Séance plénière	Plenumvergadering
du mercredi 14 fÉvrier 2007 Après-midi ______	van woensdag 14 februari 2007 Namiddag ______

La séance est ouverte à 14.28 heures et présidée par M. Herman De Croo.

De vergadering wordt geopend om 14.28 uur en voorgezeten door de heer Herman De Croo.

Ministre du gouvernement fédéral présente lors de l'ouverture de la séance:

Tegenwoordig bij de opening van de vergadering is de minister van de federale regering:

Laurette Onkelinx.

Le président:

La séance est ouverte.

De vergadering is geopend.

Une série de communications et de décisions doivent être portées à la connaissance de la Chambre. Elles seront reprises sur le site web de la Chambre et insérées dans l'annexe du compte rendu intégral de cette séance.

Een reeks mededelingen en besluiten moeten ter kennis gebracht worden van de Kamer. Zij worden op de website van de Kamer en in de bijlage bij het integraal verslag van deze vergadering opgenomen.

Excusés

Berichten van verhindering

Jan Mortelmans, Yvette Mues, Guido Tastenhoye, pour raisons de santé / wegens ziekte.

Ik ben het beu dat de meerderheid in de commissies niet in aantal is. Ik krijg het ervan op mijn parlementaire heupen. Ik ben ook lid van de oppositie geweest, maar het gaat niet op dat de oppositie er voortdurend moet op wijzen dat de meerderheid niet in aantal is.

Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le président, vous vous adressez à des parlementaires qui, généralement, sont présents dans les commissions, qu'ils soient issus de la majorité ou de l'opposition.

Le président: (…)

01 Renvoi en commission

01 Verzending naar commissie

J'ai reçu deux amendements au projet de loi portant des dispositions diverses (IV) (n° 2873/1).

Ik heb twee amendementen op het wetsontwerp houdende diverse bepalingen (IV) (nr. 2873/1) ontvangen.

Conformément à l'avis de la Conférence des présidents de ce matin, et à la demande des auteurs, je vous propose de les renvoyer à la commission de la Santé publique, de l'Environnement et du Renouveau de la Société.

Overeenkomstig het advies van de Conferentie van voorzitters van deze morgen en op verzoek van de indieners stel ik u voor deze amendementen terug te zenden naar de commissie voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en de Maatschappij Hernieuwing.

Pas d'observation? (Non)

Il en sera ainsi.

Geen bezwaar? (Nee)

Aldus zal geschieden.

(…)

01.01 Thierry Giet (PS): Monsieur le président, il semblerait que vous ayez un problème de micro. La traduction ne passe pas.

Le président: La traduction ne passe pas? Je vais traduire moi-même alors!

01.02 Thierry Giet (PS): Je sais que vous le pouvez mais le problème ne sera pas réglé pour autant. Votre micro est ouvert mais le son ne parvient pas à la traduction.

Le président: Je peux répéter en français ce que je viens de dire en néerlandais.

(…)

01.03 Thierry Giet (PS): Si vous parlez en français, cela me pose peu de problèmes. Néanmoins, lorsque vous utilisez certains temps composés, j'éprouve certaines difficultés à savoir ce qu'il en est exactement, mais cela ira!

Le président: (…)

01.04 Thierry Giet (PS): (….) Il semblerait que seul votre micro ne fonctionne pas. Les autres sont opérationnels.

Le président: Pourtant quand je m'exprime, cela fait du bruit!

01.05 Thierry Giet (PS): Monsieur le président, toujours!

02 Agenda

02 Agenda

Le président: Conformément à l'avis de la Conférence des présidents de ce matin, je vous propose d'inscrire à l'ordre du jour de la séance plénière de demain après-midi, le projet de loi portant assentiment à l'Accord de coopération du 1^er juin 2006 entre l'État fédéral, la Région flamande, la Région wallonne et la Région de Bruxelles-Capitale modifiant l'accord de coopération du 21 juin 1999 entre l'État fédéral, la Région flamande, la Région wallonne et la Région de Bruxelles-Capitale concernant la maîtrise des dangers liés aux accidents majeurs impliquant des substances dangereuses (transmis par le Sénat) (n° 2798/1).

Overeenkomstig het advies van de Conferentie van voorzitters van deze morgen, stel ik u voor op de agenda van de plenaire vergadering van morgennamiddag het wetsontwerp houdende instemming met het Samenwerkingsakkoord van 1 juni 2006 tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot wijziging van het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (overgezonden door de Senaat) (nr. 2798/1) in te schrijven.

Pas d'observation? (Non)

Il en sera ainsi.

Geen bezwaar? (Nee)

Aldus zal geschieden.

03 Verzending naar commissie

03 Renvoi en commission

Collega’s, ik heb een amendement nr. 3 ontvangen van de heer Borginon en anderen op het wetsontwerp in verband met de verkoop van dieren (nr. 2771/1-4). Men wenst een artikel 4 in te voegen – daarvan is de vertaling belangrijk – luidende als volgt: “Deze wet treedt in werking op 1 januari 2008”. Dat wordt als volgt gemotiveerd: “Het is nodig de sector enige tijd te geven om het nieuw systeem te implementeren.” Ik zou suggereren dat het wetsontwerp en het amendement terug naar de commissie worden verzonden. Daarom wijs ik op de vertaling.

Geen bezwaar? (Nee)

Aldus zal geschieden.

Pas d'observation? (Non)

Il en sera ainsi.

Projets et propositions

Ontwerpen en voorstellen

04 Projet de loi réformant le divorce (2341/1-20)

- ainsi que les propositions de loi jointes (139, 140, 223, 295, 463, 679, 680, 728, 729, 737, 797, 1101, 1354, 1480, 1564, 1738, 1886, 2069, 2102, 2188, 2288, 2476)

04 Wetsontwerp betreffende de hervorming van de echtscheiding (2341/1-20)

- en de toegevoegde wetsvoorstellen (139, 140, 223, 295, 463, 679, 680, 728, 729, 737, 797, 1101, 1354, 1480, 1564, 1738, 1886, 2069, 2102, 2188, 2288, 2476)

Les intitulés complets sont:

- Proposition de loi modifiant le Code civil et le Code judiciaire en ce qui concerne l'autorisation de percevoir accordée aux créanciers d'aliments (139/1-3)

- Proposition de loi modifiant l'article 391bis du Code pénal (140/1-3)

- Proposition de loi insérant un article 233bis dans le Code civil et modifiant l'article 1er de la loi du 27 juin 1960 sur l'admissibilité du divorce lorsqu'un des conjoints au moins est étranger (223/1-2)

- Proposition de loi modifiant un certain nombre de dispositions relatives au divorce et instaurant le divorce pour cause de désunion irrémédiable des époux (295/1-2)

- Proposition de loi modifiant, en ce qui concerne la pension alimentaire dans le cadre du divorce pour cause de séparation de fait, l'article 307bis du Code civil (463/1-2)

- Proposition de loi modifiant l'article 307bis du Code civil (679/1-3)

- Proposition de loi modifiant l'article 276 du Code civil (680/1-3)

- Proposition de loi modifiant certaines dispositions relatives au divorce (728/1-3)

- Proposition de loi modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne la révision de la convention conclue en cas de divorce par consentement mutuel (729/1-3)

- Proposition de loi réformant le droit du divorce et instaurant le divorce sans faute (737/1-2)

- Proposition de loi modifiant le Code judiciaire afin de rendre l'exécution provisoire de plein droit en ce qui concerne les obligations alimentaires et de permettre au juge d'accorder d'office au débiteur d'aliments des termes et délais (797/1-3)

- Proposition de loi modifiant certaines dispositions du Code civil relatives à la contribution des père et mère à l'éducation de leurs enfants (1101/1-2)

- Proposition de loi modifiant l'article 232 du Code civil relatif au divorce pour cause de séparation de fait de plus de deux ans en vue de supprimer une discrimination relevée par la Cour d'arbitrage (1354/1-2)

- Proposition de loi relative à l'obligation de donner l'autorisation de percevoir en cas de non-paiement d'une pension alimentaire (1480/1-2)

- Proposition de loi visant à simplifier le divorce par consentement mutuel et à instaurer la déductibilité fiscale partielle des frais y afférents (1564/1-2)

- Proposition de loi modifiant certaines dispositions du Code civil et du Code judiciaire en vue de réformer le droit du divorce et d'instaurer le divorce pour cause de désunion irrémédiable (1738/1-2)

- Proposition de loi modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne la médiation en matière familiale (1886/1-2)

- Proposition de loi modifiant le Code civil en vue de réformer le divorce (2069/1-2)

- Proposition de loi visant à instaurer une réforme globale du divorce (2102/1-2)

- Proposition de loi modifiant le Code judiciaire en vue d'imposer, dans toute action concernant des enfants, la médiation préalable dans les matières familiales (2188/1-2)

- Proposition de loi instaurant le divorce par arbitrage (2288/1-2)

- Proposition de loi modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne la procédure de divorce par consentement mutuel (2476/1-2)

De volledige opschriften luiden als volgt:

- Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Gerechtelijk Wetboek wat de ontvangstmachtiging aan onderhoudsgerechtigden betreft (139/1-3)

- Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 391bis van het Strafwetboek (140/1-3)

- Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 233bis in het Burgerlijk Wetboek en tot wijziging van artikel 1 van de wet van 27 juni 1960 op de toelaatbaarheid van de echtscheiding wanneer ten minste een van de echtgenoten een vreemdeling is (223/1-2)

- Wetsvoorstel tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende echtscheiding en tot invoering van de echtscheiding op grond van een onherstelbare ontwrichting van het huwelijk (295/1-2)

- Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 307bis van het Burgerlijk Wetboek, wat de uitkering tot levensonderhoud in het kader van de echtscheiding op grond van feitelijke scheiding betreft (463/1-2)

- Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 307bis van het Burgerlijk Wetboek (679/1-3)

- Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 276 van het Burgerlijk Wetboek (680/1-3)

- Wetsvoorstel tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende echtscheiding (728/1-3)

- Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzake de herziening van de overeenkomst bij echtscheiding door onderlinge toestemming (729/1-3)

- Wetsvoorstel tot hervorming van het echtscheidingsrecht en de invoering van de foutloze echtscheiding (737/1-2)

- Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde te voorzien in de voorlopige tenuitvoerlegging van rechtswege wat de verplichtingen tot onderhoud betreft, alsmede de rechter de mogelijkheid te bieden de alimentatieplichtige van ambtswege betalings- en uitsteltermijnen toe te staan (797/1-3)

- Wetsvoorstel tot wijziging van sommige in het Burgerlijk Wetboek vervatte bepalingen betreffende de bijdrage van de vader en moeder tot de opvoeding van hun kinderen (1101/1-2)

- Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 232 van het Burgerlijk Wetboek betreffende de echtscheiding op grond van feitelijke scheiding van meer dan twee jaar, om een door het Arbitragehof aangestipte discriminatie op te heffen (1354/1-2)

- Wetsvoorstel betreffende de verplichte ontvangstmachtiging in geval van niet-betaling van een onderhoudsgeld (1480/1-2)

- Wetsvoorstel tot vereenvoudiging van de echtscheiding door onderlinge toestemming en tot het gedeeltelijk fiscaal aftrekbaar maken van de eraan verbonden kosten (1564/1-2)

- Wetsvoorstel tot wijziging van sommige bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en van het Gerechtelijk Wetboek teneinde het echtscheidingsrecht op grond van duurzame ontwrichting in te stellen (1738/1-2)

- Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de bemiddeling in gezinsconflicten (1886/1-2)

- Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek tot hervorming van de wetgeving inzake echtscheiding (2069/1-2)

- Wetsvoorstel tot instelling van een algemene hervorming van de echtscheidingsprocedure (2102/1-2)

- Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde in elke vordering waarin kinderen betrokken zijn, voorafgaande bemiddeling in familiezaken verplicht te maken (2188/1-2)

- Wetsvoorstel tot invoering van de arbitrage-echtscheiding (2288/1-2)

- Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de procedure tot echtscheiding met onderlinge toestemming (2476/1-2)

Propositions déposées par:

Voorstellen ingediend door:

- 139: Geert Bourgeois, Patrick De Groote

- 140: Geert Bourgeois, Patrick De Groote

- 223: Marie Nagy

- 295: Servais Verherstraeten, Tony Van Parys, Jo Vandeurzen, Liesbeth Van der Auwera, Carl Devlies

- 463: Anne Barzin, Marie-Christine Marghem

- 679: Geert Bourgeois, Patrick De Groote

- 680: Geert Bourgeois, Patrick De Groote

- 728: Geert Bourgeois, Patrick De Groote

- 729: Geert Bourgeois, Patrick De Groote

- 737: Martine Taelman, Alfons Borginon, Claude Marinower, Guy Hove

- 797: Yvan Mayeur, Colette Burgeon, Thierry Giet

- 1101: Muriel Gerkens

- 1354: Alain Courtois, Olivier Maingain, Jean-Pierre Malmendier

- 1480: Sabien Lahaye-Battheu, Alain Courtois, Guido De Padt, Martine Taelman

- 1564: Guy Swennen

- 1738: Melchior Wathelet

- 1886: Servais Verherstraeten, Tony Van Parys

- 2069: Valérie Déom, Éric Massin, Annick Saudoyer, André Perpète, Colette Burgeon, Yvan Mayeur, Talbia Belhouari, Thierry Giet

- 2102: Marie-Christine Marghem, Olivier Maingain

- 2188: Guy Swennen

- 2288: Guy Swennen

- 2476: Walter Muls

Je vous propose de consacrer une seule discussion à ce projet et ces propositions de loi. (Assentiment)

Ik stel u voor een enkele bespreking aan dit wetsontwerp en deze wetsvoorstellen te wijden. (Instemming)

Discussion générale

Algemene bespreking

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

En l'absence de micro, vous donnerez lecture de votre rapport depuis votre banc! Nécessité fait loi!

Ik ga eens proberen wat het geeft.

04.01 Valérie Déom, rapporteur: Il n'y a pas de problème, monsieur le président!

De voorzitter: Als de vertaling niet gaat van daarboven, zou ik u willen vragen uw verslag uit te brengen aldaar.

Il en sera donc ainsi! Nous aurons une discussion globale sur l'ensemble de ces propositions et projets.

04.02 Valérie Déom, rapporteur: Monsieur le président, madame la ministre, chers collègues, la réforme proposée est assurément importante car elle est susceptible de concerner une grande partie de nos concitoyens. À cet égard et en préambule, je m'en voudrais de ne pas citer les chiffres avancés par le représentant de la ministre lors de l'examen de ce projet. Ceux-ci sont éloquents. Il y avait moins d'un divorce pour dix mille habitants au XIX^e siècle. Il y en avait un pour deux mille habitants en 1960, deux pour mille habitants en 1990 et la barre des trois pour mille a été dépassée en 2003. En 2004, il y a eu 43.326 mariages et 31.418 divorces, soit plus ou moins trois divorces pour quatre mariages.

Je rappellerai également qu'en cette matière, l'ensemble des partis ont déposé des propositions de loi. Elles ont été jointes au projet de loi à l'examen - notre président vient de les énumérer -, de même que les propositions de loi qui avaient un lien avec la matière examinée. Sur ce point, je me permettrai de renvoyer au rapport écrit. Je me permettrai également de renvoyer au rapport de la sous-commission Droit de la famille qui relate fidèlement les auditions qui ont été réalisées sur ce projet. Je pense qu'elles seront lues avec intérêt par tous ceux que la problématique intéresse.

L'objectif principal du projet de loi qui nous est soumis est de limiter les effets néfastes de la procédure de divorce sur les relations entre les parties. Chaque séparation entraîne des difficultés. Il importe que celles-ci ne soient pas aggravées par des difficultés procédurales et des débats parfois stériles sur la faute. Le projet de loi entend consacrer le droit de divorcer en réduisant le rôle du juge dans le prononcé du divorce, en particulier en limitant considérablement le débat sur les responsabilités dans la rupture et en rapprochant les différentes procédures afin de permettre des passerelles entre elles. Toutefois, à la suite des auditions, il est apparu souhaitable de maintenir le divorce par consentement mutuel en tant que procédure indépendante.

Plus délicat est le débat relatif à la prise en considération de la faute quant aux conséquences du divorce, singulièrement quant à la pension alimentaire. La réforme opte pour un droit élargi, puisqu'il pourra être ouvert même au conjoint qui aura sollicité et obtenu le divorce sans faute. L'exclusion ne sera possible que si le débiteur potentiel prouve que le demandeur a commis une faute grave, rendant impossible la poursuite de la vie commune.

Ici aussi, il a été jugé préférable de faire une distinction entre les notions de faute grave et de coups et blessures. Si dans le cas de la faute grave, le juge conserve son pouvoir d'appréciation pour décider s'il convient d'exclure une des deux parties du droit à la pension alimentaire, dans le second cas, la personne qui serait portée coupable de coups et blessures serait exclue d'office du droit à la pension, sans pouvoir d'appréciation de la part du juge.

Ainsi, si la réforme permet au juge de prononcer le divorce sans faute, il est apparu prématuré d'exclure toute référence à la faute quant aux conséquences financières. Le sentiment d'équité pourra être heurté si le conjoint qui a provoqué la rupture obtient néanmoins une aide financière. Le principe de responsabilité subsiste donc, même si ce ne sera plus, à présent, au demandeur en divorce de prouver la faute mais au débiteur potentiel d'établir celle-ci dans le chef du demandeur.

Le droit à la pension est limité dans le temps. En outre, le projet initial permettait – le temps de référence était la durée de vie du mariage – au juge de moduler cette durée en fonction des choix économiques posés par les parties durant la vie commune. On verra qu'à la suite d'amendements adoptés en commission, cette faculté ne pourra s'exercer qu'à l'expiration du délai initialement fixé, à savoir la durée du mariage et en cas de circonstances exceptionnelles.

Le projet de loi contient également un certain nombre d'avancées procédurales en vue d'accélérer la procédure et de collecter les données dans le cadre de la procédure en divorce. En outre, une attention particulière est donnée à la médiation. Le juge devra donner aux parties toute information utile à ce sujet. Il pourra surseoir à statuer, au maximum pour un mois, pour permettre aux parties d'entamer le processus.

Quant aux voies de recours, il est proposé de supprimer le droit d'appel lorsqu'un jugement prononce le divorce. On verra toutefois qu'à la suite d'un amendement, cette possibilité sera réintroduite.

Au cours de la discussion générale, on peut tenter de résumer les prises de position de la manière suivante.

La disposition qui a assurément fait l'objet de plus d'observations est incontestablement celle qui concerne ce qu'on a coutume d'appeler les causes du divorce. De nombreux intervenants ont insisté sur le rôle central de cette disposition. Il n'y aura plus qu'une seule cause de divorce, la désunion irrémédiable, dont la preuve de l'existence pourra être facilitée si les conditions élaborées par les présomptions sont constatées.

Certains collègues ont regretté que le projet n'opte pas résolument pour un divorce sans faute. Pour eux, il convient d'élaborer une seule cause de divorce, la désunion irrémédiable appréciable par le juge.

En revanche, certains collègues ont plaidé pour le maintien d'un divorce pour faute. En effet, ils soutiennent que le non-respect des obligations qui découlent du mariage doit pouvoir être sanctionné et que l'expression de la souffrance des parties doit être prise en compte.

D'autres membres ont opté pour l'introduction d'autres causes de divorce comme la procédure de divorce accepté qui existe en droit français afin de mieux répondre aux besoins du citoyen et ainsi de tenir compte de la réalité des relations qui animent un couple en crise.

Enfin, de manière générale, il est apparu souhaitable de définir ce qu'on entendait par "désunion irrémédiable". Ainsi, la désunion est irrémédiable lorsqu'elle rend raisonnablement impossible la poursuite de la vie commune et la reprise de celle-ci entre les époux.

Autre point ayant suscité l'attention, les conséquences du divorce et en particulier le débat relatif à la pension alimentaire après divorce. La question de la pension alimentaire a fait l'objet de plusieurs considérations de la part de l'ensemble des commissaires. Inévitablement, le débat sur la prise en compte de la faute a rebondi lorsque nous avons débattu des dispositions concernant la pension alimentaire.

Certains intervenants estiment qu'il faut tendre à limiter les pensions alimentaires dans la mesure du possible en octroyant une pension alimentaire au seul conjoint dans le besoin. D'autres ont relevé que dans des circonstances particulières, il était intolérable que l'époux coupable d'une faute grave puisse bénéficier d'une pension alimentaire. Une autre objection s'est manifestée au sujet de la durée de la pension alimentaire. Comme je l'ai déjà dit, un amendement a été adopté afin de modifier le paragraphe 4 de l'article 301 du projet en vue de permettre au juge de prolonger le délai de la pension alimentaire uniquement à l'issue du premier délai fixé, à savoir la durée du mariage lorsqu'il existe des circonstances exceptionnelles et que le créancier se trouve en état de besoin. De nombreuses discussions ont également eu lieu afin de savoir si le remariage ou la cohabitation légale du créancier mettait automatiquement fin à la pension alimentaire. Il a finalement été décidé que oui.

Par ailleurs, plusieurs membres ont relevé la nécessité de régler un autre point épineux dans les divorces conflictuels, à savoir la liquidation et le partage. Lors de la discussion, un amendement tendant à préciser le mécanisme de la délégation de sommes en cas de défaut de paiement du débiteur a été déposé et adopté.

Enfin, des dispositions transitoires ont été prévues afin de préciser que pour l'application des dispositions prévues à l'article 229, §§2 et 3, à savoir la séparation de fait d'une durée d'un an, la période de séparation antérieure à l'entrée en vigueur du présent projet est prise en considération dans le calcul de ce délai d'un an.

De même, l'amendement règle la durée de la pension alimentaire pour les divorces qui ont été prononcés sur la base de la loi actuelle.

En conclusion, le projet de loi, tel qu'il a été amendé, a été adopté par onze voix pour et quatre voix contre.

(Intervention inaudible en raison d'un problème technique)

Le président: (…)

04.03 Melchior Wathelet (cdH): Y a-t-il un problème?

Le président: Il y a un problème de micro aux trois étages. (…)

04.04 Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, ce projet a effectivement fait l'objet de longues discussions, d'abord en commission de la Famille et, ensuite, en commission de la Justice. Je dois avouer que ces discussions ont été très intéressantes et enrichissantes. J'ai particulièrement pris plaisir à débattre de ce projet même si, in fine, ce n'est pas celui que j'aurais souhaité. Je tenais à le souligner car trop souvent, on ne le signale que lorsque le débat n'a pas lieu ou lorsqu'il est trop précipité. Dans ce cas-ci, ce fut l'inverse et je ne peux que me réjouir des débats que nous avons menés sur le fond.

En outre, je tiens à souligner que même si, in fine, le texte n'est pas celui que j'aurais souhaité, il y a eu des évolutions, des avancées et des améliorations de texte. Je pense notamment à la notion "d'état de besoin", qui est une notion qui a évolué dans le cadre de l'octroi de la pension alimentaire. Dans le texte initial, seule la personne en état de besoin pouvait bénéficier d'une pension alimentaire. Aujourd'hui, d'autres critères sont venus s'ajouter à celui de l'état de besoin.

Le président: Monsieur Wathelet, je regrette qu'il y ait des problèmes de micro. N'y a-t-il pas non plus de traduction de M. Wathelet?

Les propos de M. Wathelet font beaucoup d'échos, me dit-on!

04.05 Melchior Wathelet (cdH): Dat weet ik!

Je pourrais me mettre au milieu de l'hémicycle de manière à ce que tout le monde m'entende.

Le président: Cela n'ira pas non plus!

04.06 Melchior Wathelet (cdH): Je pourrais le faire mais, dans ce cas, mes propos ne figureront pas dans le rapport.

Je vais tenter de parler loin du micro. Je suis désolé pour les traducteurs qui doivent travailler dans des conditions difficiles.

Le président: Monsieur Wathelet, souhaitez-vous prendre la place de Mme Milquet?

04.07 Melchior Wathelet (cdH): Je ne pense pas qu'elle m'en tiendra rigueur. Apparemment, c'est encore pire!

Le président: Si c'est vraiment impossible, je propose de suspendre la séance quelques minutes pour permettre au service technique de réparer ce que l'outrage des années semble avoir causé à l'installation.

Je suis relativement fâché; en général, on teste les appareils avant de commencer. Je vais me renseigner sur ce qui s'est passé.

Je vais interrompre la séance pour raison technique jusqu'à 15.15 heures.

J'ai fait savoir au service technique que, si mon micro ne fonctionnait pas lors de la reprise de la séance, il entendrait un autre langage!

La séance est suspendue.

De vergadering is geschorst.

La séance est suspendue à 14.56 heures.

De vergadering wordt geschorst om 14.56 uur.

La séance est reprise à 15.00 heures.

De vergadering wordt hervat om 15.00 uur.

La séance est reprise.

De vergadering is hervat.

Le président: Je redonne la parole à M. Wathelet, dans le cadre de la discussion générale de ce projet.

04.08 Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, j'espère ne pas devoir répéter ce que j'ai déjà dit.

Le président: Bis repetita placent!

04.09 Melchior Wathelet (cdH): J'enchaîne. Il s'agissait de la partie la plus courte reprenant les points positifs. Je la poursuis et la clôturerai rapidement.

La notion d'état de besoin est un élément qui a évolué. Cette notion, comme je l'ai souligné à de nombreuses reprises en commission, reste relativement floue, simplement parce qu'elle est neuve, qu'elle a été "adoucie" et modifiée avec des références supplémentaires, notamment aux différences de revenus, aux choix des époux pendant la vie commune. La notion d'état de besoin a donc un peu évolué et s'est affinée par d'autres critères à présent mentionnés dans le paragraphe 3 de l'article 301, qui n'était pas présent au départ. Nous aurions désiré un système différent, mais j'y reviendrai.

Un deuxième élément positif, c'est que, dans le projet initial, le consentement mutuel pouvait faire l'objet d'un consentement mutuel "partiel" et laisser d'autres volets dans un cadre plus conflictuel ou qui nécessiterait davantage de débats. Cela nous posait problème. Pourquoi? Il n'y avait plus d'incitation dans le chef des personnes qui désiraient divorcer d'aller jusqu'au bout du processus. Lorsqu'ils commençaient un divorce par consentement mutuel, il devait y avoir non cette obligation – on n'est jamais obligé de se mettre d'accord et une partie ne peut jamais contraindre l'autre d'arriver à un accord – mais cette tentative de trouver un accord sur l'ensemble des éléments pour aller au bout de ce processus. C'est le choix qui a été fait par la commission et je m'en réjouis: il s'agit d'une deuxième évolution positive du texte.

Troisième élément, pas tout à fait positif car il démontre l'ambiguïté et le caractère de malaise du projet: la faute grave – soi-disant retirée, du moins dans les textes, quant à l'introduction de la procédure du divorce – revient lorsqu'il est question de la pension alimentaire. En effet, une personne qui a commis une faute grave ne peut pas bénéficier d'une pension alimentaire. C'est un peu le raisonnement inverse de ce qui se passe aujourd'hui: la personne qui a commis une faute grave peut ne pas recevoir de pension alimentaire; le juge pourrait cependant décider de la lui octroyer, même en cas de faute grave. Seulement dans les cas où une culpabilité a été avérée dans un jugement coulé en force de chose jugée, où une personne est déclarée coupable vis-à-vis de certains articles du Code pénal; dans de tels cas, une pension alimentaire ne peut pas être octroyée.

Une nouvelle fois, la notion de "faute", retirée dans le cadre des modes introductifs d'une demande de divorce, revient par la fenêtre dans le cadre du débat sur la pension alimentaire, mais pas d'une manière opportune: nous aurions souhaité un autre système.

Le quatrième élément positif dans le cadre de ce texte est qu'il fallait changer, tout le monde peut le dire. Nous avions déposé une proposition de loi pour modifier la procédure en divorce. On peut être d'accord sur le fait de divorcer mais sans savoir qui va garder la maison, comment on va gérer l'hébergement des enfants, quel est le montant des parts contributives qu'on va verser. On peut être d'accord sur le fait de ne plus vouloir vivre ensemble, mais on peut très bien ne pas être d'accord sur ces questions, certes importantes, mais qui ne sont pas centrales en tant que telles.

Il fallait donc changer et je me réjouis de ces discussions en commission. Même si l'issue n'est pas celle que nous aurions souhaitée, c'est tout à fait positif. Pourquoi? Parce que, dans l'ancien système, le fait qu'il fallait trouver une faute était aberrant! Il fallait trouver une faute et quand il n'y en avait pas, on l'inventait! Pire, on la présumait! En effet, lorsque les personnes étaient d'accord sur le fait de divorcer mais qu'elles n'étaient pas d'accord sur un consentement mutuel, on leur disait qu'il allait falloir présumer une faute dans le chef de celui qui introduit la procédure, qu'il faudrait faire semblant de répercuter la faute l'un sur l'autre et se la partager. C'était effectivement aberrant! Cela ne correspondait non seulement plus à la réalité ni à la vie sociale actuelle mais cela n'apportait plus aucune plus-value, plus aucune amélioration à la procédure en divorce. Il fallait donc changer!

Le problème est que nous sommes passés du "tout à la faute" au "plus rien à la faute". C'est la raison pour laquelle nous avions proposé une voie médiane, j'ose l'appeler de la sorte, une voie alternative que je vais me permettre de vous rappeler.

Nous souhaitions le maintien du consentement mutuel. Oui, le consentement mutuel fonctionne. Il fonctionne même bien: entre 70 et 80% des divorces trouvent une solution dans le cadre d'un consentement mutuel. C'est une bonne chose car non seulement cela veut dire qu'il n'y a pas de volet judiciaire, mais cela veut surtout dire que des personnes ont pu se mettre d'accord, ont pu se parler, ont pu tout régler à l'amiable.

Il fallait maintenir le consentement mutuel. Le texte lui laisse un caractère spécifique, ce dont je me réjouis. Ce qui peut paraître étrange en matière de consentement mutuel, c'est qu'il y avait un délai de deux ans auparavant, qui a pu paraître long et qui a été réduit à un an. Désormais, il n'y a plus de délai du tout. J'espère que dans la pratique, cela ne posera pas de problème. Désormais, on peut se marier un samedi et dès le lundi, entamer une procédure de divorce par consentement mutuel. Espérons qu'il n'y aura pas de conséquences en matière de mariages blancs. J'espère que non. Il est vrai qu'on a pris d'autres dispositions pour éviter que cela arrive. Sur ce point précis, nous exprimons une réticence mais pas sur le consentement mutuel.

Tout en maintenant le consentement mutuel, il fallait trouver une procédure par laquelle, même s'il y avait des conflits, même s'il y avait ce débat, on pouvait se passer de la faute dans la procédure introduite devant un tribunal de première instance. Cela revenait à demander au juge l'accord sur la nécessité du divorce tout en lui demandant de trancher sur les conséquences liées au divorce et sur lesquelles il existe des désaccords. Voilà la procédure que nous avions déposée. Même si je pense que le mieux est que les personnes se mettent d'accord sur le fait de divorcer et autant que possible sur l'ensemble des conséquences, il faut reconnaître que dans plus d'un cas, ce n'est pas ainsi que cela se passe. Dans certains cas, même si le mot "faute" n'est pas le plus approprié, il y a une cause déterminée du divorce dans le chef de celui qui introduit une demande.

Cela peut être des coups et blessures, tel que prévu dans le nouveau projet pour la faute grave dans le chef de la pension alimentaire. Mais cela peut être d'un tout autre ordre: des injures, des violences morales, l'absence de contribution au ménage, le délaissement total des enfants, le refus de contribuer à leur éducation à leur surveillance ou à leur entretien. C'est parfois aussi cette cause qui justifie l'introduction d'une procédure en divorce. Nous pensons que dans ces cas-là, il est préférable de permettre l'introduction de cette procédure en divorce sur cette base. S'il y a conflit, s'il y a des discussions à gérer, il faut que cela puisse avoir lieu devant un tribunal. À mon avis, cela vaut mieux que de le faire sur le pas de la porte, à la maison, alors que l'enfant passe d'un endroit à l'autre en raison d'une garde alternée ou d'une garde "égalitaire".

Faisons donc en sorte de vider ce conflit le plus rapidement possible et s'il y a moyen dès l'introduction de la procédure de divorce. Cela me semble la meilleure manière de procéder.

Le danger est le suivant: étant donné que cette discussion n'a pas pu se tenir au moment de l'introduction de la demande de divorce, elle risque d'avoir lieu ultérieurement, au moment de la pension alimentaire. L'une des parties pourrait refuser de payer une pension alimentaire en invoquant la faute grave commise par l'autre. Il est donc périlleux de reporter le débat, de le cristalliser, et d'amplifier le problème. C'est en effet ma crainte.

Ensuite, en ce qui concerne la cause déterminée, la plupart des délais sont fortement raccourcis. Permettez-moi une caricature: un couple se marie; le lendemain, une procédure de divorce est introduite pour divers motifs; le magistrat - s'il en a l'intime conviction – prononce rapidement le divorce. Les autres paragraphes relatifs au mode d'introduction du divorce ont trait aux délais de trois et six mois, que la demande soit introduite unilatéralement ou de manière conjointe, même si dans le second cas de figure, le délai peut être étendu. En tout cas, lorsqu'une personne ayant introduit une procédure en justice retourne six mois après devant le juge en confirmant simplement sa volonté de divorcer, l'intime conviction du magistrat ne joue même plus; les personnes sont purement et simplement divorcées.

Or, et surtout lorsque les époux ne sont pas d'accord sur le fait même de divorcer et en particulier quand il y a une cause déterminée au divorce, on se rend compte que ce dernier n'est pas quelque chose qui se décide sur un coup de tête et que les parties ont souvent besoin de se ressourcer, de prendre un minimum de recul ou encore de se retrouver tout simplement. Il n'est pas rare que des candidats au divorce se parlent, découvrent de nouveaux éléments et normalisent leur situation, de sorte qu'ils décident finalement de continuer leur vie en commun. Les époux ont parfois besoin d'un temps de réflexion. C'est pourquoi je redoute que ce projet ne permette plus ce recul servant à pacifier les conflits conjugaux.

Dans la presse, nous avons pu lire le mot "répudiation" en référence à la diminution des délais et à la rapidité des procédures introduites dans le projet. Ce terme heurte et peut sembler excessif dans le cas d'espèce. En même temps, il possède cet avantage de choquer et d'interpeller. De toute manière, le risque est qu'une partie pourrait soit recourir aux délais, soit convaincre le magistrat au moyen de l'intime conviction, aux fins d'abandonner ses obligations matrimoniales en laissant de côté la partie la plus faible, en faisant fi de toute responsabilité.

Un autre élément me semble négatif, ce sont les dispositions en matière de pensions alimentaires.

Je ne reviendrai pas sur la question de la faute grave; je l'ai évoquée tout à l'heure. Cependant, la manière dont on a situé le débat me semble quelque peu spéciale ou pour le moins originale. En effet, la personne susceptible de recevoir une pension alimentaire pourrait ne pas en bénéficier si elle a commis une faute grave tout comme elle pourrait aussi en bénéficier.

Un certain nombre d'exemples peuvent être choquants. Ainsi, prenons l'exemple d'une dame qui, durant toute sa vie, n'a pas travaillé, a fait le choix d'une vie commune avec son époux et n'a pas de revenu. Monsieur l'injurie, la harcèle moralement, puis la quitte en décidant de ne plus s'occuper des enfants. Bien que n'ayant pas de travail, cette dame pourrait ne pas bénéficier d'une pension alimentaire, simplement parce qu'elle ne répond pas au critère de l'état de besoin suffisant. Pourtant, ce n'est pas elle qui a commis la faute grave. C'est celui qui devrait payer la pension alimentaire qui l'a commise. Le volet faute grave n'intervient pas dans le raisonnement que doit avoir le magistrat.

Par cet exemple, je tente de démontrer que le raisonnement est inversé. La faute grave n'est évaluée que dans le chef de celui qui pourra ou ne pourra pas – c'est le juge qui doit décider sur la base de son intime conviction et des éléments du dossier – bénéficier d'une pension alimentaire.

Je voudrais donner un deuxième exemple. Madame est très riche; elle gagne très bien sa vie. Elle a épousé un homme particulièrement fainéant, qui a décidé de ne rien faire dans la vie. Et ce monsieur décide, un jour, de harceler moralement son épouse, d'adopter un comportement que je qualifierai d'indécent vis-à-vis de cette dernière. Cet homme, qui n'est absolument pas recommandable, décide de quitter sa femme, de ne pas contribuer aux charges du ménage et surtout à l'entretien des enfants. Pourtant, il pourrait très bien bénéficier d'une pension alimentaire, sauf si un magistrat estime qu'il a commis une faute grave. Mais, il peut aussi estimer qu'une faute grave n'a pas été commise.

(…): (...)

04.10 Melchior Wathelet (cdH): Non, je suis désolé! Si monsieur est la personne responsable du divorce, que la faute est dans son chef… Je vous rappelle que le mot "faute" n'est peut-être pas le terme approprié.

04.11 Laurette Onkelinx, ministre: (…)

04.12 Melchior Wathelet (cdH): Le raisonnement est inverse.

04.13 Laurette Onkelinx, ministre: (...)

04.14 Melchior Wathelet (cdH): Nous avons eu ce débat en commission.

Aujourd'hui, il y a une évaluation de la faute grave dans le chef de celui qui doit payer la pension alimentaire. Dans ce cas, l'élément de faute grave n'est présent que dans le chef de celui qui doit la recevoir. Dans la situation dont je viens de faire état, le monsieur – j'aurais pu prendre une dame – qui a eu un comportement indécent qui pourrait relever ou pas de la faute grave – il appartient au plaideur de le décider …

04.15 Laurette Onkelinx, ministre: (…)

04.16 Melchior Wathelet (cdH): Ai-je parlé d'une autre personne que du juge?

04.17 Laurette Onkelinx, ministre: Vous venez de dire: "C'est au plaideur à décider"!

04.18 Melchior Wathelet (cdH): Excusez-moi, si j'aime beaucoup les avocats, il n'en demeure pas moins que cette matière relève de la compétence des magistrats! Désolé pour le lapsus!

J'en reviens au cas précité. Soit le juge peut estimer qu'il n'y a pas de faute grave; en la matière, il n'y a absolument aucun pouvoir d'appréciation dans son chef. Si la personne est dans le besoin, elle doit pouvoir bénéficier de la pension alimentaire. Soit le juge estime qu'il y a faute grave, mais que la personne doit quand même pouvoir bénéficier d'une pension alimentaire. Ce cas de figure me pose un véritable problème en termes de répartition des pensions alimentaires

Dans le système actuel, si vous n'êtes responsable d'aucune faute, si le divorce est prononcé contre l'autre, il ne vous arrivera jamais de devoir payer une pension alimentaire. C'est très clair! Selon moi, l'évolution proposée ne va pas dans le bon sens.

Par ailleurs, on peut parler de mesures transitoires au niveau des pensions alimentaires. J'ai pris connaissance dans la presse de ce matin d'une analyse. D'un point de vue politique, c'était extrêmement bien joué, je dois le reconnaître! Elle consistait à présenter les deux positions qui se sont dessinées en commission.

La première consiste à modifier immédiatement toutes les dispositions existantes. Ainsi une personne qui jusqu'à présent a bénéficié d'une pension alimentaire ne peut plus en bénéficier du tout. On remet les compteurs à zéro. Cette proposition a été présentée en commission mais elle a été retirée à juste titre, me semble-t-il.

La deuxième consiste à ne rien modifier, puisqu'il s'agit de jugements coulés en force de chose jugée. Une décision du juge étant intervenue, on ne peut plus y toucher. En outre, ces personnes comptent sur la pension alimentaire qui leur a été octroyée par le magistrat.

L'auteur de l'article disait que l'on avait trouvé un compromis qui consistait à garder l'église au milieu du village en choisissant une application immédiate de la loi mais uniquement pour la durée du mariage, même si le divorce a été prononcé depuis plusieurs années.

Mais si on présente cette mesure comme un compromis, il n'empêche que l'on remet véritablement en question des décisions coulées en force de chose jugée. Des personnes détiennent un jugement ou un arrêt qui leur octroye une pension alimentaire. Il n'y a pas de délai! Cette matière n'est pas déterminée dans le temps. Lorsque le magistrat leur a octroyé cette pension alimentaire, il l'a fait pour le reste de leur vie, sauf réintroduction d'une procédure pour acter des modifications intervenues ou des circonstances indépendantes de la volonté intervenues dans le chef des deux parties. On peut effectivement modifier ces pensions alimentaires, à la condition d'introduire une procédure.

Aujourd'hui, qu'en est-il? Le discours est modifié. Si les personnes comptaient sur leur pension alimentaire pendant leur durée de vie, c'est à présent terminé! Heureusement, on leur précise quand! Car, il faut qu'elles le sachent! Certes, il y a des exemples pour lesquels c'est particulièrement choquant, surtout pour les personnes qui en bénéficient depuis de nombreuses années et qui vont se retrouver démunies à un âge auquel il est particulièrement difficile de retrouver un emploi, de se réinsérer dans le circuit professionnel, de mener une nouvelle vie professionnelle ou d'envisager de nouvelles perspectives.

04.19 Laurette Onkelinx, ministre: C'est pourquoi nous avons prévu des circonstances exceptionnelles permettant d'augmenter le nombre d'années pour lesquelles la créancière de pension alimentaire peut continuer à bénéficier de celle-ci.

04.20 Melchior Wathelet (cdH): Encore va-t-il falloir déterminer quelles sont ces circonstances exceptionnelles et mettre au point une nouvelle jurisprudence. Si les termes ont été changés, c'est pour ne plus avoir celle qui était en vigueur par le passé.

Ensuite, je me réjouis toutefois que cette atténuation ait été insérée dans le texte. Vous vous rappellerez qu'en commission, j'ai même insisté dans l'interprétation de cet article pour être sûr que cet assouplissement de la durée du mariage, qui est une durée fixe, puisse être d'application. Le texte aurait pu ne pas être clair. Heureusement, grâce à une précision dans les termes du rapport, nous sommes certains que ces circonstances exceptionnelles pourront être appliquées.

Cependant, je voudrais vous faire remarquer que cette décision sera prise à la fin de la durée du mariage. La personne sera donc dans une incertitude totale pendant la durée du mariage - reportée en matière de pension alimentaire - quant à la possibilité de bénéficier de ces circonstances exceptionnelles. Il lui faudra, à la fin du délai, réintroduire une demande pour invoquer ces circonstances exceptionnelles et pour prolonger la pension alimentaire. Cela demandera une démarche active de la part de la personne qui voit sa pension alimentaire se terminer dans un certain délai. Cela l'obligera à introduire une procédure pour pouvoir prolonger dans le temps cette pension et, dans l'intervalle, la placera dans une situation d'insécurité juridique importante.

Le problème supplémentaire au niveau des pensions alimentaires est que cela touche toujours la personne la plus précarisée, que ce soit en termes de délais, de critères d'appréciation ou que ce soit en termes de faute grave qui n'est plus appréciée que dans le chef du défendeur, de celui qui reçoit la pension alimentaire. Ces personnes sont essentiellement les femmes.

Le président: Monsieur Wathelet, vous êtes pris par votre sujet mais les 30 minutes sont déjà dépassées. Vous en êtes à 32 minutes.

04.21 Tony Van Parys (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik kan niet zeggen dat de heer Wathelet misbruik maakt van zijn tijd. Hij zegt zinnige zaken. Hij zegt zaken die de moeite waard zijn. Misschien gaat men er niet mee akkoord, maar ik denk niet dat er op dit ogenblik niemand gehinderd is door de uiteenzetting van collega Wathelet.

De voorzitter: Ik apprecieer de heer Wathelet net als u. Af en toe laat ik dat trouwens opmerken.

04.22 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur Wathelet, ce n'est plus de l'amour; c'est de la rage!

Le président: C'est un avis d'expert!

04.23 Melchior Wathelet (cdH): Pour vous ou entre nous?

04.24 Laurette Onkelinx, ministre: Pour vous!

04.25 Melchior Wathelet (cdH): Monsieur Van Parys, ce serait de la rage entre nous! Je ne sais pas ce que cela veut dire. Nous allons peut-être devenir tous les deux des personnages dangereux, et cela m'inquiète!

Le président: Certainement pour l'un d'entre eux!

04.26 Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, j'arrive à tenir une demi-heure, et j'en suis désolé, car je ne voulais pas être si long. Cependant, je dois bien avouer que j'ai encore beaucoup d'années à effectuer comme parlementaire pour parvenir à parler autant de temps que M. Van Parys. J'admets que je reste encore un amateur, car je n'ai pas son expérience!

04.27 Tony Van Parys (CD&V): Je pourrais intervenir avant vous, si vous le voulez!

04.28 Melchior Wathelet (cdH): Madame la ministre, je vais bientôt en terminer, ne vous inquiétez pas. Le problème est que, souvent, c'est la personne en situation la plus précaire qui se retrouve dans des difficultés pour les raisons que j'ai énoncées: pension alimentaire, divorce et prononcé du divorce.

Ce sont souvent des femmes. Ce n'est pas un hasard si, aujourd'hui, la plupart des associations de femmes crient et nous disent qu'avec ce texte, on touche à la personne la plus précarisée dans le cadre du mariage; les femmes seront mises – globalement, il est vrai – dans une position plus délicate dans le cadre de ces procédures en divorce, de la détermination de la pension alimentaire et de la durée pendant laquelle ces pensions alimentaires seront données.

Je terminerai en rappelant une petite "marotte", comme on le dit du côté de Verviers. Ce sujet me tient particulièrement à cœur, celui du tribunal de la famille. J'en ai parlé dans le cadre des discussions. Toutes les personnes que nous avons auditionnées ont évoqué la nécessité du tribunal de la famille. Nous avions vu la création du tribunal de la famille dans votre déclaration de politique générale en 2003.

04.29 Laurette Onkelinx, ministre: (…)

04.30 Melchior Wathelet (cdH): Il faut surtout trouver des budgets. On se réunit vendredi.

Madame la ministre, une proposition de loi concernant le tribunal de la famille existe et j'accepterais qu'on en discute deux jours à Grobbendonk, après avoir fait les auditions la veille. Nous pouvons partir du texte que nous avons fait. Ce serait une bonne idée de rappeler l'intérêt et le caractère indispensable de ce tribunal de la famille, le volet global que ce tribunal pourrait avoir en termes de plus-value au niveau des justiciables, de la cohérence des jurisprudences, des décisions de justice et de la compréhension du monde judiciaire, spécialement en matière de la famille. Le tribunal de la famille apporterait vraiment ce plus dont on a absolument besoin aujourd'hui en matière familiale.

Pour conclure, je puis dire que je me réjouis du débat que nous avons eu et des évolutions qu'il a permises sur le texte, néanmoins pas suffisantes en ce qui concerne la cause déterminée, la pension alimentaire, la limitation dans le temps de celle-ci et la création d'un tribunal de la famille.

Ce sont toutes ces raisons, madame la ministre, qui ne nous permettront pas de soutenir le texte demain lors du vote.

De voorzitter: Ik zocht de heer Swennen maar mijnheer Schoofs, als u nu wilt spreken in de algemene bespreking, kan dit. U weet dat de talen alterneren. Mijnheer Schoofs, kan dit voor u? Ik zal dan straks het woord geven aan de heer Swennen.

04.31 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, het valt niet vaak voor dat wij bij de bespreking van een tekst moeten oordelen en stemmen over iets dat fundamenteel afwijkt van de oorspronkelijke tekst. Was het niet de bedoeling de schuldloze echtscheiding in te voeren? We moeten vandaag echter vaststellen dat de schuldloze echtscheiding helemaal niet wordt ingevoerd. Voor een stuk kunnen wij daar trouwens gelukkig om zijn. Wij zijn er in elk geval niet rouwig om.

Ten tweede, het was de bedoeling het hoger beroep af te schaffen. Dat is een vrij revolutionaire regel, maar blijkbaar heeft de meerderheid op het laatste nippertje daarover anders beslist omdat er verdeeldheid over bestond.

Ten derde, de echtscheiding bij onderlinge toestemming zou normaal gezien zijn ondergebracht in het concept onherstelbare ontwrichting, maar – gelukkig zou ik zeggen – is dat niet het geval.

Ten slotte, de minst bedeelde partner zou een alimentatie krijgen, steeds en ongeacht of er nu schuld zou bestaan of niet. Die doelstelling is misschien min of meer gehaald. Dat zouden wij eventueel kunnen toevoegen.

Collega’s, men is echter niet geraakt tot de eerste, de tweede en de derde zaak die ik heb opgesomd – de schuldloze echtscheiding, het hoger beroep en het onderbrengen van de echtscheiding met onderlinge toestemming bij de onherstelbare ontwrichting. Daarover zou ik gelukkig kunnen zijn, maar toch ben ik het niet. Als ik dit wetsontwerp in ogenschouw neem en ik volg de lijn van acht jaar paarse gedrochten die de oppositie in het Parlement heeft moeten laten passeren, dan eindigt dit in de top drie. En geloof me, er is zware competitie op dat vlak.

Ten eerste, wat de schuldloze echtscheiding betreft, de schuldechtscheiding blijft inderdaad bestaan, weliswaar afgezwakt. Zij is ook niet meer letterlijk in de tekst opgenomen. Het is ook pas de derde grond van echtscheiding die behouden blijft, maar dan in de kleine lettertjes van de wet, en zoals ik zei, niet letterlijk.

Wij zijn steeds voorstander geweest van de schuldechtscheiding, laat daarover geen misverstand bestaan. Schuld is een moreel gegeven. Het is een element van ons bewustzijn dat ons gescheiden houdt van het primaire, dat ons gescheiden houdt van het dierlijke.

Wanneer een breuk tussen twee partners zich voordoet, dan is dat het gevolg van een fout. De onherstelbare ontwrichting is slechts een gevolg van die fout. Als wij het huwelijk alleen beschouwen als een contract – het vindt zijn oorsprong namelijk in het contract, een recht – dan is het de rechter die kan bepalen welk van beide partijen in fout is of dat beide partijen in fout zijn, en dat daardoor de breuk tot stand is gekomen. De rechter dicht de fout toe en beslist vervolgens.

Vanaf nu echter wijkt men, wat het huwelijksrecht betreft, fundamenteel af van het huwelijk als in de eerste plaats zijnde een contract, als behorende tot het contractenrecht. Het is niet meer de breuk tussen partners, niet meer de schending van verplichtingen als dusdanig, die ertoe leidt dat een huwelijk tot een einde komt. Het is ook niet meer echt de rechter die de fout moet vaststellen, neen, hij gaat uit van de duurzame ontwrichting.

De duurzaamheid van het huwelijk is wellicht minder belangrijk voor paars dan de duurzaamheid van de ontwrichting, want dat was de terminologische fout die eerst werd gemaakt, namelijk geen “duurzame ontwrichting” maar een “onherstelbare ontwrichting”. Die laatste term is beter. Het begrip “duurzame ontwrichting” heeft paars al moeten laten varen omdat er geen duurzaam karakter meer is, omdat partners reeds na drie maanden uit de echt kunnen scheiden op basis van de zogenaamde onherstelbaarheid. Zo duurzaam zullen, in de meeste gevallen, die ontwrichtingen ook niet zijn.

Neen, waar eindigt men? Men eindigt bij de eenzijdige opzegging van het huwelijk, na één jaar, zelfs indien de partner zelf in fout is. Het vermoeden van schuld telt niet meer wanneer de partners één jaar feitelijk gescheiden zijn. In de huidige wetgeving – die nu dus zal veranderen – is de feitelijke scheiding van twee jaar opgenomen en is er een vermoeden van schuld in hoofde van degene die het huwelijk wil beëindigen. Dat is nu niet langer meer het geval. Men eindigt nu bij de eenzijdige opzegging, in feite.

Welke menselijke gevolgen ressorteert dat? De partner die achterblijft – daarover is het Vlaams Belang ook bekommerd –, blijft dikwijls weerloos achter, vernederd, beledigd, ja soms haveloos. Degene die wordt bedrogen, degene die in de steek wordt gelaten, wordt effectief zonder wapens gelaten. De aanvalswapens zijn totaal in handen van degene die uit de echt wil scheiden. Degene die het slachtoffer wordt van de echtscheiding, zal zich ook het slachtoffer voelen. Ik zal hier geen boutades uitspreken als zouden we te maken hebben met een verstoting – onder andere een aantal feministen aan Franstalige zijde zeggen dat dit lijkt op een verstoting. Het is geen verstoting, laten we daarover duidelijk zijn. Maar de partner die achterblijft, zal zich wel zeer vaak verstoten voelen in deze regeling. Er komt geen louteringsproces meer aan te pas. De echtscheiding is geen proces meer dat beide partners samen kunnen verwerken voor een rechtbank. Neen, de partner die achterblijft, zal zich inderdaad heel vaak bij de bok gezet voelen, verstoten voelen. Daar heeft het Vlaams Belang het zeer moeilijk mee.

Wij staan niet alleen met deze mening. Ik verwijs naar professor Renchon die het heeft over de bescherming van het gezin door middel van het huwelijk. Wel, die bescherming zal nu in vele gevallen – de echtscheiding met onderlinge toestemming daargelaten – in Vlaanderen alleszins in 20% van de gevallen, leiden tot het wegvallen van de bescherming van het gezin door het huwelijk.

De kinderen worden daar het slachtoffer van. Collega’s, ik herinner u eraan dat er tijdens de bespreking bijna niet is gesproken over de kinderen. Het is toch het huwelijk dat voor de kinderen een socialiserend, opvoedend effect heeft. Dat is de rol van het huwelijk binnen het gezin voor de kinderen. Daarover werd tijdens de bespreking niets gezegd.

Men komt nu – ik verwijs naar professor Renchon – tot een soort dgv, een divorce à grande vitesse. Hij gebruikt deze woorden niet maar ik kan het afleiden uit zijn tekst. We kennen de tgv, de train à grande vitesse. Nu kan men ook in sneltreinvaart scheiden. Er is dan in veel gevallen een partner die haveloos en hulpeloos achterblijft. Professor Renchon evoceert in zijn tekst op wonderbaarlijke wijze die kwestie rond de bescherming van het gezin die nu totaal wordt verlaten. Het huwelijk wordt op dit vlak voor een stuk afgebroken. Ik citeer de woorden van professor Renchon, hoe hard ze ook mogen klinken voor de meerderheid. Ze moeten in dit debat weerklinken. Hoe noemt professor Renchon het in die gevallen waarin deze wet een oplossing moet bieden waarin heel snel tot een echtscheiding zal worden gekomen?

"Un tel divorce pourrait constituer, dans un grand nombre de situations, une véritable catastrophe humaine".

Hij gaat verder: “Un tel projet n'est pas conforme aux idéaux de justice et de respect de la dignité des familles".

Dat zegt professor Renchon, toch iemand die in de Franstalige wereld gekend is als een autoriteit op het vlak van familierecht. We hebben hem al vaak mogen horen in de commissie en het blijft een plezier om naar deze man te luisteren.

Het huwelijk zal geen geheel van rechten en plichten meer zijn in de gevallen waarin het wordt verbroken op een bijna ontijdige wijze. Het is niet langer een instituut ter bescherming van het gezin, het is niet langer een instrument ter ordening van de samenleving en het is niet langer een hoeksteen van onze beschaving. Het huwelijk komt hier zwaar beschadigd uit. Het is louter nog een contractje dat opzegbaar is door diegene die er het snelst van afwil. Het is de meest nalatige en de meest cynische partij die in sommige gevallen – ik zeg niet in alle gevallen – zal worden beloond mits een klein beetje geduld.

Alle aanvalswapens zijn voor degene die wil scheiden en veel te weinig voor degene die nog nood heeft aan een proces van loutering en van verwerking. Die vindt dat ook al niet meer voor de rechtbank en heeft geen verweermiddel meer.

Wat zal dit voor gevolg hebben? De vijandelijkheden zullen pas starten wanneer de echtscheiding een feit is. Dan pas zullen wapens worden gebruikt. Wat zullen die wapens zijn? Dat zullen de bezittingen en de huisraad zijn. Ik vrees dat dit ook de kinderen zullen zijn. Daarvoor ben ik bezorgd. Dat is de essentie van het hele verhaal van die 20% die niet onder een EOT valt in Vlaanderen en iets meer in Wallonië.

Ook de verplichte bemiddeling is er niet aan te pas gekomen. Het Vlaams Kinderrechtencommissariaat beklaagt zich daarover, en terecht. Men kan het huwelijk nu min of meer beëindigen zoals een huurcontract. Er is een huurovereenkomst 3-6-9 en nu heeft men een echtscheiding 90-180-360.

Men laat een kans voorbijgaan. Als men dan toch verbeteringen wil aanbrengen aan de echtscheiding, als men dan toch de vechtscheiding uit de wereld wil helpen, dan zal het zo niet gaan. Er zullen zich problemen voordoen in de vereffening en de verdeling van het huwelijksvermogen en in de regeling in verband met de kinderen. Dat zullen de zwakke punten van deze wetgeving blijken te zijn.

Men wou het hoger beroep afschaffen. Gelukkig is dat niet gebeurd. Er kan immers nog een louterend effect zijn wanneer iemand de tijd heeft om te verwerken, om te proberen in hoger beroep te gaan tegen iets wat door deze wetgeving vrij zinloos zal zijn. Ik begrijp dat ook.

Aanvankelijk was in de wetgeving ingeschreven dat de rechter de echtscheiding toestond. De partijen moesten er dan maar zelf voor zorgen dat de echtscheiding definitief werd geregeld via de ambtenaar van de burgerlijke stand. Een - volgens mij - logisch gevolg daarvan is dat de rechter de echtscheiding uitspreekt. Daar kan ik mij in vinden.

In dit geval kan de rechter, wanneer een bepaalde termijn is verstreken, de echtscheiding gewoon vaststellen. Het is in feite een echtscheiding bij declaratie. Er wordt zelfs geen echtscheiding uitgesproken. De rechter moet alleen vaststellen dat partners gedurende een bepaalde tijd niet meer hebben samengeleefd. Hij moet niet nagaan wat de gronden daarvan zijn. Wanneer een partij zegt dat hij sinds een bepaalde tijd niet meer bij zijn partner is, is de echtscheiding een feit en moet de rechter daarop ingaan.

Gelukkig is er een ramp vermeden doordat de EOT - de echtscheiding met onderlinge toestemming - niet is opgenomen in het concept van de onherstelbare ontwrichting. We moeten echter voorzichtig blijven. Ook in de piste van de gedeeltelijke akkoorden die men kan sluiten, sluipt de onherstelbare ontwrichting weer binnen. Wanneer partijen na een bepaalde tijd niet langer akkoord gaan of wanneer zij de akkoorden niet meer willen respecteren en ze niet volledig uit de echt zijn gescheiden, kan het opnieuw tot conflicten komen en kunnen zij opnieuw in een vechtscheiding verwikkeld raken, met alle gevolgen vandien.

Ten slotte kom ik op de vierde wijziging die men beoogde, het verschaffen van een inkomen aan de partij die het minstbedeeld is. Op het eerste gezicht zouden we ons daarin kunnen vinden, maar wat zien we? Het schuldbegrip keert toch terug, maar dan in een andere vorm. Degene die een zware fout heeft begaan, kan geen aanspraak meer maken op alimentatie. Het zou er nog aan mankeren. Dat is inderdaad het minimum minimorum. Voor het overige denk ik dat we opnieuw met rechtsonzekerheid en willekeur zullen te maken krijgen, want het is de zware fout die telt in dit geval. Dan vraag ik mij af wat de zware fout is. De rechtspraak zal daarover helemaal opnieuw moeten oordelen. Sommige rechters zullen de huidige rechtspraak aanhouden. Anderen zullen dat begrip wellicht veel stringenter interpreteren. Ik denk dat het in sommige gevallen ook tegen het algemeen rechtsgevoel zal ingaan. De burger, de rechtsonderhorige, moet zich nu aanpassen aan een heel nieuw gegeven met betrekking tot echtscheiding en de toekenning van alimentatie in het echtscheidingsrecht.

Ik volg onder andere wat collega Wathelet hierover daarnet heeft gezegd. De technisch-juridische wijze waarop hij dat heeft uitgediept, zal ik niet meer herhalen, maar hij heeft daar gelijk in. Het principe dat de duurtijd van de alimentatie beperkt is tot de duur van het huwelijk, zou men an sich een goed principe kunnen noemen, het feit dat daarop uitzonderingen worden voorzien ook, maar de vraag is dan waarom men het schuldbegrip helemaal omkeert. Dat begrijp ik eerlijk gezegd niet. Iemand die een gewone fout begaat – aan wie het tenietgaan van het huwelijk in feite kan worden toegeschreven – die vroeger ertoe leidde dat het huwelijk werd ontbonden en dat men geen alimentatie meer zou kunnen verkrijgen, zou nu toch nog aanspraak kunnen maken op alimentatie omdat hij geen zware fout heeft begaan. Het is dus een soort van inkomensherverdeling, zou men kunnen zeggen.

Wat heeft men echter op het laatste moment toch nog ingevoegd? Het feit dat de behoeftigheid in deze kwestie een rol speelt. Dat gaat voor ons een stap te ver. Behoeftigheid is niet het enige wat een partner moet kunnen aantonen om daarop na een echtscheiding, na dikwijls zovele jaren huwelijk, recht te hebben om een menswaardig bestaan te leiden. Voor ons is het huwelijk meer dan dat ene contract. Voor ons is het huwelijk een instituut waarvoor mensen kiezen, normalerwijze levenslang. Wij begrijpen ook dat er echtscheidingen aan te pas komen, maar wanneer één partner ongewild het slachtoffer wordt van een echtscheiding, vinden wij dat die partner in principe levenslang zou mogen recht hebben op een uitkering, uitzonderingen uiteraard daargelaten.

De meerderheid heeft nu van de regel de uitzondering gemaakt en van de uitzondering de regel.

Mijnheer de voorzitter, collega's, ik ga stilaan besluiten. Moeten wij de hier voorliggende regeling het orgelpunt noemen van een evolutie van acht jaar paars, die onafgebroken de traditionele normen en waarden – die wij met hart en ziel en met hand en tand willen verdedigen – op de helling heeft gezet?

Ik kan verwijzen naar het homohuwelijk, de holebi-adoptie en dergelijke. Daarstraks had ik al gezegd dat dit paarse gedrocht tot de top drie behoort van alles wat wij in de voorbije acht jaar in het Parlement aan ons hebben moeten zien voorbijgaan. Paars tekent hier inderdaad weer voor een typisch mei ’68-concept. De individuele vrijheid en het heilige recht van het individu primeren. Het verantwoordelijkheidsgevoel moet wijken voor de eigen grillen en het vaak momentane welbehagen. Paars zorgt voor de ondergraving van het gezin, als hoeksteen van de samenleving, en het huwelijk. Ik verwijs nogmaals naar wat ik heb gezegd, samen met professor Renchon. Het leidt tot asociale en inhumane toestanden. Wij staan niet alleen met de analyse van de paarse visie op het huwelijk, of wat ervoor moet doorgaan.

Mijn besluit is hard en kort: de vechtscheiding, die men aanvankelijk beoogde te bestrijden met het wetsontwerp – dat lag toch in de bedoeling van paars –, zal blijven bestaan. Ik denk dat het alleen maar erger wordt en dat de scheiding nog meer op het scherp van de snee zal worden uitgevochten tussen de partners. Dat is mijn visie. Ik heb geen glazen bol, maar de gevechten zullen volgens mij blijven voortduren. Ik kan de beoordeling van de nieuwe echtscheidingswet met een veel gehoorde zin in rechterlijke uitspraken besluiten: het middel faalt naar recht.

Ik hoop dan ook dat dit wetsontwerp toch nog ergens zal blijven sputteren in de parlementaire behandeling. Het zal in de Senaat moeten gebeuren, want het laatste onheil dat paars op het vlak van het huwelijk en het gezin zal aanrichten, zal ook het grootste onheil zijn. Wij betreuren dat ten stelligste en wij zullen tegen stemmen.

De voorzitter: Mevrouw Déom heeft het woord en daarna collega Swennen.

04.32 Valérie Déom (PS): Monsieur le président, madame la ministre, chers collègues, le projet de loi que nous examinons aujourd'hui est certainement un de plus ambitieux que le parlement ait eu à discuter en cette législature. En effet, déjà en 2000, de nombreux experts avaient appelé de leurs vœux une réforme globale du divorce.

Le droit du divorce est certainement une des matières qui a subi le plus de modifications depuis l'élaboration du Code civil. Nous le savons tous, c'est évidemment l'évolution sociale qui est à la base de tous ces changements. Jusqu'à présent, le législateur a travaillé par séquences, sans réelle vision d'ensemble de la problématique juridique de la dissolution du mariage par le divorce. Aujourd'hui, tout en tenant compte de cette évolution sociétale, un des grands mérites du projet est de justement présenter une réforme globale et cohérente du droit du divorce.

Force est de constater que, malgré les nombreuses réformes: 1974 - année où on a introduit le divorce pour séparation de fait de plus de dix ans, avec une présomption pour faute pour l'époux demandeur -, 1975, 1976, 1982, 1989, 1990, 1995, 1999 et enfin 2000 qui a ramené ce délai de dix ans à deux ans de séparation de fait, malgré cela, aucune n'a rempli totalement ses objectifs ni produit les effets escomptés. Les législations restrictives en matière de divorce n'ont pas empêché la multiplication des séparations. Alors qu'en 1830, on comptait quatre actions pour toute la Belgique, aujourd'hui, on comptabilise trois divorces pour quatre mariages.

La législation actuelle est basée sur la notion de faute; en effet, quel est le choix qui s'offre aux époux qui veulent divorcer? On l'a déjà rappelé à cette tribune: soit on choisit le consentement mutuel avec l'obligation d'être d'accord sur tout dans les moindres détails, ce qui n'est pas toujours évident; soit on est obligé de choisir le divorce pour cause déterminée où la recherche de la faute de l'autre devient l'élément fondamental et central de la procédure.

Cette législation actuelle, basée principalement sur la notion de faute, qui est appelée communément "divorce sanction", est sans doute dépassée.

Dépassée, parce que la mission du juge le conduit actuellement, vu cette recherche de la faute, à s'immiscer dans la vie privée du couple pour tenter d'en démêler l'écheveau. Il est extrêmement difficile pour un juge, quel qu'il soit, de déterminer clairement les responsabilités dans la dissolution de la vie conjugale d'un couple.

Dépassée ensuite, parce que le fait de maintenir ce "divorce sanction" entraîne souvent des difficultés concrètes, comme l'obligation de rester mariés aussi longtemps que le délai de séparation de fait, à savoir deux ans actuellement, n'est pas écoulé.

À mon sens, même s'il a été souligné que le projet n'évacuait pas totalement – et c'est une bonne chose – la question de la faute mais déplaçait le moment de sa discussion, ce déplacement est important justement pour permettre le prononcé et annuler cette obligation de rester mariés. Nombre de témoignages démontrent que des femmes restent avec leur époux et ne choisissent pas la séparation de fait car, en choisissant cette solution, elles seraient présumées coupables et en subiraient les conséquences durant le procès. Donc, sortir la notion de faute au moment du prononcé du divorce est plutôt une avancée qu'un recul quant à la protection et à l'humanisation de la procédure en divorce.

Dépassée, la procédure actuelle, car la question de la faute dans la rupture ne peut qu'empoisonner le débat en général, notamment celui relatif à la situation des enfants.

De manière générale, on a pu constater que l'évolution de la société est liée à une multiplicité de facteurs parmi lesquels l'allongement de la durée de la vie, la diminution de la référence religieuse, la modification du statut de la femme. Dans ce contexte, l'évolution sociétale impose au législateur d'élaborer des réformes afin d'assouplir la rigueur des dispositions initiales et actuelles relatives au divorce. Il importe donc que cette institution soit adaptée à l'évolution de la société.

Il est aussi clair que le fait de devoir rester ou non dans les liens du mariage renvoie essentiellement au problème de la responsabilité individuelle, mais il est bien entendu qu'un équilibre doit être trouvé entre autonomie et responsabilité. Face à cette situation, le rôle du législateur n'est pas de se positionner en tant qu'objecteur de conscience, d'imposer tel modèle ou tel idéal de la représentation du couple; le législateur a plutôt la charge d'accompagner une évolution sociétale en maintenant un équilibre entre les parties en présence et en étant particulièrement attentif aux intérêts de la partie la plus faible; je pense particulièrement aux enfants qui vivent souvent douloureusement la séparation.

En dehors des enfants, dans ce contexte et sans faire de féminisme primaire mais bien parce qu'il s'agit encore et toujours d'une réalité, je pense aussi à la situation de l'épouse qui, dans la grande majorité des cas et dans les populations les plus fragilisées, concède davantage de sacrifices personnels tout au long de la vie de couple. Nous avons encore trop souvent des témoignages selon lesquels des procédures en divorce sont vécues comme traumatisantes ou culpabilisantes. La recherche de la faute fait s'éterniser les procédures et surgir ou persister les conflits dans d'autres domaines comme la garde des enfants, les pensions alimentaires et le partage du patrimoine.

Face à ce constat, il convient d'instaurer une procédure qui sera selon nous plus humaine, plus rapide pour éviter la démultiplication des conflits et garantissant davantage la sécurité juridique tout en respectant les intérêts en cause. Il est évident que la longueur des procédures engendre des inconvénients sérieux pour la sécurité morale et matérielle des époux. Par exemple, la survenance pendant la procédure d'une naissance illégitime contraint les époux à mener des actions qui ne seraient pas imposées si la procédure en divorce avait pu se dérouler rapidement, bien que nous ayons déjà répondu à cet inconvénient dans le projet de loi qui réforme la procédure de la filiation.

En outre, la procédure s'avère souvent traumatisante pour les enfants qui voient leur père et leur mère se déchirer en compromettant de façon durable les relations parentales après le divorce.

Tous les griefs que je viens d'évoquer et qui sont ceux qu'on porte à la loi actuelle ont été maintes fois entendus. C'est principalement à l'ensemble de ces griefs que le projet de loi entend répondre. La disparition de la faute est un élément central du projet en débat dont l'objectif de principe est d'humaniser les procédures en divorce tout en garantissant une protection aux parties les plus fragilisées par cette rupture. Qu'on le veuille ou non, le divorce est un phénomène social auquel il n'est plus souhaitable d'apporter une réponse presque exclusivement répressive et culpabilisante.

C'en est fini de cette attitude mesquine selon laquelle il faut obligatoirement désigner un coupable à l'échec du couple. Or, s'il est probable que l'échec du couple soit rarement dû à un seul des deux époux, il y a une certitude: tous deux souffrent de cette rupture. Et ceux qui en souffrent davantage encore sont les enfants. C'en est également fini de cette règle surannée selon laquelle l'époux demandeur du divorce – sur la base de l'article 232, c'est-à-dire d'une séparation de fait de plus de deux ans ramenée à un an dans le projet que nous examinons – est présumé fautif.

Que l'on me comprenne bien: ce constat ne doit pas conduire le législateur à une vision idéalisée du divorce, à un divorce que certains appellent le "divorce kleenex". Contrairement à ce que certaines personnes prétendent, des garde-fous sont prévus par le projet. Le fait de postposer la discussion sur la faute est, à mon sens, également une garantie. Le projet ne vise nullement à instituer un divorce éclair.

Je rappellerai également que le projet porte une attention particulière à la médiation et invite les parties éventuellement à avoir recours à cette médiation. Si tel est le cas, le juge sursoit à statuer pour que cette procédure puisse être mise en place. Nous avons donc tous les garde-fous au moment de l'introduction de la procédure pour permettre aux époux de réfléchir.

C'est sur cet équilibre entre liberté et responsabilité qu'est basé ce projet. Il conviendra d'ailleurs de le retrouver également dans l'application pratique.

Je l'ai dit dans le rapport, on sait que les discussions en commission furent fécondes. On peut constater également qu'il a fallu faire la synthèse entre ce qu'on pourrait appeler une approche maximaliste – pour certains le projet n'allait pas assez loin dans l'exclusion totale de la notion de faute – et une approche minimaliste, plus sociale, de la procédure en divorce.

Ainsi, certains ont regretté qu'on abandonne la sanction du comportement fautif pendant le mariage. D'autres, en revanche, estiment que le projet pèche par frilosité et voudraient qu'on exclue toute référence à la faute. À la suite de l'adoption de certains amendements, on perçoit bien le compromis entre ces deux visions mais elles ne sont pas forcément inconciliables. Je pense notamment aux dispositions relatives à la pension alimentaire. J'y reviendrai tout à l'heure.

Enfin, incontestablement, parler du divorce c'est aussi s'interroger sur l'institution du mariage, sur ses raisons d'être, ainsi que sur les sanctions du non-respect des obligations au mariage, aux inégalités que cette institution est susceptible d'engendrer.

En ce jour de fête des amoureux, je m'arrêterai là en ce qui concerne l'institution du mariage, même si je suis convaincue que, demain, on ne pourra faire l'économie d'un débat sur son fondement en tant qu'institution légale.

Si vous me le permettez, monsieur le président, je souhaiterais brièvement émettre quelques considérations plus précises sur le projet.

Tout d'abord, il faut se réjouir de ce que les personnes qui souhaitent divorcer puissent dorénavant trouver la procédure qui leur convient le mieux au regard de leur situation propre.

Nous estimons que nul ne peut être maintenu dans les liens du mariage contre son gré. Dorénavant, il ne sera plus nécessaire d'user de stratagèmes pour introduire une procédure en divorce. Ainsi, la notion de faute avec son cortège d'accusations, de conflits, de témoignages de haine va progressivement disparaître du paysage.

Il faut se réjouir de voir le droit s'adapter à l'évolution de la société. Une séparation, surtout par désunion irrémédiable, restera avant tout une affaire humaine de sentiments qui s'éteignent.

Saluons encore la disposition qui exclut du bénéfice d'une éventuelle pension alimentaire le conjoint qui s'est rendu coupable de violence conjugale. En effet, une société démocratique ne peut ignorer ce fléau dont les femmes sont encore majoritairement les victimes, cette violence d'un type particulier qui continue à produire une situation d'infériorité intolérable à notre époque.

Abordons justement le problème de la pension alimentaire. Des critères seront pris en considération pour déterminer celle-ci et ainsi faciliter le travail du juge, qui pourra se baser sur les critères classiques de la jurisprudence, mais également sur d'autres paramètres, comme l'organisation des besoins des parties durant la vie commune ou celle de la charge des enfants. Il s'agit là évidemment de critères légaux clairs sur lesquels le magistrat va pouvoir s'appuyer. Cette avancée n'est donc pas négligeable en termes de sécurité juridique et de transparence des décisions.

Il est également prévu, comme certains l'ont rappelé, que le droit à la pension alimentaire soit limité dans le temps. La durée de référence n'est autre que celle du mariage. En raison d'un amendement voté en commission, il n'est plus prévu que le créancier puisse faire état, dès la première audience au cours de laquelle le montant et la durée de la pension alimentaire sont fixés, de circonstances exceptionnelles.

La disposition adoptée par l'amendement est la suivante: le principe est que la pension alimentaire devra être équivalente à la durée du mariage; à l'issue de ce délai, le débiteur d'aliment peut demander qu'il soit prolongé. Cette solution, qui s'éloigne d'une flexibilité permettant dès le départ plus de souplesse dans le chef du juge, nous semble regrettable – et nous le disons. D'ailleurs, le projet initial défendait une certaine souplesse. En effet, il y avait lieu, pour nous, de permettre au juge d'allonger la durée en tenant compte de circonstances exceptionnelles liées au passé. Des choix importants peuvent être pris dès la formation du couple, notamment ceux qui justifient une augmentation de la durée de la pension plus longue que celle du mariage. Nous pensons aussi au cas d'un mariage bref suivant une communauté de vie longue et stable.

Avec une application trop stricte du texte au moyen de cet amendement qui a été adopté, nous pourrions déboucher sur des situations iniques.

Je l'ai dit: nous vivons de plus en plus vieux, et c'est tant mieux; en d'autres termes, nous restons jeunes plus longtemps. Dans ce contexte, il n'est pas rare de rencontrer des couples qui, après 25 ans de vie commune et à l'âge de 45 ou 50 ans, décident de se marier. Il n'est pas rare non plus qu'un même couple décide de divorcer à 55 ans, vu qu'on reste jeune de plus en plus longtemps.

Dans cet exemple, la durée du mariage est, dans ce cas, de cinq ans. Si l'on applique le principe à la lettre, madame, qui a consacré 30 ans de sa vie au couple – 25 ans de vie commune et 5 ans de vie maritale – se retrouvera avec une pension alimentaire de cinq ans.

Il est évident qu'on ne peut croire que cette femme, avec toute sa bonne volonté mais à l'âge de 60 ans, pourra retrouver un emploi, ni même des ressources lui permettant de vivre décemment. Certes, en l'état actuel de l'amendement, elle pourra retourner devant le juge afin de demander la prolongation de la pension alimentaire. Il s'agit là d'une nouvelle procédure, de nouveaux frais, d'un surplus de travail pour des tribunaux déjà largement engorgés, alors que, dès le départ, face à une telle situation, le juge aurait pu constater l'iniquité de l'application absolue de la règle et prévoir une durée plus longue de la pension alimentaire.

Dans le même sens, la fin automatique de la pension alimentaire en cas de remariage ou de cohabitation légale nous paraît excessive; c'est la raison de l'amendement qui a été adopté. Si l'on peut concevoir le principe de la fin automatique de la pension alimentaire en cas de remariage, vu la solidarité prévue dans le cadre du mariage, l'assimiler à la cohabitation légale est pour moi une façon de donner au juge la capacité de requalifier le choix des époux. En d'autres mots, notre Code civil donne le choix entre le mariage, la cohabitation légale et la cohabitation de fait, mais attribue les mêmes effets à la cohabitation légale quant à la fin automatique de la pension alimentaire. Pour moi, il s'agit d'une requalification et d'une violation du choix opéré par les intéressés en ne choisissant pas le mariage et la cohabitation légale.

Enfin, le projet de loi prévoit des dispositions transitoires, notamment en ce qui concerne la durée de la pension alimentaire. Il est prévu que le nouveau délai, à savoir la durée du mariage, prendra cours à dater de l'entrée en vigueur de la loi.

J'attire également l'attention sur le fait que, dans l'esprit de souplesse du projet et de divers amendements, à savoir que le juge pouvait, éventuellement dès la première audience, dépasser ou fixer un autre délai que la durée du mariage, à ce moment-là, ces dispositions transitoires ne posaient aucun problème d'application.

Malheureusement, avec la disposition plus stricte et moins souple que nous trouvons dans le projet suite aux amendements, je m'inquiète quant à l'applicabilité réelle de la disposition transitoire, qu'il conviendra sans doute d'évaluer.

En conclusion, monsieur le président, et au-delà de certains regrets que j'ai évoqués, il est évident que cette réforme du divorce est une des plus ambitieuses. Elle comporte nombre d'avancées et d'avantages et répond à énormément de griefs. Je pense qu'elle colle au mieux aux situations diverses, à l'évolution sociétale que connaît le couple actuellement.

C'est la raison pour laquelle mon groupe votera avec conviction en faveur de ce texte.

04.33 Guy Swennen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, waarde collega’s, in schril contrast met het grote belang van de echtscheidingshervorming die wij hier behandelen, zal ik hier slechts een korte uiteenzetting geven. Wij hebben dit immers zeer lang voorbereid in de subcommissie Familierecht, en omdat wij er langer dan verwacht over hebben gedaan om de knopen in de commissie voor de Justitie door te hakken. Ik denk dat de knopen nu zijn doorgehakt. Daarom zal ik bondig zijn en mij beperken tot de essentie in deze afrondende beschouwingen.

Ik zou willen beklemtonen dat deze echtscheidingshervorming zonder de minste twijfel een heel belangrijke stap vooruit is. Het vechtgehalte van onze bestaande echtscheidingswetgeving wordt zonder twijfel substantieel afgebouwd. Het bekomen van een echtscheiding is niet langer gekoppeld aan het foutbegrip en dus stemmen wij een onzinnig stuk bestaande wetgeving weg, een wet die uitnodigde tot vechten.

Hoe is het mogelijk dat wij dit nog niet veel eerder hebben gedaan? Die vraag moeten wij durven stellen. Wat is immers de betekenis van een wet die twee mensen aanzet om een steekspel, een gevecht op te voeren over wie nu de fout heeft in het verdwijnen van de liefde tussen hen beiden als voorwaarde om definitief uit elkaar te gaan, terwijl het vaststaat dat de liefde er niet meer is omdat een van de partners het niet meer ziet zitten en de liefde dus niet meer wederzijds is? Waarom zou de wetgever in een dergelijke situatie een hindernissenparcours moeten organiseren om elkaar het bloed van onder de nagels te procederen als een van de twee niet akkoord gaat? Dat is zonder meer hemeltergend. Laten wij dus zo snel mogelijk van die oubollige denkpatronen afstappen.

De nieuwe echtscheidingswetgeving zou te soepel zijn en daarom mensen aanzetten tot echtscheiding. Ik zou dit een misvatting van de ergste soort willen noemen. Echtgenoten scheiden immers niet omdat de echtscheidingsprocedure snel is. Wel scheiden zij omdat er geen wederzijdse liefde meer is, omdat minstens een van de twee het huwelijksleven niet meer ziet zitten. Als een van de twee echtgenoten de stap tot echtscheiding zet, is dat een eindpunt van een voorafgaande overweging die soms heel lang heeft geduurd.

In mijn 27-jarige loopbaan van advocaat heb ik uitermate zelden iemand gekend die overtuigd was te scheiden en de stap terug richting huwelijk zette, eens die beslissing was genomen. Als men dan toch het echtelijk leven zou willen hernemen, kan dat altijd, ongeacht of er een stroeve, oubollige of een soepele, menselijke echtscheidingswetgeving is. Hindernissen en lange wachttijden hebben dus absoluut geen zin. Zij hebben geen zin als redmiddel voor stukgelopen huwelijksrelaties.

Collega’s, daarom is het zeer positief dat bij gebrek aan akkoord uit de echt scheiden in hoofdzaak een kwestie wordt van de vaststelling van de onherstelbare ontwrichting en dus van de vaststelling van korte termijnen van feitelijke scheiding of van feitelijk apart wonen. Het staat vast dat scheiden daardoor minder zal doen lijden.

Men schermt in dit verband met het verwerkingsproces dat tijd nodig zou hebben. Het antwoord daarop is heel duidelijk. Een scheidingsprocedure met een hoog vechtscheidingsgehalte zoals thans het geval is, wentelt alleen maar het mes in de wonde in een langgerekte en overbodige procedureslag en drijft dus de pijn op. Het verscherpt en cultiveert de pijn. Daarbij is niemand gebaat, in de eerste plaats de kinderen niet en uiteraard ook de scheidende partners niet.

Er is geen twijfel mogelijk. De versoepeling die deze echtscheidingshervorming realiseert, is een drastische humanisering van de echtscheidingswetgeving die het aantal vechtscheidingen voort zal doen afnemen. Neen, wij beweren niet dat de vechtscheidingen zullen verdwijnen. Zij zullen wel drastisch afnemen. De akkoordcultuur zal voort toenemen. In dat verband is het heel positief – dat was aanvankelijk niet het geval – dat de echtscheiding bij onderlinge toestemming als aparte echtscheidingsvorm behouden blijft.

Het is positief dat die echtscheiding bij onderlinge toestemming wordt versoepeld en bovendien een tweede leven krijgt in het kader van de echtscheiding op basis van duurzame ontwrichting. Het feit dat EOT’s – echtscheidingen bij onderlinge toestemming in het jargon – nu ook mogelijk zijn met gedeeltelijke akkoorden doet misschien vragen rijzen en doet misschien de gezonde druk om tot een globaal akkoord te komen afnemen.

Ik hoop echter uiteindelijk op een nieuwe trend, waarbij de akkoordcultuur enkel nog zal toenemen. Ermee akkoord gaan de rechter te laten beslissen over de dingen waarmee men niet akkoord gaat, is immers ook een akkoord. Het is bij wijze van spreke een arbitrageaanvulling als onderdeel van een globaal akkoord.

Wat bij de aandacht voor de echtscheidingshervorming nogal tussen de plooien van de grote veranderingen die in de picture staan, gevallen is, is het volgende. Natuurlijk is er de proceduretechnische vooruitgang doordat de mogelijkheid wordt gecreëerd om een procedure via een verzoekschrift op tegenspraak in te leiden en om op elk moment zonder kosten nieuwe verzoeken in te dienen. Het is een kostenbesparende vooruitgang. Er blijft ook een andere, nochtans belangrijke innovatie helemaal in de schaduw: de invoering van de verplichte informatie door de rechter over de mogelijkheid tot bemiddeling en het verstrekken van alle nuttige inlichtingen over de rechtspleging.

Collega’s, ik had graag nog een stap verder gezet. Naar het succesvolle voorbeeld van een aantal landen had ik graag de verplichte poging tot bemiddeling – en niet de verplichte bemiddeling, zoals doorgaans wordt gedacht – in de wet ingeschreven gezien. Vooralsnog blijkt daar geen parlementair draagvlak voor te bestaan.

Er is kennelijk evenmin een parlementair draagvlak voor de volledig schuldloze echtscheiding, waarbij de fout ook op het vlak van de gevolgen van de echtscheiding geen enkele rol meer zou spelen. Daarvoor was er vooralsnog evenmin een meerderheid te vinden.

Voorts vind ik het een gemiste kans – en ik heb dit al bij herhaling gezegd – dat de hervorming van de vereffening en de verdeling helemaal geen deel uitmaakt van de nieuwe wet. Zonder de minste twijfel is de huidige procedure van vereffening en verdeling een bron van veel onnodig langgerekte vechtscheidingsellende. Ik heb in de loop van de parlementaire behandeling nochtans een eenvoudige oplossing aangereikt in de vorm van een deskundigenverslag dat op korte tijd de knopen doorhakt en de zaken duidelijk stelt, zodat nog vechten over het vermogen niet langer noodzakelijk is. Ik had het over een zogenaamde echtscheidingscurator, die een deskundigenverslag inzake de vereffening en de verdeling opmaakt.

Het is mijn vaste overtuiging dat wij dat met een vleugje meer vernieuwingsdrang gemakkelijk hadden kunnen implementeren. Het is heel gemakkelijk de hervorming van de vereffening en de verdeling alleen wat de echtscheiding betreft los te koppelen van het geheel van de procedure van de vereffening en de verdeling in ons recht.

Maar goed, wat ik vooral wil, is dat wij oog hebben voor de grote stappen vooruit. Daaronder mag zeker het geheel van de nieuwe bepalingen over onderhoudsgeld worden gerekend. De stimulering van de zelfredzaamheid van de gewezen echtgenote staat daarbij voorop en dus de beperking van het onderhoudsgeld in tijd, met de behoeftigheid als uitgangspunt in plaats van de levensstandaard tijdens het huwelijk.

Collega’s, ik heb in de loop der jaren in dit Parlement geleerd dat het familierecht een zeer taaie tante is, een zeer taaie materie om te hervormen, en dat het zich eigenlijk slechts stapsgewijs laat hervormen. Welnu, dit is weer een grote stap, een historische stap vooruit. Ik droom al volop van de vele volgende stappen, maar ik verheug mij op dit ogenblik in de huidige grote stap vooruit in ons echtscheidingsrecht.

Le président: Je cherchais du regard Mme Marghem ou Mme Gerkens. Mais "nemo dat quod non habet".

04.34 Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, ik wil eerst de rapporteur bedanken voor haar uitstekende verslag.

Er mogen hierover geen misverstanden bestaan, onze fractie is absoluut voorstander om een zo humaan mogelijke wetgeving inzake familierecht mogelijk te maken en daar waar het kan ook de echtscheidingswetgeving aan te passen

Het is echter belangrijk dat wij, zeker in de materie die vandaag het voorwerp van bespreking uitmaakt, eens de evolutie bekijken die de wijziging aan wetgeving de laatste tien jaar heeft teweeggebracht. Ik vind het dan zeer goed dat er vroeger andere keuzes zijn gemaakt en eerder andere keuzes zijn gemaakt. Dat is in tegenstelling tot onze buurlanden, waar men onmiddellijk de "schuldloze echtscheiding", tussen aanhalingstekens heeft ingevoerd, want een echtscheiding is nooit schuldloos en de rechtspraak in onze buurlanden leert dat ook.

Dat wij met de aanpassing naar een bij wijze van spreken schuldloze echtscheiding gewacht hebben en dat de toenmalige wetgever in het begin van de jaren '90 voornamelijk de echtscheiding bij onderlinge toestemming in de eerste plaats enorm heeft versoepeld, is een goede zaak geweest als men kijkt naar de problematiek waarmee sommige gezinnen worden geconfronteerd. Dat heeft op het veld immers aanleiding gegeven tot fenomenaal veel echtscheidingen bij onderlinge toestemming.

De keuzes die begin jaren '90 zijn gemaakt, die ook onze keuzes waren en waarvoor wij ook verantwoordelijk zijn en waar wij ook fier op zijn, hebben gemaakt dat 80% van de gezinsproblematieken in het huwelijk vandaag in akkoord, in overleg en na gesprek, hoe moeilijk ook, worden opgelost. Het was en is goed dat first things first zijn gebeurd en dat dit eerder is gebeurd dan de wetgeving waarover wij vandaag spreken.

CD&V is het eens dat er aanpassingen nodig zijn aan de echtscheiding op grond van feiten, de echtscheiding op grond van schuld, zoals ze vandaag wordt genoemd. Wij hebben ter zake daaromtrent reeds meer dan zes jaar geleden wetsvoorstellen ingediend. Zij die ons in het kamp van de tegenstanders willen plaatsen, dwalen wat dat betreft.

Wij hadden toen reeds de volgende uitgangspunten. We riepen op om gezinnen die worden geconfronteerd met problematieken - gehuwde gezinnen en andere gezinnen - bij te staan en te helpen om te trachten daar waar men even naast het spoor zit, mensen nog te helpen om terug op het goede spoor te komen, daar waar dat kan. Daar waar dat niet kan aanvaarden wij dat ook. Daar respecteren wij dat ook. Daar respecteren wij ook de keuze ter zake van de mensen.

Als een gezin en een huwelijk niet meer te redden valt, dan moet men prioritair naar de onderlinge toestemming gaan. Laat die onaangeroerd, desnoods naast de leeftijdsvoorwaarde van 20 jaar. Inderdaad laat de echtscheiding bij onderlinge toestemming toe na één jaar huwelijk in plaats van na twee jaar, maar maak het zeker niet korter.

Wij pleitten toen reeds voor echtscheiding bij onherstelbare ontwrichting, waar wij één jaar feitelijke scheiding als wettelijk vermoeden namen.

Maar we pleitten toen, zoals nu, voor het verantwoordelijkheidsprincipe. Verantwoordelijkheid hoort men in allerlei omstandigheden te nemen, ook in het privéleven, dus ook in het huwelijk. Dit houdt ook respect in voor keuzes die men samen maakt. Dat houdt hoe dan ook in dat er soms, tegen wil en dank, verantwoordelijkheid in de vorm van alimentatie moet worden uitgesproken. Alimentatie of onderhoud hoeft niet eeuwigdurend te zijn; het hoeft niet noodzakelijk een verzekering voor het leven te zijn, maar dient bekeken te worden in functie van keuzes die zijn gemaakt in betere tijden. Het zijn keuzes in functie van mogelijkheden van partijen, uiteraard in functie van kinderen. De duurtijd van het huwelijk kan daarbij een criterium zijn, maar is niet alleen het enige, zaligmakende criterium. Wij zijn met u van mening dat, wanneer er manifeste zware schuld is in hoofde van een van de partijen, dit inderdaad consequenties moet hebben op het vlak van alimentatie.

Ik had ook bedenkingen bij uw ontwerp, waar het de echtscheiding bij onderlinge toestemming incorporeerde in de gewone echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting. Ik had bedenkingen bij het gegeven dat er geen beroep mogelijk was. Ik had bedenkingen bij sommige deelakkoorden, zoals het aanmoedigen van mensen om definitieve akkoorden over alles te maken. Ik juich u en uw kabinetsmedewerkers evenwel toe voor de open geest waarin we dit ontwerp hebben kunnen bespreken en voor de wijzigingen die inderdaad zijn gebeurd, rekening houdende met de bemerkingen van de oppositie. Ik zou het toejuichen, mevrouw de minister, mocht ik die open geest ook bij andere ontwerpen had kunnen ontwaren.

Dit ontwerp heeft dus inderdaad positieve punten: het feit dat de echtscheiding bij onderlinge toestemming blijft gehandhaafd in een aparte procedure; het feit dat we trachten een humanisering te krijgen in sommige situaties, hoewel ik weet dat dit in de realiteit niet altijd mogelijk zal zijn; het feit dat we de bemiddeling aanmoedigen; het feit dat de zware fout voor een stuk toch blijft bestaan. Ik weet dat daar kritiek op is, maar verantwoordelijkheid is er ook in die zin. De primaire huwelijksverplichtingen, zoals hulp, bijstand en trouw, blijven bestaan en zijn voor mij essentieel in elke relatie. Ook bij niet-gehuwde koppels lijken mij dit fundamentele punten te zijn in het leven. Het feit dat alimentatie eindigt wanneer men opnieuw huwt of wanneer er opnieuw wettelijk samenwonen is, lijkt mij hoe dan ook positief en de evidentie zelve. Ik betreur alleen dat bij het feitelijk samenwonen, in het beëindigen van de alimentatie enkel facultatief is voorzien. Het feit dat men bij het opstarten van een echtscheidingsprocedure, gemakkelijk kan switchen naar een echtscheiding bij onderlinge toestemming, is positief, omdat ik blijf pleiten dat dit de meest aangewezen weg is bij onvermijdelijke echtscheidingen.

Dat mag hier op deze banken ook door een oppositiepartij worden gezegd.

Mevrouw de minister, we hebben echter inderdaad onze bedenkingen. U kent ze. Echtscheiding bij onderlinge toestemming wordt toegestaan zonder minimale huwelijksduur. Collega’s, ik weet dat ik er een karikatuur van maak maar wanneer men aan de feestdis al kan onderhandelen over de echtscheidingsvoorwaarden, dan gaat dit voor ons toch een stap te ver.

Partijen hebben in belangrijke menselijke keuzes, in het intiemste van hun privacy, nood aan afkoeling en reflectie. Trouwen doe je niet op een, twee, drie. Bij echtscheiding hoeft men ook niet over een nacht ijs te gaan. Voor mij is het essentieel dat de partijen tijd krijgen om een echtscheiding psychologisch te verwerken. Dit psychologisch proces is fundamenteel. Respect hebben voor dat psychologisch proces kan een latere procedure hoe dan ook een stuk versoepelen en vergemakkelijken. Akkoorden worden daardoor gemakkelijker mogelijk gemaakt. Dat is fundamenteel, ook voor de kinderen. Uit de wetenschappelijke literatuur blijkt dat zij, hoe moeilijk het ook is, een echtscheiding toch relatief goed kunnen verwerken als die echtscheiding op een fatsoenlijke wijze kan plaatsvinden tussen de beide partijen. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van die twee partijen. Niettegenstaande het begrip dat ik heb voor hun emoties, want liefde en haat kunnen soms dicht bij elkaar liggen, is dat hun eerste verantwoordelijkheid ter zake.

Collega’s, ik betreur het dat wij als wetgever niet het signaal durven geven dat wij van gehuwden minstens verwachten dat zij het een tijdje proberen, dat zij hun best doen om te zien of het toch niet lukt en dat er dus geen minimum huwelijksduur vereist is alvorens men een echtscheiding kan aangaan. Ik vrees dat dit nefaste en perverse neveneffecten heeft. Ik heb dat in de commissie reeds gesteld. Een van die perverse neveneffecten is het schijnhuwelijk. We zullen niet kunnen vermijden dat er links en recht onoprechte huwelijken plaatsvinden. Als we echter straks de echtscheiding zo snel mogelijk maken, via onderlinge toestemming maar ook via onherstelbare ontwrichting, dan gaat het aantal schijnhuwelijken stijgen.

De voorzitter: Mag mevrouw Storms u onderbreken, mijnheer Verherstraeten?

04.35 Annelies Storms (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, ik vind het argument van de heer Verherstraeten over de verhoogde kans op schijnhuwelijken moeilijk te combineren met een wetsvoorstel dat momenteel in de subcommissie Familierecht hangende is en waar een partijgenoot van u ervoor pleit om het huwelijk te laten plaatsvinden waar de kandidaat-huwers wonen. Het argument dat een grotere kans op schijnhuwelijken leidt tot een kleinere kans om dergelijke zaken te onderzoeken, wordt daar gewoon van tafel geveegd. Misschien moet u daarover toch nog eens met uw collega spreken. Ik zie enerzijds immers een CD&V die hiervoor oog heeft en anderzijds een CD&V die dergelijke argumenten wegwuift.

04.36 Servais Verherstraeten (CD&V): Collega, ik denk dat het een niets met het ander te maken heeft. Het wetsvoorstel waarop u alludeert, gaat over de keuze van de plaats van het huwelijk. Sommige tegenstanders – dat zal het voorwerp van debat uitmaken – gaan er van uit dat wanneer men voor een bepaalde gemeente kiest, men vermoedt dat in die gemeenten de controle op schijnhuwelijken onbestaande zou zijn, wat niet of minder het geval zou zijn in grootsteden. Ik heb ter zake nog altijd vertrouwen in alle gemeentebesturen. De gemeentebesturen hebben trouwens ook de plicht om schijnhuwelijken aan te geven.

De essentie van het verhaal is, daar deelt u mijn mening, dat het risico op schijnhuwelijken bestaat, hoe dan ook, ongeacht de wetgeving. Een scheiding reeds mogelijk maken de dag na het huwelijk of een scheiding via onherstelbare ontwrichting mogelijk maken drie en zes maanden na de feitelijke scheiding, is de drempel enorm laag leggen. Dat is eens te meer een uitnodiging om een schijnhuwelijk aan te gaan, om vervolgens zeer snel, te snel volgens mij, uit de echt te kunnen scheiden, maar toch een verblijfstitel te kunnen bekomen.

Een wijziging van de vreemdelingenwet, waar men tot drie jaar na afgifte van de verblijfstitel een controlemogelijkheid heeft, is hier nauwelijks toepasselijk. Die wetgeving is niet van toepassing op de (…) en op gezinsherenigingen van vreemdelingen met Belgen. Dat maakt wel 80% van de gezinsherenigingen uit. De aanpassing van de vreemdelingenwet heeft slechts betrekking op een vijfde van de gevallen. Ik geloof niet dat de parketten nog een prioriteit zullen maken van de vernietiging van huwelijken, eens de echtscheiding is uitgesproken. Dat risico neemt men volgens mij toch door veel te snel echtscheidingen mogelijk te maken.

Echtscheiding via onherstelbare ontwrichting na een feitelijke scheiding van een jaar lijkt mij een redelijke termijn. Wanneer die termijn tot drie of zes maanden wordt gereduceerd, is dat te kort. Wat ik in mijn andere hoedanigheid regelmatig ervaar, is dat een van de twee partijen voor zichzelf heeft uitgemaakt om uit het huwelijk te stappen.

Bij de andere partij is dit nog niet het geval. Die is daar nog niet klaar voor en heeft behoefte aan een psychologische verwerking. Die verwerking lijkt mij essentieel alvorens over te gaan tot een definitieve juridische afhandeling. Als men op de meest emotionele momenten een procedure forceert, dan vrees ik dat die procedures wel eens kunnen ontsporen met alle risico’s vandien. Geef die psychologische verwerking tijd alvorens te procederen. Ik ben ervan overtuigd dat daardoor de kans op echtscheiding met onderlinge toestemming toeneemt.

Ik vrees dat op het terrein het aantal echtscheidingen met onderlinge toestemming zal afnemen. Men zal de andere procedure kiezen omdat die sneller is. Men zal de problemen niet uitpraten maar snel een echtscheiding afdwingen en vervolgens problemen uitvechten via de rechtbank. Ik vrees dat we naar uitgestelde vechtscheidingen dreigen te gaan door de keuzes die hier nu worden gemaakt.

Ten slotte is er de problematiek met betrekking tot de alimentatie. Als we het wetsontwerp en de tekst zoals die nu voorligt lezen, is behoeftigheid eigenlijk het criterium. Wie heeft recht op alimentatie? Enkel de behoeftige echtgenoot. De alimentatie dient eigenlijk om de staat van behoefte te dekken. Ik vrees dat deze alimentatie genoeg zal zijn om te overleven, maar niet om te leven. Het is belangrijk om hier even bij stil te staan.

Deze ochtend horen we in het nieuws dat kinderen in Nederland het gelukkigst zijn, terwijl kinderen in Groot-Brittannië en in de Verenigde Staten het ongelukkigst zijn. Laatstgenoemde samenlevingen zijn veel minder solidair dan de onze. Dat was het eerste criterium. Er is niet alleen sociale zekerheid uitgaande van de overheid maar ook solidariteit uitgaande van de mensen zelf.

Men krijgt maar een sociale zekerheid wanneer deze ook is ingebed in vrijwillige solidariteit tussen mensen onderling. Sociale zekerheid moet een basis, een sokkel hebben. Heeft zij die sokkel niet, dan dreigt zij in elkaar te storten en dreigt zij onvoldoende draagkracht te hebben. Hoe dan ook is dat een belangrijk argument.

Het tweede argument is de instabiliteit van de gezinnen. We zitten in België met jammer genoeg zeven procent kansarmoede, wat een te hoog cijfer is. Uit wetenschappelijke studies blijkt dat één op vier van die kansarmoede te maken heeft met gezinsontdunning en gezinsontbinding. Niet alleen door de echtscheidingen, maar ook door partners die samenleven, al dan niet met kinderen, en uit elkaar gaan.

De overheid en de wetgever kunnen niet blind zijn voor dat fenomeen en voor de asociale gevolgen die het op het terrein teweegbrengt. In Zweden heeft men een wetenschappelijke studie gedaan en gevraagd, aan partners die waren gescheiden, of men gelukkiger was dan ervoor. Een op drie erkende minder gelukkig te zijn dan voor de echtscheiding. Dat zijn fenomenale cijfers. Voor mij houdt dat in dat er wellicht koppels niet hadden moeten scheiden. Een belangrijk gegeven en criterium was uiteraard de kansarmoede waarin men door de echtscheiding terechtkwam.

Met onze wetgeving gaan wij iets te soepel en te los daaroverheen. Wij kunnen niet elke gezinsontbinding, en de maatschappelijke en economische gevolgen daarvan, zonder meer overhevelen op de overheid en de belastingbetaler. Wij hebben zelf, ingevolge de keuzes die wij hebben gemaakt met de partner of de echtgenoot, ook een stuk verantwoordelijkheid te nemen. Als wij enkel bijstand verlenen aan de behoeftigen, en enkel om de staat van behoefte te dekken, dan vrees ik dat dit te weinig is en in sommige situaties tot zeer perverse, asociale gevolgen en sociale drama’s zal aanleiding geven. Ik vind dat de keuzes en de criteria te soepel zijn.

Ik heb begrip voor de individuele wens van iemand om tot een echtscheiding over te gaan. Wij moeten daarvoor begrip hebben. De politici en de overheid kunnen mensen niet verplichten om gelukkig te zijn, maar wij kunnen hen wel wijzen op hun verantwoordelijkheid ter zake en eigenlijk ook van hen verwachten dat zij een beetje solidair zijn.

Op basis van de criteria die wij hier hebben gekozen, doen wij dat te weinig. Wij schuiven het te veel af op de samenleving. Het heeft te maken met keuzes inzake familierecht, die volgens mij de voorbije jaren veel te veel werden gemaakt. Het betreft keuzes op basis van individuele verlangens, die belangrijk zijn en moeten worden gerespecteerd. Naast de individuele verlangens is er echter ook een solidaire verantwoordelijkheid, die essentieel is en in ons recht – de laatste jaren ook in het familierecht – te veel verdampt.

Mevrouw de minister, ondanks de vele positieve punten in dit ontwerp kunnen wij het niet goedkeuren. Het gaat te snel; vechtscheidingen zullen in uitgesteld relais blijven bestaan. Het is te weinig solidair. Het ontwerp luidt gevaren in voor schijnhuwelijken. Om die redenen zullen wij het ontwerp dan ook niet kunnen goedkeuren.

04.37 Marie-Christine Marghem (MR): Monsieur le président, madame la ministre, chers collègues, par l'ironie du sort qui a dû être soulevée par d'autres collègues – ironie du sort au-delà de toute fiction –, le thème dont nous avons à débattre aujourd'hui est la séparation des couples, plus spécifiquement, la dissolution des liens du mariage par le divorce.

Cette réforme arrive seulement au terme de la première étude à la Chambre et pourtant, j'ai l'impression de revenir, tel Ulysse, d'un long périple aventureux, d'un voyage semé d'embûches au cours duquel nous avons connu diverses turbulences. Tout d'abord des problèmes de démarrage puisqu'il fallait se fonder sur un texte et le choisir, ensuite des problèmes d'orientation et de cap, des confrontations de choix ou, parfois malheureusement, l'absence d'un réel dialogue d'idées. À certains moments, on a même pu se demander s'il y avait un pilote dans l'avion. À d'autres, nous avons craint pour la solidité de notre appareil et sa possibilité d'arriver à bon port.

À la décharge de tous les membres, il faut reconnaître que l'objectif était très ambitieux.

À partir d'un texte qui se fonde sur "diverses notions dont l'articulation interne n'apparaît pas clairement", pour citer le Conseil d'État, il a fallu insuffler une véritable dynamique de changement en matière de divorce tel que nous le connaissons actuellement. Si chacun des groupes politiques s'était déjà exprimé individuellement par l'intermédiaire d'une initiative parlementaire – c'est le cas notamment du MR –, il a cependant été nécessaire non seulement de déterminer la cohésion du texte du projet de travail mais aussi de définir dans quelle mesure elle était compatible avec le ou les courants défendus par notre famille politique.

Comme le disait Sacha Guitry, qui a beaucoup parlé sur les femmes et pas nécessairement contre, "l'amour, ce sont de grands mots avant, des petits mots pendant et des gros mots après". La dernière partie de cette citation n'est malheureusement que trop vraie. C'est la raison pour laquelle notre groupe a eu constamment à cœur de rechercher la pacification des débats au moment de la séparation des couples et d'éviter autant que faire se peut la phase des gros mots.

Au-delà de l'instant où les effets du mariage proprement dit sont rompus, le divorce constitue souvent une relation à long terme entre personnes qui ne s'entendent parfois plus du tout. C'est dans cette optique que le contrat qui lie les ex-époux ne doit pas favoriser indûment l'une des parties. Cela empoisonnerait la relation entre elles, ce qui est particulièrement néfaste pour une relation à long terme, surtout quand il y a des enfants. C'est dans cette perspective de recherche d'équilibre que notre groupe a construit sa réflexion en la matière.

Tout d'abord, parler du fondement du divorce implique de se poser la question de la ou des causes de l'échec du mariage. Le système actuel a sa propre logique et son propre pragmatisme: il envisage le divorce comme une résiliation du mariage pour manquement à ses obligations principales, à l'instar de toute convention. Il s'agit de l'obligation de fidélité, de secours et d'assistance que vous connaissez bien.

Cependant, si les devoirs du mariage subsistent et que l'engagement des personnes dans un tel lien implique leur respect, ce n'est pas tant le manquement précis à une obligation de ce mariage qui constitue la cause de la rupture. Elle n'en est en fait qu'un symptôme. Autrement dit, si dans la relation entre les époux, les fautes s'installent, c'est qu'en réalité, dans le fond, la qualité de la relation l'a permis: il y a échec de la vie conjugale. On ne doit plus voir, dans le comportement mutuel des époux, un manquement aux règles du mariage mais plutôt un signe que, pour ces personnes, le respect de ses obligations n'a plus aucun sens au vu de la désunion irrémédiable du couple.

C'est pourquoi, sans remettre en cause le concept des devoirs, il faut admettre que construire une rupture "culpeuse" du lien autour de symptômes sans égard pour la "maladie" en elle-même est tout à fait dépassé. Il faut s'attacher à guérir les manifestations de la "maladie" et, dans certains cas malheureusement, le seul remède est la séparation. Cette séparation doit intervenir, si possible, sans attribution de faute.

Le groupe MR estime donc que, dans le domaine des relations privées entre personnes, il n'appartient pas au législateur civil d'accorder plus d'importance à certains comportements qu'à d'autres. Tous les vécus sont relatifs et certaines attitudes seront offensantes pour les uns mais pas pour les autres. Nous estimons que c'est l'ensemble de celles-ci qu'une partie doit pouvoir dénoncer en fonction de sa perception personnelle du degré d'influence qu'elle a eu sur la désunion.

C'est pourquoi, nous estimons opportun que le juge dispose d'un pouvoir d'appréciation avant de prononcer le divorce et puisse poser le diagnostic de la "désunion irrémédiable", consistant en l'impossibilité de poursuivre et de reprendre la vie commune, en fonction des différentes manifestations de la "maladie" que les époux jugent bon de lui exposer.

Toutefois, les citoyens ne souhaitent pas toujours faire étalage de leurs affaires privées en justice. Il est dès lors prévu que la désunion irrémédiable pourra également être induite d'une séparation de fait significative. Les époux préfèrent laisser le temps faire son œuvre et conduire au divorce, plutôt que de se soumettre à l'analyse, fût-elle sommaire, des raisons de leur mésentente.

Cela est parfaitement acceptable quand cette décision est le fruit d'une réflexion commune ou d'un choix unilatéral qui a pu être dûment contesté et digéré par l'autre partie. Ce choix ne doit pas être imposé sans laisser à l'autre le temps de l'acceptation et de la réalisation de la fin de son couple. Je reviendrai plus tard sur ce point.

La pacification des débats passait également par l'introduction d'une plus grande souplesse entre les formes de divorce et par le maintien de la procédure de divorce par consentement mutuel qui peut tout à fait s'interpréter comme la forme la plus consensuelle de l'acceptation de l'irrémédiabilité de la désunion.

Un autre domaine où le devoir de pacification du législateur est indispensable à notre sens est celui de la solidarité alimentaire entre ex-époux.

Deux conceptions antagonistes s'opposent en la matière. Les uns considèrent que les effets juridiques du mariage laissent une empreinte qui doit perdurer au-delà de la dissolution de ce mariage, le lien n'étant pour ainsi dire jamais rompu, tandis que les autres estiment qu'il faut mettre un terme aux effets du mariage dès que celui-ci est dissous, les ex-époux redevenant vis-à-vis l'un de l'autre des étrangers dégagés de toute obligation.

En réalité, aucun de ces deux extrêmes n'est souhaitable ni envisageable dans notre société.

Imaginer que des époux redeviennent de parfaits étrangers implique que ces derniers, par exemple, n'aient pas d'enfants communs et, dans une moindre mesure, peu d'avoirs communs à liquider. Indépendamment de l'adhésion ou non à ce principe, cela se révèle assez difficile à envisager en pratique. En outre, il ne me semble pas équitable que l'engagement juridique que fût le mariage soit résilié sans autre forme de transition. En revanche, maintenir des attaches économiques artificielles trop longtemps entre des personnes qui ne s'entendent plus s'avère tout à fait ingérable dans la pratique. La relation est terminée, les conséquences de la rupture doivent autant que possible être gérées de manière à rétablir un climat sain et serein entre les parties pour pouvoir tourner la page.

Le groupe MR a toujours pensé que l'idéal est de rechercher un équilibre entre ces deux extrêmes. La réflexion que mes collègues et moi-même avons menée en matière de pension entre ex-époux constitue, pour nous, un préalable indispensable pour mener une réforme cohérente et praticable. Dans un premier temps, nous nous sommes attachés à la nature que l'on entendait réserver à celle-ci.

La pension alimentaire a perdu, du fait du changement du fondement du divorce, son caractère de sanction de l'époux coupable de la séparation et dès lors sa justification principale. Il fallait donc réfléchir au maintien ou non de cette solidarité et au rôle que cette dernière devait remplir. Comme je l'ai déjà souligné, une rupture pure et dure des engagements matrimoniaux n'est pas acceptable et nous pensons que cette pension doit persister, mais passer d'un caractère indemnitaire à un caractère plus alimentaire.

Il devient alors logique de concevoir une pension alimentaire, éventuellement due par un ex-époux, dans le cadre d'un divorce sans faute. Elle constituera une obligation de solidarité dans le prolongement de celle contractée par mariage, afin de garantir à l'ex-époux dans le besoin ou le moins fortuné, la possibilité de reprendre une place décente dans la société et de repartir à zéro.

Pour se montrer tout à fait explicite ou si l'on veut être tout à fait cynique, j'emploierai une métaphore purement contractuelle: la pension deviendrait une sorte d'indemnité de préavis qui doit laisser le temps à son bénéficiaire de retrouver des moyens de subsistance. Son octroi et ses modalités devraient donc être fondés sur cette notion des choses. Cependant, nous prônions quant à nous que le juge, ici aussi, puisse exercer son office en adaptant sa décision au cas par cas et en tenant compte de l'ensemble des circonstances de la cause.

De cette vision plus alimentaire de la pension, certains corollaires découlent logiquement. Nous entrons dans une conception de la pension dont la vocation est d'être limitée dans le temps, ce que le projet de loi réalise en insérant une limite maximale avec comme référence la durée du mariage. Cette nouvelle pension se fonde sur une certaine subsistance de la solidarité entre les ex-époux, le temps pour le moins fortuné de sortir de l'état de besoin relatif dans lequel la rupture et les choix de vie commune l'auraient plongé.

La nouvelle nature de cette pension implique que cette solidarité devient subsidiaire quand s'en installe une autre qui correspond mieux aux choix affectifs du créancier. En d'autres termes, il est logique que le choix pour un ex-époux de rentrer dans une nouvelle relation encadrée juridiquement, choix effectué tout à fait sciemment, ait des conséquences sur l'ancienne relation et que le paiement de la pension ne soit plus à la charge de l'ex-époux.

À défaut et en grossissant un peu le trait, la situation deviendrait sinon surréaliste, l'ex-époux devant financer le nouveau couple.

En ce qui concerne les cohabitations de fait, les parties s'installent dans ce genre de relations en sachant pertinemment bien qu'aucun effet juridique n'y est attaché en matière de solidarité, ce qui distingue la séparation de fait des relations juridiques visées supra qui concernent le mariage et le divorce.

Quoi qu'il en soit, une cohabitation de fait durable peut avoir les mêmes effets de polygamie alimentaire et entretenir une certaine hypocrisie. C'est pourquoi nous avons estimé opportun de laisser l'occasion au juge de se pencher sur ces problématiques et d'ordonner, s'il l'estime justifiée, la fin de la pension.

S'est ensuite posée la question de l'équité en la matière: est-il concevable, dans notre société actuelle, de se limiter à une vision purement économique et alimentaire des situations, de s'attacher à un raisonnement purement manichéen, à savoir, soit on correspond au critère économique de l'état de besoin et on obtient une pension, soit non?

Certes, le juge disposera déjà d'un certain pouvoir d'appréciation, notamment dans l'évaluation des notions utilisées: l'état de besoin et la dégradation significative de la situation économique du créancier.

Cependant, il est apparu qu'il fallait permettre l'aménagement de ce principe lorsqu'il serait heurtant qu'une personne, qui correspond au critère économique posé, bénéficie d'une pension alors qu'elle a eu une conduite tout à fait répréhensible pendant le mariage.

Évidemment, d'aucuns diront que revoilà le principe de la faute que l'on a chassé par la porte et qui revient par la fenêtre. Cependant, l'équité nous impose, au-delà de la pureté des principes, d'appréhender, d'une manière conforme à l'évolution de notre société, les problématiques qui se posent en réalité.

Si le rôle du législateur peut parfois ouvrir des brèches et insuffler un changement dans les mœurs, il se doit d'agir de manière modérée et proportionnée aux sentiments de la société, respectant à la fois le droit et l'équité.

Dans la recherche de cette atténuation équilibrée, nous estimions qu'il ne fallait pas stigmatiser un comportement particulier, comme le fait, sous votre impulsion, madame la ministre, le projet en matière de violences conjugales, mais plutôt de permettre au magistrat d'avoir égard à toutes les circonstances de la cause pour apprécier en toute conscience l'opportunité d'attribuer ou non une pension.

Pour nous, en effet, bien que de tels comportements ne puissent appeler que la réprobation la plus sévère, nous estimons qu'il y a confusion des genres: s'il doit y avoir une sanction, dans le cadre d'un divorce, c'est au nom du respect des obligations du mariage quelles qu'elles soient. Dans cette optique, tout comportement qui blesse l'une ou l'autre des obligations du mariage doit être sanctionné, qu'il soit ou non fautif.

Donner un sort particulier aux violences conjugales, qui méritent une incrimination pénale, dans le cadre d'un procès en divorce, n'est pas opportun, selon nous. C'est induire une confusion, le divorce n'étant pas la réponse sociale à ces faits, mais la réponse privée de l'époux maltraité.

Je pense, comme l'a dit un chef d'État français, qu'en politique, il faut guérir les maux et jamais les venger. En sa qualité de victime, il faut encourager la victime de ces coups à porter les faits au pénal. Faut-il voir en filigrane, dans cette stigmatisation particulière, une certaine volonté d'imprimer votre marque de fabrique au projet dans ce domaine, à défaut d'avoir pu d'abord l'indiquer dans une vision d'ensemble cohérente et novatrice du projet?

Il est, selon moi, difficile de trouver une formule adéquate pour instaurer la soupape de sûreté nécessaire au raisonnement purement économique et donc trouver l'équilibre recherché. On peut toutefois regretter que la terminologie et le mélange des genres ne donnent pas une vision très claire, dans la pratique, des situations qui mèneront ou non à l'octroi d'une pension.

Espérons que la procédure, qui connaîtra inévitablement des maladies de jeunesse, pourra s'établir de façon cohérente quant à elle. Je ne doute pas que la créativité des parties, des plaideurs et des magistrats en la matière pourra faire évoluer les choses.

Il faudra cependant un certain temps avant d'arriver à une harmonisation jurisprudentielle, d'où l'importance de tracer un cadre de raisonnement bien établi et pré-établi afin d'empreindre le texte d'une "ratio legis" éclairante pour les justiciables et les praticiens.

Enfin, il fallait, une fois les principes de fond établis, aménager également la procédure afin de garantir le déroulement le plus consensuel possible de cette dernière. La principale innovation que nous saluons, c'est la place qui a été faite à la négociation d'accords entre parties à tous les stades de la procédure. Cependant, afin de conserver une efficacité et un véritable intérêt à la mesure, il a fallu tempérer. La liquidation du régime matrimonial entre les époux n'a pas été modifiée. Il convenait, dès lors, de préserver l'équilibre entre une volonté de coopération extensive entre les parties et la volonté de veiller à ce qu'elles n'hypothèquent définitivement leurs droits qu'en toute connaissance de cause, c'est-à-dire au moment de la liquidation et une fois les comptes établis.

Par contre, rien n'a été modifié - et je m'en félicite - au droit commun de l'appel, qui reste maintenu tant pour les jugements accordant que refusant le divorce. Outre la non-observation du principe d'égalité élémentaire entre justiciables, la justification invoquée pour la suppression de cette possibilité pour les jugements prononçant le divorce n'était pas convaincante. Les possibilités et filtres pour éviter les recours abusifs existent déjà. Il faut aussi compter sur la maturité des parties, je le répète, et le professionnalisme des avocats pour ce faire.

Quand bien même le recours aurait peu de chances d'aboutir, le fait que l'on ne puisse intenter appel avec succès ne justifie en rien que l'on retire ce droit au justiciable, sauf à menacer l'ensemble du contentieux de privation du double degré de juridiction. En effet, en toute matière, il est des cas évidents qui n'appelleront pas de réformation en appel.

En se situant dans la continuité du raisonnement que notre groupe a suivi pendant l'élaboration de cette réforme, il est certains points adoptés par le projet qui nous paraissent dissonants.

1. La séparation de fait en cas de demande unilatérale. J'estime – je l'ai suffisamment répété et je ne suis d'ailleurs pas la seule à le dire – que permettre à une partie de divorcer unilatéralement en répétant sa propre volonté à deux reprises, dans un laps de temps qui peut être inférieur à un an, introduit une sorte de "divorce répudiation" qui n'est pas acceptable. En cas de demande unilatérale, il est important que la séparation de fait de plus d'un an soit effective avant que le juge ne puisse prononcer le divorce.

Parler de la fin du mariage interroge le contenu du mariage lui-même. Si, comme je l'ai exposé, on peut adhérer à une certaine évolution dans la manière de voir les choses dans notre société, il nous paraît malhonnête de prétendre ne pas toucher au contenu et obligations du mariage, alors qu'on le vide de sa substance en permettant une résiliation "unilatérale" avec une sorte de préavis de six mois, ce qui équivaut à certaines conditions de licenciement dans le monde du travail. Ce n'est pas un parallèle acceptable!

Bien sûr, il faut pouvoir aller vite quand cela est souhaitable et quand le divorce n'est pas contentieux. Malgré tout, nous devons respecter les situations où les partenaires ne sont pas d'accord sur le caractère irrémédiable de leur mésentente. Si on peut accepter que la situation de séparation de fait qui perdure un certain temps – même du fait d'un seul époux – indique assez clairement une désunion irrémédiable, il faut cependant laisser cette période s'écouler effectivement et totalement.

Instaurer une telle possibilité de détourner la mesure de son esprit, en introduisant cette exception en deuxième alinéa, revient à prévoir un véritable droit au divorce. Les époux ne sont plus traités de la même manière; on favorise ainsi indûment celui qui est partisan d'une séparation, ce qui est – j'ose le dire – remettre indirectement en cause la valeur même de l'engagement marital pris librement auparavant. Or, nous estimons que tout engagement implique des responsabilités. Permettre cet "easy divorce" est une façon d'encourager l'irresponsabilité.

2. L'application de la limitation dans le temps de la durée des pensions aux pensions qui sont actuellement en cours. Imposer une nouvelle limite dans le temps de la pension aux situations actuelles revient à méconnaître l'équilibre qui a mené à la décision, l'équilibre de l'état de la société au moment de la décision et l'insécurité juridique.

Cela signifie que des parties qui ont obtenu une pension alimentaire sous l'actuelle loi ont joué en connaissant les règles du jeu et vont voir leur pension se modifier dans sa durée, après l'entrée en vigueur de la nouvelle loi, dans une nouvelle règle du jeu qui n'était pas la leur au moment où ils ont conclu ou éventuellement reçu la pension dont question.

La procédure de divorce n'est pas une nouvelle technologie dont les justiciables devraient tous pouvoir profiter. Une telle approche démontre une fois encore que la priorité faite au divorce l'est au détriment de la responsabilisation des parties, dans les liens qu'elles ont choisi d'établir.

Que l'on se comprenne bien: le divorce "facile" ne constitue pas, pour moi, un progrès, dans la mesure où tout échec d'une relation conjugale ne peut constituer une évolution dont il faut se féliciter. Ce qui constitue une approche progressive est d'aménager la procédure pour que cette étape, si elle devient inévitable pour un couple, se déroule le moins douloureusement possible pour chaque partie et surtout pour l'ensemble de la famille.

Madame la ministre, nous déplorons le manque de lisibilité de votre position en la matière. Vous avez tantôt défendu une position novatrice en défendant un terme maximum à fixer alors que, d'un autre côté, vous ne soutenez pas l'idée qu'en cas de changement officiel du statut marital du créancier, la pension n'a plus lieu d'être.

En conclusion, nous soutiendrons ce projet qui a le mérite, malgré ce que je viens de dire, d'avancer certains nouveaux principes. Cependant, madame la ministre, vous le savez, à titre personnel, et pour respecter la cohésion de ma réflexion, je m'abstiendrai sur les mesures qui ne cadrent pas avec l'évolution que je soutiens.

De voorzitter: Er zijn nog…

04.38 Pieter De Crem (CD&V): (…)

04.39 Laurette Onkelinx, ministre: … sur le tout?

Le président: …Et réciproquement, monsieur De Crem. Tout est dans tout, et réciproquement.

04.40 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le président, je veux une minute!

Le président: Madame, je vous donnerai tout ce que vous voulez. Vous souhaitez répondre maintenant?

04.41 Laurette Onkelinx, ministre: Non, je dois m'absenter une minute.

Le président: "Un être vous manque, et le monde est dépeuplé!". Je vous laisse partir une minute.

Mevrouw Storms ik weet dat u een agendaprobleem hebt en u krijgt thans het woord, gevolgd door mevrouw Lahaye, mevrouw Gerkens en mevrouw Taelman.

04.42 Annelies Storms (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, collega’s, vandaag zetten wij opnieuw een belangrijke stap in de modernisering van ons familierecht. Nadat wij het afstammingsrecht hebben aangepakt, adoptie door paren van hetzelfde geslacht mogelijk hebben gemaakt en erfrecht aan de langstlevende samenwonende hebben toegekend, ligt vandaag een wetsontwerp voor dat de echtscheiding humaner moet maken.

Natuurlijk hebben wij liever dat mensen lang en gelukkig samenblijven. Hoe kan het ook anders op Valentijnsdag? Indien een huwelijk stuk loopt, om welke reden dan ook, moeten wij er niettemin minstens voor zorgen dat de randvoorwaarden van de echtscheidingsprocedure zo gunstig mogelijk zijn.

Procedures waarbij de ene echtgenoot moet bewijzen dat de andere schuldig is aan het mislukken van hun huwelijk, zijn vaak regelrechte oorlogsverklaringen. Dat maakt mensen kapot, wat wij beter vermijden. Daarom moet de echtscheidingsprocedure menselijker en minder conflictueus worden gemaakt. Vechtscheidingen moeten zoveel mogelijk worden vermeden. Dat is het uitgangspunt van het wetsontwerp. Daarmee zijn wij het volkomen eens.

De grootste verdienste van het voorliggende wetsontwerp is volgens ons de keuze voor de onherstelbare ontwrichting van het huwelijk als echtscheidingsgrond. Het foutprincipe in de echtscheidingsprocedure wordt verlaten. Dat is een goede zaak. Het debat over wie aan de echtscheiding schuld heeft, is vaak nutteloos. De huidige echtscheidingsprocedure op basis van fout, waarbij de winnaar alles en de verliezer niets krijgt, is de beste broeihaard voor vechtscheidingen.

Door, enerzijds, te werken met een definitie van “onherstelbare ontwrichting van het huwelijk” en, anderzijds, vermoedens van onherstelbare ontwrichting te creëren, wordt een einde gemaakt aan procedures waarbij één echtgenoot als schuldige moet worden aangeduid en de echtgenoten vaak elkaars vuile was buitenhangen.

De keuze voor de onherstelbare ontwrichting van het huwelijk als echtscheidingsgrond moet tot minder conflictueuze echtscheidingen leiden. Dat is voor de kinderen van primordiaal belang. Het moment waarop ouders aan hun kinderen duidelijk maken dat zij uit elkaar gaan, staat in het geheugen van een kind gegrift. Uit de toelichting van de Vlaamse Kinderrechtencommissaris bleek echter duidelijk dat een kind de draad snel weer opneemt. Kinderen maken een onderscheid tussen de fysieke scheiding en de regeling achteraf.

Daarom is het van uiterst belang dat de echtscheidingsprocedure zoveel mogelijk conflictbeheersend is. De procedure moet toelaten dat ouders zoveel mogelijk goede afspraken kunnen maken, zodat ruzies achteraf worden vermeden. Het zijn immers net voornoemde ruzies die voor de kinderen traumatiserend zijn.

In die zin is spirit dan ook tevreden dat de echtscheiding door onderlinge toestemming behouden blijft in het wetsontwerp. Wij gingen niet akkoord met het oorspronkelijke wetsontwerp waarin de mogelijkheid om door onderlinge toestemming te scheiden volledig verdween. De EOT is een procedure die veel wordt gebruikt en inmiddels ook goed gekend is. Dit kan niet zomaar overboord worden gegooid. De EOT laat immers net aan echtgenoten toe om over alle punten voorafgaandelijk aan de echtscheiding een akkoord te maken. Goede, evenwichtige afspraken tussen echtgenoten vermijden ruzies achteraf.

De EOT biedt volgens ons ook een goed kader voor echtscheidingsbemiddeling. Bij een EOT kunnen immers de twee basisprincipes van de bemiddeling optimaal spelen. De ex-partners kunnen zelf en samen beslissen, en ze onderhandelen ook op gelijke voet. Nu stel ik het verloop van de totstandkoming van een EOT waarschijnlijk te rooskleurig voor. Ik vind echter dat er bij EOT's veel meer gebruik moet worden gemaakt van de bemiddelingsprincipes. Ik blijf hopen dat zowel de echtgenoten als de betrokken advocaten steeds meer een beroep zullen doen op bemiddeling om evenwichtige en door beide echtgenoten gedragen akkoorden af te sluiten.

Spirit vindt het ook een goede zaak dat de voorwaarden van een EOT worden versoepeld. Wij steunen ten volle de afschaffing van de minimumleeftijd van twintig jaar en de minimumduur van het huwelijk van twee jaar. De afschaffing van deze voorwaarden was volgens ons noodzakelijk om de EOT nog als een aantrekkelijk alternatief te laten fungeren, naast de echtscheidingsprocedure op basis van de onherstelbare ontwrichting van het huwelijk.

Een ander belangrijk aspect van dit wetsontwerp is natuurlijk de onderhoudsuitkering na de echtscheiding. Hier is ervoor geopteerd om toch nog het foutprincipe, zij het dat het wetsontwerp van een zware fout spreekt, te laten spelen. Hoewel wij dat niet echt optimaal vinden, kunnen we met spirit toch begrip opbrengen voor het standpunt van de regering, namelijk dat in een echtscheiding nog ruimte moet worden gehouden voor het uitdrukken van het lijden van het slachtoffer. Of deze bepaling in de wet opnieuw de deur zal openen voor bitsige discussies tussen de echtgenoten zal de rechtspraktijk moeten uitwijzen. Wij zijn er alvast voorstander van dat het begrip zware fout door de rechter niet lichtzinnig kan worden gehanteerd om om het even welke tekortkoming van een der echtgenoten aan te grijpen om onderhoudsgeld te weigeren. Voor ons moet het echt gaan om een zware tekortkoming, zoals bijvoorbeeld een beledigend overspel.

Wij vinden het alleszins een goede zaak dat de onderhoudsuitkering na echtscheiding ook wordt gebruikt als een instrument in de strijd tegen intrafamiliaal geweld, meer bepaald geweld tussen de echtgenoten. Wij zijn zeer tevreden dat uitdrukkelijk in de wet is bepaald dat de echtgenoot die schuldig wordt bevonden aan dergelijke misdrijven, geen aanspraak kan maken op een onderhoudsgeld.

Geweld en mishandeling tussen echtgenoten kunnen niet worden getolereerd in onze maatschappij en moeten op alle mogelijke manieren worden bestreden.

Een belangrijke vernieuwing inzake het onderhoudsgeld na echtscheiding die we toejuichen, is de beperking van de uitkering in de tijd. In het wetsontwerp is uitdrukkelijk voorzien dat de duur van de uitkering niet langer mag zijn dan die van het huwelijk. Voor spirit was het al langer een doorn in het oog dat onder de huidige wetgeving een onderhoudsuitkering levenslang kan duren. Dit was eigenlijk negatief voor beide ex-echtgenoten: de onderhoudsplichtige wordt als het ware zijn hele leven gestraft omdat hij ooit getrouwd is geweest en de onderhoudsgerechtigde werd ook niet echt aangemoedigd om zelfredzaam te zijn.

Natuurlijk is de praktijk niet zo zwart/wit te stellen en zijn er heel veel schrijnende situaties waarbij bijvoorbeeld echtgenotes die heel hun leven voor hun kinderen hebben gezorgd, ten gevolge van een echtscheiding niet alleen zonder inkomsten, maar ook zonder werkervaring achterblijven. Om zoveel mogelijk rekening te houden met dergelijke schrijnende situaties heeft het wetsontwerp een naar ons aanvoelen goed evenwicht gevonden. Om het bedrag van de uitkering te bepalen, is immers voorzien dat de rechter met verschillende elementen rekening kan houden als de duur van het huwelijk, de leeftijd van de echtgenoten, hun gedrag tijdens het huwelijk inzake de organisatie van hun noden en het ten laste nemen van de kinderen. Al deze elementen moeten garanderen dat er rekening wordt gehouden met de situaties waarbij vooral vrouwen thuisblijven om voor de kinderen te zorgen. Bovendien kan de duur van de uitkering in bepaalde omstandigheden ook worden verlengd.

Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega’s, de echtscheidingswetgeving hervormen was niet echt gemakkelijk. Er zijn immers zeer veel mensen bij een echtscheiding betrokken en echtscheidingen gaan vaak gepaard met heel veel verdriet: niet alleen bij de echtgenoten en hun kinderen, maar ook ruimer, bijvoorbeeld bij de grootouders. Men moet met verschillende belangen rekening houden.

Het wetsontwerp dat nu voorligt is het resultaat van vele besprekingen: eerst in de subcommissie Familierecht, later ook in de commissie voor de Justitie. Uiteindelijk is er naar ons aanvoelen een evenwichtig compromis tot stand gekomen. Het is misschien niet zo revolutionair als we zouden hebben gewild, maar het is zeker een stap vooruit in het meer humaan maken van de echtscheidingsprocedure. Spirit zal dit wetsontwerp dan ook goedkeuren.

04.43 Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega’s, de VLD is tevreden dat we vandaag eindelijk kunnen stemmen over een langverwacht wetsontwerp. Wij zijn immers al jaren vragende partij voor een humaner echtscheidingsrecht. De wetgeving is niet meer aangepast aan de huidige sterk geëvolueerde maatschappij.

Het lijkt ons nuttig even de korte geschiedenis van het echtscheidingsrecht te schetsen om de discussie van vandaag te kaderen. Voor een goed begrip, de echtscheiding werd in onze streken ingevoerd in het jaar 1792 en was mogelijk in veel gevallen: onderlinge toestemming of de gedraging van de andere. Dat kon zowel een schuldige gedraging zijn als een niet-schuldige zoals bijvoorbeeld geestesziekte, vijf jaar afwezigheid, immigratie en zelfs “onverenigbaarheid van humeur en karakter”. In 1794 kwam daar nog de feitelijke scheiding van zes maanden bij.

De Code Civil van 1804 hield een reactie in tegen die liberale opvatting. Vanaf dan konden alleen schuldige gedragingen nog een echtscheidingsgrond vormen. De EOT werd behouden, maar streng gereglementeerd.

In 1974 werd een voorzet gegeven voor het principe van de schuldloze echtscheiding. De echtscheiding kon worden verkregen na tien jaar feitelijke scheiding zonder dat een fout moest worden bewezen. De fout had evenwel nog repercussies op het vlak van de gerechtskosten en het persoonlijk onderhoudsgeld. Degene die de echtscheiding aanvroeg, werd geacht de schuldige te zijn en moest de gerechtskosten betalen en eventueel een persoonlijk onderhoudsgeld.

In 1982 werd de termijn teruggebracht tot vijf jaar en in 2000 tot twee jaar. Een radicale hervorming van de procedure, maar niet van de gronden werd in 1994 doorgevoerd. In 1997 waren er nog enkele beperkte wijzigingen op het vlak van de procedure.

Het Belgisch echtscheidingsrecht slaat vandaag dan ook op vijf types van echtscheiding: de fout, de onderlinge toestemming, de scheiding op grond van meer dan twee jaar, de scheiding wegens geestesstoornis en de omzetting van scheiding van tafel en bed.

Om u aan te tonen hoe belangrijk het wetsontwerp is en welke impact het heeft, geef ik graag de volgende cijfers mee. In 1830 waren er welgeteld vier echtscheidingen.

Op de eeuwwisseling 1900 waren er 690, om te evolueren naar bijna 4.000 in 1954 en 6.403 in het jaar 1970. Tien jaar later was dat aantal meer dan verdubbeld met 14.457 echtscheidingen en in 1990 20.311 om in het jaar 2000 voor 26.423 echtscheidingen te staan.

Het meest recente cijfer, van het jaar 2005, met als bron het Nationaal Instituut voor Statistiek, vermeldt 30.844 echtscheidingen. Conclusie: sinds de jaren 70 is het aantal echtscheidingen snel en voortdurend blijven stijgen. De echtscheidingswetgeving heeft intussen per jaar betrekking op ongeveer 60.000 volwassenen en hun kinderen. Het aantal huwelijken is daarentegen alsmaar blijven dalen. De hervorming, die de wettekst met zich meebrengt, is dus belangrijk en heeft een impact op heel veel Belgen.

Om de problemen met de huidige wetgeving te schetsen, zou ik graag een aantal voorbeelden geven, uit het leven gegrepen. Ik geef het voorbeeld van Marc en Annemie, gehuwd in 1970, drie kinderen die alle drie de deur uit zijn. Eigenlijk leven Marc en Annemie al een tiental jaar naast elkaar en is er tussen hen geen liefde meer, en dus geen huwelijk in de echte zin van het woord.

Marc wil op die manier voortleven, Annemie niet, want zij voelt zich wegkwijnen in een liefdeloze relatie en wil alleen verder. Een echte fout van haar man kan ze niet bewijzen, waardoor zij op vandaag de echtscheiding niet kan verkrijgen en moet wachten tot twee jaar na de feitelijke scheiding.

Wat is het probleem, collega’s? Als een van de echtgenoten vandaag wil scheiden en de andere niet, zodat geen EOT mogelijk is, is die persoon verplicht eerst twee jaar feitelijk gescheiden te leven of toch fouten van een ander aan te tonen of uit te vinden, zoals collega Wathelet het heeft gezegd.

Zelfs in geval van echtscheiding op grond van feitelijke scheiding, wordt een van de partners geacht schuldig te zijn, met een repercussie op het vlak van de gerechtskosten en het persoonlijk onderhoudsgeld.

Ik geef nog een voorbeeld: Wim en Lieve zijn gehuwd in 1991. In 1999 komt aan het licht dat Wim er al enkele jaren een buitenechtelijke relatie op nahoudt. Gebroken door die ontrouw, verlaat Lieve hem. De relatie van Wim is erg wispelturig en kan niet worden bewezen. Ongeveer een jaar later leert Lieve op haar beurt iemand anders kennen en zij wordt, op verzoek van Wim, betrapt op overspel. Conclusie in de zaak: Lieve is de schuldige echtgenote.

Uit de rechtspraak is, met andere woorden, gebleken dat de fout die heeft geleid tot de mislukking van het huwelijk moeilijk te detecteren valt door een rechter en soms tot heel onrechtvaardige situaties leidt.

Nog een voorbeeld aangaande het persoonlijk onderhoudsgeld. Ik geef het voorbeeld van André, gehuwd in het jaar 1954 met Arlette. Na tien jaar huwelijk gaan zij uit mekaar. De echtscheiding wordt twintig jaar later bekomen, in 1974, op basis van een feitelijke scheiding van meer dan tien jaar. Sinds 1964, intussen dus meer dan veertig jaar, betaalt André persoonlijk onderhoudsgeld, dat aanvankelijk 250 euro bedroeg, en nu is verhoogd, ingevolge de indexering, tot meer dan 300 euro. Hij is intussen hoogbejaard, dementerend, en heeft heel wat medische kosten, waardoor hij, omwille van de betaling van het persoonlijk onderhoudsgeld, in de armoede verzeild geraakt is. Arlette is nog gezond. Zij heeft een relatie zonder officieel samen te wonen en gebruikt het onderhoudsgeld eigenlijk om van het leven te genieten, want in feite kan zij met haar pensioen rondkomen.

De problematiek in deze is dat iemand die wordt veroordeeld tot een levenslange onderhoudsuitkering daarmee later zelf in de problemen kan komen. Dat wordt vaak duidelijk wanneer een onderhoudsplichtige op pensioen gaat. Het inkomen daalt dan gevoelig, maar de onderhoudsuitkering blijft even hoog, meer nog: wordt hoger ingevolge de index. Des te pijnlijker wordt het indien de onderhoudsgerechtigde intussen een nieuwe partner heeft en niets tekort komt, en het onderhoudsgeld dus eigenlijk niet nodig heeft, zonder dat toe te geven.

Mevrouw de minister, collega’s, tot nu toe is ons echtscheidingsrecht dus nog steeds gebaseerd op de Napoleontische principes: het huwelijk moet als instelling maximaal worden beschermd tegen de mogelijke wispelturigheid van de partners.

De nadruk mag evenwel niet liggen op het huwelijk op zich. Het gaat erom respect te hebben voor de personen die het huwelijk hebben aangegaan. Het is zo al moeilijk genoeg om te moeten vaststellen dat een droom voorbij is en de keuze te maken om het huwelijk te beëindigen. Het laatste wat de echtgenoten nodig hebben, is een wetgever die hen op andere gedachten probeert te brengen en het moeilijk en pijnlijk maakt om de keuze uit te voeren. Het is niet de taak van de wetgever om een remmende werking te hebben op het aantal scheidingen. De keuze behoort toe aan de echtgenoten, en enkel aan hen.

Omdat de tijd rijp was om een wettelijk kader te creëren dat accepteert dat niet alle huwelijken tegen het leven zijn bestand, zonder dat daarvoor een schuldige moet worden aangewezen, diende de VLD als eerste in 2000 een wetsvoorstel in dat de foutloze echtscheiding wilde invoeren. Het doel was om de echtscheidingsprocedure te vereenvoudigen en te versnellen door de diverse echtscheidingsronden af te schaffen en te vervangen door één grond, namelijk de duurzame ontwrichting van het huwelijk.

De partijen zouden ofwel samen, ofwel eenzijdig de echtscheiding kunnen aanvragen. Dit laatste is belangrijk, want in onze visie kan niemand verplicht worden gehuwd te blijven. Iemand moet kunnen vaststellen dat zijn of haar huwelijk voorbij is, ook al vindt de ander van niet.

Het onderhoudsgeld zou volgens ons wetsvoorstel aan de echtgenoten moeten worden toegekend op grond van de beginselen van behoeftigheid en draagkracht. Wij stellen voor om het onderhoudsgeld te beperken tot maximaal twaalf jaar, verlengbaar indien dit nodig zou blijken. Het onderhoudsgeld is in onze ogen een overgangsregeling om de behoeftige echtgenoot in staat te stellen te evolueren naar economische zelfstandigheid.

Voor alle duidelijkheid, het is niet de bedoeling om de vrouw die door een gemeenschappelijke keuze thuis bleef om voor de kinderen te zorgen, in de armoede te laten belanden. De VLD heeft er steeds in voorzien dat, indien nodig, het onderhoudsgeld kan worden verlengd. Wij stellen dus geen asociaal systeem voor. Wij vragen enkel inspanningen om zich opnieuw in het economisch leven in te schakelen. Indien iemand bijvoorbeeld aantoont werk te hebben gezocht maar dit niet heeft gevonden, kan het onderhoudsgeld worden verlengd.

Het wetsvoorstel is een voorbeeld dat aantoont dat wij kiezen voor een open en tolerante houding, die mensen niet veroordeelt en niet stigmatiseert. Wij vinden immers dat mensen de vrijheid hebben om zelf te beslissen over hun huwelijk en echtscheiding. Wij respecteren hun moeilijke beslissing. Dat begrijpen wij liberalen onder "respect".

Rekeninghoudend met de visie die de VLD in het wetsvoorstel had vertaald, voldeed het oorspronkelijke wetsontwerp dan ook niet aan onze verwachtingen. Wij stelden vast dat de schuld of de fout nog steeds behouden werd, zowel als grond voor de echtscheiding als voor het onderhoudsgeld. Wij stelden vast dat het onderhoudsgeld werd beperkt in de tijd, met name tot de duur van het huwelijk, maar dat daar ook nog de tijd van het samenleven voor het huwelijk kon worden bijgeteld. Er werd ook niet expliciet in voorzien dat de onderhoudsplicht zou eindigen bij een nieuw huwelijk of samenwoning. Er waren ten slotte geen overgangsmaatregelen voor mensen die op vandaag soms al jarenlang, zoals ik in mijn voorbeeld heb gezegd, levenslang een onderhoudsgeld betalen.

Tijdens de behandeling in de subcommissie werden talloze hoorzittingen georganiseerd. Daaruit bleek onder meer dat een grote meerderheid vragende partij is om de fout als grond uit het echtscheidingsrecht te halen. Ik verwijs onder andere naar de nota van de Gezinsbond, die naar aanleiding van de hoorzittingen werd overgenomen. Ook de Gezinsbond stelt dat zij er al jaren voor pleit om los van schuld en onschuld, de echtscheiding uit te spreken op basis van de duurzame ontwrichting van het huwelijk en om van die basis de enige grond tot echtscheiding te maken.

Uit de hoorzittingen bleek ook dat er op het vlak van het persoonlijk onderhoudsgeld een soort hardheidsclausule nodig was. Ik verwijs onder andere naar wat professor Senaeve daarover is komen zeggen in de subcommissie. Hij stelde het volgende: “Het behoud van een hardheidsclausule voor bijzondere gevallen waar het toekennen van een onderhoudsuitkering na echtscheiding het rechtvaardigheidsgevoel op de proef zou stellen is nodig. Het zou bijzonder shockerend zijn dat iemand jarenlang een onderhoudsuitkering zou moeten betalen aan een ex-echtgenoot die zich tegenover hem of tegenover een gemeenschappelijk kind zwaar heeft misdragen”. In de subcommissie kon echter geen consensus worden bereikt. De verschillende standpunten lagen uiteen, ook binnen de meerderheid.

De bespreking in de commissie voor de Justitie heeft wel tot concrete resultaten geleid en het ontwerp werd grondig gewijzigd. Zo werd tot onze tevredenheid ons amendement goedgekeurd dat de fout als grond voor echtscheiding schrapt. Het bedrag van het onderhoudsgeld zal in principe – of minstens zoals er in de wet staat – de staat van behoefte moeten dekken. Om een eventueel te grote breuk met het verleden te vermijden houdt de rechter wel rekening – daarop is hier dikwijls kritiek geuit maar het staat wel degelijk in de wet – met een aantal factoren zoals de economische terugval om een hoger bedrag vast te leggen dan het bedrag van de behoefte dat degressief kan worden afgebouwd. De duur van het huwelijk zal effectief ook de maximumtermijn zijn bij het vaststellen van de onderhoudsuitkering. Hiermee komt de wetgeving tegemoet aan de vigerende rechtspraak die al vaak uitgaat van de economische zelfredzaamheid en het persoonlijk onderhoudsgeld vandaag al vaak toekent voor een bepaalde duur – drie jaar, vijf jaar of langer – al dan niet degressief. Op het einde van de termijn kan er een verlenging worden toegekend van het persoonlijk onderhoudsgeld in geval van buitengewone omstandigheden. Dat is ook belangrijk om te bewijzen en hard te maken dat deze wet zeker geen asociale wet is. Men moet daarbij aantonen nog behoeftig te zijn en de nodige inspanningen te hebben geleverd om zelf in het levensonderhoud te voorzien. Die verlenging is nodig om pijnlijke situaties te voorkomen. Zoals ik eerder al zei, is het zeker niet de bedoeling van de VLD om mensen in de kou te laten staan.

Ik richt mij nu even tot collega Déom. In de tekst is nu ook voorzien dat de onderhoudsuitkering zal eindigen bij een nieuw huwelijk of een nieuwe wettelijke samenwoning van de onderhoudsgerechtigde.

Collega Déom betreurt dat dit amendement werd goedgekeurd. De filosofie achter dit amendement is dat bij een nieuwe huwelijk of wettelijk samenwonen de nieuwe solidariteit die uit het oude huwelijk vervangt. U kan zeggen dat wettelijke samenwoning geen onderhoudsplicht creëert. Ik verwijs naar artikel 1477 van het Gerechtelijk Wetboek dat duidelijk stelt dat wettelijk samenwonenden bijdragen in de lasten van het samenleven naar evenredigheid met hun mogelijkheden. Rekeninghoudend met onder meer dit artikel, zijn wij blij dat dit amendement is goedgekeurd.

De fout werd beperkt behouden in het raam van de onderhoudsuitkering. Ik heb al gezegd dat uit de hoorzittingen bleek dat er een hardheidsclausule nodig was. Indien de echtgenoot volgens de wet een zware fout beging die de voortzetting van het samenleven onmogelijk maakt, kan hij geen aanspraak maken op onderhoudsgeld. Bovendien wordt in de wet concreet gesteld dat er voor de rechter geen marge is in geval van partnergeweld. Dan wordt men sowieso uitgesloten van persoonlijk onderhoudsgeld. Dit betekent dat men na de goedkeuring van deze wet geen fout meer moet bewijzen om het persoonlijk onderhoudsgeld te bekomen.

Belangrijke stap die ook werd gezet tijdens de bespreking in de commissie Justitie is dat de EOT werd behouden, net als het hoger beroep. Waarom hebben we gestemd voor het behoud van het hoger beroep? We hebben het behouden omdat niet duidelijk was of de beslissing met betrekking tot het persoonlijk onderhoudsgeld vatbaar is voor hoger beroep. We vinden het niet noodzakelijk om hoger beroep te kunnen instellen tegen de beslissing die de echtscheiding in se toestaat, rekeninghoudend met de strijd tegen de gerechtelijke achterstand. Maar de tekst van het ontwerp en de amendementen bieden niet voldoende zekerheid om in beroep te gaan tegen een deel van de beslissing, meer bepaald dat deel met betrekking tot het persoonlijk onderhoudsgeld.

Ook de overgangsbepalingen die niet waren voorzien in de oorspronkelijke tekst zijn belangrijk. Het ontwerp voorziet nu dat personen die hun onderhoudsgeld voor onbeperkte duur betalen, kunnen genieten van een maximumtermijn van de duur van het huwelijk. De termijn begint te lopen vanaf de inwerkingtreding van de wet.

Wij vinden het jammer dat wij alleen stonden met ons standpunt dat personen die in het verleden werden veroordeeld tot een levenslange onderhoudsuitkering niet kunnen genieten van deze nieuwe wetsbepalingen. Verschillende amendementen van onze fractie werden door alle andere partijen weggestemd. Zo hadden wij voorgesteld om personen die nu persoonlijk onderhoudsgeld betalen de kans te geven opnieuw naar de rechter te stappen om een aanpassing van de onderhoudsverplichting te vragen.

Een ander amendement was minder verregaand. Dat strekte ertoe de periode van feitelijke scheiding af te trekken van de totale duur van het huwelijk. Neem mijn voorbeeld van André, die persoonlijk onderhoudsgeld betaalt na een huwelijk van 20 jaar, dat eigenlijk bestond uit 10 jaar samenwonen en 10 jaar feitelijk gescheiden leven. In die optiek vonden wij dat de periode van feitelijke scheiding – die 10 jaar, 5 jaar of 2 jaar – moest kunnen worden afgetrokken van de duur van het huwelijk. Dit amendement heeft het ook niet gehaald.

Ten slotte, hadden wij voorgesteld personen de mogelijkheid te geven een einde van hun onderhoudsverplichting te vragen indien zij intussen opnieuw waren gehuwd of waren gaan samenleven met een andere partner.

Wij hadden gehoopt, collega Swennen, daarvoor de steun te krijgen van de sp.a-spiritfractie, daar wij over de rest van het ontwerp bijna dezelfde visie deelden, maar die steun is er voor deze drie amendementen niet geweest.

Wat is ons standpunt over het eindresultaat? Gezien de visie van de VLD op het echtscheidingsrecht en de oorspronkelijke tekst van het ontwerp kunnen wij tevreden zijn over de tekst zoals die vandaag voorligt. Wij zullen niet beweren dat het in onze ogen de perfecte tekst is waarop niemand kritiek mag leveren, maar het is wel een ontwerp dat een belangrijke breuk vormt met het oude conservatieve echtscheidingsrecht en het betekent een grote stap vooruit.

Wat met de houding van de oppositie in deze? Welnu, de oppositiepartijen, cdH, CD&V, Vlaams Belang en Ecolo dat straks nog aan bod komt, hebben al aangekondigd tegen het wetsontwerp te zullen stemmen wegens een aantal kritieken, ook al hebben zij – toch wat cdH en CD&V betreft – een aantal positieve punten aangereikt en zijn zij hun betoog begonnen met de melding dat zij met een aantal punten akkoord konden gaan. Hun kritieken hebben hen er dus van onthouden positief te staan ten opzichte van de foutloze echtscheiding en voor te stemmen.

Zij hadden bijvoorbeeld de kritiek dat het ontwerp het risico zou verhogen op schijnhuwelijken. Collega Verherstraeten heeft dat argument ontwikkeld. Welnu, wij antwoorden daarop, zoals wij ook in de commissie hebben gedaan, dat er sowieso een controletermijn geldt van drie jaar en dat er bovendien de jongste tijd verschillende maatregelen genomen zijn in de strijd tegen de schijnhuwelijken op het vlak van de strafbaarheidstelling. Ik verwijs onder andere naar het ontwerp dat nu hangende is in de commissie voor de Justitie in verband met de strafbaarheidstelling van gedwongen huwelijken. Ik verwijs ook naar de wetgeving op gezinshereniging tussen niet-EU-onderdanen die strenger is geworden en de gezinshereniging tussen EU-onderdanen die ook wordt verstrengd. Trouwens, volgens ons zou een echtscheiding die zeer kort na het huwelijk wordt aangevraagd eigenlijk een indicatie kunnen zijn dat het om een schijnhuwelijk gaat.

Een volgende kritiek was: er kan te snel worden gescheiden. Het is juist dat voor de EOT de verplichting verdwijnt minstens twee jaar gehuwd te zijn vooraleer te kunnen scheiden. Onze benadering in deze is: als twee echtgenoten willen scheiden, wie zijn wij om hen dat te verbieden? Uiteraard is het logisch dat er wordt nagedacht vooraleer te scheiden, maar waarom een minimumtermijn opleggen? Wij vinden dat het de partners moeten zijn die hun huwelijk beoordelen. Zeker als zij beiden zo overeenkomen dat zij een echtscheidingsovereenkomst kunnen bereiken, kunnen wij als wetgever hen dit toch niet verbieden.

Een laatste kritiek die ik wil aansnijden is dat het wetsontwerp de solidariteit zou ontmantelen. Ook deze kritiek is onterecht. Er blijft solidariteit, ook na het huwelijk. Alleen wordt niet verwacht dat die solidariteit de ex-echtgenoten aanzet tot immobilisme. Solidariteit blijft gelden zolang nodig en de ex-echtgenoot wordt aangezet er zelf voor te zorgen niet meer afhankelijk te zijn van die solidariteit. Als men de levensstandaard – ik spreek dan over de grootte van het onderhoudsgeld – blijft hanteren zoals onder andere CD&V dit wil, dan betekent dit volgens ons dat het huwelijk voor sommigen een win for life blijft, en dat kan niet de bedoeling zijn.

Mijnheer de voorzitter, collega’s, wij betreuren de rol en de houding van de oppositie. Het zou moedig zijn om bijvoorbeeld, in hoofde van CD&V, even uit hun oppositierol te stappen en het ontwerp te steunen, ook al beantwoordt het niet voor honderd procent aan hun wensen. Ze zouden een signaal kunnen geven dat ze effectief de gezinspartij zijn die ze beweren te zijn. Ook gezinnen waarbij de ouders van oordeel zijn dat hun huwelijk voorbij is verdienen steun en respect, maar geen wetgeving die het pijnlijker en moeilijker voor hen maakt. Dit wetsontwerp werd bovendien niet door het Parlement gejaagd en houdt geen strak meerderheid-tegen-oppositiestandpunt in. Er werd binnen de meerderheid verschillend gestemd, onder andere wat betreft het hoger beroep, de beëindiging van het onderhoudsgeld in het geval van een nieuw huwelijk of een nieuwe samenwoning, alsook wat betreft de overgangsmaatregelen.

In verband met het Vlaams Belang – ik wil mij ook eens tot hen richten – kunnen we kort zijn. De participatie van het Vlaams Belang tijdens de bespreking van dit wetsontwerp heeft zich in grote lijnen beperkt tot – men heeft het vandaag nog herhaald – de mededeling dat de schuld een grondbegrip is onze cultuur, dat ons zelfs onderscheidt van het dierlijke, en tot de mededeling dat het Vlaams Belang pleit voor behoud van het schuldbegrip als echtscheidingsgrond. Het Vlaams Belang pleit volgens ons voor een virtuele wereld waarin de huwelijken levenslang standhouden en er geen echtscheidingen zijn.

Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de meerderheid heeft op het vlak van familierecht belangrijke hervormingen doorgevoerd en stappen vooruit gezet. Na de wet met betrekking tot de gelijkmatig verdeelde huisvesting, de holebi-adoptie en de nieuwe afstammingswet, is er nu de schuldloze echtscheiding. Daarmee zijn bijna alle punten uit het regeerakkoord over het familierecht gerealiseerd.

Het is duidelijk dat de VLD dit wetsontwerp zal goedkeuren. Wij kijken ook al naar de toekomst, zoals collega Swennen heeft gedaan. Wij hopen dat er in de volgende legislatuur werk wordt gemaakt van de hervorming van de procedure van vereffening en verdeling, die het sluitstuk moet vormen van de strijd tegen de vechtscheidingen. Daarnaast is het volgens ons ook nodig dat de onderhoudsgelden en het onderhoudsgeld voor de kinderen worden geobjectiveerd.

04.44 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw Lahaye-Battheu richt zich rechtstreeks tot mij.

Ik hoop in elk geval dat de uitspraak over wat ons van de dieren onderscheidt, niet moet worden opgevat alsof wij de echtparen die zonder schuld willen scheiden, met om het even wie of om het even wat gelijkstellen.

Mevrouw Lahaye-Battheu, wij hebben ook gezegd dat wij over het behoud van de echtscheiding met onderlinge toestemming verheugd zijn. Voor voornoemde echtscheidingsvorm opteren de mensen die het beste hun emoties opzij kunnen zetten en die allicht ook het meeste hun verstand gebruiken om de echtscheiding op een ordentelijke manier te regelen.

Het enige wat wij hebben willen zeggen, is dat de vechtscheiding, zoals ze door het voorliggende wetsontwerp wordt aangepakt, niet de juiste weg is. Het zijn de gevolgen daarvan waarnaar wij hebben verwezen. Voor het overige hoeft u er niets achter te zoeken.

Wij geloven helemaal niet in een virtuele wereld. U gaat op dat punt te kort door de bocht. Vele mandatarissen, ook uit mijn partij, hebben echtscheidingen meegemaakt. Niemand stapt met trots uit een echtscheiding, maar men kan bij een echtscheiding wel zijn menselijke trots en waardigheid behouden. Dat zou ik toch graag nog aan het verslag toegevoegd willen zien.

04.45 Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Ik onthoud dat volgens het Vlaams Belang een echtscheiding zonder fout of schuld niet bestaat en de fout of schuld ook de kern van de procedure moet blijven.

Mijnheer de voorzitter, ik was aan het afronden.

Ik heb gezegd dat wij hopen dat in de toekomst ook het luik van de vereffening-verdeling kan worden aangepakt. Wij hopen ook dat er een objectivering van de onderhoudsgelden voor kinderen komt, om te vermijden dat het ene kind van dezelfde leeftijd in dezelfde, financiële situatie, 150 euro per maand “waard” is en het andere kind bijvoorbeeld 250 euro.

Ook moet het probleem van de buitengewone kosten worden aangepakt. Dat is een tamelijk actueel probleem. Vandaag zijn er immers heel veel EOT’s en ook vonnissen die, behalve het onderhoudsgeld, ook nog buitengewone kosten toekennen. De verdeling onder elk van beide ouders van de buitengewone kosten gebeurt vandaag, zonder een eenduidige definitie, nogal arbitrair.

Mevrouw de minister, u merkt dat familierecht een levende materie is, waarin het werk nooit af zal zijn. VLD was de pionier van de foutloze echtscheiding. Wij zijn blij dat er vandaag eindelijk over kan worden gestemd. Wij staan klaar om ook de uitdagingen van de toekomst aan te gaan.

De voorzitter: De volgende spreker is mevrouw Gerkens. Daarna is het de beurt aan de voorzitter van de commissie, mevrouw Taelman.

Avant d'entendre Mme la présidente de la commission, Mme Taelman, je vais donner la parole à Mme Gerkens.

Nous entendrons ensuite, si elle le souhaite, Mme le ministre.

04.46 Laurette Onkelinx, ministre: Mme la ministre.

Le président: Monsieur le docteur, elle veut toujours le "la" alors que je voudrais avoir le "do".

04.47 Laurette Onkelinx, ministre: (…)

Le président: Je ne changerai plus, madame.

Vous avez la parole Mme le député.

04.48 Muriel Gerkens (ECOLO): Monsieur le président, je pense savoir que Mme Onkelinx est à l'origine de la féminisation des titres dans les textes.

Par ailleurs, à mon avis, on peut vraiment se permettre de dire Mme la ministre et Mme la députée. C'est d'ailleurs un changement qui vous siérait très bien, si vous voulez mon avis, monsieur le président.

Le président: Je suis un féministe tout à fait convaincu, vous savez.

04.49 Muriel Gerkens (ECOLO): L'expérience me permet d'en douter. Mais je veux bien croire que vous en ayez l'intention.

Le président: Je ne suis pas fragilisé par la formulation!

04.50 Muriel Gerkens (ECOLO): Il est quand même curieux que certaines personnes, y compris certaines femmes, n'arrivent pas accepter cette féminisation. Mais il est vrai que le monde ne s'est pas fait en un jour.

Cela dit, je voudrais faire une première réflexion concernant ce projet de réforme du divorce.

Sous la précédente législature, ma collègue Martine Dardenne, qui a été très active en commission de la Justice tant du Sénat que de la Chambre, commençait régulièrement ses interventions en disant: "Je ne suis pas juriste mais, (…)".

Je vais me permettre de faire comme elle car, franchement, quand on n'est pas juriste et qu'on assiste à ce genre de débat, à ce genre d'explication, on n'a vraiment pas envie de devoir divorcer.

Le président: Madame, pour l'instant, vous êtes la seule non-juriste à intervenir.

04.51 Muriel Gerkens (ECOLO): Il est assez stupéfiant que, pour des dispositions qui concernent les citoyens dans des moments difficiles de leur vie, les choses soient toujours aussi compliquées à comprendre et à dire.

Après avoir retourné le problème dans tous les sens, j'en suis arrivée à la conclusion que, sans le tribunal de la famille et sans l'individualisation des droits qui aurait dû être examinée avant ce projet de loi, la réforme du divorce, qui va être adoptée et qui est souhaitée par tous, même si ce n'est pas en l'état, restera un leurre ou, en tout cas, un mécanisme qui ne permettra pas au citoyen d'avoir la maîtrise des outils mis à sa disposition.

Je sais qu'il est impossible pour le législateur de rencontrer toutes les attentes relatives au divorce. Le divorce est un moment difficile sur le plan affectif, familial, social et financier. L'objectif d'une loi doit être de veiller au respect des obligations et des droits des ex-partenaires, de leurs enfants avec une attention toute particulière pour les plus faibles d'entre eux.

La loi ne permettra jamais de garantir que les procédures de divorce et le règlement de ses effets se feront de manière sereine. Mais le législateur doit tout mettre en œuvre pour que ce soit le cas.

Tout comme mon groupe, je suis déçue par le projet de loi, parce que la réforme de la procédure de divorce aurait dû se situer dans le prolongement d'autres formes préalables, nécessaires et attendues par d'autres partenaires. Parmi ces réformes, il y a évidemment l'installation du tribunal de la famille, au sein duquel se traiteraient tous les litiges familiaux, et qui réduirait la dispersion actuelle du contentieux familial entre le tribunal civil, le juge des référés, le juge de la jeunesse, le juge de paix, etc. On sait pourtant qu'un large consensus existe dans les milieux politiques, juridiques et féministes et dans les milieux soucieux du droit de la famille.

Un autre préalable qui aurait dû intervenir pour que la réforme aboutisse à des situations positives et satisfaisantes, c'est l'objectivation du calcul des créances alimentaires en faveur des enfants. La détermination du montant des créances alimentaires est un élément supplémentaire qui envenime les relations entre les parents. En la matière, des propositions ont été déposées sur la table; le groupe Ecolo en avait déposé une ainsi que le cdH, notamment. Ces outils avaient été concertés avec des spécialistes: des juristes, des défenseurs de la famille et des enfants, des hommes, des femmes, des pères, des mères, etc. L'examen approfondi de ce point a été postposé.

En ce qui concerne l'amélioration du financement du FESC et des structures d'accueil, à partir du moment où l'on considère que les deux parents ont la possibilité, voire même le devoir, d'avoir une autonomie financière et que le projet stipule que les deux conjoints devront, à un moment donné, disposer des moyens financiers pour vivre sans les pensions alimentaires, il faut effectivement améliorer les conditions d'hébergement des enfants.

En matière d'individualisation des droits, aussi longtemps que la référence pour l'attribution des droits sociaux et fiscaux est le ménage, les femmes qui ont cessé de travailler pour se consacrer au couple, aux enfants, au soutien de l'activité du mari, resteront financièrement dépendantes du couple et donc du mari.

Le dernier aspect qui aurait dû être considéré, c'est le moment du mariage. Il va de soi qu'à partir du moment où la séparation sera plus rapide, plus facile et que des jeunes mariés pourront divorcer très rapidement, une sensibilisation des notaires et des officiers de l'état civil devrait être organisée sur les contrats de mariage et leurs conséquences ainsi que sur l'impact de la dissolution du mariage. En la matière, la façon de marier les couples devrait être profondément modifiée. Personnellement, je suis horrifiée chaque fois que j'assiste à un mariage. En effet, la cérémonie dure cinq minutes au maximum avec une lecture rapide par l'officier de l'état civil du texte obligatoire…

04.52 Laurette Onkelinx, ministre: (…)

04.53 Muriel Gerkens (ECOLO): Je dois vous avouer que ceux auxquels j'ai assisté se déroulaient de la sorte. Maximum cinq minutes! C'est horrible, parce qu'il est impossible dans ces conditions de prendre conscience du fait qu'il s'agit d'un moment officiel, des tenants et aboutissants de cet engagement et surtout des conséquences en cas d'éventuelle séparation.

Ne pas avoir essayé de traiter cela alors qu'on avait la possibilité de le faire et qu'il existait des accords sur beaucoup de points, c'est vraiment une occasion ratée. Je suis d'autant plus perturbée par le fait de ne pas avoir essayé d'améliorer ces points que cette réforme du divorce était nécessaire et qu'il faut simplifier les procédures de séparation lorsque celles-ci sont irrémédiables, et ce même s'il n'y a pas consentement des deux époux. Nous considérons aussi que, excepté les situations de faute grave pour lesquelles plainte peut être déposée, il faut permettre de ne pas devoir prouver la faute de l'autre pour obtenir le divorce, en particulier lors de l'estimation du droit à une pension alimentaire entre ex-conjoints. Ce n'est pas ce principe ni cet aspect du projet que je remets en cause ici, mais le fait que les préalables n'ont pas été élaborés.

Pour le projet en lui-même, je me permettrai de dire ce qu'Ecolo aurait voulu y trouver et la manière dont nous pensons qu'il répond à nos attentes. Cela vous permettra d'identifier les difficultés que nous pouvons éprouver face à ce projet. Nous considérons qu'il faut effectivement supprimer la notion de faute dans la procédure d'octroi de la pension alimentaire et que celle-ci devrait plutôt être définie comme une compensation du déséquilibre que la rupture du mariage engendre dans les conditions de vie de chacun des époux. Une pension alimentaire ne doit être due que vis-à-vis du conjoint qui n'avait pas de revenus ou qui ne jouissait que de faibles revenus pendant le mariage, en raison de sa contribution aux frais du ménage ou à l'éducation des enfants.

Le projet de loi contient cette disposition et prévoit que cette pension peut être limitée dans le temps en fonction de critères objectifs. Ecolo insiste pour que ces critères soient variés et ne se limitent pas à la durée du mariage. L'équité exige que soient pris en compte la situation professionnelle et la qualification des époux, l'état de santé et l'âge des époux, la participation du conjoint en tant que conjoint aidant ou assimilé pendant la durée du mariage. Bien qu'il y fasse référence en partie, le projet de loi manque selon nous de clarté à ce sujet et risque d'aboutir principalement à une paupérisation des femmes puisque ce sont elles en général qui ont arrêté ou renoncé à travailler.

La limitation dans le temps des pensions alimentaires peut se justifier dans une vision émancipatrice mais alors, il faut que soit garanti le droit à un revenu et à une couverture sociale, indépendamment du revenu issu de la pension alimentaire pour l'ex-conjoint dans le besoin. On en revient à cette question de l'individualisation des droits qui était nécessaire au préalable.

Ecolo considère également qu'en dehors du divorce pour consentement mutuel, la place et le rôle attribués à la faute sont trop déterminants et qu'il faut atténuer le caractère central de la faute dans la procédure en divorce, sans pour autant la supprimer totalement car l'époux qui est victime d'un comportement fautif avéré doit pouvoir demander la rupture de l'union sur cette base et non sur celle d'une simple désunion irrémédiable qui ne comporte pas d'aspect de réparation. Ecolo défend dès lors la proposition de substituer au divorce pour séparation de fait, un divorce pour cause de désunion irrémédiable des époux, tout en conservant la procédure de divorce par consentement mutuel comme procédure autonome simple et consensuelle.

Nous estimons tout de même que le projet de loi est ambigu quand, en voulant d'abord éliminer totalement la faute, sauf les actes de violence, on s'aperçoit que la référence à la faute ou au comportement rendant impossible la poursuite de la vie commune apparaît dans le droit à la pension alimentaire et dans le droit à refuser la désunion irrémédiable.

Ces ambiguïtés, nous semble-t-il, sont inévitables à partir du moment où le projet de réforme du divorce ne se situe pas dans une suite logique des réformes comme l'installation du tribunal de la famille où la médiation, les jugements relatifs à toutes les problématiques familiales seraient traités ensemble.

À nouveau, la question se pose de savoir s'il n'aurait pas fallu inverser l'ordre des travaux.

En ce qui concerne les délais, il importe que les magistrats aient la possibilité de laisser aux époux, et plus encore à l'époux délaissé, le temps de prendre le recul nécessaire pour défendre sa cause et entamer le plus sereinement possible le processus d'acceptation de la rupture, tout en étant le garant que ce temps doit prendre fin à un moment qui semblera évidemment toujours trop court à celui qui se sent délaissé.

Fixer des délais trop courts dans une loi risque de rendre la procédure expéditive au détriment des intérêts de chacun. Les délais stipulés dans le projet de loi pour signifier le divorce après demande peuvent être particulièrement courts et peuvent dès lors entraîner des problèmes sociaux et économiques importants pour celui qui subit le divorce.

Nous proposons que les délais prévus dans la loi puissent être prolongés, avec motivation par le juge si nécessaire, au vu du contexte particulier de chaque séparation et, au cas où ce délai n'aurait pas été suffisant pour que le conjoint sans revenu et sans droit individuel à une couverture sociale ait accès à ces droits indépendamment du versement d'une pension alimentaire. Je crois que le projet de loi prévoit que la pension pourra être prolongée si la personne, sans l'avoir fait exprès, se trouve dans une situation de besoin. En revanche, le prononcé du divorce ne prend pas en compte la situation du futur ex-conjoint qui n'aurait pas eu le temps d'acquérir des droits à une sécurité sociale, à des revenus de remplacement indépendamment de la pension alimentaire. Il apparaît que ce point aurait dû être travaillé préalablement.

Maintenant, je suis d'accord qu'il faille éviter des allongements injustifiés de procédures. Néanmoins, il faut garantir que les deux personnes ont accès, après le divorce, à une vie digne puisqu'on sait que le divorce entraîne forcément une diminution des capacités de chacun des membres désunis.

En conclusion, nous restons sur notre faim en ce qui concerne les objectifs poursuivis.

Nous pensons que les garanties ne sont pas suffisantes pour assurer un bon déroulement de la procédure et des conséquences liées au divorce. Nous aurions aimé qu'avant cette procédure, on crée des espaces de traitement des contentieux familiaux. La réforme du divorce est nécessaire; elle doit se faire mais il aurait été plus judicieux de lui permettre d'être réalisée correctement dans un contexte lui permettant de se concrétiser convenablement. Nous considérons que le gouvernement a raté une occasion d'aborder autrement le couple et la famille dans toutes ses dimensions, y compris les dimensions conflictuelles.

Par ailleurs, je ne peux m'empêcher de réagir à l'intervention de Mme Lahaye quand elle regrette le rôle de l'opposition qui ne voterait pas en faveur du projet de réforme.

Il est vrai que les débats n'ont pas été bâclés, c'est le moins que l'on puisse dire. Des auditions ont eu lieu tant en sous-commission Droit de la famille qu'en commission de la Justice. Je ne fais pas partie des parlementaires qui ont été les plus actifs dans le dépôt de textes, notamment parce que, dans les formulations et dans certaines approches juridiques, je n'ai pas les compétences requises. J'ai écouté mes collègues de l'opposition et j'ai trouvé leurs interventions pertinentes. Ils ont essayé de présenter des éléments intéressants dans les discussions. Ils ont introduit des amendements; la majorité a d'ailleurs préféré en redéposer certains plutôt que de les adopter.

Sur ce sujet, l'opposition a joué un rôle constructif. Le résultat final est là, et on est d'accord ou pas. On votera donc pour, contre ou on s'abstiendra mais je ne pense pas que l'on puisse accuser l'opposition d'avoir joué un rôle d'opposition bête et brutale en ce qui concerne ce projet de loi.

04.54 Martine Taelman (VLD): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega’s, ondanks dat mevrouw Lahaye-Battheu al perfect inhoudelijk heeft weergegeven wat mijn standpunt en bij uitbreiding ook het standpunt van de fractie is, kan ik het toch niet laten om over het onderwerp even een korte uiteenzetting te houden. Het betreft immers een ontwerp dat ik deze legislatuur voor een stuk mee heb beleefd, zowel in de subcommissie Familierecht en later als voorzitter van de commissie voor de Justitie.

Ik denk dat ik niet alleen sta wanneer ik zeg dat het Parlement zeer grondig werk heeft geleverd, niet alleen in de subcommissie, waar de hoorzittingen werden gehouden, maar ook tijdens de discussies ten gronde in de commissie.

Ik wil even verwijzen naar de nota die professor Frederik Swennen van de UA - collega Swennen zegt dan altijd “voor alle duidelijkheid geen familie” -aan de commissie heeft bezorgd. Die nota is daarvoor exemplarisch.

Hij zegt, en ik citeer hem: “Het heeft er lang niet goed uitgezien voor dat ontwerp. Op de eerste plaats kon het een gebrek aan visie worden verweten doordat de meningsverschillen over het behoud van de echtscheiding werden verdoezeld in een halfslachtig compromis. Op de tweede plaats werd de schuldechtscheiding op verzoek van een echtgenoot en de echtscheiding door onderlinge toestemming samengevoegd tot een enkele procedure die onaantrekkelijk en ondoorzichtig was.”

Hij verwijst ook naar een zogenaamd marsorder van de minister en van de regering. Ik wil dat hier ten zeerste tegenspreken. Ik denk dat dat ook tijdens de debatten is gebleken. We hebben hierover een heel open discussie kunnen voeren en op geen enkel moment - dat kan ik vanuit mijn positie benadrukken - is er vanuit de regering een marsorder gekomen.

Hij zegt: “Tot mijn aangename verbazing, heeft de marsorder” - die er volgens mij dus niet was - “op het eerste gezicht niet geleid tot spoedwetgeving voor de schone schijn.”

Wat die openheid betreft, wil ik de minister van Justitie danken voor haar luisterbereidheid. Over de partijgrenzen heen kon uitgebreid worden gediscussieerd en is er openheid betoond voor de mening van iedereen. Dat was in dit geval zeker niet gemakkelijk, omdat het een emotioneel onderwerp is, waarbij iedereen zich op de een of andere manier betrokken voelt.

Belangrijk is dat tijdens de hoorzitting reeds bleek dat de EOT eruit moest. De meesten wilden daarop dus ingaan. Dat is dus een heel grote vooruitgang. Verder zijn er, zoals hier reeds bleek tijdens het debat, verschillende wijzigingen in de commissie aangebracht.

Ik ga dan verder met het citeren van de heer Swennen: "In de commissie voor de Justitie werden de genoemde gebreken verholpen. De redactie van de tekst is er fel op vooruitgegaan. De echtscheiding door onderlinge toestemming is terecht min of meer in haar huidige vorm behouden. Ten slotte werd de mogelijkheid om de schuldechtscheiding te vorderen op basis van gedrag waardoor het voortzetten van de samenleving onmogelijk wordt afgeschaft."

Anderzijds geeft de heer Swennen dan toch wat kritiek. Het is dan ook spijtig dat in de pers alleen die kritiek en niet de andere bedenkingen van professor Swennen zijn weergegeven. Hij geeft kritiek en zegt dat men de schuldechtscheiding eigenlijk blijft behouden.

Ik zou dat willen weerleggen. Vroeger was het onmogelijk indien men geen globaal akkoord had, een EOT met andere woorden, waar men dikwijls heel moeilijke discussies had die ook de vereffening en verdeling van het gemeenschappelijk vermogen inhielden, om eruit te geraken, zelfs indien ze dat rationeel en open bekeken. Dan was de enige mogelijkheid om ofwel de schuld te bewijzen ofwel te gaan naar een feitelijke scheiding, maar ook daar sloop het schuldcriterium in, omdat de verzoekende partij steeds schuldig werd geacht, tenzij men dit kon weerleggen.

Nu is dit niet meer nodig. Ik wil dat toch sterk benadrukken. Ondanks het feit dat men een of andere schuldige gedraging in paragraaf 1 van het bewuste artikel zou kunnen aannemen, hebben de meeste partijen de mogelijkheid, indien zij er niet uitgeraken met een echtscheiding met onderlinge toestemming, om over te gaan tot de andere mogelijkheden van de wet zonder dat zij de schuld van de andere partij moeten aantonen. Het is meer dan een buikgevoel, waarop het Vlaams Belang zich baseert. Het is een gefundeerd gevoel dat vechtscheidingen hiermee voor een groot stuk zullen worden vermeden in de toekomst.

Mijnheer de voorzitter, ik besluit. Ik meen dat wij een zeer grote stap naar een open samenleving hebben gedaan, niet alleen met onderhavige wetgeving, maar ook met andere wetgeving, waarnaar mevrouw Lahaye-Battheu al heeft verwezen. Wat de toekomst betreft, kan ik mij ook bij haar aansluiten: er zullen nog stappen moeten worden gedaan. Mevrouw Lahaye-Battheu, naast de hervorming van de vereffening, de verdeling en de onderhoudsgelden voor kinderen staat op mijn verlanglijstje alleszins ook een hervorming van het erfrecht.

04.55 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, zeer kort.

Ik heb ook gezegd dat wij uiteraard geen glazen bol hebben. Men kan echter spreken van een buikgevoel inzake eventuele vechtscheidingen in de toekomst en de vraag of dit al dan niet zal verergeren. Nogmaals, wij hebben geen glazen bol. Ik denk dat het er erger op zal worden. De voorzitter van de commissie kan er een andere mening op nahouden. Ofwel hebben wij ter zake allebei een buikgevoel, ofwel hebben wij daar een redelijke mening over. Het kan echter niet dat men ons dat buikgevoel verwijt terwijl men zelf zegt hoe het er in de toekomst zal aan toegaan. Mevrouw Taelman heeft tenslotte ook geen glazen bol.

04.56 Martine Taelman (VLD): Het verschil dat ik wilde benadrukken, is dat ik mijn buikgevoel baseer op argumenten en u niet.

De voorzitter: Als dit een debat wordt over buikgevoelens maak ik mij ongerust.

04.57 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Ik heb mijn argumenten ten gehore gebracht en dat is helemaal geen buikgevoel. Het waren redelijke overwegingen, gebaseerd op de menselijke rationaliteit.

Le président: Madame la ministre, vous êtes la dernière oratrice avant que je ne passe à la discussion des articles.

04.58 Laurette Onkelinx, ministre: Quel honneur vous me faites, monsieur le président!

Le président: Quel plaisir vous me faites, madame la ministre!

04.59 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le président, chers collègues, je suis attachée à l'institution du mariage, de la famille et aux solidarités interpersonnelles mais, plus encore, à l'harmonie entre les conjoints, y compris après une séparation, et à la protection des enfants qui sont des acteurs non volontaires des relations difficiles de leurs parents.

Kouchner dit que nous ne pouvons pas construire le bonheur des gens. Ce n'est pas la mission des politiques mais nous devons tout faire pour empêcher le malheur par rapport aux familles en conflit. Je pense que ce projet de loi va dans la bonne direction.

Cette réforme est attendue depuis longtemps. Il existe, en effet, un consensus sur la nécessité de réformer des textes de loi dont certains n'ont pas été amendés depuis 1804. Il suffit, pour s'en convaincre aussi, de constater que la sous-commission Droit de la famille examinait, en même temps que le projet de loi, plus d'une vingtaine de propositions de loi. Cela prouve bien qu'il y avait une attente largement partagée.

Pourquoi? Parce que l'évolution sociale en la matière est considérable. Les chiffres sont connus: chaque année, en Belgique, il y a environ 30.000 divorces pour 40.000 mariages. Les modifications socio-économiques également doivent être prises en compte. À ce propos, je parlerai principalement de l'évolution du statut de la femme en règle générale et de la situation socio-économique des femmes qui a largement évolué, heureusement, même si des pas doivent encore être faits.

Mais la philosophie qui sous-tend le texte qui vous est proposé aujourd'hui n'a pas pour seul objectif de suivre les évolutions de la société belge. Il s'agit aussi d'ouvrir, un peu plus encore, la sphère familiale à un mode de résolution plus pacifique des conflits. Il s'agit de s'inscrire résolument dans la volonté d'une justice qui veille à apaiser les tensions plutôt qu'à les exacerber. La justice permet trop souvent une théâtralisation des conflits personnels, ce qui n'est bon pour personne.

"Partout en Europe" - pouvait-on lire récemment dans un hebdomadaire belge -, "on souhaite revoir la procédure du divorce afin d'en limiter les effets les plus négatifs en la dépouillant de la notion judéo-chrétienne de faute, source de confrontation entre les époux et dont les enfants font les frais." Tel est bien l'enjeu, en effet: protéger, autant que faire se peut, les enfants des effets collatéraux à la douleur de la séparation elle-même.

Le projet consacre donc l'abandon de la faute au stade du prononcé du divorce, considéré comme un véritable droit. Dans la plupart des cas, le juge n'aura plus qu'à constater la désunion irrémédiable, le plus souvent en vérifiant que des délais sont écoulés.

Ces délais sont au nombre de quatre et pas difficiles à comprendre, madame Gerkens.

- Si la demande émane des deux époux et qu'ils sont séparés depuis plus de six mois, le juge prononcera le divorce immédiatement.

- S'ils ne sont pas séparés depuis plus de six mois, ils devront comparaître une deuxième fois après un délai de trois mois.

- Si la demande émane d'un seul époux, le divorce sera prononcé immédiatement en cas de séparation de fait de plus d'un an.

- Enfin, sans séparation de fait de plus d'un an, le divorce sera prononcé après une deuxième comparution située au moins six mois après la première.

Ce sont là les quatre possibilités de constat d'une désunion irrémédiable par l'écoulement de délais.

Le juge pourra également prononcer le divorce plus rapidement s'il constate d'emblée que la désunion entre les époux est irrémédiable.

Cette procédure nouvelle, qui se basera davantage sur les faits que sur le ressenti, s'apparente-t-elle, comme certains le prétendent, à une répudiation? Est-elle taillée sur mesure pour les hommes, comme on a pu le lire également? Croyez-vous que, si j'avais eu le moindre doute à ce sujet, la féministe que je suis aurait porté ce texte avec celles et ceux qui y ont travaillé en commission?

D'abord, le fait de pouvoir prononcer le divorce sur la base d'une volonté unilatérale d'un des deux époux existe déjà dans notre droit puisque l'article 232 du Code civil permet le divorce sans cause après une séparation de plus de deux ans.

Il faut bien admettre qu'aujourd'hui, le mariage n'est plus une institution figée. Dans la plupart des couples, lorsqu'il n'y a plus d'amour, il faut mettre un terme à la relation et il est absurde de recourir à la contrainte juridique qui aggrave le conflit. Ensuite, la répudiation, telle qu'on l'entend en général, est une institution inégalitaire qui ne peut être utilisée que par l'homme en violation des droits les plus élémentaires de la femme, ce qui n'est évidemment pas le cas ici.

À ceux qui craignent que les femmes soient les victimes de cette réforme, en particulier en ce qui concerne le droit à la pension alimentaire, je voudrais répondre qu'il sera demain beaucoup plus facile qu'aujourd'hui pour le conjoint en état de besoin d'obtenir une pension alimentaire après divorce. Plus question, en effet, d'effectuer un véritable parcours du combattant en tentant de prouver la faute dans le chef de son ex-conjoint, puisque le projet consacre un droit de principe à la pension alimentaire. À l'inverse, le conjoint auteur de violences conjugales ne pourra en aucun cas prétendre à une pension alimentaire. Quoi de plus normal?

L'obtention d'une pension alimentaire par l'ex-conjoint en état de besoin étant facilitée, il était équitable de ne plus permettre qu'elle soit due la vie durant. Le choix d'une durée s'imposait. Déterminer un délai procède toujours, dans une certaine mesure, de l'arbitraire; nous le savons bien. Le choix qui a été posé est que, sauf circonstances exceptionnelles qui pourraient justifier une prolongation, la pension alimentaire aura une durée équivalente à celle du mariage. De la sorte, un mariage de courte durée n'aura pas de grandes conséquences financières. En revanche, lorsqu'un des deux conjoints - et il s'agit encore aujourd'hui le plus souvent de l'épouse - aura sacrifié sa carrière pour s'investir dans un mariage de longue durée, il pourra bien entendu conserver l'aide de l'autre sur le long terme.

Dans un souci de simplification administrative, lorsque les jeux sont faits et que la désunion est irrémédiable, les époux seront dispensés de réunir un certain nombre de documents administratifs et la procédure pourra, en règle générale, être introduite par requête. De même, les époux pourront, à tout moment, faire entériner leurs accords, même partiels, au cours des procédures.

Dans le but de favoriser la pacification des rapports entre futurs ex-époux, la médiation devra être encouragée par le juge qui pourra même aller jusqu'à surseoir à statuer pour permettre aux parties d'entamer le processus.

Le projet initial a été amendé sur un point important, sur suggestion du gouvernement lui-même et suite aux auditions auxquelles il a été procédé. La procédure de divorce par consentement mutuel, telle que nous la connaissons aujourd'hui, n'est pas intégrée dans la procédure de divorce pour cause de désunion irrémédiable. Par conséquent, elle garde une structure procédurale propre.

Certaines lourdeurs de la procédure de divorce par consentement mutuel ont cependant été levées. Ainsi, les conditions d'âge et de durée du mariage ont été supprimées. Dans certaines hypothèses, les délais ont même été raccourcis.

J'en profite pour répondre à une remarque, selon laquelle il y aurait danger pour ce qui concerne les mariages blancs. Évidemment que non! Comme vous le savez, un mariage blanc peut être annulé après divorce. Au contraire, un divorce qui intervient très rapidement peut provoquer, dans le chef des enquêteurs, quelques éléments de présomption utiles.

Je terminerai en saluant le travail remarquable effectué par la sous-commission Droit de la famille et par la commission de la Justice. Outre l'audition de nombreux experts et praticiens, la commission a délibérément fait le choix d'une discussion ouverte, dans le respect des convictions intimes de chacun. Ces échanges ont pris du temps, mais le sujet en valait la peine. Le gouvernement de son côté, Mme la présidente Taelman vient de le rappeler, n'a fait preuve d'aucune rigidité dans ce dossier, puisqu'il a lui-même proposé de nombreux amendements.

Le projet de loi qui vous est soumis est un projet équilibré, fruit d'une longue réflexion et de discussions passionnantes. Il devrait, je l'espère, entraîner dans bien des cas un apaisement dans le conflit conjugal. C'est aussi notre devoir, dans l'intérêt général, de plaider la paix, même au cœur des familles, parce que c'est un choix de responsabilités, un choix aussi qui protège les enfants du conflit, ces enfants qui, eux, n'ont pas le choix.

En ce sens, monsieur le président, en protégeant les petits Valentin, ce projet s'inscrit bien dans le cadre de cette journée!

(Applaudissements)

(Applaus)

Le président: Merci, madame la ministre.

Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2341/19)

Wij vatten de bespreking van de artikelen. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2341/19)

Le projet de loi compte 34 articles.

Het wetsontwerp telt 34 artikelen.

* * * * *

Amendements déposés:

Ingediende amendementen:

Art. 2

• 163 Servais Verherstraeten cs (2341/20)

Art. 4

• 164 Servais Verherstraeten cs (2341/20)

Art. 4bis

• 165 Servais Verherstraeten cs (2341/20)

Art. 7

• 166 Servais Verherstraeten cs (2341/20)

Art. 18

• 167 Servais Verherstraeten cs (2341/20)

* * * * *

Article 1. Pas d'observations. Adopté.

Op artikel 2 heb ik een amendement van collega Verherstraeten. Ik weerhoud het artikel en het amendement.

Article 3. Pas d'observations. Adopté.

Op artikel 4 heb ik een amendement van collega's Verherstraeten en De Crem. Ik weerhoud het artikel en het amendement.

Ik heb een amendement van collega's Verherstraeten en De Crem die een artikel 4bis wil invoegen. Ik weerhoud het amendement.

Les articles 5 et 6 sont adoptés article par article.

Op artikel 7 heb ik een lange amendement van collega's Verherstraeten en De Crem.

04.60 Bert Schoofs (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, het amendement van de heer Verherstraeten op artikel 7 is niet toegelicht.

Ik wil deze gelegenheid aangrijpen om eventuele foute stemming van het amendement op het artikel in de commissie recht te zetten. Ik ben er niet zeker van, maar wij gaan dit amendement goedkeuren. Ik verklaar dat bij deze, omdat wij in de commissie een eventueel fout stemgedrag zouden hebben vertoond. Dat was een grote stemming waarbij een aantal chaotische momenten heeft plaatsgevonden. Ik verwijt daarmee niemand. Bij deze gelegenheid wil ik toch even rechtzetten dat wij voor het amendement hebben gestemd.

De voorzitter: Wat de toelichting van het amendement betreft, de heer Verherstraeten heeft mij gezegd dat hij al zijn amendementen tijdens zijn uiteenzetting heeft toegelicht. Ik beschouw ze dus als toegelicht. Ik noteer uw verklaring, mijnheer Schoofs.

04.61 Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Mijnheer de voorzitter, in dit uitvoerig amendement wordt verwezen naar artikel 7, maar eigenlijk gaat het om artikel 8 in verband met het persoonlijk onderhoudsgeld. Ik denk dat dit een fout is.

De voorzitter: Het is misschien begrijpelijk: dat was het vroegere artikel 8.

Het nieuw amendement dat werd ingediend, handelt over artikel 7.

04.62 Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Maar er is geen artikel 7.

De voorzitter: Ik laat dat nakijken. Misschien is er een misverstand met het vroegere artikel 8. Als ik het zo bekijk, is het amendement van Servais Verherstraeten absoluut gericht op artikel 7. Artikel 8 is maar een heel klein artikeltje. Het amendement handelt over het nieuwe artikel 7.

04.63 Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Het nieuwe artikel 7? Dat is mogelijk.

De voorzitter: Ik laat dat nagaan vóór de stemming morgen. Ik weerhoud het artikel 7, zoals het nu uit document nr. 2341 komt, en het dito amendement. Morgen zullen we daarover stemmen. C’est un très long article.

Les articles 8 à 17 sont adoptés article par article.

Op artikel 18 heb ik een amendement van collega's Verherstraeten en De Crem. Ik weerhoud het artikel en het amendement.

De artikelen 19 tot 34 worden artikel per artikel aangenomen.

La discussion des articles est close. Le vote sur les amendements et les articles réservés ainsi que sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over de aangehouden amendementen en artikelen en over het geheel zal later plaatsvinden.

* * * * *

Besluit van de artikelsgewijze bespreking:

Conclusion de la discussion des articles:

Réservé: le vote sur les amendements et les articles 2, 4, 7, 18.

Aangehouden: de stemming over de amendementen en de artikelen 2, 4, 7, 18.

Artikel per artikel aangenomen: de artikelen 1, 3, 5 - 6, 8 - 17, 19 - 34.

Adoptés article par article: les articles 1, 3, 5 - 6, 8 - 17, 19 - 34.

* * * * *

Chers collègues, nous avons assisté à un beau débat. Notre assemblée y a consacré environ 4 heures. Le travail effectué a été volumineux, madame la ministre. La Chambre se prononcera sur ce projet, demain, en séance plénière. J'en ai ainsi terminé avec ce point qui n'est pas sans importance.

De vergadering wordt gesloten. Volgende vergadering donderdag 15 februari 2007 om 14.15 uur.

La séance est levée. Prochaine séance le jeudi 15 février 2007 à 14.15 heures.

De vergadering wordt gesloten om 18.21 uur.

La séance est levée à 18.21 heures.

L'annexe est reprise dans une brochure séparée, portant le numéro consécutif CRIV 51 PLEN 265 annexe.

De bijlage is opgenomen in een aparte brochure met volgnummer CRIV 51 PLEN 265 bijlage.