationaal vlak te misbruiken. Wij zullen ons daartegen steeds blijven verzetten. Ik hoop dat dit samen met alle andere Vlaamse partijen zal gebeuren.

 

02.24  Karel De Gucht, ministre: Monsieur le président, je ne veux pas me mêler de cette discussion mais je voudrais faire observer toutefois que le champ d'application de la Charte se limite au champ d'application du droit communautaire et au législateur belge, en l'espèce, dans les limites du droit communautaire et n'a pas une portée générale.

 

Ten aanzien van het Vlaams Belang zou ik het volgende willen zeggen. Er komt natuurlijk een verklaring van grondrechten, niet in het verdrag, maar via een protocol aangehecht aan het verdrag, met dezelfde geldingskracht. Het is echter verkeerd te denken dat op dit ogenblik het Europees Hof van Justitie de mensenrechten en de grondrechten niet zou beschermen.

 

Het Hof van Justitie doet dat nu ook en heeft daarvoor diverse rechtsbronnen, onder andere het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en ook wat men de gemeenschappelijke tradities van de grondwetten van de lidstaten noemt, alsook de algemene rechtsprincipes. Met andere woorden, wat de juridische draagwijdte betreft, verandert er dus als dusdanig niet zo heel veel door deze verklaring van grondrechten. Wat verandert, is dat er een codificatie komt, met andere woorden ook een leesbaarheid voor de Europese burger, van de rechten die hij beschermd weet. In de praktijk zijn die rechten nu ook reeds beschermd. Er zijn tientallen, om niet te zeggen honderden, arresten van het Hof van Justitie die refereren aan de bescherming van de grondrechten in Europa. De toestand als dusdanig verandert niet. Met andere woorden, mijnheer Annemans, als u daarin een reden zoekt om het verdrag niet goed te keuren, dan hebt u het eigenlijk verkeerd voor.

 

02.25  Gerolf Annemans (Vlaams Belang): Mijn redenen zijn menigvuldig, maar net die reden is er niet bij. Alleen, collega Ducarme heeft het debat aangesneden, en ik voelde mij aangesproken, letterlijk trouwens.

 

Mag ik daaraan het volgende nog toevoegen. Wat het minderhedenverdrag betreft – onze fractie heeft dat al kunnen doen ten aanzien van de heer Maingain – bevestigen wij hier nogmaals dat zodra de Belgische Staat ontbonden zal zijn en Vlaanderen onafhankelijk zal zijn, er voor het Vlaams Belang geen minuut zal verstrijken vooraleer wij het minderhedenverdrag zullen ratificeren. Dat zeg ik hier, voor zover als het nodig is, met zoveel woorden.

 

De voorzitter: In afwachting daarvan, heeft de heer Ducarme het woord.

 

02.26  Daniel Ducarme (MR): Monsieur le président, je me réjouis de voir que le débat européen fait avancer le débat intra-belge.

 

Je voudrais simplement dire à M. le ministre qu'il ne s'agit pas de simples dispositions d'ordre général. Par ailleurs, j'attire son attention sur le contenu de cet arrêt du 13 mars 2007, rendu par la Cour de justice dans le cadre du dossier Unibet: "Ainsi, s'il appartient en principe au droit national de déterminer la qualité et l'intérêt d'un justiciable pour agir en justice, le droit communautaire exige néanmoins que la législation nationale ne porte pas atteinte au droit à une protection juridictionnelle effective. Il incombe en effet aux États membres de prévoir un système de voies de recours et de procédures permettant d'assurer le respect de ce droit."

 

Comme le souligne le rapport qui sera voté au Conseil de l'Europe la semaine prochaine: "Cet arrêt confirme la volonté de la Cour d'obliger les États membres de l'Union européenne à contribuer à la mise en place d'un système de recours complet à même de garantir le respect des exigences de l'article 47 de la Charte des droits fondamentaux de l'Union européenne dans l'ordre juridique communautaire."

 

Monsieur le ministre, cela signifie qu'il ne s'agira pas d'avoir, avec tous ces votes en suivi de Lisbonne, la volonté de débattre et de savoir si l'on pourra ou si l'on ne pourra pas. Ce à quoi nous serons heureusement confrontés, c'est à une mise en œuvre différente du droit et de la possibilité de recours individuel de tout citoyen de l'Union européenne, qu'il soit du Kosovo ou d'ailleurs, afin de défendre ses propres droits.

 

Dans un tel cadre, je le dis à nouveau, nous avons, nous les démocrates, un intérêt majeur à voir le vote d'un dispositif tel que celui-là. En effet, le droit européen avec ses possibilités de recours peut enfin venir à la rescousse d'un certain nombre d'intérêts qui ne sont pas aujourd'hui rencontrés.

 

J'espère que tous les membres de la délégation belge au Conseil de l'Europe la semaine prochaine auront à cœur de voter positivement, monsieur Annemans, ce rapport présenté par Mme Marie-Louise Bemelmans-Videc des Pays-Bas qui, au nom du groupe du Parti populaire européen, a défendu l'ensemble du dossier.

 

Monsieur le président, je conclus par un point en m'adressant spécifiquement à M. le ministre et à M. le secrétaire d'État. Il est évidemment une chose qui n'apparaît pas dans le Traité de Lisbonne, et c'est pourtant une référence qui me paraît essentielle à ce que l'Europe doit faire pour asseoir sa visibilité extérieure. La visibilité extérieure, cela peut être des politiques, cela peut être une présence dans des institutions internationales, dans des accords qui peuvent exister avec d'autres continents mais c'est aussi la façon dont on valorise une capitale. Je remarque une chose: si vous vous rendez dans quelque grand pays que ce soit, notamment les pays à dimension continentale, un effort extrêmement important est fait pour que la capitale de ce continent en soit la vitrine la plus positive possible.

 

L'Europe devrait recevoir un message, de même que ses institutions. Ce message est de considérer que la capitale de l'Europe, Bruxelles, ne peut pas être une vitrine opérationnelle pour l'Europe à partir de l'instant où le taux de chômage de cette région est un des plus élevés de l'ensemble des régions européennes, où le taux de pauvreté de cette région est un des plus élevés de l'Union européenne, où les problèmes de mobilité sont les plus importants par rapport à d'autres pays et où la visibilité de ce qui peut être la culture européenne n'est pas présente, y compris au cœur du quartier européen de Bruxelles.

 

Si nous voulons agir dans un sens qui donne au citoyen européen un peu plus d'envie d'Europe, je crois que c'est un des points que nous ne pouvons mettre de côté. Monsieur le ministre, monsieur le secrétaire d'État, j'espère que dans le cadre de la préparation de la présidence belge de l'Union, ce point pourra être mis à l'ordre du jour. Si l'Europe a besoin de mieux fonctionner institutionnellement, avec le Traité elle peut en avoir les moyens. Si l'Europe veut avoir une politique plus forte avec des choix plus forts en 2009, elle peut en avoir les moyens avec ce dispositif. Si elle veut se doter d'une politique de défense, elle peut le faire. Si elle veut aussi faire en sorte de mieux protéger les citoyens, elle peut l'envisager. Il faudrait peut-être aussi qu'elle envisage de se doter, en collaboration avec l'ensemble des institutions compétentes, régionales ou nationales, des moyens utiles pour que Bruxelles soit une vitrine digne et dignement représentée dans le cadre de l'Union européenne. Si nous faisons cela dans la suite du Traité de Lisbonne, je pense que le débat confidentiel qui aura été le nôtre aujourd'hui n'aura pas été nécessairement inutile.

 

02.27  Bruno Tuybens (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijnheer de staatssecretaris, in het wordingsproces van de Europese Unie is het Verdrag van Lissabon zonder meer een mijlpaal. Er worden enkele sterke stappen vooruit gezet. Dat mag ook wel natuurlijk, want het verdrag heeft een hele weg afgelegd zoals al werd opgemerkt door sommige sprekers.

 

In 2003 legde de Europese Conventie een ontwerpverdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa neer. In juni 2004 werd een akkoord bereikt over een grondwettelijk verdrag voor de Europese Unie. Die zogenaamde grondwet zou alle andere verdragen overbodig maken en een nieuw institutioneel kader vastleggen voor Europa. Het goedkeuringsproces liep vast op een neen tijdens de Franse en Nederlandse referenda. De dissidentie van de kiezer. Het Europese project heeft op dat ogenblik misschien veel burgers vervreemd. De vraag is of dit nu minder het geval is.

 

Net zoals een goede architect zijn plannen moet herzien na afkeuring, moest ook de Europese Unie haar ontwerp bijschaven. Het heeft veel voeten in de aarde gehad om een gemeenschappelijke tekst te vinden die door iedereen werd gedragen. Maar kijk, hier staan wij nu hoopvol met onze blik naar de toekomst gericht.

 

Wij zijn met de sp.a-groep absolute voorstander van stevige fundamenten voor de Europese Unie. Wij moeten vooruit. Dit Verdrag garandeert meer democratie, meer inspraak. Kortom, een meer dan noodzakelijke herstructurering. Het Europees Parlement krijgt meer inspraak dan vroeger. De medebeslissingsprocedure werd sterk uitgebreid. Dat zijn zeker positieve vernieuwingen.

 

Ook de nationale parlementen krijgen een stem in Europese zaken. Dat is nodig want het merendeel van onze wetgeving is afkomstig van de EU. Het is goed dat de parlementen worden ingelicht over wetsvoorstellen die op til zijn. Wanneer een derde van die parlementen zich tegen een voorstel kant, moet de Commissie het voorstel in heroverweging nemen en duidelijk stellen waarom het voorstel nodig is. Dit is de zogenaamde gele-kaartprocedure.

 

Als bovendien een meerderheid van de nationale parlementen tegen een bepaald voorstel stemt, moet de Commissie overleg plegen met het Europees Parlement en de Raad om zo tot een nieuwe beslissing te komen. Dit mag de Europese besluitvorming uiteraard niet lamleggen. Wij kunnen alleen maar hopen dat deze toegenomen inspraak de interesse van de bevolking voor Europese thema’s zal verhogen.

 

Mensen moeten weten wat er in Europa gebeurt, zoveel is duidelijk. Er wordt over gesproken, er moet over worden gesproken en gedebatteerd. Europa moet dicht bij ons staan. Een voldoende transparant beleid is noodzakelijk om een hogere democratiseringsgraad mogelijk te maken.

 

Daar zit hem net de angel in dit hervormingsverdrag. Het bevat een spijtige paradox. De tekst die zorgt voor meer efficiëntie en meer democratie, is helaas absoluut onleesbaar. Het is een kluwen van verwijzingen en onduidelijke artikels. Dat is nadelig, uiteraard, voor de betrokkenheid van de bevolking en bovendien een gemiste kans. Het zal wachten zijn op de Grondwet in verzen van het Brussels dichterscollectief om een leesbare versie van dit anders toch historische Verdrag te bekomen.

 

Een grote overwinning die ik niet kan nalaten te vermelden, is dat het charter van fundamentele grondrechten een bindend karakter krijgt. Het zou een vanzelfsprekendheid moeten zijn; jammer dat Groot-Brittannië het daar niet mee eens is.

 

We kunnen dus stellen dat het hervormingsverdrag aan de EU de bouwstenen geeft waar zij reeds lange tijd nood aan had. Dat is een goede zaak. Een huis kan niet blijven rechtstaan zonder stevige fundamenten.

 

Nu we de basisstructuur hebben, is het tijd om verder te kijken. Nu moeten we kijken naar de inhoud.

 

Wat dat betreft, heeft de sp.a toch een aantal bezorgdheden. Het is positief dat het Verdrag een horizontale sociale clausule invoert. Dat wil zeggen dat op elk gebied waarin de EU beslissingen neemt, het sociale thema mee in rekening wordt gebracht. We moeten echter voorzichtig zijn. Europa was altijd heel ambitieus met sociale doelstellingen. Zo stelt de Lissabon-strategie dat Europa moet investeren in mensen en in de modernisering van de arbeidsmarkt. Er moeten inspanningen worden geleverd om de sociale uitsluiting te voorkomen en om de armoede te bestrijden. Toch kunnen we niet ontkennen dat bij de implementatie van de Lissabon-strategie die laatste sociale thema's uit het oog verloren zijn. Net daar sluimert dus onze bezorgdheid. Sociale thema's bengelen steeds onder aan de Europese agenda. Dat terwijl verschillende rapporten, zowel van de Europese Unie als van lidstaten, wijzen op een steeds groeiende sociale onzekerheid. De globalisering eist zijn tol en zorgt dus voor een steeds grotere ongelijkheid.

 

Europa moet, wat dat betreft, dringend de bocht maken: van het Europa van de economie naar het Europa van de gewone mens. Die bocht moet Europa maken. Misschien moet Europa maar eens een aantal meerderheidsfracties van dit Parlement aanspreken om te weten hoe een bocht moet worden gemaakt. Globalisering en economische hervormingen houden geen rekening met achterblijvers en vergroten de precaire arbeidssituatie van velen in onze Europese samenleving. Het armoedecijfer blijft stijgen.

 

Het rapport van de Europese Commissie dat werd voorgelegd op de lentetop van maart verklaart zelf dat een op vijf vijftienjarigen onvoldoende kan lezen. Een op zes achttien- tot vierentwintigjarigen heeft niet meer dan lager secundair onderwijs genoten. Dit maakt het voor hen erg moeilijk om toe te treden tot en vooruitgang te boeken op de arbeidsmarkt. Onderwijs is een belangrijke component van de strijd tegen sociale uitsluiting. 78 miljoen Europeanen zijn arm of lopen het risico om in armoede terecht te komen. Dat is 16% van de totale bevolking. Er zijn bovendien 14 miljoen werkende armen in de EU. Het is absoluut noodzakelijk dat Europa sociaal wordt.

 

De flexicurity was het wondermiddel dat zowel meer werkgelegenheid als meer werkzekerheid moest opleveren. Welnu, een analyse van het ABVV wijst uit dat flexicurity weliswaar tot meer flexibiliteit kan leiden, maar ook tot meer onzekerheid leidt. Het beloofde samengaan van economische vooruitgang en sociale zekerheid blijkt dan toch een utopie te zijn.

 

De opberging van een aantal symbolen zoals de leuze “eenheid door verscheidenheid” is een spijtige zaak. Het geeft de indruk dat verdere Europese integratie nog veraf is. En dat terwijl er een aantal grote maatschappelijke evoluties op til is waarbij een Europees antwoord onontbeerlijk is. De toenemende globalisering waarvan de negatieve neveneffecten nu pijnlijk worden geïllustreerd door de kredietcrisis, is daarvan maar een van de voorbeelden.

 

Europa is ook een oud continent. Het heeft grote last om de vergrijzing te dragen, of de verkaling zoals u wenst. Omwille van louter subjectieve redenen spreek ik liever over verkaling dan over vergrijzing, maar goed. Europa heeft een heel grote last op het vlak van de veroudering van de bevolking te dragen. Een geïntegreerd beleid is dan ook echt wel nodig zijn, zeker ook als we merken – het Rekenhof geeft ons daar absoluut gelijk in – dat we wat dat betreft van de Belgische regering heel weinig mogen verwachten.

 

Het Europese model mag niet enkel gestoeld zijn op economische groei en vooruitgang. De mensen moeten er ook beter van worden. Europa is meer dan een markt alleen, voorzitter: het is een project dat vrede, democratie en solidariteit tussen de volkeren teweegbrengt, of althans zou moeten teweegbrengen. Die solidariteit, collega’s, moeten we blijven handhaven. Zo kunnen we met het eengemaakte Europa heel wat uitdagingen aangaan. We kunnen een gemeenschappelijk antwoord geven op de financiële crisis, ontstaan in de VS. We kunnen samen de problemen die zich stellen met de globalisering, de immigratie, de interculturaliteit het hoofd bieden.

 

Bovendien is het de kans om ons te profileren als de grote speler voor wat betreft het klimaat. Het biedt ons zowel op ecologisch als op economisch vlak bijzonder veel kansen.

 

We kunnen dus zeker stellen dat we de fundamenten van een stevig huis hebben. De sp.a wil ook voor dat huis gaan. Daarom zal onze fractie steun verlenen aan het Verdrag.

 

Niettemin valt af te wachten wat de inrichting van het huis zal geven. Wordt het een koud en kil fort-Europa, zonder ruimte voor sociale maatregelen en solidariteit of wordt het een open, warm, duurzaam huis met deuren die wijd openstaan?

 

Ik hoop alleszins op het laatste, zodat het Europese, sociale model ook een kans krijgt, als het ware wordt heruitgevonden en opnieuw prioritair op de agenda komt te staan.

 

02.28  Elio Di Rupo (PS): Monsieur le président, chers collègues, monsieur le ministre, je ferai une brève intervention qui s'inscrit dans la tradition de notre pays. À un moment où nous sommes appelés à nous prononcer à nouveau, nous devons marquer l'événement, chacun exprimant son sentiment et sa philosophie quant au Traité lui-même, l'Union européenne et la position de notre pays à l'égard de l'Union.

 

Pour être simple, on est devant un choix minimaliste: c'est le choix entre l'immobilité et avancer un tout petit peu. Je n'ose même pas dire "progresser un tout petit peu", nous verrons cela à l'usage! En tout cas, évoluer. Nous sommes de nouveau appelés à prendre nos responsabilités et nous devons le faire. Nous devons tirer les leçons de ce qui s'est passé dans nos pays voisins, la France, les Pays-Bas.

 

Force est de constater qu'en France, le débat a été intense, légitime et souvent juste sur ce qu'est l'Europe et ce qu'elle devrait être. Il s'est rarement concentré sur le Traité constitutionnel. J'entends encore tous les ténors exprimant d'une manière virile leur conviction qu'un "non" de la France allait faire bouger les choses, c'est-à-dire allait les améliorer. Force est de constater qu'il y a eu du changement mais dire que l'on a amélioré quelque chose par rapport au Traité constitutionnel serait abusif.

 

Finalement, puisqu'on a déjà voté pour le Traité constitutionnel, on pourrait se contenter de se demander si le Traité de Lisbonne est à ce point différent ou dégrade à ce point le Traité constitutionnel que nous devrions changer d'attitude. Même s'il est plus compliqué, qu'il est en morceaux, que cela manque de lisibilité, n'importe quel analyste un tant soit peu objectif dira que si la différence existe certes, elle n'est cependant pas de nature à remettre en cause ce qui a été décidé. Nous garderons donc la même ligne de conduite.

 

Il faut quand même le dire et ce n'est pas le ministre des Affaires étrangères qui va me démentir: depuis que l'Europe des Quinze s'est préparée à accueillir les dix et puis les douze autres pays, nous sommes dans une situation où les tenants d'une Europe purement économique et financière l'ont emporté sur les tenants d'une intégration plus forte, dont nous étions, comme on a eu l'occasion de le dire à maintes reprises, comme M. Verhofstadt, le précédent premier ministre, l'a écrit dans un livre.

 

Cette situation a mis l'Europe "en panne" de projets économiques et humains. Un aspect me semble sauver la situation; c'est le travail sur le plan environnemental. J'entends déjà les commentaires comme quoi ce n'est pas suffisant. En effet, nous pouvons aller plus loin. Il faut néanmoins reconnaître à l'Union européenne, par rapport aux régions du monde, un effort appréciable.

 

Il faut cependant reconnaître qu'aujourd'hui, l'Union européenne est effectivement enfermée dans ses traités. Je ne tiens pas à entrer dans le détail des deux traités mais la règle de l'unanimité qui figure dans le Traité de Lisbonne est une règle terrible qui corsète l'Union européenne. C'est le moins qu'on puisse dire! En tout cas pour le PS, cette règle exacerbe davantage la concurrence et permet un exercice presque immodéré de la concurrence par rapport à des harmonisations et une conception beaucoup plus fédéraliste.

 

Monsieur le ministre des Affaires étrangères, vous n'y êtes pour rien mais, souvent, nous regardons l'Union européenne et singulièrement la Commission. Je ne parle pas de la Commission d'aujourd'hui; il ne s'agit donc pas de traiter de l'une ou l'autre personne qui serait membre aujourd'hui de la Commission. On en a connu d'autres! Cependant, on considère souvent la Commission comme étant le gardien du temple que l'Union européenne s'est construit, un gardien sans aucune marche de manœuvre.

 

En ce qui concerne les États-Unis, nous avons encore pu le constater avec les échanges des vols et de l'espace aérien entre les États-Unis et l'Union européenne, par exemple. Beaucoup de citoyens ont été choqués d'apprendre que pour dépasser les 25% du capital des sociétés américaines, il faudra encore faire des efforts. Au niveau européen, on a déjà largement ouvert ces possibilités. Beaucoup de citoyens réagissent parce que l'on traite du terrorisme, de l'Irak et de l'Afghanistan. Je ne parle pas du fond mais des milliards publics américains ont été investis dans l'économie américaine et pas uniquement dans l'économie militaire, sorte d'intervention "keynésienne". Chez nous, je n'ai pas encore vu l'Union européenne prendre une seule fois une décision de soutien massif par rapport à des situations extrêmement critiques, simplement parce que les traités sont ce qu'ils sont. Il ne s'agit donc pas uniquement des personnes qui gouvernent.

 

Pour revenir au Traité que nous allons ou pas ratifier, vous en avez beaucoup discuté. Il comporte des aspects positifs que nous connaissions déjà dans le Traité dit constitutionnel: la fusion des piliers, l'exigence de la promotion d'un niveau d'emploi élevé, la garantie d'une protection sociale, la lutte contre l'exclusion, la recherche d'un niveau élevé d'éducation, le combat contre toutes les discriminations - à cet égard, il ne faut pas sous-estimer ce qui se trouve dans les textes, notamment en termes d'égalité hommes/femmes, avec cette nécessité de transversalité à travers toutes les matières –, le développement durable, la solidarité entre les générations, la protection des droits des enfants, le respect de la richesse et la diversité culturelle à l'intérieur de l'Union.

 

Parmi les modifications, le fait que les termes "un marché intérieur où la concurrence est libre et non faussée" aient été remplacés par "une économie sociale de marché", me laissent y voir un signe, certes minime, mais positif, un signe d'humanisation et on ramène l'économie à ce qu'elle doit être: l'instrument de la société humaine dans laquelle nous vivons.

 

Il faut dire aussi que la reconnaissance de la Charte des droits fondamentaux est importante. Monsieur le ministre, vous comme moi, avons été des conventionnels. On se souviendra des débats sans fin, notamment menés par la Grande-Bretagne à cet égard. Nous avons trouvé une solution. Ma foi, ce n'est pas la solution idéale, mais c'est à mon sens une avancée significative.

 

Le renforcement du rôle du Parlement européen est significatif. À cet égard, on doit s'en réjouir.

 

Parmi les aspects positifs, mais à l'instar de la langue d'Ésope, c'est peut-être la meilleure et la pire des choses, citons le rôle amplifié des parlements nationaux. J'ai passé quelques-uns de mes rares moments de repos à lire et relire quelques ouvrages à ce propos. Une fois que ces traités seront ratifiés, leur mise en œuvre nécessitera beaucoup de travail.

 

J'ai entendu les propositions qui méritent d'être examinées avec sérieux. Je vous livrerai la mienne. Notre pays compte sept parlements. L'Europe a fixé des délais. Nous devons donc réagir en tant que Belgique.

 

Nous devons aussi être à la hauteur de ce que nous représentons au niveau de l'Union européenne, c'est-à-dire un pays fondateur important, certes, mais dont la taille reste relativement modeste et le nombre d'habitants mesuré.

 

Pour que nos initiatives aient un minimum d'impact, nous devons convaincre et nous associer avec d'autres parlements. En effet, ce n'est pas parce que la Belgique s'exprimerait qu'elle serait suivie par l'Union européenne, même si j'aimerais qu'il en soit ainsi. Nous devons donc, monsieur le président, réinventer, en tant que parlementaires, notre processus décisionnel à l'égard de l'Union européenne.

 

Je n'ai de conseil à donner à personne. Je ne suis pas un donneur de leçon. Je peux juste faire des suggestions conformes à ce que j'ai pu entendre dans le cadre de la commission mixte ou de la commission des Affaires étrangères.

 

Ainsi, n'y a t-il pas lieu de mettre sur pied une instance, une commission spéciale pour traiter ces questions, tant les problèmes et l'ampleur de nos responsabilités augmentent? Par ailleurs, avec nos sept parlements, ne faut-il pas s'interroger sur la façon de ne pas être totalement inopérants? Comment faire pour que la voix de notre pays, c'est-à-dire la voix de chacune de nos Régions et Communautés, puisse être entendue?

 

En effet, il ne s'agit pas de discuter de la primauté du pays par rapport à une Région ou une Communauté. Si on ne parvient pas à s'organiser de manière intelligente et efficace, quand une Région voudra que quelque chose se produise, le système intrabelge pourrait nous rendre totalement inopérants par rapport à l'expression que nous devrions porter au niveau de l'Union européenne. À mon avis, des efforts devront être faits, un peu à l'instar du Comité de concertation qui permet de trancher lors de décisions partagées.

 

Nous avons encore quelques années devant nous, mais les années passent vite! Celles et ceux qui atteignent un certain âge le savent encore mieux que les plus jeunes. Nous avons tout intérêt à avancer en la matière. Pourquoi? Parce que nous avons l'échéance des élections européennes et que la Belgique assurera la présidence de l'Union en 2010. Ce sont là des échéances d'une extrême importance.

 

Sans vouloir être trop long, j'en arrive quand même aux aspects négatifs. Mais avant, je rappellerai, monsieur le président, que d'ici les prochains mois, nous dirons vraisemblablement oui au Traité. Mais l'opinion publique reste un peu sur sa faim par manque de compréhension.

 

Je pense qu'il faut profiter de ce vote et des débats au sein du parlement. Nous comprenons combien c'est important à voir tous les médias se précipiter vers notre enceinte pour marquer l'impact majeur de nos discussions! Il ne faut jamais désespérer en politique et continuer quelles que soient les circonstances. Nous avons donc un effort d'information et les parlements, singulièrement le Parlement fédéral, peuvent jouer un grand rôle.

 

Comment? D'abord, par une explication en termes simplifiés du contenu du Traité. Heureusement, aujourd'hui, on trouve les traités coordonnés, mais ils sont coordonnés par des individualités, comme quelques experts éclairés, alors que le texte officiel n'est pas encore "beschikbaar" et qu'il nous faudra encore patienter un peu.

 

De plus, je trouve que nous devrions organiser un débat sur les perspectives de notre présidence de l'Union européenne. Pour nous, malgré les aspects positifs, il sera nécessaire de rediscuter de questions comme la coordination des politiques économiques et sociales, les problèmes liés à l'environnement avec des mesures encore plus coercitives, les services d'intérêt général, etc. Ce serait l'occasion d'avoir un volet pédagogique provenant des autorités belges et, en même temps, permettre aux citoyens de s'exprimer sur d'autres sujets.

 

Parmi les éléments négatifs, monsieur le ministre des Affaires étrangères, et vous les connaissez mieux que moi, les textes du Traité qui nous sont présentés le sont dans une méfiance réciproque intense. On peut dire ce que l'on veut de la Convention, mais elle était au départ une idée belge: en effet, elle est née sous la présidence belge, lors du Sommet de Laeken. Il y en avait eu une précédente, mais sous sa forme inimaginable et pourtant concrète de notre Convention, présidée par M. Giscard d'Estaing, elle provient du Sommet de Laeken. Bien entendu, tout cela est oublié et il faut le rappeler.

 

À observer ce qui s'est produit à ce jour, la Convention a quand même permis d'élaborer des concepts, des textes d'une qualité qui, au regard de ce qui nous reste aujourd'hui, nous rendrait très heureux d'en obtenir une copie conforme.

 

Les choses sont ce qu'elles sont. Les gouvernements l'ont emporté sur la Convention et le non français a donné un prétexte à quiconque ne voulait pas avancer de le faire. Nous en sommes là où nous en sommes.

 

Reconnaissons entre nous que l'abandon des symboles comme le drapeau, l'hymne européen et la devise de l'Union est plus que regrettable. C'est une faute parce que cela parlait aux tripes de nos concitoyens. Bien entendu, c'est très idéologique; si cela s'est fait, c'est parce que les nationalismes se renforcent un peu partout, nationalismes qui vont à l'encontre de l'intérêt général, peut-être même de l'intérêt de leurs propres nationaux. C'est le lot de chaque action politique et de chaque peuple gouverné.

 

Nous avons avancé mais, depuis le début, il a été impossible d'aller plus loin. Il faut quand même regretter que des mesures, notamment fiscales, restent prises à l'unanimité.

 

Il y a encore une chose qui reste insupportable, c'est la concurrence intra-européenne qui est maintenue – je n'ose pas dire soutenue voire encouragée – sous certains aspects; en effet, les États ont la faculté d'agir seuls. Il y a là quelque chose de terriblement dangereux, frustrant et qui dégrade la qualité dans chacun des États membres de l'Union européenne.

 

Quant aux progrès réels en termes de gouvernance socio-économique de l'Union européenne, ils seront envisagés dans le futur. Le volet social reste pour le moins extrêmement faible et la coopération renforcée est à peine simplifiée. Tout cela reste très modéré.

 

Monsieur le président, chers collègues, je voudrais terminer en disant que l'intégration européenne – et vous savez que je suis assez critique – constitue certainement le projet humain le plus utile à nos concitoyens. C'est une garantie pour la paix et la stabilité démocratique.

 

Je profite de cet instant pour ajouter que, selon moi, le modèle européen est une forme de civilisation, de modèle humain, bien sûr, avec des degrés divers. Ce n'est pas tout à fait la même chose en Grande-Bretagne qu'ici mais les noyaux de base de l'Union européenne peuvent se prévaloir d'un progrès économique réel, d'une croissance économique significative et d'une protection sociale de très grande qualité, qu'on ne trouve d'ailleurs pas aux États-Unis, ne serait-ce que le système des soins de santé. Il convient de rappeler qu'aux États-Unis, on meurt plus jeune. La mortalité est plus importante que dans les Quinze.

 

Les Américains vivent en moyenne quatre ans de moins que nous. Il faut quand même de temps en temps le rappeler quand on voit ce que coûte chaque année de la vie.

 

Nous avons un système de protection sociale extrêmement performant et une politique environnementale qui est en avance à l'échelle internationale. L'Union européenne l'a prouvé lors des grandes avancées comme le Protocole de Kyoto et il y a quelques semaines à Bali.

 

Je pense que nous pouvons être fiers de ce modèle. Nous devons essayer qu'il soit référentiel dans le monde. On ne va pas imposer à qui que ce soit le modèle européen, ce dont on discute ces jours-ci en témoigne, mais je pense que nous devons être convaincus de ce caractère extrêmement performant et humain du système européen pour pouvoir en faire un élément de référence ailleurs dans le monde.

 

Je dirais qu'il nous reste encore des choses à faire. On ne va pas s'abstenir de voter ce traité, même si je respecte celles et ceux qui s'abstiennent, car j'estime qu'on doit prendre des décisions et, si tout le monde s'abstenait en raison de l'un ou l'autre aspect du Traité, on n'avancerait pas. Après ce vote, il faudra continuer à avancer sur les politiques fiscales, sur les politiques contraires aux délocalisations, sur les services d'intérêt général, sur davantage de mesures pour l'environnement.

 

Voilà, mes chers collègues, en un mot comme en cent, aujourd'hui il me semble que nous relevons un nouveau défi. Quand nous aurons voté, il ne s'agira pas du tout d'un aboutissement. Ce ne sera qu'un début. Ce sont des outils avec lesquels on fera ce que les artisans, c'est-à-dire tout un chacun dont nous-mêmes, voudront en faire. Mais ce que nous devons faire par-dessus tout, c'est donner envie de plus d'Europe à nos concitoyens. À cet égard, je pense que notre Parlement a un rôle important à jouer.

 

02.29 Nathalie Muylle (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, heren ministers, collega’s, het debat dat wij vandaag voeren over het goedkeuren van het Verdrag van Lissabon kan gerust historisch worden genoemd.

 

We moeten ons daarvan bewust zijn, hoewel de tijdsgeest er niet naar is om hieraan veel belang te hechten. We hadden ook liever een Europese Grondwet gezien, maar de stappen die met dit Verdrag worden gezet, zijn geen stappen terug. Het Europees integratieproces is, ondanks de crisis die we hebben gekend, niet tot stilstand gebracht.

 

Zoals vandaag al werd aangehaald, heeft het zijn wortels in de dramatische gebeurtenissen die de voorbije eeuw hebben gedomineerd en de gevolgen ervan, met name de twee wereldoorlogen die op Europese bodem zijn begonnen en geëindigd.

 

“Nooit meer oorlog” zou eigenlijk de ondertitel moeten zijn van de verdragen die de lidstaten van de Europese Unie met elkaar hebben gesloten en vandaag nog sluiten. Het doel van de founding fathers van de Unie was immers het creëren van een instrument dat de aartsvijanden zou dwingen samen te werken en zo de haarden van conflict te neutraliseren. Dat is gelukt.

 

Schuman sprak in 1950 van een sprong in het duister. Collega’s, geschiedenis wordt nu eenmaal gemaakt door dergelijke sprongen. Van toen af is een proces gestart dat zo fundamenteel ingrijpend is zowel voor de Europese staten als voor hun bewoners dat wij Europa vandaag beschouwen als een bijkomend bestuursniveau. Het is bijna een evidentie geworden. Meer en meer dringt het besef door dat het Europees beleidsniveau een echte toegevoegde waarde heeft op zowel politiek, sociaaleconomisch als maatschappelijk vlak.

 

Die toegevoegde waarde moet nu ook zijn uitstraling kennen in de internationale gemeenschap. In de meer en meer geglobaliseerde wereld is de Europese Unie ontegensprekelijk een economische machtsfactor van belang geworden.

 

Er blijven echter nog steeds twijfels over de politieke macht van de Unie. Europa reageert vandaag nog steeds te verdeeld en kan daardoor nog onvoldoende zijn stempel drukken op het oplossen van grote en kleine politieke disputen.

 

Collega’s, er is vandaag al heel wat gezegd over de verschillende aspecten van het Verdrag. Ik zal het in mijn uiteenzetting vooral hebben over de externe actie van de Unie.

 

In het nieuwe Verdrag dat vandaag voorligt, werden voor de domeinen van buitenlands beleid en van het veiligheids- en defensiebeleid zo goed als alle bepalingen van het Grondwettelijk Verdrag overgenomen. Deze wijzigingen zijn veelbelovend voor de versterking van de rol van Europa in de wereld, met inbegrip van Defensie.

 

Ik zal een tiental punten aanhalen waarvoor dit Verdrag een duidelijke versterking betekent.

 

Ten eerste, er is de transformatie – het is vandaag al gezegd – van de hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid in een hoge vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, maar zonder de titel van minister.

 

Ten tweede, er is de oprichting van een Europese diplomatieke dienst onder de naam Europese Dienst voor Externe Actie.

 

Ten derde, er is de precisering van de algemene beginselen die aan de grondslag lagen, en aan de grondslag moeten liggen, van de externe actie van de Europese Unie en de vereenvoudiging van de juridische instrumenten die daarvoor worden gehanteerd. Het instrument Beslissingen vervangt het vroegere onderscheid tussen gemeenschappelijke strategieën, gemeenschappelijke standpunten en gezamenlijk optreden.

 

Ten vierde, om het gebrek aan flexibiliteit in de begroting voor het buitenlands beleid op te vangen wordt het concept ingevoerd van de gewaarborgde snelle toegang tot de begroting, alsook het idee van een nieuw opstartfonds, goed te keuren met gekwalificeerde meerderheid, om taken te financieren die vandaag niet ten laste van de Europese begroting kunnen vallen. Dit fonds zal dan ook door bijdragen van de lidstaten worden gestijfd.

 

Ten vijfde, de juridische persoonlijkheid van de Europese Unie op het domein van haar externe betrekkingen wordt bevestigd, zodat daar geen discussie meer over kan bestaan. Wij mogen, collega’s, natuurlijk niet ontkennen dat de mogelijke complicatie op institutioneel vlak en op het vlak van de persoonlijke relaties de rol is van de nieuwe permanente voorzitter van de Europese Raad, die op zijn of haar niveau de externe vertegenwoordiging van de Unie op zich neemt voor vraagstukken die behoren tot het buitenlands en veiligheidsbeleid, zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de toekomstige hoge vertegenwoordiger. Het zou niet mogen zijn dat persoonlijke ambitie daarin een spelbederver zou worden.

 

Ten zesde, is er de verrijking van de zogenaamde Peterbergtaken, taken die de Europese Unie mag invullen op het domein van vredeshandhaving, statenopbouw en humanitaire noden. In de praktijk was het spectrum van potentiële opdrachten reeds zeer breed, maar dat wordt nu duidelijk bevestigd in het Verdrag, tot en met de bepaling dat de toegelaten opdrachten van de Unie in het buitenland ook kunnen bijdragen tot de strijd tegen terrorisme.

 

Ten zevende, er is de invoering van nieuwe procedures voor samenwerking tussen kleinere groepen van de EU-lidstaten. Ik bedoel daarmee de procedure van versterkte samenwerking en de procedure van permanente gestructureerde samenwerking op het domein van defensie.

 

Ten achtste, er is de invoering van de solidariteitsclausule in geval van een terroristische aanval of van een humanitaire of natuurlijke ramp.

 

Ten negende, er is de clausule van wederzijdse bijstand in geval van een gewapende aanval op een van de EU-lidstaten.

 

Ten tiende, er is de opname in het Verdrag van het al bestaande en functionerende Europese Defensieagentschap.

 

Collega’s, met deze tien punten kunnen wij gerust zeggen dat de oogst op dit domein goed geweest is. De rol van Jean-Luc Dehaene als voorzitter van de Conventiewerkgroep Externe Actie en de ondersteunende rol van de Belgische diplomatie waren positief en resultaatgericht. De meeste van de door hen ingediende voorstellen en ideeën zijn overeind gebleven in het Lissabonverdrag.

 

Men kan het natuurlijk betreuren dat er een politieke deal moest worden gesloten tussen het voorstel om de toekomstige hoge vertegenwoordiger te verankeren in de Europese Commissie en het voorstel inzake een permanente voorzitter van de Europese Raad. Dat laatste voorstel blijft voor ons une fausse bonne idée, ten eerste, omdat het moeilijk te aanvaarden is dat een eerste minister van een bepaalde lidstaat richtlijnen en instructies gaat geven aan een individuele vakminister van een ander land in naam van de coherentie van de Europese activiteiten.

 

Het lijkt ook niet erg doeltreffend om in een periode van het voorzitterschap van een lidstaat een rol uit te sluiten voor de regeringsleider van dat land door hem het voorzitterschap van de Europese Raad te ontzeggen.

 

Ten slotte, het was ook niet nodig de hoge vertegenwoordiger voor het buitenlandse beleid in persoonlijke concurrentie te laten treden met de permanente voorzitter van de Europese Raad.

 

Mijnheer de voorzitter, collega's, de cruciale vraag is vanzelfsprekend: wat moet er gebeuren met deze nieuwe bepalingen? Welke invloed kunnen zij hebben op de rol van de Unie in de wereld? In de eerste plaats moet men waken over een correcte en tijdige uitvoering van deze nieuwe bepalingen. Het risico van een al te minimalistische en graduele benadering in de uitvoering van de nieuwe instrumenten en bepalingen is steeds aanwezig in de Europese Unie, evenals het risico dat de reflectie te laat op gang komt wegens persoonlijke belangen en berekeningen. Ik zou de minister van Buitenlandse Zaken dan ook willen vragen verder te helpen toezien op het vermijden van dit risico.

 

In de tweede plaats moeten de nieuwe bepalingen tegen het daglicht van de echte uitdagingen en noden van de Europese Unie worden geplaatst. Kijkend naar de regionale vraagstukken kan men toch ook wel volgende vaststellingen maken. De Westelijke Balkan bevindt zich in een minder goede toestand dan enkele jaren geleden. De Europese Unie heeft nog steeds niet de ideale mix gevonden op het vlak van politieke en economische veiligheidsinstrumenten om de maatschappij in de juiste richting te laten evolueren. In Kosovo zal de Europese missie alleen slagen als de EU zich laat aanvaarden door de Serviërs en indien de internationale organisaties die vandaag op het terrein aanwezig zijn, daadwerkelijk samenwerken en meer eensgezindheid ontwikkelen.

 

Ook in het Midden-Oosten probeert Europa voor de totstandkoming van een Palestijnse staat te pleiten die in vrede met Israël kan samenleven, maar de Palestijnse onderhandelaars vertegenwoordigen vandaag amper nog een derde van de bevolking waarvan de toestand bovendien sterk achteruitgaat. In de zoektocht naar meer stabiliteit en veiligheid rond Europa – denk aan Turkije, de Kaukasus, Transnistrië – kan men niet zeggen dat het er in onze onmiddellijke omgeving veiliger is op geworden in vergelijking met enkele jaren geleden. Er zijn natuurlijk uitzonderingen. Ik denk bijvoorbeeld aan Oekraïne.

 

Nog aan de oostkant van de Europese Unie zit men met een steeds agressiever wordend Rusland. Gelukkig meer op politiek dan op militair niveau, maar ik moet toch nog altijd vaststellen dat Europa er niet in slaagt om een gemeenschappelijk beleid uit te werken, gebaseerd op de identificatie van gemeenschappelijke concrete Europese belangen.

 

Collega's ook met betrekking tot de internationale thema's inzake klimaatverandering – het is vandaag al aangehaald – begint Europa een centrale plaats in te nemen dankzij concrete ambitieuze voorstellen van de Europese Commissie, maar ook dankzij een strategische benadering, die voorlopig afwezig blijft, zeker op het domein van het energiebevoorradingsbeleid.

 

Collega's, met deze voorbeelden wil ik aantonen dat de nieuwe verdragsbepalingen niet alleen institutioneel moeten worden bekeken, maar ook ten dienste moeten worden gesteld van reële uitdagingen en noden. Dezelfde opmerking kan men ook maken over de uitwerking van de diplomatieke dienst. De verleiding is groot om de creatie ervan alleen te zien in termen van machtsverhoudingen tussen instellingen, grote en kleine lidstaten van personen.

 

Mijnheer de voorzitter, opeenvolgende uitbreidingsgolven hebben de kar van de Europese Unie de voorbije jaren zwaar beladen, te zwaar zelfs.

 

Ook in dit verband is het Verdrag van Lissabon een heel belangrijke vooruitgang. Wij waren van oordeel dat na de toetreding van Roemenië en Bulgarije geen nieuwe uitbreiding van de EU mogelijk was voordat noodzakelijke hervormingen werden doorgevoerd die het evenwicht tussen verdieping en uitbreiding zouden herstellen.

 

Welnu, met het Verdrag kan worden aangenomen dat dit evenwicht in de vereiste mate hersteld is. Dit wil niet zeggen dat de deur wijd open moet staan voor landen die geïnteresseerd zijn in het lidmaatschap van de Unie. Het Verdrag van Lissabon bevat een interessante bepaling die zegt dat er rekening moet worden gehouden met de door de Europese Raad overeengekomen criteria voor toetreding.

 

Die Europese Raad gaf in 2006 aan de Europese Commissie de opdracht om een verslag op te stellen over alle aspecten van de opnamecapaciteit van de EU en om in het kader daarvan een analyse van de vraag hoe de uitbreiding nu en in de toekomst door de burgers wordt ervaren, op te stellen. Net als voor de Europese Raad is het maatschappelijk vlak van de uitbreiding ook voor ons een bepalend element van de opnamecapaciteit.

 

Collega’s, de opnamecapaciteit van de Unie is echter meer dan alleen maar een maatschappelijk vlak. De opnamecapaciteit heeft te maken met de impact van kandidaat-lidstaten op de aard en de toekomstige ontwikkelingen van de Europese integratie en op de interne samenhang van de EU, de impact van kandidaat-lidstaten op de doelmatigheid van de besluitvorming en het optreden van de EU, de impact van kandidaat-lidstaten op de identiteit van de EU en het Europese bewustzijn van haar onderdanen en met de impact van kandidaat-lidstaten op de financiële draagkracht en de begroting van de EU.

 

Collega’s, landen kunnen voor ons niet toetreden als zij niet voldoen aan een reeks basisvereisten, bijvoorbeeld in verband met het respect voor mensenrechten en fundamentele vrijheden, zoals vrijheid van meningsuiting en godsdienstvrijheid of in verband met de bescherming van minderheden. Landen kunnen niet toetreden als zij geen effectieve of geloofwaardige toepassing garanderen van de scheiding tussen Staat en godsdienst. Landen kunnen niet toetreden als zij door hun grote omvang en derhalve ook door grote aanspraken te maken op Europese steun, de financiële draagkracht en bijgevolg ook het integratieproces van de Unie ondermijnen. Landen kunnen niet toetreden als de bevolking van de Unie niet openstaat voor onmiskenbare grote politieke, sociale, economische en vooral culturele verschillen.

 

Collega’s, wij zijn niet de enigen en wij zijn ook niet de eersten om het te zeggen. Turkije is niet klaar voor de Unie en de Unie is niet klaar voor Turkije.

 

Wacht even, collega Van den Eynde, want er komt nog een vervolg.

 

Het kan evenwel niet de bedoeling zijn om Turkije in zijn streven naar een zo groot mogelijke toenadering tot de Unie af te wijzen. Turkije is een belangrijk en bevriend land waarmee wij goede relaties hebben die wij willen behouden. Bovendien heeft de Unie Turkije decennialang het perspectief van een lidmaatschap voorgehouden. Als het zo is dat Turkije niet kan toetreden tot de EU, dan dient de Unie met deze belangrijke partner de best mogelijke banden te onderhouden.

 

02.30  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mevrouw Muylle, u dacht misschien dat u ons zou choqueren door te zeggen dat de Europese Unie de beste verhoudingen met Turkije moet trachten op te bouwen. Daarover zijn wij het echter volledig eens. Alleen ligt Turkije niet in Europa.

 

Ik klaagde daarstraks aan dat het Europa dat hier door de traditionele partijen wordt opgebouwd, een smakeloos, zielloos en vormeloos ding is. Turkije maakt van voornoemde vormeloosheid deel uit.

 

Als buur wil ik evenwel met Turkije de beste verhoudingen opbouwen. Op dat vlak zijn wij het tenminste eens.

 

02.31  Nathalie Muylle (CD&V - N-VA): Mijnheer Van den Eynde, ik heb nooit de intentie gehad u te choqueren. Ik weet immers dat het bijna onmogelijk is om dat te doen.

 

Collega’s, ik kom tot mijn besluit.

 

Heren ministers, de nieuwe regering moet zich goed van haar plaats binnen de Europese Unie bewust zijn. Als vertegenwoordiger van een klein en stichtend land van de Europese Unie, heeft de Belgische regering altijd al een bijzondere plaats ingenomen. Niet alleen werd ze geroemd en vaak verguisd omwille van de compromisbereidheid en de institutionele spitstechnologie, die evenwel conflictbeheersend werkt. Ook en vooral is de Belgische regering er steeds over blijven waken de motor te blijven van een Europees integratieproces, waarvan solidariteit en rechtvaardigheid de basis vormen.

 

Collega’s, het voorliggende verdrag, waarover wij morgen zullen stemmen, zet stappen in dezelfde richting. Onze fractie zal om die reden het ontwerp dan ook goedkeuren.

 

02.32  Martine De Maght (LDD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijnheer de staatssecretaris, collega’s, ik zal de discussie over de geschiedenis van de totstandkoming van het Verdrag van Lissabon niet hervatten want dit werd reeds uitvoerig besproken door voorgaande collega’s.

 

Het Verdrag van Lissabon is het verdrag dat de wetgevende verdragen van de Europese Unie vervangt en aldus in de plaats treedt van de afgewezen Europese Grondwet. De wijzigingen die werden doorgevoerd, zijn van die aard dat de teksten van de reeds bestaande verdragen dermate door elkaar werden gegooid dat het geheel praktisch onleesbaar is.

 

Het verdrag heeft de waarde van een grondwet. Dit is een zeer belangrijke stap in de uitbouw en de integratie van de Europese Unie, maar bevoegdheden van het regionale en nationale niveau worden overgedragen naar het Europese niveau, waardoor de soevereiniteit op diverse vlakken wordt ondermijnd.

 

Het is opmerkelijk dat België minder zwaar zal doorwegen met zijn vertegenwoordiging in de Raad van ministers. Ons land verliest hierdoor zijn macht om bepaalde teksten tegen te houden of door te drukken.

 

 Gezien deze ingrijpende impact van het Verdrag van Lissabon is er nood aan een echte informatiecampagne. Dit verdrag zal een fundamentele weerslag hebben op het leven van de Europese burgers, met name doordat de medebeslissingsprocedure wordt uitgebreid. Er is dus zeker nood aan een maatschappelijk draagvlak voor deze ingrijpende veranderingen.

 

Onze conclusie is dat de directe democratie met voeten wordt getreden. Onze visie is dat het Verdrag van Lissabon enkel kan worden geratificeerd mits de burgers zich hierover kunnen uitspreken via een referendum. Dat is voor ons het meest essentiële dat vandaag niet kan worden doorgevoerd. Ik wil trouwens nog laten opmerken dat collega’s in dit halfrond, die vandaag deel uitmaken van de huidige meerderheid, vroeger onze mening hieromtrent deelden.

 

De mogelijkheid tot volksraadpleging wordt vandaag niet geboden. Omdat dit voor ons van essentieel belang is, zullen wij ons morgen bij de stemming onthouden.

 

02.33  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen!): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, morgen zal deze Kamer stemmen over het Verdrag van Lissabon. De leden van onze fractie Ecolo-Groen! zijn overtuigde Europeanen. Wij zijn emotioneel absoluut verknocht aan de Europese idee en ook rationeel overtuigd van de noodzaak om tot meer samenwerking te komen, om grensoverschrijdende problemen op een efficiënte manier aan te pakken. Maar bovenal zijn wij democraten en als democraten hebben wij zeer gegronde redenen om dit Verdrag niet zomaar unaniem goed te keuren. De fractie Ecolo-Groen! zal voor dit Verdrag stemmen, maar twee parlementsleden zullen zich onthouden, omdat wij op die manier een zeer kritisch signaal willen uitsturen, niet alleen ten aanzien van de inhoud van dit Verdrag, maar ook ten aanzien van de manier waarop over dit Verdrag wordt beslist.

 

Dit is zeker geen Verdrag om trots op te zijn, maar het is het recyclageproduct van wat in 2005 nog de Europese Grondwet was. Na negatieve referenda in Frankrijk en Nederland werd de term “grondwet” opgeborgen, werd de hymne uit de tekst gehaald, net als de euro en een aantal andere Europese symbolen, termen als een Europese minister van Buitenlandse Zaken en een Europees president. Die zaken werden uit het Verdrag gehaald. Bovendien hoeven het Verenigd Koninkrijk en Ierland zich niet te houden aan de versterkte samenwerking inzake politie en justitie. Het Verenigd Koninkrijk heeft ook een opting-out verkregen voor het toch zeer belangrijke Handvest van de Grondrechten. Vanuit een Europees federaal perspectief waarvan wij absoluut voorstander zijn, is die evolutie te betreuren. Waarom? Omdat het gaten slaat in de gemeenschappelijke slagkracht van de Unie.

 

De meeste andere ingrediënten van de Grondwet blijven behouden, zoals ik al zei. Dat wil jammer genoeg ook zeggen dat inzake sociaal beleid, fiscaliteit en buitenlandse politiek de unanimiteit wordt behouden. Collega’s, dat betekent dat de stap naar een sociaal Europa nog altijd even groot is als voorheen, nog altijd even groot als ten tijde van het huidige Verdrag van Nice. Vooruitgang boeken in die cruciale beleidsdomeinen zal zeer moeilijk blijven. Als sociale en progressieve fractie kunnen wij niet anders dan dat betreuren. Een daadwerkelijke Europese sociale zekerheid, sociale minimumnormen enzovoort zijn zaken die nu veel moeilijker te organiseren zijn op Europees niveau.

 

Maar de Unie kan dankzij Lissabon ook sterker optreden. Dat moet ook worden gezegd. Inzake energie en klimaat bijvoorbeeld zal veel mogelijk zijn, maar de uitkomst van wat mogelijk zal zijn wordt uiteraard bepaald door beleid, door politiek, door politieke strijd, door strijd tussen verschillende meningen.

 

De mogelijkheden van nauwe samenwerking worden ook uitgebreid, wat zeer veel potentieel biedt. Er wordt meer met meerderheid en minder bij consensus beslist. De Europese Commissie en het Europees Parlement krijgen meer macht en gewicht in de Europese besluitvormingsprocedure. Zoals altijd is het echter aan de lidstaten, dus ook aan België, om van die mogelijkheden gebruik te maken. Ik vergelijk dit Verdrag van Lissabon met een huis. Ik vergelijk de Europese Unie met een huis waarvan de inrichting gebeurt door de lidstaten, door de nationale regeringen die samenkomen en die beslissen welk beleid eruit komt.

 

Wij vragen de nieuwe oranje-blauwe-rode regering om een krachtdadige visie te gaan ontwikkelen op Europa, een project dat de toekomst van Europa als een solidair, duurzaam, ecologisch project kan veiligstellen. Het blijft afwachten of deze regering de interne ruzies, het communautaire gekrakeel, kan overstijgen om ook ten aanzien van Europa een duidelijke visie op tafel te leggen. Het is immers hard nodig, we zijn er nog lang, lang niet.

 

Het Verdrag van Lissabon is zeker geen historisch verdrag. Dat moeten we kunnen toegeven. Daarvoor is de vooruitgang te weinig spectaculair en blijft de integratiedynamiek ook mijlenver achterop hinken bij de uitbreidingsdynamiek die veel explosiever was in de laatste jaren.

 

Bovenal is het echter voor ons de besluitvormingsprocedure die ons tegen de borst stuit. In 2005 werd het ontwerp van Europese Grondwet door 55% van de Fransen en 62% van de Nederlanders afgekeurd. De Grondwet ging dan als het ware door de gehaktmolen maar heel wat essentiële elementen bleven behouden. Wie nu echter denkt dat dit nieuwe Verdrag van Lissabon opnieuw aan de publieke opinie in Frankrijk en Nederland wordt voorgelegd is fout. Wat is er gebeurd? Men heeft de Fransen geraadpleegd en men heeft de Nederlanders geraadpleegd. Het resultaat viel tegen en nu neemt men een wijde bocht rondom de publieke opinie. Vanuit democratisch oogpunt is zoiets verwerpelijk. Wij keuren dat sterk af. Het is een fout die de politieke elites niet meer willen maken. Frankrijk en Nederland kiezen nu allebei voor een parlementaire procedure. Dat is veel veiliger en zo worden vervelende verrassingen uitgesloten. Dat getuigt van brutaliteit. Het is een arrogante middenvinger richting publieke opinie in die beide landen. Als u het mij toestaat, ga ik een citaat voorlezen. “Er is een referendum over het eerste ontwerpverdrag gehouden. Dan is het consequent nu ook een referendum te houden. Doet de regering dat niet, dan zullen de mensen allicht denken “wat de dames en heren politici door de voordeur niet is gelukt doen ze nu door de achterdeur. Het zal het eurocynisme alleen maar vergroten”. Dit citaat komt niet van een ecologist, het komt niet van een vakbondsmens, het komt niet van de sociale civiele samenleving, dit citaat komt van Frits Bolkestein, voormalig Europees commissaris voor de Interne Markt. Dat is in deze een volstrekt onverdachte bron die keiharde kritiek levert op de manier waarop dit verdrag van Lissabon tot stand is gekomen.

 

En ook in eigen land heeft men al te veel debat, al te veel publieke participatie willen vermijden. Ecolo-Groen! heeft hier in dit Huis een voorstel van resolutie ingediend tot het organiseren van een volksraadpleging. Heel wat mensen stellen zich immers vragen over de richting, over het Europese project, over de manier waarop met Europa wordt omgegaan.

 

Collega’s, we mogen ons toch geen illusies maken. Een Europese integratie die enkel wordt voortgestuwd door politici zonder dat de mensen nog mee zijn, is een project dat tot mislukken is gedoemd. De kloof tussen burger en Europa is veel te groot aan het worden en dit was het uitgelezen moment om rekening te houden met de publieke opinie en het debat aan te gaan. Vanuit democratisch oogpunt is dit toch wel nodig. Wij hadden kunnen bouwen aan meer betrokkenheid bij Europa maar de oranje-blauwe-rode meerderheid had daar geen oren naar.

 

Op pagina 35 van het regeerakkoord lezen wij nochtans het volgende, ik citeer: “De regering zal het accent leggen op de participatie van de burgers bij het politieke proces.” Dat klinkt zeer mooi maar ook zeer bitter als die woorden niet in daden worden omgezet. Onze fractie – wij zijn geen mensen die graag opgeven – heeft voorstellen ingediend om hoorzittingen te organiseren. Ook die vraag werd echter afgeketst. Men heeft geen hoorzittingen willen organiseren. Hoorzittingen hadden nochtans een manier kunnen zijn om de civiele samenleving, de bedrijven, de vakbonden, de publieke opinie te betrekken bij het Verdrag. Dat is niet gebeurd, dat is afgekeurd.

 

De realiteit is dat dit Verdrag er in een verschroeiend tempo werd doorgejaagd in deze Kamer en ook in de Senaat. In de Senaat heeft het debat en de stemmingen plaatsgevonden over een tijdspanne van amper drie dagen. Hier in de Kamer was er een commissievergadering met een uitleg van welgeteld tien minuten door minister Karel De Gucht. Welnu, vandaag en morgen worden wij vriendelijk maar dwingend verzocht die tekst goed te keuren. Zo is het besluitvormingsproces in ons land verlopen.

 

Sommige collega’s klagen steen en been over het gebrek aan parlementair werk. De waarheid is dat dit Parlement af en toe de eigen onmacht bestendigt en organiseert op momenten dat wij ons wel degelijk van het dwangjuk van de meerderheid hadden kunnen bevrijden, in een periode van interim-regeringen en diens meer. Democratie veronderstelt debat en zeker bij rijpende voorstellen en teksten zoals een nieuw Europees verdrag. Welnu, de politieke elites hebben er alles aan gedaan om dit Verdrag van Lissabon door de pijplijnen van dit Parlement te jagen zonder democratisch debat en betrokkenheid van de publieke opinie. Dit zal niet met ons zijn!

 

Mijn fractie Ecolo-Groen! weigert om zomaar over te gaan tot de orde van de dag, zoals de meerderheid van de fracties hier. Twee parlementsleden zullen zich bij de stemming onthouden, ikzelf voor Groen! en Zoé Genot voor Ecolo. Onze fractie doet een oproep aan de collega’s in de Kamer om hetzelfde te doen. Laten we, bij de stemming over het Verdrag, in alle fracties met een of twee onthoudingen een zeer kritisch signaal geven ten aanzien van het Europese beleidsniveau en ten aanzien van de besluitvorming en het goedkeuringsproces inzake het Verdrag van Lissabon, uit protest tegen het gebrek aan democratie en daadkracht in Europa, uit respect voor de waarde van het maatschappelijk debat en uit respect voor de publieke opinie.

 

Ondertussen kijken wij reikhalzend uit naar de dag dat de Unie uit haar schaduw treedt en toch het debat met de mensen durft aan te gaan. Wij kijken uit naar de dag dat de Unie de mensen de hand reikt en onderzoekt op welke manier de kloof tussen Europa en de burgers kan worden verkleind.

 

02.34  Christian Brotcorne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, il va de soi qu'il faut ratifier le Traité de Lisbonne et plus vite cela sera fait, mieux ce sera! Pourquoi? Parce que c'est le seul moyen que nous avons aujourd'hui de sortir de la crise institutionnelle qui a bloqué l'Europe pendant de trop nombreux mois. C'est aussi parce que chaque avancée au niveau européen doit être accueillie favorablement.

 

En tant que cdH et représentants de la pensée démocrate chrétienne, nous restons convaincus que l'idée européenne a toute sa raison d'être et nous rêvons toujours d'une Europe pacifique et d'une Europe prospère, d'une Europe qui prend toute sa place dans le monde et qui répond aux espoirs qui ont été placés en elle, non seulement par les citoyens qui y habitent, mais aussi par tous ceux qui, de par le monde, espèrent, la regardent et voient parfois en elle une alternative politique, économique ou sociale.

 

Le nouveau Traité nous permet de corriger les déséquilibres du Traité de Nice. Il sauvegarde les acquis fondamentaux de la Conférence intergouvernementale de 2004. Il renforce la légitimité démocratique et l'efficacité institutionnelle de l'Union. Bref, comme d'autres intervenants l'ont déjà dit, si le Traité n'est pas parfait, il a au moins le mérite d'exister et il constitue la meilleure solution que l'Europe pouvait espérer au regard de la situation qui est aujourd'hui la sienne.

 

Nos concitoyens doivent savoir que le Traité dont nous discutons aujourd'hui est un bon traité. Nous devons le dire et le répéter.

 

Il arrive trop souvent que l'opinion publique ne sache plus quoi penser de l'idée européenne, de son évolution, notamment institutionnelle. Trop souvent, Bruxelles semble être aujourd'hui à l'origine de toute une série de difficultés, de maux ou être à l'origine d'un mal de vivre. Pourtant, cette idée a toujours suscité beaucoup d'empathie en Belgique.

 

Nous devons donc être attentifs à ce que cette empathie ne laisse pas place, demain, à la désillusion. C'est pourquoi il appartient aux hommes politiques de présenter l'idée européenne de manière à ce que notre population se l'approprie véritablement.

 

Chers collègues, nous avons tous reçu des lettres de collectifs ou d'associations qui remettent fondamentalement en cause le Traité de Lisbonne. Il est évident que ces lettres, et en particulier dans la mesure où elle donnent un signal en faveur de la nécessité d'un débat citoyen sur l'Europe, doivent nous interpeller.

 

Je ne suis pas convaincu que ce n'est pas en faisant venir en commission des opposants au Traité que nous aurions fait avancer ce débat citoyen. C'est plutôt en allant à la rencontre des citoyens qui, aujourd'hui, sont perdus, en leur expliquant les enjeux, que nous remplirons véritablement le travail qui est le nôtre. Il ne faudrait pas laisser en friche tout ce champ d'opinion publique qui, à défaut d'actions vigoureuses et enthousiastes de notre part en faveur de l'Europe, pourrait se voir récupérer par d'autres à d'autres fins ou pour que soit rejetée –ce qui serait pire encore – cette idée européenne avec laquelle nous vivons depuis plus de soixante ans.

 

Aussi, rapprocher l'Europe du citoyen constitue probablement notre première tâche. C'est un vaste programme. Romano Prodi disait: "Une fois l'Europe faite" – j'ignore si on pourra dire un jour qu'elle est définitivement achevée – ", il va falloir faire les Européens". C'est l'idée fondamentale. Le cdH pense que cette proximité avec le citoyen ne se joue pas dans des consultations populaires hasardeuses. Elle se concrétise plutôt par des solutions originales. Il y en a deux, par exemple, dans le nouveau Traité qu'on nous propose: publicité des débats au Conseil et, encore mieux, le droit d'initiative citoyen. Ce n'est pas rien d'imaginer que, demain, sur l'ensemble de la population de l'Union européenne, il suffira d'un million de signatures pour que ceux qui demandent le débat par une requête soient certains d'avoir ce débat au niveau du Parlement.

 

Le Traité de Lisbonne apporte aussi un autre changement. De nombreux orateurs l'ont évoqué. Il s'agit de la mise en place du contrôle de subsidiarité qui est à exercer par les parlements nationaux et chez nous par les entités fédérées. C'est un rôle, et c'est un élément nouveau, essentiel, qui nous permettra aussi, à nous politiques, de nous approprier le débat européen et de mieux le répercuter à l'égard de nos concitoyens.

 

Notre rôle et notre but ne seront pas de brider les institutions européennes dans leurs initiatives mais, au contraire, de nous permettre de mettre à l'ordre du jour de nos réunions de commission notamment la présentation et l'étude de directives ou de règlements européens. Il faudra aussi que nous marquions dans notre travail parlementaire la volonté de réellement nous inscrire dans cette optique. Le rôle des europromoteurs à cet égard, à l'intérieur de chacune de nos commissions, sera fondamental. C'est ainsi que nous verrons l'intérêt et l'importance que nous disons vouloir accorder à la dimension européenne de nos travaux.

 

On a également rappelé que le Traité de Lisbonne a ses travers. Mentionnons notamment ce qui est dommage, à savoir l'exemption accordée au Royaume-Uni et à la Pologne à l'égard de l'effet contraignant de la Charte des droits fondamentaux. Heureusement, ce genre d'exemption est, en principe, temporaire. Il nous faut donc compter aussi sur l'effet d'entraînement que doit susciter la dynamique européenne. Déjà aujourd'hui, la portée du statut particulier accordé à la Pologne et au Royaume-Uni est incertaine. Certains droits énoncés par la Charte sont reconnus par d'autres instruments internationaux qui s'appliquent à l'ensemble des États membres. D'autres éléments pourraient être considérés par la Cour de justice de Luxembourg comme des principes généraux du droit européen, qui s'appliqueront également à l'ensemble des États membres, quelle que soit leur frilosité.

 

Sur le plan institutionnel, nous savons qu'en Europe, il n'existe pas de solution évidente et facile. Nous sommes bien placés pour le savoir. Le même principe joue au plan européen.

 

Au plan institutionnel, il est vrai que si la réforme du vote à la majorité qualifiée est une bonne chose, on peut considérer que le temps mis pour y arriver, les diverses exemptions, les modalités particulières sont des éléments à mettre évidemment sur le compte de la difficulté à permettre à certains d'avancer, mais peuvent aussi être considérés comme autant de pas en avant réalisés pour nous permettre d'aller dans la voie que nous voulons suivre.

 

Je me réjouis, tout comme groupe, de la création de ce président du Conseil européen qui aura l'occasion de réaliser un travail dans le temps, de longue haleine. Je me réjouis aussi, monsieur le ministre des Affaires étrangères, que vous ayez laissé entendre et que le premier ministre ait aussi repris cet argument à son compte qu'il conviendra de veiller à ce que le prochain – en tout cas le premier – président de ce Conseil soit un président convaincu de l'Union européenne et non un Européen au rabais; pour moi, cela sous-entend un président issu d'un pays qui adhère à l'ensemble des politiques européennes et non quelqu'un qui se sert à la carte, en fonction de choix personnels ou de choix nationaux qu'il représente. Il nous faut un Européen vraiment convaincu, c'est-à-dire émanant d'un de ces pays qui adhèrent à l'ensemble des politiques européennes.

 

Nous verrons aussi demain quelle sera la capacité d'action politique d'une Commission réduite à 18 membres. Cela semble être la bonne voie pour agir efficacement, mais nous verrons ce qu'il en adviendra avec le temps. Le pouvoir de la Commission, organe moteur de l'Union, sera-t-il diminué ou majoré? Nous l'apprécierons avec le temps.

 

C'est dans le même ordre d'esprit que nous nous réjouissons évidemment de la désignation non plus d'un ministre européen des Affaires étrangères mais d'un Haut représentant, avec rang de vice-président de la Commission, et qui aura pour tâche essentielle d'unifier notre politique étrangère et d'être le maillon indispensable pour que l'Europe, enfin, puisse le plus régulièrement possible parler d'une seule voix sur la scène internationale. C'est là que beaucoup nous attendent; c'est là que nous avons beaucoup à donner.

 

Nous ne nions pas non plus certains travers de dossiers qui fâchent, comme la directive Bolkestein, heureusement rectifiée dans son parcours, la directive Télévisions sans frontières, inopportunément modifiée l'an dernier pour permettre des interruptions plus fréquentes pour la publicité. Bref, certains éléments sont encore à améliorer dans le fonctionnement institutionnel tout comme dans les politiques de l'Union.

 

À mon sens, nous devrions peut-être aussi expliquer à nos concitoyens que ces dossiers particuliers ne sont pas liés aux textes mêmes des traités européens, et certainement pas au Traité que nous allons ratifier demain, je l'espère, mais au contraire, des dossiers qui sont davantage le résultat de la confrontation des forces politiques qui s'établissent au niveau européen.

 

Sur ce point, il me semble important d'insister: avec un Parlement européen compétent aujourd'hui sur une très grande majorité des matières et un Conseil des ministres compétent sur l'ensemble de celles-ci, il apparaît très clairement que l'Europe sera et deviendra enfin ce que nos choix politiques en feront.

 

Le Traité que nous allons ratifier est un instrument qui permettra la réalisation des politiques. Ces politiques seront faites par les élus, les parlementaires européens, les ministres siégeant en Conseil et les commissaires au niveau de la Commission. Ce sont eux qui feront en sorte qu'il y ait une Europe de gauche, de droite ou du centre. En tout cas, celle que j'appelle de mes vœux.

 

En d'autres termes, cela signifie que le Traité est d'une certaine manière indolore, dans la mesure où il n'impose aucune direction. C'est en fonction de ce que les hommes et les femmes politiques décideront de faire de cet instrument, en l'utilisant au service des politiques qu'ils décident, que nous pourrons faire avancer cette Europe que nous appelons de nos vœux.

 

Cela nous amène aussi à devoir accepter que, parfois, les intérêts nationaux de la Belgique soient mis de côté pour se ranger à cette volonté européenne commune et prédominante. C'est cela aussi la majorité qualifiée. Si nous l'appelons de nos vœux, il nous faudra aussi parfois accepter qu'elle s'applique à l'égard de notre pays et de nos entités fédérées. Certains sont intervenus d'une manière tout à fait particulière sur ce sujet. Pour ma part et pour mon groupe, nous sommes convaincus que ce qui pourrait parfois apparaître comme des désagréments à certains moments sera, au contraire, des avantages tirés de notre participation à l'Union. Comme je le disais au début de mon intervention, l'objectif est de poursuivre dans cette Europe pacifiée et prospère à la fois pour elle-même, pour ses citoyens mais également pour les citoyens du monde qui ont le regard tourné vers notre capacité à faire émerger une vision alternative de la manière de vivre ensemble, de faire de la politique, du social et de l'économique. Mon collègue, David Lavaux, interviendra dans le second tour sur ces différents points.

 

À ce stade-ci, je vous dis, monsieur le président, messieurs les ministres, chers collègues, que le "oui" du cdH sera un "oui" sans réserve, de conviction, porteur de l'idée européenne et qui ne demande qu'à pouvoir s'enthousiasmer à nouveau pour que cette idée avance et aille le plus loin possible.

 

02.35  Jan Jambon (CD&V - N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijnheer de staatssecretaris, waarde, moedige collega’s, het is een boutade om te zeggen dat het Verdrag van Lissabon een zware bevalling is geweest. Het was een zware bevalling van zes jaar waarvan de conceptie begon in 2001 met de Verklaring van Laken en die eindigde bij de geboorte van het Verdrag van Lissabon op 13 december 2007.

 

Het Verdrag van Lissabon is een poging om van de Europese Unie een slagkrachtige en performante organisatie te maken die de uitdagingen van de 21ste eeuw beter aankan. De inwoners van Europa vragen dat wij, de beleidsverantwoordelijken, iets in handen hebben om aan mondiale uitdagingen het hoofd te bieden. De mondiale uitdagingen zijn onder andere de globalisering, de klimaatverandering, de demografische verschuivingen, veiligheid en energie. Het is onze mening dat het verlangen naar meer Europese daadkracht gestalte krijgt in het vergelijk dat door het Verdrag van Lissabon wordt belichaamd.

 

Het verdrag geeft Europa meer instrumenten om aan de terechte verwachtingen van de Europese burgers tegemoet te komen. Dit was de grote uitdaging waarvoor men stond ten tijde van de Verklaring van Laken: in hoeverre is Europa nog aantrekkelijk voor de hedendaagse mens; hoe kan er weer inhoud en perspectief worden gegeven aan het Europese project. Laten wij niet vergeten dat Europa steeds gesteund moet blijven van onderuit. Zonder die steun kan Europa geen kernspeler worden in het creëren van een sterkere economie, een betere levenskwaliteit en een ruimte van veiligheid en zekerheid.

 

Het moet mij van het hart dat het ons stoort dat het Verdrag van Lissabon een nagenoeg onleesbare tekst is geworden, tenzij voor specialisten. Met ongenoegen stel ik dan ook de paradox vast tussen de heldere, duidelijke tekst van de Grondwet, die werd afgeschoten en vervangen door een draak van een tekst. Ik heb het dan welteverstaan over de tekstopmaak. Dat is betreurenswaardig.

 

Gelet op de vaak aangehaalde kloof met de burger is dat alleszins geen goede zaak. Het is nu al erg moeilijk om aan de burger de werking van Europa uit te leggen. De meeste burgers zijn immers geen specialisten in de materie van de Europese Unie. Toch zijn het bij uitstek zij voor wie het verdrag werd geschreven. Ik durf hier zeker en vast niet te beweren dat hoe meer leesbaar of verstaanbaar de tekst, hoe groter de kans op afwijzing zou zijn.

 

Meer nog dan naar de tekstopmaak te kijken, moeten wij ons afvragen of het Verdrag van Lissabon een verbetering is tegenover de bestaande Europese verdragen en of het Europa vooruithelpt. De Europese Grondwet mocht dan een aantal grote onvolkomenheden vertonen, inclusief de benaming, maar de voordelen van het grondwettelijk verdrag zijn wel overgenomen in het Verdrag van Lissabon.

 

De Unie wordt transparanter en efficiënter. Lissabon zorgt ervoor dat de slagkracht en het democratisch gehalte van de Europese Unie worden verhoogd.

 

Als Vlaams-nationalisten vinden wij het dan ook positief dat in het Verdrag van Lissabon de volgende punten werden opgenomen.

 

Een eerste punt is het respect voor de nationale identiteit, de interne bevoegdheidsverdeling en de territoriale organisatie van de lidstaten, met inbegrip van het respect voor het lokale en regionale zelfbestuur.

 

Een tweede punt betreft de bevordering van de territoriale samenhang als een van de doelstellingen van de Unie en tegelijkertijd de eerbied voor de verscheidenheid van taal en cultuur als een van haar centrale uitgangspunten.

De heer Van den Eynde is niet meer hier, maar aan de collega’s van het Vlaams Belang zou ik toch willen zeggen dat wij hun bekommernis delen voor een Europa dat zou verworden tot een eenheidsworst en voor het grijze Europa, waarvoor wij allen bang zijn.

 

Volgens ons wordt met genoemde paragraaf voornoemde bekommernis ondervangen. Het is nu aan de lidstaten en aan de beleidsmakers om aan de paragraaf invulling te geven.

 

Ten derde is er de versterking van de werking van het Comité van de Regio’s. De adviesbevoegdheid van het comité wordt uitgebreid. Het krijgt ook rechtstoegang tot het Hof van Justitie om zijn voorrecht te verdedigen. Regionale belangen zullen daardoor in de Europese Unie meer aandacht krijgen. Voornoemde ontwikkeling is van belang, zodat regio’s hun eigen stem in Europa hebben, op het moment dat verschillende standpunten aan de Europese onderhandelingstafel aan bod komen.

 

Let wel: voor ons kan het Comité van de Regio’s niet het echte alternatief zijn voor Europese deelstaten die voor meer zelfstandigheid ijveren, om zo op termijn als zelfstandige lidstaten hun rechtmatige plaats in Europa te kunnen innemen.

 

Ten vierde is er de versterking van de rol van de nationale parlementen in de Unie, onder meer via de versterking van het subsidiariteitsbeginsel. Dat is zonder meer een heel positieve zaak. Ik kom op het punt later nog even terug.

 

Ten vijfde verwerft de Europese Unie enkelvoudige rechtspersoonlijkheid. De formele en ingewikkelde pijlerstructuur, die door het Verdrag van Maastricht in het leven werd geroepen, houdt op te bestaan.

 

Ten zesde is er de beperking van het aantal eurocommissarissen. Dat komt eveneens de besluitvorming en de efficiëntie ten goede. Diversiteit in de Europese Unie is uiterst belangrijk. De organisatie moet echter werkzaam blijven. Voornoemde beslissing is dan ook een stap in de goede richting. Over de toekomstige rotatie van eurocommissarissen moeten er mijns inziens afspraken worden gemaakt, bijvoorbeeld in het kader van de Benelux.

 

Ten zevende wordt het aantal gebieden die voor een gekwalificeerde meerderheid in aanmerking komen, uitgebreid en wordt het systeem van de gekwalificeerde meerderheidsstemming aangepast.

 

Ten achtste is er de vereenvoudiging van het huidige systeem van de bestaande wetgevingsprocedure. De medebeslissingsprocedure wordt de algemene regel. Op die manier wordt de wetgevende rol van het Europees Parlement flink versterkt. Op enkele uitzonderingen na dienen alle Europese wetgevende akten door de Raad en door het Parlement goedgekeurd te worden. Ook op begrotingsvlak verwerft het Parlement volledige inspraak.

 

Ten slotte, als negende punt, de ziel van Europa zit wel degelijk in het verdrag, de verankering van de Unie als een gemeenschap van waarden. Immers, het Handvest van de Grondrechten wordt dezelfde rechtskracht toebedeeld als de bestaande verdragen. Mensenrechten verwerven zodoende een centrale plek in het Europese integratieproces.

 

Mijnheer de minister, ik heb mij in mijn opsomming bewust beperkt tot een aantal punten. Het moge echter duidelijk zijn: op het vlak van waarden, bevoegdheden en besluitvorming zet de Europese Unie grote stappen vooruit. De institutionele en procedurele hervormingen zullen op termijn de efficiëntie van de besluitvorming ten goede komen. Onze conclusie is dat het verdrag van Lissabon een stap in de goede richting is. Het verdrag is een vergelijk waarmee de Europese impasse doorbroken kan worden. Europa mag eenvoudigweg de trein van globalisering niet missen.

 

Begrijp ons goed, het Verdrag van Lissabon is slechts een stap. Onze steun aan Lissabon impliceert niet dat voor ons het huis dat wij Europa noemen af is. Het Verdrag van Lissabon is immers zeker niet perfect. Het verdrag had meer aandacht mogen hebben voor de rol van andere politieke entiteiten dan de lidstaten. Wij zouden het dan ook zeer op prijs hebben gesteld, mochten de Gemeenschappen en de Gewesten bijvoorbeeld rechtstreeks toegang hebben gekregen tot het Hof van Justitie en dat ze, omgekeerd, ook rechtstreeks door dat hof hadden kunnen worden aangesproken. Het bestaande systeem van Europese besluitvorming waarin enkel met staten rekening wordt gehouden, is onvoldoende aangepast aan de structuur van sommige lidstaten van de Unie. U, mijnheer de minister, zou daarin het voortouw kunnen nemen voor de regio’s die met gelijkaardige problemen kampen, maar onvoldoende worden gesteund door hun nationale regering.

 

Ook op andere terreinen is er nog progressie te boeken. De invoering van de dubbele meerderheid en de afschaffing van de stemmenweging vereenvoudigt de Europese besluitvormingsprocedure, dat wel, maar tegelijkertijd bemoeilijkt dit het streven naar de zogenaamde split vote. Er zal met andere woorden nog steeds één stem per lidstaat worden gereserveerd, die niet kan worden opgesplitst over de deelstaten. De Gemeenschappen en de Gewesten blijven dus verplicht om samen moeizaam tot compromissen te komen over materies waarvoor zij exclusief bevoegd zijn. Deze situatie tast ontegensprekelijk de verworven autonomie aan van onze Gemeenschappen en Gewesten. Wanneer een compromis niet mogelijk is, rest er voor België en de onderscheiden landsdelen alleen nog de optie zich te onthouden, wat wij niet als positief beschouwen.

 

Voor ons had ook de coördinatie van het regionaal beleid op Europees niveau nog wat sterker verankerd mogen zijn. Zo is de erkenning van het Comité van de Regio’s als volwaardige instelling niet opgenomen in het verdrag. Het Comité blijft nu slechts een adviesorgaan.

 

Mijnheer Van den Eynde, er zijn andere opties tussen voor- en tegenstemmen. Men kan ook proberen te werken en zaken trachten te verbeteren.

 

Laat mij, ten slotte, nog even terugkomen op de door het Verdrag van Lissabon beoogde versterking van de dialoog tussen Europa en de nationale parlementen. Zoals gezegd, is voor ons de rol van de Gewesten en Gemeenschappen in het Verdrag van Lissabon nog steeds te beperkt. De toetsing van het subsidiariteitsbeginsel, waarin de nationale parlementen een grote rol moeten kunnen vervullen, geeft ons echter alvast een grote verantwoordelijkheid. Het is dan ook essentieel dat de deelentiteiten van dit land die opdracht ten volle kunnen uitoefenen. Om dat mogelijk te maken, heeft België, bij de ondertekening van het verdrag, in een eenzijdige verklaring aangegeven dat zowel de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat, als de parlementen van Gemeenschappen en Gewesten optreden als bestanddelen van het nationale parlementaire systeem, naargelang de bevoegdheden die de Europese Unie uitoefent. Dat wil dus zeggen dat ook de Gemeenschappen en Gewesten bevoegd zouden moeten zijn om bezwaar te maken in het kader van de vereenvoudigde herzieningsprocedure en de subsidiariteitstoets, wat hun bevoegdheden betreft.

 

De Raad van State zegt echter niet zeker te zijn dat die verklaring, die België heeft afgelegd binnen de Europese rechtsorde, werkzaam is. Het valt, met andere woorden, te betwijfelen of de Europese instanties ervan uitgaan dat de wetgevende vergaderingen van de deelentiteiten van België onder het nationale parlementaire systeem vallen. Een samenwerkingsakkoord hierover en de aanpassing van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 zijn er echter nog niet. De juridische zekerheid dat de Gemeenschappen en Gewesten van dit land de hun door de Grondwet toegekende rechten kunnen uitoefenen, is er op dit moment dus niet.

 

Deze toestand, mijnheer de minister, is op zijn minst ongelukkig te noemen. De verklaring die België over het nationale parlementaire systeem heeft afgelegd, is knutselwerk. Niemand weet wie die verklaring heeft goedgekeurd. Ze heeft bovendien geen juridische waarde, waardoor ze, met andere woorden, niet gevolgd hoeft te worden. Deze ratificatie toont daarom aan dat dit land zich te weinig rekenschap geeft van het institutionele kader en te weinig eerbied vertoont voor de verdeling van de bevoegdheden volgens ons federale systeem.

 

Wij keuren hier immers een verdrag goed, zonder dat wij eerst de interne keuken op orde hebben gebracht. Wat ons betreft, had de interne keuken op orde moeten zijn, voordat we dit verdrag zouden ratificeren. De goede werking van onze deelstaten hangt immers af van een goed uitgewerkte, interne structuur. De regering en het Parlement hebben in ieder geval nog heel wat werk te verzetten als we op internrechtelijk vlak het verdrag juridisch volle gelding willen laten krijgen, volgens het federale systeem, uitgedokterd in onze Grondwet. Ik weet dat u, mijnheer de minister, in de commissie voor de Buitenlandse Zaken hebt gezegd dat de bevoegdheden die krachtens het Verdrag van Lissabon aan de nationale parlementen worden toegewezen, op intern vlak ten uitvoer zullen moeten worden gelegd. Welnu, wij roepen de betrokkenen op de nodige stappen daartoe te zetten en we vragen de regering uitdrukkelijk of zij inderdaad bereid is om tegemoet te komen aan de opmerkingen van de Raad van State in verband met de noodzakelijke wijzigingen van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen en in verband met het sluiten van een samenwerkingsakkoord over de vereenvoudigde herzieningsprocedure en de vertegenwoordiging van Gemeenschappen en Gewesten in de Europese Raad.

 

Dat alles gezegd zijnde, collega’s, is voor ons het Verdrag van Lissabon een instrument. Het vormt geen project op zich. Dit verdrag is ongetwijfeld een stap vooruit, maar er is nog werk aan de winkel. Panta rhei, zoals Herakleitos destijds al verkondigde: alles is in beweging. Het Verdrag van Lissabon is slechts de basis voor toekomstige hervormingen. Wij zijn alvast bereid om daaraan constructief mee te werken.

 

De voorzitter: Collega’s, mijnheer de minister, alle fracties hebben het woord genomen. Ik heb nog wel drie sprekers in een eventuele tweede ronde. Ofwel geef ik die drie sprekers nu het woord en spreekt u helemaal op het einde, ofwel neemt u nu het woord, zoals u het zelf verkiest.

 

De sprekers zijn de heer Lavaux en de dames Colen en De Bont. Ik neem aan dat zij allen beknopt zullen spreken, zodat we het debat op een redelijk uur kunnen sluiten.

 

02.36  David Lavaux (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, monsieur le secrétaire d'État, chers collègues, la ratification du Traité de Lisbonne est évidemment un fait politique important et constitue un événement que salue le centre démocrate Humaniste. Le visage de l'Europe de demain se dessine. Si mon collègue Christian Brotcorne nous a convaincus de la nécessité de proximité entre l'Europe et le citoyen, je vais souligner, pour ma part, les avancées du Traité de Lisbonne à l'égard de certaines politiques menées par les institutions européennes. C'est par ses acquis et ses ambitions que l'Europe se justifie. Dès lors, quelles sont les nouvelles perspectives ouvertes par ce Traité de Lisbonne?

 

Je concentrerai mon intervention sur deux points uniquement, mais deux points fondamentaux: la dimension sociale de l'Union et la conduite de ses relations extérieures.

 

En ce qui concerne la dimension sociale, nous faisons nôtres les mots de Jacques Delors lorsqu'il dit: "Je refuse une Europe qui ne serait qu'un marché, une zone de libre-échange sans âme, sans conscience, sans volonté politique, sans dimension sociale. Si c'est vers cela que l'on va, je lance un cri d'alarme."

 

On ne peut pas nier que par le passé, le marché et la libre concurrence ont souvent été à l'avant-plan des politiques européennes. Aujourd'hui, les derniers traités, et singulièrement le Traité de Lisbonne, opèrent un certain rééquilibrage vers le social. En effet, de nouvelles ambitions s'affichent. On relève d'ailleurs pour la première fois dans le droit primaire la notion d'économie sociale de marché. Plus précisément, on pourra lire que l'Europe œuvre pour une économie sociale de marché hautement compétitive, qui tend au plein emploi et au progrès social. Le Traité rappelle aussi que l'Union combat l'exclusion sociale, promeut la justice et la protection sociale, l'égalité entre les hommes et les femmes, la solidarité entre les générations et la protection des droits des enfants. Ces objectifs ne doivent pas rester lettre morte. En effet, par le biais de la clause sociale horizontale, introduite durant la Conférence intergouvernementale de 2004, à la demande de la Belgique, l'Union doit désormais tenir compte des objectifs précités dans la définition et la mise en œuvre de l'ensemble de ses politiques.

 

Le Traité de Lisbonne reconnaît aussi, c'est un point important, l'importance du dialogue entre les partenaires sociaux que l'Union devra promouvoir et faciliter. La pratique du sommet social tripartite, qui réunit les partenaires sociaux, les représentants de la présidence en exercice et ceux des deux présidences suivantes est explicitement reconnue.

 

Dans le domaine de la sécurité sociale, des mesures liées à la libre circulation des travailleurs pourront désormais être adoptées, non seulement au bénéfice des travailleurs salariés mais également pour les travailleurs indépendants.

 

En matière de services publics enfin, le droit européen s'enrichira d'un nouveau protocole sur les services d'intérêt général. Ce protocole insiste sur le rôle essentiel et la grande marge de manœuvre des autorités nationales, régionales et locales dans la fourniture, la mise en service et l'organisation des services d'intérêt économique général.

 

Les États membres conservent donc une large autonomie dans l'organisation de leurs services publics.

 

Je souhaite à présent souligner les clarifications qu'opère le Traité de Lisbonne en matière de politique extérieure, tout d'abord, pour nous réjouir de ce que Lisbonne tourne la page de la dualité Communauté/Union. D'autres orateurs avant moi l'ont souligné.

 

Plus fondamentalement, il faut mettre en évidence les objectifs de l'action extérieure de l'Union, qui sont à présent couchés sur papier.

 

Dans ses relations avec le monde, affirme le Traité, l'Union contribue à la paix, à la sécurité, au développement durable, au commerce libre et équitable, ainsi qu'au strict respect et au développement du droit international, notamment au respect des principes de la Charte des Nations unies. Ce renvoi au système des Nations unies nous semble bienvenu, à un moment où l'OTAN se cherche un nouveau concept stratégique.

 

La politique étrangère et de sécurité commune s'insérera plus harmonieusement dans l'ensemble de l'action à l'extérieur de l'Union. La désignation d'un Haut représentant de l'Union pour les Affaires étrangères et la politique de sécurité commune constitue le cœur de cette évolution.

 

Rappelons que ce Haut représentant fera à la fois partie de la Commission et du Conseil. Il sera membre de la Commission tout en présidant le Conseil des Affaires étrangères et disposera d'un droit d'initiative propre.

 

En ce qui concerne la politique de défense, le Traité de Lisbonne permet à ceux qui le souhaitent d'aller encore plus loin. Ce pas supplémentaire prendra la forme d'une coopération structurée permanente, ouverte à tout membre qui s'engage, dès la date d'entrée en vigueur du Traité de Lisbonne, à procéder plus intensivement au développement de ses capacités de défense.

 

Chers collègues, il y a là un choix politique important pour la Belgique.

 

Voulons-nous oui ou non faire partie de cette coopération structurée permanente? Sommes-nous prêts à augmenter sensiblement le budget de notre armée pour ce faire? Nous n'avons pas aujourd'hui à répondre à la question mais nous devrons certainement avoir tout prochainement ce débat.

 

Enfin, il est bien clair que les relations extérieures forment un tout. Elles se composent également d'une politique commerciale commune, d'une coopération au développement. Je ne détaillerai pas tous les changements apportés par le Traité de Lisbonne, ce serait trop long. Je signale cependant qu'une base juridique spécifique sera insérée pour l'aide humanitaire. La même disposition souligne qu'un corps volontaire européen d'aide humanitaire sera créé, ce qui est aussi une innovation non négligeable dans la longue liste des beaux projets qui figurent dans ce projet de Lisbonne, que nous défendrons donc de tout cœur ici à la Chambre, mais que nous devrons aussi défendre auprès de chacun de nos concitoyens.

 

02.37  Alexandra Colen (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik begin met een citaat. “Europa is als een religie. Je bent een aanhanger, en dus een gelovige, of je bent dat niet. Wie kritisch staat tegenover dat geloof wordt zoals in de Kerk als een afvallige beschouwd en voor ketters is er kennelijk geen plaats”. Dit is een citaat van Johan Vande Lanotte uit De Morgen van 21 oktober 2003.

 

Europa is echter geen religie die de mens de vrije keuze laat om al of niet toe te treden. In 2005 wezen zowel de Fransen als de Nederlanders de Europese Grondwet bij referendum af. Men heeft deze Grondwet inmiddels gewoon herschreven, enkel de hoofdstukken werden een beetje door elkaar gehaspeld.

 

Niemand ontkent dat trouwens. Valéry Giscard d’Estaing, de auteur van de Grondwet, zegt dat het Verdrag van Lissabon alle sleutelelementen van de Grondwet bevat. Bondskanselier Merkel van Duitsland zegt dat de inhoud van de Grondwet gehandhaafd blijft. Eurocommissaris Margot Wallström zegt dat dit voorstel in essentie hetzelfde is als de oude Grondwet. Dat zijn maar enkele uitspraken.

 

Het gaat hier eigenlijk om een ongehoord brutaal manoeuvre. Een tekst wordt onderworpen aan een referendum en door de bevolking afgewezen, en wordt enige tijd later gewoon opnieuw ingediend, deze keer zonder referendums toe te laten.

 

De Luxemburgse premier Juncker, de toenmalige voorzitter van de Europese Raad, had het al aangekondigd in mei 2005, vlak voor het Franse referendum. Hij zei: “Als het antwoord ja is, gaan we voort. Als het antwoord neen is, doen we verder”.

 

De Europese elite die pretendeert het beter te weten dan het volk maar er niet in slaagt dit aan het volk uit te leggen, besloot vorig jaar geen referendum meer toe te laten. Enkel Ierland kan niet anders omdat zijn grondwet verplicht een referendum uit te schrijven. De heisa op dat eiland indachtig ten tijde van het Verdrag van Nice, is het duidelijk dat ook dit referendum eerder een technische formaliteit is. Als de Ieren neen zeggen, zal men ze verplichten een nieuw referendum te organiseren tot ze ja zeggen.

 

Het jaar 2007, de ondertekening van het Verdrag van Lissabon, zal de geschiedenis ingaan als het jaar waarin alle EU-lidstaten afstand doen van hun nationale soevereiniteit ten voordele van het leger eurocraten in Brussel dat geen last schijnt te hebben van het heersende democratische deficit. Hun doorzichtig einddoel – een nieuwe superstaat – en hun weinig verhullende middelen – de totalitaire trukendoos – zijn bekend.

 

Wie zijn bedenkingen heeft bij dat alles, wordt verweten geen goede Europeaan te zijn. Hij is een ketter voor de nieuwe Europese religie.

 

Maar dat ondemocratische Europa wensen wij niet. Om vrijhandel en vriendschap met alle volkeren te onderhouden, heeft men immers geen nood aan ijdele visioenen van een klein groepje zelfverklaarde maatschappijverlichters over een Europese defensie, een Europese diplomatieke dienst, een Europese belastingschaal, een Europese arbeidswetgeving en andere concepten die hun oorsprong vinden in het nieuwe Verdrag.

 

Europa heeft, naar eigen zeggen, geluisterd naar de verzuchtingen van de Europese burgers. Daarom hebben die burgers volgens de Brusselse eurocratie geen tweede referendum nodig. Daarmee is echter de Europese Unie thans een leugen geworden. Europa is een ondemocratische constructie die de vernietiging nastreeft van de oude Europese natiestaten.

 

Ook economisch biedt de politieke unie maar weinig bijkomende voordelen. De massale subsidiëring als voorbeeld van de opkomende economieën in Oost-Europa stuit op terechte kritiek in het Westen. Dat zal niet veranderen met een politieke unie.

 

Van de honderdachtennegentig landen die de wereld telt – Kosovo is daar bij gerekend –, zijn er slechts tien die openlijk ontkennen een democratie te zijn. Het gaat om Swaziland, Bhutan, Vaticaanstad en zeven monarchieën rond de Perzische Golf. Zelfs China, Belarus, Cuba en Zimbabwe gaan officieel als democratieën door het leven.

 

Hoewel het aantal democratieën jaar na jaar toeneemt, is de echte democratie wel degelijk in gevaar. Het gevaar schuilt hem hier in Brussel, waar Europa gewoon zijn wil oplegt aan de Europeanen, terwijl het de Europeanen zeggenschap ontneemt over hun eigen lot.

 

Ooit schreef Guy Verhofstadt bevlogen teksten over het referendum. Het is niet omdat Verhofstadt thans zijn eigen woorden afzweert, dat hij toen geen gelijk had.

 

Het Verdrag van Lissabon zet Europa definitief op het spoor van een technocratisch geleide superstaat waarbij de soevereiniteit van de lidstaten fundamenteel wordt uitgehold.

 

De tekst zelf is een onleesbaar labyrint van twaalf protocollen, negenendertig bijgevoegde verklaringen en driehonderdveertien artikelen. De onleesbaarheid moet verdoezelen hoe ingrijpend de inhoud is.

 

Het Verdrag van Lissabon verleent aan de Europese Unie de grondwet van een federale staat. Het creëert daarmee een nieuwe juridische entiteit, een nieuwe Europese Unie die sterk verschilt van datgene wat wij nu de EU noemen. De nieuwe EU heeft de constitutionele vorm van een supranationale federale staat die naast en boven zijn lidstaten bestaat, op dezelfde wijze waarop bijvoorbeeld de Duitse Bondsreplubliek naast en boven Beieren staat, of de USA naast en boven Californië.

 

In de nieuwe unie zal de Europese Commissie in de plaats van de natiestaten beslissingen kunnen nemen die automatisch alle lidstaten binden en dit voor alle bevoegdheidsdomeinen. Het zal haast alle kenmerken hebben van een volledig ontwikkelde staat. Deze wijziging van het karakter van de EU wordt door het Verdrag van Lissabon bewerkstelligd in drie juridische stappen.

 

Er wordt een nieuwe EU opgericht die een eigen rechtspersoonlijkheid heeft en voor het eerst bestaat als een van de lidstaten onderscheiden entiteit. Het Verdrag schaft het onderscheid af dat in de twee bestaande Europese grondverdragen wordt gemaakt tussen de supranationale en de intergouvernementele pijlers, met als gevolg dat de nieuwe unie over de mogelijkheid beschikt om alle staatsmacht uit te oefenen via een uniforme, constitutionele structuur.

 

Het Verdrag maakt van ons allen feitelijke burgers van deze nieuwe unie en niet alleen burgers in naam, zoals tot nu toe het geval is. Een staat moet burgers hebben en men kan slechts burger zijn van een staat, niet van een gemeenschap of samenwerkingsverband. In feite zullen de inwoners van de EU-landen voortaan burgers zijn, zowel van de EU als van hun nationale staat. Uit de oprichting van een federale Europese staat zoals in het Verdrag staat, volgt dat de burgers gehouden zijn om aan de wetten van deze staat te gehoorzamen en zich te onderwerpen aan het gezag van deze staat. Deze plicht zal voorrang krijgen op de plichten van de burgers tegenover hun eigen land, aangezien het gezag van de nieuwe EU primeert op het gezag van de lidstaten.

 

Dit alles is iets wat wij als Vlamingen verwerpen. Vlaanderen wil een volwaardige soevereine staat worden en zijn eigen stem hebben in het concert der naties. Het wil niet een deelstaat worden van Europa, zoals het thans een deelstaat van België is. Het heeft immers geen zin het ene Brussel te verwisselen voor een ander Brussel dat een nog grotere moloch is, die nog verder van de 6 miljoen Vlamingen afstaat en ons ons recht ontneemt, het recht van elk volk om baas in ons eigen huis te zijn.

 

Het Verdrag van Lissabon zal immers ook de kleine Europese volkeren versmachten. Dat geldt niet alleen voor Vlaanderen, maar ook voor Ierland, Nederland, Denemarken en de Baltische staten, alle landen die veel democratischer zijn dan de groten omdat de regering er veel dichter bij het volk staat.

 

Men heeft de mond vol over subsidiariteit. Het Verdrag van Lissabon belijdt dit in naam, maar wat zien wij in de realiteit? Het Verdrag geeft meer macht in stemmenaantal aan de grote lidstaten. Het nieuwe systeem van een dubbele meerderheid voor het aannemen van EU-wetten door de Raad van Ministers zegt dat de meerderheid wordt geleverd door ten minste 15 lidstaten en 65% van de bevolking van de EU. Dit maakt van het inwonersaantal het belangrijkste criterium en plaatst de grote staten, vooral Duitsland met zijn 80 miljoen inwoners, in een veel sterkere positie dan een land met slechts enkele miljoen inwoners.

 

Dat is misschien de regel in echte federale staten, dus niet in België waar de Vlaamse meerderheid stelselmatig wordt geminoriseerd. Wij wensen evenwel geen federaal Europa waarin wij als klein volk versmacht zullen worden door de groten. De Europese Commissie zal automatisch de grotere landen voorafgaandelijk raadplegen in verband met zijn wetgevende voorstellen, omdat ze toch weet dat de kleinere landen steeds kunnenn worden weggestemd. In de toekomst zullen de bevolkingrijkste landen, Duitsland en Frankrijk, elke EU-wet of –richtlijn kunnen blokkeren als zij twee of drie kleine of minder grote landen ertoe kunnen overhalen om met hen mee te stemmen. Zo krijgen de groten een de facto vetorecht zoals dat vandaag ook al het geval is, maar de kleinen niet, terwijl zij dat vandaag nog hebben. De vraag is dan: waarom krijgen de groten meer rechten dan de kleinen? Waarom mogen zij bij ons hun wil komen opdringen maar wij niet bij hen? Wij zijn weliswaar klein: wij zijn maar met enkele miljoenen tegenover 82 miljoen Duitsers en 60 miljoen Fransen, maar wij hechten aan onze onafhankelijkheid, aan onze vrijheid, aan onze soevereiniteit. Wij willen niet dat Parijs en Berlijn hier de dienst komen uitmaken. Daarom verwerpen wij een Europese superstaat.

 

Met het Verdrag van Lissabon is het ook niet meer zo dat elk land recht heeft op een permanente EU-commissaris. Het is inderdaad waar dat de grote staten ook hun recht op een permanente commissaris verliezen, maar ze hebben andere middelen om invloed uit te oefenen op de Commissie waar alle EU-wetgeving wordt voorgesteld. Men is er tot nu toe steeds van uitgegaan dat het vooral belangrijk was voor de kleinere staten om een EU-commissaris te hebben. Voor kleine landen betekent het verlies van die commissaris een veel groter verlies dan voor de grote lidstaten. Bovendien verliest ook de nationale regering het recht om te beslissen wie de commissaris wordt. Dit wordt in het Verdrag van Lissabon beslist bij stemming, waardoor een speciale meerderheid van 20 op 27 premiers of presidenten die 65% van de bevolking van de EU vertegenwoordigen, iemand aanduidt uit een lijst van suggesties. Het gaat niet meer over voordrachten van kandidaten door de lidstaten.

 

Het Verdrag van Lissabon geeft de Europese Unie de bevoegdheid om wetten te dicteren of beslissingen te nemen in 68 nieuwe beleidsdomeinen waarin de Unie tot nu toe geen bevoegdheid had. In deze 68 beleidsdomeinen wordt het vetorecht van de lidstaten afgeschaft. In 49 van deze domeinen verkrijgt de EU een wettelijke basis om wetgevend op te treden en in 19 andere wordt het bestaande systeem van wetgeving via unanimiteit vervangen door wetgeving bij meerderheid. Deze nieuwe domeinen omvatten zaken als burgerlijk recht, strafrecht, gerecht en politie, immigratie, openbare diensten, energie, transport, toerisme, de ruimte, sport, civiele bescherming, volksgezondheid en het budget van de EU.

 

Ook in bepaalde terreinen van het buitenlands beleid wordt de beslissing bij meerderheid ingevoerd.

 

Deze uitbreiding van de macht van de EU betekent meteen ook een belangrijke toename van de persoonlijke macht van de 27 nationale politici die in de Raad van Ministers zetelen. Het laat hen toe om achter gesloten deuren nog meer wetten te maken die 500 miljoen Europeanen binden, terwijl er macht wordt onttrokken aan de burgers en de nationale parlementen die deze politici kiezen en die tot nu de wetten voor hun eigen land maakten.

 

Binnen elke lidstaat leidt deze verschuiving van macht naar de EU ook tot een verschuiving van macht weg van de wetgevende tak van het bestuur ten voordele van de uitvoerende tak. Zo wordt de democratie binnen de lidstaten verder uitgehold.

 

Het verdrag verleent ook grotere macht aan de niet-verkozen Commissie in Brussel die het monopolie heeft om Europese wetgeving voor te stellen aan de Raad van Ministers. De Commissie krijgt vele nieuwe beleidsdomeinen toegewezen waarvoor weer nieuwe wetten kunnen worden gegenereerd.

 

Het Verdrag verleent aan de EU ook de uiteindelijke macht om te beslissen wat de rechten van de Europeanen zijn. Onze burgerrechten en mensenrechten in alle domeinen van Europese wetgeving worden finaal vastgelegd door de EU. Dit geldt ook voor de in nationale wetgeving omgezette richtlijnen, die nu reeds het grootste aandeel uitmaken van de nieuwe wetten die jaarlijks in de lidstaten worden ingevoerd.

 

De rechten vervat in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens worden bindend voor alle lidstaten. Hierdoor zijn het de 27 rechters van het Europees Hof van Justitie in Luxemburg die op vele terreinen het laatste woord hebben over wat onze rechten zijn en niet langer het eigen hooggerechtshof van de lidstaat, noch het Europese Hof voor de Mensenrechten in Straatsburg. Dat laatste is immers geen EU-rechtbank, maar hangt af van de Raad van Europa. Het Europees Hof in Luxemburg staat verder verwijderd van de burgers. De procedures zijn duurder en het wordt moeilijker voor burgers om hun rechten veilig te stellen.

 

Aangezien het Verdrag van Lissabon de nieuwe federale EU-staat de jurisdictie verleent over mensenrechten, zal het slechts een kwestie van tijd zijn voor de Commissie wetten uitvaardigt om die rechten te verzekeren en te implementeren en ervoor te zorgen dat zij op uniforme wijze in alle EU-lidstaten worden toegepast.

 

Zo is het immers met alle andere verdragen gegaan. De nationale wetgeving moet worden toegepast op een wijze die conform is aan de EU-wetgeving, want indien er een conflict ontstaat tussen de twee, dan hebben de EU-wetten voorrang.

 

Dat principe zal ook gelden waar het gaat om rechten, met als gevolg dat er botsingen kunnen ontstaan over de gehanteerde normen en maatstaven voor rechten en gevoelige materies waar de lidstaten nu nogal verschillen. Het kan gaan om regels over het afleggen van getuigenissen in de rechtbank, de regels van de juryrechtspraak, censuur, de legalisering van drugs en prostitutie, rechten verbonden aan staatskerken en godsdiensten, gewetensbezwaren, militaire dienst, het recht op leven, euthanasie, erfrecht, eigendomsrecht, familierecht, de rechten van kinderen en bejaarden. Elk volk mag dan zijn eigen wetten bepalen maar via de EU zal het allemaal worden gelijkgeschakeld.

 

Het Verdrag van Lissabon kan ten slotte zoals men het in het Engels stelt self amending en self empowering zijn. De EU-instanties krijgen de bevoegdheid om eigenmachtig het Verdrag te amenderen en zichzelf meer macht toe te eigenen. Op verschillende plaatsen bevat het Verdrag omzeilingclausules die men “passerellen” of “ratchet clauses” noemt en die bijvoorbeeld toelaten de unanimiteitregel te vervangen door een meerderheid bij stemming.

 

Dat is het geval voor acht domeinen en in een voorziene vereenvoudigde herzieningsprocedure, waardoor verdragen kunnen worden geamendeerd door een beslissing van de EU-ministers en presidenten zonder dat nieuwe verdragen of ratificaties zijn vereist.

 

De voorzitter: Mevrouw, mag ik u vragen stilaan af te ronden?

 

02.38  Alexandra Colen (Vlaams Belang): Ik heb bijna gedaan.

 

De nationale parlementen krijgen wel een vetorecht over het toepassen van het systeem, maar de burgers krijgen helemaal geen zeg want er hoeven geen referenda gehouden te worden over de uitoefening van het vetorecht.

 

De nationale parlementen, ten slotte, krijgen door dit systeem een nieuwe rol toebedeeld. Het Verdrag bepaalt dat als een derde van de nationale parlementen bezwaar aantekent tegen een door de Commissie voorgestelde EU-wet, de Commissie dat voorstel moet herzien. Voorstanders juichen dat toe als een betekenisvolle rol die de nationale parlementen kunnen spelen in de nieuwe structuur. Dit is slechts een povere compensatie voor het feit dat de parlementen hun macht verliezen over wetgeving en beslissingen op de 68 beleidsdomeinen die worden overgeheveld naar het niveau van de EU.

 

Vandaag is 75% van de nationale regelgeving reeds afkomstig van de EU. In de toekomst wordt er nog meer macht overgeheveld, maar de voorstanders van het Verdrag beweren dat de parlementen een betekenisvolle rol blijven spelen. Hoe kan men zijn macht behouden als men ze afgeeft?

 

In onze nationale parlementen maken wij reeds enkele decennia mee hoe de macht van de parlementen – met andere woorden: de wetgevende macht – geüsurpeerd werd door de regeringen, de uitvoerende macht. Wij weten uit ervaring hoe wij als parlementslid in feite gedegradeerd zijn tot de stemmachine die moet beamen wat de regering beslist.

 

Europa, de Europese Unie, is gedegenereerd tot een kartel van regeringen. In de Europese Raad komen de vertegenwoordigers van de nationale regeringen bijeen en leggen via de EU reeds het leeuwendeel van de wetgeving op. Europa wordt een geïnstitutionaliseerd mechanisme waardoor regeringen onder elkaar met zijn allen beslissingen kunnen opleggen aan de 27 nationale parlementen zonder nog rechtstreeks de goedkeuring van die parlementen te moeten vragen. Tot dusver had elk van die regeringen echter een veto en waren de domeinen waarover Europa kon beslissen nog in zekere mate beperkt.

 

Het Verdrag van Lissabon schaft dat af, onderwerpt de kleine landen aan het dictaat van de grote en breidt de domeinen waarover Europa zeggenschap krijgt gevoelig uit.

 

Wij zijn onszelf in dit Parlement volledig machteloos en overbodig aan het maken terwijl wij nochtans de vertegenwoordigers van de natie zijn. Daarom zeggen wij: neen, Lissabon, neen, in naam van de democratie.

 

02.39  Rita De Bont (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijnheer de staatssecretaris, ik zal als rode lantaarndrager iets bondiger zijn, maar ik ben toch gelukkig dat u mijn collega hebt laten uitspreken, want ik vind dat ook de andere kant van de medaille van Europa eens mag worden getoond.

 

Eigenlijk was het een beetje hallucinant dat men dit onderwerp, dat toch niet als een futiliteit kan worden beschouwd, zomaar op een drafje, tussen de plooien van de regeringsvorming in, wou afhandelen. Ik ben er trots op dat onze fractie een debat heeft afgedwongen. Daarom wil ik ook van mijn tijd gebruikmaken.

 

Beste collega’s, ik wil u eraan herinneren dat men wat nu voorligt, in 2004 en 2005 nog een grondwet noemde. Sommigen betreuren dat het nu niet meer zo wordt genoemd. Wel, mijnheer de voorzitter, een grondwet is geen vodje papier, dat is ernstig. Hij is het fundament van onze samenleving en het zou dus ook normaal zijn dat onze samenleving daarin wordt gekend en dat hij door onze samenleving wordt gedragen.

 

Beste collegae, buiten dit halfrond zijn er maar heel weinig mensen en verenigingen die weten en beseffen waarmee wij vandaag bezig zijn. Het is ook onze bedoeling, zoals collega Di Rupo wou, dat de bevolking op de hoogte zou worden gebracht van wat wij hier in het Parlement bespreken.

 

Om strategische redenen noemt men het hervormingsverdrag vandaag geen grondwet meer en heeft men andere symbolische kwesties, die nog wel waren opgenomen in het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa, weggelaten. Wat nu voorligt, komt echter – zoals reeds door verschillende collega’s is aangehaald – voor ongeveer 98 procent overeen met dat wat in 2005 zowel in Nederland als in Frankrijk door de burger werd verworpen.

 

Er is wel een belangrijk verschil. Hierin moet ik mijn vriend en collega Van den Eynde tegenspreken. Er is een verschil tussen dit voorstel en het vorige. Het vorige voorstel was namelijk een leesbare tekst, waarin men nu als het ware een soepmixer heeft ingebracht, waardoor het veel moeilijker wordt om te achterhalen wat er eigenlijk allemaal in zit.

 

Ik wil ook toegeven dat er positieve punten in zitten, uiteraard. Er zitten maatregelen in die het voor het uitgebreide Europa mogelijk maken om efficiënter te werken. Er wordt iets meer zeggenschap toegekend aan het Europees Parlement, wat uiteraard ook positief is, en zelfs de nationale parlementen krijgen een beetje meer inspraak, onder andere in verband met het subsidiariteitsbeginsel, dat nu zelfs – zoals minister De Gucht heeft voorgelezen in de commissie – volgens zekere voorwaarden zou kunnen worden afgedwongen.

 

Wij moeten ons daarover echter geen illusies maken. De drempels voor de nationale parlementen om daadwerkelijk invloed te kunnen uitoefenen, zijn, op aandrang van België, bewust hoog gehouden. Bovendien is de juridische controle die kan worden uitgevoerd moeilijk, omdat een juridische controle over het al dan niet toepassen van het subsidiariteitsprincipe moeilijk is. Dat hangt namelijk veeleer af van een politieke beoordeling, waartoe een rechtbank niet in staat is.

 

Bovendien is de tijd die aan de nationale parlementen wordt gegund om zich over Europa te buigen en te bekommeren heel beperkt. Daarmee worden wij vandaag ook geconfronteerd. Ik wil collega Ducarme bijtreden. Het is dringend nodig dat wij hier, in dit parlement, zekere maatregelen treffen om onze verantwoordelijkheid ten opzichte van Europa beter te kunnen opnemen. Wij moeten onze verantwoordelijkheid opnemen, in de mate dat het ons toegestaan wordt, maar volgens ons wordt het ons veel te weinig toegestaan. Men kan helemaal niet erkennen dat dit hervormingsverdrag, dat blijkbaar dringend moet worden doorgevoerd om het uitgebreide Europa efficiënt te kunnen besturen, eigenlijk een verdere uitholling is van de soevereiniteit van de lidstaten, in het belang van de efficiëntie. Efficiëntie is één punt, democratie en de wil van de kiezer zijn een ander punt.

 

Onze fractie is van mening dat wij het vertrouwen dat de kiezer ons op federaal niveau heeft gegeven niet zomaar kunnen doorgeven aan een ander niveau zonder de kiezer daarbij te kennen. De kiezer heeft ons deze toestemming niet gegeven.

 

02.40  Jean-Jacques Flahaux (MR): (…)

 

02.41  Rita De Bont (Vlaams Belang): Ja, terecht! U meent dat niet, maar ik laat mij daardoor niet intimideren. Dat is uw mening, maar niet mijn mening. De democratie wordt niet nagekomen door Europa. Europa was nauwelijks een thema bij de vorige nationale verkiezingen. Juist daarom heeft niet alleen de fractie Ecolo-Groen!, maar ook onze fractie eind vorig jaar reeds een wetsvoorstel ingediend om een volksraadpleging te organiseren. Natuurlijk werd de urgentie van dit wetsvoorstel niet aanvaard, zoals waarschijnlijk het wetsvoorstel zelf ook heel hooghartig zou worden weggelachen.

 

Wij zijn echter absoluut van mening dat enkel een volksraadpleging een voldoende democratisch draagvlak kan verlenen aan dit toch vrij belangrijk en ingrijpend wetsontwerp, dat wij vandaag aan het bespreken zijn. Een opiniepeiling in de Financial Times wijst uit dat 75% van de Spanjaarden, 71% van de Duitsers, 69% van de Britten, 68% van de Italianen en, mijnheer Flahaux, ook 64% van de Fransen voorstander zijn van een referendum over dit verdrag.

 

Het Verdrag van Lissabon omvat immers een aanzienlijke bevoegdheidsoverdracht van de nationale staten naar Europa.

 

Ik zal niet herhalen op welk vlak er een bevoegdheidsoverdracht is. Jullie weten dat er heel wat bevoegdheden zijn bijgekomen waarbij het vetorecht niet langer geldt, maar waarbij er met een gekwalificeerde meerderheid wordt beslist. Vanaf 2014 zal de Europese Commissie ook maar zoveel leden tellen als voor twee derde van het aantal lidstaten. Dat wil zeggen dat vanaf dat moment elk land een op drie periodes geen eigen vertegenwoordiger in de Europese Commissie zal hebben. Wij Vlamingen weten wat het is om zichzelf niet te kunnen vertegenwoordigen.

 

Nieuw is tevens dat de Europese Unie een soort president zal krijgen die de bijeenkomsten van staats- en regeringsleiders zal leiden. Eventueel zal hij ook een eigen beslissingscircuit rond zich kunnen uitbouwen. Bovendien komt er geen minister van Buitenlandse Zaken. Er werd aan de functie een andere naam gegeven, met name een hoge vertegenwoordiger voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie.

 

Dat alles zal onmiskenbaar een verschuiving van de macht van de kleine naar de grote lidstaten met zich brengen. Wij doen met voornoemde overdracht afstand van een groot deel van onze soevereiniteit, net op een moment dat wij althans, gesteund door de Vlaamse kiezer, veel liever een bevoegdheidsoverdracht in de andere richting, namelijk naar de Gemeenschappen, zouden bewerkstelligen. Zolang Vlaanderen niet onafhankelijk is, kan het in ieder geval met voorliggend verdrag vergeten om via een split vote zichzelf rechtstreeks op Europees vlak te vertegenwoordigen.

 

Wij willen hierover geen misverstanden laten ontstaan – ik zie jullie al denken –: wij zijn ook Europeanen. Wij beseffen heel goed dat Europa wel een belangrijke functie te vervullen heeft, zoals de heer De Croo aanhaalde.

 

Ik wil nog even inpikken op de geest van Europa. Wij weten ook dat Europa wellicht mee aan de basis ligt van het feit dat onze generatie gelukkig niet rechtstreeks met de ellende van een oorlog, waarvan wij uiteraard ook geen voorstander zijn, werd geconfronteerd. Daartoe hebben wij de nationale staten niet moeten ontmantelen. Integendeel, er zijn steeds meer nationale staten bijgekomen. Het is de voorbije periode juist in de staten waar de volkeren werden gedwongen om binnen één politieke structuur te leven dat de meeste problemen en de meeste, bloedige conflicten ontstonden.

 

Collega’s, wij zijn ook Europeanen. Wij zijn echter geen Europese federalisten. Wij zijn Europese confederalisten. Het hervormingsverdrag dat hier voorligt, is definitief een stap in de richting van de Verenigde Staten van Europa. U mag houden van dat concept; dat is uw recht. Wij houden er niet van. Wij kennen immers nog niet eens de grenzen van die verenigde staten. Blijft het Europa of wordt het misschien, zonder inspraak van de burger, Eurabië? Dat is allemaal best mogelijk. Naar de grenzen van Europa wordt in het voorliggende verdrag immers niet verwezen, wat wij definitief een gemiste kans vinden.

 

Ik besluit. Op het vlak van een aantal problemen die op grensoverschrijdend niveau moeten worden aangepakt is het beslist nodig om een betere coördinatie binnen Europa te bewerkstelligen. Dit kan echter volgens ons absoluut niet ten koste van de democratie waar wij voor staan. Wij kunnen geen stap zetten in de richting van een superstaat Europa zonder dat de ingezetenen hierover inspraak hebben. Onze democratie mag er niet in bestaan dat wij als politici beslissen wat goed is voor de mensen zonder de mensen zelf hierover te raadplegen. Zoals ik in de commissie reeds heb gezegd zijn dat DDR-praktijken. Als het hervormingsverdrag door de verenigde meerderheid dan toch zo fantastisch wordt gevonden, dan kan het toch niet zo moeilijk zijn om de mensen ervan te overtuigen en om hen ten miste erbij te betrekken.

 

Wij zijn er in ieder geval absoluut nog niet van overtuigd dat de gewone Vlaming op sociaal, cultureel en economisch vlak beter wordt van het verdrag dat hier vandaag wordt besproken. De multinationale bedrijven zullen er allicht beter van worden. Dat is op zichzelf niet verkeerd want zij moeten tenslotte instaan voor een deel van de tewerkstelling. Er zijn echter heel weinig garanties dat hun voordeel de individuele Vlaming die wij worden verondersteld te vertegenwoordigen, ten goede zal komen. Dat is de reden waarom onze fractie de goedkeuring van het verdrag niet zal steunen. Ik dank u.

 

De voorzitter: Ik denk dat iedereen zich nu kunnen uitspreken heeft. Ik heb net een amendement gekregen van mevrouw De Maght, de heer Dedecker en de heer Van de Velde. Mevrouw De Maght heeft beloofd dat heel kort toe te lichten.

 

02.42  Martine De Maght (LDD): Mijnheer de voorzitter, ik zal het woord houden en het zeer kort houden.

 

Wij hebben vandaag vastgesteld dat het pijnpunt dat als een rode draad door heel deze discussie loopt – en dat is voor onze fractie essentieel –, is dat de Europese burgers niet bij de besluitvorming rond dit verdrag betrokken zijn.

 

Daarom hebben wij het nodig geacht om in laatste instantie toch nog een amendement in te dienen waarin wij zeer expliciet vragen om een artikel 2bis toe te voegen aan de instemmingstekst – het gaat hier immers om een wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag van Lissabon en niet om de omschrijving ervan – met de omschrijving dat alvorens er tot ratificatie wordt overgegaan, een volksraadpleging wordt gehouden over het Verdrag van Lissabon tot wijziging van het verdrag betreffende de Europese Unie en het verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en met de slotakte gedaan te Lissabon op 13 december 2007. Hierbij moet met ja of nee de volgende, enige vraag beantwoord worden: mag de Kamer van volksvertegenwoordigers het wetsontwerp houdende de instemming met het Verdrag van Lissabon goedkeuren? Alle personen bedoeld in artikel 1 van het kieswetboek zijn stemgerechtigd bij deze volksraadpleging en de procedure van de volksraadpleging wordt geregeld bij wet.

 

02.43 Minister Karel De Gucht: Mijnheer de voorzitter, geachte collega’s, de regering legt u vandaag het Verdrag van Lissabon voor ter ratificatie. Het is het resultaat van een lange oefening die politiek niet steeds vanzelfsprekend was.

 

Toen het Grondwettelijk Verdrag om een aantal nationaalpolitieke redenen niet haalbaar bleek, sloop er moedeloosheid binnen in Europese politieke rangen. Het was alsof een schip weer zijn koers moest zoeken. Dat heeft een hele tijd geduurd. Dat gebeurde net in een periode waarin de zee, in dit geval de wereld, steeds woeliger werd.

 

Dames en heren, vandaag kunnen wij dan ook een balans opmaken. Ik wil met u dan ook nagaan of het Verdrag van Lissabon de Europese Unie democratischer, efficiënter en meer transparant maakt. U herinnert zich ongetwijfeld dat dit de drie belangrijke toetsstenen waren van de Verklaring van Laken die de bakens uitzette voor de verdere Europese verdieping.

 

Chers collègues, je dois vous avouer qu'un des ces objectifs a, hélas, été altéré en cours de route. La transparence a été "victimisée".

 

Le Traité constitutionnel se présentait, en effet, comme un traité unique visant à remplacer les traités existants. La réponse aux préoccupations exprimées en France et aux Pays-Bas fut de présenter le Traité de Lisbonne comme un traité modificatif, donc peu accessible.

 

Les innovations apportées par le Traité constitutionnel sont ainsi insérées au moyen de multiples amendements au Traité sur l'Union européenne et au Traité instituant la Communauté européenne, lequel a été rebaptisé Traité sur le fonctionnement de l'Union européenne. Ce changement de méthode rend évidemment le Traité de Lisbonne parfaitement illisible. Pour s'en convaincre, il suffit de parcourir même distraitement le texte.

 

Le Traité constitutionnel avait introduit différents éléments qui contribuaient à la visualisation du projet politique européen. Ces éléments furent abandonnés. Il s'agit ici de symboles comme la mention du drapeau, de l'hymne, de la devise et de la monnaie. Ces symboles continuent toutefois à exister et 16 États membres, dont la Belgique, ont d'ailleurs rappelé leur attachement à ceux-ci.

 

Une terminologie jugée trop étatique a également été biffée. C'est ainsi que l'on ne parle plus de Constitution, mais de Traité. Le ministre des Affaires étrangères de l'Union devient un Haut représentant des Affaires étrangères et de la Politique de sécurité. Les termes "loi européenne" et "loi-cadre européenne" ne sont pas repris. En outre, on est revenu aux termes classiques et si rassurants de "règlement" et de "directive".

 

De primauteit van het Europees recht, nochtans een pijler van de rechtspraak van het Hof van Justitie sedert nu reeds meerdere decennia, werd zelfs niet als zodanig in het verdrag opgenomen, maar begraven in een anonieme verklaring, samen met een advies van de juridische dienst van de Raad, hetgeen ik werkelijk ten zeerste betreur, omdat het een noviteit is in de Europese verdragen, die alleen maar verwondering kan wekken.

 

Verschillende andere bepalingen, verklaringen en protocollen, geven daarbovenop een onnodig extra profiel aan de noodzaak tot respect voor het nationale bevoegdheidsniveau en voor het aparte karakter van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, waar soevereine gevoeligheden vaak nog welig tieren. Ook dat betreur ik, onder meer omdat het een zeker gebrek aan trots en engagement voor het Europese project verraadt en het nationale overmatig beklemtoont ten koste van het supranationale. Dat, waarde collega's, is wellicht de prijs die we betalen voor een intergouvernementele tijdsgeest.

 

Echter, terwijl het Verdrag van Lissabon naar de vorm merkbare verschillen ten opzichte van het Grondwettelijk Verdrag vertoont, behoudt het de wezenlijke inhoudelijke vernieuwingen. Zo werd de doelstelling inzake transparantie niet volledig opgegeven. Immers, de Raad van ministers zal in openbare zitting bijeenkomen, wanneer het gaat om de bespreking en de goedkeuring van wetgevende voorstellen.

 

Ook werden belangrijke terminologische verduidelijkingen en functionele verbeteringen ingevoerd. Zo wordt een einde gemaakt aan het onderscheid tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap. De Unie vervangt de Gemeenschap en krijgt in de toekomst een eigen, enkelvoudige rechtspersoonlijkheid.

 

De bekende pijlerstructuur, die een coherente en leesbare structuur van de Europese bevoegdheidsdomeinen in de weg stond, wordt geschrapt. Ook de bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten krijgt een scherpere afbakening. Op die manier wordt de transparantie naar de vorm wat afgezwakt, doch op inhoudelijk vlak versterkt. Dat is een afruil, waar ik best mee kan leven.

 

Mesdames et messieurs, un des autres objectifs de la déclaration de Laeken était de rendre l'Union plus démocratique. J'estime que le Traité de Lisbonne répond pleinement à cette ambition. Toute démocratie repose d'abord sur des valeurs et des droits fondamentaux. La Charte des droits fondamentaux n'est, certes, pas intégrée dans le Traité de Lisbonne, mais ce dernier précise que l'Union doit respecter les droits, libertés et principes énoncés dans la Charte qui a la même valeur que le Traité.

 

La Charte s'imposera donc tant aux institutions européennes qu'aux États membres lorsqu'ils mettent en oeuvre le droit de l'Union. Il est vrai qu'une dérogation est prévue pour le Royaume-Uni et la Pologne. Même si je regrette cette exception, je la trouve de loin préférable à une autre formule envisagée à un certain moment, à savoir imposer le caractère contraignant de la Charte aux institutions de l'Union et en exempter carrément les États membres.

 

Le Traité de Lisbonne prévoit aussi l'adhésion de l'Union européenne à la Convention européenne des droits de l'homme. Une telle adhésion n'était jusqu'ici pas possible à défaut de base juridique dans le traité. Cette base juridique est désormais établie, ce qui est incontestablement une autre avancée démocratique.

 

Vous apprécierez avec moi que les pouvoirs du Parlement européen ont été considérablement accrus. Le Parlement européen élira, par exemple, le président de la Commission. Cette élection se fera, certes, sur la base d'une proposition du Conseil européen, mais ce dernier devra, dans sa proposition, tenir compte du résultat démocratique des élections européennes. Ce faisant, le Traité renforce une fois de plus la légitimité de la démocratie européenne.

 

Retenez surtout aussi que la procédure de codécision devient la procédure législative ordinaire, qui s'appliquera dans 95% des cas. Le Traité étend ainsi la codécision dans des domaines entièrement nouveaux, comme par exemple la politique agricole, la coopération judiciaire pénale ou la coopération policière. Les pouvoirs du Parlement sont également étendus en matière budgétaire et dans la conclusion des traités entre l'Union et les pays tiers ou les organisations internationales. Le Parlement européen acquiert enfin le droit de proposer une révision des traités.

 

Mijnheer de voorzitter, collega’s, een ander belangrijk facet van de besluitvormingsprocedure betreft ook uzelf, en meer bepaald de rol van de nationale parlementen.

 

Die worden in de toekomst van meer nabij betrokken bij het Europees project, onder meer inzake de subsidiariteitstoets. Volgens dat beginsel dient de Unie enkel te handelen indien de gestelde doelstellingen niet op nationaal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden behandeld.

 

Indien een derde van de nationale parlementen meent dat het beginsel door een wetgevend voorstel in het gedrang komt, kan de Commissie ertoe worden gebracht het betreffende voorstel opnieuw te onderzoeken.

 

Indien de helft van de nationale parlementen die mening is toegedaan, moet zowel de Raad als het Europees Parlement hierover een specifiek debat organiseren.

 

Vanuit zijn specifieke institutionele achtergrond heeft België een verklaring geformuleerd waarbij eraan werd herinnerd dat de wetgevende vergaderingen van zowel Gewesten als Gemeenschappen deel uitmaken van het Belgisch parlementair systeem.

 

Ik voeg daaraan graag toe dat het Verdrag van Lissabon voorts met klem stelt dat de Unie de constitutionele structuur van elke lidstaat dient te respecteren, en dat met inbegrip van regionale autonomie.

 

Niet alleen het Europees Parlement, ook het Hof van Justitie krijgt nieuwe bevoegdheden, meer bepaald voor handelingen inzake asielbeleid, immigratiebeleid, gerechtelijke en politionele samenwerking.

 

De rechtstoegang voor fysieke en rechtspersonen wordt eveneens uitgebreid. Die categorie zal voortaan ook betwistingen kunnen opwerpen voor het hof met betrekking tot verplichtingen die hun zouden worden opgelegd in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.

 

Het Verdrag van Lissabon versterkt ook de participatieve democratie door de invoering van een initiatiefrecht voor de burgers. Dat initiatiefrecht zal Europese burgers toelaten aan de Commissie te vragen welbepaalde wetgevende voorstellen in te dienen.

 

Ik besluit dan ook uit het voorgaande dat het Verdrag van Lissabon een sterke democratische vooruitgang inhoudt, waarbij in het bijzonder de parlementaire dimensie er versterkt uitkomt.

 

Monsieur le président, chers collègues, au terme de la Déclaration de Laeken, l'Union devait enfin devenir plus efficace. Pour être efficace, l'Union devait, d'une part, réformer ses institutions et, d'autre part, approfondir ses politiques.

 

En matière institutionnelle, l'approche de la Belgique a toujours été de renforcer la méthode communautaire. Cette méthode se fonde sur l'égalité des États membres et sur la participation de tous aux processus de décision. La méthode communautaire permet de défendre nos intérêts davantage que la méthode intergouvernementale qui privilégie les rapports de force, donc les plus grands États membres.

 

Il est essentiel de comprendre que le Traité de Lisbonne préserve l'ensemble des innovations institutionnelles du Traité constitutionnel. La méthode communautaire devient donc la règle de base pour l'adoption des actes législatifs, ce que je salue de tout cœur. Sauf dans un nombre très limité de cas, les actes législatifs seront adoptés sur proposition de la Commission par le Conseil des ministres statuant à la majorité qualifiée et par le Parlement européen. Ils seront soumis au contrôle de légalité de la Cour de justice. Ceci correspond donc parfaitement à nos ambitions stratégiques initiales visant à renforcer une intégration supranationale et à en renforcer l'aspect démocratique.

 

La Commission européenne, par son pouvoir d'initiative, est au cœur de la méthode communautaire. C'est elle qui doit définir l'intérêt général et c'est elle qui introduit les propositions législatives. La force de la Commission réside dans son caractère collégial, mais ce caractère collégial est toutefois menacé par un nombre trop élevé de 27 commissaires. Le Collège risque de se transformer en une assemblée incapable de décider. Sur ce point, le Traité de Lisbonne confirme que la Commission sera, à partir de 2014, réduite à un nombre équivalant à deux tiers du nombre des États membres. La rotation au sein de la Commission se fera en outre sur une base égalitaire.

 

Les calculs et les champs d'application de la majorité qualifiée seront améliorés. Tout d'abord, le calcul de la majorité qualifiée sera à terme simplifié. La majorité qualifiée sera fixée à 55% des États membres représentant 65% de la population de l'Union européenne. Ce nouveau calcul de la majorité qualifiée, qui repose sur des critères clairs et objectifs, facilitera la prise des décisions. Il permettra aussi de tenir compte des évolutions démographiques.

 

Le Traité constitutionnel avait prévu que ce nouveau calcul serait d'application dès 2009, mais pour satisfaire aux demandes de la Pologne, le Traité de Lisbonne reporte toutefois cette réforme à 2014. Entre 2014 et 2017, un État membre pourra en outre toujours demander, lors d'un vote, que le calcul de la majorité qualifiée se fasse sur la base de la pondération des voix du Traité de Nice.

 

Le "compromis de Ioannina" a dû être renforcé pour apaiser les craintes de la Pologne.

 

Ce compromis permet de demander une prolongation des négociations lorsque les États qui s'opposent à une décision représentent – même s'ils ne forment pas une minorité de blocage – une minorité significative. Ceci ne fut curieusement pas inscrit dans le droit primaire de l'Union et j'estime que ce compromis sera par ailleurs impraticable.

 

Pour ce qui est du champ d'application de la majorité qualifiée, celui-ci sera aussi étendu de façon substantielle.

 

Een andere institutionele vernieuwing krijgt vandaag ook veel media-aandacht. Het betreft meer bepaald de invoering van de Europese Raad als een instelling in het verdrag. De Europese Raad zal worden voorgezeten door een voorzitter die wordt aangesteld voor de duur van 2,5 jaar, eenmaal hernieuwbaar. Dat vaste voorzitterschap, dat in de plaats treedt van het om de zes maanden roterende nationale voorzitterschap, zal aan die functie zowel een grotere continuïteit als een grotere visibiliteit verstrekken.

 

De taak van de voorzitter van de Europese Raad zal erin bestaan om de werkzaamheden van de Europese Raad voor te zitten en te stimuleren, niet om de hele unie te dirigeren. Elke voorbereiding van de Europese raadzittingen zal overigens moeten geschieden in nauwe samenwerking met de commissievoorzitter en op aangeven van de Raad Algemene Zaken.

 

De Europese Raad zal in de toekomst ook echte beslissingen kunnen nemen, wat tot op dit moment niet het geval is. Om die reden suggereert de Raad van State dat het samenwerkingsakkoord van 1994 met betrekking tot de vertegenwoordiging van België in de Raad van de Europese Unie zou worden gewijzigd. Wij moeten dat dus zeker herbekijken en desgevallend actualiseren.

 

Ik voeg daar wel graag de bedenking bij dat de samenstelling van de Europese Raad in het verdrag zelf wordt geregeld. Er staat namelijk dat die wordt bevolkt door de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten en de voorzitters van respectievelijk de Europese Raad en de Europese Commissie. Elk lid van de Europese Raad mag zich hierin laten bijstaan door een minister. Met die feiten zal elk Belgisch samenwerkingsakkoord rekening moeten houden.

 

Daarenboven moet er ook worden gewerkt op basis van de resultaten van de Raad Algemene Zaken. Die raad valt functioneel wel onder het samenwerkingsakkoord van 1994. Het betekent concreet dat er voor de bepaling van de Belgische positie in de Europese Raad in de praktijk reeds op zeer gedegen wijze rekening wordt gehouden, en zelfs zonder specifiek samenwerkingsakkoord, met de posities van de Gewesten en de Gemeenschappen.

 

Chers collègues, il y a encore une autre innovation importante. Si le Traité de Lisbonne ne garde pas le titre de ministre des Affaires étrangères de l'Union, il préserve l'ensemble des fonctions de celui qu'on appellera Haut représentant pour les Affaires étrangères et la Politique de sécurité. Ce nouveau poste renforcera la cohérence, la visibilité et l'efficacité de l'action extérieure de l'Union. Le Haut représentant exercera en effet les fonctions qui sont aujourd'hui exercées tant par le Haut représentant pour la PESC que par le Commissaire européen pour les Relations extérieures. Il sera donc mandataire du Conseil pour la PESC et chargé des Relations extérieures au sein de la Commission dont il sera en même temps vice-président. Le Haut représentant présidera le Conseil Affaires étrangères de l'Union et sera en plus assisté d'un véritable service diplomatique européen. Le Traité intègre aussi la possibilité de lancer une coopération structurée en matière de Défense. Il permet ainsi à ceux qui veulent s'engager davantage dans une défense européenne, de le faire dans le cadre de l'Union.

 

Le Traité définit encore l'éradication de la pauvreté comme objectif principal de la politique européenne de la Coopération au développement. Les objectifs de cette politique devront être pris en compte dans les autres domaines et les autres politiques de l'Union susceptibles d'avoir un impact sur les pays en voie de développement.

 

Les objectifs de la politique européenne en matière de Justice et d'Affaires intérieures sont précisés et développés. Les politiques d'immigration, d'asile et de contrôle des frontières sont désormais définies comme des politiques communes.

 

Le Traité de Lisbonne prévoit la création d'un comité en vue de renforcer la coopération opérationnelle entre les services en charge de la sécurité intérieure. Il envisage en outre la création d'un parquet européen.

 

L'avancée la plus importante réside toutefois dans l'introduction de la majorité qualifiée qui, sauf exceptions limitées, notamment le parquet européen et la coopération policière opérationnelle, s'appliquera désormais à l'ensemble de l'espace de liberté, de sécurité et de justice, le troisième pilier. Pour préserver cette avancée, une concession a dû être faite. Le Traité d'Amsterdam avait prévu un 'opt out' pour le Royaume-Uni pour les politiques d'immigration, d'asile, de contrôles aux frontières et de coopération judiciaire civile. Ce régime dérogatoire est étendu par le Traité de Lisbonne à la coopération policière et à la coopération judiciaire pénale. Je le regrette. Mais la formule permet à ceux qui veulent aller de l'avant de le faire sans être bloqués par la règle de l'unanimité, ce qui me paraît équitable.

 

Mijnheer de voorzitter, geachte collega’s, een horizontale sociale clausule volgens dewelke sociale vereisten mee in acht moeten worden genomen in het geheel van het beleid van de Unie, werd mee opgenomen, alsmede een specifiek protocol inzake diensten van algemeen belang.

 

Op het volgende specifieke vlak is het Verdrag van Lissabon zelfs ronduit innovatief ten opzichte van het Grondwettelijk Verdrag. Immers, de doelstellingen van het ecologisch beleid worden mijns inziens nuttig aangevuld met de strijd tegen de klimaatswijziging. Inzake energie wordt de juridische basis verder aangevuld met verwijzingen naar de nood aan Europese solidariteit bij bevoorradingsproblemen en inzake de verbinding van energienetwerken over de landsgrenzen heen, wat een essentieel element is voor energieonafhankelijkheid.

 

Le Traité de Lisbonne préserve par ailleurs la dynamique de l'Union européenne. Il étend les possibilités de recours à la coopération renforcée. Il apporte même dans le domaine de la coopération policière et judiciaire des possibilités nouvelles par rapport au Traité constitutionnel. En cas de blocage, une coopération renforcée pourra ainsi s'établir de manière automatique pour créer le Parquet européen ou pour lancer des initiatives dans le cadre de la coopération policière opérationnelle.

 

Le Traité de Lisbonne maintient aussi la clause passerelle qui permettra au Conseil européen d'appliquer la majorité qualifiée et la codécision dans les domaines où la procédure législative ordinaire n'est pas d'application. Ce changement de procédure pourra être réalisé sans modification des traités mais tout parlement pourra, comme dans le Traité institutionnel, s'y opposer.

 

La clause passerelle spécifique à la coopération renforcée est également préservée. Cette clause prévoit que les États qui participent à une coopération renforcée peuvent décider d'appliquer la majorité qualifiée à un domaine de leur coopération qui, selon les traités, serait couvert par l'unanimité. Les autres États membres ne pourront pas s'y opposer et les parlements nationaux n'auront pas de droit de veto. Cette disposition offre des possibilités pour avancer dans les domaines qui, comme la fiscalité, restent régis par l'unanimité. Donc, une fois de plus, le nouveau Traité nous offre une possibilité d'augmenter encore davantage l'intégration européenne.

 

Mijnheer de voorzitter, dames en heren, zoals in mijn inleiding gezegd, was het niet realiseren van het Grondwettelijk Verdrag een domper op het Europese elan. Neen, dit Verdrag van Lissabon is niet perfect, niet het minst wat de leesbaarheid betreft, veroorzaakt door een amalgaam van amendementen. Al naargelang de politieke invalshoek zullen nog andere ijkpunten worden gewraakt en gezocht. Na heel wat geschaaf aan de instellingen blijven links en rechts ook politiek gesproken nog scherpe hoeken achter.

 

Is het Verdrag van Lissabon dan een light-versie van het Grondwettelijk Verdrag? Zeer zeker niet. Het beantwoordt naar mijn gevoel wel aan de politieke situatie van vandaag en laat daarvoor de nodige ruimte, wat niet als leegte mag worden gezien. De lessen uit het verleden en de realpolitiek van vandaag hebben tot dit verdrag geleid. Het is een geschiedenis op zich. Wie de tv-serie van Geert Mak volgt of zijn boek over de Europese geschiedenis ter hand neemt, weet dat dit moment, dit document niet tussen de voetnoten zal belanden.

 

Naast de technische analyse die ik kwam te geven, heeft het Verdrag van Lissabon voor mij nog een andere dimensie. In 1982 mocht ik al als jonge parlementaire snotneus meewerken met Altiero Spinelli aan het fameuze ontwerp van grondwet voor de Europese Unie. Spinelli, een notoire communist, en de Europese gedachte: een niet evidente combinatie. Maar ik ontdekte een grote mijnheer die in staat was doctrines en partijstandpunten te overstijgen om een visionair idee uit te werken. Om dat te kunnen inschatten vandaag, is het goed de preambule van het Spinelli-rapport weer ter hand te nemen. Deze preambule zegt letterlijk het volgende:

 

"En vue de poursuivre et relancer l'œuvre d'unification démocratique de l'Europe dont les Communautés européennes, le système monétaire européen, la coopération sont les premières réalisations et convaincues qu'il est de plus en plus important pour l'Europe d'affirmer son identité,

- se félicitant des résultats positifs atteints au stade actuel, mais conscientes de la nécessité de redéfinir les objectifs de la construction européenne et de donner à des institutions plus efficaces et plus démocratiques les moyens de les atteindre,

- se fondant sur leur adhésion au principe de la démocratie pluraliste du respect des droits de l'homme et de la prééminence du droit,

- réaffirmant leur désir de contribuer à la construction d'une société internationale reposant sur la coopération des peuples et des États (le règlement pacifique des différends, la sécurité et le renforcement des organisations internationales),

- résolues à affirmer, par une union encore plus étroite, la sauvegarde de la paix et de la liberté et appelant les autres peuples de l'Europe qui partagent leur idéal à s'associer à leurs efforts,

- décidées à accroître la solidarité des peuples européens dans le respect de leur personnalité historique, de leur dignité et de leur liberté au sein d'institutions communes librement acceptées,

- convaincues de la nécessité de permettre la participation, selon les formes appropriées, des collectivités locales à la construction européenne désireuses de réaliser leurs objectifs communs de manière progressive en respectant les étapes de transition nécessaires et en soumettant tout progrès ultérieur au consentement des peuples et des États,

- entendant confier à des institutions communes, conformément au principe de subsidiarité, les seules compétences nécessaires pour mener à bien des tâches qu'elles pourront réaliser de manière plus satisfaisante que les États isolément", …

"… les autres parties contractantes, États membres des Communautés européennes ont décidé de créer l'Union européenne."

 

Wij schrijven 1982. Wat de geschiedenis betreft, wil ik zelfs nog verder gaan. In 1944 schreef Altiero Spinelli een vlammend manifest: het manifest van Ventotene, het eiland waar hij tien jaar gevangen zat vanwege zijn antifascistische activiteiten.

 

Ik lees u de laatste paragraaf ervan:

 

"C'est aujourd'hui qu'il faut savoir se débarrasser des vieux fardeaux devenus encombrants, se tenir prêts à accueillir les nouveautés qui se présentent et qui sont différentes de tout ce qu'on avait pu imaginer, qu'il faut savoir jeter ceux des anciens qui se révèlent inaptes et susciter parmi les jeunes des énergies nouvelles. C'est aujourd'hui que se cherchent et se trouvent, en vue de la trame de l'avenir, ceux qui ont su discerner les motifs et la crise actuelle de la civilisation européenne, qui recueillent de ce fait l'hérédité de tous les mouvements d'élévation de l'humanité qui ont fait naufrage pour n'avoir pas su comprendre quel était le but à atteindre ni imaginer les moyens pour y arriver. Le chemin à parcourir n'est pas facile ni sûr mais il faut le parcourir et cela se fera."

 

We schrijven dan 1944.

 

Waarom deze bedenkingen uit het verleden, collega’s?

 

Vandaag legt de regering aan u, volksvertegenwoordigers, het Verdrag van Lissabon ter ratificatie voor, erop vertrouwend dat u dit momentum in de geschiedenis zult vatten en u uw goedkeuring zult geven, over de partijgrenzen heen, omdat mijnheer de voorzitter, geachte collega’s, dit onze gezamenlijke verantwoordelijkheid is.

 

De voorzitter: Mijnheer Van den Eynde, wenst u nu te repliceren? Het staat u vrij, al kunt u morgen nog een stemverklaring afleggen.

 

02.44  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, het is juist dat we morgen nog een stemverklaring kunnen afleggen. Een repliek hoort echter bij het debat en ik meen dat het debat niet is beëindigd zonder een repliek.

 

Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijnheer de staatssecretaris, collega’s, ik zou deze repliek willen beginnen met een dankwoord. Ik wil de minister bedanken. Het is gemeend. Ik wil hem bedanken omdat hij eerst en vooral van deze tribune heeft toegegeven dat Lissabon in feite een cosmetische operatie is met betrekking tot het door een aantal Europese landen of Europese kiezerskorpsen verworpen project van grondwet. Dat had tenminste het voordeel dat het de waarheid was.

 

Ik zou de minister ook – en ik zeg dit echt niet spottend – willen danken voor zijn technische uiteenzetting. Niet dat die uiteenzetting mij heeft overtuigd – dat zal de minister ook niet van mij verwachten – maar ze was interessant om te horen. Mijnheer de minister, het is jammer dat deze technische uitleg aan het einde van het debat kwam. Ik geef toe dat u ook in de commissie wel een en ander hebt verteld maar u hebt het nu langer getrokken. Terecht.

 

Misschien is het een beetje pretentieus van mijnentwege, maar het feit dat de oppositie zich hier vandaag heeft geroerd, in het bijzonder het Vlaams Belang, heeft ten minste kunnen veroorzaken dat de regering en de voorstanders van Lissabon een behoorlijke uitleg hebben gegeven. Die uitleg ontbrak immers in heel dit debat, en ontbreekt trouwens al lang. Zoals ik daarnet zei, was het in feite veel beter geweest mocht men gestart zijn met die uitleg.

 

Het probleem is, mijnheer de minister, dat het doek morgen valt. In feite is het vandaag al gevallen maar morgen wordt er gestemd. Het doek gaat vallen over een van de – u hebt dat bekend en ik ben het daarover met u eens – historische evoluties voor dit land, voor West-Europa en zelfs voor een groot deel – helaas niet helemaal – van gans Europa.

 

Ongetwijfeld zal dat heel wat veranderingen in het leven van onze medeburgers met zich brengen.

 

Mijnheer de minister, u beroept zich ook op de democratie. Neem mij niet kwalijk, maar de realiteit is anders. Ik zal niet meer discussiëren over de Grondwet en over het feit dat de mensen tegen de Grondwet hebben gestemd. De realiteit van wat hier nu wordt goedgekeurd, is dat niemand buiten dit halfrond op dit ogenblik op de hoogte is van het feit dat over zoiets belangrijks wordt gediscussieerd, zelfs niet in politieke kringen.

 

Ik wil iemand citeren. Het citaat is waard wat het waard is. Een van onze collega’s had enkele dagen geleden een ontmoeting met de heer Suykerbuyk, voormalig ondervoorzitter van het Vlaams Parlement, christendemocraat en iemand die heel erg sterk met de politiek is vertrouwd. De heer Suykerbuyk wist niet dat Lissabon nu aan bod zou komen.

 

Onze medeburgers weten het ook niet.

 

On s'en fout! Mais en ma qualité de démocrate, j'estime que nos concitoyens doivent savoir ce qui se passe!

 

02.45  Daniel Ducarme (MR): Que M. Suykerbuyk ou M. Painblanc ne soient pas au courant de la discussion de ce jour relative au Traité de Lisbonne ne constitue pas un fait politique relevant! Si cela peut vous rassurer, ma fille de 15 ans m'a dit être au courant du présent débat!

 

02.46  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): C'est symptomatique!

 

Ik blijf erbij; men weet buiten niet wat er gebeurt. Misschien nog erger, of op zijn minst even erg: ook in het Parlement, collega’s, weet men daarover zeer weinig.

 

Neem mij niet kwalijk, maar het debat is begonnen om 14.15 uur en het is nu 18.56 uur. Rond 19.10 uur zal alles misschien achter de rug zijn. Het kan uiteraard ook 19.30 uur worden. Zo’n belangrijk debat in zo’n korte tijd met zo weinig collega’s. Ik heb vannamiddag moeten vaststellen dat van de aanwezige collega’s misschien 50% meer belangstelling had voor het verloop van de wielerwedstrijd Gent-Wevelgem dan voor het debat over zo’n belangrijke materie.

 

Wanneer ik nu rondkijk, dan zie ik dat de grootste partij van Vlaanderen en van dit land vertegenwoordigd is door de voorzitter van de Kamer, de fractievoorzitter en nog een derde lid. De heer Jambon zal het mij niet kwalijk nemen wanneer ik zeg dat CD&V vertegenwoordigd wordt door 3,5 persoon, niet dat de heer Jambon een halve gast is, maar hij kan het mij toch niet kwalijk nemen dat ik hem niet als een volwaardig CD&V’er beschouw.

 

De voorzitter: Mijnheer Van den Eynde, mevrouw Van der Straeten wil iets zeggen. Ondertussen weet ik zelf nog altijd niet wie Gent-Wevelgem heeft gewonnen, trouwens.

 

02.47  Tinne Van der Straeten (Ecolo-Groen!): Oscar Freire heeft gewonnen.

 

Mijnheer de voorzitter, collega, het is natuurlijk bon ton om altijd te zeggen dat er zo weinig interesse is voor Europa en dan te wijzen op een halfrond dat nagenoeg leeg is. Ons parlementair en wetgevend werk speelt zich niet alleen af in het halfrond en niet alleen tijdens een plenaire vergadering. Ik zou u eens willen vragen, collega, wat er aan Europees werk gebeurt in de commissies. Hoeveel vragen worden er gesteld over standpunten die worden ingenomen door onze nationale ministers in Europese ministerraden? Zeer weinig.

 

Wanneer de eerste minister altijd zeer nauwgezet is komen briefen en debriefen bij een Europese top, hoeveel volk zat er in die vergaderingen? Hoeveel vragen werden daar gesteld? Ik denk, collega, dat het niet absoluut nodig is om te schieten op het feit dat hier weinig volk zit. U mag de hand ook eens in eigen boezem steken. Ook in de commissies moet het werk rond Europa serieus worden genomen.

 

02.48  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mevrouw, ik stel vast dat u applaus krijgt bij de rechtse liberalen. Dat zal u ongetwijfeld plezier doen.

 

Mevrouw, wat u hier naar voren schuift, bevestigt wat ik zeg. De belangstelling is klein en het gaat mij in dit debat niet over het feit dat er weinig belangstelling is voor Europa.

 

Er is verdomd weinig belangstelling voor iets wat zo essentieel is voor de toekomst van elke burger in dit land. Het is veel belangrijker dan een technische discussie over om het even welk Europees onderwerp. Neem het mij niet kwalijk, u kunt mijn partij toch moeilijk verantwoordelijk stellen voor het feit dat er niet voldoende initiatief wordt genomen over Europa in het Parlement. Wij zijn maar de oppositie. U moet het cordon sanitaire toch kennen. Stel u voor dat wij zouden voorstellen om een debat over Europa te houden. U zou de eerste zijn om ertegen te stemmen, wegens het cordon sanitaire.

 

Dat gezegd zijnde, wil ik terugkomen naar de vaststelling, mijnheer de minister, dat men in het land niet weet wat er op dit ogenblik gebeurt. Men is helemaal niet op de hoogte en in het Parlement blijkbaar ook te weinig. Daar wringt het schoentje. Het schoentje wringt niet, omdat de regering een zaak verdedigt waar ik, als lid van de oppositie, tegen ben. Dat zal meer dan eens gebeuren, heel vaak zelfs. Het schoentje wringt, omdat men zo’n belangrijke beslissing neemt, niet alleen zonder referendum, zonder volksraadpleging, maar zelfs zonder dat de mensen er iets van weten, zonder dat zij beseffen wat er gebeurt. Ik vind dat persoonlijk zeer erg.

 

Ik had het daarstraks over een democratisch deficit in verband met Europa. Welnu, dit is misschien wel het ergste democratisch deficit. Wij leven op dat vlak, ik herhaal het, op zijn minst in een soort verlichte absolute monarchie of een verlicht absolutisme. Ik kan dat onmogelijk een vooruitgang noemen.

 

02.49  Daniel Ducarme (MR): Monsieur le président, je n'avais pas prévu de répliquer, mais en entendant les propos qui viennent de se tenir, je voudrais émettre trois remarques.

 

Premièrement, il est vrai que le représentant du Belang a bien fait de vous féliciter, monsieur le ministre, car vous avez apporté des éléments complémentaires et vous avez surtout mis en perspective ce que nous allons vivre sur le plan européen. C'est sur ce point qu'il convient à présent de se concentrer.

 

Deuxièmement, dire que le faible nombre de parlementaires présents maintenant ou ayant participé aux débats veut traduire un manque d'intérêt pour l'Europe, c'est un non-sens. Nous savons très bien que le débat qui s'annonçait aujourd'hui est un débat dont nous connaissions le résultat. Ce qui compte surtout, c'est l'engagement de notre pays - comme cela s'est passé lors du vote au Sénat et que cela se passera lors du vote à la Chambre -, à donner le signal aux autres Européens de la ratification par la Belgique du Traité de Lisbonne. Que nous émettions des bémols sur un certain nombre de politiques, ainsi que l'a dit le ministre, voilà qui est assez logique et normal; mais laisser passer le message d'un désintérêt de notre pays pour la construction européenne, je ne le veux pas!

 

Troisièmement, je me réjouis d'avoir entendu des intervenants manifester leur accord pour travailler à la mise en place d'un système parlementaire liant les autres assemblées afin d'adopter une méthode de travail pour ce qui a trait à la subsidiarité et aux compétences des parlements nationaux. Pour répondre concrètement à un certain désintérêt de la population pour l'Europe, il s'agira de réinventer une manière de travailler qui montre, comme dit à propos du travail des europromoteurs dans le cadre des commissions parlementaires, que le parlement peut être maintenant et plus que jamais, grâce au Traité de Lisbonne, proactif dans les matières européennes.

 

C'est ainsi que nous réussirons une démonstration politique en faveur de l'Europe et que nous ferons en sorte que les enjeux de l'Union européenne soient rencontrés par l'ensemble des parlements et très certainement par la Chambre.

 

Le président: Je vous signale que si l'on vote demain, il y a encore 5 autres assemblées qui doivent se prononcer sur ce traité. Le débat n'est donc pas terminé. Sept assemblées doivent en effet s'exprimer sur le Traité.

 

Je suis par ailleurs tout à fait d'accord avec les propos de M. Ducarme. On doit aller de l'avant quant à la prise de décision au Parlement sur les affaires européennes. Mon prédécesseur a conclu un accord de coopération entre les 7 assemblées entre autres sur la procédure de subsidiarité. Il y a déjà eu des initiatives même si, je le répète, nous devons aller de l'avant.

 

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

 

De algemene bespreking is gesloten.

La discussion générale est close.

 

Bespreking van de artikelen

Discussion des articles

 

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (955/1)

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (955/1)

 

Het wetsontwerp telt 2 artikelen.

Le projet de loi compte 2 articles.

 

*  *  *  *  *

Amendements déposés:

Ingediende amendementen:

 

Art. 2

  • 1   Martine De Maght cs (955/3)

Art. 2bis

  • 2   Martine De Maght cs (955/3)

 

*  *  *  *  *

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over de aangehouden amendementen en artikel en over het geheel zal later plaatsvinden.

La discussion des articles est close. Le vote sur les amendements et l'article réservés ainsi que sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

 

*  *  *  *  *

Besluit van de artikelsgewijze bespreking:

Conclusion de la discussion des articles:

Réservé: le vote sur les amendements et l'article 2.

Aangehouden: de stemming over de amendementen en artikel 2.

Artikel per artikel aangenomen: artikel 1.

Adoptés article par article: l'article 1.

*  *  *  *  *

 

De vergadering wordt gesloten. Volgende vergadering donderdag 10 april 2008 om 14.15 uur.

La séance est levée. Prochaine séance le jeudi 10 avril 2008 à 14.15 heures.

 

De vergadering wordt gesloten om 19.06 uur.

La séance est levée à 19.06 heures.

 

 

De bijlage is opgenomen in een aparte brochure met volgnummer CRIV 52 PLEN 031 bijlage.

 

L'annexe est reprise dans une brochure séparée, portant le numéro consécutif CRIV 52 PLEN 031 annexe.