Séance plénière |
Plenumvergadering |
du mercredi 10 janvier 2007 Après-midi ______ |
van woensdag 10 januari 2007 Namiddag ______ |
La séance est ouverte à 14.30 heures et présidée par M. Herman De Croo.
De vergadering wordt geopend om 14.30 uur en voorgezeten door de heer Herman De Croo.
Ministre du gouvernement fédéral présent lors de l'ouverture de la séance:
Tegenwoordig bij de opening van de vergadering is de minister van de federale regering:
André
Flahaut.
Le président: La séance est ouverte.
De vergadering is geopend.
Une série de communications et de décisions doivent être portées à la connaissance de la Chambre. Elles seront reprises sur le site web de la Chambre et insérées dans l'annexe du compte rendu intégral de cette séance.
Een reeks mededelingen en besluiten moeten ter kennis gebracht worden van de Kamer. Zij worden op de website van de Kamer en in de bijlage bij het integraal verslag van deze vergadering opgenomen.
Georges
Lenssen, pour devoirs de mandat / wegens ambtsplicht;
01 Projet de loi fixant le statut des militaires du cadre actif des Forces armées (2759/1-7)
01 Wetsontwerp betreffende het statuut van de militairen van het actief kader van de Krijgsmacht (2759/1-7)
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
De verslaggevers
zijn mevrouw Belhouari en de heer Kelchtermans. Ik weet niet wat u hebt
afgesproken, mijnheer Kelchtermans?
01.01 Theo Kelchtermans (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik ging ervan uit dat mevrouw Belhouari verslag zou uitbrengen. Ik heb een telefoontje gekregen. Ik kom niet tussenbeide bij het rapport. Ik zou mij daarbij aansluiten. Ik wens wel enkele bedenkingen te maken nadat het rapport is voorgesteld.
De voorzitter: U wenst u in te schrijven in de bespreking?
01.02 Theo Kelchtermans (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik wens een aantal opmerkingen te maken vanop mijn bank.
Le président: La plus belle fille du monde ne peut donner que ce qu’elle a.
Qu’est-ce que je fais, monsieur le ministre? J’ai besoin de Mme Belhouari comme rapporteur.
Ik stel vast dat mevrouw Belhouari de facto naar haar verslag verwijst. Misschien heeft zij een probleem om hier tijdig te zijn, maar ze is hier niet.
Mme Belhouari arrive à l'instant.
Madame, veuillez m'excuser, je ne vous avais pas vue. M. Kelchtermans m'avait signalé que vous aviez conclu un accord selon lequel vous faisiez votre rapport et vous interveniez également. Je vous donne donc la parole pour votre rapport.
01.03 Talbia Belhouari, rapporteur: Monsieur le président, je me réfère au rapport écrit mais je souhaiterais intervenir au nom du groupe socialiste.
Le président: Tout à l'heure, vous êtes inscrite dans le cadre de la discussion générale.
J'avais donc deviné que Mme Belhouari renverrait à son rapport écrit. Monsieur le ministre, il me semble qu'il y a là une certaine complicité dont je devrais me préoccuper!
Ingeschreven in de algemene bespreking zijn: mevrouw Meeus, de heren Monfils, Sevenhans, mevrouw Wiaux, de heer De Crem, mevrouw Belhouari en de heer Kelchtermans. Ik geef het woord aan de heer Sevenhans. U hebt 30 minuten.
01.04 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik ben zeer vereerd dat ik hier als eerste het woord mag nemen. Dat is misschien ook een beetje logisch, want het is dankzij mijn bemoeienissen in de commissie dat wij hieraan vandaag een aparte plenaire vergadering wijden. Ik ben zeer vereerd.
De meerderheidspartijen hebben de duidelijke beslissing genomen om dat op een woensdag te doen. Dat is spijtig, want dat heeft een rechtstreekse invloed op het aantal aanwezigen. Blijkbaar is het een vervolg van wat in de commissies gebeurt. Daar was het ook altijd vechten voor voldoende belangstelling, maar goed, ik heb gezien dat de hoofdrolspelers aanwezig zijn.
Collega’s, het heeft wat commotie veroorzaakt. Wat is er allemaal misgelopen in de commissie voor de Landsverdediging? De commissie voor de Landsverdediging is iets heel apart. Het zal de neutrale waarnemer wellicht al zijn opgevallen dat de commissie een verlengstuk is geworden van het kabinet van minister Flahaut, uiteraard voor de mensen van de meerderheid. Niemand zal mij ervan verdenken dat ik namens minister Flahaut het woord voer.
Ik kan er uiteraard wel begrip voor opbrengen dat de leden van de meerderheid graag hun minister steunen. Aan die steun moeten echter grenzen zijn. Het gaat soms wat ver. Ik geef een voorbeeld. In september was er de begroting van Defensie. Iedereen keek geërgerd naar mij toen ik daaraan een bespreking wou wijden. Ten eerste, er was geen meerderheid, want die was thuis de valiezen aan het pakken om samen met de minister naar warmere oorden te vertrekken. Aangezien ik het slecht karakter had om het quorum te vragen, moesten zij halsoverkop naar het Parlement komen om naar mij te komen luisteren.
Ze zaten dus met hun reiskoffer naast hun stoel noodgedwongen naar mijn uiteenzetting te luisteren, en ik moest noodgedwongen naar die van hen luisteren. Hun uiteenzettingen hebben niet al te veel indruk op mij gemaakt, want ik heb daar toen inderdaad het woord “papegaaien” gebruikt.
In onze commissie – ook dit is blijkbaar vrij uniek en gebeurt vrij frequent – komen er geregeld voorstellen van de collega’s Vautmans, Geerts en Belhouari op de agenda. Die wetsvoorstellen zijn uiteraard gewoon verkapte wetsontwerpen. Meestal kan ik zelfs de naam noemen van de militair die ze geschreven heeft. Die wetsvoorstellen hebben wel belangrijke voordelen: geen vervelende adviezen van de Raad van State, geen overleg met de lastige vakbonden enzovoort. Het is een vreemde invulling van het woord “democratie”!
Ik kan van sommige collega’s al eens begrijpen dat zij zich graag laten misbruiken door Flahaut. Men moet uiteraard een beetje meepakken wat men kan, en het is altijd mooi meegenomen op een goed blaadje te staan bij zijn minister. Maar naar aanleiding van de gebeurtenissen in de commissie wil ik toch wel eens aanklagen dat de commissievoorzitter daarin toch wel een beetje ver gaat. Er zijn in onze commissie wel zware woorden gevallen. Ik vind dat de commissievoorzitter uit zijn rol is gevallen.
Ik vond het bijvoorbeeld heel erg dat u, mijnheer de commissievoorzitter, mij wat begon uit te lachen omdat ik een bepaald accent heb als ik een paar woorden in het Frans spreek. Ik vind het heel erg dat juist u probeert mij daarmee belachelijk te maken, want ik dacht dat u zelfs Nederlandsonkundig was. Ik vond dat toen heel verregaand; ik vind het heel erg.
01.05 Phlippe Monfils (MR): Monsieur Sevenhans, je n'ai jamais critiqué votre accent, ce pour une raison très simple: comme vous le dites très bien, chacun sait que mes connaissances du néerlandais sont très limitées. Vous mentez en tenant de tels propos.
En commission, je vous ai attaqué pour d'autres raisons que j'évoquerai lors de mon intervention. Je parlerai de questions de fond, de ce que vous avez fait, de la manière dont vous avez bloqué les travaux de notre commission. Nos travaux ont duré 11 heures et 1minute et vous avez utilisé pratiquement 10 heures 50 minutes de ce temps. Voilà les points que j'évoquerai tout à l'heure.
Je répète que je n'ai jamais émis de critiques sur la façon dont vous parlez le français. J'ai d'ailleurs toujours dit que vous parliez beaucoup mieux le français que je ne parlerai jamais le néerlandais.
Je n'aime pas que l'on raconte n'importe quoi! Vous avez l'étrange habitude de vous montrer profondément blessé et de transformer la façon dont les choses se sont passées.
Monsieur le président, je demande que l'on maintienne cette déclaration dans les annales de cette Chambre.
01.06 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Woorden zijn woorden.
Het is een mooi voorbeeld om de sfeer te beschrijven in de commissie voor de Landsverdediging. Het begint daar steeds meer op een stellingenoorlog te lijken.
Uiteraard is er een goed contact tussen de minister en zijn parlementsleden, en tussen de minister en de commissievoorzitter. Ik heb de indruk dat hij daarin toch wel wat ver gaat. Als ik andere commissies bekijk, meen ik dat hij toch wel uit zijn rol valt van neutrale voorzitter.
De minister vergeet zijn parlementsleden niet en evenmin zijn echte medewerkers, namelijk de ambtenaren en de militairen. Collega De Crem heeft het al eens mooi verwoord: "Wie bij Flahaut binnenkomt als kolonel, gaat er als generaal buiten." Na twee legislaturen zijn dat er inderdaad heel wat. Onze defensie schittert en dan bedoel ik vooral door al die sterren. Gelukkig maar zijn er ook generaals die het op eigen kracht kunnen. Sommigen zouden het misschien ook beter zonder dat duwtje doen, want zij kunnen het ook zonder dat duwtje.
Minister Flahaut heeft via zijn benoemingspolitiek toch wel een vrij grote invloed op defensie gekregen en dan bedoel ik niet alleen aan de top. Onderhavig wetsontwerp versterkt eveneens op heel wat punten de invloed van de politiek op defensie. Dat de politiek invloed heeft op defensie, is maar normaal. Er is echter een grens en die grens wordt volgens mij geregeld overschreden.
De voorzitter heeft reeds verwezen naar de bespreking in de commissie voor de Landsverdediging van de Kamer, die blijkbaar elf uur heeft geduurd. Dat is toch wel lang. Wij zijn op 21 november begonnen met de bespreking van het GLC-wetsontwerp in de commissie voor de Landsverdediging. Het wetsontwerp telt niet minder dan 527 bladzijden. Het werd pas dezelfde dag aan de commissieleden overhandigd. Het was nog warm, kwam recht van de drukkerij. Dat gebeurde uiteraard in dezelfde periode als de ontwerpen van programmawet, de begrotingswet en de wet houdende diverse bepalingen. Dat het wetsontwerp op het meest drukke moment van het parlementaire jaar werd ingediend, was volgens mij geen echt toeval, want er mocht blijkbaar niet te veel worden nagedacht over het wetsontwerp. Het wetsontwerp omvat 272 artikelen en wordt op termijn misschien nog gevolgd door een honderdtal KB's.
Het is uiteraard een belangrijk wetsontwerp, want het vervangt ongeveer alle andere statuten. Op zichzelf is dat eigenlijk wel een goede zaak, want het militaire statuut was een kluwen geworden. Dat is uiteraard niet eigen aan het militaire statuut alleen. Er zijn immers nog wel wat onduidelijke statuten. Het siert de militaire overheid dat zij voor een overzichtelijk statuut heeft gekozen. Het wetsontwerp is vrij moeilijk leesbaar voor een niet-militair.
Dat wordt ook toegegeven, maar blijkbaar is dat in dit stadium niet anders mogelijk. Het is dus een moeilijk leesbaar document, wat iedereen zelf kan ondervinden, uiteraard door het zelf eens te lezen, maar ook door de mening te vragen van militairen die men kent. Vraag aan tien militairen wat zij erover denken en u krijgt tien verschillende visies. Dat er niet meer protest rond ontstaat, komt omdat de meesten denken dat het nog wel een tijdje zal duren, met andere woorden: dat het niet meer voor hen is. Maar er zullen er enkelen toch wel verrast wakker worden zodra het in voege treedt. Ik hoor nog duidelijk de toenmalige kolonel Husniaux zeggen, ik citeer hem letterlijk: “Het nieuwe statuut zal direct van toepassing zijn, weliswaar met overgangsmaatregelen, en rekening houdend met leeftijd en loopbaanevolutie”. Dat wil, in mensentaal, toch zeggen dat ze wel risico lopen op een interne overgang. En een militair die tegen zijn zin een burgerstatuut moet aannemen, vindt dat onvermijdelijk een soort van degradatie. Bovendien moet hij nog langer werken ook.
Een burgerstatuut is uiteraard niet het einde van de wereld. Wij moeten ons echter eens in de plaats zetten van de militair. Militair wordt men niet voor de centen. Men moet echt gemotiveerd zijn om militair te willen worden. Zoals ik al gezegd heb, het blijft nog relatief rustig onder de militairen, omdat de echte C4 of het ontslag enkel voor de nieuwelingen zal gelden die in het regime zullen worden aangeworven. Dat zal ten vroegste gebeuren, zo heb ik begrepen, in het jaar 2008.
Het woord “ontslag” wordt echter niet gebruikt in het wetsontwerp, want dat is een lelijk woord. Er is een woord voor gevonden: de externe overgang. Wat wordt er met de externe overgang precies bedoeld? Welnu, dat wil zeggen dat men uit Landsverdediging vertrekt, dat men u laat gaan. Men kan ook zeggen: u wordt ontslagen, na twaalf jaar. Met andere woorden: het woord “beroepsmilitair” zal uit de woordenboeken verdwijnen.
Wel moet ik het volgende toegeven. Er zijn wel degelijk problemen bij Landsverdediging. Ik doel dan niet op de minister; er is wel degelijk een apart probleem, met name het leeftijdsprobleem. Dat is logisch. Iemand die als jonge man of jonge vrouw bij Landsverdediging binnenkomt, wordt ook een jaartje ouder. In theorie zou de gemiddelde leeftijd stabiel moeten blijven, want elk jaar gaan er mensen met pensioen en komen er jonge mensen bij. Enkel als men het gemiddelde echt wil laten dalen, moet men ofwel meer jonge mensen aanwerven, ofwel meer oudere mensen versneld laten vertrekken – een mooi woord voor buitengooien.
Het woord beroepsmilitair zal aldus verdwijnen. Het wordt vervangen door wegwerpmilitair, militair met beperkte houdbaarheid of militair met vervaldatum.
Hoe is het zo ver gekomen? Collega’s, er was ooit een minister die een plan had, namelijk het afschaffen van de dienstplicht. Op zichzelf is dat uiteraard een verdedigbaar idee. Het gebeurde echter alleen als verkiezingsstunt en ons leger zat dus van de ene dag op de andere met een probleem. Dat is logisch. We zaten dus met een beroepsleger met zijn specifieke problemen. Dat gebeurde halsoverkop. Tot vandaag heeft men nog steeds geen echt plan gevonden dat men als tovermiddel kan gebruiken om het probleem ten gronde aan te pakken. Blijkbaar zou dit GLC-statuut de oplossing zijn. Dit zou het wondermiddel moeten worden.
Wat is het GLC-statuut juist? Het eerste grote idee dat erachter verscholen zit, is een typisch paarse oplossing. We zoeken een oplossing op papier. Dat is goed voor de boekjes en goed voor de statistieken. Ik verduidelijk het even. Korporaal Geerts zal in de toekomst de heer Geerts worden, adjudant Vautmans zal mevrouw Vautmans worden en generaal Somers zal de heer Somers worden. Met andere woorden, we gaan van een deel van de militairen burger maken. De gemiddelde leeftijd van de overblijvende militairen zakt dan uiteraard automatisch. Dat geldt uiteraard enkel als men de militairen met anciënniteit viseert. Men moet dus vooral op de oude mikken.
Het door burgers laten uitvoeren van niet specifiek militaire functies lijkt mij verdedigbaar. Men zou kunnen stellen dat de personeelsdienst even goed bemand kan worden door burgers. Het is ook op het eerste zicht nogal logisch dat de functie van kok gemakkelijk kan uitgevoerd worden door de heer Monfils in plaats van door korporaal-chef of sergeant Monfils. Dat schijnt allemaal heel logisch te zijn. Ons leger vertrekt echter ook al eens op buitenlandse missie.
01.07 Philippe Monfils (MR): Mis à part le steak frites et la mayonnaise que je réussis superbement, pour le reste, je ne suis pas très brillant!
01.08 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Ik geef maar een voorbeeld. Ik viseer uw leeftijd niet.
Vandaag hebben wij heel wat militairen in het buitenland en de koks moeten ook mee. Op dat ogenblik rijst er wel een probleem want het zijn geen militairen. Hoe zullen wij dat regelen? Bij de minste echte spanning zullen de militairen niet alleen zichzelf moeten beschermen, maar ook de hele logistiek die men bijheeft. Men zal zoveel mogelijk burgers jobs laten uitoefenen binnen Defensie. Ik begrijp het niet goed. Hoe zullen wij burgers naar een oorlogsgebied sturen? Het is niet zo evident om zomaar alle jobs aan burgers over te laten.
Nu ik het toch over risicogebieden heb het volgende. Vorige week zijn twee militairen gekwetst teruggekomen uit Libanon. Ik heb gezien dat minister Flahaut hen heel vriendelijk ging opwachten op Melsbroek. Heeft hij hen ook verteld dat zij in de toekomst volgens het GLC-statuut tot de categorie D zullen behoren? Categorie D betekent dat zij bedankt worden voor hun diensten, maar dat zij geen militair meer zijn. Ik weet dat een van hen – het medisch geheim geldt natuurlijk ook voor militairen – een kwetsuur heeft waardoor hij normaal gezien niet meer kan functioneren en tot de categorie D zal behoren. De medaille voor verdiensten in het buitenland zal hem echt niet helpen. Hij zal eruit gaan.
Het hele idee achter het GLC-statuut is natuurlijk: hoe raken wij de oudere militairen kwijt? Collega’s, sta mij toe dat asociaal te noemen. Ik geef een voorbeeld. U weet het of u weet het niet, maar in mijn vorig leven was ik werkzaam in de haven van Antwerpen. Ook daar heeft men al lang vastgesteld dat een jonge havenarbeider productiever is dan een oudere. Als men dezelfde redenering zou toepassen moet men ook in de haven zeggen dan men er maar 12 jaar kan werken want u moet voldoen aan bepaalde fysieke eisen. Gelukkig is men in de havens iets socialer. Men legt daar de lat iets lager voor de oudere werknemers. In de praktijk zullen zij aangepast werk krijgen, minder hard moeten werken omdat hun collega’s een stuk van het werk overnemen, minder dagen moeten presteren, enzovoort. Men zoekt een oplossing. Men wil uiteraard ook graag die oudere havenarbeiders kwijtraken, maar dat zou een staking veroorzaken. Militairen mogen niet staken. Dat is dus ook meegenomen.
Collega’s, het probleem van de oudere werknemers rijst niet alleen bij Defensie. Het probleem doet zich overal voor. Ik kan bijvoorbeeld nog verwijzen naar de bouwsector en overheidsbedrijven als De Post of de NMBS. Daar heeft men hetzelfde probleem. Ik kan u ook nog een voorbeeld geven dat iets beter aansluit bij de militairen: de politie. Een jonge politieman is op het terrein beter inzetbaar dan een oudere. Men gooit een politieman toch niet buiten na 12 jaar? Het voorbeeld van de politie is een goed voorbeeld, want zij rekruteren in dezelfde vijver als Defensie.
Vergeet toch niet, collega's, er zijn momenteel evenveel agenten als militairen. Als ik mij niet vergis, verdient een politieman of politievrouw meer dan een militair. Stel u eens in de plaats van de achttienjarige werkzoekende, die voor de keuze staat in de veiligheidssector tussen de politie of defensie? Dan zal zijn blik, denk ik, in eerste instantie op de politie worden gericht. Men verdient er meer en men heeft zelfs een vastheid van betrekking. Wie kan hem ongelijk geven dat hij pas in de tweede instantie zal komen kijken wat de militairen hem te bieden hebben?
Daarover zijn al wat opmerkingen gemaakt. Ik heb er eentje genoteerd en ik heb ze ook gelezen in het verslag, op bladzijde 9. Het betreft een opmerking van de minister. Ik vond het nogal vreemd. De minister verklaarde het volgende. Ik citeer: "Dit wetsontwerp maakt het de mensen mogelijk niet langer hun hele leven militair te blijven." Ik vond dat een vreemde redenering. Ik ben eens in de Franse versie gaan kijken, maar daar staat het nog veel duidelijker. Ik vertaal het een beetje, want mijn Frans is niet zo goed: Dit wetsontwerp geeft de mogelijkheid aan de mensen om niet langer gans hun leven militair te blijven. Blijkbaar denkt de minister dat het een hinderpaal is voor bepaalde mensen om te kiezen voor een loopbaan bij Defensie als men een vastheid van betrekking heeft. Gelukkig gaan we die vastheid van betrekking afschaffen, zodat men nu massaal naar Defensie kan komen. Dat is een zeer vreemde redenering. Ik denk dat de discussies daarover op dat moment van een hoog niveau waren.
Ik dacht nochtans dat een militair altijd ontslag kon nemen? Waarom moet men in de wet inbouwen dat men na twaalf jaar automatisch ontslag krijgt? Ik zie echt niet goed in waarom dat zo letterlijk moest gezegd worden. Sommige discussies waren inderdaad eerder virtueel. Daarin hebt u gelijk, mijnheer de voorzitter.
De agenda van de commissie voor de Landsverdediging voorzag oorspronkelijk één volledige dag voor de bespreking en de stemming van dit, voor de toekomst van de militairen, zeer belangrijk ontwerp. Elke poging van mij om tot een echt debat te komen, werd door de minister onmiddellijk gepareerd. Hij verhinderde persoonlijk dat de aanwezige militairen toelichting gaven. Ik heb nog altijd iets meer vertrouwen in de militairen, mijnheer de minister, dan in u. U zult mij dat niet kwalijk nemen.
De mededeling van de minister aan de commissie dat wij zouden bewonderd worden door gans de wereld, dat hij hoopte – misschien was het maar een grapje – dat dit het statuut-Flahaut zou worden en dat alle problemen zouden worden opgelost, kan ik toch bezwaarlijk een toelichting noemen. Ik kon inderdaad moeilijk aanvaarden dat op die manier onze commissie monddood werd gemaakt en heb inderdaad – ik geef dat eerlijk toe – de werking van de commissie geblokkeerd. Ik beken schuld. Ik heb de behandeling in commissie inderdaad drie weken tegengehouden, in de hoop dat er toch een ernstig debat zou komen in de commissie over dit wetsontwerp.
Daar is dan een en ander gebeurd, onder andere…
01.09 Philippe Monfils (MR): Je n'ai jamais dit que ce projet serait emballé en une après-midi! C'est vous qui avez déclaré partout: "Ils ne l'auront pas en une après-midi!". Je n'ai jamais dit cela! J'ai dit que ce projet serait examiné normalement: discussion générale, amendements, discussion des articles. Pour tout vous dire, on pensait d'ailleurs que ce projet aurait été voté probablement dans le courant du mois de janvier. Une fois de plus, vous racontez des choses inexactes au niveau de la procédure! Et vous justifiez votre inqualifiable attitude en commission par le fait que vous vouliez que le débat soit approfondi, ce qui est paradoxal puisque vous avez contribué à tuer ce débat. Il n'y a d'ailleurs pas eu de débat puisque vous avez parlé pendant 80% du temps et qu'après, vous vous êtes enfui, probablement atteint par un coup au moral.
Si vous n'aviez pas eu cette attitude, le débat se serait déroulé tout à fait normalement, comme pour chaque projet de loi. Il n'y avait pas d'agenda caché, il n'y avait pas d'autre limite que celle posée par le gouvernement qui ne souhaitait pas rester un an sur ce sujet.
À nouveau, vous racontez des choses inexactes. Vous ne trouverez pas, dans mon chef, une seule déclaration sur le fait qu'il fallait tout liquider en une après-midi ou en une journée!
Nous nous étions dit que si ce projet ne passait pas en commission avant les vacances, il y aurait des réunions de commission après les vacances, point final! Nous avions encore le temps, avant la dissolution des Chambres qui interviendra, de l'avis de tout le monde, au plus tôt au mois de mai. Nous avions donc encore pas mal de temps pour régler le problème.
Je n'interviendrai pas sur le fond de votre
attitude, car c'est votre problème et que je respecte tout le monde, mais
raconter des choses qui sont inexactes, cela ne va pas! Trop is te veel!
01.10 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik heb uitentreuren gevraagd om dezelfde informatie te krijgen die aan de eenheden werd gegeven. Ik heb die informatie tot op het laatste moment gevraagd. Ze werd mij echter tot op het laatste moment geweigerd.
Uw informatie is eenzijdig. Ik geef toe dat ik misschien ook enigszins eenzijdig ben.
01.11 Philippe Monfils (MR): Monsieur Sevenhans, un peu de sérieux! Vous êtes un parlementaire qui connaît bien ses dossiers, je le reconnais. Les tableaux donnés par le ministre qui ont été présentés aux unités sont en quelque sorte l'illustration du texte lui-même. Cela a été fait également.
J'ajoute que, même après votre fuite – parce que vous vous êtes enfui, monsieur Sevenhans! –vous avez laissé sur le bureau de la présidence – moi, en l'espèce –, 15 questions auxquelles les services du ministre ont répondu! Les réponses figurent en annexe au rapport. Donc, c'est vous qui avez caviardé la séance et ce n'est certainement pas à la majorité, au gouvernement ou à la présidence qu'il faut imputer la responsabilité de cet état de choses que j'estime parfaitement condamnable.
01.12 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, misschien is het dankzij u. Ik kreeg inderdaad een toelichting thuis toegezonden. Ik kreeg de toelichting echter niet in de commissie. Ik heb ze gekregen, nadat het wetsontwerp was goedgekeurd. Toen pas kreeg ik de toelichting thuis toegestuurd.
01.13 Philippe Monfils (MR): Lorsque vous êtes parti, on a communiqué les questions. Pour avoir été présent, je peux dire que le ministre a déclaré: "On va vous répondre". Cela a évidemment été fait dans le cadre de la discussion générale ou de l'article 1er comme il est d'usage. Les réponses ont été données normalement; j'en ai d'ailleurs donné lecture dans le rapport. Vous pouvez ne pas être d'accord sur le fond des réponses, mais je dois reconnaître qu'elles sont très bien étayées du point de vue gouvernemental. Et on ne peut pas affirmer qu'elles aient été bâclées. Elles sont toutes rédigées sérieusement et reflètent, bien entendu, la position du ministre dans ces circonstances.
On aurait répondu à vos questions!
Naturellement, si vous parlez de la forme du drapeau de 1830 pendant six
heures, souffrez que les collègues en aient marre, quittent la commission et
accélèrent le travail à partir du moment où vous vous êtes enfui! C'est normal!
01.14 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik heb u die vragen bezorgd omdat men mij had gezegd dat ik eens duidelijk moest zeggen waar mijn probleem zat. Ik heb die op papier gezet en wilde er een debatje over krijgen, maar u kent ook het zuiders temperament van de minister. Daar is toen weer een woord gevallen dat mij zwaar op de maag lag. Ik mag toch ook wel eens kwaad worden en moet toch niet altijd proberen kalm te blijven? Ik ben doorgegaan omdat ik dacht dat het weer een scheldpartij zou worden en dat wilde ik niet meer. Het is ook niet goed voor het imago van onze commissie dat we daar circusnummers opvoeren. Ik geef eerlijk toe dat ik daar ook in meegespeeld heb voor een deel, maar het was mijn laatste middel: ik had niets anders meer en wilde een bespreking ten gronde.
Die zeventien vragen werden tot mijn verrassing inderdaad beantwoord en sommige zelfs heel uitgebreid, waarvoor mijn dank, al weet ik niet wie ze beantwoord heeft. Sommige punten waren inderdaad verhelderend, dat geef ik eerlijk toe. Spijtig dat het niet in een andere context is kunnen gebeuren. Ik heb er al naar verwezen: we zitten met dit wetsontwerp een beetje in een stellingenoorlog.
01.15 Philippe Monfils (MR): Pour des raisons techniques, on a invité les membres à poser des questions précises afin de recevoir des réponses tout aussi précises plutôt que de poser des questions dans le cadre d'un débat, questions qui sont oubliées entre-temps par le ministre. Le but était de disposer d'éléments concrets pour répondre. La réponse a été donnée dès le lendemain. J'ai d'ailleurs pu voir que, pendant que la majorité examinait les articles, un certain nombre de collaborateurs du ministre commençaient déjà à répondre aux questions qui avaient été posées. Il n'est pas possible au ministre de répondre à des questions avant qu'elles ne lui soient soumises. Je répète que les collaborateurs ont immédiatement commencé à répondre.
Mais vous ne vouliez pas, pour je ne sais quelles raisons, que ce projet soit voté en commission avant le mois de janvier. Il s'agissait sans doute de raisons symboliques, stratégiques, enfantines. Peu importe! C'est votre problème! C'est ainsi que nos travaux ont été perturbés. Sinon du côté de la majorité, rien n'a été caché et toutes les questions ont obtenu réponse.
Évidemment, personne ne peut vous remplacer si vous êtes absent pour défendre vos amendements. Et Dieu merci!
01.16 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Ik zal mijn werk wel doen, dat is het probleem helemaal niet. Ik heb inderdaad een antwoord gekregen op mijn vragen, dat klopt. Ik wil toch op iets wijzen, mijnheer de voorzitter. U bent steeds aanwezig in de commissie.
De voorzitter: Mag ik u laten onderbreken door de heer Goris?
01.17 Stef Goris (VLD): Mijnheer de voorzitter, ik zou willen vragen dat in dit debat de kans wordt gegeven aan collega Sevenhans om terug naar zijn uiteenzetting te gaan. Ik wil mij in ieder geval aansluiten bij hetgeen voorzitter Monfils net komt te zeggen. Ik wil benadrukken dat in de commissie voor de Landsverdediging namens de VLD-fractie drie commissarissen hebben gesproken, het debat zijn aangegaan en dat het debat eigenlijk goed op gang was gekomen over een zeer belangrijk voorstel dat volgens mij een historische mijlpaal is op het sociale vlak voor onze militairen. Iedereen keek hier al heel lang naar uit en het heeft een intense voorbereiding gekend door de dienst Human Resources en de vakorganisaties die allemaal waren vertegenwoordigd. Ook onze bondgenoten keken er naar uit hoe wij zouden zorgen voor de noodzakelijke verjonging van onze strijdkrachten.
Ik wil collega Sevenhans eerst en vooral vragen wat zijn alternatief is voor het GLC. Dit is een doorwrocht werk waar hard aan is gewerkt en dat de instemming krijgt van ongeveer iedereen op het terrein. Heeft hij een alternatief? Ik vind het wat goedkoop hoe hij dit vandaag afbreekt en vergelijkingen maakt die volgens mij niet ter zake doen. Ten slotte betreur ik nogmaals – ik heb het ook gezegd tijdens commissievergaderingen – dat wij in de commissie het debat niet meer ten gronde konden aangaan, vooral door het gefilibuster van de heer Sevenhans.
Ik meen ook, samen met u, collega Sevenhans, en met de meeste collega’s uit de commissie, denk ik, dat dit debat veel meer discussie ten gronde verdiende en had moeten krijgen in de commissie voor de Landsverdediging. U bent echter beginnen citeren uit alle mogelijke geschiedeniswerken die totaal niet ter zake deden. U hebt daarmee helaas de aandacht afgeleid van de echte discussie. Ik betreur dat, want het is een zeer belangrijk voorstel dat een weerslag heeft op alle militairen.
01.18 Theo Kelchtermans (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik wil daar toch heel even iets aan toevoegen opdat er geen misverstand zou zijn en dit ook naar aanleiding van datgene wat uiteindelijk ook door de VLD-commissarissen wordt gezegd.
Inzake de inhoud van dit ontwerp zijn wij het er met onze fractie roerend over eens dat dit een zeer belangrijk project is dat de aandacht verdient die wij vroegen, maar die het in de commissie helaas niet heeft gekregen. U verwijst er zelf naar: wij hadden daar ook liever meer aandacht aan willen besteden en hebben dat uitdrukkelijk gevraagd. Collega Sevenhans heeft daar het middel voor gebruikt, voor een deel ook als antwoord op zijn frustratie dat er op zijn vragen onvoldoende werd geantwoord, denk ik. Wij hebben dat middel niet gebruikt en zouden het ook niet gedaan hebben, maar ik begrijp wel de frustratie. Wij hebben die frustratie ook aangevoeld: wij hebben vele vragen gesteld aan de minister waarop wij geen antwoord hebben gekregen.
Wij hebben suggesties gedaan – mijnheer de voorzitter, u zult dat weten – door te verwijzen naar mogelijkheden die wij hebben met de vele verwijzingen naar KB’s die allemaal nog moeten gemaakt worden. Het geeft bijna de indruk dat het hier een volmachtenwet is waarover we achteraf terugkoppeling kunnen krijgen en nog een debat kunnen voeren, weliswaar nadat de beslissing is genomen. Ik verwijs naar vroegere volmachtenwetten waarmee dat ook in het Parlement en de commissie is gebeurd. Dat werd allemaal afgewezen. Wij hebben kritische bedenkingen gehad bij de Inspectie van Financiën waar men ook eindigt met te zeggen dat het eigenlijk een theoretisch model is, maar dat we al doende zullen leren. Daar komt het in feite op neer.
Het voorstellen alsof wij het niet eens zouden zijn met de inhoud, het project en de visie, is niet juist. De militairen verdienen een pluim omdat zij zo’n project op de sporen hebben gezet, weliswaar met de vele vraagtekens die er nog zijn, zoals door de Inspectie van Financiën wordt beklemtoond. Wij zijn gewonnen voor dit project. Men heeft ons echter de mogelijkheid ontnomen tijd te besparen door een grondige bespreking in de commissie. Niemand weet in welke richting de vele vragen en koninklijke besluiten zullen gaan. Het zou de minister geholpen hebben op basis van die discussie snel een aantal beslissingen en koninklijke besluiten te nemen. Nu is dat bijna onmogelijk.
01.19 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik ben dankbaar voor de twee uiteenzettingen, ook voor die van u, mijnheer Goris.
Ik besef zeer goed dat er een probleem is. Dat is juist. Is dit nodig? Ja, dit is nodig. Zoals collega Kelchtermans zegt, is het meer een soort volmachtwet. Wat beslissen wij nu eigenlijk? Dat weten wij niet. Ik heb ook gesprekken gevoerd met de ontwerpers van het wetsontwerp. Zij zeggen mij dat ik hen beetje vertrouwen moet vertrouwen want ze toch het eigen statuut niet zullen onderuithalen. Ze geven toe dat er nog veel vragen zijn. Dit zal geregeld worden. Als het allemaal zo’n vaart zal lopen, kan het nog worden bijsturen.
U begrijpt dat ik dan toch een beetje ongerust ben. Ik ben niet echt van in het begin bij die bespreking betrokken geweest. Ik kan moeilijk een volmacht geven aan minister Flahaut. Misschien zou ik dat graag een keer doen, maar niet hiervoor. Dit is net iets te belangrijk om zomaar een volmacht te geven.
01.20 Stef Goris (VLD): Collega Sevenhans, het klopt dat een aantal maatregelen moeten worden ingevuld via een koninklijk besluit. Dat is correct. De ontstaansgeschiedenis van wat nu voorligt en de interactie met vakorganisaties, allemaal door elkaar genomen, tonen, mijns inziens, voldoende aan dat er ook voor de invulling van de koninklijke besluiten alleszins dezelfde interactie met de betrokkenen op het terrein zal plaatsvinden. Deze regering en deze minister hebben voldoende blijk gegeven, in vergelijking met vroeger, van respect voor de vakorganisaties en de personen op het terrein. Ik lanceer een oproep dat ook te doen in de toekomst, wanneer de koninklijke besluiten zullen worden ingevuld.
Dit is een zeer belangrijke aanpassing en wijziging van de evolutie van het hele kader van de human resources van de personeelsstructuur van de Belgische krijgsmacht. Laten wij er eerst werk van maken de krijtlijnen te tekenen. Volgens mij is dit de enig mogelijke manier. Ook op het terrein is men zich daarvan bewust. Laten wij dit eerst invullen. Daarna kunnen we een aantal zaken concretiseren. Ik pleit voor een goede samenwerking zoals bij de genese van dit werkstuk, met betrekking tot de invulling van de koninklijke besluiten. Volgens mij zal dat zeker en vast gebeuren.
De voorzitter: Mijnheer Sevenhans, ik heb de minuten spreektijd van de andere sprekers niet meegeteld. Kunt u toch tot een besluit komen?
01.21 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Ben ik al zolang bezig?
De voorzitter: U bent al 33 minuten bezig. Ik heb er natuurlijk enkele minuten afgetrokken.
(…): (…)
De voorzitter: Dat is natuurlijk een gracieuze beweging. U bent niet ingeschreven.
01.22 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Mijnheer Goris, toch nog even een antwoord op uw opmerking over de vakbonden. Dat was een eerste teken waaruit ik kon concluderen dat er een dovemansgesprek bezig was. U zegt dat de vakbonden tevreden zijn. Ik heb u onmiddellijk van antwoord gediend. Ik denk dat u het was die erover begon. Ik heb dan de standpunten van de vakbonden naar voren gebracht. De vakbond die blauw gekleurd is, had enkele opmerkingen, niet veel. Er zijn echter nog andere vakbonden dan de liberale vakbond. U moet uw oor eens te luisteren leggen bij de andere vakbonden. Dat heb ik ook gedaan. Zij hadden waslijsten met opmerkingen. Waar of niet? Er is dus duidelijk een verschil in visie maar ook in het lezen van teksten. Ik wil u de opmerkingen van de drie andere vakbonden nog wel eens opsturen, de liberale vakbond even buiten beschouwing gelaten. Dan zult u al een heel andere visie hebben.
Het is dan hoogstens ja, maar. De vakbonden zijn wellicht allemaal een beetje gepaaid met uw uitspraken dat op termijn alles nog kan worden bijgestuurd en de belofte dat ze erbij betrokken worden, mocht blijken dat het de verkeerde kan opgaat.
Goed, ik vertegenwoordig de vakbond niet, ik sta hier in het Parlement. Ik moet morgen voor of tegen stemmen of mij onthouden op basis van een tekst waarvan ik eigenlijk niet weet waar hij naartoe zal gaan. Wie gaat die tekst invullen? Zal dat misschien een andere minister zijn die een andere visie heeft? Kan dat met dit wetsontwerp of is alles al heel netjes uitgetekend? Ik heb ze niet geteld maar het gerucht doet de ronde dat er minstens honderd uitvoeringsbesluiten moeten komen. Ik weet dus echt niet wat ik aan het goedkeuren ben.
Mijnheer Goris, u hebt het volste vertrouwen in minister Flahaut, dat weet ik. U staat pal achter de minister. Dat siert u. Dat geldt echter niet voor mij en dat is uiteraard ook mijn taak niet. Als hij gelijk heeft, heeft hij gelijk. Soms kan ik hem feliciteren. Dat is al gebeurd maar niet al te vaak. Hij maakt soms ook correcte opmerkingen. Dat klopt allemaal.
In dit dossier heb ik echter toch het gevoel dat wij nooit het werkelijke debat hebben mogen voeren. Waarom? Waarschijnlijk ligt het te gevoelig. Het ligt gevoelig en het moest snel doorgaan, er mocht niet teveel discussie over komen. Hoe langer het GLC-statuut hier in het Parlement rondslingert, hoe meer de militairen zich immers beginnen af te vragen wat er eigenlijk aan de hand is met dat GLC-statuut. Is het misschien toch niet zo heel mooi?
Ik heb de slides gezien die in de verschillende eenheden zijn rondgedeeld. Daarbij werd gezegd dat sommige dingen niet van toepassing waren en dat andere voor later waren. Het zou hun tijd wel duren. Dat zijn ook argumenten die hebben meegespeeld in het ganse besluit. Het zal uw tijd wel duren, maak u niet teveel zorgen. Net als de heer Kelchtermans had ik het gevoel dat hier geen echt debat over mocht komen.
01.23 Stef Goris (VLD): Mijnheer de voorzitter, mogen wij nu misschien het alternatief horen van het Vlaams Belang in verband met de gezondmaking van de leeftijdspiramide van onze Belgische krijgsmacht? Ik zou graag nu van de heer Sevenhans vernemen hoe hij dit zou aanpakken.
01.24 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Het is ten eerste niet mijn taak om beleid te voeren. U weet het ook niet, de minister weet het ook niet.
01.25 Gerolf Annemans (Vlaams Belang): … Een concreet voorstel.
01.26 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Mijnheer Goris, binnen twaalf jaar zal blijken of het statuut werkt. Dat blijkt ten vroegste binnen twaalf jaar, in praktijk binnen veertien jaar.
Ik weet dat er inderdaad een probleem is met de leeftijdspiramide bij Landsverdediging. Hoe werd dat probleem veroorzaakt? Dat heb ik ook uitgelegd. Hoe lossen we het op? Ik wil het warm water niet uitvinden, maar ik meen dat er nog landen zijn met een krijgsmacht. Hoe lossen die landen het op? Zij hebben ook voor een stuk hetzelfde probleem. Hoe lossen zij het op? Het zou mooi geweest zijn als wij daarover een discussie gevoerd hadden. De discussies is begonnen met de opmerking van de minister dat dit het beste is wat ons kan overkomen; dat alles werd uitgezocht en dat dit de oplossing is, en aan de vraag wie daaraan durfde te twijfelen.
Welnu, ik durf te twijfelen aan die oplossing. Uit de discussie heb ik geleerd dat wij te weinig burgers hebben in verhouding tot de militairen. Wat wordt daaraan gedaan? Men zal er gewoon voor zorgen dat een aantal militairen een ander statuut krijgt, maar daarmee is het probleem nog niet opgelost. De militair trekt zijn uniform uit en volgens u is het probleem daarmee opgelost. Zo werkt het ook niet.
Misschien moet men versneld mensen laten gaan via een soort brugpensioen. Hoe doet men het in de industrie? Ik heb daarnet het voorbeeld gegeven van de haven van Antwerpen. Daar heeft men ook een oplossing gevonden. Daar kan men vanaf de leeftijd van 55 jaar vertrekken en dan krijgt men een soort van brugpensioen of een overgangsmaatregel aangeboden. Een havenarbeider van 58 jaar is niet productief. Dat weet men ook. Misschien is hij wel productief op een andere manier en kan men hem in een ander statuut tewerkstellen. Dat zijn allemaal mogelijkheden.
Nu zal men zeggen: u kunt voor 12 jaar militair worden. Dat is de essentie van het probleem, mijnheer Goris. Als ik 18 jaar zou zijn, naar de militaire school zou gaan en de beste jaren van mijn leven wijden aan Landsverdediging, dan ben ik 12 jaar later nog maar 30 jaar en dan heb ik een probleem, want op dat ogenblik pas ik misschien niet meer in het juiste profiel. Ik vind dit een asociaal voorstel.
01.27 Stef Goris (VLD): Ik luister met veel aandacht naar uw voorstel. U zegt net dat wij misschien best alle militairen met pensioen zouden laten gaan op 55 jaar. Collega Annemans, uw fractieleider, is hier ook aanwezig. Ik neem er nota van dat het voorstel van het Vlaams Belang erin bestaat dat u alle militairen wil laten met pensioen gaan op de leeftijd van 55 jaar. Is dat uw standpunt? Het werd net door u gezegd op het spreekgestoelte.
01.28 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Het is geen standpunt. Het is een denkoefening. Ik heb gezegd waar het probleem ontstaan is: bij de afschaffing van de dienstplicht, als een verkiezingsstunt.
01.29 Stef Goris (VLD): Een denkoefening? Geef mij dan alstublieft enkele elementen van uw alternatief en uw voorstel om dit aanslepend probleem op te lossen.
01.30 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Niet door betrokkenen buiten te gooien, mijnheer Goris!.
01.31 Gerolf Annemans (Vlaams Belang): (...) sectoraal overleg met de vakbonden. Het doet onze goede kameraad Goris pijn dat een oppositielid met kennis van zaken het spreekgestoelte bestijgt om vast te stellen dat het plan lekt langs alle kanten en dat het sociaal overleg niet heeft geleid tot een grote consensus binnen het leger. Dat is wat hij zegt.
01.32 David Geerts (sp.a-spirit): (...) Wij hebben nog geen alternatief gehoord.
De voorzitter: Ik stel vast dat de commissie niet lang genoeg geduurd heeft, want er blijft precies nog veel te zeggen.
01.33 Gerolf Annemans (Vlaams Belang): (...) Dat is zijn job niet. Mijnheer de voorzitter, dat is typisch paars. Het probleem wordt aangekaart. Het is de schuld van de CVP, die het destijds verknoeid heeft, of het is de schuld van het Vlaams Belang, dat geen alternatief heeft. Het is altijd een ander zijn schuld. Er zijn echter problemen en paars lost ze nooit op.
Het is niet de job van collega Sevenhans om hier een alternatief plan-Flahaut te gaan ontwikkelen. Ik zou ik hem dan onmiddellijk de mond snoeren, vragen of hij gek geworden is en zeggen dat hij het Flahaut zelf moet laten doen.
Mijn enige constructief voorstel is om te bezuinigen op de bouwlasten van de zeemacht en desnoods, voor zover ik heb gehoord, ook op die van de landmacht.
De voorzitter: De sperperiode is nog niet begonnen.
01.34 Stef Goris (VLD): Ik wil dit absoluut tegenspreken. Deze regering heeft de moed gehad om eindelijk een probleem aan te pakken dat reeds jaren aansleept. Wij hebben in overleg met de mensen op het terrein een oplossing gevonden. Die ligt nu voor en kan op een ruime consensus rekenen.
Mijnheer Sevenhans, de job van de vakbond is steeds om punten te vinden waarmee hij niet akkoord is. Dat is zijn job. Hij moet dat ook doen. Daarvoor bestaat hij.
Er bestaat echter een ruime consensus om dit aanslepende probleem eindelijk op te lossen. Dat ligt vandaag voor. Ik vraag aan u, die hier reeds een halfuur dit GLC-concept aan het afkraken is met alle mogelijke onwaarheden, wat uw alternatief is. U hebt er geen!
01.35 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Hebt u er misschien een? Blijkbaar is dit het statuut-Goris.
Mijnheer Goris, er werd mij in de commissie verweten dat ik het opnam voor de vakbonden. Het is ver gekomen als het Vlaams Belang de vakbonden moet gaan verdedigen. Ik heb hun argumenten tot de mijne gemaakt. Ik heb voor specifieke punten mijn parlementaire taak heb uitgevoerd, namelijk controle.
Ik heb gewoon die taak – niet in het beleid, als de oppositie aan beleid gaat doen, zijn wij ook niet goed bezig en als de meerderheid oppositie voert, zijn er gewoonlijk verkiezingen in aantocht.
01.36 Stef Goris (VLD): (…)
01.37 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Mijnheer Goris, ik weet niet hoe lang u in het Parlement zit, maar ik heb u nog weten zitten op de oppositiebanken. Ik heb toen ook aan u het verwijt horen maken dat u alleen maar afbrak.
Het is echter ook uw taak om uw minister te verdedigen. U zal er ver mee komen. Verdedig maar uw PS-minister. Doe maar, mijnheer Goris. U zal er ver mee komen.
Ik wil wel eventuele voorstellen doen, maar het is nu het moment niet. Ik ga niet aan beleid doen. Er ligt hier een wetsontwerp voor en het mijn taak en job om de zwakke punten daarin te vinden. U zei reeds dat dit ook de taak is van de vakbonden.
Ik heb uiteraard wel een idee van welke oplossingen er moeten komen. Wij gaan hier echter geen gezellige babbel houden. Ik wil dat wel eens doen in de commissie. Waar zou ik trouwens de wijsheid halen het beter te weten dan de dienst Human Ressources?
Aan dit wetsontwerp is tien jaar gewerkt. Ik kan niet zomaar eventjes hier vanop het spreekgestoelte een paar oplossingen uit mijn mouw schudden. Dat zou pas een misprijzen zijn van het werk van DHR.
Uiteraard is dit doordacht, dat weet ik ook wel. DHR geeft echter zelf toe - men heeft er nog enige vorm van zelfkritiek - dat dit niet de alfa en de omega is van alles. Neen, dit is een aanzet, een begin, zo zegt men, het zal nog kunnen evolueren en bijgestuurd worden.
Als u mij vraagt om als oppositie gewoon een blind vertrouwen te hebben in het beleid, zeg ik neen. U hebt blijkbaar andere informatiekanalen. U zit dichter bij de minister. U zit zelfs zeer dicht. Er zijn slechts twee rijen tussen. U bent misschien een regelmatige gast op het kabinet waardoor u daarover meer informatie hebt.
Ik moet mij echter baseren op hetgeen voorligt en op papier staat. Dat heeft niet mijn vertrouwen. Dat is juist. Dit is het vreemde aan politiek. U beweert dat de vakbonden er achter staan. Ik beweer het tegenovergestelde. U moet straks eens de telefoon nemen en naar de vakbonden telefoneren, niet naar de liberale vakbond, maar naar de andere vakbonden. Men heeft hierbij een waslijst van opmerkingen. Ik zie echt niet in waarom ik dit zomaar zou moeten goedkeuren.
Mijnheer de voorzitter, ik zal afronden, want ik wil niet over mijn tijd gaan. Voor onze collega's die nog niet de tijd hebben gehad om het lijvige document door te nemen, zal ik toelichten waarom het Vlaamse Belang tegen het voorliggende GLC-ontwerp is.
De essentie is uiteraard dat de militairen na 12 jaar dienst worden onderworpen aan een “oriëntatieproces”, dat zal uitmonden in drie mogelijkheden: militair blijven, burgerambtenaar bij Defensie worden of terugkeren naar het burgerleven.
In dat laatste geval zal het leger hen bijstaan bij het zoeken naar een nieuwe baan, doch zonder enige garantie dat dit zal lukken. Dat staat met zoveel woorden in één van de antwoorden op mijn 17 vragen: zonder enige garantie dat dit zal lukken.
Ik heb het reeds aangehaald: op dat vlak lijkt het GLC-statuut maar een afkooksel te zijn van het vroegere statuut, het tijdelijke kader. U weet dat dit in 1976 werd ingevoerd, maar in 1990 afgeschaft, omdat men vond dat het asociaal was.
Ik vind een aantal van die punten terug in het GLC-statuut. Zo moeten wij vanaf nu het woord beroepsmilitair schrappen in onze woordenlijst. Ook Defensie zal zijn bijdrage leveren tot de werkloosheidscijfers.
In heel die problematiek - er blijven uiteraard militairen - is de centrale vraag wie militair blijft. De uitverkorenen, het worden dan wellicht drukke dagen op de zitdagen bij de minister. Want hoe gaan wij dat doen? Wat zijn de selectiecriteria?
Ik heb het eens opgezocht in het GLC-statuut. Artikel 122 beperkt zich toch maar tot een aantal algemene principes: de wens van de betrokkene, de postbeoordelingen en de potentieelinschattingen. Er wordt nooit echt bepaald wat dat in de praktijk allemaal zal betekenen. Met artikel 122 kan men echt alle kanten uit.
Ik heb ook uit één van de antwoorden begrepen dat men verwijst naar het actuele systeem van de bevorderingscomités. Ook dat is niet echt geruststellend: de werking van deze comités is toch niet zo transparant en geeft ook regelmatig aanleiding tot enige controverse.
Voor de personeelsleden die de mogelijkheden van de sociale promotie hebben benut, was het wetsontwerp bijzonder ongunstig, en zelfs discriminerend. Die personeelsleden zullen uiteraard onderworpen worden aan een oriëntatieproces en zullen het statuut van militair verliezen, waaraan zij zouden ontsnapt zijn, indien zij niet hadden deelgenomen aan de sociale promotie.
Deze discriminatie werd ondertussen wel reeds door de meerderheidspartijen uit het GLC-statuut gehaald. Ik had daar ook een amendement op ingediend, ik had het wel degelijk gelezen en wist echt wel waarover het ging. Ik zei dat het niet kon en dat is ook aanvaard geweest via een amendement van de meerderheid. Zo werkt dat dan. Het is uit het GLC-statuut weggehaald.
Nog een belangrijke opmerking van het Vlaams Belang in dit dossier is dat voor de laagste graden het GLC-statuut geen financiële verbetering biedt. Men heeft ook geantwoord dat het niet echt een pecuniair wetsontwerp is, maar ik zie niet in waarom het er eventueel niet kan instaan. Er bestaan zoveel eigenaardige dingen in dat wetsontwerp. Dat had er voor mij ook kunnen bij instaan.
Vooral de nieuwe pensioenberekening zal voor onaangename verrassingen zorgen. Het GLC-statuut bepaalt immers dat slechts 3 toelagen in aanmerking worden genomen voor de berekening van de rust- en overlevingspensioenen, waarvan de vormingstoelage, bovendien een tijdelijk karakter vertoont.
Ze wordt enkel aan een groep van huidige onderofficieren toegekend en zal uitdoven naarmate ze op pensioen worden gesteld.
Wat er ook nog instaat, wat mijn aandacht trok, was dat het GLC-statuut nog altijd op een ongeoorloofde manier de politieke rechten van de militair beperkt.
Ik geef twee voorbeelden. Tijdens de verkiezingscampagne zal het militairen voortaan verboden worden aanplakbiljetten aan te brengen of een propagandawagen te besturen, zelfs in burger en zelfs tijdens hun vrije uren. Waar houdt men zich in godsnaam mee bezig in dit GOC statuut? Ze mogen zich wel kandidaat stellen, maar ze mogen zelfs hun eigen kandidatuur niet verdedigen. Dat alles staat er heel duidelijk in; verscheidene minder belangrijke elementen staan er tot in de details in vermeld.
Ook staat erin dat gewezen militairen zich niet zullen mogen aansluiten bij een niet-politieke vakbond, wat voor mij ook onaanvaardbaar is. Slechts de politieke vakbonden zullen hen verder mogen vertegenwoordigen. Bijgevolg is het afgelopen voor de bekende andere vakbonden: Actie en Vrijheid, het Syndicaat der Militairen, het ACNP, enzovoort. Een algemene opmerking van de verschillende vakbonden was dat het een soort van blanco cheque is – dat woord heb ik zelfs in vakbondskringen gehoord – die aan de minister gegeven wordt, een beetje met de dood in het hart. Blijkbaar is er nog enig vertrouwen, want men heeft toch maar ondertekend. Ik heb echter begrepen dat daarover bij Landsverdediging Defensie nog heel wat gediscussieerd zal worden.
Uiteraard zijn er wel goede elementen in dit wetsontwerp, collega’s. Het feit dat het door de militairen zelf is geschreven, biedt vanzelfsprekend een garantie. Het zou ook vreemd zijn indien men zijn eigen statuut onderuit zou halen. Het is echter heel complex. Bovendien weet ik dat de minister graag intervenieert op alle mogelijke niveaus; ik geloof dat het de heer De Crem was, die hem al eens oneerbiedig de “minister van details” heeft genoemd. Ik vermoed dat er in deze wet een aantal details geslopen zijn die de zaken op termijn dreigen kaduuk te maken. Met vreemde dingen doel ik onder meer op het volgende. Er staat in – en dat is leuk om weten - dat de huidige generaal-majoor, de militaire hoeder van dit Parlement, in de toekomst zelfs een luitenant-generaal zal mogen worden. Hierover gaat men wel in detail. Waarom kan men dan de echt belangrijke zaken niet verder in detail uitwerken?
Als ik een wetsontwerp wil goedkeuren, wil ik er de ganse draagwijdte van kennen. Op dit moment is dat met dit wetsontwerp echt niet mogelijk. Zoals ik heb gezegd, zal het zeker nog een honderdtal uitvoeringsbesluiten nodig hebben en daarom zie ik in dit wetsontwerp door de bomen het bos niet meer. De oppositie werd bij dit ontwerp niet betrokken, maar veeleer uitgesloten. Daarom wil ik ook niet de verantwoordelijkheid nemen om dit document goed te keuren en ik zal mijn fractie dus adviseren om tegen dit wetsontwerp te stemmen.
Le président: Het woord is nu
aan de heer Monfils en vervolgens aan de heer Kelchtermans,
mevrouw Belhouari, mevrouw Vautmans en mevrouw Wiaux. De
heer Geerts sluit de sprekerslijst.
Mijnheer De
Crem, u intervenieert ook?. U had zich al laten schrappen. Mag ik u dan
“in fine” plaatsen?
01.38 Pieter De Crem (CD&V): In cauda venenum..
De voorzitter: De laatsten zullen de eersten zijn, heb ik ergens gelezen.
01.39 Pieter De Crem (CD&V): Dat zullen wij op 3 juni zien.
De voorzitter: Het zal mijn 26ste verkiezing zijn, mijnheer De Crem.
Het woord is aan de heer Monfils.
01.40 Philippe Monfils (MR): Monsieur le président, je souhaiterais tout d'abord replacer ce projet de loi dans l'ensemble de la problématique militaire en posant une première question, me semble-t-il fondamentale. Une armée, pour quoi faire?
Cette question n'est certainement pas enfantine. Dans certains milieux, même gouvernementaux, on n'est pas pressé de considérer la Défense comme une priorité. La population elle-même applaudit l'armée lors des Journées portes ouvertes de la Défense ou dans le cadre d'interventions humanitaires qu'elle preste, mais grince des dents quand on lui présente la facture qui s'élève à 2,5 milliards d'euros par an.
Le soldat est beau quand il défile le 21 juillet mais l'adhésion au spectacle ne conduit pas automatiquement à la conscience de la nécessité de la Défense et de son coût. Ces questions ont souvent été débattues et des réponses ont été présentées.
Pour nous, oui, un État comme le nôtre doit maintenir une Défense intérieure capable de répondre à n'importe quelle menace, dont les risques nouveaux comme le terrorisme, les guerres bactériologique et chimique. Oui, un État comme le nôtre doit participer aux efforts visant à rétablir ou à maintenir la paix dans le cadre d'opérations européennes ou internationales. Ce n'est certainement pas au moment où la Belgique siège au Conseil de sécurité de l'ONU et exerce par ailleurs la présidence, que ce dernier élément présenterait une moindre importance.
Pour remplir ces missions, l'armée belge doit disposer d'hommes et de femmes bien formés, opérationnels, dotés d'un équipement approprié. Pour l'équipement, les choses ont bien avancé ces dernières années. La composante terrestre disposera prochainement du matériel nécessaire (nouvelles jeeps, MPPV, AIV) aux missions qu'elle doit assumer. La Marine a reçu des frégates plus récentes. Les hélicoptères seront, je l'espère, prochainement remplacés par de nouveaux modèles; nous en avons parlé ce matin en commission.
Sur le plan du fonctionnement intérieur, la structure unique a permis une avancée en termes d'économie, mais aussi en termes d'efficacité, par une mise en commun des moyens analysés comme indispensables à l'action projetée.
Il reste le personnel, et ce n'est pas le
moindre des problèmes. On sait depuis longtemps – et de nombreux événements
récents l'ont montré – que la réussite d'une opération n'est pas directement
fonction du charroi déployé sur le terrain. Il y a près de deux siècles,
von Clausewitz,
dans son cours, distinguait la petite et la grande guerre et faisait
d'intéressantes déclarations à cet égard. Au grand déplaisir des nostalgiques
des guerres de masse du passé, ce n'est pas en alignant des divisions que la
Belgique peut contribuer aux opérations de paix, mais bien avec un personnel
parfaitement formé et entraîné aux tâches réclamées.
Or le diagnostic est posé depuis longtemps: notre armée compte un personnel trop nombreux, trop âgé, pas suffisamment opérationnel. En termes d'économie politique, on dirait que le rendement est tout à fait insuffisant. C'est pour répondre à cette situation que le concept de carrière mixte a été annoncé depuis longtemps, mis au point, concerté avec les syndicats, discuté au sein de la majorité et enfin déposé sous la forme de projet de loi devant la Chambre.
Je voulais intervenir sur ce point mais dans mes deux interventions à l'encontre de M. Sevenhans, on en a déjà parlé. Je ne vais pas revenir sur les incidents qui ont émaillé le parcours du projet en commission de la Défense mais je ne peux m'empêcher de regretter et même de condamner l'attitude d'un parlementaire qui, au lieu de débattre, de critiquer, de dire son désaccord avec le texte, de présenter des amendements et de les défendre, a bloqué le projet. Je l'ai expliqué, j'ai donné des chiffres: à peu près onze heures où il ne s'est strictement rien passé. On a entendu des lectures de texte, même pas celui du parlementaire quoiqu'il acceptait ce qu'il lisait, des textes sur l'uniforme des combattants français de 1830 ou sur la couleur du drapeau.
Cela fut plus grave encore quand certains textes déposés – pas lus, je le sais bien, mais déposés tout de même par des parlementaires – présentaient une vision étonnante de notre histoire dans laquelle seuls deux hommes en Belgique avaient été collaborateurs à l'époque de la guerre de 1940-45, à savoir Léon Degrelle et Léopold III. Je ne suis pas un spécialiste du néerlandais mais je sais lire: "Onze huidige koning Albert is de zoon van een collaborateur, hij is de zoon van de enige Belg behalve Degrelle die Hitler ooit de hand ging schudden – "Wir sind doch eine Deutsche Familie". Ceci est parfaitement inacceptable.
Monsieur Sevenhans, je sais que vous allez répondre que vous ne l'avez pas avalisé. Vous avez déposé le texte et vous avez demandé qu'on le distribue à chacun des parlementaires. Vous avez lu ce texte à l'exception d'une demi-page: celle que je viens de citer, comme par hasard! C'est un peu trop facile!
01.41 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Mijnheer Monfils, u heeft mij gevraagd om mijn werkdocument ter beschikking te stellen van de diensten, zodat zij gemakkelijker zouden kunnen volgen, wat mij ook billijk leek. Ik had daar echter nog iets meer bij dan die teksten; ik had het er dagen kunnen trekken. Ik heb evenwel erin toegestemd om die tekst ter beschikking te stellen. Tijdens de discussie heb ik aangegeven welke stukken van de tekst voor mij nuttig waren en welke niet, en welke u wel of niet zouden kunnen interesseren. Ik was immers bezig over het artikel en dat moet inderdaad nauw in verband staan met het onderwerp, anders kon u mij het woord ontnemen, nietwaar?
Blijkbaar verveelde u zich daarbij en u bent die tekst beginnen te lezen. In dat werkdocument hebt u vervolgens iets gevonden waarvan u zei dat het niet kon. Ik heb dat echter niet gezegd, mijnheer de voorzitter. De minister heeft zelfs geroepen en getierd dat hij mij uitdaagde om dat te zeggen. Ik heb echter gezegd dat ik het niet zou zeggen. Ik herinner mij nog heel goed dat hij zei: “Wat staat er op bladzijde 22?” Ik wist het niet, ik heb het nagekeken en ik heb gezien dat het niet van toepassing was. U en de minister hebben tot driemaal toe geroepen en mij uitgedaagd om het te zeggen. Ik wil dat echter niet zeggen. Kom er dan niet op terug, want dan speelt u een oneerlijk spel. Ik heb erover gezwegen.
Ik kan ook over Flash Direct beginnen. Wat vindt u daarvan? Ik wil bij het onderwerp, het GLC-statuut, blijven. Ik heb via de Conferentie van voorzitters laten weten dat ik vandaag over het GLC-statuut spreek. Uiteraard mag u terugkomen op wat gezegd is in de commissie, wat we zo-even hebben gedaan. Zwijg erover en vertel hier geen leugens.
01.42 Philippe Monfils (MR): Monsieur Sevenhans, "Un fait est plus fort qu'un lord-maire". Personnellement, je constate simplement ce que j'ai vu et je ne suis pas encore suffisamment âgé pour être gâteux. Qu'ai-je vu? Vous avez distribué le document et vous avez lu intégralement le texte. Ce n'est pas moi qui suis allé le chercher, vous imaginez bien! Je ne vais pas m'intéresser à ce type de littérature! Vous avez intégralement lu toutes les pages. De temps en temps, on tournait une page; on se disait: "Il est à la page 8, il est à la page 9". Vous avez sauté ce passage.
Je viens de dire dans mon intervention qu'en effet, vous ne l'avez pas lu. Vous avez distribué un document que vous avez parcouru dans son entièreté, en omettant ce passage. Ceci a d'ailleurs entraîné une réaction très violente de la part de représentants des groupes et des partis démocratiques de cette commission. Ils estimaient que cela était inacceptable. Je cite, je fais de l'histoire, si je puis dire. Cela s'est passé, si je ne m'abuse, le 5 décembre dernier dans la matinée. Je rappelle simplement un fait qui s'est produit. À chacun de conclure!
Vous pouvez dire que vous n'avez pas avalisé le texte. C'est possible! Je constate simplement que le texte a été distribué à chacun et vous n'avez pas demandé à le garder sous le boisseau de quelque manière que ce soit. Vous aurez beau prétendre le contraire! C'est ainsi que les choses se sont passées! Point! Je n'ai rien d'autre à ajouter sur cette attitude et sur ce qui s'est passé à l'occasion des débats en commission.
Le président: C'est un incident. Monsieur Sevenhans, poursuivez!
01.43 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Ieder zijn eigen waarheid blijkbaar, maar zo komen wij er uiteraard niet uit.
Ik wil nogmaals uitdrukkelijk het volgende zeggen. U hebt mij gevraagd of ik die tekst ter beschikking wou stellen van de diensten. Ik heb daarop bevestigend geantwoord. Ik weet ook dat dergelijke acties ten nadele van het personeel zijn. Ik wou het leed zo veel mogelijk proberen te verzachten.
U zegt dat ik het niet heb voorgelezen. Ik heb het niet voorgelezen en voor de rest verzint u maar wat u wilt.
Lees er het verslag van de vergadering op na en u zult merken dat daarin heel duidelijk staat dat ik heb gereageerd. Ik wil dat niet want ik heb nooit enige intentie om iemand te beledigen want dat is mijn taak niet en het ligt ook niet in de lijn van mijn karakter.
01.44 Philippe Monfils (MR): Monsieur Sevenhans, vous paraissez bien nerveux.
01.45 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): U bent bewust een spelletje aan het spelen maar dat kan ik ook. Ik weet dat u kwaad bent op mij. Dat is goed. U mag kwaad op mij zijn. Ik heb daarmee helemaal geen probleem. Het is mijn taak oppositie te voeren en u moet uw rol van commissievoorzitter spelen. Ik blijf erbij: u hebt mij uitdrukkelijk gevraagd om die tekst te geven. U hebt de tekst laten uitdelen. U hebt gevraagd of het document bij het verslag moest worden gevoegd. Ik heb geantwoord dat dit niet de bedoeling was vermits het een werkdocument betrof, een leidraad. Ik heb uit dat document stukken gehaald, paragrafen aangehaald en verduidelijkingen gegeven die volgens mij relevant waren.
De bewuste passage waarnaar u verwijst, heb ik helemaal niet gezegd. Ik wil toch wel eens uw aandacht vestigen op het volgende. Geschiedenis is geschiedenis. Over de koningskwestie zijn al heel wat boeken geschreven maar feiten zijn feiten. Misschien bestaat dat niet in Franstalige versie. In de bibliotheek van het Parlement staat er heel wat over de rol van Leopold III in de Tweede Wereldoorlog. U moet dat eens lezen. Blijkbaar doet u aan een vorm van negationisme. Feiten zijn feiten. Ik heb dat niet willen doen omdat het te gevoelig lag.
De voorzitter: U herhaalt beiden zaken uit de commissie.
01.46 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Dit is de kern van het verhaal en van de flash direct van de minister. Men heeft mij gevraagd of ik het durfde zeggen en ik wou het niet zeggen omdat ik niemand wou beledigen. Voor mij is het incident nu dan ook gesloten.
01.47 Philippe Monfils (MR): Quand je lis un texte, soit j'en endosse la paternité, soit j'exprime mon désaccord avec son contenu.
Je ne modifie rien à ce que j'ai dit il y a un instant!
01.48 David Geerts (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, ik denk dat het het recht en de plicht is van alle democratische politici om daden in het Parlement die de parlementaire democratie ondermijnen, met alle mogelijke middelen te bestrijden en teniet te doen, meer nog, acties te ondernemen, zodat dergelijke zaken niet meer kunnen gebeuren.
De voorzitter: Hiermee is het incident gesloten.
01.49 Philippe Monfils (MR): Monsieur Sevenhans, vous reconnaîtrez au moins avec moi que je n'ai pas entendu ne fut-ce qu'une critique du projet de loi - alors que vous avez parlé près de neuf heures et demie sur les onze heures de débat. Je ne vous demande pas de changer d'avis, puisqu'il est normal que l'opposition critique un projet, même si celui-ci est très bon. Toujours est-il que nous n'avons rien entendu, que ce soit en termes positifs ou négatifs. Vous avez simplement lu plusieurs textes en vue d'empêcher que la discussion n'avance. Puis, vous êtes parti. J'ajoute d'ailleurs et je le regrette, que le CD&V a également quitté la réunion. Sinon, nous aurions, bien entendu, discuté les amendements déposés par ce dernier et nous aurions pu aussi discuter article par article.
Si les événements se sont déroulés de la sorte, la majorité n'y est pour rien. En outre, si la mauvaise humeur ne s'était répandue dans les rangs de l'opposition, sans que nous sachions d'ailleurs trop pour quelle raison, le débat aurait eu lieu normalement et sereinement. Il aurait certainement connu quelques accrochages, puisque nous ne sommes pas d'accord sur tout, mais il se serait en tout cas déroulé dans les règles, comme il est d'usage dans les commissions parlementaires.
Venons-en maintenant au contenu. Je tiens d'abord à rappeler que cette réforme de la carrière militaire doit atteindre quatre objectifs.
Il s'agit d'abord de la réduction des effectifs, qui passeront à 37.725 personnes, dont 27.725 militaires et 10.000 civils d'ici 2015.
Le second objectif est le rajeunissement des effectifs. Il faut rappeler que la moyenne d'âge est actuellement de 39 ans. Que pouvons-nous faire avec une armée dans ces conditions? C'est pourquoi cette moyenne doit descendre à 25-30 ans.
Une troisième priorité est la diminution des coûts en matière de personnel. Je dois avouer n'être pas certain que nous allons y arriver par le biais de cette réforme. Nous savons comment cela se passe en Belgique dans de nombreuses circonstances. Cependant, nous verrons bien si c'est possible.
Enfin, le quatrième objectif est celui de la simplification des statuts, dont la plupart datent de plus de cinquante ans. Quand on s'occupe de simplification administrative, cette préoccupation est évidemment essentielle.
Le texte comprend quelque 260 articles; cela semble colossal à certains. Soyons sérieux! Ce texte est une coordination de l'ensemble des dispositions existantes. Nombre de celles-ci se retrouvent éparpillées dans une série de statuts particuliers. Encore une fois, il faut savoir ce que l'on veut! Si nous avions simplement choisi la voie des amendements aux divers statuts, on nous aurait répondu que c'était totalement illisible et que le gouvernement était dépourvu de vision globale et stratégique sur la carrière militaire. Sachant que cette critique était possible, nous avons élaboré un projet de statut complet et cohérent. Et l'on nous rétorque maintenant que c'est épouvantable! Il faut quand même lire ce texte de manière approfondie et se rendre compte que tout n'y est pas inédit. On y trouve incontestablement de nouvelles idées, mais plusieurs dispositions figuraient déjà dans l'ancien statut.
Concrètement, le concept de carrière mixte signifie que les militaires ne le seront plus à vie, c'est-à-dire pendant toute la carrière professionnelle.
Après douze ans de carrière initiale, dite opérationnelle, le militaire suivra un processus d'orientation qui déterminera la deuxième partie de sa carrière. Soit le militaire poursuivra sa carrière dite "continuée", soit il suivra un "passage interne" pour être fonctionnaire à la Défense, soit il suivra un "passage externe" pour une deuxième partie de carrière, privée ou publique, hors de la Défense
Le processus d'orientation représente dès lors une étape déterminante pour le militaire, étant donné qu'il constitue la véritable charnière entre la première et la seconde partie de sa carrière. Afin que ce processus aboutisse à l'orientation la plus adaptée, il est prévu que la volonté du militaire soit pleinement prise en compte. C'est pourquoi tout au long du processus d'orientation, le militaire pourra faire connaître ses desiderata, non seulement au niveau du type de fonction qu'il souhaite exercer mais également au niveau des éléments qu'il juge déterminants dans la définition d'une meilleure conciliation, par exemple, entre sa vie professionnelle et sa vie privée. L'orientation sera proposée sur la base de ses desiderata.
Quant à dire que l'on fait un statut de régression pour ceux qui choisiraient la carrière civile, soyons sérieux! Cette question a d'ailleurs été posée par M. Sevenhans. Il faut choisir: le militaire n'est pas un fonctionnaire comme un autre. Du fait qu'il a des obligations, qu'il est opérationnel, qu'il peut partir en mission et que c'est parfois dangereux, il est pensionné plus tôt. S'il veut entrer dans une carrière de fonctionnaire civil, il doit dès lors assumer son statut de fonctionnaire civil, comme tous les autres. L'âge de sa pension sera évidemment retardé. Encore faut-il constater que toute une série de dispositions sont présentes dans le statut et permettent de partir plus tôt à la pension. Je n'entre pas ici dans le détail; nous sommes en séance publique et ce n'est pas le lieu pour faire une analyse pointilliste des dispositions.
Il ne s'agit nullement d'imposer au militaire un nouveau métier ou un éloignement du domicile familial puisque le militaire participe activement à l'orientation de sa carrière. De plus, le militaire a le droit de refuser, par trois fois, une proposition qui ne lui convient pas. C'est important! On aboutit ainsi à un dialogue avec le militaire en tenant compte de ses souhaits dans la mesure du possible.
Des mesures d'accompagnement sont prévues. Le militaire peut bénéficier d'un programme de reconversion professionnelle en quatre phases: information, évaluation, formation, opportunité pour le militaire d'acquérir les capacités et les connaissances nouvelles pour une meilleure attractivité et, enfin, intégration.
On accompagne littéralement le choix du militaire en fonction du secteur qu'il décide d'embrasser: soit il poursuit sa carrière de militaire, soit il entame une carrière civile, soit, dans certaines circonstances, il trouve un emploi à l'extérieur de l'armée. C'est important, sans compter la mise en place d'un nouveau système d'appréciation, dit de "catégorisation opérationnelle". C'est un très mauvais mot mais il revient souvent.
En fonction de sa capacité, le militaire est placé dans une des quatre catégories opérationnelles. Ce n'est pas définitif. En effet, quand le militaire ne répond plus aux critères d'aptitude physique ou médicale dans la catégorie 1, la plus opérationnelle, il retombe temporairement dans une catégorie inférieure, le temps de satisfaire à nouveau aux critères requis.
La personne qui ne répondra plus aux critères de la catégorie 1 continuera ses prestations dans une catégorie inférieure, le temps de satisfaire à nouveau aux critères d'aptitude requis. Il importe de le signaler.
J'ai constaté avec intérêt que si ce nouveau statut s'applique aux militaires en fonction aujourd'hui, de nombreuses dispositions faisant preuve d'une grande progressivité sont prises. Celles-ci permettront d'éviter des difficultés de carrière.
Évidemment, une réforme aussi fondamentale ne peut se faire sur 270 articles. De nombreux arrêtés royaux devront être pris. En réponse à ce qui a été dit tout à l'heure, je rappelle les propos tenus par le ministre. J'ignore si l'opposition était présente. Le ministre a clairement précisé que ces mesures d'exécution feront l'objet de concertations avec les syndicats au sein du personnel militaire et qu'il tiendra le Parlement au courant de l'évolution de la prise de décisions dans le cadre des statuts. On ne demande à aucun ministre de déposer les arrêtés d'exécution auparavant. Je m'occupe particulièrement de la loi sur les armes. Mme Onkelinx vient de prendre, hier, un arrêté publié au Moniteur belge. Elle n'a pas demandé aux parlementaires l'autorisation de le faire. Nous prenons connaissance de l'arrêté. Si nous estimons qu'il n'est pas correct d'un point de vue politique ou judiciaire, nous intervenons.
Dans la mesure où il s'agit d'une réforme extrêmement importante, le ministre nous a assurés qu'au fur et à mesure de l'évolution technico-administrative du dossier, il ne voit aucune objection à nous faire un exposé sur cette affaire.
Lors du débat en commission, j'avais soulevé deux interrogations, auxquelles le ministre a d'ailleurs répondu. La première portait sur le point de savoir si le militaire, après les dix ou douze premières années, pouvait continuer s'il le souhaitait une carrière à l'armée tout en restant opérationnel. Il m'a été répondu que les douze années ne constituaient nullement une limite à "l'opérationnalité" mais la base du triple choix offert aux militaires. Ainsi, le militaire qui poursuit sa carrière en étant encore en bonne condition physique peut évidemment continuer à être opérationnel, mais évidemment pas jusqu'à 55 ans, quoiqu'il y ait d'excellents parlementaires, ministres et militaires qui sont encore capables d'exécuter de nombreuses choses jusqu'à 60 ans et même plus!
Ma deuxième question portait sur les possibilités de carrière hors Défense. Car tel est le problème fondamentalement posé: la possibilité de quitter l'armée pour poursuivre une carrière hors Défense. D'une part, les programmes de formation et de reconversion professionnelle constituent une réponse partielle. D'autre part, des accords ont déjà été passés entre les secteurs privé et public et donnent de bons résultats tout en constituant le gage d'un développement ultérieur de ces possibilités. De toute évidence, c'est à ce niveau qu'il faudra avancer, dans les années à venir, pour espérer que l'offre de carrière extérieure soit suffisante pour rencontrer les desiderata de tous ceux qui souhaitent quitter le monde militaire pour embrasser une carrière civile. De toute évidence, on ne peut avoir des engagements en termes d'obligations de résultats mais en termes de moyens. C'est très important. On ne peut en effet concevoir de jouer avec la situation professionnelle et familiale de 35.000 militaires. Nous en sommes tous conscients.
Monsieur le ministre, ce projet est bon et imaginatif. Il s'inscrit évidemment dans une perspective de moyen terme. Il dessine les contours d'une armée encore plus capable demain qu'aujourd'hui de répondre aux missions qu'on attend d'elle.
Le ministre le sait, j'ai toujours personnellement soutenu la nécessité de répondre le plus largement possible aux demandes de participation aux opérations extérieures, dans le cadre de décisions politiques prises par le gouvernement, décisions d'opportunité de se rendre en tel lieu et non en tel autre.
J'ai toujours estimé dommage d'entendre cette considération selon laquelle, avec ses 45.000 hommes et femmes actuels, l'armée ne peut pas déployer à l'extérieur plus de 1.200 à 1.500 hommes parce que la situation interne ne le permet pas. Désormais, l'armée sera plus réduite mais plus opérationnelle, elle présentera un autre visage bien loin des stéréotypes habituels, elle disposera d'une capacité d'intervention plus importante. Les opérationnels feront leur métier et les civils de la Défense feront le leur: ces tâches sont différentes mais complémentaires.
Une telle armée devrait être plus attractive pour les jeunes. L'expression "être soldat" reprendra un sens dynamique qu'elle avait perdu depuis longtemps, avouons-le.
01.50 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Mijnheer Monfils, ik heb met veel aandacht naar u geluisterd. Toch heb ik twee fundamentele vragen.
U gelooft zelf dat wij door het nieuwe statuut gemakkelijker mensen zullen kunnen motiveren om tot Landsverdediging toe te treden. Gelooft u dat echt? Ik hoor u zelf toegeven dat de werkzekerheid verdwijnt. Na twaalf jaar is er een onzekere periode.
Hoort u de vertaling van wat ik zeg? Ik zal
even wachten. Dat is geen probleem. Techniek is nodig. Blijkbaar is geen
vertaling hoorbaar. Werkt
het?
01.51 Philippe Monfils (MR): Je ne suis pas très fort en technique.
01.52
Luc Sevenhans (Vlaams Belang): In het
GLC-statuut zou u categorie D zijn. (Gelach.)
Le président: Si la droite ne marche pas, essayez la gauche.
01.53 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Externe overgang, vrees ik.
Werkt het nu? Dan zitten wij op dezelfde golflengte, tenminste op het vlak van de vertaling.
Mijnheer Monfils – ik zeg altijd mijnheer de voorzitter, maar er zijn nu twee voorzitters – of mag ik “mijnheer” of “monseigneur” zeggen? –, u gelooft dus dat wij door het nieuwe statuut gemakkelijker mensen zullen kunnen motiveren om tot Landsverdediging toe te treden. Dat was immers een onderdeel van uw betoog. Het statuut zou een aantal problemen oplossen.
Kunt u dat nader uitleggen? Ik kan mij immers moeilijk voorstellen dat iemand gemakkelijker zal kunnen worden gemotiveerd door hem te vertellen dat zijn situatie twaalf jaar later opnieuw zal worden bekeken. Of hij dan wel of niet zal kunnen blijven, moet twaalf jaar later blijken. Ik begrijp werkelijk niet hoe dat tot een gemakkelijkere aanwerving kan bijdragen.
Ik besef evenwel ten zeerste dat het een oplossing kan zijn voor het probleem inzake de leeftijdsstructuur. Dat is evident. Wanneer na twaalf jaar iedereen een externe overgang – ik zal het beleefd zeggen – kan worden aangeboden en telkens opnieuw 18-jarigen kunnen worden aangeworven, zal de leeftijdsstructuur inderdaad verbeteren.
U zegt bijna in dezelfde zin dat wij weliswaar naar een kleiner leger zullen gaan maar meer zullen kunnen doen. Kunt u mij eens uitleggen hoe u met een kleiner leger meer kunt doen? In dat geval kunt u toveren.
01.54 Philippe Monfils (MR): Monsieur Sevenhans, je ne suis pas un homme du passé. Je constate que toutes les carrières ont changé, pas seulement la carrière militaire. Qui peut dire qu'on commence sa carrière dans une société à 25 ans et qu'on en sort à 60? Je me rappelle quand j'étais jeune, j'ai été assistant à l'université, puis j'ai été fonctionnaire au Conseil culturel, c'est-à-dire l'ancêtre du Conseil des Communautés, puis j'ai été membre d'un cabinet. Quand je suis arrivé au Conseil culturel, le greffier m'a dit que j'étais un instable car j'avais fait deux métiers en cinq ans. Aujourd'hui, les choses ne se passent plus de la sorte. On n'est plus certain d'avoir une carrière complète.
Que proposons-nous ici au militaire? On lui propose une ouverture en fonction de ses desiderata. Il peut continuer la carrière militaire. Il peut dire qu'il ne veut plus être opérationnel, qu'il n'a pas envie d'aller au Liban ou au Kosovo, qu'il préfère rester auprès de sa femme. Il peut donc être civil au sein de l'armée ou éventuellement s'en aller.
Vous vous demandez ce qui va être attractif dans cette formule. Monsieur Sevenhans, c'est précisément la possibilité pour un jeune d'entrer à l'armée et de savoir que, s'il veut réellement embrasser la carrière militaire, il pourra le faire et qu'il ne traînera pas pendant 20 ans à frotter les roues des chars dans la cour des casernes. Fondamentalement, il faut bien reconnaître que sur 45.000 soldats, bien peu sont aptes à participer à des opérations dangereuses. Ce matin encore, on signalait qu'il y avait eu deux blessés parmi nos remarquables démineurs au Liban. Beaucoup de soldats ne sont pas préparés à ces missions et certains ont considéré depuis un certain nombre d'années que la carrière militaire était finalement une carrière administrative comme les autres. Non, la carrière militaire n'est pas une carrière administrative comme les autres! Vous pouvez ouvrir n'importe quel livre; dans le domaine de la défense, tout change. Et je terminerai d'ailleurs mon intervention en exposant un problème qui n'a pas encore été examiné à la Défense.
Tout change: la manière du fantassin de fonctionner sur le terrain, la guerre numérique, c'est-à-dire la digitalisation du terrain. C'est la notion de soldat du futur. Cela change complètement.
Une analyse de la situation du soldat comme on la fait actuellement, qui serait un soldat complètement informatisé, intégré dans un ensemble, de la structure de commandement jusqu'à la décision, qui pourra s'informer en temps réel de la situation ne se fait pas avec un militaire qui est entré uniquement parce que c'est une bonne carrière et puis qu'on part au Liban. C'est d'ailleurs la meilleure manière de se faire descendre.
Je crois que dire au jeune qu'il sera opérationnel pendant 12 ans, puis que s'il veut continuer, il peut encore l'être et que, si pour des raisons familiales ou autres, il estime que c'est trop, il peut entrer dans le civil, c'est bien plus important et intéressant que de lui dire qu'il peut entrer dans l'armée et qu'il aura peut-être une chance, dans 15 ans, si, d'aventure, nous allons quelque part, d'accompagner la mission.
Vous allez me dire que c'est un acte de foi. Si j'étais jeune, je serais bien plus intéressé par ce type de carrière - on ne va pas en faire des Rambo mais des gens sérieux - que de rentrer à la caserne d'Arlon en espérant peut-être monter de grade un jour pour arriver lieutenant ou capitaine au même endroit, en ayant fait une carrière purement administrative. C'est le choix de certains et je le respecte. Mais, pour des jeunes, participer réellement au caractère opérationnel de nos forces peut être un choix bien plus enthousiasmant. Et c'est pour cette raison que je crois que cela va marcher.
Bien sûr, nous pouvons nous tromper. Peut-être l'attitude traditionnelle du Belge, quelque peu apeuré face à l'avenir, jouera-t-elle, mais je ne le crois pas. En effet, partout, les choses se déroulent ainsi, partout les contrats éternels ou les contrats de 40 ans ont disparu, partout les choses changent. La mobilité est devenue une réalité. Divers éléments actuellement courants étaient impensables au moment où j'ai débuté ma carrière parlementaire, c'est-à-dire voilà 25 ans.
Je crois beaucoup en cet aspect moderniste, dynamique, à risques. Oui, je suis d'accord: il présente des risques. La carrière militaire n'est plus garantie à partir de 18 ou 20 ans jusqu'à 52, 53 ans ou plus. Il reste possible d'y rester jusqu'à 58 ans, mais en tant que fonctionnaire; c'est indiqué dans les statuts. Il est vrai qu'il existe des risques qui modifient complètement nos conceptions sur cette carrière. Cependant, ne croyez-vous pas que, dans notre monde, le risque peut aussi entraîner l'enthousiasme de la jeune génération?
Nous verrons si le recrutement devient trop faible dans deux ou trois ans, au moment où le système sera en marche. Je crois, monsieur Sevenhans, que les gens ne se tromperont pas; s'ils s'engagent à l'armée dans le secteur opérationnel, ils savent ce qu'ils feront. Il existe des risques, des avantages et aussi le plaisir de faire autre chose que rester dans son quartier, sa ville ou son pays. Ils le savent et comprendront que c'est enthousiasmant. Moi, j'arrive encore à une certaine capacité d'enthousiasme pour les éléments qui me paraissent porteurs d'avenir.
C'est ma réponse. Vous pouvez croire que je me trompe, que la population belge est peureuse et que personne n'acceptera: tout le monde se ruera dans le cadre du personnel civil de la Défense. Nous verrons. Quand je me rends à l'étranger, accompagnant le ministre dans certains de ses déplacements, je peux observer bien des soldats très satisfaits de se trouver dans le monde opérationnel.
Certains étaient même mécontents de devoir rentrer, me demandant s'il était possible de trouver une formule pour pouvoir rester ou partir ailleurs. Ils n'avaient aucune envie de rentrer, ils étaient informés de la possibilité de partir pour tel ou tel coin et me demandaient de parler en leur faveur. Chose que je ne peux pas faire. Je suis optimiste. J'ai vu très peu de ronchonneurs parmi les militaires envoyés au Kosovo, au Liban, au Congo ou ailleurs en Afrique; je ne suis pas allé en Afghanistan. Dans l'ensemble, ils sont très satisfaits de s'y trouver; certains voudraient y rester malgré les obligations de retour après quatre mois. Les expériences en la matière ne sont donc pas négatives.
01.55 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Wat mij vooral bijblijft, mijnheer Monfils, is uw uitdrukking: wij zullen wel zien. Dat is zo’n beetje de teneur: wij zullen wel zien hoe het allemaal uitdraait.
De voorzitter: Mijnheer Sevenhans, spreek een beetje dichter bij de micro. Ofwel is uw stem enigszins gesluierd ofwel heb ik een moeilijkheid, maar ik begrijp u slecht.
01.56 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Goed, ik zal opnieuw beginnen bij het begin dan.
U zegt zelf, mijnheer Monfils: wij zullen wel zien, want er zijn uiteraard nog wat onzekerheden en zo. Maar u draait wel heel handig rond de warme brij. Ik heb u toch nooit horen zegge dat u echt overtuigd bent dat dit statuut voor een vlottere aanwerving zal zorgen. U zegt zelf dat als het toch niet zover zou komen en het na drie jaar stilvalt er dan maatregelen zullen moeten volgen. Volgens mij zal het stilvallen. U moet vergelijken wat vergelijkbaar is. Iemand die geïnteresseerd is om bij Defensie te komen is ook geïnteresseerd om eventueel bij de politie te gaan of bij de brandweer. Als ik met 18 jaar naar de politieschool ga, weet ik dat ik bij de politie kan blijven tot mijn pensioen, als ik uiteraard voldoe aan alle eisen en een goede loopbaan ontplooi. Dat is nu niet meer het geval. Waarom zou ik dan kiezen, als 18-jarige, voor Defensie?
Volgens mij is er nu een stuk charme weg. Inderdaad, het was een kwestie van de bluts met de buil. Ik kom binnen als jonge militair. Waar ga ik mijn ervaring verkopen? Ik ben 18 jaar, ik word artilleur en met 30 jaar word ik uitgeloot – of ik weet niet hoe het werkt want ik ken de selectiecriteria niet – en bij de externe overgang geplaatst. Wat kan ik dan met die ervaring doen? Neem nu specifiek dat ik met een kanon geschoten heb. Ik denk niet dat ik daar in het burgerleven ver mee zal komen, hoor. Ik kom dan wel in een firma waar iemand al 12 jaar aan zijn carrière heeft gewerkt en ervaring heeft opgedaan. Ik kom daar als nieuweling binnen en ik begin onder aan de ladder. Wat is dan de charme, wat is dan de aantrekkingskracht nog van een militair beroep? Dat is een fundamentele vraag.
01.57 Philippe Monfils (MR): Monsieur Sevenhans, pour ma part, je parie sur l'enthousiasme de la jeunesse!
Vous vous trompez quand vous affirmez qu'on "jette" des gens après 12 ans. Vous ne le trouverez nulle part dans les statuts. On dit simplement qu'après 12 ans, après de nombreux contacts avec l'intéressé, celui-ci choisit de poursuivre sa carrière, en souhaitant éventuellement être opérationnel au Liban, au Kosovo ou ailleurs – mais il n'y est pas obligé – ou en souhaitant entrer dans le personnel civil de la Défense. Il ne faut pas exagérer. Nulle part dans les statuts on ne leur dit que désormais ils ont 12 ans de carrière et que, dès lors, on leur met "le pied aux fesses"! C'est totalement faux!
La seule incertitude – et je l'ai dit dans mon discours – c'est de savoir si l'on trouvera suffisamment d'emplois à l'extérieur pour répondre aux desiderata de ceux qui veulent quitter la Défense. C'est le seul problème qui pourrait se poser. La réponse est que le système commence à bien fonctionner puisque certains accords ont déjà été passés. Mais on n'a jamais dit qu'on allait licencier les jeunes de 32 ans! On n'a jamais dit non plus que lorsqu'ils souhaitent continuer jusqu'à 40 ans et qu'ils désirent suivre une formation, il s'agirait automatiquement d'une formation pour tirer au canon. Les formations offertes par l'armée sont diversifiées et leur permettront d'aller ailleurs: chauffeur de camion par exemple.
Monsieur Sevenhans, que ce soit un camion militaire, un nouveau MAN, un nouveau Mercedes ou une autre marque, c'est un camion. Conduire un camion et aller de Liège à Brasschaat pour porter un groupe électrogène, c'est la même chose que d'entrer chez TNT ou ailleurs pour prendre un tracteur et assumer les trajets qu'on doit faire dans le secteur. Il s'agissait de l'exemple le plus facile qu'on puisse trouver. On peut en trouver d'autres. Il y aura certainement aussi des possibilités avec la police. Encore une fois, monsieur Sevenhans, vous ne me direz jamais que, dans la police, le policier de 54 ans poursuit encore les délinquants! Déjà parfois à 25 ans, ils ne sont pas capables de les rattraper!
Conclusion: n'exagérons rien! On ne les "flanque pas à la porte", on les garde; on les oriente, à leur demande. On les accompagne, à leur demande. À la limite, c'est un peu trop "nounou" cette affaire. On essaie de leur donner ce qu'ils souhaitent et, éventuellement, s'ils veulent quitter l'armée à un moment donné, on leur propose une formation complémentaire en espérant qu'ils seront suffisamment solides. Parallèlement, on prend des accords avec les sociétés privées ou publiques – on verra bien, on a le temps dans les années qui viennent – pour leur donner des possibilités d'emploi dans le secteur dans lequel ils souhaitent travailler.
J'ai constaté, par exemple, que même au niveau de Volkswagen Forest, Agoria a proposé une série de places – prioritaires d'ailleurs, je le comprends par rapport au drame qu'on a vécu – dans le secteur de la fabrication métallique pour une série de travailleurs qui perdaient leur emploi ou qui devaient le quitter dans des conditions pas nécessairement positives pour eux. De tels accords existent.
Je crois que plus cela avance, plus les choses se présenteront de cette manière. Je ne pense pas que votre pessimisme, monsieur Sevenhans, l'emportera sur mon optimisme!
En conclusion, monsieur le ministre, je tiens à attirer votre attention sur un dernier point: l'évolution. Nous avons parlé de l'équipement, de la structure interne et du personnel. Il faut maintenant se pencher sur le soldat présent sur le terrain.
Je parlais à l'instant avec M. Sevenhans de l'expression "soldat du futur". Comme M. Sevenhans est un parlementaire sérieux, il doit savoir que, dans toutes les armées importantes, notamment aux États-Unis, en France, en Grande-Bretagne et en Allemagne, on se préoccupe de l'évolution et différents systèmes sont mis en place. C'est une espèce de "digitalisation" du champ de bataille, un système d'information dans les deux sens, en continu, par toute une série d'équipements sophistiqués, à commencer par l'équipement propre du militaire lui-même. Cela va de la batterie jusqu'aux visualisations du casque, etc. C'est essentiel!
Endéans les dix ans, le militaire ne pourra plus figurer sur le terrain sans risque s'il n'est pas doté de ce type de matériel. Il s'agit d'un défi nouveau, d'un aspect de sécurisation de nos militaires.
Le ministre y pense. Je lui en ai d'ailleurs déjà touché un mot. Pour ma part, j'ai le sentiment que, quoi qu'on fasse, la sophistication des engins matériels, aériens, navals ou terrestres, ne supprimera jamais le caractère essentiel du soldat sur le terrain.
Monsieur le ministre, le groupe MR votera en faveur de ce projet car il est porteur d'avenir.
01.58 Pieter De Crem (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, alvorens namens onze fractie in te gaan op de inhoud van voorliggend ontwerp, wil ik stilstaan bij de wijze waarop dit ontwerp in de commissie voor de Landsverdediging werd besproken. Ik kan u namens heel mijn fractie, waaraan wij verslag hebben uitgebracht, en namens collega Kelchtermans, ons standpunt daaromtrent meedelen.
Wij dachten, namens onze fractie, dat er gezien het belang van dit ontwerp een ruim inhoudelijk debat zou kunnen plaatsvinden. In eerste instantie gaf de meerderheid minstens de indruk dit te zullen doen. Dit leek tenminste zo te zijn.
De regering had de hoogdringendheid gevraagd. De reden daarvoor ligt natuurlijk niet bij de urgentie van het probleem, ondanks het feit dat wij coöperatief wilden zijn in de behandeling van het dossier, maar natuurlijk bij de ambitie van de minister van Landsverdediging om de hervorming van het militaire statuut op zijn naam te kunnen schrijven.
Er was dus een strikt tijdschema vooropgesteld waarbinnen het ontwerp door Kamer en Senaat moest worden geloodst, liefst zonder al te veel debat. Mijnheer de voorzitter, voorlopig zitten wij nog steeds in de fase van het loodsen door de Kamer.
Dit bleek ook reeds uit de voorafgaande briefing die de commissie kreeg. Er was geen uitgebreide road- of slideshow met alle toebehoren zodat wij als parlementsleden toch nog voor onszelf een overzicht zouden kunnen maken van wat dit allemaal inhoudt. Nee, er was een mondeling toelichting van de krachtlijnen, zonder document. Het was net alsof wij waren als sommigen, namelijk dat wij wel konden spreken, maar helaas niet konden lezen.
Het ontwerp bestaat uit 272 artikelen. Er zijn dermate veel delegaties aan de Koning dat zonder veel toelichting de draagwijdte van het ontwerp onmogelijk kan worden ingeschat. Dat is natuurlijk onze meest fundamentele kritiek, die wij omtrent voorliggend ontwerp kunnen en willen maken. Alles staat of valt immers met de concrete uitwerking, die voornamelijk bij koninklijk besluit zal gebeuren.
Tijdens de laatste en bijzonder incidentrijke commissievergadering heeft de meerderheid het dan ook nodig geacht in onze afwezigheid halsoverkop het ontwerp goed te keuren, zonder enige inhoudelijke bespreking. Onze militairen zullen het graag horen! Over het nieuwe statuut moet zelfs niet worden gediscussieerd in het Parlement. Dat is hetgeen is gebeurd. Ik herinner mij de scene levendig.
Wij hadden een krachtig gebaar gesteld aan de meerderheid dat wij wilden discussiëren, gevraagd om ons de ruimte te geven en gezegd dat wij hun de tijd lieten om zelf een tijdschema voor te stellen. Dat gebeurde niet. Ik kwam luttele minuten later een aantal collega's tegen in de gang. Zij zeiden mij het volgende, ik parafraseer hen: "Over het spul is gestemd." Ze zeiden niet dat over de zaak was gestemd of over het ontwerp, maar over het spul. Dat is natuurlijk wel bijzonder jammer.
Het heeft natuurlijk te maken met de ambitie van de minister van Landsverdediging om het nieuwe statuut op zijn naam te kunnen schrijven. Mijnheer de minister van Landsverdediging, ik moet u zeggen dat, helaas voor u, u weinig of geen verdienste heeft aan het tot stand komen van het ontwerp. Het is de bekommernis van de militairen om hun eigen toekomst en de grote tochten door de woestijn die zij sinds 1999 hebben moeten ondernemen die de Krijgsmacht heeft aangezet tot handelen. Dat is de waarheid in dit dossier. De toekomst van de Krijgsmacht ligt in hun handen. Zij zijn de motor.
Zonder kader en zonder instrumenten kunnen zij helaas niet opereren en verliezen zij hun bestaansreden. Dat is het cruciale debat dat nog moet worden gevoerd en dat we niet hebben gevoerd, ondanks het feit dat onze inschikkelijkheid groot was. Ik roep nogmaals collega Kelchtermans op tot getuige daarvan. Men kan niet zeggen dat in dit dossier het klassieke meerderheid versus oppositie-spel werd gespeeld. Omdat er zoveel belangen op het spel stonden, hebben wij een positieve houding aan de dag gelegd, maar wij hebben gezien dat onze voorstellen op een koude steen zijn gevallen.
Het cruciale debat dat wij willen voeren en dat ook na de goedkeuring van dit nieuwe GLC zal moeten worden gevoerd, betreft de toekomst die onze militairen nog hebben, welke taken zij zullen moeten opnemen en met welke instrumenten zij zullen kunnen opereren.
Het valt mij altijd op, en het is geen ziekelijke reflex zoals weleens wordt gezegd, dat het sinds meerdere jaren stellen van die vraag samenvalt met de regeringen paarsgroen en paars.
Daaraan is de volgende politieke vraag verbonden: in welke mate heeft de huidige regering gedurende deze twee legislaturen de problematiek van de internationale veiligheid en de defensie benaderd? Men zou dat in moderne managementtermen het soort approach van dit probleem noemen.
Minister van Landsverdediging Flahaut maakt nu al gedurende twee legislaturen de dienst uit en gezien het tumultueuze en incidentrijke verleden is het goed te begrijpen dat hij nu de kans grijpt, als zijnde de laatste strohalm, om het goede werk van de militairen als een pluim op zijn eigen hoed te steken om zijn tweede mandaat in schoonheid te kunnen beëindigen.
De voorbije acht jaar zijn die van de algemene verschrikking, een verschrikkelijke periode, een soort cataclysme dat door landsverdediging heeft gewaard, niet enkel voor de militairen, maar ook voor het departement en voor het imago van België in het buitenland. Wij hebben dat heel vaak kunnen zeggen en wij zullen dat ook blijven herhalen: het is een zeer slechte en donkere passage die voor ons staat.
Men kan de toekomst niet voorbereiden als men het verleden niet kent. Ik wil nog even teruggaan naar dat verleden, mijnheer de minister. De eerste nota over de legerhervorming was een realistische en pragmatische benadering. Het was een soort metafoor, het was de “guideline” waarmee men Defensie zou herbekijken en waarvan wij ook vonden dat de vraagstelling op zich belangrijk was: er waren vele uitdagingen die moesten aangepakt worden. De wijze waarop dat is gebeurd, is natuurlijk niet onze benadering geweest. Die realistische en pragmatische benadering bleek zodanig irrealistisch, theoretisch en doctrinair te zijn dat zij voor uw coalitiepartners helemaal niet realistisch was. Men heeft u trouwens gedwongen om van dat werkstuk af te zien. Ik zal de film niet nogmaals afspelen. Van die realistische en pragmatische benadering, getekend minister Flahaut, is eigenlijk niets gekomen.
Oorspronkelijk hebt u het in de verschillende beleidsopties terecht gehad over een krachtlijnennota 2000-2005 die verder geconcretiseerd moest worden met een PMT, een plan op middellange termijn 2000-2015. Onze fundamentele bemerking bij dat plan was toen dat een plan dat zich uitstrekt over 15 jaar en dat binnen de legislatuur geen termijnen vastlegt en geen “checks and balances” voor de uitvoering van wat in dat plan staat, voorstelt, natuurlijk niet realistisch is, omdat de termijn van een legislatuur, waarbinnen wij werken, vier jaar is.
Wij hebben het meermaals gezegd in de commissie. U hebt toen geen rekening gehouden met het nieuw statuut voor de militairen, en ook het burgerstatuut kreeg toen geen aandacht. Ik herinner mij nog fysiek de wegwuivende attitude - dat is nog zacht uitgedrukt – die u toen aannam. Wij waren toen in een andere logica gekomen. De logica van schrappen en niet beslissen werd als een soort regel van politieke actie naar voren geschoven.
Ik ga het hele proces van acht jaar beleid niet maken. Dat zullen wij kunnen doen tijdens de verkiezingscampagne want dat wordt voor ons een bijzonder belangrijk item in de federale verkiezingen. Ik herinner u kort aan het dossier van de mijnenvegers, het strategisch transportschip en de al dan niet deelname aan het dossier Joint Strike Fighter. De meeste voorstellen die werden gedaan, moesten altijd verder worden bestudeerd. Dat waren een aantal vrijblijvende denkoefeningen die niemand hebben gebonden.
Een ander onderwerp dat u zeker zal interesseren, is de communautaire scheeftrekking en de spanningen die daaruit voortvloeien. Die zijn logistiek en operationeel een feit. Met de regelmaat van een klok, met de regelmaat van commissievergaderingen in dit geval en met de regelmaat van de interviews die worden gegeven - helaas niet in de taal van de meerderheid van dit land – haalde u een bepaald idee van stal. Ik kan mij niet inbeelden dat een minister van Landsverdediging, van welke taalrol hij ook mag zijn, nooit in de rechtstreekse actualiteitsmagazines, bijvoorbeeld van de VRT, verschijnt. Dat is in de voorbije acht jaar niet gebeurd. In het beste geval werd een hoge officier afgevaardigd die een soort geprefabriceerd magnetrongebeuren mocht opvoeren. U hebt altijd het idee van stal gehaald dat de 60/40-taalverhouding moest springen. In welke richting wist men niet. Ik weet natuurlijk wel in welke richting. Het is de richting die ingaat tegen het standpunt van de Vlaamse partijen over de partijgrenzen heen maar ook tegen de voorstelling van het leger als het laatste bindmiddel in dit land.
Er is in dit land een Grondwet. Onze fractie beschouwt zich als de behoeder van de Grondwet. Voor u staat iemand die zichzelf beschouwt als de integrist van de Grondwet. In elk geval is er één ongeschreven grondwetsregel die men tussen alle andere regels kan lezen, in casu die van de 60/40-taalverhouding.
De legerhervorming, en de reorganisatie van de kazernes in het bijzonder, zijn een staaltje van die communautaire scheeftrekking die ik net noemde. Mijnheer de minister, u betoogt steeds dat uw tekening, uw dessin, uw voorstel, gestoeld is op federale en regionale evenwichten. Maar dat valt natuurlijk op geen enkele wijze te rijmen met de vaststelling dat de afschaffingen en de herstructureringen in Wallonië minder ingrijpend en omvangrijk zijn dan in Vlaanderen. De historische opdeling van die inplantingen, om velerlei redenen, zijn natuurlijk gedateerd. We zitten niet meer in de logica van ’14-’18, we zitten niet meer in de logica van Eben-Emael, we zitten niet meer in de logica van de naoorlogse spanningen tussen het Oosten en het Westen of omgekeerd. Ik denk dat wij daar nu toch wel eens anders over moeten kunnen spreken. Maar dat historische gebeuren was voor u altijd een voorwendsel om het operationeel zwaartepunt van de Belgische strijdkrachten naar het zuiden van het land te verplaatsen, wat ook altijd een tewerkstellingscomponent met zich meedroeg.
Nu moet ik wel zeggen dat wij plots hebben gedacht dat u eindelijk onze mening ging delen en daaruit ook uw conclusies zou trekken, want onze kritiek werd immers ook de uwe. U herinnert zich ongetwijfeld uw brief aan premier Verhofstadt en minister van Begroting Vande Lanotte, waarin u stelde – ik citeer u nogmaals –: “Te weinig middelen voor personeel, investeringen en trainingen, met gevolgen voor onze volledige inzetbaarheid, voor onze Europese en internationale geloofwaardigheid en verbintenissen, en niet in het minst voor de motivatie en de veiligheid van het personeel.” Dat is een mooi citaat. Helaas moet ik vaststellen dat er geen verandering is gekomen.
Mijnheer de minister, zonder twijfel is de rode draad doorheen uw beleid uw eigengereid optreden in tal van dossiers. Ik denk bijvoorbeeld aan het dossier van de aalmoezeniers of de rupsbanden voor de Leopards. Wanneer ik al die dossiers zie, kan ik het lachen niet laten. Ik moet mij echt inhouden, wat ik ook zie bij andere collega’s. Ik zie nu al die commissievergaderingen voor me. Het lachen zou ons eigenlijk moeten vergaan. Welke belachelijke vertoningen en welke verkeerde beslissingen hebben wij allemaal mee tot stand zien komen in die commissie! Dat is eigenlijk verschrikkelijk! Ik was gebleven bij de rupsbanden voor de Leopards.
Voorts vernoem ik het Balkan-syndroom – heel ernstig –; de heisa rond het al dan niet verhuizen van de vijftiende Wing; de economische compensaties en de rantsoenen. Dan zijn er de militaire muziekkapellen; het schandaal rond het Nationaal Instituut; de dienstwagen, de Audi; de vergoeding; de 90-mm-kanonnen – uniek in dit kleine koninkrijk aan de Noordzee – en dan is er natuurlijk heel het dossier van Neder-over-Heembeek. Dat laatste is natuurlijk het bewijs van de idee dat een vernieuwend personeelsbeleid nooit van uw hand zal kunnen komen. Het ethisch en deontologisch onverantwoord gedrag dat u in dat dossier hebt vertoond, heeft alle verbeelding getart.
Wij hebben een paar keer uw ontslag gevraagd. De onverschilligheid waarmee de meerderheidspartijen de heikele dossiers benaderden, bleek altijd uw redding. Het beleid heeft niet alleen binnenslands zijn sporen nagelaten. Het heeft ook zijn sporen nagelaten op het imago van België in het buitenland.
De rol die de Belgische regering in het kader van de trans-Atlantische betrekkingen heeft gespeeld, was in het eerste jaar van de regering-Verhofstadt II echt desastreus, met de onbedwingbare Louis Michel en u als de kompaan van Waals-Brabant, als de sterkhouders van een soms potsierlijke diplomatie. Het internationale belang van België speelde zich in de kieskring Waals-Brabant af.
Het was de periode van de beledigende uitspraken aan het adres van de Verenigde Staten, zoals in januari 2004, toen u voor een fikse rel met de Verenigde Staten zorgde. U sprak toen uw voorkeur voor de Democraten uit en sprak over de inefficiëntie van het Amerikaanse leger.
Collega, herinnert u zich dat nog? Dat was toch ongelooflijk. Uw uitspraak over de verhouding tussen de efficiëntiegraad van het Belgische en het Amerikaanse leger, was een van de betere uitspraken. Het kwam erop neer dat wij vlugger dan de Amerikanen ter plaatse zouden komen. Dat was een van de betere uitspraken die wij toen te horen kregen.
Ook had u opmerkingen bij het optreden van de Verenigde Staten in Irak en Afghanistan, waar wij nota bene op andere niveaus met het aval van de eerste minister, tegen de Amerikanen het signaal gaven om hun zin te doen. Het waren zogezegd de beste beslissingen en zij lieten hem zijn verhaal vertellen.
U werd in een brief door de eerste minister berispt. Ik was het bijna vergeten. U werd door de eerste minister berispt in een brief, waarin hij de uitspraken bestempelde als zijnde ongepast tegenover een bondgenoot. Dat heeft veel te maken met het feit dat de eerste minister telefoontjes kreeg van even verder in de Hertogstraat en van een aantal andere mensen. Als de eerste minister nog enigszins een speler op buitenlands vlak wou zijn, moest hij zich omringen met bekwamere figuren. Mocht dat niet het geval kunnen zijn, zou er een soort mutisme rondom de minister van Landsverdediging tot stand moeten komen.
Een diplomatiek relletje met de Verenigde Staten hoort er nog altijd bij. Het is trouwens opvallend hoe u met de regelmaat van de klok in interviews het engagement van de regering-Verhofstadt in het kader van de trans-Atlantische betrekkingen ondermijnt. Dat lijkt mij heel eigenaardig. Ik kan mij immers niet inbeelden dat uw beslissingen niet op een Ministerraad ter sprake zouden komen. U bent, als deel van het college-orgaan dat de Ministerraad is, gehouden om die beslissingen uit te voeren. U kunt het echter niet laten om voornoemde betrekkingen te ondermijnen.
Het gaat allemaal zo vlug in deze tijden. In de beleidsverklaring van oktober 2004 had de eerste minister nog maar pas een lans gebroken voor een actieve participatie – het juiste woord ontgaat mij nu – van België bij de vredesoperaties van de VN, de Europese Unie en de NAVO. Tijdens een informele NAVO-top in Roemenië stelde u voor om de NAVO-vredesmacht na de voorbije presidentsverkiezingen geleidelijk terug te trekken uit Afghanistan en u kondigde alvast een drastische vermindering aan van het aantal Belgische soldaten in Afghanistan op het ogenblik waarop dat land volgens alle internationale waarnemers ver van gepacificeerd was.
Dat is de situatie waarin we spelen. Er is een eerste minister die ons land organiseert. Ons diplomatiek corps wordt daarvoor ingespannen. We moesten natuurlijk ons blazoen een beetje oppoetsen. Onze diplomaten spelen een rol. Onze militairen spelen een rol. Karel De Gucht speelt zijn rol. De Europese Unie, de informele top. Dan zegt Flahaut dat hij het tijd vindt dat het gedaan is: “Non. J’en ai marre. C’est la politique qui en décide”. Dat hebben wij voortdurend meegemaakt. Verhofstadt moet razend kwaad zijn op Flahaut, ik weet niet of u dat weet. Als hij hem ziet verschijnen moet hij rood en groen en blauw worden, want iedere keer wanneer Verhofstadt probeert het een beetje recht te trekken, is daar met tromgeroffel little Joe uit Bonanza: ik zeg nee. Dat is eigenlijk de metafoor van twee legislaturen, eerst paarsgroen en dan paars. Het was niet little Joe, maar meer Hoss die op de internationale scène kwam.
U weet dat Noord-Amerika ook al eens werd beschuldigd van volkerenmoord met 15 miljoen slachtoffers die begon in 1492 en voortduurt tot op vandaag. De reactie binnen de meerderheid, een officiële regeringsmededeling, luidde toen: “Dergelijke fratsen zetten onze levensnoodzakelijke relaties met de VS op het spel”. Dat zijn dus de mensen die ’s lands verdediging moeten waarnemen en dan moeten wij daar ook vertrouwen in hebben om dit dossier tot een goed einde te kunnen leiden. Volgens ons is dat echt niet mogelijk.
In mei van vorig jaar, 2006, heeft uw kabinetschef fundamentele vragen gesteld bij het Belgische en Amerikaanse engagement in de NAVO en bij de Belgische solidariteit in NAVO-verband. U moet zich dat eens voorstellen. Het verdrag van Brussel, 1949: wij willen een kleine en loyale partner zijn. Wij weten hoe belangrijk dit is. Dit land heeft zich na de Tweede Wereldoorlog rechtgetrokken, niet omdat het allemaal zo goed ging, maar wel door gigantische Amerikaanse investeringen, en dan gebeurt dit.
Uw collega van Buitenlandse Zaken heeft zich onmiddellijk gedistantieerd van die uitspraken en dat is maar goed ook. Toen Rumsfeld in november 2006 ontslag heeft genomen, na de nederlaag van de Republikeinen in de Congresverkiezingen, verklaarde u dat het ontslag van de Amerikaanse ambtsgenoot een bijkomende overwinning was, boven op de eclatante overwinning van de Democraten - adding insult to injury -, en vroeg u zich zelfs af of het ontslag wel zou volstaan. Ik denk dat zelfs McCarthy het in zijn beste tijden nooit zover heeft gebracht. Nooit. Naar aanleiding van het overlijden van Richard Nixon heb ik nog eens heel de Amerikaanse impeachmentprocedure en de fameuze commissies die er waren bekeken. Dat was een moment waarop de Verenigde Staten daverden op hun grondvesten, met het impeachmentgebeuren, met het aye en no. Ik heb nooit, nooit, nooit iemand zo ver weten gaan. Gelukkig hebben we hem. Hij woont in België, hij is minister van Defensie. Voorwaar, we zijn een rijke natie mocht u het nog niet weten.
Voorzitter, dat is de achtergrond waartegen dit nieuwe statuut tot stand is gekomen of tot stand komt. Zoals ik in de commissie reeds heb gesteld, is dit het statuut-Somers, het statuut van generaal Somers, niet dat van de toekomstige lijsttrekker van de VLD in de kieskring Antwerpen. Dit statuut-Somers komt niet te vroeg, helemaal niet. Het is echt een noodzaak om dit nu ingang te laten krijgen. De tekst die nu voorligt schept dan wel een wettelijk kader maar er zijn vandaag nog teveel onzekere factoren die een grote impact kunnen hebben op het succes van het concept. De evolutie op de arbeidsmarkt die de in- en uitstroom zal bepalen en de budgettaire middelen die voorzien worden zijn enkele voorbeelden die we willen aanhalen.
Nu is het zo dat dit GLC niet alleen werd ontworpen om de huidige personeelssituatie te verbeteren, het gaat natuurlijk veel dieper. Het is een heel nieuwe manier van denken over de militaire carrière. Zo vervalt in de toekomst de vastheid van betrekking. Na de initiële loopbaan van tien jaar komt er een oriëntatiefase van twee jaar waarna de betrokken militair een keuze kan maken. Ofwel kiest hij voor de voortgezette militaire loopbaan, ofwel kiest hij voor de interne overgang om rijksambtenaar binnen Defensie te worden, ofwel kiest hij voor de externe overgang naar de openbare diensten of de privésector.
Het statutaire karakter wordt verlaten in het oriëntatieproces.
Verschillende vakorganisaties hebben zich hiertegen verzet omdat het een precedent zou kunnen scheppen voor andere sectoren binnen het openbare ambt. Bovendien zou het ook een soort onzekerheid creëren. Een andere opmerking is dat door deze onzekerheid de relatie werknemer/werkgever ook zal veranderen. Terecht wordt de vraag gesteld naar de bereidheid van de werknemer om zich flexibel op te stellen en de nadelen eigen aan het militaire beroep, zoals de grote mobiliteit, te aanvaarden.
Er werd door ons ook de vraag gesteld naar de haalbaarheid van de 10.000 burgerfuncties. Dit is inderdaad ongetwijfeld een van de grootste onzekerheden in het concept. Toch denken wij dat de specificiteit van de jobinhoud vraagt om een meer specifieke behandeling. De jonge man of vrouw die in de job stapt, weet dat er zich na de actieve operationele dienst andere mogelijkheden aanbieden. Dit betekent dat de betrokken militair zich veel bewuster zal zijn van zijn situatie en meer alert zal zijn voor de carrièremogelijkheden die zich aandienen, zowel binnen als buiten defensie.
Voorzitter, ik merk dat u aandringt. Ik zal afronden.
De voorzitter: Wie ben ik om u in toom te houden, mijnheer De Crem? Trouwens, u weet dat ik zoiets maar doe als het nodig is.
01.59 Pieter De Crem (CD&V): Aansporingen heb ik niet nodig.
De voorzitter: Dat is juist.
01.60 Pieter De Crem (CD&V): Het zal natuurlijk wel zo zijn dat wanneer dit concept volledig operationeel is, de rekrutering van jonge mensen veel intensiever zal moeten verlopen. Het verloop zal immers erg toenemen waardoor de druk op de instroom groter zal worden. Laat ons zeggen dat we daarmee toch rekening moeten houden. Dit is een van de zaken waarvan ik vond dat we ze in de commissie hadden moeten kunnen bespreken. Ik denk dat er een grote bereidheid was in meerderheid en oppositie om dit te doen. Het is helaas niet gelukt.
De interne overschakeling naar het burgerstatuut is naar mijn aanvoelen een van de elementen die het moeilijkst in te schatten valt. Dit zal afhangen van de invulling van de jobinhoud. De keuze om de militaire loopbaan verder te zetten als militair deskundige, als expert lijkt mij positief. Er moet absoluut worden vermeden dat de overstap van de militair naar de burger een eerder negatieve keuze zou worden.
Een van de cruciale elementen in heel het concept is de oriëntatiefase. Daarin wordt bepaald welke richting de militair zal uitgaan. Van zodra het concept operationeel is, zal er tien jaar over gaan – dit is een bijzonder lange periode – vooraleer de eerste oriëntatie zal plaatsvinden. Defensie heeft dus tien jaar de tijd om de uitstroombegeleiding zorgvuldig uit te werken. Ik wil u onze indruk niet onthouden dat deze periode wel zeer lang is. Als we terugkeren in de tijd bevinden we ons ergens op 10 januari van het jaar 1997. Laat ons eerlijk zijn: in de politiek is dit een lichtjaar. Ik meen dan ook dat dit een bijzonder lange periode is.
Het brengt mij terug tot een vroegere bemerking die ik reeds heb gemaakt. In het ontwerp zijn tal van onduidelijkheden aanwezig die aanleiding zullen geven tot verdere discussies. Het eindresultaat kan na enkele jaren van aanpassing misschien wel anders zijn dan het oorspronkelijke concept had verhoopt.
De Inspectie van Financiën maakt nog een aantal fundamentele bemerkingen bij het hele gebeuren. De implementatie van het nieuwe concept mag geen aanleiding vormen voor het toekennen van bijkomende middelen. Meerkosten zullen intern moeten worden gecompenseerd, eventueel door schrapping van andere op stapel staande hervormingen. Het is natuurlijk de vraag of dat realistisch is, temeer omdat er volgens de Inspectie van Financiën blijkbaar geen rekening wordt gehouden met de vormingskosten voor het outplacement, dat ongeveer op 5.000 euro per militair zouden komen.
Ik wil ook terugkomen op enkele fundamentele opmerkingen van de Raad van State, meer bepaald met betrekking tot artikel 182 van Grondwet: de wet bepaalt op welke wijze het leger wordt aangeworven en de rechten en verplichtingen van de militairen. Alle artikels zijn fundamenteel, maar in deze discussie kunnen wij artikel 182 niet buiten beschouwing laten.
Na opmerkingen van de Raad van State werden weliswaar een aantal delegaties aan de Koning en subdelegaties aan de minister van Landsverdediging geschrapt. Heel wat andere bleven echter in het ontwerp staan. Zo meent de regering dat het ontwerp na de gedeeltelijke aanpassing, ik citeer: “meer overeenkomt met artikel 182 van de Grondwet”. Dat zou ik willen categoriseren als approximatief legistiek werk. Dat is benaderende wetgeving: iets is meer in overeenstemming met de Grondwet. Ik denk dat men maar één zaak kan doen: ofwel is iets in overeenstemming met de Grondwet, ofwel is het niet in overeenstemming met de Grondwet. Ik weet niet wat wij ons moeten voorstellen bij de notie “meer overeenkomen met de Grondwet”.
Artikel 182 van de Grondwet is dus geschonden. Het zal aanleiding geven tot procedures voor de Raad van State en prejudiciële vragen aan het Arbitragehof. Ik zal u ook niet verhelen dat onze fractie ernstig heeft overwogen het advies van de Raad van State te vragen over het ontwerp en over onze amendementen. Veel hangt af van het antwoord van de minister met betrekking tot de houding die wij daarover zullen aannemen. In elk geval, er moet nog meer klaarheid worden geschapen met betrekking tot artikel 182.
Een andere schending van de Grondwet heeft betrekking op artikel 10 van de Grondwet en op artikel 9, met name de aanwerving van niet-Belgen. Dat artikel bepaalt de voorwaarden waaraan een sollicitant moet voldoen om de hoedanigheid van militair te kunnen verwerven. De Belgische Grondwet voorziet in artikel 10, tweede lid, dat behoudens de uitzonderingen die voor bepaalde gevallen door de wet kunnen worden gesteld, alleen Belgen tot de militaire bedieningen benoembaar zijn.
Van die mogelijkheid tot uitzondering wordt nu gebruikgemaakt om de aanwezigheid van vreemdelingen, ik bedoel daarmee niet-Belgen, in de Belgische Krijgsmacht toe te laten.
Het standpunt van onze fractie is het volgende. Wij zijn daar in principe niet tegen, voor zover dit aanzet in de logica die door de Europese Unie wordt aangehouden. Dat wil dus zeggen dat het voor ons moet gaan om kandidaten die de nationaliteit hebben of onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie. Zeker in de beweging naar de Europese Defensie lijkt ons dat vanzelfsprekend.
De maatregelen die een Europese defensie moeten vooruithelpen en de regering die deze maatregelen moet nemen, staan echter niet boven de Grondwet. Daar ligt het eerste probleem. Het advies van de Raad van State is duidelijk. Het kan niet duidelijker zijn. Wij verwachten een antwoord daarop.
Artikel 10 van de Grondwet bepaalt dat alleen Belgen tot de burgerlijke en militaire bedieningen benoembaar zijn, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere gevallen door een wet kunnen worden gesteld. Die grondwetsbepaling beperkt de toegang tot de Krijgsmacht, dus tot personen met de Belgische nationaliteit, hoewel bij wet van dat principe kan worden afgeweken, maar alleen voor bijzondere gevallen.
01.61 Gerolf Annemans (Vlaams Belang): Om het met de woorden van de heer Goris te zeggen, dat is toch geen constructief voorstel dat u formuleert? Wat wil CD&V nu eigenlijk? Wat zult u bijvoorbeeld doen met al die PS-kiezers die nog geen Belg zijn? Doe een constructief voorstel.
Ik begrijp de bezorgdheid van de heer Flahaut. Hij wil al de PS-kiezers die nog geen Belg zijn, bedienen met dit voorstel. Mijnheer De Crem, u moet dat toch begrijpen
01.62 Pieter De Crem (CD&V): Ik wil de vrede van het begin van het jaar in dit eerste publieke debat niet larderen met een aantal zaken. Iedereen weet dat de snel-Belgwet diende om Franstaligen en PS-kiezers te creëren. Daarvan moet men de meerderheid in dit land, zelfs niet in Franstalig België, en zeker niet de MR in Brussel, overtuigen. Die weten dat zij bij de bok werden gezet. Die hebben de resultaten ook wel geanalyseerd.
Nu is er nog een tweede zaak, met name de modelstaat. Dat gaat altijd door. Dat is het rendez-vous met de geschiedenis, de weg van het oude juk afgeworpen op 13 juni 1999. Weg met de betuttelende, vooral door christendemocraten georganiseerde staatsbestelling. Er worden niet alleen kiezers bijgemaakt, maar nu creëert men ook nog eens een tewerkstellingsmachine.
Laten we eerlijk zijn, dat heeft niets te maken met de grote principes van grootmoedigheid, generositeit en participatie. Dat heeft gewoon te maken met het volgende. We hebben ze eerst stemrecht gegeven en misschien helpen we ze nog aan een job ook.
Dat is de essentie. Het heeft natuurlijk niets met grote principes te maken. Misschien worden ze ingespannen in de kiescampagne. Dan zullen wij de feeststemming van de maand januari zeker bederven. Dat zullen wij dus niet doen.
Een argument dat vaak terugkeert in de discussie is de situatie in het buitenland. Men moet natuurlijk niet vergeten dat de situatie in Spanje, Frankrijk of Duitsland wel degelijk veel verschilt. Enerzijds is een militaire carrière in die landen veel aantrekkelijker – als de aantrekkelijkheid wordt gemeten op basis van het verloop van de loopbaan en de bezoldiging – anderzijds hebben wij in andere landen ook te maken met het voordeel van een homogeen taalgebied.
Wij zijn ertegen gekant dat het leger opengesteld zou worden voor vreemdelingen en dat dit wordt gebruikt als hefboom voor integratie. Dat is een verkeerde aanpak. Ik had daarnet nog de mogelijkheid om dat even scherp te stellen. Het openstellen van de krijgsmacht voor vreemdelingen is trouwens niet alleen strijdig met de Grondwet, het is ook in strijd met de Europese regelgeving. Artikel 39 van het Verdrag van Rome voorziet in het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, maar het voorziet evenzeer in een afwijking, wanneer het gaat over betrekkingen in overheidsdiensten. Het Europese Hof van Justitie heeft in verschillende arresten daaraan een restrictieve interpretatie gegeven. De afwijking slaat in het bijzonder op betrekkingen bij de krijgsmacht, de politie, de magistratuur en de diplomatie, die dus niet onder het beginsel van het vrije verkeer van werknemers vallen.
De conclusie van de Raad van State kan niet duidelijker zijn: de bepalingen waarbij militaire betrekkingen algemeen worden opengesteld voor niet-Belgen, in het bijzonder voor burgers van de EU, moeten vervallen. Collega’s van de meerderheid, dit is een oproep. U kunt de adviezen van de Raad van State toch niet zomaar naast u neerleggen? Wij verwachten een antwoord daarop tijdens deze algemene bespreking.
Eigenlijk houden de ingrijpende wijzigingen in de organisatie van de krijgsmacht een wijziging van de Grondwet in, zodat alle interpretatieve conflicten, zowel met de Grondwet als met het Europese recht kunnen worden voorkomen. Mijn fractie had amendementen in die zin ingediend in de commissie. Wij hebben ze opnieuw ingediend. Ik heb gezien dat ze rondgedeeld zijn in de plenaire vergadering, maar ik wil nog een amendement onder de aandacht brengen. Ons land telt nog altijd een zeventigtal jongeren tussen 16 en 18 jaar met een militair statuut, omdat zij als kandidaat-beroepsonderofficieren studeren aan de militaire school. Omdat België het facultatieve protocol bij het Kinderrechtenverdrag inzake de betrokkenheid van kinderen in gewapende conflicten geratificeerd heeft, werd in onze nationale wetgeving ingeschreven dat minderjarigen niet kunnen worden ingezet in om het even welke vorm van gewapende operatie. Niettemin blijven het volgens het internationale humanitaire recht militairen.
Dit betekent dat zij in geval van oorlog of een aanval op het grondgebied niet als burgers beschermd worden, maar zelfs legitieme aanvalsdoelwitten zijn. De bespreking van het nieuwe statuut voor de militairen is daarom de ideale gelegenheid om deze Belgische situatie aan te passen aan het straight-18 principle. Deze jongeren kan nu het burgerstatuut gegeven worden, zoals men dat ook in Portugal heeft gedaan. Een andere mogelijkheid is om de minimumleeftijd voor de toelating tot de militaire scholen te bepalen op 18 jaar, zoals Duitsland, Denemarken, Finland en Zwitserland hebben gestipuleerd. Hierdoor zou in België een comfortabelere positie tot stand worden gebracht, zeker wanneer moet onderhandeld worden met landen die wel systematisch met de problematiek van de kindsoldaten worden geconfronteerd. Dan zal België ook op Europees niveau een voortrekkersrol kunnen spelen.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, goede collega's, het zijn goede collega's, maar ze zijn met weinig. Ik kom tot mijn besluit.
Het ontwerp is voor onze fractie inhoudelijk een belangrijke stap in de goede richting. Het is de verdienste van das Militär. We geven hun net iets meer dan het voordeel van positieve twijfel. De politieke invulling ervan en de keuzes die onvermijdelijk zullen moeten worden gemaakt, zijn natuurlijk veel moeilijker. Het was van bij het prille begin duidelijk dat Landsverdediging geen prioriteit was voor deze regering, voor de achtereenvolgende regeringen-Verhofstadt. Bij elke begrotingsopmaak of begrotingscontrole was Defensie het slachtoffer. Dat is de context waarin het defensiebeleid zich vandaag afspeelt.
Dat is ook wat we vandaag bij de publieke opinie vaststellen. Een maatschappelijk debat over defensie wordt niet of nauwelijks gevoerd. Het is een hoofdzakelijk academisch debat geworden over Europese defensie, over de NAVO of over de nieuwe dreigingen. Er zijn grote maatschappelijke uitdagingen, zoals de gezondheidszorg, de pensioenen, de werkgelegenheid, onderwijs, onderzoek en ontwikkeling of de technologische evolutie, die groot en talrijk zijn en handenvol geld zullen kosten. Een moderne maatschappij probeert hierop met de steun van de publieke opinie – die mag ons niet ontglippen – antwoorden te vinden. De opdracht van onze maatschappij bestaat erin als een goede huisvader ervoor te zorgen dat alle leden van de familie niet onverzekerd, maar wel goed verzekerd zijn tegen alle mogelijke risico's. België heeft als een van de founding fathers van de Europese Unie en van de NAVO een vooraanstaande rol te spelen. Defensie zou dus best nog een vooraanstaande rol in de Belgische politiek blijven spelen.
Mijn fractie zal inhoudelijk het concept van het GLC steunen, maar kan onmogelijk instemmen met de manier waarop de meerderheid dit ontwerp zonder een diepgaand inhoudelijk debat door het Parlement heeft gejaagd. Daarom zullen de Vlaamse christendemocraten zich bij de stemming onthouden.
De voorzitter: Mijnheer De Crem, ik heb u gedurende 44 minuten laten spreken, maar het was rustig.
01.63 Talbia Belhouari (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, je me réjouis du fait que ce projet de loi sera soumis au vote de la séance plénière cette semaine, car il participe aux nombreux efforts visant à moderniser notre Défense et cette modernisation est nécessaire et urgente.
Comment maintenir l'opérationnalité de nos Forces armées, tout en mettant en œuvre une gestion du personnel non seulement performante mais également sociale? En tentant de concilier ces deux préoccupations majeures, le nouveau statut des militaires du cadre actif offre une réponse équilibrée qui nous semble respecter autant que possible les besoins de la Défense et ceux de son personnel.
Grâce à ce nouveau statut, nos Forces armées resteront opérationnelles. En effet, par son concept de carrière mixte, ce nouveau statut des militaires permettra à la Défense de rajeunir progressivement nos Forces armées et de maintenir dans le temps une pyramide des âges adéquate. Il permettra aussi de maintenir la spécificité du métier de militaire, de le revaloriser et de le rendre de la sorte plus attractif pour les jeunes qui souhaitent véritablement s'engager par vocation.
Mais ce nouveau statut des militaires apporte également une série d'avantages au militaire lui-même: celui de pouvoir, dans un contexte plus transparent, piloter lui-même sa carrière; celui de pouvoir acquérir de nouvelles compétences au cours de celle-ci ou encore celui de pouvoir bénéficier d'un encadrement et d'un accompagnement dans ses choix professionnels.
À l'issue d'une carrière militaire initiale, le militaire pourra donc, dans le cadre d'un processus d'orientation individualisé, revoir son projet professionnel en faisant valoir notamment ses propres souhaits, car les aspirations de chacun peuvent évoluer au cours de la vie. Il aura le choix: il pourra poursuivre sa carrière militaire dans le cadre de la carrière militaire continuée et passera alors d'une fonction technique vers une fonction d'encadrement de jeunes recrues, s'orienter vers une carrière d'agent de l'État à la Défense où il occupera une fonction d'appui ou faire valoir ses compétences hors de la Défense auprès d'un employeur du secteur public ou privé.
Je souhaiterais faire quelques remarques sur deux points particuliers qui me semblent essentiels.
Le premier point concerne la sécurité de l'emploi du militaire. Tout comme l'a dit notre collègue Monfils, il me semble important d'insister sur le fait que toutes les mesures sont prévues pour donner au militaire un maximum de chances de poursuivre une carrière au-delà de la seule carrière militaire. Quel que soit son choix après la carrière militaire initiale, le militaire ne sera pas laissé à l'abandon, mais encadré et accompagné. Les passages internes et externes, c'est-à-dire au sein et en dehors de la Défense, sont préparés afin que le militaire puisse trouver une fonction qui rencontre ses compétences et ses souhaits.
Le département de la Défense, d'autres départements et le Selor font partie intégrante de cette préparation. Les premières initiatives développées pour mettre du personnel militaire à la disposition d'autres départements – par exemple la Justice et l'Intérieur – sont sur la bonne voie. D'autres initiatives avec le secteur public ou le secteur privé seront concrétisées prochainement. Des protocoles d'accord seront conclus avec les départements de l'Emploi et de la Formation des Régions et des Communautés afin de garantir que les formations dispensées par la Défense puissent être valorisées dans d'autres secteurs.
Par ailleurs, il est important de souligner encore la spécificité du secteur de la Défense qui a besoin d'un personnel jeune et d'une mobilité accrue. Cette particularité ne se retrouve pas dans les autres secteurs.
Le deuxième point concerne les pensions. Il est important de souligner que les dispositions du nouveau statut des militaires relatives aux pensions sont tout à fait satisfaisantes. Elles harmonisent les pensions militaires en suivant le principe selon lequel la spécificité du métier de militaire requiert des dispositions particulières en introduisant quelques innovations qui nous semblent intéressantes. Par ailleurs, le nouveau statut des militaires permettra à la Défense comme aux Pensions de réaliser des économies non négligeables.
Enfin, je me réjouis de la concertation dont ce projet de loi a été l'objet depuis deux ans, notamment avec le concours du personnel de la Défense qui s'est exprimé directement et à travers ses représentants syndicaux et dont les remarques ont été prises en compte.
Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, le projet de loi que le gouvernement nous demande d'approuver a été mûrement réfléchi. Le nouveau statut des militaires qu'il fixe doit être soutenu car il aidera la Défense à se doter de forces armées plus petites, plus jeunes, mieux équipées, plus flexibles, pouvant être déployées plus rapidement et pouvant s'inscrire pleinement et efficacement dans les dimensions européenne et transatlantique. Le projet doit également être soutenu car il propose une modernisation de nos Forces armées préservant la composante humaine au cœur du système.
01.64 Hilde Vautmans (VLD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, wij debatteren al heel de middag over het gemengdeloopbaanconcept. Voor mij is het GLC een mijlpaal in de verdere evolutie van onze Belgische krijgsmacht. Het werd bovendien al door de Belgische regering onderschreven in het strategisch plan voor de modernisering van de krijgsmacht en het Stuurplan 2003.
De basis wordt eigenlijk gevormd door verschillende moderne principes. Het principe waaruit alles voortvloeit, is: de juiste persoon op de juiste plaats. Daarom is het nieuwe loopbaanconcept allesomvattend. Dat wil zeggen dat zowel militaire als burgerlijke jobs mogelijk zijn, en dat zowel binnen als buiten Defensie. De voorwaarde om die principes waar te maken is de mobiliteit tussen de verschillende jobs, administraties en statuten. Dat wordt uiteraard gerealiseerd door levenslang leren.
De VLD ijvert al jaren voor vier doelstellingen, die duidelijk terug te vinden zijn in het GLC.
De eerste doelstelling is de gezondmaking van de leeftijdsstructuur. Met het GLC heeft de regering heel duidelijk gekozen, niet voor een eenmalige maatregel maar voor de structurele, moedige beslissing om het concept van de loopbaan te herzien.
De tweede doelstelling is de opwaardering van het militair ambt.
De derde doelstelling is de nood van het leger aan een beter imago.
Ten slotte is er de optimalisering van het rendement vanuit het individu en de organisatie.
De rode draad wordt gevormd door het competentiemanagement en de verdeling tussen militairen en burgers, waarbij uiteraard de militairen zorgen voor de operationele taken en de burgers voor de ondersteunende taken.
Concreet betekent dit dat het statuut van de gemengde loopbaan tegen 2020 zal leiden tot een krijgsmacht bestaande uit 27.725 militairen en 10.000 burgers. Elke militair zal na 10 of 12 jaar dienst voor de keuze staan of hij of zij militair blijft of burger wordt binnen Defensie, of in een andere overheidsdienst terechtkomt.
Cruciaal draait eigenlijk alles rond de leeftijd van 35 jaar. In het gemengdeloopbaanconcept herkennen wij heel duidelijk de oproep van eerste minister Verhofstadt dat werkzekerheid belangrijker is dan jobzekerheid. Het beroepsleven in landen als Denemarken en ook andere Scandinavische landen is al decennialang op dat principe geheroriënteerd en de resultaten inzake arbeidsmobiliteit mogen in die landen gezien worden.
Wij mogen als maatschappij niet bang zijn voor verandering. Beslotenheid en angst voor verandering doen een samenleving stagneren en werpen haar terug in het verleden. De legers in de ons omringende landen kennen bovendien reeds een soortgelijke openheid, waardoor de leeftijdsstructuur gezonder is dan die in de Belgische krijgsmacht.
Bij ons is de gemiddelde leeftijd van de militairen ongeveer 39 jaar. In andere Europese landen is dat beduidend lager, eind-20 tot begin-30 jaar. In Amerika is de gemiddelde leeftijd van de militairen in Irak slechts 23 jaar.
Vanmiddag is al vaak gezegd hoe alles in zijn werk zal gaan. Na 10 tot 12 jaar dienst begint de militair naargelang de inzetbaarheid, de behoeften en noden aan een voortgezette militaire opleiding, ofwel wordt voorzien in een interne overgang naar een burgerstatuut. Op jaarbasis betreft het 7.500 personeelsleden. 500 militairen zullen evenwel een externe overgang maken, zowel naar de openbare diensten als naar de privésector. Dit alles moet ervoor zorgen dat wij een jonger, mobieler, sneller inzetbaar en flexibel leger krijgen. Op die manier hopen wij dat ook het imago van onze krijgsmacht een beetje verbetert.
Alle militairen zullen op hetzelfde moment worden onderworpen aan het gemengde loopbaanconcept dat evenwel progressieve transitiemaatregelen inhoudt voor de militairen die onder de actuele statuten werden aangeworven. Belangrijk om te vermelden is dat de heroriëntering voor de militairen die momenteel in dienst zijn, zal gebeuren op basis van vrijwilligheid.
Het GLC betekent echt wel een revolutie voor de strijdkrachten, waar tot op heden de vastheid van betrekking bestond, zoals in de andere overheidsdiensten. Het gemengd loopbaanconcept vraagt een andere manier van denken van ieder van ons. Degelijke informatiecampagnes zijn daarom een absolute must. De VLD-fractie dringt er daarom op aan om alle betrokkenen duidelijk en tijdig te informeren. Graag wil ik ook van de minister vernemen hoe zijn informatiecampagne voor de militairen er concreet uit zal zien? Welk tijdspad zal hij hanteren? Dit is essentieel om de ongerustheid op het terrein weg te nemen. Bovendien denk ik dat de militairen die momenteel toetreden tot de krijgsmacht, de nieuwe jonge rekruten, bij de indiensttreding onmiddellijk op de hoogte moeten worden gesteld van de grote veranderingen die op til zijn.
Ik ben een heel grote voorstander van het GLC, maar er zijn twee uitdagingen om dit concept te laten slagen. Ten eerste, de instroom. Wij moeten een voldoende aantal jonge mensen motiveren om een periode van hun leven in dienst van de krijgsmacht te treden, ten dienste van ons vaderland te staan en zo ervaringen op te doen die nuttig kunnen zijn in hun verdere leven. Ik denk aan zendingen naar het buitenland voor jonge dokters, voor tandartsen of voor andere beroepen.
De tweede uitdaging waarmee het succes van het GLC staat of valt, is de uitstroom, zowel naar de overheidsdiensten als naar de privé. In dit verband ijvert de VLD voor het belang van de gelijkwaardigheid tussen de diploma’s, behaald in de privé en via Landsverdediging.
De synergieën tussen de krijgsmacht en de privésector bepalen voor een groot deel mee het welslagen van dit GLC. Dat zal dé uitdaging zijn: samenwerking met de andere overheidsdiensten en met de privé.
Mijnheer de minister, mag ik er toch op aandringen dat er zo snel mogelijk overleg gepleegd wordt met de privésector om hen nu al te wijzen op de veranderingen die op til staan binnen onze krijgsmacht.
Ik zou nog even willen vermelden, en mijn collega’s bedanken, dat de VLD samen met de meerderheidspartijen enkele amendementen heeft ingediend met het oog op de bescherming van de militairen die sociale promotie gedaan hebben, alsook om de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek mogelijk te maken voor alle militairen. Deze amendementen werden aangenomen in onze commissie.
Het gemengd loopbaanconcept is cruciaal voor het degelijk functioneren van onze krijgsmacht in de toekomst. Het is absoluut noodzakelijk dat dit concept er komt. Wij hebben nood aan jonge mannen en vrouwen, die een aantal jaren in dienst van het vaderland willen presteren en nadien beloond worden, makkelijk kunnen doorstromen naar de privé of naar een andere overheidsdienst, en voor een aantal onder hen, door als burger of als militair, in onze krijgsmacht te blijven dienen.
Operationaliteit wordt dé spil van de nieuwe loopbaan. De militair van de toekomst is een operationele militair, die op elk tijdstip kan ingezet worden en die bereid is om aan operaties deel te nemen. De ervaring, die zij hierbij opdoen, zal gewaardeerd worden bij hun verdere loopbaan.
Ik geloof dat enkel met dit GLC Defensie haar leeftijdstructuur weer kan gezond maken, een grotere mate aan operationaliteit kan behalen, en last but not least een beter imago kan verwerven. Dit is voor mij heel duidelijk een voorbeeld van een moedig bestuur, en het vergt moed van de manschappen om deze operatie te ondersteunen. Dank u voor uw aandacht en uw steun.
01.65 Brigitte Wiaux (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, nous débattons du projet de loi qui fixe le statut des militaires du cadre actif des Forces armées. Vous nous avez dit en commission que c'est un projet de loi important, qui a nécessité beaucoup de travail et de réflexion, et est fondé sur de nombreuses réunions formelles et informelles, de consultations et de concertations, dont la concertation syndicale bien évidemment.
Ce nouveau statut vise à la modernisation de nos Forces armées pour faire face aux besoins d'une armée efficace, moderne, dans un environnement européen et international en perpétuelle mutation. Il s'agit donc de faire évoluer nos Forces armées vers une armée qui sera de taille plus petite mais qui devra être plus flexible et mieux équipée et qui pourra être engagée plus rapidement. Elle n'en sera que plus crédible, entre autres, au niveau international.
Il faut rappeler que le statut actuel des militaires belges date de la période de l'après-guerre et cela même si différents statuts ont été créés au fil des années pour répondre aux besoins de plus en plus pressants en jeunes militaires de carrière.
Ce nouveau statut qui introduit un concept de carrière mixte vise à réduire les effectifs totaux de la Défense à 38.000 personnes (28.000 militaires et 10.000 civils) d'ici 2015 et à rajeunir les Forces armées qui sont actuellement handicapées par une moyenne d'âge trop élevée. L'un des objectifs majeurs poursuivis par ce nouveau statut est la restauration de la pyramide des âges. Mais il y en a d'autres: la revalorisation du métier de militaire, l'augmentation de l'attrait du métier de militaire et l'optimalisation du rendement, que ce soit dans la perspective de l'organisation mais aussi dans celle de l'individu, donc de chaque homme et de chaque femme, dimension à laquelle nous sommes particulièrement sensibles et vigilants.
Je répète ce que le général Auguste Van Daele a dit: "Désormais, on ne sera plus militaire à vie." C'est là une très courte synthèse du nouveau statut proposé. Le statut à carrière mixte s'appliquera aux militaires de toutes les catégories de personnel et remplacera tous les statuts militaires existants, à l'exception du statut des militaires du cadre de réserve. Il comprend toutes les facettes de la carrière militaire, depuis le recrutement jusqu'à la fin de carrière. Ce nouveau statut, tout en devant permettre à la Défense de continuer à remplir ses tâches de façon optimale, se doit de trouver l'équilibre nécessaire entre les aspirations de l'individu et celles de l'organisation. Là aussi, c'est un élément fondamental à nos yeux.
Le nouveau statut de carrière mixte prévoit que les futurs militaires s'engagent pour une carrière militaire initiale de dix à douze ans durant laquelle ils sont susceptibles de participer aux missions à l'étranger.
Ensuite, ils se verront offrir trois possibilités d'orientation: soit la carrière militaire continuée, soit un passage interne vers un emploi civil à la Défense, soit une mobilité externe vers d'autres employeurs, qu'ils soient publics ou privés, avec un accompagnement garanti. Il faut souligner que, puisque le statut à carrière mixte va remplacer tous les statuts militaires existants, à l'exception du statut du militaire de réserve, et qu'il sera d'application pour toutes les catégories de personnel, il importe de veiller à ce que tous les militaires soient recrutés pour une même carrière initiale limitée dans le temps et qu'à l'issue de leur carrière militaire initiale, ils se voient offrir les mêmes possibilités de réorientation.
Je souhaiterais m'exprimer brièvement au sujet des civils au sein du département. Les 10.000 fonctionnaires civils auront pour tâche de soutenir les opérations menées par leurs collègues militaires, grâce à leurs connaissances et expertises spécifiques qu'ils auront acquises lors de leur carrière militaire antérieure.
Monsieur le ministre, je ne reviendrai pas ici sur le contenu de tous nos travaux en commission. Le rapport fait au nom de la commission de la Défense est fouillé. Il est vrai que nous aurions pu consacrer encore plus de temps à une discussion réellement constructive. Cependant, nous avons eu de nombreuses réflexions, des regards critiques, vous avez répondu à nos multiples interrogations, car il importait que ce nouveau statut ne se fasse pas au détriment des droits, notamment sociaux, des membres des Forces armées.
Je pense entre autres aux précisions apportées quant:
- au processus d'orientation et d'évaluation;
- à la prime d'intégration;
- à l'obligation de moyens, dans le cadre de la mobilité externe, de fournir un emploi au sein d'une entreprise;
- à l'usage du pool de mobilité;
- à la protection supplémentaire aux membres du personnel qui ont subi des blessures ou contracté des maladies ou dont les maladies se sont aggravées en service ou par le fait du service;
- aux pensions, puisque le nouveau statut aura des conséquences sur l'âge du départ à la retraite, tant pour les militaires que pour les civils ex-militaires;
- à l'importance à accorder à la formation dans le cadre de ce nouveau concept, au vu des conséquences que l'évolution des capacités militaires peut avoir sur leur avenir, que ce soit au sein ou en dehors du département;
- aux mesures transitoires précisées dans le projet de loi, sur lesquelles vous nous avez rassurés en disant que, pendant la transition, personne ne sera mis dehors.
Je souhaite aborder également un autre aspect. L'avant-projet de loi a fait l'objet de nombreuses remarques et observations du Conseil d'État. Beaucoup d'entre elles ont été rencontrées. L'avant-projet comportait de nombreuses habilitations au Roi, ainsi qu'un certain nombre de subdélégations au ministre de la Défense, dont le Conseil d'État a vérifié l'admissibilité au regard du principe de légalité consacré par l'article 182 de la Constitution.
Ce contrôle a été effectué à la lumière de la jurisprudence de la Cour d'arbitrage.
Le Conseil d'État rappelle que, dans un de ses arrêts, la Cour a notamment considéré que, je cite:
- "L'article 182 de la Constitution porte sur le mode de recrutement de l'armée qui est déterminé par la loi. Elle règle également l'avancement, les droits et les obligations des militaires.
- La détermination de la manière dont et des conditions auxquelles un militaire peut démissionner de l'armée relève de la réglementation des droits et des obligations des militaires et, partant, du champ d'application de l'article 182 de la Constitution.
- En attribuant au pouvoir législatif la compétence de régler les droits et obligations des militaires, le constituant a voulu éviter que le pouvoir exécutif règle seul la Force armée. L'article 182 de la Constitution garantit ainsi que cette matière fera l'objet de décisions prises par une assemblée délibérante démocratiquement élue."
Il me semblait important, monsieur le ministre, de rappeler cette observation du Conseil d'État.
Ainsi, dans le projet de loi, de nombreuses délégations au Roi, voire au ministre, ont été supprimées ou les conditions de celles-ci ont été précisées.
Cependant, il est regrettable que la composition des commissions ne soit pas reprise dans le projet et que seuls des éléments de procédure aient été repris dans le projet.
Monsieur le ministre, comme M. Monfils, je vous ai entendu dire en commission que les mesures d'exécution et les arrêtés royaux seraient bien concertés et que vous en informeriez le parlement. Si ce n'était pas le cas, nous nous en chargerons.
Monsieur le ministre, très succinctement, le cdH proposait déjà en 2003, dans son programme et dans cette partie, de garantir la paix, la sécurité et l'adhésion à propos de la structure et du personnel des Forces armées belges, dans le cadre général de la PESC et de la PESD.
Pour assurer l'opérationnalité des unités en leur garantissant des effectifs complets composés de femmes et d'hommes jeunes motivés, bien formés et bien entraînés, il fallait notamment:
- mettre en adéquation les moyens humains, matériels et financiers pour participer aux missions;
- prendre des mesures destinées à parfaire l'attractivité du métier de militaire sur le marché du travail;
- veiller à l'intégration du personnel civil de la Défense au sein de la nouvelle structure et maintenir un équilibre entre le personnel militaire et civil;
- assurer une formation continue et sa valorisation afin de permettre une mobilité entre les fonctions tant civiles que militaires.
Le projet de loi que nous examinons et les objectifs du nouveau statut avec ce concept de carrière mixte correspondent à la vision moderne d'une armée spécialisée et performante que le cdH entend aussi promouvoir. C'est pourquoi nous soutiendrons ce projet de loi.
Le président: Nos trois collègues féminines ont fait preuve d'une grande efficacité! N'est-ce pas, monsieur le ministre?
01.66 David Geerts (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, het wetsontwerp dat wij vandaag bespreken is een belangrijke etappe in de modernisering van het departement. Na het structuurplan, de eenmaking van de staven en andere hervormingen, is dit een nieuwe hervorming. Zal dit nu de laatste fase zijn van de verschillende hervormingen? Ik denk het niet. Op zich is dat logisch en zelfs goed.
Ik heb alle begrip voor de ongerustheid en de vragen van de betrokken personeelsleden. Ik geloof ook dat mensen nood hebben aan zekerheid en stabiliteit, maar evenzeer hebben zij nood aan een perspectief. Voor de mensen die tegenwoordig werken op het departement van Landsverdediging mag het perspectief niet zijn verjongen door massaal ontslag, maar wel een operationele, jonge krijgsmacht die inzetbaar is en zich specialiseert en samenwerkt met partnerlanden. Het is precies de verdienste van dit gemengde loopbaanconcept dat perspectieven worden geboden om alle personeelsleden, zowel burgers als militairen, zo efficiënt mogelijk in te zetten. Dat is het perspectief dat wij voor ogen moeten houden.
Wil dit nu zeggen dat dit ontwerp af is? Volgens mij helemaal niet. In de tekst staan tal van uitvoeringsmodaliteiten. Zolang het gaat om een concrete invoering van, bijvoorbeeld, maatregelen die elders via cao-onderhandelingen gebeuren, lijkt er mij geen tegenspraak te zijn met artikel 182 van de Grondwet. Bovendien is het ook belangrijk dat de uitvoering van dit gemengde loopbaanconcept nauwgezet op de voet zal worden gevolgd door het Parlement en door de vakbonden en dat iedereen ten volle hier zijn rol kan spelen. Ik vertrouw daarop, want de vakbonden zijn reeds betrokken geweest bij het opstellen van de teksten van dit GLC.
Als ik dan naar de inhoud van de tekst ga en mij concentreer op de loopbaan, kan ik een aantal vaststellingen maken. Ten eerste. Op kruissnelheid zal men beschikken over een belangrijk deel jonge militairen die paraat zullen zijn en snel ingezet kunnen worden. Nieuw is natuurlijk dat er geen zekerheid meer is voor het leven, het zogenaamde lifetime employment. Daarom is het belangrijk dat er voldoende maatregelen worden genomen om bij het naderen van het einde van de eerste fase voldoende initiatieven en programma’s op te zetten om mensen te begeleiden naar ofwel de voortgezette carrière, een burgerfunctie in de ambtenarij of de particuliere arbeidsmarkt. Daarom moet dan ook het nieuwe perspectief zijn de lifetime employability: mensen moeten inzetbaar zijn en moeten klaargestoomd worden om ook andere jobs op te nemen in de arbeidsmarkt.
Natuurlijk moet men ervoor zorgen dat de eerste fase van de militaire loopbaan voldoende aantrekkelijk is, anders dreigen we hier geen volk te hebben. Zo zouden bijvoorbeeld militairen die gedurende een bepaalde tijd op missie geweest zijn, hun leven lang een beroep moeten kunnen doen op de geneeskundige diensten van het departement. Dat zou de aantrekkelijkheid vergroten.
Ten tweede, de creatie van de functies van expert en deskundige is, meen ik, een goede evolutie. Men creëert aldus een vlakke loopbaan en zit minder vast aan rigide aanwervingscriteria en pecuniaire bepalingen voor een aantal knelpunten. Herinner u vorig jaar, toen we de discussie hadden over de officieren van het medisch-technisch korps. Samen met een aantal andere mensen heb ik toen reeds gezegd dat een nieuwe vorm soelaas moet bieden voor knelpuntberoepen.
Ten derde, ik vertrouw erop dat burgers evenveel kansen krijgen om functies te verwerven en zelfs meer kansen krijgen om door te stromen naar functies die vandaag niet voor hen toegankelijk zijn. Het is belangrijk dat het departement Landsverdediging met zowel burgers als militairen als een geheel goed werkt.
Ten vierde, nieuw in het ontwerp is ook dat mensen die om een of andere reden de mogelijkheid niet gehad hebben om een diploma lager secundair onderwijs te behalen, toch bij de krijgsmacht terechtkunnen. Op zichzelf is dat een goede maatregel, want hierdoor krijgt iedereen kansen om op de arbeidsmarkt te komen. Wel vind ik het belangrijk dat zij na tien jaar, wanneer er beslist moet worden of ze hun loopbaan voort kunnen zetten, alleen onderworpen worden aan praktische proeven. Ik denk dat de interpretatie van de tekst daar duidelijker moet worden. Iedereen heeft immers recht op evenveel perspectieven inzake lifetime employability.
Met de amendementen die ik samen met een aantal collega’s heb ingediend, beoog ik het behoud van de bestaande viervijfde regeling. Toenmalige minister van Defensie, de heer Pinxten, noemde dat in 1995 een SP-fantasietje. Hij sloeg volgens mij echter de bal volledig mis. De toekenning van een viervijfde regeling aan militairen die in hun initiële loopbaan zitten, is volgens mij namelijk niet strijdig met de operationaliteit. Het departement kan die viervijfde regeling immers weigeren aan personen die geacht worden operationeel te zijn.
Wat het amendement op artikel 260 aangaande de sociale promotie betreft, lijkt het niet meer dan billijk te zijn. Met dat amendement verzekeren we immers dat de voortgezette militaire loopbaan voor een belangrijk deel van de militairen ook onmiddellijk van toepassing zal kunnen worden.
Ten slotte, aangaande de sociale promotie denk ik dat de interpretatie van artikel 115 minder restrictief dient te zijn en dat de Koning kan bepalen dat er doorstromingsmogelijkheden zijn. Ik weet wel dat militairen vandaag reeds een voortgezette carrière kunnen genieten via het niveau van expert of deskundige, wat een stap voorwaarts is.
Bovendien reken ik erop dat het DGHR proactief mensen kan helpen om hun carrière versneld af te werken en derhalve sociale promotie te maken. In het verleden is dit reeds gebeurd.
Wat betreft de commissiewerkzaamheden had ik inderdaad grote bedenkingen bij de agenda gehanteerd door de heer Sevenhans.
Het volgende moet mij ook van het hart over de heer De Crem. Spijtig genoeg is hij momenteel afwezig. Ik gun hem ten volle zijn rol als oppositieleider. Ik respecteer dat. Ik gun hem die rol nog vele jaren. Wat in het verslag stond, was echter niet echt correct. Daar stond namelijk dat sp.a de krijgsmacht wil afschaffen. Wij willen wel dat op termijn veel meer samengewerkt wordt met andere landen. Sp.a wilt dat de krijgsmacht zich specialiseert, efficiënt is en samenwerkt met andere landen.
Collega's, in de praktijk zie ik dat dit reeds vandaag de dag gebeurt. De pilotenopleiding gebeurt samen met de Fransen. Er zijn samenwerkingsverbanden met de Nederlanders. Er is een gezamenlijke operatie met Luxemburg. Er zijn ook de huidige operaties in Libanon. Samenwerken gebeurt reeds en lijkt mij productiever te zijn dan een einzelgänger te zijn.
Mijnheer de minister en leden van het departement hier aanwezig, alsmede de vakbonden, het is volgens ons zeer belangrijk dat men mensen blijft informeren en niet te beroerd zal zijn om bij te sturen. Een project als dit zal immers steeds moeten geëvalueerd worden, op het vlak van de doelstelling, de doelmatigheid en de doeltreffendheid.
01.67 André Flahaut, ministre: Monsieur le président, mesdames, messieurs, tout d'abord, je voudrais remercier le président de la commission, les rapporteurs et les différents intervenants pour le travail qui a été effectué dans cette phase parlementaire de ce projet fondamental – tout le monde est d'accord sur ce point – sur la carrière mixte.
Je voudrais également remercier les collaborateurs militaires et civils, le général Somers, le général Husniaux, le colonel Cuvelier, tous les autres et ceux qui, au niveau interne, ont mené à bien ce dossier, sans oublier les organisations syndicales qui ont travaillé pendant de très longs mois, voire des années, à l'élaboration de ce projet de façon informelle d'abord, de façon formelle ensuite.
Comme certains intervenants ont bien voulu l'indiquer, ce projet était attendu depuis longtemps. Il a été longuement négocié, de manière informelle et formelle. Comme je l'ai déjà dit et répété, il faudra encore beaucoup de temps pour mettre tout en œuvre. Il faudra donc également continuer le travail de dialogue qui a été entamé, en toute transparence, à l'égard de l'ensemble du personnel et du Parlement. Je fais confiance aux parlementaires, tant de la majorité que de l'opposition, pour m'interroger régulièrement sur l'état d'avancement du dossier. Je me ferai un plaisir de transmettre les informations et de procéder à la communication des évaluations qui seront réalisées au fur et à mesure de la mise en œuvre.
En réalité, ce projet vise à inscrire un peu plus encore la Défense, cette entreprise importante, dans la modernité, l'inscrire dans notre société.
Je rassure tout de suite. On ne parle pas de militaires jetables. J'ai trop de respect pour chaque membre du personnel du département de la Défense! Je lui accorde la priorité et l'attention nécessaires et je veux faire en sorte que chaque membre, où qu'il se situe dans la hiérarchie, puisse être intégré dans une entreprise qui le valorisera, pour qu'il puisse recevoir une formation qui lui permettra de valoriser ses connaissances à l'extérieur et de se reconvertir le mieux possible.
Nous nous préoccupons donc de la situation de chacun, notamment au travers de la formation continuée.
Une fois de plus, par ce projet, nous réalisons un travail de pionniers. La question a été posée de savoir comment s'y prenaient les autres armées de pays étrangers et la réponse est simple: comme pour la structure unique, ces pays observent la Belgique pour voir comment elle avance dans ce dossier important. Mais faire œuvre de pionniers ne nous dérange nullement.
Je reviendrai un instant sur une remarque souvent entendue, reprise par M. Monfils: pourquoi, avec une armée de 30.000 hommes, n'est-il possible de déployer que 1.000 personnes par an? Je voudrais clairement exprimer qu'il s'agit bien de 1.100 personnes, mais en rotation tous les quatre mois, ce qui correspond déjà à 3.300 personnes; de plus, à chaque personne envoyée à l'extérieur est attachée une arrière-garde qui concerne 1,5 ou 2 personne(s). Le calcul est simple; on constate que notre taux de mise en opération est bon. En outre, pour des raisons sociales, nous avons décidé de laisser passer un an entre deux opérations, ce qui entraîne d'effectuer le calcul sur trois années.
En ce qui concerne la force d'attraction que nous désirons maintenir, j'estime qu'elle réside surtout dans le fait que nous permettons aux jeunes qui nous rejoignent de se spécialiser, de suivre une formation continuée. Dans quelques jours, nous annoncerons ouvrir 1.469 places pour le recrutement de l'année 2007; à chaque fois, nous observons un grand engouement pour les métiers de la Défense. Chaque année, les portes des maisons de la Défense s'ouvrent pour accueillir un grand nombre de personnes.
Aucune inquiétude donc à se faire, comme vous l'avez dit, monsieur Monfils, quant à la possibilité pour les militaires de se reconvertir dans une autre carrière. Aujourd'hui, ce serait même le phénomène inverse qui se produit: beaucoup de demandes nous arrivent pour engager, en cumul ou non, du personnel de la Défense dans le secteur des transports, dans le secteur du gardiennage, dans les chemins de fer et autres.
Notre personnel est donc reconnu pour sa grande qualité, sa disponibilité, son professionnalisme. Nous devons prendre garde à ne pas nous départir de personnes à formations remarquables. Croyez-vous que des gens, comme des Somers ou des Husniaux que j'ai cités tout à l'heure, ne soient pas convoités par certaines firmes internationales en vue d'une association, car une collaboration avec des personnes d'une telle compétence en matière de management de personnel est intéressante?
Selon moi, c'est la meilleure garantie.
Parfois, je m'interroge. Lorsque j'interviens dans un dossier, on dit que j'ai le souci du détail, que je m'occupe de tout, que je veux tout contrôler. Croyez-moi, pour la préparation de certaines opérations comme celles au Liban ou en Afghanistan, mieux vaut être présent sur le terrain plutôt qu'absent, comme certains de mes prédécesseurs, lors des opérations du Rwanda.
Par contre, lorsque je laisse les militaires préparer, discuter un texte, le travailler en profondeur, comme c'est le cas ici, on dit que je manque à ma tâche tout en voulant m'approprier le résultat. Il faudrait savoir ce que l'on veut. Pour ce qui est du résultat relatif à la carrière mixte, qu'il s'agisse du statut Flahaut ou du statut Somers, je m'en fous royalement! L'essentiel, c'est le résultat et, en tout cas, le résultat d'une conjonction, d'une volonté politique relayée par une expertise militaire. À chacun ses spécialités, à chacun son métier! Le travail qui a été accompli aujourd'hui est tangible! Il mérite d'être souligné.
M. De Crem s'est plaint en disant que rien n'avait été entrepris auparavant. D'autres personnes étaient en charge du département. M. Delcroix et M. Pinxten ont été à sa tête pendant un certain nombre d'années. Les choses n'ont pas avancé. Ils auraient pu le faire. Ils ne l'ont pas fait. J'invite à leur demander pourquoi ils ne l'ont pas fait à ce moment.
Je relève également une intervention disant qu'il s'agit d'un projet majeur et en même temps d'un fétu de paille auquel on s'accroche pour faire en sorte qu'il y ait quelque chose! Depuis un certain temps, j'ai pris la peine de ne plus me formaliser avec ce genre de déclarations!
Je voudrais signaler que si c'est le statut Somers ou Husniaux, c'est parce que les colonels Somers et Husniaux, qui ont transité dans mon entourage, sont devenus généraux et lieutenants-généraux et sont la preuve que je sais m'entourer de personnes compétentes. C'est pour moi ce qui prime au département de la Défense. Il n'est pas question ici de politisation.
J'ai entendu l'inventaire des choses qui ne vont pas et tout cela s'éloignait considérablement du sujet, le statut, la carrière mixte. On reprend sans cesse les mêmes arguments. J'ai eu l'impression que c'était une manœuvre de l'opposition. Le plus souvent, tous ses projets se sont dégonflés lamentablement, ce qui constitue la démonstration que l'opposition peut produire beaucoup de vent sans qu'il n'y ait rien de concret dans ce qu'elle avance. Vous savez, monsieur le président, les chiens aboient et la caravane passe.
Je signale que les Européens peuvent déjà s'engager aujourd'hui dans la Défense en Belgique. Il n'est pas question d'ouvrir la Défense aux ressortissants non européens mais la Défense compte aujourd'hui 21 personnes venant des Pays-Bas, de France ou du Portugal. Il me semble que cela va dans la direction d'une armée européenne. On ne peut à la fois souhaiter une armée plus petite, inter-opérable, plus efficace, transportable, intégrée dans la communauté internationale, la communauté européenne et dans l'OTAN et se cloisonner. Ma conviction, c'est que la structure unique réalisée en Belgique devra avoir lieu au niveau européen et qu'un jour, nous devrons mettre en commun nos logistiques et d'autres choses encore, comme nous l'avons fait pour la formation des pilotes, des pilotes d'hélicoptère, pour nos marines. Finalement, c'est cela l'avenir.
Nous avons commencé à le faire avec les pilotes et les marines. Vous savez très certainement que dans l'opération EUFOR au Congo, notre logistique a servi à l'ensemble de la force européenne.
C'est une première. Vous savez également que c'est notre hôpital de rôle 2 qui sert à la FINUL au Liban. Demain, nos médecins le quitteront pour revenir en Belgique. L'hôpital restera sur place et sera utilisé par des médecins d'autres nations. Jusqu'il y a peu, quand des équipes s'en allaient, elles reprenaient avec elles leur hôpital, laissant les suivants en reconstruire un autre et y installer leur personnel. Nous partons du principe que le matériel d'un hôpital - lits, bistouris, etc. - doit être utile à tous les médecins. Combinée à leur expertise, la permanence de ce matériel fait gagner du temps, de l'énergie et des moyens.
Ensuite, je suis étonné que l'on ne m'ait pas parlé du mauvais classement de la Belgique par l'OTAN. C'est sans doute un oubli. Je voudrais simplement dire qu'aujourd'hui, nous dépensons mieux que ce ne fut le cas par le passé. Une bonne Défense n'est pas celle qui dépense nécessairement beaucoup, mais une Défense qui dépense bien et moins; et non plus une Défense qui dépense n'importe comment, comme à une certaine époque.
Je remercie par ailleurs le rapporteur, Mme Belhouari.
En ce qui concerne l'intervention de Mme Vautmans, comme je l'ai dit en fin de commission, à la campagne d'information réalisée au sein du département de la Défense va succéder une campagne de communication interne et externe, notamment à destination des différents secteurs publics et privés concernés.
Pour l'équivalence des diplômes délivrés par les différentes formations, vous savez qu'un accord de coopération a été signé entre les différents gouvernements de notre pays. Cet objectif est évidemment très positif.
Je remercie Mme Wiaux pour son analyse objective de ce qui a été accompli. C'est sans doute elle qui a examiné avec le plus de sérénité la façon dont nos travaux se sont déroulés. Elle a insisté sur la dimension du personnel civil. En effet, pour nous, le personnel de la Défense comprend aussi bien civils que militaires. Nous n'arrêtons pas de les rapprocher les uns des autres. Et ce statut va dans cette direction.
Les mesures d'exécution, bien entendu, seront concertées. Nous voulons privilégier l'efficacité et c'est le général Somers qui a signalé que lorsqu'il faut changer une chose dans le département de la Défense, il faut très souvent une loi. Vous savez comme moi le temps que met une loi ou un projet de loi pour aboutir. Si nous voulons quelque chose d'efficace et d'efficient, il faut trouver des méthodes de travail différentes.
Monsieur Geerts, j'ai parlé du souci du contrôle parlementaire et de la volonté d'action et de transparence. Les concertations avec le personnel, les organisations syndicales et le Parlement sont indispensables car, finalement, la Défense est effectivement une entreprise importante dans notre pays. C'est un lien de notre pays, c'est la raison pour laquelle il faut respecter un certain nombre d'équilibres, même quand ils ne sont pas inscrits dans une loi. Les chiffres sont là pour prouver que cet équilibre est bien respecté.
Je crois que personne ne veut aujourd'hui supprimer les Forces armées. Je voudrais dire que nous nous sommes inscrits, y compris avec le sp.a, dans un travail de très longue haleine, dans un projet de transformations important, qui veut faire en sorte que la Défense soit une entreprise moderne, intégrée pleinement dans un monde nouveau, avec de nouvelles menaces, dans un contexte international, européen et "otanien" permanent. La Défense doit pouvoir être utile et proche de la société civile. Il faut pouvoir mener des actions le plus possible dans l'intérêt de cette société civile, que ce soit à l'intérieur ou à l'extérieur du pays et la Défense, pour cela, doit disposer d'un matériel totalement renouvelé. Les décisions ont été prises, les dernières seront prises prochainement en ce qui concerne les hélicoptères. Le matériel a été acheté sur étagères. Nous avons acheté le minimum suffisant - nous n'avons pas constitué des stocks pour constituer des stocks -, dans un souci d'interopérabilité, avec des infrastructures ramenées à ce que nous avons réellement besoin, en sortant de l'utopie de la création de nouveaux quartiers militaires. Quand des quartiers ou des domaines ne nous servent plus, nous privilégions le contact avec des institutions publiques pour les mettre à leur disposition ou à celle des communes et des provinces.
Nous avons maintenant un statut adapté pour le personnel puisque ce projet de carrière mixte était l'élément qu'il fallait encore ajouter après les infrastructures, les équipements, les opérations. Tout cela a été réalisé dans le respect de l'enveloppe budgétaire, avec un budget de la Défense qui n'augmente pas et dans lequel nous pouvons effectivement travailler, de manière convenable, je pense.
Je vous remercie.
Le président: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)
Vraagt nog iemand het woord? (Nee)
La discussion générale est close.
De algemene bespreking is gesloten.
Nous passons à la discussion des articles. Le
texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2759/7)
Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2759/7)
L’intitulé
néerlandais a été modifié par la commission en “wetsontwerp tot vaststelling
van het statuut van de militairen van het actief kader van de Krijgsmacht.”
Het Nederlands opschrift werd door de commissie gewijzigd in “wetsontwerp tot vaststelling van het statuut van de militairen van het actief kader van de Krijgsmacht.”
Le projet de loi compte 272 articles.
Het wetsontwerp telt 272 artikelen.
* * *
* *
Amendements déposés:
Ingediende
amendementen:
Art. 2
• 3 Luc Sevenhans (2759/3)
Art. 3
• 4 Luc Sevenhans (2759/3)
• 20 Pieter De Crem (2759/4)
Art. 5
• 21 Pieter De Crem (2759/4)
Art. 7
• 22 Pieter De Crem (2759/4)
Art. 9
• 5
Luc Sevenhans (2759/3)
• 23 Pieter De Crem (2759/4)
• 24 Pieter De Crem (2759/4)
• 25 Pieter De Crem (2759/4)
Art. 12
• 6
Luc Sevenhans (2759/3)
Art. 21
• 26 Pieter De Crem (2759/4)
Art. 22
• 7
Luc Sevenhans (2759/3)
Art. 51
• 27 Pieter De Crem (2759/4)
Art. 67
• 28 Pieter De Crem (2759/4)
Art. 75
• 8 Luc Sevenhans (2759/3)
Art. 76
• 9 Luc Sevenhans (2759/3)
• 29 Pieter De Crem (2759/4)
Art. 119
• 30 Pieter De Crem (2759/4)
Art. 124
• 10
Luc Sevenhans (2759/3)
Art. 141
• 11
Luc Sevenhans (2759/3)
Art. 144
• 13
Luc Sevenhans (2759/3)
Art. 172
• 14
Luc Sevenhans (2759/3)
Art. 174
• 15
Luc Sevenhans (2759/3)
Art. 192
• 31 Pieter De Crem (2759/4)
Art. 195
• 16
Luc Sevenhans (2759/3)
Art. 242bis(n)
• 18 Luc Sevenhans (2759/3)
Art. 242ter(n)
• 19 Luc Sevenhans (2759/3)
* * *
* *
Collega’s, met uw akkoord zal ik de artikelen citeren, tenzij die artikelen waarop een amendement werd ingediend. Artikelen waarop geen amendementen werden ingediend, zal ik enkel met hun nummer vermelden. Daarbij moet wel worden verstaan dat zij telkenmale zonder bezwaar worden aangenomen.
Je dois respecter la Constitution qui dit que la discussion se fait article par article, comme vous le savez.
Artikel 1. Geen bezwaar, geen amendement, aangenomen.
Op artikel 2 is er een amendement nr. 3 van de heer Sevenhans.
01.68 Luc Sevenhans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, ik kom slechts op één artikel tussenbeide. Maakt u dus geen zorgen. De rest heb ik in mijn algemene bespreking gezegd. Ik was het juist aan het nalezen. Ik heb daar eigenlijk een fout in staan. Ik heb "vervanging" geschreven, maar dat moet eigenlijk "schrapping" zijn, want het wordt gewoon vervangen door hetzelfde. Dat is een materiële fout.
Anderzijds heb ik wel begrepen uit mijn lijstje van bijkomende vragen dat de Koninklijke Familie niet behoort tot het actief kader. Dat is duidelijk. Ik heb een duidelijk antwoord gekregen. Ze behoren er niet toe. Dan begrijp ik niet waarom ze er in staan. Dit gaat toch over het actief kader? Ze horen er niet bij? Antwoord 15. Ik zou ze er liever uit zien. In het licht van de problemen die er de laatste dagen zijn met de Koninklijke Familie, was het misschien ook beter geweest dat de Koninklijke Familie geen militair was. Dan had dat allemaal niet gebeurd. Ik begrijp natuurlijk dat de Koning namens de Grondwet bevelhebber is, maar de Koninklijke Familie zijn al de anderen. Dat zou misschien beter geweest zijn.
Ik begrijp het niet goed, als men heel consequent is met zichzelf. Ik heb duidelijk op papier staan dat ze niet tot het actief kader behoren. Dan moet die uitzondering hier niet staan. Ik stel voor dat we het gewoon schrappen.
De voorzitter: Ik weerhoud het artikel en het amendement.
Op artikel 3 heb ik een amendement van collega De Crem en een van collega Sevenhans.
Ik houd de stemming over de amendementen en het artikel aan.
Artikel 4 wordt aangenomen.
L'article 4 est adopté.
Op artikel 5 heb ik een amendement van Pieter De Crem en Theo Kelchtermans dat opnieuw is ingediend door Pieter De Crem. Ik houd de stemming over het amendement en het artikel aan.
Artikel 6 wordt aangenomen.
L'article 6 est adopté.
Op artikel 7 heb ik een amendement van collega De Crem. Ik houd de stemming over het amendement en het artikel aan.
Artikel 8 wordt aangenomen.
L'article 8 est adopté.
Op artikel 9 heb ik een amendement van de heer Sevenhans en drie amendementen van collega De Crem. Ik houd de stemming over de amendementen en het artikel aan.
De artikelen 10 en 11 worden artikel per artikel aangenomen.
Les articles 10 et 11 sont adoptés article par article.
Op artikel 12 werd een amendement ingediend door de heer Sevenhans. Ik houd het amendement en het artikel aan.
De artikelen 13 tot 20 worden artikel per artikel aangenomen.
Les articles 13 à 20 sont adoptés article par article.
Op artikel 21 werd een amendement ingediend door de heer De Crem. Ik houd het amendement en het artikel aan. Op artikel 22 werd een amendement ingediend door de heer Sevenhans. Ik houd het amendement en het artikel aan.
De artikelen 23 tot 50 worden artikel per artikel aangenomen.
Les articles 23 à 50 sont adoptés article par article.
Op artikel 51 werd een amendement ingediend door de heer De Crem. Ik houd het amendement en het artikel aan.
De artikelen 52 tot 66 worden artikel per artikel aangenomen.
Les articles 52 à 66 sont adoptés article par article.
Op artikel 67 werd een amendement ingediend door de heer De Crem. Ik houd het amendement en het artikel aan.
De artikelen 68 tot 74 worden artikel per artikel aangenomen.
Les articles 68 à 74 sont adoptés article par article.
Bij artikel 75 heb ik een amendement van de heer Sevenhans. Ik houd de stemming over het amendement en het artikel aan.
Bij artikel 76 heb in een amendement van de heer Sevenhans en een amendement van de heer De Crem. Ik houd de stemming over de amendementen en het artikel aan.
De artikelen 77 tot 118 worden artikel per artikel aangenomen.
Les articles 77 à 118 sont adoptés article par article.
Op artikel 119 heb ik een amendement van de heer De Crem. Ik houd de stemming over het amendement en het artikel aan.
De artikelen 120 tot 123 worden artikel per artikel aangenomen.
Les articles 120 à 123 sont adoptés article par article.
Bij artikel 124 heb ik een kort amendement, met een lange verantwoording, van de heer Sevenhans. Ik houd de stemming over het amendement en het artikel aan.
De artikelen 125 tot 140 worden artikel per artikel aangenomen.
Les articles 125 à 140 sont adoptés article par article.
Bij artikel 141 heb ik een amendement van de heer Sevenhans over titel IV: de interne overgang. Ik houd de stemming over het amendement en het artikel aan.
De artikelen 142 en 143 worden artikel per artikel aangenomen.
Les articles 142 et 143 sont adoptés article par article.
Bij artikel 144 heb ik amendement nr. 13 van collega Sevenhans. Ik houd de stemming over het amendement en het artikel aan.
De artikelen 145 tot 171 worden artikel per artikel aangenomen.
Les articles 145 à 171 sont adoptés article par article.
Op artikel 172 is er een amendement van de heer Sevenhans. Ik houd de stemming over het artikel en het amendement aan.
Artikel 173 wordt aangenomen.
L'article 173 est adopté.
Op artikel 174 heb ik een amendement van de heer Sevenhans. Ik houd de stemming over het artikel en het amendement aan.
De artikelen 175 tot 191 worden artikel per artikel aangenomen.
Les articles 175 à 191 sont adoptés article par article.
Op artikel 192 is er een amendement van de heer De Crem. Ik houd de stemming over het artikel en het amendement aan.
De artikelen 193 en 194 worden artikel per artikel aangenomen.
Les articles 193 et 194 sont adoptés article par article.
Op artikel 195 heb ik amendement nr. 16 van de heer Sevenhans. Ik houd de stemming over het artikel en het amendement aan.
De artikelen 196
tot 242 worden artikel per artikel aangenomen.
Les articles 196 à 242 sont adoptés article par article.
Ik heb een amendement nr. 18 van collega Sevenhans dat artikel 242bis invoert. Ik houd het amendement aan.
Ik heb een amendement nr. 19 van collega Sevenhans dat artikel 242ter invoert. Ik houd het amendement aan.
Les articles 243 à 272 sont adoptés article par article.
De artikelen 243 tot 272 worden artikel per artikel aangenomen.
Monsieur le
ministre, je dois également faire adopter les annexes.
Il y a une annexe A comportant
un tableau I à XVIII. Pas d’observations. Pas d’amendements. Adoptée.
Ik heb een annexe B, die u op bladzijde 184 van het document 2759/7 terugvindt. Ook hier zijn er geen bezwaren of amendementen. De bijlage is dus aangenomen.
Collega’s, ik stel voor dat wij morgen over de weerhouden artikelen en amendementen stemmen.
J'espère que vous serez présent demain après-midi, monsieur le ministre.
La discussion des articles est close. Le vote sur les amendements et les articles réservés ainsi que sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.
De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over de aangehouden amendementen en artikelen en over het geheel zal later plaatsvinden.
* * *
* *
Besluit van de artikelsgewijze bespreking:
Conclusion de la discussion des articles:
Réservé: le vote sur les amendements et les
articles 2, 3, 5, 7, 9, 12, 21, 22, 51,
67, 75, 76, 119, 124, 141, 144, 172, 174, 192, 195.
Aangehouden: de stemming over de amendementen en de
artikelen 2, 3, 5, 7, 9, 12, 21, 22, 51, 67, 75, 76, 119, 124, 141, 144, 172,
174, 192, 195.
Artikel per artikel aangenomen: de artikelen 1, 4, 6,
8, 10 - 11, 13 - 20, 23 - 50, 52 - 66, 68 - 74, 77 - 118, 120 - 123, 125 - 140,
142 - 143, 145 - 171, 173, 175 - 191, 193 - 194, 196 – 272, bijlagen A en B.
Adoptés article par article: les articles 1, 4, 6, 8,
10 - 11, 13 - 20, 23 - 50, 52 - 66, 68 - 74, 77 - 118, 120 - 123, 125 - 140,
142 - 143, 145 - 171, 173, 175 - 191, 193 - 194, 196 – 272, les annexes A et B.
* * *
* *
De vergadering wordt gesloten. Volgende vergadering donderdag 11 januari 2007 om 14.30 uur.
La séance est levée. Prochaine séance le jeudi 11 janvier 2007 à 14.30 heures.
De vergadering wordt gesloten om 17.54 uur.
La séance est levée à 17.54 heures.
L'annexe est reprise dans une brochure
séparée, portant le numéro consécutif CRIV 51 PLEN 258 annexe. |
De bijlage is opgenomen in een aparte
brochure met volgnummer CRIV 51 PLEN 258 bijlage. |