Séance plénière |
Plenumvergadering |
du jeudi 21 dÉcembre 2006 Après-midi ______ |
van donderdag 21 december 2006 Namiddag ______ |
La séance est ouverte à 14.22 heures et présidée par M. Herman De Croo.
De vergadering wordt geopend om 14.22 uur en voorgezeten door de heer Herman De Croo.
Ministres du gouvernement fédéral présents lors de l'ouverture de la séance:
Tegenwoordig bij de opening van de vergadering zijn de ministers van de federale regering:
aucun/geen.
Le président: La séance est ouverte.
De vergadering is geopend.
Patrick Moriau,
Frieda Van Themsche, pour raisons de santé / wegens ziekte;
Johan Vande
Lanotte, pour devoirs de mandat / wegens ambtsplicht;
Hilde Vautmans,
en mission à l'étranger / met zending buitenslands;
Hendrik Daems, à
l'étranger / buitenslands.
Collega’s, op de agenda van vandaag staan, na de vragen, de Rijksmiddelenbegroting, het ontwerp van Uitgavenbegroting; alsook de derde aanpassing van de algemene Uitgavenbegroting en dan ook nog de andere elementen.
Die inleidende zin geeft aan de vice-eerste minister en minister van Justitie de kans om mij te komen vervoegen voor de mondelinge vragen.
01 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "het ambtelijk taalgebruik in de juridische wereld" (nr. P1682)
01 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "l'usage du langage administratif dans le monde juridique" (n° P1682)
01.01 Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Mevrouw de vicepremier, om het met uw eigen woorden te zeggen – ik citeer uit een antwoord, gegeven in de commissie voor de Justitie: “Het is fundamenteel dat als een burger zich tot het gerecht wendt, hij of zij een antwoord krijgt in een klare en begrijpelijke taal.” Ook in het regeerakkoord staat de intentie – ik citeer: “de gerechtelijke aktes en het taalgebruik te vereenvoudigen en verstaanbaar te maken.”
Welnu, op vraag van het Antwerpse hof van beroep en het arbeidshof hebben studenten Recht van de rechtsfaculteit van de Karel de Grote-Hogeschool een onderzoek gevoerd bij advocaten en bij gewone mensen, of rechtsonderhorigen zoals wij ze noemen, naar onder andere het juridisch taalgebruik.
De conclusie van dat onderzoek is niet echt positief te noemen. Immers, uit dat onderzoek blijkt dat advocaten de inhoud van gerechtsbrieven, brieven die door de griffie naar de mensen worden gestuurd, en gerechtelijke akten, akten opgesteld door magistraten, aan twee cliënten op drie moeten verduidelijken.
Dus, er lijkt nog niet veel veranderd te zijn op het vlak van het juridisch taalgebruik sinds het begin van deze legislatuur. Nochtans bent u in het Parlement diverse keren aangemaand daaraan te werken. Ik verwijs onder andere naar een hangende resolutie van mijn collega’s Vautmans, Turtelboom en Chevalier in verband met eenvoudiger taalgebruik.
Ik zou u vandaag, omdat het onderwerp weer actueel is door die studie, willen vragen of u mij een opsomming kunt geven van de initiatieven die u sinds het begin van de legislatuur hebt genomen om het taalgebruik te vereenvoudigen en die in de praktijk al werken. Ik zou u ook willen vragen of er eventueel nog initiatieven in de pijplijn zitten.
Ten slotte, alles begint volgens mij bij de opleiding van magistraten door de Hoge Raad voor de Justitie en die van advocaten door de universiteiten en de balies. Als men daar geen oog heeft voor eenvoudig taalgebruik, zal dat op het einde van de rit waarschijnlijk ook niet gebruikt worden door de rechtspractici. Hebt u met hen al samen gezeten? Is er eigenlijk in een budget voorzien om dat doel te bereiken?
De voorzitter: We luisteren naar de klare taal van de minister.
01.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, collega's, het is een echte hoofdbreker in alle betekenissen van het woord. Ik heb altijd onderstreept dat de toegang tot het gerecht ook een eenvoudiger en meer toegankelijk taalgebruik inhoudt. Ik ben evenwel niet bevoegd om aan de rechters en advocaten in hun vonnissen en conclusies een taalgebruik op te leggen.
We moeten met de professionelen op het terrein een constructieve samenwerking verzekeren en nastreven om een ander taalgebruik te verkrijgen.
De quelle coopération s'agit-il? À force d'en parler, des choses se passent. Par exemple, la Cour de cassation, dont les arrêts ne sont pas toujours particulièrement compréhensibles, a fait un effort en proposant de ne plus utiliser le latin. C'est une première étape. On l'a fait dans les églises il y a un certain temps et maintenant, la Cour de cassation l'a décidé. Ayant lu dernièrement des arrêts de la Cour de cassation, je crois qu'il s'agit d'une première étape et qu'on peut aller plus loin.
Nous avons également travaillé avec les huissiers sur des modèles d'actes. Ils ont accompli des efforts considérables et continuent à travailler pour simplifier au maximum le langage judiciaire mais celui-ci n'est pas toujours facile; il y a des concepts en droit qui doivent être exprimés tels quels et qu'il est difficile de simplifier.
On a créé récemment une commission de formation pour le personnel des greffes et les secrétaires de parquet et on lui a demandé d'intégrer de manière prioritaire dans la formation l'utilisation d'un langage accessible pour la communication entre les greffes et les parquets et les citoyens. Il y a là une clé pour décoder les décisions prises dans les greffes et tribunaux. La conférence permanente des chefs de corps, emportée par l'initiative de la Cour de cassation, travaille actuellement sur son propre code de communication et le Conseil supérieur de la Justice donne pour le moment des formations en langage judiciaire.
Voilà les initiatives prises. Mais il s'agit d'un changement de culture: je ne peux malheureusement pas imposer l'utilisation d'un type de langage pour l'ensemble des actes des professionnels de la justice.
Le président: "Ce qui se conçoit bien s'énonce clairement."
01.03 Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Mevrouw de vicepremier, ik stel vast dat u een aantal initiatieven opsomt, maar volgens mij zouden die nog verder, en ook vlugger, kunnen gaan. U verwijst onder andere naar de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders. U hebt gezegd: “...in de maand januari in het Parlement”. Er is een protocol dat met hen ondertekend wordt, maar uit de navraag die ikzelf gedaan heb bij de Nationale Kamer blijkt dat het tot nu toe niet ondertekend werd en dat men wacht op nieuws vanuit het kabinet. Misschien kan daaraan ook aandacht worden besteed.
Volgens mij moeten alle actoren van Justitie de reflex hebben – u hebt ook verwezen naar het Hof van Cassatie – om korte zinnen te maken en om oubollig en omslachtig taalgebruik te bannen. Woorden als “overwegende dat” en “rekening houdend met” zou men moeten bannen. Als men artikelen aanhaalt, moet men die artikelen ook uitleggen voor de mensen.
Ten slotte, u hebt het aangegeven, mijnheer de voorzitter, ik vind dat wij, als wettenmakers, ook de hand in eigen boezem moeten steken, want de wetsontwerpen en wetsvoorstellen die wij hier goedkeuren zijn ook vaak omslachtig en stroef. Ze getuigen niet van de reflex waarover ik het zonet had.
De voorzitter: Van tijd tot tijd moet ik een wetsartikel ook twee of drie keer lezen om precies te weten waarover het gaat.
L'incident est clos.
- de heer Bart Laeremans aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de financiële malversaties bij de Moslimexecutieve" (nr. P1683)
- mevrouw Zoé Genot aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "het financieel onderzoek bij de Moslimexecutieve" (nr. P1684)
- M. Bart Laeremans à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "les malversations financières au sein de l'Exécutif des musulmans" (n° P1683)
- Mme Zoé Genot à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "le contrôle financier de l'Exécutif des musulmans" (n° P1684)
02.01 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het blijft negatieve berichten regenen over de moslimexecutieve. Eerst ging het over de manifeste onbestuurbaarheid van het Executief van de Moslims. Enkele maanden geleden ging het over taalproblemen en communautaire problemen die daar, zoals overal in het land, zijn gerezen. Recent stelden wij vast dat zich daar zware financiële malversaties hebben voorgedaan. Dat was blijkbaar het geval zowel tijdens de vorige moslimexecutieve als thans, met de huidige voorzitter of ondervoorzitter, want die persoon zit nog altijd vast.
Het toppunt is dat blijkt dat door of namens de moslimexecutieve geld zou zijn gestort op de gevangenisrekening van moslimterrorist Nizar Trabelsi. Dat is toch wel heel vergaand. Dat wordt nu door sommige mensen van het Executief ontkend, maar dat wordt wel door het parket bevestigd. Het is dus tijd dat hierover klaarheid wordt gebracht.
Mijn vragen zijn dan ook de volgende, mevrouw de minister.
Ten eerste, bent u in afwachting van het onderzoek gestopt met het financieren van het Executief van de Moslims? Dat lijkt mij nogal evident. Zolang er geen duidelijkheid is over het beheer ervan lijkt het mij uit den boze dat er nog middelen worden gestort.
Ten tweede, wat is de stand van het onderzoek inzake de financiële malversaties? Wat kunt u hierover al meedelen? Gaat het zowel over de vorige Moslimexecutieve als over de huidige?
Ten derde, klopt het inderdaad dat er geld werd gestort op de rekening van een moslimterrorist door of namens de Moslimexecutieve? Zo ja, wat vindt u daarvan?
02.02 Zoé Genot (ECOLO): Monsieur le président, madame la ministre, j'ai appris que M. Kissi Benjelloul, vice-président de
l'Exécutif des musulmans de Belgique, avait passé la nuit en prison.
Madame la
ministre, vous connaissez bien M. Kissi Benjelloul, étant donné qu'il a
plaidé, auprès de votre cabinet, pour l'organisation d'élections renouvelant
les organes du culte musulman. Toutefois, il ne s'agit pas ici de discuter de
la responsabilité personnelle d'un homme présumé innocent. Par contre, nous ne
pouvons pas passer sous silence les événements qui affectent le vice-président
de l'Exécutif des musulmans de Belgique.
Même si M.
Benjelloul, pour ne pas troubler les travaux de l'assemblée des musulmans,
décidait de démissionner ou si l'assemblée des musulmans de Belgique décidait
de lui retirer cette fonction, ce ne serait pas possible. On le sait, madame la
ministre, c'est vous qui avez la responsabilité de nommer un exécutif des
musulmans de Belgique. Cela ne peut se faire que par arrêté royal. Je vous
demande donc d'être particulièrement attentive à l'évolution des événements
pour que le calme et la sérénité reviennent au plus vite dans cet exécutif.
Votre
administration est également compétente pour contrôler l'argent délivré aux
organes du culte musulman. Elle a toujours été très vigilante vis-à-vis des
exécutifs précédents. Je souhaiterais être mise au courant de l'analyse de la
situation que votre administration a faite dernièrement. Comment a-t-elle
financé les organes ces derniers mois?
Des membres
de l'Exécutif des musulmans de Belgique ont, depuis de nombreux mois, plaidé
pour un fonctionnement transparent et démocratique de leur instance. Ils n'ont
pas toujours été entendus. De nombreux membres de la communauté musulmane
s'inquiètent de l'image de leur communauté donnée à l'extérieur. Cette
communauté est déjà soumise à un islamophobisme latent. Des événements tels que
ceux-ci risquent une fois de plus de les stigmatiser. Il est donc urgent de
prendre le problème à bras-le-corps et j'espère que c'est ce que vous allez
faire!
02.03 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le président, je suis évidemment pour la laïcité et pour l'Exécutif des musulmans. Seul celui-ci reçoit un subside annuel voté par le parlement. Nous sommes extrêmement vigilants pour contrôler ce qu'il fait avec ce subside annuel. Cela doit être conforme aux finalités pour lesquelles ce subside est alloué.
En 2004, nous avons effectivement examiné les comptes. Avec mon administration, en fonction de toute une série d'éléments obscurs dans ces comptes, nous avons demandé à un expert comptable de les examiner plus avant. Nous avons pu constater qu'il y avait une grande suspicion d'irrégularités et j'ai tout de suite demandé qu'on envoie l'ensemble des pièces au parquet. Une instruction est en cours. Elle avait au départ pour objet les comptes 2004 mais l'instruction s'est étendue sur l'ensemble des documents pour les années 2004, 2005 et 2006. Toutes ces données font donc l'objet d'un examen par la justice.
Par ailleurs, mon administration est en train d'examiner les comptes 2005 avec la volonté qu'il n'y ait aucune irrégularité. Ce serait totalement inacceptable.
Je partage votre opinion qui est de dire que l'image donnée est tout à fait malheureuse. J'ai appris comme vous que le vice-président avait passé une nuit en prison. Il a été libéré ce matin. Il n'y a, semble-t-il, pas d'inculpation. Mais, comme vous, je considère que c'est l'image même de l'Exécutif des musulmans qui est entachée. Dès lors, il appartient aux instances, sans que nous nous en mêlions – nous devons respecter le principe de séparation –, de prendre les dispositions qui s'imposent pour permettre le retour au calme, à la sérénité et une bonne réputation pour la gestion de ce culte.
Quant à ce qui s'est exactement passé durant l'année 2004, à savoir s'il y a eu des malversations, des versements à un prisonnier particulièrement problématique (terroriste), dans nos prisons, c'est actuellement l'objet d'une enquête judiciaire dont, comme l'ensemble du parlement, nous attendons les conclusions.
02.04 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik stel ten eerste vast dat u niet eens antwoordt op de zeer pertinente vraag of er vanuit het ministerie nog altijd geld wordt overgemaakt aan de Moslimexecutieve.
Als het Executief niet in staat is om op een ordentelijke manier met die subsidies om te gaan en u blijft maar betalen, dan is er een probleem van uwentwege. U zou minstens moeten wachten tot het einde van het onderzoek vooraleer nog verder geld over te maken aan de Moslimexecutieve. Dat lijkt mij het minste. Wanneer nu zelfs de vicevoorzitter van het huidig Executief een hele nacht heeft moeten doorbrengen in de gevangenis voor ondervragingen, moet u minstens de subsidie stopzetten tot er duidelijkheid is. Als u dat niet doet, gaat u uw boekje te buiten en neemt u uw verantwoordelijkheid niet.
Ten tweede, u hebt hier zaken verteld die wij allemaal al in de krant hebben gelezen. U zegt niets nieuws. We weten allemaal dat u op een gegeven moment vaststellingen hebt gedaan, dat u klacht hebt neergelegd en dat er een onderzoek is geweest. Wij vroegen specifiek naar wat u al weet over die stortingen aan die moslimterrorist. Als iemand vanuit de Moslimexecutieve inderdaad geld heeft overgemaakt aan die terrorist, moet onmiddellijk worden opgetreden.
Wij stellen vast dat u zich telkens wanneer er een onderzoek loopt, wanneer daarrond commotie is in de pers en er grote krantenartikelen verschijnen, beroept op het geheim van het onderzoek en niets kunt zeggen. Dat staat in schril contrast met al uw voorgangers die ik hier heb gekend, met zowel de heren De Clerck, Van Parys als Verwilghen. Wanneer er belangrijke politieke onderzoeken bezig waren met een grote draagwijdte werden vragen beantwoord. U slaagt er telkens opnieuw in om naast de kwestie te antwoorden en niet in te gaan op de manifeste feiten van het onderzoek.
02.05 Minister Laurette Onkelinx: (…)
02.06 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw de minister, dat is onzin.
02.07 Minister Laurette Onkelinx: Ik heb een klacht ingediend en ik wacht op de conclusies van Justitie. Dat is de normale procedure.
02.08 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Wanneer het parket zelf bevestigt dat er stortingen zijn geweest aan Trabelsi, stortingen die hij heeft ontvangen, kunt u dat minstens hier bevestigen. Het gaat toch niet op dat de mensen in de krant kunnen lezen dat de Moslimexecutieve een terrorist sponsort, dat dit door het parket wordt bevestigd en dat u niet eens de moed hebt om dat te bevestigen of te ontkennen. Een van de twee moet toch kunnen. Ik vind dit bijzonder laf van u.
02.09 Zoé Genot (ECOLO): Madame la ministre, je ne peux que vous encourager, dans la limite de vos compétences, à suivre les événements et à permettre aux organes du culte musulman de travailler, à nouveau, dans la dignité et la sérénité, ce que mérite la communauté musulmane à l'instar de toutes les communautés religieuses.
Het incident is gesloten.
03 Question de M. Jean-Pierre Malmendier à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "l'accord social avec les syndicats des gardiens de prisons" (n° P1685)
03 Vraag van de heer Jean-Pierre Malmendier aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "het sociaal akkoord met de vakbonden van de gevangenbewaarders" (nr. P1685)
03.01 Jean-Pierre Malmendier (MR): Monsieur le président, madame la ministre, si j'ai plutôt la réputation de défendre les victimes, je m'intéresse également de près à la gestion carcérale.
Je voudrais tout d'abord me réjouir de l'accord social intervenu entre vous et les principaux syndicats des agents pénitentiaires, quant à l'organisation d'une formation théorique et pratique plus étoffée (trois mois), préalable à l'entrée en service des agents, qui entrera en vigueur en septembre 2007. Je me réjouis également de la réglementation prise pour organiser les mutations.
Ce qui me chagrine, c'est votre réponse à la question posée par mon chef de groupe, M. Bacquelaine, tendant à savoir si un service minimum serait assuré dans les prisons lors d'événements sociaux, de grèves, etc.. J'imagine que ces problèmes devraient diminuer, puisque vous avez convenu de compléter le cadre. Cependant, le conflit social guette toujours. Dès lors, nous serions totalement rassurés si cette permanence devait être organisée, également dans le cadre des accords qui ont été pris.
Madame la ministre, envisagez-vous de poursuivre les négociations pour parvenir à ce résultat? Le problème est-il postposé jusqu'aux prochaines grèves?
03.02 Laurette Onkelinx, ministre: Je remercie tout d'abord M. Malmendier de rappeler l'accord auquel nous sommes arrivés avec les organisations syndicales. Nous avons négocié pendant de très nombreux mois. La manière dont une information se répand dépend aussi des moments: on ne l'a peut-être pas suffisamment mis en valeur mais le fait d'augmenter la formation des gardiens et d'avoir imposé que chaque gardien l'ait reçue avant son entrée en fonctions, c'est quelque chose qu'on attendait depuis des années. Élargir la réserve de recrutement pour combler plus facilement les cadres, réorganiser les mutations pour éviter la désorganisation, cela va permettre de diminuer le nombre de grèves provoquées par les problèmes de surpopulation et de manque d'effectifs. Il a fallu plusieurs mois pour y aboutir et je remercie à cet effet les organisations syndicales.
Reste le problème du service minimum, qui ne faisait pas partie des points négociés. Nous n'en avons pas parlé mais avant de me positionner, je veux en faire l'objet d'un prochain dialogue. En janvier, ce point sera à l'ordre du jour. J'espère que ce dialogue nous permettra d'aboutir à un accord. En effet, la situation est catastrophique, particulièrement en cas de grèves sauvages qui ne permettent pas de se préparer à la gestion d'une situation carcérale extrêmement complexe par nature. Je vais m'engager dans un dialogue avec les organisations en espérant qu'il aboutira à un accord.
03.03 Jean-Pierre Malmendier (MR): Monsieur le président, je me réjouis de l'engagement que prend Mme la ministre. La promesse en avait déjà été faite à M. Bacquelaine voilà presque un mois. Un mois, c'est court, il est vrai. J'observe cependant que le sujet reste bien ancré à l'ordre du jour des négociations qui se poursuivent.
Pour insister sur cette demande, je rappelle que, si le monde carcéral est perturbé, nos gardiens de l'ordre le sont aussi: dans de tels cas, ils doivent assurer la surveillance et ce, au détriment du citoyen et de la sécurité de chacun.
Néanmoins, c'est surtout mettre l'accent sur les avancées déjà engrangées que je voulais faire et vous encourager à continuer sur cette voie.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Luk Van Biesen aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "de berekening van het kadastraal inkomen na verbouwingen" (nr. P1686)
04 Question de M. Luk Van Biesen au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "le calcul du revenu cadastral après des travaux de transformation" (n° P1686)
04.01 Luk Van Biesen (VLD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de vice-eerste minister en minister van Financiën Reynders, het Rekenhof bracht gisteren een uitvoerig, doelgericht rapport uit over de herberekening van het kadastraal inkomen ten gevolge van verbouwingswerken. Uit het rapport bleek dat nog heel wat informatie vanuit de gemeenten en de administraties niet naar het kadaster gaan, zodat in ons land het kadastraal inkomen na verbouwingen niet op een gelijke wijze wordt berekend. Met andere woorden, er is hier een probleem met de billijkheid en met de rechtvaardigheid. Immers, niet alle inwoners zien na dezelfde werken op dezelfde wijze hun kadastraal inkomen aangepast of niet aangepast.
Mijnheer de minister, ik zou van de gelegenheid willen gebruikmaken om u te wijzen op de heel eigenaardige totstandkoming van de kadastrale inkomens en bijgevolg op het feit dat de wijze van berekening van het kadastraal inkomen vandaag aanleiding geeft tot heel grote ongelijkheden tussen kadastrale inkomens van woningen in de ene regio in vergelijking met dat van woningen in een andere regio.
Bovendien heeft de ouderdom van de woning, naarmate zij vóór of na 1979 werd gebouwd, een heel grote invloed op de berekening van het kadastraal inkomen.
Ten tweede, er zijn ook heel wat werken waarvoor de regering fiscale stimuli geeft, zoals de plaatsing van dubbele beglazing en renovatiewerken tegen geluidslast. Denken wij maar aan de regio rond de luchthavens. De betrokkenen zouden bij een automatische heraanpassing van hun kadastraal inkomen, enerzijds, fiscale stimuli krijgen om de renovatie uit te voeren, maar zouden, anderzijds, dubbel worden gestraft door de gewestbelasting, door de belasting op het kadastraal inkomen en door de gemeentebelasting en de provinciebelasting, die in opcentiemen worden berekend. Dat lijkt mij niet logisch.
Ik lees in het antwoord dat u aan het Rekenhof gaf, dat u een aantal maatregelen onderzoekt waarbij een herziening van het kadastraal inkomen als algemeen principe ter discussie wordt gesteld. U zou aan een aantal maatregelen denken om het kadastraal inkomen op een andere wijze te berekenen. Aan welke maatregelen denkt u dan, mijnheer de minister?
04.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van Biesen, eerst wil ik een principe herhalen. Het kadastraal inkomen is gelijk aan de geraamde normale huurwaarde van het onroerende goed.
Mijn antwoord bestaat uit drie delen.
Ten eerste, de Gewesten hebben steeds meer bevoegdheden in verband met de onroerende belastingen, niet alleen inzake de vaststellingen en beslissingen van de belastbare basis, maar ook inzake de tarieven van vrijstelling. Het is mogelijk om naar een andere belastbare basis te gaan dan het kadastraal inkomen; die mogelijkheid komt de Gewesten toe.
Ten tweede, er zijn al een aantal vrijstellingen. Er is niet alleen vrijstelling van aangifteplichten voor kadastrale inkomens, maar ook vrijstelling van belastingen voor een aantal renovatiewerken. Dat werd goedgekeurd door het Parlement, dus wij moeten dat volgen.
Ten derde, ik ben bereid om een bespreking te houden in de subcommissie voor de Financiën bijvoorbeeld, over het jongste verslag van het Rekenhof.
Ik denk dat het mogelijk is om tot oplossingen te komen.
Een eerste mogelijke oplossing is de afschaffing van de aanwezigheid van de kadastrale inkomens in de personenbelasting. Maar dat is, zoals ik al zei, meer een probleem voor de Gewesten, de provincies en de gemeenten, voor de onroerende belastingen.
Ten tweede is het misschien ook mogelijk om een ander systeem in te voeren voor de relaties tussen de eigenaars, mijn administratie en eventueel de lokale administraties, waarbij ik denk aan de gemeenten. Er zijn een aantal verbintenissen voor informatie-uitwisseling tussen de gemeenten en de fiscale administratie.
Ik ben dus bereid om naar de subcommissie voor de Financiën te komen, misschien samen met iemand van het Rekenhof, na inzage van het verslag. We kunnen dan nagaan of het nuttig is om iets te doen met de kadastrale inkomens binnen de personenbelastingen, en ook of het al dan niet nuttig is om naar een andere methode over te gaan inzake de relatie tussen de lokale administraties, de federale fiscale administraties en misschien de Gewesten, die nu bevoegd zijn voor een aantal zaken in verband met de onroerende goederen.
04.03 Luk Van Biesen (VLD): Mijnheer de minister, ik volg de richting die u uitgaat in uw antwoord. Of het aangewezen is dat fiscaliteit inzake onroerend goed een bevoegdheid wordt voor de Gewesten en volledig uit de personenbelasting wordt geheven, is een piste die wij de volgende weken en maanden voort zullen moeten onderzoeken. Daar zit volgens mij de oplossing om te verhinderen dat men aan de mensen iets geeft via fiscale stimuli, enerzijds, om het hen meteen af te pakken via een verhoging van het kadastraal inkomen, anderzijds, wat inderdaad absurd zou zijn.
Het incident is gesloten.
05 Question de M. Benoît Drèze au vice-premier ministre et ministre des Finances sur "la menace sur l'accord social chez VW Forest" (n° P1687)
05 Vraag van de heer Benoît Drèze aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over "het in het gedrang komen van het sociaal akkoord bij VW Vorst" (nr. P1687)
05.01 Benoît Drèze (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, chacun se réjouit de l'évolution du dossier VW Forest et du fait que les négociations aboutissent sur des éléments concrets. Ils sont à ce point concrets et importants que différentes questions se posent, notamment l'articulation avec le Pacte de solidarité entre les générations qui a été décidée voici peu et qui pourrait déboucher sur certaines contradictions.
En matière de prépension, le pacte prévoit que les candidats à la prépension doivent rester disponibles sur le marché du travail pendant au moins six mois et être actifs dans le cadre d'une cellule de reconversion. Ce n'est qu'à ces conditions-là qu'ils accéderont à la prépension.
Pour ces personnes et pour les personnes moins âgées qui feraient l'objet d'un licenciement et pour lesquelles on annonce que l'employeur accorderait un complément de salaire aux allocations de chômage, si elles retrouvent du travail, envisagez-vous un traitement fiscal différencié, de manière à réellement les inciter à trouver du travail plutôt qu'à rester chez elles, alors qu'elles sont en âge de travailler et encore en pleine forme?
05.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, monsieur Drèze, la loi-programme et la loi contenant des dispositions diverses en cette matière contiennent de nombreux articles. Le débat n'a certes pas toujours été simple. On l'a vu, hier encore, en séance plénière. Certains articles peuvent échapper à notre entendement.
Cependant, la commission des Finances de la Chambre a traité le problème voici quelques jours, avant qu'il ne le soit en séance plénière. Nous disposons donc du document reprenant les articles 276 et 282 de ce qui est toujours le projet de loi portant des dispositions diverses, qui est déjà voté et qui modifie les articles 31bis et 146 du Code des impôts sur les revenus.
Je ne reprendrai pas le détail des modalités, mais il est évident que le traitement fiscal sera différent, selon qu'une activité soit reprise ou non, bien entendu en tenant compte de l'âge, puisque vous évoquiez les prépensions et de la limite de 50 ans, mais en tenant compte aussi de l'existence d'une convention collective de travail ou d'une convention individuelle prévoyant le paiement d'indemnités complémentaires. Nous sommes face à deux cas de figure différents - je l'ai expliqué en commission des Finances - selon que l'on travaille avec une convention collective ou individuelle. On a évidemment prévu d'accorder l'avantage fiscal et donc la réduction d'impôt pour les revenus de remplacement en neutralisant le nouveau salaire éventuel s'il y a convention collective de travail ou convention individuelle. Par contre, si le cas de figure ne s'inscrit pas dans le cadre d'une convention, cette neutralisation n'intervient pas.
L'élément fiscal intéressant se trouve dans ces articles 276 et 282. Je me réjouis à l'idée que ces articles seront adoptés, tout à l'heure.
Le président: Le vote a déjà eu lieu hier soir.
05.03 Didier Reynders, ministre: Ils devront donc encore être adoptés par le Sénat. J'espère que vous avez voté en faveur de ces articles et de ce projet de loi portant des dispositions diverses. En effet, cette loi répond à votre préoccupation.
05.04 Benoît Drèze (cdH): Monsieur le ministre, merci de nous rappeler les votes qui ont eu lieu hier, notamment sur des matières qui relèvent de vos compétences.
La mesure fiscale, figurant dans le projet de loi portant des dispositions diverses, pourra s'appliquer pour le cas qui nous occupe.
Monsieur le ministre, nous sommes tous deux Liégeois. J'espère que, comme moi, vous serez attentif à des cas de figure similaires qui pourraient se présenter dans notre région.
Vous devez savoir que l'entreprise Kraft, que vous connaissez bien, rencontre les mêmes difficultés. De plus, j'ai appris, ce matin, en lisant la presse, que Coca-Cola à Barchon allait fermer dans les mois qui viennent. Il s'agit là de deux multinationales. Les pertes d'emploi seront peut-être moins importantes, mais les conséquences seront aussi dramatiques pour les individus concernés. Dès lors, j'espère que la disposition fiscale visant à permettre aux personnes de poursuivre une activité professionnelle, malgré certains avatars, pourra également s'appliquer dans ce dossier.
Het incident is gesloten.
06 Question de Mme Valérie Déom au ministre des Affaires étrangères sur "la condamnation à mort de cinq infirmières bulgares et d'un médecin palestinien détenus en Libye depuis 1999" (n° P1688)
06 Vraag van mevrouw Valérie Déom aan de minister van Buitenlandse Zaken over "de terdoodveroordeling van vijf Bulgaarse verpleegsters en een Palestijnse arts die sinds 1999 in Libië worden vastgehouden" (nr. P1688)
Le président: M. Reynders répondra loco M. De Gucht. Pour cela, il lira avec toutes les nuances la réponse écrite de son collègue.
06.01 Valérie Déom (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, ma question sera très brève, car je ne rappellerai pas les détails du cauchemar que sont en train de vivre cinq infirmières bulgares et un médecin palestinien qui viennent, pour la deuxième fois, d'être condamnés à mort pour soi-disant avoir inoculé le virus du sida à plus de 400 enfants.
La seconde fois, ils ont été condamnés à l'issue d'un procès – ou plus justement d'une mascarade de procès – durant lequel les droits de la défense n'ont absolument pas été respectés et où les aides internationales des plus grands spécialistes qui tentaient de démontrer leur innocence ont été carrément refusées. En outre, la condamnation a été prononcée sur la base d'une pseudo-expertise.
Par rapport à cette situation pour le moins choquante de victimes innocentes, ma question tend simplement à connaître les démarches et les moyens que les autorités belges et surtout les autorités de l'Union européenne peuvent activer pour faire cesser au plus vite le cauchemar vécu par ces six personnes.
06.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, madame Déom, je reprendrai la réponse que m'a fait parvenir mon collègue Karel De Gucht.
Elle se divise en trois éléments.
Premièrement, il précise avoir pris connaissance de la nouvelle analyse d'experts, publiée récemment par la revue britannique "Nature", qui met sérieusement en doute la possibilité de culpabilité des cinq infirmières bulgares et du médecin palestinien, accusés d'avoir délibérément infecté des enfants libyens avec le virus du sida. Selon ces experts, l'analyse des génomes du virus du sida et du virus de l'hépatite C en cause dans les contaminations démontre la présence de ces souches virales et leur transmission à l'intérieur de l'hôpital Al Fateh de Benghazi avant l'arrivée de l'équipe bulgare. Le professeur français Montagnier, qui a découvert le virus du sida, et le professeur italien Colizzi en étaient arrivés à la même conclusion, mais leur rapport n'a pas été endossé par la justice libyenne. Ainsi, ce rapport de "Nature" confirme ce qui était déjà évoqué précédemment.
Deuxièmement, la Belgique, à l'instar de ses partenaires européens et de toute la communauté internationale est gravement interpellée par le sort de l'équipe médicale. Elle a saisi et saisira toutes les occasions pour plaider en faveur d'une solution équitable et humaine. Je tiens à souligner que la Belgique a adopté une attitude plus stricte qu'un certain nombre de ses partenaires européens. Par ailleurs, la Belgique a été un des pays à avoir également pris à cœur le sort du médecin palestinien, moins enviable encore, si cela est possible, que celui des infirmières bulgares.
Troisièmement, le verdict a été prononcé comme il était prévu avant-hier, 19 décembre. La cour de Benghazi, siégeant en appel à Tripoli, a confirmé la sentence prononcée le 6 mai 2004, soit la peine capitale à l'encontre de l'équipe médicale.
L'Union européenne et la communauté internationale dans son ensemble sont choquées par ce verdict.
La présidence finlandaise de l'Union européenne l'a immédiatement condamné dans un communiqué et exprimé nos graves questions concernant les bases sur lesquelles les accusés ont été jugés, leurs conditions de détention et les délais très longs de leur procès.
Elle a, en outre, rappelé l'opposition de principe de l'Union à la peine de mort et a appelé la Cour suprême de Libye à une solution juste, équitable et humaine pour les accusés.
Il est clair que nous allons continuer à suivre de très près cette tragique affaire. La procédure n'est pas terminée puisque la défense a immédiatement annoncé qu'elle ferait appel devant la Cour suprême.
Seule une solution équitable rendra possible une normalisation complète des relations entre l'Union européenne et la Libye. C'est ce que nous espérons effectivement. Les discussions sont toujours en cours dans le cadre non seulement de la procédure en appel mais aussi, bien entendu, des contacts avec les autorités libyennes.
06.03 Valérie Déom (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse.
On peut en effet rappeler que l'on est contre la peine de mort. De plus, en l'occurrence, il s'agit d'innocents. Je le répète, quelle que soit la sentence, il n'en reste pas moins que ces personnes sont innocentes.
Manifestement, les conditions d'incarcération sont plus que difficiles. En effet, il semblerait que le médecin et les infirmières aient été torturés. De plus, ces dernières auraient été violées.
Il est vrai que nous avons fait appel, mais nous devons également mettre tout notre poids dans la balance pour que cette affaire puisse aboutir à une issue favorable le plus rapidement possible car la situation est vraiment très difficile.
L'incident est clos.
07 Vraag van mevrouw Magda De Meyer aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de uitvoering van het statuut van de vrijwilligers" (nr. P1689)
07 Question de Mme Magda De Meyer au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "la mise en oeuvre du statut des volontaires" (n° P1689)
De voorzitter: Het is niet de eerste keer dat ik u daarover hoor spreken, mevrouw De Meyer.
07.01 Magda De Meyer (sp.a-spirit): Het statuut van de vrijwilligers is een beetje een moeilijke bevalling, mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister.
We hebben met z'n allen hard gewerkt om voor een statuut van de vrijwilligers te zorgen. Het sluitstukje zou op 1 januari 2007 in werking moeten treden, met name de verplichte verzekering voor de vrijwilligersverenigingen, zodat de vrijwilligers niet in de kou blijven staan als met een van hen een ongeluk gebeurt. Om dat operationeel te maken, mijnheer de minister, waren er nog twee KB's nodig van uw hand, eentje dat ervoor moest zorgen dat de minimumvoorwaarden van de polis duidelijk werden, en eentje dat ervoor moest zorgen dat de procedure verduidelijkt werd waarbij verenigingen kunnen aansluiten bij een collectieve verzekering.
We zijn vandaag 21 december, mijnheer de minister. 1 januari is bijzonder kortbij. De KB's zijn nog altijd niet verschenen in het Staatsblad, wat natuurlijk erg vervelend is voor de verenigingen die met vrijwilligers werken, want ook vrijwilligers, mijnheer de minister, vieren kerst en Nieuwjaar.
Mijn vraag is: wanneer komt de publicatie?
07.02 Minister Marc Verwilghen: Mevrouw De Meyer, u zegt dat het een moeilijke bevalling is. Moeilijke bevallingen baren vaak mooie kinderen. Laten we hopen dat dat hier ook het geval is.
Het koninklijk besluit over de minimumvoorwaarden en het koninklijk besluit dat betrekking heeft op de collectieve verzekering voor de vrijwilligers, zijn ondertussen ondertekend door het staatshoofd. Ze zullen normalerwijze morgen, op 22 december, in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd. Vanaf datzelfde moment van publicatie en uiterlijk zaterdagmorgen zal op de website van de Federale Overheidsdienst Economie de nodige informatie kunnen worden ingewonnen onder www.economie.fgov.be. Men zal daar onder meer de verzekeringsmaatschappijen kunnen vernemen die de collectieve polis aanbieden, alsook een informatiepunt vinden bij die verzekeringsmaatschappijen waarbij men onmiddellijk alle nodige informatie kan verkrijgen.
07.03 Magda De Meyer (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, ik ben blij dat de vrijwilligersverenigingen in elk geval nog vóór kerstdag hun ding zullen binnenhalen.
Ik moet u toch wel op iets wijzen, mijnheer de minister. Ik dacht dat de verzekeringsfirma's, op het moment dat ze een vraag van een vereniging krijgen, tien dagen tijd hebben om te reageren. Ik hoop dan toch dat de minister een beetje goedwillendheid aan de dag zal leggen ten opzichte van de verenigingen, die op 1 januari onmogelijk in orde kunnen zijn. Ik hoop op uw welwillendheid te mogen rekenen.
07.04 Minister Marc Verwilghen: Volledigheidshalve kan ik nog het volgende zeggen. Er is een protocol van afspraak gemaakt met Assuralia die de verzekeringsmaatschappijen vertegenwoordigt. Zij zullen van hun zijde een duidelijke inspanning doen om onmiddellijk antwoord te geven op verzoeken die zij ontvangen.
L'incident est clos.
08 Vraag van mevrouw Nathalie Muylle aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de organisatie van het Offerfeest" (nr. P1690)
08 Question de Mme Nathalie Muylle au ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "l'organisation de la Fête du sacrifice" (n° P1690)
08.01 Nathalie Muylle (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik ga verder op het thema van mevrouw De Meyer die verwees naar de kerstvakantie.
We staan nu dicht voor Kerstmis en heel wat mensen kunnen weer vrije dagen verwachten, zowel in de bedrijven als in heel wat overheidsinstellingen. Op 31 december van dit jaar valt het islamitisch Offerfeest, iets vroeger dan vorig jaar. Wij moeten toch wel vaststellen dat wij de laatste dagen in de pers daar wat verontrustende berichten over lezen, vooral omdat het over 31 december gaat en dit voor heel wat mensen toch een vakantiedag blijkt te zijn.
Ik lees een paar zaken uit de pers van de laatste dagen. In Kortrijk zouden een vijfhonderdtal slachtingen moeten gebeuren, maar men vindt geen slachthuis dat open is. Blijkbaar zullen heel wat slachthuizen de deuren niet openen. Men is moeten uitwijken naar Izegem, maar dat gaat ook niet door. Er zijn nog geen registraties, maar wel vijfhonderd mensen die daar tot slachting willen overgaan. In Borgerhout wil men het doen in een carwash, maar er is nog geen vergunning. Ik hoor dat Bilzen aanvragen heeft ingediend voor kleine slachtplaatsen, maar ze hebben daar nog geen goedkeuring voor gehad. In Houthalen weet men nog niet of de mensen zullen komen om het slachtafval op te halen. We staan op een tiental dagen voor 31 december en er zijn nog heel wat vragen.
Mijnheer de minister, hoeveel tijdelijke slachtinrichtingen werden door u erkend? Hebt u vooral de keuze gemaakt voor grote of voor kleine slachtinrichtingen? Zullen er voldoende controles zijn van het Federaal Voedselagentschap? Zullen er voldoende veeartsen aanwezig zijn? Zullen er door de FOD controles gebeuren? U hebt een prachtige bundel gemaakt met uw collega van Binnenlandse Zaken over de gewestmateries en ik weet dat het ophalen van het afval daar ook een verantwoordelijkheid is, maar ik maak mij toch zorgen: zult u in staat zijn om dit allemaal op te halen en georganiseerd te krijgen?
08.02 Minister Rudy Demotte: Ik beschik over een cijfer. Ten eerste, tot nu toe zijn er 94 aanvragen ingediend. Mijn diensten reiken momenteel de vergunningen uit. Ik kan nog niet de precieze lokaties definiëren want de 94 tijdelijke slachtinrichtingen zijn nog niet helemaal gekozen omdat de administratie zich er nog over buigt.
Ten tweede, de controles zullen eerst uitgevoerd worden door de dierenartsen die onder de verantwoordelijkheid van de organisatoren zullen vallen. Zij moeten dus dierenartsen aanwerven. Daar bovenop komt er nog een controle door de ploegen van het FAVV. De inspecteurs van het FAVV zullen wel degelijk ter plaatse zijn op 31 december. Ze zullen dus controles uitvoeren.
Het derde probleem gaat over Rendac, de firma die het slachtafval moet verwijderen. Er moesten overeenkomsten gesloten worden die normaal voor 15 november ondertekend moesten worden. Dat valt onder de bevoegdheid van de Gewesten. Ik heb dus geen materiële mogelijkheid om dat zelf te laten controleren. Dat zijn de drie punten die ik tot nu toe kan toelichten.
08.03 Nathalie Muylle (CD&V): Mijnheer de minister, er zijn toch nog heel wat vraagtekens als ik uw antwoord hoor. U verwijst naar 94 tijdelijke slachtplaatsen. U weet dat er in januari van dit jaar 71 waren. Er waren toen echter ook heel wat slachthuizen open die reeds een erkenning hadden. Er zal op dat ogenblik heel wat vraag zijn naar slachtinrichtingen.
U hebt nog tien dagen en u hebt nog heel wat werk, zeker wat de controles betreft. Ik krijg echter het stille vermoeden dat we op 31 december zullen geconfronteerd worden met zeer lange wachttijden. Mijnheer de minister, het gaat niet alleen om de wachttijden, ik denk dat het ook uw verantwoordelijkheid is om ervoor te zorgen dat op 31 december niet zal gebeuren wat we vorig jaar in Tongeren en Hasselt gezien hebben, waar er heel wat illegale thuisslachtingen gebeurd zijn. Ik hoop dat u dit allemaal onder controle zult krijgen.
Het incident is gesloten.
09 Question de Mme Dominique Tilmans au ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "les foetus mort-nés" (n° P1691)
09 Vraag van mevrouw Dominique Tilmans aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "doodgeboren foetussen" (nr. P1691)
09.01 Dominique Tilmans (MR): Monsieur le ministre, je voulais vous interroger sur un sujet délicat, sensible et qui a trait à la dignité humaine puisqu'il s'agit de la place à réserver aux enfants mort-nés.
La presse a fait état cette semaine d'une situation inacceptable et difficilement supportable: des enfants mort-nés ont été retrouvés dans un cimetière, dans des sacs en plastique déposés à côté des déchets de jardin.
Quand on sait qu'un accouchement sur 200 en Communauté française est un accouchement d'un enfant mort-né, il me semble important que nous nous penchions sur ce problème. Bien sûr, cette compétence dépend à la fois du ministre de l'Intérieur, des Communautés et des Régions mais aussi de la Santé publique.
Monsieur le ministre, je souhaiterais savoir s'il existe, oui ou non, une réglementation en ce qui concerne les hôpitaux généraux. Je pense savoir que non et qu'effectivement, les habitudes diffèrent d'un hôpital à l'autre. Monsieur le ministre, comptez-vous uniformiser, au sein des différents hôpitaux, la prise en charge de ces enfants mort-nés avant six mois car, avant cela, ils n'ont pas d'existence légale? Ils n'ont, dès lors, pas de nom, pas de date de naissance et pas de date de décès.
Une concertation avec vos autres collègues des différents niveaux de pouvoir, avec les Communautés, les Régions et le ministre de l'Intérieur, aura-t-elle lieu afin de combler le vide juridique existant et d'assurer, à tout le moins, la dignité et le respect pour ces petits êtres qui n'étaient pas encore viables?
09.02 Rudy Demotte, ministre: Madame Tilmans, c'est évidemment une matière délicate, puisqu'elle touche à des pratiques qui ont trait à l'éthique. Comment cela se passe-t-il pour le moment? Dès que le fœtus atteint 26 semaines, des procédures déclaratoires de naissance, de décès ou d'enfant sans vie sont prévues et établies.
Votre question, madame Tilmans, pose la question de savoir ce qui est d'application pour la période antérieure. Dans les hôpitaux, dès lors qu'il y a des enfants sans vie, la pratique courante qui m'a été rapportée est une pratique d'incinération des restes de ces embryons. Il n'empêche que le problème éthique qui se pose quant au traitement de ces restes est particulièrement complexe. C'est déjà très compliqué sur le plan humain de positionner la manière dont une mère, un père se comportent face à cette terrible déception.
Je pense qu'il serait du ressort de la Commission de bioéthique de nous éclairer sur les différentes possibilités qui s'offrent à nous. Indépendamment des questions à adresser à mon collègue en charge de l'Intérieur, M. Dewael, il faudrait peut-être que nous ayons un avis de la Commission de bioéthique sur les pratiques hospitalières et les modes de comportements hospitaliers.
09.03 Dominique Tilmans (MR): Monsieur le ministre, il faut savoir qu'il y a des embryons de quelques semaines qui peuvent être incinérés sans difficulté, mais on peut également en arriver à des fœtus qui ont entre cinq et six mois. Ce sont donc déjà des enfants viables! Cela crée de gros problèmes pour les parents et la situation, en l'état, est inacceptable.
Je pense qu'il y a quelque chose à faire et je prends bonne note du fait que vous allez en discuter avec vos collègues.
L'incident est clos.
De voorzitter: Minister Landuyt zal ook antwoorden voor minister Vanvelthoven, die weerhouden is, mits de vraagstellers hiermee akkoord gaan.
10 Vraag van de heer Jef Van den Bergh aan de minister van Mobiliteit over "de veroordeling van een burgemeester voor een verkeersongeval" (nr. P1693)
10 Question de M. Jef Van den Bergh au ministre de la Mobilité sur "la condamnation d'un bourgmestre impliqué dans un accident de la circulation" (n° P1693)
10.01 Jef Van den Bergh (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, deze week werd burgemeester Bisschop van de gemeente Damme veroordeeld naar aanleiding van een verkeersongeval dat op zijn grondgebied was gebeurd.
We kunnen hierover allerlei beschouwingen maken. Volgens mij reikt de wetgever in dit geval nergens elementen aan tot veroordeling vermits met betrekking tot de voorrang van rechts, de duidelijke regeling bestaat dat indien er geen aanduiding van verkeersregels is of een andere voorrangsregel, de voorrang van rechts geldig is. Wat het tweede element van de rechter betreft, de verlichting, meen ik evenmin dat de wetgever ooit bedoeld heeft dat dergelijke kruispunten extra verlicht moeten zijn. Dit neemt niet weg dat een wegbeheerder bepaalde verantwoordelijkheden heeft. Om daarom de burgemeester in persoon te veroordelen voor een ongeval als dit, lijkt me evenwel verregaand. We kijken hoopvol uit naar het vervolg van deze juridische procedure, te weten het beroep dat de burgemeester heeft aangekondigd.
Relevanter was uw reactie, mijnheer de minister. 's Avonds op het nieuws mochten we van u vernemen dat u impliciet de rechter gelijk gaf. U verklaarde dat het tijd werd dat de wegbeheerders op hun verantwoordelijkheden wordt gewezen. Daarmee stapt u mee in het populistische verhaal waarbij verkeersovertreders steeds meer de juridische toer op gaan om de verantwoordelijkheid af te schuiven op onder meer de wegbeheerders. Dit is, mijns inziens, een erg gevaarlijke tendens.
Uw partijgenoot Steve Stevaert was degene die het meest naar voren bracht dat 90% van de verkeersongevallen mede veroorzaakt werden door het gedrag van de chauffeurs. Indien we naar de tendens zouden verschuiven waarbij die verantwoordelijkheid steeds meer wordt afgeschoven op de overheid en de wegbeheerder, komen we in een gevaarlijke situatie terecht.
Graag uw reactie, mijnheer de minister.
10.02 Minister Renaat Landuyt: Mijnheer de voorzitter, collega's, het is altijd gevaarlijk commentaar te leveren op een rechterlijke uitspraak, zeker indien het hoger beroep nog lopende is. Wat men via de pers te weten komt, klopt niet altijd met hetgeen effectief in het vonnis staat te lezen.
Hier gaat het wellicht – om het te zeggen met de woorden van de daarnet terecht geciteerde Steve Stevaert – om ongeveer 10% van de gevallen. Het gaat over een heel specifiek kruispunt waar de kleine weg de hoofdweg blijkt te zijn. Het gaat niet eens over verkeersborden of over verlichting, maar over de aangroei in de buurt van dit kruispunt.
De rechter heeft in al zijn onafhankelijkheid geoordeeld dat indien iemand met een snelheid van 80 km/uur botst tegen iemand die 20km/uur rijdt, beide bestuurders zich voorzichtig hebben gedragen, maar er zich desondanks een dodelijk ongeval heeft voorgedaan dat in dit specifieke geval te maken had met de structuur van de gekende situatie aldaar. Vanuit die situatie past de rechter de wetten toe die wij hier en in het Vlaams Parlement hebben goedgekeurd, in verband met de verantwoordelijkheid van de burgemeester als beheerder van de infrastructuur. Dat is ongeveer de samenvatting van een uitspraak die in hoger beroep wellicht nog eens goed bestudeerd zal worden. Dat is ook het enige punt. U mag daar zeker geen algemene regels uit afleiden. Gelukkig zijn het niet de rechters die de wetten maken, maar wij in het Parlement.
10.03 Jef Van den Bergh (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord waarmee hij evenwel niet tot de kern van de zaak komt.
De kern van de zaak is dat er een bepaalde wetgeving is die normen oplegt, bijvoorbeeld met betrekking tot de voorrang van rechts of de verlichting. Het gebrek aan regelgeving daarover is op zich ook een vorm van regelgeving. Tegen geen enkele van die twee argumenten, die de rechtspraak aanhaalt, heeft de burgemeester als wegbeheerder gezondigd.
Het is dan ook vrij frappant volgens mij dat hij wordt veroordeeld. Dit is een zaak van de rechters. De onafhankelijkheid van hun uitspraken gebiedt ons een beetje afstand te houden. Op het moment dat u als minister ter zake stelling inneemt en zegt dat die rechters gelijk hebben en het tijd wordt dat de wegbeheerders wat meer verantwoordelijkheid opnemen, wordt dit wel een maatschappelijk debat. Ik denk dat u in deze de verantwoordelijkheid van de burgemeesters onderschat en dat u hen opnieuw in een hoekje duwt via een populistische uitspraak die de verantwoordelijkheid van de chauffeurs zelf uit de weg gaat.
L'incident est clos.
- de heer Guy D'haeseleer aan de minister van Werk over "de RVA-cijfers" (nr. P1694)
- de heer Patrick Cocriamont aan de minister van Werk over "de werkloosheidsuitkeringen" (nr. P1695)
- M. Guy D'haeseleer au ministre de l'Emploi sur "les chiffres de l'ONEm" (n° P1694)
- M. Patrick Cocriamont au ministre de l'Emploi sur "les allocations de chômage" (n° P1695)
De voorzitter: Mijnheer D’haeseleer, u gaat akkoord dat minister Landuyt antwoordt op uw vraag?
11.01 Guy D'haeseleer (Vlaams Belang): Ik heb niet veel keuze, mijnheer de voorzitter.
11.02 Minister Renaat Landuyt: Toch wel.
11.03 Guy D'haeseleer (Vlaams Belang): Ik ben ervan overtuigd dat minister Landuyt dat perfect zal doen.
De voorzitter: Minister Vanvelthoven is weerhouden voor een geldige reden: deze waarover u allicht onrechtstreeks een vraag stelt.
Monsieur Cocriamont, êtes-vous d'accord que M. Landuyt réponde?
11.04
Patrick Cocriamont (FN): Oui.
11.05 Guy D'haeseleer (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, enkele dagen geleden hebben wij in de pers kennis kunnen nemen van de cijfers in verband met de schorsingen die de RVA dit jaar reeds heeft uitgesproken ten aanzien van werklozen die niet zijn ingegaan op een oproep van de regionale bemiddelingsdiensten of die een job of een opleiding hebben geweigerd.
Telkens wij dergelijke cijfers onder ogen krijgen, moeten wij vaststellen dat het overgrote deel van de schorsingen wordt opgelegd aan Vlaamse werklozen. Van de 20.000 werklozen die tijdens de eerste negen maanden van dit jaar definitief of tijdelijk werden geschorst, woont niet minder dan 63% in Vlaanderen, 27% in Wallonië en 10% in Brussel. Dat is merkwaardig, zeker wanneer men moet vaststellen dat amper 37% van de ongeveer 460.000 vergoede werklozen in Vlaanderen woont, bijna de helft in Wallonië en 16% in Brussel.
Mijnheer de minister, ik ben ervan overtuigd dat het activeringsbeleid van deze regering, waar wij zelfs voor een groot stuk achter kunnen staan, slechts door één regio op een degelijke manier wordt doorgevoerd en opgevolgd, met name Vlaanderen, ondanks de samenwerkingsakkoorden die op dat vlak werden afgesloten met het oog op een eenvormige toepassing van de wetgeving ter zake. Die samenwerkingsakkoorden zijn er gekomen nadat een aantal schandelijke praktijken van de Waalse bemiddelingsdiensten aan het licht was gekomen.
Ik verwijs hierbij naar het feit – het is nog niet zo lang geleden – dat de FOREM geen individuele werkaanbiedingen meer deed aan werklozen, zodat men niet langer zou moeten overgaan tot het doorverwijzen van die werklozen, als werkweigeraar, naar de RVA. Dit was uiteraard onaanvaardbaar en heeft ook terecht tot heel wat commotie geleid. Nu probeert men in Wallonië – men heeft toch wel begrepen dat men over de schreef was gegaan – de indruk te wekken meer mee te gaan in de politiek van activering. Als ik echter de cijfers zie, dan blijkt het niet meer te zijn dan schone schijn. Ik zou dan ook willen weten, mijnheer de minister, hoe de regering en hoe collega Vanvelthoven dit zullen oplossen, want het kan toch niet dat Vlaamse werklozen strenger worden behandeld dan Waalse werklozen en dat Vlaanderen daarbovenop nog eens de rekening mag betalen van dit lakse Waalse beleid.
11.06 Patrick Cocriamont (FN): Monsieur le président, monsieur le ministre, "La Nouvelle Gazette" de ce mardi 19 décembre nous apprend que 20.000 personnes ont été exclues du chômage. Or, 20.000 personnes, c'est 11% de plus que l'année dernière.
Il semblerait que, vu les difficultés que l'on risque de rencontrer en raison de la possible fermeture de Volkswagen, le gouvernement essaie de cacher, au travers des plans d'activation de l'ONEm, le nombre réel des sans-emploi.
Il faut noter que c'est en Wallonie que les gens rencontrent le plus de difficultés pour retrouver un emploi.
Monsieur le ministre, ne pensez-vous pas que les critères d'exclusion du chômage soient trop sévères? À quand un plan hardi de l'emploi?
Comme votre gouvernement semble manquer d'imagination, je peux lui donner quelques pistes: lutter plus activement contre l'immigration, protéger l'espace économique européen, obliger les chômeurs de plus d'un an à suivre une véritable formation.
J'en ai ainsi terminé, monsieur le président. Je vois que vous regardez le plafond. Je reconnais qu'il est très beau.
11.07 Renaat Landuyt, ministre: Monsieur le président, chers collègues, les chiffres parus dans la presse sont des extrapolations.
Les chiffres dont nous disposons aujourd'hui concernent les trois premiers trimestres de 2006. Le nombre de sanctions imposées par l'ONEm a, au cours de cette période, augmenté de 11% par rapport aux trois premiers trimestres de 2005.
Il s'agit uniquement de sanctions liées à la raison pour laquelle on se retrouve ou reste au chômage.
Het aantal sancties in Vlaanderen steeg ten opzichte van 2005 met 10%. In Wallonië bedroeg de stijging van het aantal sancties 31%. In Brussel waren er minder sancties, maar dit zou te maken hebben met moeilijkheden binnen de ORBEM en jammer genoeg niet met veranderend gedrag.
De belangrijke stijging van het aantal sancties in Wallonië is wellicht het gevolg van het samenwerkingsakkoord dat in 2004 werd gesloten tussen alle ministers van Werkgelegenheid in België en in 2005 in werking trad. Met andere woorden, we zien dat het systeem functioneert. In ieder geval is de stijging en het aantal sancties in Wallonië veel groter dan in de andere Gewesten.
Hoe moet men een en ander beoordelen? Zoals ik gezegd heb, ziet men in Brussel een aanwijsbare reden voor het verschil, te weten de moeilijkheden van de ORBEM, maar dat is een Brussels probleem. Wanneer men de analyses van de sancties in Wallonië bekijkt, ziet men dat wellicht een sociaaleconomische situatie de verklaring geeft.
Of men voor verschillende werkzoekenden maar een job heeft, of men heeft een job en niet genoeg werkzoekenden, geeft een heel andere sfeer om te kunnen bewijzen of iemand werk weigert of niet. In bepaalde regio’s, ook in Vlaanderen, is het soms moeilijk werk te weigeren omdat er geen werk is. In Wallonië is dat iets meer voorhanden dan in Vlaanderen.
11.08 Guy D'haeseleer (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, de minister zegt dat het hier gaat over extrapolaties. Men moet er, aldus de minister, rekening mee houden dat het aantal sancties in Wallonië met 31% is gestegen en in Vlaanderen met 10%. Het is natuurlijk niet moeilijk dat die stijging in Wallonië 31% is, omdat er vroeger gewoonweg geen gegevenstransmissie was vanuit Wallonië. Ik vind dat een beetje een verkeerde voorstelling van de zaken.
U zegt ook, mijnheer de minister, dat het mee het gevolg is van een verschillende economische conjunctuur. Ik meen dat de regering zich er iets te gemakkelijk vanaf maakt als zij enkel dat argument gebruikt. Ik meen dat er veel meer aan de hand is. Het is altijd duidelijk geweest – en dit is eigenlijk de kern van de zaak, mijnheer de minister – dat de Walen in het algemeen en de PS in het bijzonder nooit voorstander zijn geweest van een activeringsbeleid. Zij gingen constant op de rem staan. Uiteraard wilden zij hun kiespubliek op die manier niet voor het hoofd stoten.
Maar in Vlaanderen begrijpt men dat niet meer, mijnheer de minister, en men eist maatregelen. Het kan niet zijn dat men in het noorden van het land allerlei maatregelen neemt om zoveel mogelijk mensen aan het werk te krijgen, terwijl men in het zuiden van het land eigenlijk de hangmatpolitiek probeert voort te zetten. Uiteraard – uw partijvoorzitter heeft dit ook al gemeld – is een van de oplossingen voor het gegeven dringend werk te maken van de defederalisering van het werkgelegenheidsbeleid en van de werkloosheidsverzekering in het bijzonder, zodat in de toekomst Wallonië zelf financieel verantwoordelijk zal zijn voor het lakse beleid dat het op dat vlak voert. Zolang de Vlamingen de rekeningen blijven betalen – dit blijkt andermaal in dit dossier –, zal op dat vlak niets veranderen.
11.09 Patrick Cocriamont (FN): Monsieur le ministre, il me semble qu'une des raisons principales du chômage, c'est la faible différence entre les revenus des chômeurs et ceux des ouvriers peu qualifiés. Il est vrai qu'un nombre très restreint de personnes profitent du chômage, mais les voleurs et les tricheurs existent partout.
Il me reste à vous remercier de votre réponse et à vous souhaiter un joyeux Noël tout en vous rappelant également que d'après l'écrivain Charles Dickens, Noël est surtout la période où il faut penser aux gens les plus pauvres de son peuple.
Het incident is gesloten.
12 Question de M. Jean-Marc Delizée au ministre de l'Emploi sur "les conséquences de la négociation des prépensions à VW Forest" (n° P1696)
12 Vraag van de heer Jean-Marc Delizée aan de minister van Werk over "de gevolgen van de onderhandelingen over de brugpensioenen bij VW Vorst" (nr. P1696)
Le président: Monsieur Delizée, êtes-vous d’accord que le ministre Landuyt réponde loco le ministre Vanvelthoven?
12.01 Jean-Marc Delizée (PS): Oui.
Le président: Merci.
12.02 Jean-Marc Delizée (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, je crois qu'il est difficile d'être davantage au sein de l'actualité pour poser une question relative à Volkswagen Forest: en effet, nous avons appris la finalisation d'un accord social cette nuit même. On en parlait depuis plusieurs jours, on savait qu'il était en négociation, voire en bonne voie et, à présent, il est là.
Je ne demanderai pas à M. le ministre Landuyt s'il dispose d'informations plus précises sur le plan industriel vu qu'il remplace son collègue de l'Emploi, mais la question primordiale est de savoir quelles seront les activités maintenues sur le site et le nombre d'emplois stabilisés. À ce niveau, aujourd'hui, il n'existe ni certitude ni garantie.
Quant au volet social, il a déjà suscité beaucoup de commentaires depuis plusieurs jours de la part de la presse. Certains ont parlé de "plan social en or" ou d'un "accord historique". Il est vrai que la direction s'est engagée à octroyer aux ouvriers un complément aux allocations de chômage leur permettant de maintenir le niveau de la rémunération antérieure, mais plafonné à 90% pour les employés.
C'est un aspect très positif, dans cette restructuration, si les travailleurs partent avec des conditions financières acceptables. Malheureusement, des entreprises n'ont pas cette chance et vivent des conditions financières plus difficiles. Bien sûr, on sait que Volkswagen est une entreprise multinationale qui réalise des bénéfices importants, qui jouit d'une situation de trésorerie saine, qui voit sa cotation boursière en hausse, mais qui, hélas, restructure l'emploi tant en Allemagne qu'en Belgique.
Le premier ministre a largement commenté ces avantages en mettant en ligne de mire le respect du Pacte entre les générations, donc la question de l'activation des travailleurs âgés qui perdent leur emploi dans ces circonstances de restructuration. Bien entendu, la prépension reste possible à 50 ans si un plan social comporte des mesures d'accompagnement pour les travailleurs de 45 ans et plus; il n'existe aucune disposition légale ou réglementaire limitant un accord social en ce qui concerne les indemnités complémentaires.
Je soulignerai deux éléments, monsieur le ministre.
D'abord, je reviens sur un plan industriel: il convient de porter attention aux salaires des travailleurs qui resteront dans l'entreprise. En effet, si Volkswagen poursuit cette politique de déflation salariale, il s'agirait de ne pas arriver à une situation où les travailleurs maintenus dans l'entreprise jouissent d'une moins bonne situation financière que ceux qui doivent la quitter.
Ensuite, un mot sur la disponibilité sur le marché de l'emploi. Une cellule de reconversion sera mise en place, conjointement avec l'entreprise et la Région bruxelloise, avec pour objectif le reclassement d'un maximum de personnes candidates à la prépension. Certains disent que cette disponibilité est très théorique vu l'âge des travailleurs au regard des critères de l'emploi convenable.
Personnellement, j'ai le sentiment – et je vous demande votre avis, peut-être une confirmation de cette interprétation – que pour apprécier le différentiel salarial au nouveau salaire proposé, forcément moindre que l'ancien salaire, on ajoutera le complément de la prépension, acquis jusqu'à la pension des personnes qui quitteront l'entreprise. On sait que ces compléments sont importants.
Monsieur le ministre, pouvez-vous confirmer cette interprétation? Quelle est la vision du ministre de l'Emploi en ce qui concerne la disponibilité pour le marché de l'emploi des personnes concernées?
12.03 Renaat Landuyt, ministre: Monsieur le président, je citerai les propos tenus par mon collègue en y ajoutant une petite interprétation propre: "Perdre son travail, c'est un peu perdre sa vie". Seule la vie compte et l'argent ne peut soulager les souffrances endurées par les personnes.
En ce qui concerne les primes, celles-ci ont été négociées dans le cadre d'une concertation sociale normale.
Toutes les remarques sont des remarques personnelles sur ce point. La grande question est de savoir si ceux qui ont perdu leur emploi en retrouveront, d'autant plus qu'à ce jour, il n'y a pas encore de plan social. Ce que le ministre veut souligner, c'est que la question des prépensions anticipées et à quel âge sera déterminée par l'offre de mesures d'activation. C'est le système prévu dans le cadre légal actuel. Dire que l'octroi de cette prime freinera le goût de travailler est prématuré, lorsqu'on sait qu'on peut conserver la prime tout en travaillant.
Quant à ce que gagneront ceux qui restent, cela dépendra aussi de la concertation sociale que l'on doit respecter. Tel est le but de notre système social, si j'ai bien compris.
12.04 Jean-Marc Delizée (PS): Monsieur le ministre, en somme, l'accord intervenu, cette nuit, entre la direction et les syndicats n'est pas encore un accord social dans la mesure où il n'est pas encore approuvé par le gouvernement, qui devra apprécier si les mesures d'accompagnement sont suffisantes. Je pense que c'est la philosophie du plan d'accompagnement. Néanmoins, je vous remercie pour la réponse que vous avez donnée au nom du ministre de l'Emploi.
L'incident est clos.
13 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over "de actie tegen landmijnen" (nr. P1692)
13 Question de M. Dirk Van der Maelen au ministre de la Coopération au Développement sur "l'action contre les mines terrestres" (n° P1692)
13.01 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u bent ongetwijfeld op de hoogte van het feit dat het Internationale Rode Kruis een groot project heeft, dat 18 miljoen dollar kost, om slachtoffers van landmijnen te helpen. Het Rode Kruis heeft wat moeite om dit geld bij mekaar te brengen maar gelukkig is er in Vlaanderen, en ook in Nederland, een radiostation dat zich achter de actie heeft gezet. In Vlaanderen is dat Studio Brussel die een opvallende actie op het getouw heeft gezet. Gedurende zes dagen sluiten een aantal presentatoren zich op in een glazen kooi, leven alleen op sapjes en nodigen ze alle luisteraars uit om plaatjes te laten draaien tegen betaling, en hopen alzo voldoende geld bij mekaar te krijgen.
13.02 Pieter De Crem (CD&V): (…)
13.03 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): En door de sp.a-fractie. De sp.a-fractie steunt niet alleen geldelijk deze actie maar ook inhoudelijk. Ik denk zonder enige pretentie te mogen zeggen dat de sp.a een voortrekker is geweest in de strijd tegen de landmijnen en tegen de clusterbommen. Het heeft toch wel enige tijd gevergd vooraleer we de CD&V op dezelfde lijn hebben gekregen.
(…): (…).
13.04 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de minister, ik heb een dubbele vraag voor u. Ik vind dat alle luisteraars van Studio Brussel maar ook alle Vlamingen en bij uitbreiding alle Belgen het recht hebben om te weten welke inspanningen ons land voor het ogenblik aan het leveren is ten voordele van slachtoffers van landmijnen. Ik zou van u graag eens horen welke projecten wij hebben.
In Nederland heeft de regering beslist om naast elke euro die het Nederlandse publiek inbrengt een euro van de overheid te plaatsen. Is onze Belgische regering ook bereid om naast elke euro die wordt ingezameld daar een euro van de overheid bij te leggen? Op die manier zal het Rode Kruis bij machte zijn om haar grote programma ten behoeve van slachtoffers van landmijnen te financieren en te realiseren.
13.05 Minister Armand De Decker: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van der Maelen, ik dank u voor uw vraag.
Ik ken uw belangstelling voor deze kwestie die reeds lang geleden is gestart met een initiatief van toenmalig minister Derycke. België heeft daardoor een belangrijke rol gespeeld in de strijd tegen de landmijnen. Ik zou u willen zeggen dat in 2006 op het budget Conflictpreventie van het departement Buitenlandse Zaken in 2.050.000 euro werd voorzien voor verschillende ontmijningsprojecten in Afghanistan, Cambodja en de Democratische Republiek Congo. Nagenoeg al die projecten zijn gericht op onder meer het verzamelen van terreingegevens, de afbakening van risicovolle gebieden, de opleiding van ontmijners, de effectieve ontmijning, mine risk education en de sensibilisatie van de bevolking.
Enkel voor het project van het Rode Kruis in Cambodja dragen wij 200.000 euro bij. Dit project is gericht op fysieke rehabilitatie van slachtoffers.
Ik zou echter eveneens uw aandacht willen vestigen op het feit dat mijn departement ook tussenkomt via de cofinanciering van een vijfjarenprogramma van de ngo Handicap International. Daardoor gaven wij in 2004 aan Handicap International 3.665.000 euro. In 2005 was dat 3.780.000 euro en in 2006 3.900.000 euro. Het programma bevat onder meer acties voor preventie, sensibilisering en revalidatie van slachtoffers van landmijnen.
Wij steunen natuurlijk alle initiatieven van de journalisten en presentatoren van Studio Brussel. Wij hebben echter onze eigen acties die voor het ogenblik oplopen tot min of meer 6.000.000 euro per jaar, om de slachtoffers van landmijnen te helpen. In het algemeen voeren wij ook preventieacties inzake het risico op landmijnen.
13.06 Dirk Van der Maelen (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u wees erop dat België historisch gezien een voortrekkersrol in de materie speelt.
Als ik het goed heb begrepen, betalen wij voor 2006 ongeveer 6.000.000 euro. Sta mij toe erop te wijzen dat Nederland voor 2006 een bedrag van 20 miljoen euro ter beschikking stelt.
Ik zou u nogmaals willen vragen of bijkomende steun aan het Rode Kruis niet kan worden onderzocht. Ik weet dat wij in een land met twee Gemeenschappen leven. Het is ook niet de bedoeling – ik verwacht dat ook niet van u – dat u alleen aan één Gemeenschap geld geeft. Echter, aangezien het hier gaat om een nationale organisatie, het Rode Kruis, - de actie wordt door het Internationale Rode Kruis geleid -, is het misschien mogelijk om aan beide vleugels van het Rode Kruis eenzelfde bedrag te geven.
Beter nog, misschien kunt u uw invloed aanwenden, opdat de RTBF-radio een soortgelijke actie onderneemt. U kunt dan nu het engagement met Studio Brussel aangaan en hetzelfde aanbod aan de RTBF-radio doen, namelijk dat, wanneer de zender een soortgelijke actie onderneemt, u bij elke euro die hij inzamelt, er een euro van de Belgische overheid bijdoet.
Ik zou daarop nogmaals willen aandringen. Gelet op onze historische voortrekkersrol, zijn wij dat aan onszelf verplicht.
13.07 Minister Armand De Decker: Mijnheer Van der Maelen, ik begrijp u goed.
Echter, ten eerste, de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking van Nederland bedraagt meer dan 1% van het nationaal product. Dat is een heel belangrijk en heel groot bedrag. Nederland weet niet altijd hoe het voornoemd bedrag uit te geven.
Ten tweede, ik weet niet of Nederland evenveel geld aan Handicap International geeft.
Ik zal uw voorstel dus bestuderen. Wij zullen een oplossing vinden.
Het incident is gesloten.
14 Question de M. Melchior Wathelet au ministre de l'Environnement et ministre des Pensions sur "l'accord concernant l'inclusion du secteur aérien dans un mécanisme d'échange de quotas CO2" (n° P1697)
14 Vraag van de heer Melchior Wathelet aan de minister van Leefmilieu en minister van Pensioenen over "het akkoord betreffende het betrekken van de luchtvaartsector in een uitwisselingsmechanisme inzake CO2-quota" (nr. P1697)
14.01 Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, ma question porte sur la position de la Commission européenne de traiter le secteur industriel aérien comme l'ensemble des autres secteurs industriels, c'est-à-dire de lui fixer un certain nombre de quotas d'émission de CO2, mesure assortie de sanctions en cas de dépassement de ces quotas. Cela me semble aller dans la bonne direction car le secteur du transport consomme plus de 24% de notre énergie globale. Le secteur aérien représente à lui seul 13% des émissions de gaz à effet de serre au sein du secteur des transports. Il me paraît extrêmement important, utile et indispensable de lui faire payer ou, en tout cas, de le responsabiliser dans le cadre de l'émission des gaz à effet de serre.
J'aimerais savoir quelle sera l'attitude de la Belgique face à cette proposition de la Commission.
Par ailleurs, il ne faudrait pas croire qu'en entrant dans ce type de mécanisme, tout sera réglé. Je vous rappelle également une proposition qui, à mon avis, est partagée par beaucoup d'autres parlementaires dans cette Chambre et qui concerne une taxe sur le kérosène. C'est le seul combustible fossile qui n'est, aujourd'hui, pas taxé. Lorsqu'un conducteur fait le plein de sa voiture ou lorsqu'un transporteur fait le plein de son camion, tous deux doivent payer des taxes sur le produit fossile qu'ils utilisent. Lorsqu'on fait le plein d'un avion, il n'y a pas de taxe. À un certain moment, il va aussi falloir taxer, d'une manière ou d'une autre, le kérosène qui est ô combien polluant.
L'idée qui circule au niveau européen est de le faire sur le billet d'avion. Je pense que c'est trop restrictif car on ne touche là que les passagers et non pas l'ensemble du secteur, notamment le fret.
Les quotas de CO2 s'appliquent-ils également à l'ensemble des vols, qu'il s'agisse de vols passagers ou des vols marchandises? J'ai compris qu'il n'y avait pas de différence et j'aimerais avoir une confirmation de votre part.
Je résume mes questions.
Soutenez-vous cette initiative de la Commission, qui n'est peut-être pas suffisante, qui n'est peut-être pas assez rapide, mais qui va dans la bonne direction?
Vous engagez-vous également à ne pas oublier les autres volets, comme celui du kérosène?
Tout cela s'applique-t-il bien à l'ensemble du secteur aérien?
14.02 Bruno Tobback, ministre: Monsieur le président, monsieur Wathelet, je vous remercie pour votre question qui attire l'attention sur l'initiative prise par la Commission européenne.
Cette initiative était nécessaire. Au regard des chiffres - vous en avez d'ailleurs mentionné quelques-uns -, on constate par exemple que, depuis 1999, les émissions de gaz à effet de serre du secteur aérien ont augmenté de 87%. Si une telle augmentation se poursuit, elle risque à long terme de contrarier un grand nombre d'efforts fournis par l'Union européenne pour réduire les émissions de gaz à effet de serre. Elle pourrait même atteindre un quart du total des efforts de réduction de l'Union européenne.
Votre première question concerne la position de la Belgique en la matière. La position belge sera connue lors du Conseil Environnement qui se déroulera au printemps prochain. Un accord devra intervenir dans le cadre d'un processus compliqué, que vous connaissez. Il a déjà commencé via une concertation organisée entre les Régions et les départements concernés.
Actuellement et pour ce qui me concerne, je soutiens totalement cette initiative qui, dès 2011, inclura les vols intra-européens et, à partir de 2012, les vols internationaux.
J'en arrive à votre deuxième question sur le kérosène. Le fait que celui-ci ne soit pas taxé - c'est d'ailleurs le cas partout dans le monde - est une aberration, malheureusement impossible à corriger dans un seul pays. Je ne suis même pas certain que ce soit possible dans une seule région du monde, comme l'Europe.
Si la Commission européenne prend une initiative en la matière, j'y serai favorable. Mais encore faudra-t-il voir comment elle procède. Elle pourrait notamment prévoir une taxation des billets d'avions. Comme vous l'avez justement dit, cela ne servirait pas à grand chose. En effet, on oublie alors le fret (avions cargos, etc.). Agir de cette manière en se limitant au trafic voyageurs en Europe limiterait l'impact de la mesure. Ce genre d'initiative ne serait donc pas suffisante et injuste de surcroît.
Par ailleurs, il existe déjà actuellement des systèmes de compensation: il est possible d'acheter des "offset credits" si on prend l'avion. Il s'agit d'une politique adoptée partout dans mon administration. Ainsi, chaque billet d'avion acheté pour un fonctionnaire ou un membre de mon cabinet est compensé par l'achat d'"offset credits". Nous procédions ainsi bien avant M. Al Gore.
Le débat sur le kérosène sera effectivement mené, mais j'ignore s'il le sera d'abord en Europe. Je répète que l'initiative de la Commission constitue un bon départ, même si elle ne sera sans doute pas suffisante.
14.03 Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, ma réplique sera brève. Je tiens simplement à dire au ministre que je soutiendrai l'initiative et la position qu'il prendra au niveau du Conseil européen.
S'il y a bien un secteur dans lequel nous devons faire un effort en termes de respect de l'environnement, c'est celui-là! Pendant longtemps, ce secteur n'a fait l'objet que de très peu de contraintes au regard de l'environnement. Il est tout à fait possible qu'il se développe à la fois économiquement et dans le cadre de la qualité de vie de l'ensemble des citoyens, tout en respectant cette ligne environnementale qui doit guider toutes nos politiques, y compris celle du secteur aérien.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
15 Budget des voies et moyens pour l'année budgétaire 2007 (2704/1-5)
- Projet de budget général des dépenses pour l'année budgétaire 2007 (2705/1-16)
- Budgets des recettes et des dépenses pour l'année budgétaire 2007. Exposé général (2703/1)
- Notes de politique générale (2706/1-27)
15 Rijksmiddelenbegroting voor het begrotingsjaar 2007 (2704/1-5)
- Ontwerp van algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2007 (2705/1-16)
- Begrotingen van ontvangsten en uitgaven voor het begrotingsjaar 2007. Algemene toelichting (2703/1)
- Algemene beleidsnota's (2706/1-27)
Je vous propose de consacrer une seule discussion à ces budgets et projet (Assentiment)
Ik stel u voor één enkele bespreking aan deze begrotingen en ontwerp te wijden. (Instemming)
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
Plusieurs collègues sont rapporteurs. J'ignore si certains d'entre eux veulent faire un bout de rapport ou l'entièreté. C'est comme ils veulent. On a pris quelques traditions en cette matière.
Ik zal de rapporteurs niet allemaal opnoemen. Mag ik aannemen, tenzij iemand mij uitdrukkelijk vraagt verslag te mogen uitbrengen, dat men verwijst naar de schriftelijke verslagen?
Mevrouw Roppe, de domaniale wet werd gisteren behandeld.
15.01 Annemie Roppe, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, in verband met de uitgavenbegroting denk ik dat ik perfect kan verwijzen naar het schriftelijk verslag, omdat dat, zoals wij gewoon zijn, zo goed is samengesteld.
Wel wil ik zeggen dat wij vanmiddag om 13.45 uur met de commissie voor de Financiën extra vergaderd hebben. Er moest namelijk nog een technische wijziging aangebracht worden. Op een bepaalde plaats was “begrotingsjaar 2005” vermeld in plaats van “2006”. Die technische verbetering…
De voorzitter: Meer dan dat, er was ook een amendement. Er moest een erratum en een amendement besproken worden.
15.02 Annemie Roppe, rapporteur: Inderdaad. Dat tweede agendapunt valt onder het verslag van mijn collega Van Biesen. Het erratum viel onder mijn verslaggeving.
De voorzitter: Ik vraag dat minister Reynders naar de Kamer komt.
De volgende sprekers hebben zich ingeschreven. Voor de algemene uiteenzetting hebben van CD&V de heren De Crem, Bogaert en Devlies zich ingeschreven. Voor de specifieke uiteenzettingen zullen de dames Muylle en Pieters en de heer Verhaegen spreken. Van de VLD hebben de heer Chevalier voor een specifiek onderdeel, mevrouw Dierickx, mevrouw Avontroodt en de heer Tommelein voor een algemene uiteenzetting zich ingeschreven. Namens het VB zal de heer Goyvaerts het woord voeren. De heer De Groote heeft zich ingeschreven. M. Massin et M. Bacquelaine sont inscrits. Ik vermoed dat namens cdH de heer Viseur zal spreken.
Ik stel voor dat de heer De Crem begint en daarna zal ik vragen aan de heer Viseur om het woord te voeren.
Ik zoek nog naar de minister van Financiën.
15.03 Pieter De Crem (CD&V): Mijnheer de voorzitter, de heer Viseur zou ook het woord voeren, omdat hij een bijzondere redevoering wenst te houden.
De voorzitter: Ja, ik zal het daar straks over hebben.
15.04 Pieter De Crem (CD&V): Maar zou de minister van Financiën niet hier moeten zijn?
De voorzitter: Ik heb hem laten vragen. Mevrouw de minister van Begroting is aanwezig. De minister van Financiën is heel de middag hier geweest. Ik heb hem laten zoeken.
15.05 Pieter De Crem (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik stel voor dat we vijf minuten schorsen.
De voorzitter: Ik heb gisteren gezegd en beloofd dat minstens de twee bevoegde ministers hier moesten zijn. Heeft iemand een idee waar minister Reynders op dit ogenblik is? (…) Hij zit in de Senaat op dit ogenblik.
Ik zal de vergadering kort schorsen, totdat minister Reynders de kans heeft om van de Senaat hierheen te komen. We schorsen voor een minuutje of vijf. Gaat dat, collega’s?
15.06 Pieter De Crem (CD&V): Het gaat zeer goed. De deontologische code geldt voor een parlementslid ook, en voor de voorzitter van het Parlement eveneens.
De voorzitter: Als het zo goed blijft gaan, ben ik tevreden. Wat laat u zien, mijnheer De Crem? Ik kan dat van zo ver niet lezen. Het is een groen boekje.
15.07 Pieter De Crem (CD&V): Het zakboekje van de gemeentebesturen.
Le président: J'interromps la séance pour quelques minutes afin de permettre au vice-premier ministre Reynders de nous rejoindre.
La séance est suspendue.
De vergadering is geschorst.
La séance est suspendue à 15.57 heures.
De vergadering wordt geschorst om 15.57 uur.
La séance est reprise à 16.02 heures.
De vergadering wordt hervat om 16.02 uur.
La séance est reprise.
De vergadering is hervat.
Le président:(…) Un seul être vous manque et tout est dépeuplé.
Collega’s, ik zal straks, zoals beloofd, de rangschikking voorstellen. Ik geef het woord aan de heer De Crem. Daarna zal de heer Viseur het woord voeren.
15.08 Pieter De Crem (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, heren ministers, blijkbaar is het een moeilijk moment om het woord te nemen. Misschien hebben wij ons vergist in de vaststelling van de chronologie met betrekking tot de besprekingen over de begroting, de programmawet, de wetten diverse en andere bepalingen. Het was de afspraak dat wij vanmiddag algemene redes zouden mogen en kunnen houden.
De aanwezigheid hier vanmiddag bewijst in welke mate er een relevantie is van het gebeuren. Mijnheer de voorzitter, u zult mij er niet van kunnen weerhouden om het volgende nogmaals op te merken. Ik zie een aantal collega's, misschien ongeveer een twaalfde van alle leden, in de vergadering zitten. Ik ontwaar sommige commissievoorzitters, niet het minst de voorzitter van de commissie voor Financiën. U kunt mij niet helpen mij van de indruk te ontdoen dat wij intern geen goede beurt hebben gemaakt met de werking van de Kamer van volksvertegenwoordigers. Als volbloedparlementariër doet mij dat heel wat pijn. Dat weet u ook. Ik zou daarover enorm polemiserend kunnen doen. Ik wil echter niet de tolk zijn van de ontgoocheling, die ook vele commissievoorzitters ons hebben gemeld. Zij vonden namelijk dat de wijze waarop er is gewerkt, niet kon.
Ik herhaal het kort. Er zijn hier documenten met meer dan 1.000 artikelen ingediend. Die artikelen waren niet alleen begrotinggerelateerd. Die moeten nu met de karwats naar voren worden gebracht. Ik kan begrijpen dat dat gebeurt. Ik vind dat het een verkeerde keuze is. Ik zal daaromtrent nog iets zeggen op het einde van mijn rede.
Mevrouw de minister, mijnheer de minister, het is goed dat wij de film van de begroting afspelen. Het jaar begon met de gezamenlijke persconferentie van de minister van Begroting en de minister van Financiën over het resultaat van de begroting 2005. De ministers waren samen – ze waren samen, zaten samen, lagen samen en in oktober zaten ze samen op banken in Gentse parken - en durfden te zeggen dat er een overschot was. Dat was hetgeen waarmee wij begonnen.
Herinner u de bloemen die werden gebracht aan de minister van Begroting, die eigenlijk puik werk had verricht. De minister van Financiën zei dat het een uitzonderlijke prestatie was dat de begroting het zesde jaar op rij werd afgesloten met een klein overschot, dat eigenlijk een evenwicht was. Dat evenwicht was het overschot van de gezamenlijke overheden en niet van de federale overheid. Ik wil dat nog maar eens – helaas vandaag met gebrek aan auditorium, mijnheer de voorzitter – zeggen.
Het spijt mij dat ik het Reglement niet heb toegepast, waarbij men op om het even welk moment in de bespreking het quorum kan vragen, ook om tussengeschoven artikelen aan de orde te laten komen. Het is immers jammer dat wij hier vandaag spreken over 's lands financiën, de samenhang van het land, de herberekening van een aantal factoren, die men jaren geleden niet kende, terwijl zovele collega's hier niet aanwezig zijn.
De federale overheid had bij het begin van het jaar een tekort van 35,2 miljoen euro. Daar is niet over gesproken. Ik ga er vlug over. Het resultaat van de federale overheid werd bereikt door een container aan eenmalige maatregelen die goed waren voor 1,5% van het bbp. Dat was volgens de minister allemaal een heel goede zaak. Er was eigenlijk niets mis, collega’s. Er was niets mis. Dat is eigenlijk het grote probleem in dit land, er is niets mis. Alles gaat verkeerd maar de regering zegt dat er niets mis is.
Voorzitter, eigenlijk zou u zoals in andere parlementen zelf de leden moeten kunnen ondervragen om te zien of zij het debat eigenlijk wel volgen. Dat zou geen slechte zaak zijn. Weet u nog dat de minister van Begroting hier zei dat er niets verkeerd was met het feit dat er een storting was van 100 miljoen euro die een aantal petroleummaatschappijen op de rekening van de overheid heeft gestort? Weet u nog dat de minister van Begroting zei dat het een vrijwillige storting was? Zij deden dat zomaar, omdat het Nieuwjaar was, omdat het 2006 was, omdat er gemeenteraadsverkiezingen waren, omdat de minister van Begroting de minister van Begroting was en omdat ze ook een aantal belangrijke gebeurtenissen in het vooruitzicht had. Dat was wat men allemaal zei. Dat was het grote verhaal.
Weet u nog wat we hier toen in dat debat hebben moeten zeggen? Hoe vlug gaat de tijd. We hebben moeten zeggen dat het verhaal dat de minister van Begroting had gebracht helemaal niet klopte. Het geld was helemaal niet vrijwillig gestort, er was natuurlijk een engagement van de Staat dat bij niet-storting dat bedrag ook volledig zou gevalideerd worden. Wij weten bijna twaalf maanden later nog altijd niet wat het fijne was van die deal, hoe die is gefinetuned. Mijnheer de voorzitter, u die een groot kenner bent van financiële toestanden en die daarvoor ooit in een ander leven de minister van Financiën rechtstreeks deed overkomen uit New York, namelijk een collega van de PSC, om over een ander geheel te spreken, niemand weet wat die deal toen eigenlijk was. Collega Tant, het uitstellen van de Apetra-wet was daar ongetwijfeld een onderdeel van. Het was er een onderdeel van. Voorzitter, we zijn daar achtergekomen omdat we zelf ons werk als parlementsleden hebben gedaan. Van de regering hebben wij echter op geen enkele wijze medewerking gekregen. Dit was een absolute miskenning en misleiding van het Parlement. Ik kan u alleen maar zeggen, wat hier toen is toegepast was do ut des, ik geef opdat je mij zou geven. Dat is wat heel dit jaar is toegepast.
Het was natuurlijk niet de eerste keer dat die sector werd geroepen om een sociale maatregel van paars te helpen betalen. Minister Dupont, die minister is voor Maatschappelijke Integratie, kondigde de oprichting aan van een sociaal fonds voor stookoliegebruikers. U weet allemaal waarover het gaat, ik ga die maatregel hier niet herhalen. Weet u nu echter wat er gebeurd is?
Dit sociaal fonds wordt gestijfd door een heffing van 0,16 eurocent per liter stookolie. We zijn dat allemaal vergeten, collega's, maar vergeet dus niet dat alle gebruikers gevat zijn om dit allemaal te betalen. Waarom? Omdat de regering aankondigt – government by announcement – op geen enkele wijze ook maar één cent, laat staan een eurocent, in dit fonds te willen stoppen. Daarom werden de bedrijven uit de oliesector vriendelijk verzocht om de vereiste 17 miljoen voor te schieten.
Herinnert u zich 31 maart van dit jaar nog, collega's? Op 31 maart, net de dag voor 1 april – Aprils Fool – moest het geld aan de sector terugbetaald zijn, 17 miljoen euro. Toevallig of niet, was dat ook het ogenblik waarop de nieuwe heffing in werking zou treden, maar door het voortijdig uitlekken ervan werd ze in de schuif gelegd.
Ik moet nu ook nog zeggen dat de maand januari een bijzonder belangrijke maand voor de begroting was. Het was de maand waarin de eerste minister een aankondiging deed.
Mijnheer de voorzitter, ik wil aan de aanwezige ministers, de minister van Financiën en de minister van Begroting, vragen of zij nog weten wat de eerste minister heeft aangekondigd. (…)
Zij weten het niet.
Wat heeft de eerste minister aangekondigd op het einde van de maand januari? Hij vermengde twee beroepen, dat van de metselaar en dat van de loodgieter. Wat heeft hij aangekondigd? Hij heeft tien werven aangekondigd. We begrepen toen dat het tien dwergen waren. Weet u dat nog? De inspanning van de regering en de eerste minister was zo miniem dat zelfs de regeringsleden niet meer weten wat het was.
Niettegenstaande de eerste minister zichzelf aankondigde als metselaar, blijkt het metselaarschap nog altijd een knelpuntenberoep. Het metselaarschap is nog altijd een knelpuntberoep en ik heb niemand gezien die daaromtrent enige oplossing heeft gebracht. Het is toch wel symptomatisch.
Wat was de eerste werf, collega's? Ik merk dat de ministers het vergeten zijn. Het was de werf van de competitiviteit, de concurrentiekracht van de ondernemingen. Wat is het resultaat op het einde van het jaar? Herinnert u zich dat? Mijnheer de voorzitter, voor u zeer belangrijk, tussen burgermanifest 3 en burgermanifest 4 was er burgermanifest 3,5. Een half ertussen voor de concurrentiekracht. Wat is het resultaat wat betreft de concurrentiekracht? Zij is niet verbeterd.
Ik lees u het resultaat van het debat binnen de OESO. De OESO zegt heel duidelijk dat ons land in de voorbije zes jaar 20 procent aan marktaandeel heeft verloren. Terwijl Duitsland en Nederland zich konden handhaven, is ons land aanzienlijk achteruitgegaan. De competitiviteitsindex is achteruitgegaan, de Lissabon-index is achteruitgegaan, alle burgermanifesten ten spijt. Ondanks het feit dat de auteur van de burgermanifesten de regering reeds acht jaar leidt, is ons land inzake de competitiviteit achteruitgegaan. Alleen inzake de aankondiging van de heropening en nieuwe opening van kerncentrales is men wel vooruitgegaan.
Het gaat nu immers over kerncentrales van de vierde generatie. Wij veronderstellen dan, zoals een van onze fractieleden zei, dat die kerncentrales Nederlands zullen spreken. Wij kunnen ons immers moeilijk iets anders voorstellen bij kerncentrales van de vierde generatie.
De regering heeft veel plannen gelanceerd. Al die plannen zijn blijven hangen. Ik kan u alleen maar zeggen dat met betrekking tot de financiën wij in een ongelooflijke crisissituatie zijn terechtgekomen. Onze collega's Devlies en Bogaert hebben dat ten overvloede bewezen. Zij hebben dat gedaan in collaboratie met de voorzitter van de commissie voor de Financiën. Hij was als een van de weinige commissievoorzitters aanwezig in de commissie waar hij altijd zei dat hetgeen de heren Devlies en Bogaert zeiden, waar is. Wat hier wordt aangekondigd, is waar. Het is waar dat men de mensen iets op de mouw spelt. Het wettelijk werk dat hier wordt voorgesteld, is fout. De wijze waarop een begrotingsbespreking door hen wordt geleid, is onbekwaam en de heer de Donnea had plaatsvervangende schaamte. Ik wil namens onze fracties en namens alle fracties een applaus voor de wijze waarop commissievoorzitter de Donnea de werkzaamheden heeft geleid. (Applaus)
Mijnheer de voorzitter, ik zal in de sfeerschepping van de jaarwende terugkijken op het voorbije jaar. Ik kan niet anders dan even kort stilstaan bij wat er allemaal is gebeurd.
Ik moet terug naar het vorige jaar. De teletijdmachine van professor Barabas bestaat. November 2005: de fiscus kan nog niet beginnen met de berekening van de belastingaanslagen hoewel alle aangiftes uiterlijk op 31 augustus binnen moesten zijn. Weet u waarom? De belastingplichtige deed zijn werk, maar het programma was nog niet klaar. En dat in de modelstaat België. Door die vertraging kon de administratie in 2006 haar werk niet doen.
Februari 2006: de heer Jean-Marc Delporte, het hoofd van de belastingadministratie, zegt dat hij zijn werk niet kan doen.
(De stem van een kind op de tribune weerklinkt)
(L'on entend la voix d'un enfant sur la tribune)
Mijnheer de voorzitter, we horen een toekomstige belastingbetaler vanop de tribune. De heer Delporte zegt dat er nog nauwelijks wordt gecontroleerd bij de belastingsadministratie.
Dat verklaart wellicht de vreugdekreet van de zuigeling die we hier hoorden. België is voorwaar een modelstaat, want er zal niet meer worden gecontroleerd. Zover is het gekomen in dit land.
Ik denk dat deze zuigeling een toekomstige christendemocraat is omdat hij weet hoe grondig wij het belastingstelsel zullen hervormen.
Maart 2006: de afhandeling van de dossiers door de fiscus. Van de 800.000 dossiers die eerder waren ingediend door particulieren die onterecht betaalde beurstaksen terugvorderden, waren er 270 afgehandeld. Zij konden dit pas doen na een arrest van het Europees Hof van Justitie. Dit is symptomatisch voor al wat gebeurt.
April. Ik ga er vlug over. Het Rekenhof luidt de alarmbel over de werking van de fiscale opsporingsdiensten, waar onder meer een schrijnend personeelstekort zou heersen. Wat zegt minister Reynders? Het rapport is gedateerd. April 2006. De Standaard zegt dat de fiscus een beroep heeft gedaan op een privéfirma om het online berekeningsprogramma Tax-on-web, de elektronische aangifte, te leveren. In 2005 was dat programma te laat klaar. Herkent u het verhaal, collega's?
Juni 2006. Unizo vraagt uitstel, mijnheer de minister van Financiën, voor de uiterste datum van de belastingaangifte, omdat veel zelfstandigen hun belastingen wel willen aangeven, maar hun aangifteformulier nog niet gekregen hebben, mijnheer de voorzitter. Dat is de wijze waarop in dit land Financiën en de belastingen worden beheerd.
September 2006. Het Rekenhof publiceert een vernietigend rapport over de verkoop van vastgoed door de Regie der Gebouwen. Acht van de drieëndertig verkooptransacties in 2004 waren onrendabel voor de overheid. De verkoop gebeurde zo overhaast dat de regering de gebouwen zelf terug moest halen om haar ambtenaren toch nog onderdak te bieden. Van één gebouw werd de verkoopprijs opgesoupeerd voor drie jaar huur. Van vijfentwintig andere dossiers was geen kosten/batenanalyse gemaakt: het Rekenhof kon niet inschatten of ze rendabel waren of niet. Zo ver is het gekomen, voorzitter, collega's, heren ministers, mijnheer de voorzitter van de commissie voor de Financiën en voor het Budget, in dit land waarin men zegt dat 's lands financiën goed worden beheerd.
De OESO maakte in oktober bekend dat de totale belastingdruk in België vorig jaar licht is gestegen. België blijft ondanks alle hervormingen en minister Reynders ermee uitpakken dat wij het goed doen: wij kennen de zwaarste belastingdruk in heel Europa! De Raad van State schorst in oktober, enkele dagen na de gemeenteraadsverkiezingen, de beslissing om het beheer van de staatsbevak toe te wijzen aan Cofinimmo. Collega Verherstraeten, dat is hetgeen waarmee u heel de publieke opinie hebt wakker gemaakt in Vlaanderen, in Brussel, in Wallonië, om te tonen dat de overheid een onbetrouwbare partner is in het beheer van de staatsfinanciën. Dat is wat wij hebben meegemaakt, collega's, en daarom worden wij gevraagd een begroting goed te keuren.
Er is een belangrijk punt dat ik in mijn tussenkomst nog wil benadrukken, collega's. Niet dat de economen zich zorgen maken over het feit dat er eenmalige cosmetische maatregelen zijn, maar wel de verklaring van professor De Grauwe, in een vorige legislatuur VLD-senator. Hij heeft gesproken over een nieuwe notie. Men heeft modelstaat, men heeft vooruitgang, men heeft burgermanifesten, en dan is er iets nieuws. Het is uitgevonden door een VLD-senator: de notie verborgen tekorten. Wat zegt professor De Grauwe, van wie ik nog altijd niet weet of hij voor de halsrechtcommissie van de VLD is verschenen? Hij zegt: "De overname van pensioenfondsen en de uitverkoop van gebouwen helpen ons even, maar ze kosten ons later meer. Als we niet alleen de lusten, maar ook de lasten van dergelijke operaties in rekening brengen, zakt de begroting in het rood. Het is dramatisch, maar tegelijk wordt de schuld onderschat".
Professor
De Grauwe, onze gewezen collega, geeft ons gelijk. Ik zie het instemmend
geknik van de voorzitter van de commissie voor de Financiën en Begroting. Ik
vraag eens te meer een applaus voor collega de Donnea. (Applaus)
Ik zal het niet hebben over de over te nemen schulden en over de verklaringen van de voorzitter van het Rekenhof en van de voorzitter van de Nationale Bank van België. Collega Viseur zal namelijk over enige ogenblikken een toelichting geven bij de echte toestand van het land. Hij zal het hebben over de echte toestand van het land.
Onze fractie wil, ten eerste, in elk geval zeggen dat wij deze begroting niet kunnen goedkeuren. Ten tweede, mijnheer de voorzitter, willen wij nogmaals benadrukken dat de wijziging aan het Kamerreglement die collega Tant en ikzelf hebben ingediend met betrekking tot het begrotingsgerelateerd zijn van bepaalde artikelen, niet is doorgevoerd. Het is niet te vatten en het is onmogelijk dat een bepaling als de wijziging aan de snel-Belg-wet of de nationaliteitswetgeving in een totaalpakket als dit wordt opgenomen. Daarom zeg ik u dat, als u een betere werking wil van het Parlement, meerderheid en oppositie samen zullen moeten zitten om dat onmogelijk te maken.
Ten slotte wil ik een woord van ondank uitbrengen voor de regering en de ministers. De wijze waarop zij zijn omgegaan zijn met de staatsfinanciën is onverantwoord en legt een last op de komende generaties. Onze fractie zal dan ook niet nalaten om de komende dagen, weken en maanden te zeggen dat het gezond maken van de overheidsfinanciën, na alle hold-ups die zijn gepleegd, een van de prioriteiten is van een volgende federale regering.
Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, mijnheer de minister, wij wensen u een goed eindejaar. Het eindejaar zal zich voor sommigen afspelen op tienduizenden kilometers van hier en voor anderen op tientallen kilometers van hier, maar vergeet in elk geval niet dat u een verpletterende verantwoordelijkheid hebt. Het gaat bijzonder slecht met ’s lands Financiën. De begroting in dit land is een echte ramp. Daarom zullen wij deze begroting niet goedkeuren.
15.09 Jean-Jacques Viseur (cdH): Monsieur le président, madame la vice-première ministre, monsieur le vice-premier ministre, chers collègues, lorsqu'un gouvernement dépose devant le parlement son budget, il exprime une vision politique pour les douze mois à venir et définit concrètement ses priorités, tant sur le volet des dépenses que sur la façon dont il compte financer son action.
Reconnaissons que ce n'est pas du tout le cas cette année puisque ce budget est au fond celui d'un premier trimestre, qui sera suivi par deux mois d'affaires prudentes puis par combien de semaines, combien de mois d'affaires courantes. Le budget actuel est donc un exercice purement gratuit, une fiction et, si je n'avais beaucoup de respect pour notre assemblée, je serais venu avec un bandeau qui porterait la mention "Ce budget est une fiction!".
Je ne l'ai pas fait; pourtant tous les éléments m'incitent à dire que nous ne sommes pas vraiment en présence d'un vrai budget. L'influence sur ce budget, du budget 2006 ou du compte 2006 est importante et mérite que je m'y attarde quelques minutes.
Il faut en effet relever que les années budgétaires se suivent mais ne sont malheureusement pas aussi cloisonnées qu'on pourrait l'espérer. Une décision prise une année a des répercussions qui peuvent se révéler lourdes de conséquences pour les budgets suivants. Une appréciation pluriannuelle des décisions budgétaires est donc nécessaire pour juger de l'efficacité gouvernementale.
Revenons donc quelques instants sur le budget 2006.
La ministre du Budget l'a souligné dans sa note de politique générale. Je trouve l'expression particulièrement savoureuse. Elle dit: "Le gouvernement a subi plusieurs revers durant cette année budgétaire". Or ces revers, j'en ai isolé quelques-uns. Le premier est le plus retentissant. Il pose d'ailleurs entre groupes de la majorité toujours de gros problèmes. J'ai encore entendu M. Marcourt pas plus tard qu'avant-hier mettre en avant à quel point cet élément avait pesé sur la mauvaise gestion fédérale. Ce premier point est ce que, pudiquement, on baptise "l'erreur dans la comptabilisation des recettes fiscales".
C'est ce fameux oubli ou la levée d'un filtre informatique qui a abouti à ce qu'un montant astronomique de 883 millions d'euros soit, lui aussi, une pure fiction.
Contrairement à ce que nous ont affirmé les ministres du Budget et des Finances, cette erreur a pesé lourd dans le budget de l'État de cette année et ses conséquences se feront sentir lors de l'exécution du budget 2007.
Je ne relève qu'une seule des décisions qui ont été prises pour compenser cette erreur: la précipitation de l'enrôlement de l'impôt des sociétés, ce qui a évidemment pour effet de diminuer les recettes fiscales de 2007.
Une erreur due à la précipitation a donc été corrigée par cette autre précipitation dans la perception de l'ISOC. Ce n'est pas une gestion sereine du budget de l'État. L'explication donnée, à savoir que l'on va agir de la même manière d'année en année et percevoir de plus en plus vite les recettes de l'ISOC, ne me convainc absolument pas. Si on suit cette logique, dans trois ou quatre ans, on percevra l'ISOC avant que l'exercice ne soit terminé.
Toujours dans le cadre des déconvenues relatives au budget 2006, nous avons pris connaissance, au mois d'octobre, des conclusions du rapport de la Cour des comptes qui a dénoncé, exemples à l'appui, la dangereuse dilapidation du patrimoine immobilier de l'État.
La Cour des comptes a pu vérifier que l'unique objectif de ces ventes précipitées n'était autre que d'engranger rapidement des recettes non fiscales, dans l'unique but de pouvoir proclamer que le budget fédéral était en équilibre.
Ce rapport, assez dur, faisait état, entre autres, de la sélection aléatoire des bâtiments cédés, d'une estimation du prix de vente faite dans l'urgence, de l'absence de justification tant au regard des choix opérés que de leur incidence financière et budgétaire pour les années à venir, de la reprise en location des bâtiments cédés se faisant en catastrophe et avec des baux tout à fait défavorables pour l'État.
Dans "La Rabouilleuse", Balzac a fort bien décrit cette logique de dilapidation à la petite semaine qui, pour garder son rang, creuse, trou après trou, et finalement a réalisé tout l'actif et mène à la pénurie.
C'est un bel exemple. Je pense que l'État, ces dernières années, a joué parfaitement dans cette même logique de dilapidation. Mais on ne peut pas dire que le passé soit une leçon pour le présent ou le futur puisque l'échec de la sicafi et la décision de réaliser, à la fin du mois de décembre, une série de biens montrent que la leçon de la Cour des comptes a été tout à fait ignorée.
Le troisième élément qui prouve la myopie budgétaire est sans conteste le développement du principe de l'ancre. Ce principe qui consiste à reporter sur l'année suivante la charge financière des engagements pris au cours de l'année est une aberration au regard des règles de bonne gestion. Son but est uniquement de diminuer artificiellement les dépenses de l'État et de présenter ainsi un solde primaire positif. Dès le mois d'octobre, les départements ministériels arrêtent ainsi de régler les factures qui leur étaient adressées par leurs fournisseurs. Lors de la séance plénière du 26 octobre, la ministre du Budget a admis que la seule application de ce principe de l'ancre avait permis de réaliser ce qu'elle appelle des économies – mais c'est en fait un report de dépenses – à hauteur d'environ 659 millions d'euros. Ces 659 millions d'euros ne figurent pas dans le budget 2006 mais, bien entendu, devront être payés en 2007; cela entraînera un surcoût de 10 millions d'euros rien que par le simple fait que l'État devra payer des intérêts de retard à ses fournisseurs.
Mais les conséquences de l'application de ce principe de l'ancre sont plus graves que le seul paiement d'intérêts de retard. Pour les entreprises, tout d'abord, en reportant le paiement de ses factures à plus tard, le gouvernement fait fi de l'impact d'une telle mesure sur les fournisseurs de l'État. Ces entreprises seront donc payées avec retard et leur trésorerie en souffrira. C'est notamment vrai pour les PME qui n'ont pas une trésorerie extraordinaire. Cet impact sur le fonctionnement des entreprises a été dénoncé par l'Unizo et par la FEB. La FEB, consciente du ré-impact que peut avoir cette politique sur la survie de certaines entreprises, a même décidé d'ouvrir un site internet où les entreprises lésées peuvent faire part des problèmes rencontrés avec leur client défaillant qu'est l'État belge. De plus, il apparaît clairement que cette ancre budgétaire aura des conséquences en 2007: les factures qui ne sont pas payées cette année le seront sur le budget de l'année prochaine, amputant d'autant celui-ci.
Ce n'est pas moins de 2,5 milliards de dépenses qui sont ainsi repoussées artificiellement. Le prochain gouvernement fédéral sera tout de suite confronté aux conséquences de ce principe de l'ancre. Une partie des crédits budgétaires de 2007 devra servir à payer les factures de 2006 et on réduit donc d'autant les marges du futur gouvernement.
Une telle politique n'est ni raisonnable, ni efficace. À nouveau, on sacrifie l'équilibre réel à l'équilibre factice du budget.
Enfin, l'exercice budgétaire 2006 a été marqué par deux échecs, tout d'abord la DLU bis qui devait rapporter 150 millions et qui, aux dernières nouvelles, n'aurait rapporté que 16 millions, ce qui indique que cette construction est un bricolage. Quant à la sicafi 2006, elle était censée rapporter 593 millions d'euros. Le Conseil d'État a mis fin à l'opération à la suite d'une erreur de procédure, ce qui n'empêche pas le gouvernement de vouloir absolument vendre, d'ici le 31 décembre, 35 bâtiments fédéraux repris à l'origine dans la sicafi via la création d'une société immobilière fédérale, créée de toutes pièces en cette fin d'année, afin de faire rentrer des recettes dans le budget fédéral. Cette vente se fera évidemment en annonçant haut et fort que le vendeur doit absolument vendre. Cela signifie que le prix qu'il en obtiendra sera largement inférieur à la valeur réelle.
Le budget 2006 n'a été que cette succession de déconvenues, d'erreurs d'appréciation, de manque d'anticipation, et il sera en déficit. Les mesures prises au cours de l'année auront des conséquences sur l'exécution du budget 2007, mais aussi sur tous les budgets de la future législature.
À la lumière du constat que je viens de poser, je veux limiter mon intervention en abordant simplement cinq points.
Le premier d'entre eux est la faiblesse du solde primaire de l'entité I. Si M. de La Fontaine revenait en ce bas monde, il pourrait écrire à ce propos une nouvelle fable, qui ne s'appellerait pas "La cigale et la fourmi", mais "La nouvelle cigale et les fourmis". Le problème, c'est que les fourmis sont les entités fédérées, régulièrement appelées à venir au secours de l'équilibre budgétaire et du solde primaire des pouvoirs publics, en développant une politique d'économie pour couvrir les activités de la cigale. Dans notre système, hélas, ce n'est pas à une fourmi peu prêteuse qu'on a affaire mais à des fourmis obligées de gérer à l'économie, parce que l'État ne le fait pas en ce qui concerne les budgets qu'il contrôle.
En ce qui concerne l'entité I, le solde primaire est donc en baisse constante depuis 2001 et, grâce au mécanisme de l'ancre "recyclé", si je puis dire, on présente la réduction des dépenses primaires pour l'année budgétaire 2007 à hauteur de 659 millions.
L'utilisation de pareilles techniques n'est pas solide ni sérieuse; elle porte atteinte tant à la structure budgétaire de l'État qu'à la santé financière de nos entreprises. Formellement, présenter un budget en y incluant d'emblée une ancre budgétaire n'est pas conforme aux règles budgétaires.
Cela sous-entend que le budget présenté au parlement par le gouvernement ne pourra pas être réalisé tel que voté; il est donc préférable de réduire les dépenses plutôt que de les inscrire en disant qu'elles seront en engagement, mais qu'elles ne pourront pas être exécutées en ordonnancement, alors qu'il s'agit de dépenses devant être exécutées durant la même année.
Nous ne disposons pas d'indications quant aux budgets départementaux ni aux postes budgétaires desquels seront ponctionnés ces 659 millions d'euros. Cela signifie donc un déficit d'information, élément qui démontre bien le caractère artificiel de la constitution du solde primaire de l'entité I. Or, ce solde primaire durable est la seule façon de nous préparer aux défis budgétaires que devront affronter les générations futures; je pense notamment au financement du vieillissement de la population.
Au niveau fédéral, cet objectif ne peut être atteint que par une maîtrise durable des dépenses et par des recettes stables. Comme le fait remarquer la Cour des comptes, la constitution du solde primaire 2007 n'a pas de composante structurelle: les recettes sont liées à des mesures "one shot" et les dépenses sont maîtrisées par des sous-utilisations forcées des crédits.
Venons-en à ces mesures "one shot". J'estime qu'il s'agit d'une erreur que de les appeler mesures "one shot": avec ces mesures, un coup est tiré en une année, mais entraîne beaucoup de dégâts pour le futur. Le premier ministre s'est réjoui de ce que ces mesures n'allaient pas dépasser 0,38% du PIB en 2007, ce qui représente quand même 1,14 milliard d'euros de recettes espérées via cette technique.
Mais ce n'est pas tant le montant espéré pour ces opérations qui me dérange, mais bien le manque d'informations dont nous disposons quant aux conséquences réelles de ces mesures uniques.
Comme l'a fait justement remarquer la Cour des comptes lors de son audition en commission des Finances, l'exposé général du budget ne contient pas ou guère d'éléments permettant de procéder a priori à l'évaluation des recettes produites par ces opérations "one shot". Tout au plus savons-nous qu'il s'agira de reprises de fonds de pension pour un montant de 550 millions d'euros, de la vente de bâtiments pour 600 millions d'euros et de la titrisation de certains arriérés fiscaux pour environ 150 millions d'euros.
Comme l'a indiqué la Cour, il est certain que ces mesures grèveront les budgets des prochaines années. Dans le budget 2007, on voit d'ailleurs les conséquences des mesures uniques prises les années précédentes. La Cour en dresse une liste édifiante dont je vous livre quelques extraits. "La reprise des fonds de pension Belgacom entraîne une hausse conséquente des dépenses pour les fonds de pension de retraite. La location des bâtiments après leur vente a quasiment fait tripler les dépenses de loyer payées par la Régie des Bâtiments, les faisant passer de 124 à 360 millions entre 2004 et 2007".
Ces mesures uniques ne méritent donc pas ce nom: la recette est unique mais les dépenses sont multiples. Il y a une grande différence avec les années précédentes: on nous a souvent reproché d'avoir vendu de l'or. Mais quand on vend de l'or, il n'y a pas de conséquence négative sur les années ultérieures, au contraire! On épargne le stockage et on limite les dépenses liées au stockage de l'or. Les mesures "one shot" auront toutes des conséquences négatives sur les budgets futurs; elles en ont déjà. C'est donc à tort qu'elles sont présentées comme des pratiques classiques. Ce sont des pratiques nouvelles qui ont pour conséquence l'attribution de la recette à un budget alors que les dépenses sont pluriannuelles et pèseront sur les gouvernements futurs de façon déterminante.
Quelques mots sur le fonds de vieillissement. Il y a là un réel enjeu qui n'est pas pris en compte. Le maintien de l'équilibre budgétaire est un objectif indispensable pour être capable de faire face au vieillissement. Le fonds de vieillissement n'avait été alimenté jusqu'à présent que par des mesures "one shot": les redevances GMTS en 2001, le bénéfice de la BNB en 2002, les dividendes Belgacom en 2003, les dividendes des fonds de pension Belgacom en 2004 et la DLU en 2005. La prise en compte tardive de la nécessité de se prémunir contre le séisme que pourrait constituer le vieillissement de la population est une bombe à retardement.
Or le gouvernement n'a pas réussi à redresser durablement son solde primaire. En outre, pour 2007, celui-ci est plus qu'aléatoire au niveau de l'alimentation du fonds de vieillissement. Il se fonde, en fait, sur les efforts que devra faire le prochain gouvernement.
Je voudrais enfin dire quelques mots sur un point qui m'a toujours intéressé. Je veux parler de la recherche fédérale.
En mars 2000, le Sommet européen de Lisbonne constatait le retard de l'Europe face aux États-Unis et au Japon en matière de recherche et développement. L'Union européenne s'est fixé comme objectif de construire une économie européenne du savoir en favorisant la création d'un véritable espace européen de la recherche et de l'innovation, l'objectif étant d'atteindre, d'ici 2010, 3% du PIB consacré à la recherche et au développement technologique. La Belgique a souscrit à cet objectif. Mais force est de constater que les dernières statistiques disponibles démontrent la dégradation relative de la position belge par rapport à cet objectif. Ce n'est pas la mise en place tardive, en 2006, du "Haut Conseil 3%" qui permettra d'effacer l'échec du gouvernement dans la poursuite de ce défi!
Le gouvernement n'a pas de vision claire par rapport à la volonté de stimuler la recherche à partir du fédéral. À titre d'exemple, la lecture du budget 2007 nous a appris que les 150 millions de crédits d'engagement prévus en 2006 pour la participation des entreprises belges au programme du futur avion civil Airbus A350 avaient été supprimés. Pas de chance! Moins de 8 jours après cette annonce, Airbus présentait son A350 éveillant ainsi l'attention de divers gouvernements. Comme l'a fait remarquer à juste titre une revue scientifique, au moment où Airbus met l'accent sur la nécessité de développer son nouvel avion, on assiste à une défaillance de la Belgique. Pourtant, il y a des demandeurs partout dans le monde. Le prochain gouvernement devra courir après les crédits pour permettre de "s'accrocher" à ce budget.
Voilà toutes les raisons – et avec vraiment une grande foi dans notre position – pour lesquelles nous ne pouvons accorder à ce budget le plus petit crédit. Nous sommes obligés de dire qu'un tel budget n'est pas à la hauteur des défis qui se posent.
Monsieur le président, mes chers collègues – c'est la dernière fois que je prononce les mots "mes chers collègues" –, le budget est un acte important. Il est au cœur de la mission de la Chambre. Il faut remonter à la Magna Carta pour se rendre compte de l'utilité du Parlement par rapport à l'autorisation donnée aux exécutifs de procéder à ces dépenses.
Avec tout le respect que nous devons à notre Institution, qui partage le bâtiment dans lequel nous nous trouvons avec le Sénat, je dois dire que je vous rejoins, monsieur le président, en disant que c'est parce que nous avons cette mission particulière que nous ne souhaitons siéger au Sénat qu'après notre mort.
Cette mission fondamentale, qui est au cœur de la démarche parlementaire, demande à ce que nous améliorions nos performances, notre crédibilité et que nous le fassions de la façon la plus claire et la plus transparente qui soit.
Je vais briser une dernière lance en faveur d'une comptabilité fédérale qui soit comparable à celle des entreprises, en partie double, avec une véritable comptabilité analytique.
Je vais briser une dernière lance sur le fait que la réforme des méthodes de fonctionnement des mécanismes de prise de décisions en matière budgétaire doit être au cœur de la bonne gouvernance et de l'action publique.
Je dirais enfin que la nécessité d'un contrôle interne renforcé est fondamentale.
Nous venons de fêter le 175ème anniversaire de la Cour des comptes. Nous avons là un instrument privilégié. La Chambre des comptes a été instaurée sous les Valois. Depuis lors, elle a connu de multiples avatars mais, en tout cas, dans nos démocraties modernes, l'existence d'une Cour des comptes, le fait qu'elle dépende du Parlement, que la Chambre est l'interlocuteur direct de cet instrument a permis d'avoir une vision suffisamment claire des insuffisances de l'exécutif.
Par conséquent, je souhaiterais que, dans les années à venir, la Chambre s'attache plus que jamais à cette mission budgétaire et qu'on puisse dire que, dans les pays démocratiques, chaque euro mis à la disposition de l'exécutif l'est dans des conditions optimales, que la Chambre peut pleinement jouer son rôle de contrôle et utiliser les services de la Cour des comptes, et que – ceci n'est plus une fiction – notre pays sera un pays modèle dans la manière dont le Parlement joue son rôle de contrôle à l'égard du gouvernement. C'est ce que je nous souhaite, c'est que je vous souhaite!
Le président: Monsieur Viseur, je vous remercie. Vous me permettrez quelques mots à votre sujet tout à l'heure.
15.10 François-Xavier de Donnea (MR): Monsieur le président, je voudrais souligner que M. Viseur, comme nous l'avons tous remarqué, comme il l'a dit lui-même, vient de tenir son dernier discours en séance plénière. Je voudrais lui rendre hommage pour le travail qu'il a accompli ces trois dernières années au sein de la commission des Finances.
C'était un collègue qui connaissait très bien ses dossiers et qui nous amenait souvent à réfléchir sur certains problèmes qu'il illustrait d'une façon particulièrement bien imagée. Je pense que tous les membres de la commission des Finances regretteront M. Viseur. Il ne sera pas facile pour son parti de le remplacer en notre sein.
15.11 Hagen Goyvaerts (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de vice-eerste minister en minister van Begroting, mijnheer de minister van Financiën, waarde collega’s, sta mij toe om mijn uiteenzetting in het kader van de laatste begroting van deze regering van liberalen en socialisten – het gaat hier eigenlijk om de paarse verkiezingsbegroting van 2007 – te beginnen met een statement van professor emeritus Paul Van Rompuy. Hij zegt dat, ik citeer: “de opeenvolging van eenmalige inkomsten het grootste probleem vormt voor de publieke financiën in ons land”. Dat statement wordt onderbouwd door de opmerkingen in het jongste rapport van het Rekenhof over de schabouwelijke staatsbegroting van 2007. Dat gaat zelfs nog een stap verder dan de analyse van Paul Van Rompuy in die zin dat het onomwonden zegt dat in plaats van een klein overschot van 0,3 van het bbp de regering in feite kampt met een reëel overheidstekort van 1,25 miljard euro.
Al de eenmalige en niet-structurele maatregelen zoals de verkoop en de wederinhuur van gebouwen, de overname van pensioenfondsen, de effectisering van belasting- en btw-schulden, de onderbenutting van kredieten enzovoort, leiden bovendien op termijn tot bijkomende uitgaven en bezwaren op die manier de begrotingen voor de volgende jaren. Volgend jaar zouden die kosten oplopen tot meerdere honderden miljoenen euro. Zo bedragen de uitgaven in 2007 voor de rustpensioenen ten gevolge van de overname van een aantal pensioenfondsen ongeveer 300 miljoen euro.
Op zich is dat natuurlijk een vreemde budgettaire situatie voor een land waar de economie zich in een toestand van een redelijke hoogconjunctuur bevindt en waar de overheidsinkomsten tot zowat 50% van het bbp zijn gestegen, maar waar ook het rentevoordeel de afgelopen jaren nog nooit zo aanzienlijk is geweest. Tussen 1999 en 2005 daalden de rentelasten met 2,5% van het bbp. Ondanks die rentemeevallers verminderde het primair saldo van de federale overheid van 5,9% van het bbp naar 3,6% in 2007. Die achteruitgang kan alleen maar worden verklaard door een verhoging van de lopende uitgaven. De cijfers geven dat dan ook weer, van 43,23% van het bbp in 1999 naar 45,56% van het bbp in 2005.
In een dergelijke context moet het toch duidelijk zijn dat de regering de gezondmaking van de openbare financiën hypothekeert. Dan rijzen mijn inziens twee fundamentele vragen. Ten eerste, hoe ernstig en hoe duurzaam is de voorgestelde begroting?
Tweede vraag: is de begroting 2007 wel degelijk het resultaat van een rigoureus begrotingsbeleid of is zij eerder het resultaat van een operatie schone schijn?
Om op deze vragen met kennis van zaken te kunnen antwoorden, zouden de parlementsleden moeten kunnen beschikken over een onafhankelijk oordeel via een van de daartoe bestemde adviesorganen zoals de afdeling financieringsbehoeften van de Hoge Raad van Financiën op het ogenblik dat de begroting wordt ingediend. Zij moeten de functie van begrotingswaakhond ten volle kunnen spelen.
Voor het eerst in vele jaren hebben we een vertegenwoordiger van de Hoge Raad van Financiën in de commissie voor de Financiën aan het woord gehoord. Niemand minder dan Luc Coenen, de voormalige kabinetschef van de eerste minister, momenteel vicegouverneur van de Nationale Bank maar ook voorzitter van de afdeling financieringsbehoeften, kwam ons vertellen dat de Hoge Raad van Financiën tegen maart 2007 een nieuwe projectie van de financieringsbehoeften zal bekendmaken. Met de klassieke vertraging zullen we wellicht in juni 2007 kennis kunnen nemen van het rapport van de Hoge Raad van Financiën. Rijkelijk laat! Ook over het opzet van de begroting 2007 had de heer Coenen niks bijzonders te vertellen. In een verkiezingsjaar zal zijn boodschap vooral bestemd zijn voor de volgende regering. Op zich ben ik daarover niet verbaasd.
Het moet me evenwel van het hart dat deze regering sinds 2004 reeds begrotingen opmaakt en in deze Kamer door de meerderheidspartijen laat goedkeuren zonder dat er een onafhankelijk oordeel van de Hoge Raad van Financiën tegenover staat. Laat staan dat het Parlement weet hoe die verschillende begrotingen passen in het plaatje van de toekomstige financieringsbehoeften van deze Staat, temeer de kosten voor de vergrijzing na 2030 zwaarder zullen uitvallen dan verwacht. Dit zal ongetwijfeld voor deze en volgende regeringen moeten leiden tot striktere begrotingsdoelstellingen om het nijpend probleem van de vergrijzing op te lossen. Dat hier enig wantrouwen tegenover bestaat, kunnen we afleiden uit de verklaringen van de heer Coenen aangaande de toekomstige kosten van de vergrijzing na 2030 en de impact ervan op de begroting. Tot op heden werd alleen rekening gehouden met de bijkomende kosten voor de vergrijzing tot 2030. Voor de periode na 2030 gaat men ervan uit dat er geen bijkomende budgettaire inspanningen moeten geleverd worden om de kosten van de vergrijzing op te vangen. Om dit budgettair op te vangen is er een absoluut overschot nodig van 0,3% van het bbp vanaf 2007 en vanaf 2011 een overschot van 1,5% van het bbp. De vraag zal alleen zijn welke de budgettaire implicaties zullen zijn voor de toenemende kosten tussen 2030 en 2050, waarbij de projecties ons aangeven dat de kosten voor de vergrijzing nog verder zullen oplopen tot het cijfer van 5,8% van het bbp.
Een andere waakhond van de regering die te laat blaft, is de Nationale Bank. Een tiental dagen geleden maakte de gouverneur van de Nationale Bank zijn visie op de gezondheidstoestand van het economisch en begrotingsbeleid kenbaar. Rijkelijk laat, als u het mij vraagt. Dat zijn dus echt vijgen na Pasen, want de begroting-2007 is ondertussen al goedgekeurd in de commissies en, erger nog, de programmawet met de gedetailleerde budgettaire maatregelen is gisteren al in de plenaire vergadering goedgekeurd. Als de Nationale Bank dus fundamentele opmerkingen had over de begroting, dan had ze die al veel eerder moeten formuleren, bijvoorbeeld in de weken na de voorstelling van de beleidsverklaring door de regering: toen had dat nog enige relevantie kunnen hebben.
De vraag luidt of de Nationale Bank nog enige geloofwaardigheid heeft wanneer zij zich uitspreekt over de federale begroting. Het komt de Nationale Bank misschien wel goed uit dat zij heel wat later haar adviezen geeft, vermits de Nationale Bank stilaan volop met ex-kabinetschefs en zelfs een parlementsvoorzitter bevolkt is, die er de dienst uitmaken. Het zou natuurlijk wel eens delicaat kunnen zijn als die ex-kabinetschefs en die parlementsvoorzitter de prestaties van hun voormalige ministers moeten evalueren.
Wat moet de Nationale Bank bovendien zeggen als zij toestaat dat de regering bijvoorbeeld beslag legt op de goudvoorraad om de meerwaarde te gebruiken om haar begroting op te smukken? Het wordt dan toch wel wat moeilijk om met goed fatsoen de regering te verwijten te veel naar eenmalige inkomsten te grijpen om de overheidsfinanciën in evenwicht te houden.
Of nog anders gesteld: hoe kan de Nationale Bank de regering op de vingers tikken wanneer zij overhaast een hele reeks overheidsgebouwen verpatst, als de Bank zich bezondigt aan dezelfde techniek? Ik zou wel eens willen weten of de Nationale Bank durft te protesteren indien de minister van Financiën zou beslissen om de hoofdzetel van de Nationale Bank mee op de lijst te zetten van de tweeënzestig te verkopen gebouwen om het gat in de begroting te dichten.
Ik keer nog even terug naar de eigenlijke begroting-2007. Sta mij toe om nog even terug te komen op een van de meest dwaze en lichtzinnige maatregelen, mijnheer en mevrouw de minister, die in deze begroting vervat zit. Naast de schone schijn van deze verkiezingsbegroting, is er nog een ander aspect waarin deze regering uitblinkt, met name de verpakking. Ik kan begrijpen dat men in deze eindejaarsperiode nogal eens met cadeauverpakking bezig is, maar ook in de begroting van 2007 heeft deze regering een belasting verpakt. Om de invoering ervan – officieel wordt het een nieuwe heffing genoemd – enige schijn van geloofwaardigheid te geven, gebruikt deze regering de documentaire van Al Gore als glijmiddel. De bedoeling is om klimaatonvriendelijke verpakkingen door middel van een bijkomende heffing duurder te maken. Door de omschrijving “heffing” te gebruiken, lijkt het erop dat deze regering het aankoopgedrag van de consument wil sturen, voor zover de consument daartoe de keuze al heeft en voor zover hij daartoe in de toekomst de keuze zal hebben. Er mag natuurlijk niet te veel aan het aankoopgedrag gestuurd worden, want anders zal die heffing niets meer opbrengen, en dat is uiteraard ook niet de bedoeling.
Bovendien gaat het helemaal niet om een heffing. Het gaat om de invoering van een nieuwe belasting, weliswaar vanaf 1 juli 2007, dus na de federale verkiezingen.
Het voorstel van de heffing op verpakkingsmateriaal zou een nobel uitgangspunt zijn, ware het niet dat het een doel-middelenverdraaiing van jewelste is. Immers, zeg nu zelf, zal een heffing op een blikje tomatensoep de consument verhinderen het product in zijn winkelkarretje te leggen? Ik stel de vraag. Ik ben ervan overtuigd dat de verpakkingsbelasting geen trendsetter zal zijn. Bovendien zal de verpakkingsbelasting er evenmin voor zorgen dat er minder gletsjers zullen smelten.
Zoals ik eerder zei, de huidige regering gebruikt het milieuthema als glijmiddel om simpelweg een nieuwe belasting in te voeren en gewoonweg langs de kassa te passeren en op jaarbasis bij ondernemingen en consumenten 640 miljoen euro, inclusief btw, te incasseren, niets meer, maar ook niets minder. Ik zei “inclusief btw”, omdat de heffing als dusdanig in de begroting staat ingeschreven. Bij de opbrengst van een heffing staat tussen haakjes “inclusief btw”. Ik ben al vele jaren lid van de commissie voor de Financiën. Ik heb echter nog nooit meegemaakt dat een regering een opbrengst van een heffing of een belasting inclusief btw in de begroting inschrijft.
Collega’s, dat heeft ook een gevolg. Zoals de meesten van u wel weten, gebeurt de financiering van de Gemeenschappen voornamelijk met btw-opbrengsten. De regering zal dus van haar 640 miljoen euro een groot deel naar de Gemeenschappen zien verdwijnen. Zij zal dus een gedeelte van de opbrengst moeten afstaan. Alleszins is de heffing een middel om de rekening te doen kloppen.
Als de verpakkingsbelasting deel uitmaakt van het pact van de huidige regering om geen belastingen voor bedrijven meer te heffen en om de concurrentiepositie en de competitiviteit te vrijwaren, begrijp ik de logica niet meer. De wegen van paars zijn echter ondoorgrondelijk.
Bovendien zou ik wel eens willen weten welke wetenschappelijke studie aan de basis van de regeringsbeslissing ligt. Mevrouw de minister van Begroting, welke milieuargumenten heeft de minister van Leefmilieu, uw partijgenoot Bruno Tobback, in het regeringsdebat aangebracht om de invoering van de nieuwe belasting te motiveren?
Het is alleszins vreemd dat een verpakkingsbelasting wordt ingevoerd voor een productengamma, met name de verpakkingen, waarvan het productieproces slechts een beperkte bijdrage in de CO2-uitstoot heeft. De cijfers die daarover circuleren, variëren van 0,1% over 0,5% tot maximum 1%. Ik verwijs daarvoor naar het rapport nr. 9/2006 van het European Environment Agency.
Als het dan toch de bedoeling van de huidige, paarse regering is om achter Al Gore aan te lopen in een poging een werkelijk milieubeleid te voeren, was er dan echt geen ander voorstel inzake milieufiscaliteit te bedenken om substantieel iets aan de CO2-uitstoot te doen?
Ook met de hele saga van de ecotaksen in het achterhoofd – daarover weet minister van Financiën Reynders alles – is het onduidelijk wat het effect van de maatregel op het concurrentievermogen van de distributiesector en op de koopkracht zal zijn, zeker voor de handel in de grensstreek.
Deze regering zou als geen ander moeten weten wat de invloed van die zogenaamde ecotaksen op drankverpakkingen is geweest: omzetverlies en bijkomend baanverlies. Bovendien is de toenmalige wettekst al net zoveel keer aangepast als dat hij werd geschorst door een hoger rechtscollege, juist vanwege de afwezigheid van milieuargumenten. Een ezel stoot zich geen twee keer aan dezelfde steen en toch probeert deze regering opnieuw met een milieubelasting de rekening te doen kloppen en een juridisch-technisch mechanisme in te voeren dat het nu mogelijk moet maken om een belasting te heffen op de CO2-uitstoot.
Ondertussen weten we dat er samen met een aantal partners van de betrokken sector en de administratie enkele vergaderingen hebben plaatsgevonden om de verpakkingsbelasting op een juridisch-technische manier in te vullen. Het probleem is alleen dat het resultaat van dat overleg momenteel van die aard is dat de administratie zich suf aan het denken is over de manier waarop de regeringsbeslissing praktisch kan worden uitgevoerd. Bovendien moet de praktische uitvoering juridisch overeind blijven.
Anderzijds hoef ik u niet te vertellen dat VOKA, een belangrijke vertegenwoordiger van de Vlaamse ondernemingen, waarschuwt voor het economische effect van de verpakkingsheffing, zowel voor de concurrentiepositie van de betrokken bedrijven als de werkgelegenheid. Uit gegevens, die ons ter beschikking zijn gesteld, blijkt dat de verpakkingsbelasting, die deze regering zal hanteren voor bijvoorbeeld materialen zoals glas, staal, plastiek, polistyreen en aluminium, hoger zal zijn dan de waarde van het materiaal zelf. Er zijn zelfs verpakkingen die 5- tot 125-maal meer zullen worden belast dan de brandstof diesel. Om het nog anders te formuleren: uitgedrukt per ton CO2 zou de heffing op verpakkingsmateriaal 1.500 maal zo hoog zijn als de huidige marktprijs van een ton CO2 en dat is momenteel 10 euro. Het is niet de oppositie die dat zegt, het gaat hier om een rapport van de Europese Commissie, die ondertussen een analyse heeft gemaakt van de problematiek.
Ik denk dan ook dat wij ons terecht afvragen waarmee deze regering bezig is, wat deze regering van plan is. De aangehaalde gegevens maken alleszins duidelijk dat de nieuwe belasting buiten alle proportie is. En dan horen we natuurlijk de bevlogenheid van de eerste minister in zijn nieuw Burgermanifest. Hij pleit voor een verdere uitbreiding van de CO2-heffing. Collega's, als men de heffing die de regering van liberalen en socialisten nu aan het uitwerken is, toepast op de andere sectoren die CO2 uitstoten, dan zou de heffing het astronomische bedrag van 93 miljard euro opleveren.
Als dat de bedoeling is van de liberaal Verhofstadt, dan moet hij dat klaar en duidelijk zeggen. Kom dan echter niet treuren dat vele bedrijven hun deuren zullen sluiten en zich over de grens zullen vestigen en dat de economie bijgevolg totaal ontwricht zal worden. En dat allemaal vanwege het dwaze principe dat men absoluut, via die milieutechnische kant, op CO2 belastingen wil gaan heffen die desastreuze gevolgen zullen hebben voor de Vlaamse economie. Bovendien is het toch wel ongelooflijk dat de Vlaamse liberalen zich een dergelijke belasting hebben laten aanwrijven.
Collega's, bijgevolg is er slechts één conclusie mogelijk. Deze begroting is gewoonweg op drijfzand gebouwd. Het was de paus van paars, een zekere Yves Desmet, die de hele begroting 2007 in het laatavondprogramma Morgen Beter als volgt omschreef: "De begroting 2007 is een trukenbegroting waarbij de grenzen van het welvoeglijke zwaar zijn overschreden."
Collega's, ik meen dat ik in mijn betoog een aantal elementen naar voren heb gebracht die deze stelling onderschrijven. Bijgevolg is het logisch dat wij deze begroting niet zullen goedkeuren.
15.12 Daniel Bacquelaine (MR): Monsieur le président, madame la vice-première ministre, monsieur le vice-premier ministre, monsieur le ministre, chers collègues, je voudrais tout d'abord apporter le soutien du groupe MR dans le cadre du vote du budget 2007 et préciser les raisons principales de ce soutien, car il s'agit bien de séparer le principal de l'accessoire.
J'ai entendu M. Viseur dire, très justement, que le budget est la traduction d'une vision politique pour les 12 prochains mois. C'est sans doute vrai mais cela me paraît quand même un peu réducteur. Si le budget 2007 est ce qu'il est, c'est parce qu'avant 2007, il y a eu une série d'autres budgets et une série d'autres mesures qui ont permis de générer progressivement les recettes de cet État et donc de dégager de nouvelles politiques qui s'inscrivent dans une vision qui ne concerne pas seulement une année mais bien plusieurs années, depuis le début des années 2000. Cela a permis de générer des résultats qui sont soulignés par les institutions internationales, par la presse nationale et internationale.
En général, lorsqu'on compare la situation de la Belgique aujourd'hui à celle qu'elle était voici quelques années et lorsqu'on compare la situation de la Belgique à celle qui prévaut dans un certain nombre d'autres États qui sont nos partenaires, notamment commerciaux, il me semble qu'on peut en tirer un certain nombre de conclusions.
La notion d'équilibre budgétaire qui est le "trend" principal de ce gouvernement depuis 1999 est évidemment un élément capital lorsqu'on compare avec la situation existant dans un certain nombre d'autres pays, notamment en Allemagne ou en France, qui sont nos partenaires principaux.
La croissance qui vient d'être soulignée par la Banque Nationale à 3% pour l'année 2006 est aussi un indice de résultat par rapport à la politique budgétaire qui a été menée ces dernières années. Cette croissance est, pour nous, tout à fait essentielle. La Banque Nationale a très justement souligné qu'il s'agissait d'une croissance nettement plus équilibrée que les années 2004 et 2005 parce qu'elle s'avère être tirée à la fois, je cite: "de la consommation des ménages, des dépenses d'investissement des entreprises et des exportations". Cette croissance est générée à la fois par l'augmentation du pouvoir d'achat et de la consommation. C'est le résultat des réformes fiscales entreprises par ces deux derniers gouvernements. Cela donne également la possibilité aux entreprises d'investir davantage car ces gouvernements ont mené une politique d'attractivité en matière d'investissement. Je pense aux réformes de l'impôt des sociétés, aux intérêts notionnels et, maintenant, aux mesures en ce qui concerne les réserves immunisées.
Tout le monde est d'accord pour reconnaître la nécessité de favoriser les investissements, de permettre aux "faiseurs de croissance" de se développer. Parmi les faiseurs de croissance, il y a les entreprises qui ont besoin d'investissements, qui doivent investir et qui doivent y trouver quelque intérêt. Il y a aussi les indépendants. C'est une caractéristique de ce gouvernement: les indépendants sont pour lui un sujet de préoccupation, ce qui est relativement nouveau dans l'histoire budgétaire de ce pays. Enfin, on a pris acte du fait que les indépendants représentent 60% de l'emploi en Belgique, l'emploi qu'ils créent pour eux-mêmes mais aussi pour d'autres. Le nombre d'indépendants augmente d'ailleurs chaque année depuis quelque temps.
Le statut des indépendants est devenu progressivement plus attrayant. Cela me semble être une des caractéristiques des derniers budgets qui ont permis de consacrer des moyens à l'amélioration du statut social des indépendants, que ce soit en matière de pensions, d'incapacité-invalidité ou pour la réforme du statut du conjoint aidant, toutes réformes permettant d'exercer une activité d'indépendant dans notre pays sans prendre des risques extrêmement dommageables pour sa propre famille, par exemple.
Cette volonté de favoriser les faiseurs de croissance, entreprises ou indépendants, se traduit progressivement par des recettes qu'il est possible d'intégrer dans les budgets de ces dernières années. Les réformes fiscales, les diminutions de fiscalité ont eu pour résultat – pour certains paradoxal, pour d'autres évident – de favoriser de nouvelles recettes, de faire en sorte que chacun paie moins d'impôts mais que tout le monde en paie. C'est la voie que nous devons prendre pour générer la croissance de demain.
Je voudrais insister sur les efforts accomplis dans le soutien à la recherche, qui me paraissent essentiels. Personne ne conteste d'ailleurs qu'il faille favoriser et soutenir la recherche. Les exonérations de précompte professionnel qui ont concerné d'abord le secteur académique et puis le secteur privé, y compris les masters, constituent une mesure favorisant la recherche, ce qui est souligné par toutes nos universités et toutes nos entreprises actives dans le secteur technologique et le secteur de la recherche. C'est un progrès et une des priorités du budget de l'État.
Vous me permettrez, monsieur le président, de rappeler que le budget et la croissance d'aujourd'hui doivent évidemment préparer la croissance de demain. Il faut garantir aujourd'hui et rendre possibles les prochains équilibres budgétaires. Si les équilibres budgétaires sont possibles aujourd'hui, c'est dû au fait que nous avons généré un certain nombre de recettes dans le passé grâce aux mesures qui ont été prises pour favoriser le pouvoir d'achat, la consommation, l'investissement et la recherche.
Bien entendu, nous ne pouvons pas nous arrêter. Nous devons poursuivre dans le même "trend" et faire en sorte que, progressivement, de nouvelles recettes soient générées pour permettre de nouvelles mesures demain qui favoriseront à la fois la croissance, le pouvoir d'achat de la population et bien entendu l'emploi, qui est proportionnel à la croissance et aux investissements que les entreprises peuvent réaliser aujourd'hui.
Nous, réformateurs, pensons qu'il est essentiel de poursuivre dans une vision dynamique de l'économie plutôt que dans une vision statique. Cette vision statique est défendue par ceux qui considèrent que, dès que les charges et les impôts diminuent dans notre pays ou dans un autre, on ampute les possibilités d'action de l'État pour toute une série de mesures sociales notamment.
Or, dans une vision dynamique de l'économie, on peut démontrer qu'il s'agit d'une situation tout à fait inverse à celle-là: plus on diminue les charges et les impôts, plus on libère l'économie et la capacité créatrice des faiseurs de croissance, plus on génère des recettes pour demain et plus on facilite les équilibres budgétaires de demain. Ainsi, de nouvelles mesures sont rendues possibles pour favoriser à nouveau cette croissance.
Il s'agit donc d'un cercle vertueux, initié par ce gouvernement au début des années 2000, qui donne aujourd'hui des résultats. Je l'ai déjà dit à diverses reprises et c'est pareil chaque année au moment de la déclaration de politique générale en octobre: l'opposition n'a plus qu'une seule chose à faire, c'est épingler l'un ou l'autre épiphénomène ou phénomène périphérique que connaissent évidemment toutes les histoires budgétaires du monde et éviter le débat fondamental sur les grands principes économiques et budgétaires que nous mettons en œuvre depuis un certain nombre d'années.
Une des caractéristiques principales de notre opposition dans ce parlement est d'énumérer un certain nombre de phénomènes accessoires qui, finalement, leur donnent de la matière mais leur permettent surtout d'éviter le débat fondamental sur les priorités budgétaires économiques et sociales de ce pays. Je trouve que c'est un petit peu court!
Pour notre part, nous souhaitons mettre en avant le principal et laisser l'accessoire à ceux qui veulent en avoir le monopole et viennent ici en tribune exprimer quelques déceptions par rapport à leurs désirs.
Chers collègues, il m'apparaît que nous ne pourrons garantir les résultats d'une société prospère demain que si, aujourd'hui, nous poursuivons dans le "trend" qui est le nôtre, c'est-à-dire favoriser le pouvoir d'achat, la consommation, l'emploi et la recherche, qui sont des priorités que nous souhaitons voir partagées par tous.
15.13 Bart Tommelein (VLD): Mijnheer de voorzitter, mevrouw en heren ministers, collega’s, het is uiteraard mijn opdracht om de liberale accenten in deze begroting te beklemtonen die ervoor zorgen dat wij deze begroting met onze fractie zullen goedkeuren. Aanvullend zullen wij als liberale fractie enkele budgettaire aanbevelingen meegeven voor de volgende regering. Ook zal ik een poging ondernemen om enkele door de oppositie gecultiveerde misverstanden inzake deze begroting te weerleggen. Laat ons echter eerst even stilstaan bij de realisaties die voor onze liberale fractie in de begroting voor volgend jaar belangrijk zijn.
Het eerste accent is de ambitie van de regering om na zeven jaar van evenwicht een overschot van 0,3% van het bruto binnenlands product op de begroting na te streven. Dat overschot zal systematisch telkens verder opgetrokken worden met 0,2% per jaar zodat tegen 2012 een buffer tegen de vergrijzing zal aangelegd worden van 1,3%. Voor alle duidelijkheid, het overschot dat de regering in 2007 nastreeft is zeker geen onrealistische doelstelling. De voorbije jaren is immers gebleken dat het vooropgestelde evenwicht bij de begrotingsopmaak ook steeds effectief gerealiseerd werd aan het einde van het jaar, mits uiteraard de nodige bijsturingen in de loop van het jaar. Dat was in het verleden wel eens anders, collega’s.
Bovendien is de groeihypothese van deze begroting toch wel voorzichtig ingeschat. Zowel voor 2006 als voor 2007 overtreffen de groeiramingen van diverse financiële instellingen de gebruikte parameters in de begroting. Zo rekenen het Internationaal Monetair Fonds en de OESO voor 2006 op een groei van respectievelijk 3% en 2,9%. Ook de gouverneur van de Nationale Bank voorspelde naar aanleiding van de presentatie van de jongste economische vooruitzichten een groei van 3%. In de loop van het voorbije jaar bedroeg de kwartaalgroei voor de eerste drie kwartalen 2,8%, 3,1% en 3,1%. De groeihypothese van 2,7% voor de begroting van 2006 lijkt dus een voorzichtige inschatting te zijn.
Met dit overschot, collega’s, behoort ons land tot een exclusief en toch wel benijdenswaardig clubje van lidstaten die een overschot realiseren en volledig – ik herhaal, volledig – hun verbintenissen naleven in de stabiliteitsprogramma’s van de Europese Commissie. Na zeven opeenvolgende jaren van evenwicht lijkt dit misschien allemaal een evidentie geworden te zijn. Niets is echter minder waar als men kijkt naar de begrotingsprestaties van onze buurlanden en naar de rest van de eurozone. De verbeterde conjunctuur heeft het gemiddeld tekort van de eurozone dan wel doen afnemen in 2006 maar het blijft nog steeds schommelen rond 2% van het bbp.
Het is opmerkelijk dat de structurele afbouw van het primair saldo voor het eerst omgebogen wordt. Het primair saldo zal in 2007 toenemen van 4,1 tot 4,3% van het bbp. Deze positieve tendens uit zich vooral in de spectaculaire afbouw van de schuldgraad. Hierop kom ik meteen terug.
Collega’s, het Belgische primaire saldo blijft hoog in vergelijking met de eurozone. Dat is trouwens noodzakelijk, rekening houdend met de nog steeds hogere overheidsschuld. Voor 2006 raamt de Europese Commissie het primair saldo voor de eurozone op 0,9%. Dat is bijna 3,5% lager dan het saldo van België.
Tevens valt het op dat, binnen de verschillende entiteiten van de gezamenlijke overheid, entiteit 1, bestaande uit de federale overheid en de sociale zekerheid, een hoger overschot nastreeft, 0,2% van het bbp, dan entiteit 2, zijnde de lokale overheden, de Gemeenschappen en de Gewesten, namelijk 0,1%. De stelling van de oppositiepartijen, die luidt dat de begroting van de gezamenlijke overheden slechts in evenwicht wordt gehouden door de inspanningen van de Gemeenschappen en de Gewesten, wordt hier dus opnieuw ontkracht.
Met de budgettaire keuze om geleidelijk aan overschotten te realiseren en het primaire saldo te verbeteren, zit de Belgische regering trouwens volledig op de lijn van het IMF. Dat blijkt uit het volgende citaat, bij de jongste doorlichting van onze economie: “Het realiseren van begrotingen in evenwicht, of met een klein overschot, gedurende zeven opeenvolgende jaren, is een ongeziene recordprestatie die de geloofwaardigheid van het begrotingsbeleid onmiskenbaar ondersteund heeft. De kosten van de vergrijzing maken het nu noodzakelijk om overschotten op te bouwen, hetgeen impliceert dat de inopportune trendmatige daling van het primair saldo zal moeten worden omgebogen, zoals voorzien in de begroting voor 2007".
Een tweede belangrijke realisatie waarop wij, als liberalen, trots zijn, is dat België binnen Europa onbetwistbaar de koploper is inzake schuldafbouw. De afbouw van de schuldgraad zal in 2007 onverminderd worden voortgezet, zodat er financiële ruimte vrijkomt voor het opvangen van de kosten van de vergrijzing. Collega’s, eind 2007 zal de schuldgraad teruggebracht zijn tot 83,9%. Dat is sneller dan vooropgesteld werd in het stabiliteitsprogramma 2006-2009. Wij kunnen nu toch wel duidelijk stellen dat de belangrijkste bijdrage van Verhofstadt I en Verhofstadt II tot de toekomstige houdbaarheid van de overheidsfinanciën bestaat uit de versnelde afbouw van de torenhoge overheidsschuld, terwijl in onze buurlanden, in dezelfde periode, de overheidsschuld fors toeneemt.
In de periode 1999-2007 daalde de overheidsschuld met 30%, van 114 naar 84. In de buurlanden stijgt de gemiddelde schuld van 60 naar 66. De kloof met de buurlanden verkleint dus met 36% in acht jaar tijd, van 54 tot 18. Dat is een opmerkelijke prestatie. We vertoeven eindelijk niet langer meer in het ongemakkelijke gezelschap van landen zoals Italië en Griekenland wat overheidsschuld betreft.
Het belang van de reductie van de historisch opgebouwde overheidsschuld kan voor onze fractie niet voldoende worden benadrukt. Ten eerste, een hoge overheidsschuld slorpt spaargelden op, die anders kunnen worden geïnvesteerd in jobs en welvaart. Ten tweede, een hogere overheidsschuld onteigent middelen voor toekomstige generaties, doordat de hoge rentelasten andere noodzakelijke uitgaven verdringen. Denk maar aan de activerende maatregelen op de arbeidsmarkt, maatregelen die de combinatie werk gezin faciliteren, hervorming van politie en Justitie, welvaartsvastheid van sociale uitkeringen of de financiering van de vergrijzing.
De kritiek van sommigen dat we de overheidsschuld nog sneller hadden kunnen afbouwen indien we het primair saldo hadden gehandhaafd op een hoog niveau, bijvoorbeeld dat van 1999, 6,4%, is niet noodzakelijk correct. Niemand weet immers in welke mate het handhaven van het primair saldo op een hoger niveau, hetzij door de fiscale druk te verhogen, hetzij door overheidsuitgaven te reduceren, het consumentenvertrouwen en de economische groei zou hebben gefnuikt.
Een tragere economische groei zou de overheidsschuld als percentage van het bbp dan weer minder snel hebben doen dalen. Het is dus a priori niet duidelijk in welke mate en of überhaupt het effect van het verhoogde primair saldo het effect van de tragere groei domineert.
Met andere woorden, het primair saldo moet een goed evenwicht nastreven tussen schuldafbouw en een rechtvaardige return voor de huidige belastingbetaler met als doel de economische groei maximaal te ondersteunen. Dat is het beleid dat de regering-Verhofstadt consequent heeft gevoerd en dat economische vruchten afwerpt.
Een derde belangrijke vaststelling is dat het Generatiepact zijn vruchten afwerpt op de arbeidsmarkt, alhoewel we hier meteen willen benadrukken dat bijkomende inspanningen absoluut noodzakelijk zullen zijn. Volgens de economische begroting zal het aantal bijkomende arbeidsplaatsen in 2006 oplopen tot 41.000 eenheden. Voor 2007 wordt een toename verwacht van meer dan 45.000. Omdat de stijging van het aantal arbeidsplaatsen groter is dan de stijging van de beroepsbevolking, zou ook in 2007 de werkloosheidsgraad volgens Eurostat dalen van 8,6% dit jaar naar 8,3% volgend jaar.
Ook het aantal startende ondernemingen is de laatste drie jaar toegenomen met liefst 30%, vooral als gevolg van de daling van de administratieve lasten. Deze cijfers tonen ondubbelzinnig aan dat het Generatiepact haar eerste vruchten begint af te werpen.
Bijkomende hervormingen om de activiteitsgraad op te krikken en de concurrentiekracht te vrijwaren, zijn absoluut noodzakelijk. Wij willen daarom met de liberalen een oproep lanceren aan de sociale partners om hun verantwoordelijkheid niet te ontlopen tijdens de onderhandelingen voor een nieuw interprofessioneel akkoord. De eerste resultaten van het Generatiepact blijken positief te zijn voor de arbeidsmarkt en we moeten van de huidige economische heropleving gebruik maken om bijkomende structurele maatregelen op de arbeidsmarkt door te voeren. We denken hier vooral aan een verdere daling van de lasten op arbeid en aan bijkomende inspanningen voor opleiding en bijscholing, om de werknemers weerbaarder te maken voor de gevolgen van de globalisering. We moeten evolueren van jobzekerheid naar werkzekerheid.
Dat is ook weer de teneur van het jongste rapport van het IMF en dit blijkt uit het volgende citaat: "De implementatie van het Generatiepact heeft de werking van de arbeidsmarkt verbeterd. Voortbouwend op de eerste stappen van het Generatiepact zijn bijkomende hervormingen op de arbeidsmarkt essentieel om arbeid lonender te maken en in deze context is de verscherpte focus van verschillende regeringen op het activeren van werklozen, zeer gepast. Om hun activiteit te verhogen, moeten de activeringsmaatregelen gestroomlijnd, geëvalueerd en gecoördineerd worden tussen de verschillende regio's. Rekening houdend met de gevolgen voor de begroting, moet een evenwichtig pakket aan maatregelen bestaan uit het verlagen van de loonkloof, het ontmoedigen van vervroegde pensioneringen en het herzien van werkloosheidsuitkeringen. De duurtijd van de werkloosheidsuitkeringen moet ingekort worden en de inspanningen op het vlak van opleiding en onderwijs moeten opgetrokken worden".
Collega's, na deze opsomming van deze belangrijke liberale accenten, wil ik nog even ingaan op een aantal misverstanden die bepaalde oppositiepartijen blijven cultiveren over de huidige budgettaire toestand. Ik zal mij hier beperken tot drie zeer hardnekkige misverstanden: een, de evolutie van de belastingdruk, twee, de financiering van de deelgebieden en, last but not least, het belang van eenmalige maatregelen.
Is de belastingdruk onder paars nu gedaald of niet? Beste collega's, in het regeerakkoord werd onomwonden afgesproken dat de regering een beleid zou voeren dat in eerste instantie gericht was op het verlagen van lasten op arbeid.
Werken moest terecht lonender en attractiever worden dan voordien het geval was. Het verlagen van belastingen op arbeid is dan ook een van de belangrijkste breuken met de beleidskeuzes uit het verleden. Die trendbreuk is noodzakelijk om de tewerkstelling aan te zwengelen en de vergrijzing en de globalisering proactief op te vangen.
De lasten op arbeid in de regeringen geleid door Verhofstadt, werden maar liefst met 6,3 miljard euro verlaagd, waarvan 3,8 miljoen euro via de hervorming van de personenbelasting en 2,5 miljard euro via de verlaging van sociale bijdragen. In 2007 wordt opnieuw een impuls in dezelfde goede richting gegeven, zij het eerder bescheiden in vergelijking met de totaliteit.
Gegeven dat de gezamenlijke overheid de totale fiscale en parafiscale druk in essentie stabiel houdt als percentage van het bbp in de periode 2002-2007, moeten de minderinkomsten van de lastenverlagingen op arbeid natuurlijk elders worden gecompenseerd. De regering heeft steeds in alle transparantie gezegd dat ze de lasten op arbeid verschuift naar belastingen op goederen. Men compenseert de minderinkomsten meer bepaald door een belastinguitbreiding op schadelijke en milieuonvriendelijke goederen, en belastingverlagingen op vermogens- en bedrijfsinkomsten.
De laatste financieringsbron lijkt op het eerste gezicht paradoxaal en vraagt verdere uitleg. Wij stellen momenteel vast dat de overheid meer belastingen int op vermogensinkomsten door verlaagde tarieven voor successie- en registratierechten, door verlaagde nominale en effectieve tarieven in de vennootschapsbelastingen, die tot een herstelde rentabiliteit aanleiding geven. Wij weten reeds lang dat dat bestaat, want dat wordt door economen aangeduid met de term Laffer-effect.
Wij willen nogmaals benadrukken dat er een groot conceptueel verschil bestaat tussen het verhogen van directe belastingen dan wel van indirecte belastingen. Indirecte belastingen zorgen voor het ontmoedigen van binnenlandse bestedingen. Ze verhogen dus niet onmiddellijk de productiekosten, waardoor de export niet wordt getroffen. Indirecte belastingen worden zowel door de actieve als door de niet-actieve bevolking gedragen, waarbij een stukje de solidariteit tussen de generaties speelt.
Voor een ernstig debat over de belastingdruk is het essentieel om een onderscheid te maken tussen beleidsmaatregelen enerzijds en het resultaat op de overheidsfinanciën anderzijds. Zoals ik reeds heb gezegd, kunnen beleidsimpulsen en overheidsontvangsten immers een tegengestelde dynamiek vertonen. Het is intellectueel oneerlijk om de regering af te rekenen op de dynamiek van de ontvangsten, zonder aandacht te hebben voor het beleid zoals vertaald in de voorliggende beleidsmaatregelen.
Ik geef een voorbeeld. De 6,3 miljard euro aan structurele lastenverlagingen, uitgedrukt als percentage van het bbp en opgeteld over de jaren heen, bedraagt 2,3% van het bbp. Dat blijkt uit de cijfers van de Nationale Bank of van de OESO. Op de ontvangsten van de overheid bedraagt de lastenverlaging slechts 1,5%. Ik wil hieraan meteen toevoegen dat het woord "slechts" hier misplaatst is. In de periode 1995-1999 werd immers 0% gerealiseerd.
Het verschil tussen een beleidsimpuls van 2,3% en een minderontvangst uit arbeid van 1,5% kan alleen maar worden verklaard door extra werkgelegenheid als gevolg van succesvolle beleidsimpulsen en door de progressiviteit van ons belastingsysteem, waarbij de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Beide effecten dragen bij tot de totale meerinkomsten uit belasting op arbeid, zonder dat dat het individu noodzakelijk nadeel berokkent.
Het is voor ons belangrijk dat het benadrukt wordt en meegenomen wordt in de analyse. Wij willen niet weten van een effect dat tegen degenen speelt die lasten op arbeid wensen te verlagen in ons land, dat sinds decennia wereldkampioen is in het belasten van werk.
Een tweede hardnekkig misverstand is dat het evenwicht op de begroting van de gezamenlijke overheid uitsluitend te danken zou zijn aan de budgettaire inspanningen van de deelgebieden, in het bijzonder het Vlaams Gewest. Een eerlijke en rechtvaardige analyse kan echter alleen maar gemaakt worden, indien de financiële bijdragen van de Gemeenschappen en Gewesten in verhouding worden gezien tot de middelen die zij krachtens de financieringswet toebedeeld krijgen. Beste vrienden, collega's, dat is de logica in elk federaal staatsbestel.
Als gevolg van het Lambermont-akkoord ligt het totaalbedrag van de overgedragen middelen van de federale overheid aan de Gemeenschappen en Gewesten in 2007 maar liefst 11 miljard hoger dan in 2000. Ik herhaal het. De Gewesten en Gemeenschappen krijgen nu 11 miljard meer dan bij het aantreden van de regering-Verhofstadt. Dat betekent dat de overgedragen middelen van de federale overheid aan de Gemeenschappen en Gewesten op 7 jaar tijd met maar liefst 42% gestegen zijn. Desondanks is de bijdrage van de Vlaamse Gemeenschap aan de begroting van de gezamenlijke overheid, die weliswaar op 2 jaar na ook positief is geweest, gestagneerd en zijn ook de bevoegdheden onveranderd gebleven.
Bijzonder ironisch is dat de meeruitgave van 11 miljard euro nagenoeg precies overeenstemt met het gecumuleerde bedrag van de dalende rentelast, die volgens Vlaamse oppositiepartijen sinds 2000 opgesoupeerd is.
Betekent opsouperen dan voor de oppositie het financieren van de deelgebieden? Betekent opsouperen geld doorschuiven naar de Gemeenschappen? Ik hanteer een andere betekenis van het woord opsouperen.
Wij zijn altijd voorstander geweest van de financiële gezondmaking van de deelgebieden in dit land, en het regeringswerk werpt ook zijn vruchten af. Deze week nog raakte bekend dat de ratio’s van de kredietwaardigheid van de verschillende Gewesten opgetrokken zullen worden als gevolg van hun structureel verbeterde financiële toestand. Vlaams begrotingsminister Dirk Van Mechelen kon daar alleen maar dik tevreden mee zijn. Hier werd expliciet een link gelegd met de gulheid van de financiële stromen van de federale kas naar de deelgebieden, maar een voluntaristisch financieringsbeleid van de deelgebieden impliceert voor ons wel dat ook de deelgebieden hun verantwoordelijkheid moeten nemen om ons voor te bereiden op de uitdagingen van de toekomst. En daar hebben wij in de voorbije periode bitter weinig over vernomen.
Wij willen dan ook een oproep lanceren om het huidige onevenwicht tussen de financiering en de bevoegdheden bij de federale overheid en de deelgebieden grondig te herzien bij volgende regeringsonderhandelingen. Want dat is ook een expliciete aanbeveling van het IMF.
Betekent dat nu, mijnheer Bogaert, – want ik zie u al glimlachen – dat ik pleit voor minder geld voor Vlaanderen? Neen. Ik wil een eerlijke geldstroom waarbij op een eerlijke manier duidelijk wordt wie geld ontvangt en wie geld uitgeeft.
Een hardnekkig misverstand dus is de bewering - en die hebt u al tientallen keren naar voren gebracht - dat de volledige begroting van dit of volgend jaar zou staan of vallen met het verkopen van gebouwen.
Dan kom ik tot mijn laatste punt, zijnde de eenmalige operaties. De buitenproportionele commotie die deze operaties de voorbije dagen en weken hebben veroorzaakt, is nauwelijks aan de hand van rationele argumenten te verklaren. Het is veeleer een perfide strategie om bij gebrek aan rationele argumenten de gezonde budgettaire toestand in dit land in een negatief daglicht te proberen stellen.
Wij willen die inkomsten niet ontkennen, maar zij moeten niet overdreven worden. In het begrotingsjaar 2007 wordt de totale opbrengst van de eenmalige maatregelen geraamd op 1.250 miljoen euro. De belangrijkste ervan zijn de overname van de pensioenfondsen, met een geraamde opbrengst van 500 miljoen euro, de verkoop van gebouwen via de oprichting van een bevak, met een geraamde opbrengst van 600 miljoen, en het effectiseren van de fiscale achterstallen, met een geraamde opbrengst van 150 miljoen euro.
Daar zegt het Rekenhof expliciet dat die maatregelen nog verder uitgewerkt moeten worden om de geraamde opbrengsten ten gronde te kunnen evalueren.
De totale rijksmiddelen in de begroting 2007 worden geraamd op 71,4 miljard euro. Dat betekent dat de opbrengst van de eenmalige maatregelen slechts 1,75% bedraagt van de totale rijksmiddelen van de Belgische Staat en 98,2% bestaat uit structurele, fiscale en niet-fiscale ontvangsten, waarvan de opbrengsten toenemen niettegenstaande lagere aanslagtarieven.
Collega's, waarom zijn de eenmalige opbrengsten nodig? Essentieel voor ons, in tegenstelling tot anderen in het debat, is een evenwicht in de begroting. Dat is geen fetisj of doel, maar een instrument ter ondersteuning van de groei en de welvaart in ons land. Een begroting in evenwicht genereert immers enorme baten buiten de strikte sfeer van de publieke financiën. De eenmalige opbrengsten, die gebruikt worden om het evenwicht mee te realiseren, vangen via de strategie van de oppositie misschien wel media-aandacht op het ogenblik dat ze gelanceerd worden. De gezinnen, ondernemingen en de financiële markten baseren zich op het globale plaatje om beslissingen te nemen. Tegen de verwachtingen in dat België als klein land en kleine open economie zou meedeinen op de internationale conjunctuurgolven, groeit de Belgische economie voor het zesde jaar op rij sterker dan die in de eurozone. De jaarlijkse economische groei in ons land is voor de periode 2003-2007 2%, tegenover 1,6% in de eurozone. Opvallend is dat ons land substantieel beter scoort dan Nederland, Duitsland en Frankrijk, onze belangrijkste handelspartners en tevens buurlanden.
Sinds 2004 legt de Nationale Bank ieder jaar in haar jaarverslag een expliciet verband tussen de hogere consumptie en de gezonde overheidsfinanciën. Er is geen sprake van een eenmalig effect, maar wel van een structurele transformatie van onze economie, die zich zichtbaar uit in een spectaculaire en stelselmatige afbouw van de spaarquote van de gezinnen. In 1999 bedroeg die nog 15,8%. In 2004 is die rond de 11% gestabiliseerd.
In de jaren '90 met de christendemocraten in de regering steeg de Belgische spaarquote tot een historische recordhoogte uit vrees voor forse belastingverhogingen, die achteraf – we weten het allemaal – ook terecht bleek. Het gevolg was dat de Belgische economische groei systematisch achterop hinkte bij de rest van Europa. Bij de Belgische gezinnen is het besef gegroeid dat er met de paarse regering effectief structurele verlagingen op arbeid kwamen. Ze beseften dat hun beschikbaar inkomen niet alleen vandaag, maar ook in de toekomst gevrijwaard zal blijven van belastingverhogingen of afbreuk van de sociale uitkeringen. Dat is ook de financiële markten niet ontgaan, zodat we hogere ratings krijgen.
Als conclusie geldt dat de VLD zeker geen pleidooi wil houden voor massale eenmalige operaties gebaseerd op onzekere financieringstechnieken. We dringen bij de regering erop aan – ik heb dat ook vorig jaar gedaan – om het overschot meer structureel te maken en op die manier de potentiële groei van de Belgische economie verder op te krikken.
Maar indien het gaat over enkele tienden van een procent, moet men de kritiek niet overdrijven, maar moet een en ander wel in een bredere context worden geplaatst.
Voor ons is er trouwens ook geen enkele reden om de budgettaire drijfveren van eenmalige operaties te verzwijgen. Integendeel, er zijn heel wat rationele argumenten voor.
Collega’s, ik wil besluiten met te stellen dat wij, om al de punten die ik hier naar voren heb gebracht, de begroting met volle overtuiging zullen goedkeuren.
15.14 Éric Massin (PS): Monsieur le président, madame, messieurs les ministres, de nombreux collègues se sont déjà exprimés sur cette partie budgétaire et ont rappelé certaines situations. Il n'est pas inutile de préciser à nouveau certains points.
Rappelons-nous qu'en 1993, la dette publique s'élevait à 136,7% du PIB. Rappelons-nous que si, au début des années 2000, nous avons connu une croissance économique soutenue, on ne peut pas dire que depuis 2003, les périodes de croissance économique aient été très fortes! Elles ont même été plutôt fluctuantes avec, à certains moments, une norme oscillant autour de 2%, alors qu'il aurait été bien plus facile, dans le cadre de cette situation présentant une dette importante, d'élaborer un budget avec une croissance économique au-delà de 3, voire 4%.
On peut donc se féliciter du budget qui nous est présenté, en raison de son excédent s'élevant à 0,3% du PIB. On peut s'en féliciter, parce que ce travail a été exécuté dans une situation plutôt instable au niveau de la croissance, handicapante au niveau de la dette publique pour nous retrouver, au niveau de la zone euro, parmi les meilleurs élèves de la classe.
Ce budget en excédent de 0,3%, on peut l'imputer aux résultats positifs de la sécurité sociale des Régions et des Communautés. On doit se rappeler aussi que le solde primaire augmente pour la première fois depuis 2002 et ce, grâce à un excédent plus élevé des pouvoirs locaux. Malheureusement, celui du pouvoir fédéral continue peut-être à diminuer un peu, mais ce solde primaire ne doit pas constituer une obsession. Certes, il est important. Il faut le prendre en considération. Il faut, en fonction des périodes, procéder à des dégagements, mais la croissance économique se doit aussi d'être soutenue. Des investissements se doivent d'être effectués. Par contre, si l'unique obsession est ce solde primaire, on oublie le rôle essentiel de l'État ainsi que celui des investissements qui doivent être consentis, là où les besoins sont criants.
Je me dois de revenir sur la poursuite de la diminution de la dette publique. Il faut le souligner, puisqu'on se situera en 2007 à 83,9% du PIB, venant de 136,7% en 1993 et ce, dans un contexte d'augmentation pour la moyenne de la zone euro. Rappelons-nous aussi la situation des "Grands" qui nous entourent: la France, l'Allemagne, tancées à plusieurs reprises ces dernières années, parce qu'elles ne parvenaient pas à respecter certains prescrits et voyaient leur dette augmenter.
Toutefois, je me permettrai de relever que l'appréciation de la politique budgétaire du gouvernement à moyen et long termes aurait dû être complétée par un document important: le rapport annuel de la section besoins de financement des pouvoirs publics du Conseil supérieur des Finances qui, malheureusement, tout comme l'année passée, fait défaut.
Il existe des éléments positifs; je viens d'en énoncer quelques-uns. Cependant, l'excédent de 0,3% du PIB est peut-être fragilisé. C'est pourquoi nous allons devoir être attentifs; il y a des mesures dites uniques mais également des mesures dont l'issue ne me semble pas totalement certaine, leur organisation pratique n'étant pas encore connue. Dans ces conditions, il sera peut-être difficile d'en apprécier correctement les recettes bien qu'elles figurent au budget: la reprise des fonds de pension pour 500 millions d'euros, la vente de bâtiments et la création de la sicafi pour 600 millions d'euros – nous savons ce qu'il en est advenu l'année passée –, la titrisation de l'arriéré fiscal pour 150 millions. Malheureusement, ces mesures pourraient grever le budget des années à venir. Mais malgré tout, ces opérations, qualifiées d'uniques, comme la titrisation ou la reprise des fonds de pension, me semblent participer à la modernisation de l'État. Par conséquent, si nous nous montrons prudents, ces mesures ne doivent pas être remises en cause.
Par ailleurs, il y a lieu de souligner que ce budget s'inscrit dans une perspective à plus long terme, notamment dans le cadre du programme de stabilité 2005-2008, l'objectif poursuivi étant de préparer les finances publiques à faire face au vieillissement de la population, et ce en réduisant le taux d'endettement et en préparant les conditions qui permettront de dégager le surplus budgétaire et ainsi augmenter le Fonds argenté.
Dans ce cadre, il convient de rester très vigilant quant à l'exécution rigoureuse du budget 2007. En effet, la faible croissance prévue pour 2007 ne permettra peut-être pas de rattraper certains revers budgétaires observés fin 2006, dont l'erreur d'enrôlement et les problèmes liés à la constitution de la sicafi, d'autant que pèsent quelques incertitudes quant aux prévisions de croissance, notamment sur les performances de l'économie américaine, l'impact de l'augmentation de la TVA en Allemagne et, comme toujours, l'évolution du prix du pétrole.
Nous pouvons nous féliciter de ce budget. Il est en excédent. Il doit, avant tout, rester un instrument au service des politiques. Mais si nous pouvons nous féliciter des bons résultats budgétaires, il faut toutefois rappeler que ce n'est pas une fin en soi; il s'agit d'un moyen qui doit permettre la mise en œuvre de politiques, qui doit soutenir l'activité économique et la création d'emplois.
Comme je l'ai dit en préambule, dans le contexte économique actuel, la série de budgets en équilibre, et même en excédent, a permis de poser des choix politiques importants, une fois encore cette année.
Nous nous réjouissons à nouveau des choix opérés qui mettent clairement en avant les priorités que sont le refinancement structurel de la sécurité sociale, l'accélération de la mise en œuvre des adaptations au bien-être, la réduction de charges et la diminution de la fiscalité en matière de logement.
Cette dernière mesure était une priorité essentielle pour nous. Je tiens d'ailleurs à rappeler qu'une proposition de loi avait été déposée en début de la législature, en 2003, en cette matière. Cette mesure prévoit une diminution du taux de TVA pour la construction de logements sociaux, pour la construction de bâtiments d'habitation en remplacement d'autres dans des quartiers défavorisés des grandes villes ou pour l'avantage fiscal accordé aux propriétaires louant leurs logements via une agence immobilière sociale s'ils effectuent des travaux de rénovation.
Cette mesure est importante, comme bien d'autres qui ont été prises lors du vote des budgets précédents.
Il en est de même pour les nouvelles mesures prises pour assurer le financement alternatif de la sécurité sociale, à savoir l'élargissement de la base de financement de la sécurité sociale au travers du prélèvement d'une partie des recettes de l'impôt des personnes physiques et des sociétés. Ainsi, en y ajoutant les recettes de la TVA, du précompte mobilier, des accises sur le tabac, de la cotisation d'emballage et des "stock options", les recettes du financement alternatif augmenteront de 6,70% par rapport à 2006. Il est extrêmement important que ce financement ne repose plus uniquement sur le travail et que la base de financement ait pu être élargie.
Néanmoins, de manière plus globale, il me semble que nous pouvons rappeler et appeler à plus de cohérence dans le cadre de la taxation des produits financiers et de rééquilibre dans les prélèvements fiscaux entre travail et capital. Il s'agit d'un chantier important et il nécessite encore énormément de travail.
Au-delà de cette question de financement de la sécurité sociale, il est primordial que soit reconnu son rôle essentiel dans notre société de redistribution des richesses produites. C'est le fondement d'un climat de protection sociale qui participe comme tel au dynamisme économique de notre pays. En cette matière, il faut également souligner l'importance du mécanisme de liaison au bien-être.
Je rappelle tout de même que si nous n'avions pas ce système de sécurité sociale, le nombre de personnes vivant sous le seuil de la pauvreté en Belgique dépasserait les 40% de la population.
En ce qui concerne la maîtrise stricte des dépenses primaires, le gouvernement a, semble-t-il, respecté ses priorités en matière de Justice (il faut rappeler le scénario de croissance de 5,1%), en matière d'Intérieur (+ 8,8%), de police fédérale (+ 3,3% hors dotations aux zones de police) ou de Mobilité (dotations d'investissements à la SNCB). Par ailleurs, des moyens complémentaires ont été accordés – mais peut-être pas suffisamment encore – à la Coopération au développement. Ces éléments sont importants à rappeler car ils ne sont pas suffisamment soulignés ou reconnus.
En matière de sécurité sociale, il me semble que la bonne gestion des dépenses de santé, qui doit être reconnue et relevée, et l'élargissement de la base du financement alternatif ont permis d'instaurer une réserve pour l'avenir de notre système de soins de santé et d'anticiper ainsi le financement d'une partie des effets du vieillissement.
En outre, cela constitue une bonne opération pour le budget global de l'État. En gardant à l'esprit la possibilité d'aller plus loin encore, on peut se réjouir d'une fiscalité plus environnementale. À cet égard, le gouvernement a pris depuis 2001 des mesures fiscales encourageant les dépenses génératrices d'économies d'énergie. Si on peut se réjouir de cette fiscalité axée sur la santé ou la lutte contre la fraude fiscale, des incertitudes persistent quant au montant des rentrées fiscales, en raison du manque d'informations sur leur calcul. C'est le cas de la cotisation d'emballage, qui devrait rapporter 320 millions d'euros, de l'augmentation des accises sur les produits du tabac, rapportant en principe 330 millions d'euros et de la lutte contre la fraude fiscale qui doit rapporter 263 millions d'euros. Je le dis: nous manquons d'informations sur le calcul. Il faudrait que cela soit clarifié.
Au sujet de la lutte contre la fraude fiscale, bien que les recettes estimées soient réparties selon le type d'action (paquet TVA, lutte contre la contrefaçon, protocole de lutte contre la grande fraude), comme nous avons eu l'occasion de le rappeler systématiquement en commission des Finances depuis 2003, trop peu d'informations sont données sur les paramètres utilisés pour estimer les effets financiers de cette lutte. Il est également difficile de vérifier a posteriori les rentrées fiscales réelles de cette lutte puisque les recettes générées par l'application des décisions sont ventilées et comptabilisées avec celles du même type sans distinction de la mesure à l'origine du versement.
Dès lors, nous devrions disposer de ces informations pour vérifier ce qu'il en est vraiment de la lutte contre la fraude fiscale et des recettes, de la récupération dues aux mesures appliquées. Par ailleurs, il faut veiller à ce que la grande fraude fiscale soit combattue à sa juste valeur en portant la priorité sur le responsable économiquement le plus fort. La levée du secret bancaire constitue à cet égard une mesure primordiale dont on ne peut que se féliciter.
Si le nouvel avantage fiscal sur l'utilisation des réserves immunisées doit effectivement engendrer des recettes pour le prochain exercice (350 millions d'euros), il implique également que les recettes perçues au taux normal au cours d'un exercice ultérieur seront en baisse. Il faut y être attentif. De plus, il faudrait recevoir l'assurance que ces moyens supplémentaires réinjectés dans l'économie participent au développement économique et à la croissance de l'emploi.
Enfin, comme je l'ai déjà mentionné, des instruments tels qu'une sicafi immobilière devront être élaborés avec précaution afin de ne pas revivre les événements que nous avons connus et qui mettent en danger leur bonne exécution, à l'image de la dernière contestation par le Conseil d'État relative à l'attribution du marché. En outre, il faut s'assurer que l'argent ainsi récolté ira à la Régie ou au moins qu'il sera disponible pour l'entretien ou la rénovation des bâtiments de l'État au lieu de servir à combler l'un ou l'autre déficit.
C'est donc heureux des mesures prises en termes d'instruments politiques, des avancées réalisées en matière d'outils politiques dans la lutte contre la fraude fiscale ou de certains autres éléments sur l'"économiquement fort" que le Parti socialiste votera ce budget.
Le président: Nous entendrons M. De Groote, puis M. Nollet. Après lui, nous arrêterons la séance de l'après-midi.
Le buffet froid sera disponible de 18.30 heures à 20 heures.
15.15 Patrick De Groote (N-VA): Mijnheer de voorzitter, dames en heren ministers, collega’s, waar zijn de bevlogen Burgermanifesten van weleer? Waar zijn de grote woorden van vroeger: de actieve welvaartsstaat en de modelstaat België? Daarna volgden nog een aantal socialistische begrippen, zoals het goudhamstertje – zeg ik dat als West-Vlaming goed? –, en het scharnierjaar 2004. Ik heb enkel kunnen vaststellen dat de huidige regering een klapdeurenbeleid heeft gevoerd, waarbij de federale begroting meer dan ooit uit haar hengsels hangt.
Collega’s, het is een begroting met een totaal gebrek aan transparantie, wars van de wetten inzake de invoering van de dubbele boekhouding die de vorige, paars-groene regering op de valreep, in mei 2003, goedkeurde, het is een begroting met ontbrekende of te laat ingediende begrotingsdocumenten en te laat ingediende beleidsnota’s.
Wij keken vooral uit naar een audit over de verwijlintresten die de federale overheid heeft uitbetaald, en naar de lijst met de uitgestelde betalingen van facturen. Het laattijdig indienen van rekeningen en een verouderd boekhoudsysteem maken die oefening echter onmogelijk.
De hele discussie over bedrijven die hun facturen laattijdig uitbetaald krijgen om de begroting te laten kloppen, zou niet kunnen met de invoering van een dubbele boekhouding.
Mijnheer de voorzitter, wat de werking van het Parlement betreft, soms konden de werkzaamheden in de commissies niet beginnen, omdat er heel eenvoudig te weinig aanwezigen waren. Dat is bedroevend. Hoef ik nog eens het grote ongenoegen aan te halen dat bij heel wat Kamerleden heerst over de 1.494 pagina’s die ons, om het mooi te zeggen, door de strot werden geduwd, met daarbovenop nog de vuilbakwet en de mozaïekwet?
Op fundamentele vragen, bijvoorbeeld hoe hoog de verwijlintresten per departement oplopen, kan de regering geen antwoord vinden. Zelfs inzake bewuste beleidsopties blijft het tasten in het donker. Welke pensioenfondsen worden in 2007 overgenomen? Sinds 1999 is er geen inventaris van het Rijkspatrimonium meer. Sinds 2004 is er geen verslag meer van de afdeling Financieringsbehoeften van de Hoge Raad van Financiën. Het verslag komt er pas in 2007, nadat de begroting aan de conclusies van de studiecommissie voor de Vergrijzing wordt aangepast, namelijk aangepast aan de onderschatting van de kosten van de vergrijzing.
De voorliggende begroting is een karikatuur van een begroting. Op elke bladzijde zou eigenlijk moeten staan: Ceci est un budget fictif.
De gouverneur van de Nationale Bank van België, de heer Quaden, was zo vriendelijk te wijzen op de 44.000 bijkomende jobs in 2006. In 2005 waren dat er 41.000. Ik heb het regeerakkoord uit 2003 nog eens bovengehaald. Dat luidt als volgt: “Eind vorig jaar waren er 4,2 miljoen mensen aan het werk in België. Onze ambitie is dat dit er na afloop van deze legislatuur 4,4 miljoen moeten worden, waardoor de activiteitsgraad tot boven 65% zal uitstijgen.”
Ik dacht dat het wel degelijk de bedoeling was om bijkomende jobs te creëren, maar geen verschuiving van jobs te veroorzaken, zoals van statutaire schoonmakers naar werknemers met dienstencheques.
De ambitie van deze regering was: komen aan een activiteitsgraad boven de 65%. We hoorden vorige vrijdag de percentages van de activiteitsgraad van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid. De activiteitsgraad in België ligt op 61%, dus niet op 65% en dezelfde Hoge Raad zegt ons hoe onze modelstaat scoort ten opzichte van de vijftien oude Europese lidstaten. Het gemiddelde ligt mooi op 65%. Dat gemiddelde halen wij zelfs niet. Ik hoop dan ook oprecht dat onze buurlanden, waar het volgens onze premier altijd slechter gaat dan bij ons, onze modelstaat niet volgen. Paars slaagt er immers niet in om een economische groei van 3% om te zetten in meer tewerkstellingsaangroei. Slechts vijf landen van de vijfentwintig van de eurozone hebben een grotere werkloosheidsgraad dan België.
Onze modelstaat België, waarover zo veel wordt gesproken, vonden velen destijds grootspraak, omdat onze modelstaat weinig om het lijf heeft, al moet ik toegeven, als het over modellen gaat, dat de meeste modellen op de catwalk ook soms weinig om het lijf hebben.
Ik zal niet aan de hand van een eindeloos lijstje aantonen hoe België slechter af is dan onze buurlanden en ik zal evenmin een overzicht geven van de dalende positie van België in de rangschikkingen van de Wereldbank, in een ondernemingsvriendelijk klimaat, in de graad van de menselijke ontwikkeling, in de Lissabon-index, bij het World Economic Forum, in de Governance Metric International Institute of Management Development, of in de standaard rangschikking van de Bertlemans-stichting, enzovoort. Eén ding heb ik onthouden, zondag, toen ik keek naar De Zevende Dag, waar het Burgermanifest werd voorgesteld. De heer Verhofstadt komt, na zeven jaar belastingverlagingen te hebben aangekondigd, tot de conclusie dat België zowat de hoogste belastingpercentages kent van Europa en de wereld. Het gaat hem dus helemaal niet om de ideologie, maar om goed bestuur. Gewoon doen wat je zegt: dat is de inhoud van goed bestuur.
De kritieken van het Rekenhof waren ook niet mals, maar ze klonken mij zeer bekend in de oren. Het zijn vrijwel dezelfde fundamentele kritieken als vorig jaar, alleen waren er een beetje meer van hetzelfde. Het Rekenhof stelt dat, voor het eerst sinds 2002, het primair saldo opnieuw stijgt, maar dat zulks het gevolg is van een hoger geraamd overschot bij de lokale overheden. Het primair overschot van de federale overheid blijft namelijk nog steeds dalen, en dat sinds het aantreden van paars. Voor het begrotingsjaar 2007 is dat 3,6%, ten opzichte van 3,7% in 2006.
Ik vraag mij eigenlijk af of de raming van het overschot van de lokale overheden vóór de invoering van de nieuwe belasting is gemaakt, mijnheer Devlies, of na de nieuwe belasting, namelijk de btw op de gemeentewerken door eigen personeel. Is dat de manier van de federale overheid om het positief primair saldo van de gemeenten op haar eigen conto te schrijven?
Overigens, is het primair saldo van de gemeenten met aandelen in Distrigas berekend voor of na het afhalen van de 100 miljoen euro bij Distrigas? Collega's, de gemeenteraadsverkiezingen zijn nog maar net voorbij of VLD en sp.a graaien al in de gemeentekassen, waarbij de gemeentebelastingen alweer zullen moeten verhoogd worden door federale maatregelen.
Als we het even over de facturen hebben, de geraamde onderbenutting van de kredieten, beter bekend als het zogenaamde ankerprincipe, bedroeg in 2005 nog 540 miljoen, in 2006 werd het 660 miljoen euro en het wordt opnieuw fors verhoogd tot 830 miljoen euro in 2007. Het lijkt wel een sneeuwbal, zoals een collega ooit zei, een sneeuwbal die jaarlijks groeit.
Vroeger werden de facturen in december niet meer betaald. Nu kan men aan de ordonnancering zien dat reeds in oktober en november facturen naar het volgend jaar worden doorgeschoven, met de bijkomende besparing door de onderbenutting van de kredieten. Wat zal dat volgend jaar, in 2007, geven? De overheid zal waarschijnlijk betalen tot aan de verkiezingen.
Nu al trekken het VBO en Unizo aan de alarmbel met de dreiging van faillissementen bij leveranciers van de Staat. Het zou allemaal niet zo'n vaart lopen, had men gezegd. Het VBO en Unizo hebben een meldpunt opgericht, maar zijn snel op hun stappen moeten terugkeren. Het was eigenlijk niet realistisch om dat per achterstallige factuur te vragen, want er was een bedrijf bij dat op zijn eentje 300 facturen had doorgestuurd. Bij een bepaalde onderneming liep de betalingsachterstand op tot een gecumuleerd bedrag van meer dan 1,1 miljoen euro.
Voorts leren ons – als ik het zo mag formuleren, om even in de tijd terug te gaan – de cahiers de doléance bij het VBO en Unizo dat de federale overheid zelfs nog bijzonder inventief te werk gaat bij het betwisten van de verwijlintresten, door bijvoorbeeld de datum van ontvangst te wijzigen of zelfs helemaal eenzijdig de betalingsvoorwaarden te veranderen. Het probleem zit niet alleen bij de grote, middelgrote en kleine ondernemingen. Ook de vzw's klagen over de niet-uitbetaling van toegezegde personeelssubsidies.
Mevrouw Onkelinx had het bij de voorstelling van haar beleidsbrief Justitie over geen enkele achterstand van betalingen inzake dringende gerechtskosten voor vertalers, tolken en anderen. Daarbij stelde zij zelfs in het algemeen dat zij sinds haar aantreden kon beschikken over 400 miljoen aan bijkomende middelen. Wel, volgens het meldpunt van het VBO en Unizo spant Justitie de kroon in de onbetaalde facturen.
De veroordeling in september wegens een niet-betaalde koelkast voor de gevangenis van Brugge was dus geen toeval. Wat heeft men dan met die 400 miljoen gedaan? Ik heb mevrouw Onkelinx van alles horen aankondigen maar ik heb weinig gezien. Zo had zij het over het Themisplan, het Feniksproject. De penitentiaire instellingen zijn gewoon een ramp. Als ik even naar Brugge kijk, stel ik vast dat het gebouw er 15 jaar staat en dat de elektronische beveiliging defect is. Er zijn geen wisselstukken te vinden, er zijn geen seinlampjes aanwezig, de verlichting in de wandelzone werkt niet en het dak lekt. Men heeft daar nu blijkbaar een tussenoplossing voor gevonden. Als nieuwjaarsgeschenk voor de cipiers heeft men ervoor gezorgd dat iedereen een paraplu kreeg. Zo gaat men dat blijkbaar oplossen. Dat is natuurlijk een grap maar er zijn dus dringend grote werken nodig. Men had 400 miljoen en men stelde prioriteiten. Dit zijn echter blijkbaar niet de prioriteiten waar het over gaat.
Men leest dan dat de minister zelf haar beleidsnota begint met de vaststelling dat het begin van de legislatuur pijnlijk was voor Justitie. Die vaststelling was misschien pijnlijk voor Justitie maar ik weet een ding zeker, namelijk dat de opvolger van minister Onkelinx zeker geen hartpatiënt zal mogen zijn. Minister Demotte zou misschien beter een hartcentrum onderbrengen in het volgende kabinet van Justitie. Ik denk dat een stent niet voldoende zal zijn.
Het Rekenhof beperkt zich tot enkele van de eenmalige maatregelen. De heer Tommelein heeft ze daarnet aangehaald maar dan in een andere context. Ten eerste ging het om de overname van de pensioenfondsen, ten tweede om de verkoop van gebouwen en ten derde om de effectisering van de fiscale achterstallen. Zelfs de gouverneur van de Nationale Bank van België zegt dat de begroting voor 2006 nog slechter is dan de begroting voor 2005, hoewel de conjunctuur in 2006 beter was dan in 2005. Als er dan toch een verdediging voor deze regering moet zijn, meen ik dat ik over de begrotingen van paars mag zeggen dat er toch één structureel gegeven is en dat steeds voorkomt, met name de eenmalige maatregelen.
De grootste kritiek van het Rekenhof heeft eigenlijk geen betrekking op de eenmalige maatregelen op zich maar wel op de effecten ervan op volgende begrotingen. Alle eenmalige maatregelen genereren immers bijkomende uitgaven in de volgende begrotingen. Er zijn bijkomende pensioenuitgaven door de overname van de pensioenfondsen, er is bijkomende huur voor gebouwen door de verkoop en een vermindering van de inkomsten door het effectiseren van de belastingachterstallen. Is dat het echte Generatiepact van de regering? Deze regering schuift de uitgaven door van de belastingbetaler van vandaag naar de belastingbetaler van morgen.
Vorige week suggereerde de krant dat de Wetstraat 16 zou worden
verkocht. Dat bericht is dus, figuurlijk gezegd, uitgelekt: er zit namelijk een
lek in het bureau van de heer Verhofstadt. Ik was – ik meen samen met zowat
alle Vlamingen – verbaasd, want de Wetstraat 16 is namelijk zowat het enige
gebouw in ons land dat om de vier jaar verkocht wordt: in 1999, in 2003 en nu
in 2007 opnieuw. Alle andere gebouwen kan men maar één keer verkopen. Zolang de
heer Verhofstadt eerste minister is, kan men de Wetstraat 16 om de vier jaar
verkopen.
Ik hoor
de liberalen de verkoop van gebouwen verdedigen door te stellen dat het beheer
niet behoort tot de kerntaken van de overheid. Daarnaast hoorde ik echter de
collega’s van de socialistische partij zeggen dat een eigen huis bezitten op
het einde van een carrière het beste pensioen is voor een persoon en dat wij
daarom zoveel mogelijk gezinnen de kans moeten geven om een woning te
verwerven.
N-VA
staat ook achter die laatste visie. Daarom begrijp ik niet dat dat voor de
maatschappij niet zou tellen. Dat pensioen voor de maatschappij, als ik het zo
mag zeggen, wordt verkocht nog vóór de vergrijzing en de verzilvering van de
samenleving zich doorzetten. Ook het Zilverfonds van het eigen patrimonium van
de Staat zal een lege doos zijn. Een dergelijke uitverkoop van het
overheidspatrimonium – sinds 2000 toch al voor 1,6 miljard – om begrotingsredenen
is dan ook onbegrijpelijk.
Het is
niet verwonderlijk dat De Tijd van vandaag bloklettert: “De federale overheid
verkwanselt haar vastgoed.” Gaat het om absolute winstmaximalisatie? Neen, het
gaat om cash voor de begroting en niet om het algemeen belang van morgen.
Vorig
jaar deze periode besliste de regering dat vanaf het begrotingsjaar 2007 0,3%
van het bbp op een structurele wijze in het Zilverfonds zou worden gestort,
telkens te verhogen met 0,2%, tot en met 2012. Het Rekenhof merkt op dat dat
niet op structurele basis gebeurt, maar opnieuw met eenmalige maatregelen. Ook
minister Vandenbroucke wees erop, in zijn scharniernota bis, dat het
Zilverfonds een lege doos dreigt te worden, als wij niet vanaf 2005 een
duurzaam structureel evenwicht halen, om dan tegen 2011 naar
begrotingsoverschotten te gaan. Dat sluit naadloos aan bij de kritiek van het
Rekenhof. Het Rekenhof voelt zich een beetje verweesd achtergelaten. Voor de
tweede maal op rij verscheen er geen jaarverslag van de afdeling Financieringskosten
van de Hoge Raad van Financiën.
Immers, de samenstelling heeft op zich laten wachten tot augustus 2006, waarop de nieuwe voorzitter van de afdeling financieringsbehoeften doodleuk aankondigde dat men eerst de bevindingen van de vergrijzingscommissie in de nieuwe vooruitzichten zou moeten integreren, vooraleer we de evaluatie van de begroting onder ogen kunnen nemen. Dit is dus voor de volgende regering.
Na deze kritieken van het Rekenhof – wie ben ik om hen tegen te spreken! – heel kort nog een aantal politiek-economische beleidsdaden. Deze regering doet aan steaming van grote bedrijven. Het laatste voorbeeld is Distrigas. Distrigas moet voor 1 januari 2007 1 miljoen op tafel leggen voor de gaskorting, anders dreigt er een gigantische boete. Ik heb daar geen ander woord voor dan steaming. Dit wordt een gewoonte. We hadden ook al de vaudeville destijds met de ministers Van den Bossche en Reynders bij het steamen van 100 miljoen van de olieleveranciers. Dat werd daarnet aangehaald door de heer De Crem, als ik mij niet vergis. Eerst was het een schenking, dan een lening, al dan niet renteloos. Het deed me zo'n beetje denken aan de situatie tussen de heer Verhofstadt en de heer Goovaerts. Uiteindelijk was het dan maar een schenking van 12 miljoen euro in een of ander fonds.
We zagen hetzelfde gebeuren met minister Demotte en de farmaceutische bedrijven. De farmaceutische bedrijven gaven toe aan een eenmalige schenking in 2005, van 101,9 miljoen euro extra. Het volgende jaar zou minister Demotte opnieuw naar de farmaceutische sector gaan, om het tekort elders in de sociale zekerheid te betalen. Zo wordt het Belgische ondernemingsklimaat een echte Russische roulette en ik vraag mij af wie de volgende wordt. Kortom, in elke sector gaat deze overheid aankloppen om cadeaubons of tombolaprijzen te ontfutselen aan de bedrijven. De farmaceutische sector moest dit doen voor de cadeaubonnen van de heer Demotte – gratis condooms, gratis pil, gratis tandartsenbezoek – en de oliesector moest dit doen voor minister Van den Bossche, voor de stookoliecheque. Nu is Distrigas aan de beurt voor de gascheque. Volgend jaar zijn het misschien de dienstenchequebedrijven. Ik spreek met betrekking tot het steamen van bedrijven door de overheid ook bewust over het aftroggelen van tombolaprijzen.
Het gaat ook niet altijd naar de juiste mensen. In dat verband verwijs ik naar de stookoliecheques, waarbij eminente parlementsleden vaststelden dat de alleenstaande die werkte aan een gewaarborgd minimumloon geen stookoliecheque kreeg, terwijl de werkloze die op het einde van de maand meer verdiende dan zijn werkende landgenoot, deze stookoliecheque wel kreeg. Voor het activeringsbeleid van deze regering kan dit tellen.
Het regeerakkoord voorzag ook in de uitbreiding van de gevangenis- en beveiligingscapaciteit. Na vier jaar – dat illustreert toch wel dit beleid – wordt de bouw van gevangenissen en instellingen voor geïnterneerden aangekondigd en de budgetten worden ingeschreven voor, jawel, ver na de verkiezingen, ver na 2007.
Ik slaak nog enkele verzuchtingen. De enige samenhang die ik in deze regering terugvind, is een eenzijdige politiek tegenover een overgrote meerderheid van dit land en een gebrek aan loyauteit.
Ik zal niet in herhaling vallen over het migrantenstemrecht maar ik wil de lijst wel aanvullen met de soap rond de MUG voor Vlaams-Brabant, waar er uiteindelijk geen volwaardige MUG mocht zijn. Er is ook nog de pediatrie waar de VLD met de moed der wanhoop eerst een resolutie indiende en intussen zelfs een wetsvoorstel indiende tegen de plannen van minister Demotte. Wij wensen dat wetsvoorstel uiteraard te ondersteunen.
Er is nog minister Demotte die met twee besluiten moeiteloos de onwettige PET-scans tot eind 2008 regulariseert. Er is de aanpassing van de numerus clausus van de artsen op maat van de Franstalige afgestudeerden, dit in schril contrast met de uitgangsexamens voor kinesisten, enkel en alleen in Vlaanderen, ondanks de enorme inspanningen die Vlaanderen heeft geleverd en ondanks de bevinding dat er binnen enkele jaren misschien te weinig kinesisten zullen zijn.
Er is de jeugdgevangenis van Florennes, waar men na twee legislaturen van vertragingsmanoeuvres tot een Belgisch compromis is gekomen in de jeugdbeschermingswet. Dit is nog altijd niet het Vlaams jeugdsanctiebeleid zoals wij het willen. Een belangrijk element is uiteraard de jeugdgevangenis, maar de beste manier om deze te kelderen, is de plaats van de jeugdgevangenis onaanvaardbaar maken bij de Nederlandstalige politici. Het zijn immers maar zij die vragende partij zijn.
Wat tewerkstelling betreft, hoorden we deze week nog dat 63% van de schorsingen in Vlaanderen, 27% in Brussel en 10% in Wallonië worden uitgesproken. Het Boetefonds moet zowat het enige fonds zijn dat niet leeg is, maar ook daar wordt 83% aangedragen door Vlaanderen. Men doet hier inspanningen om te komen tot een verkeersveilige samenleving, maar de verdeelsleutel is momenteel nog altijd 57-43.
Wat mij ook nog van het hart moet, en daarmee rond ik af, is dat in Vlaanderen een inburgeringsdecreet werd goedgekeurd, ook door liberalen en socialisten, terwijl op federaal vlak de snel-Belg-wet en diverse bepalingen er bij hoogdringenheid werden doorgejaagd en waar de inburgeringsvereiste wordt weggelaten. Geen inspanningen voor inburgering, geen verplicht aanleren van de taal, dit is onvoorstelbaar.
Deze begroting is er een die het evenwicht probeert na te streven en daarin wel zal slagen, maar dit op de kap van de volgende generaties, met reddingsoperaties zoals de verkoop van overheidsgebouwen waar geen enkele economische logica in zit. Deze begroting zal het gezicht van paars misschien wel redden, maar heeft het algemeen belang van morgen zeker niet als prioriteit.
Aankondigen wat in 2009 moet gebeuren! Mevrouw D’hondt citeerde correct de Romeinse dichter Horatius: veel beloven verzwakt het vertrouwen. Dat vertrouwen in paars is bij de N-VA ver te zoeken.
Deze begroting keuren wij dus niet goed. Desondanks zou ik u, mijnheer de voorzitter, mijnheer en mevrouw de minister en alle collega’s, een vrolijk kerstfeest willen toewensen en een gelukkig, maar vooral gezond nieuw jaar en dit natuurlijk namens mijn volledige fractie.
Le président: M. Nollet sera le dernier orateur avant l'interruption. J'ai fait venir d'autres ministres auxquels s'adresseront d'autres membres. J'avertis néanmoins les chefs de groupe que nous avançons plus vite que nous pouvions le craindre ou l'espérer.
J'ouvrirai donc la séance du soir après l'intervention de M. Nollet.
In de tussentijd is het koud buffet open vanaf dit uur tot ongeveer 20.00 uur.
15.16 Alfons Borginon (VLD): Mijnheer de voorzitter, ik heb een praktische vraag. U vergadert gewoon door, terwijl het buffet open is. Is er niet in een onderbreking voorzien om ons toe te laten naar het buffet te gaan?
De voorzitter: Ik zal een korte onderbreking van symbolische aard toepassen.
Ik heb nog drie collega's van de CD&V-fractie ingeschreven, namelijk de heren Devlies, Bogaert en Verhaegen en dat zijn niet allemaal korte redes. Ik probeer, maar ze zijn vrij om te spreken zo lang zij wensen.
Ik denk dat wij zullen kunnen stemmen tussen 20.30 uur en 21.00 uur.
15.17 Jean-Marc Nollet (ECOLO): Monsieur le président, madame la vice-première ministre, monsieur le vice-premier ministre, ce budget 2007 est le dernier budget de la législature: nous en profiterons donc pour pointer quelques éléments de bilan. Il est bien sûr impossible de tout survoler, mais je me contenterai de sélectionner quelques points essentiels parmi les plus parlants.
D'abord, la recherche et le développement.
Monsieur Hasquin, je sais combien vous êtes attentif à ce sujet, mais je dois avouer que les chiffres actuellement disponibles ont de quoi inquiéter et le budget proposé n'a pas de quoi rassurer.
Au regard du dernier chiffre connu et de l'évolution espérée, soit 3% en 2010 du PIB consacrés à la recherche et au développement, on constate que la Belgique effectue une marche arrière. En 2003, 2,11% y étaient consacrés alors que, selon les derniers chiffres en notre possession, nous sommes repassés sous la barre des 2%, à 1,93% pour être exact. À juste titre, vous rétorquerez que l'État et les entités publiques ne sont pas les seuls responsables mais que le privé doit aussi y participer; c'est exact. Cependant, si l'on observe à l'intérieur des chiffres les performances de chaque autorité publique, on se rend compte que l'État fédéral est le seul à reculer.
Je sais que M. de Donnea est aussi particulièrement attentif à la question des chiffres: il a posé diverses questions en commission. Les chiffres indiquent que la part de l'autorité fédérale dans la recherche et le développement diminue dangereusement alors que les autres entités régionales – Région wallonne, Communauté française, Région flamande, Région bruxelloise et Communauté flamande – augmentent leur participation.
Les chiffres se retrouvent dans les travaux parlementaires. En 2003, au début de cette nouvelle législature, l'autorité fédérale en est à 0,18% alors qu'aujourd'hui, les chiffres publiés indiquent 0,15% du PIB. En revanche, la Communauté flamande est restée stable à 0,28%, la Communauté française à 0,08% et la Région wallonne à 0,06%. Ainsi, finalement, si la part du PIB consacrée par les autorités publiques à la recherche et au développement diminue, c'est exclusivement de la responsabilité du gouvernement fédéral.
Madame la ministre du Budget, vous entendre dire en commission qu'en fait, "tout est mis en œuvre pour atteindre l'objectif de Lisbonne et les 3% nécessaires", voilà qui est lourd et difficile à avaler! Cela se trouve pourtant à la page 270 du rapport.
Les chiffres nous montrent pour les entreprises et pour les autorités publiques une diminution de la part du PIB consacrée à la recherche et au développement et cela du seul fait de l'autorité fédérale. Le budget n'apporte pas de réponses à ce sujet. On a une mesure élargie: les chercheurs en entreprise sont davantage soutenus; mais ce n'est pas ainsi qu'on atteindra les 3%.
(…): (…)
15.18 Jean-Marc Nollet (ECOLO): Notez que je souligne le caractère positif de cet élément, même s'il n'est pas comptabilisé. Ne laissez pas croire que le seul fait de ne pas comptabiliser des mesures va empêcher d'atteindre les 3%. La tendance par rapport aux mesures comptabilisées est négative pour l'autorité fédérale, alors qu'ailleurs, il y a au moins une stabilisation, même si c'est insuffisant. Au total, le budget fédéral doit couvrir un tiers des 3% soit 1%. On était à 0,61% au début de la législature et on est à 0,58% aujourd'hui. Il est donc temps que cela s'arrête.
En lien avec la recherche et le développement, l'intérêt pour la société de la connaissance que vous prôniez incite à examiner où on en est en matière de formation continue des travailleurs, de formation professionnelle. On partait là aussi d'un objectif affiché dans l'accord interprofessionnel de 1,9% de la masse salariale en 2006 – et non pas cette fois du PIB – consacré à la formation professionnelle. Nous étions à 1,3% au début de la décennie. Nous en sommes malheureusement à 1,1%. Voilà un sujet d'inquiétude: pour la recherche et le développement, la formation professionnelle et pour le développement de la société de la connaissance. Vous direz encore une fois que le gouvernement n'est pas habilité à agir seul et que les entreprises doivent aussi avoir des responsabilités, ce qui est tout à fait exact.
15.19 Didier Reynders, ministre: J'ignore si M. Nollet a la série complète: les chiffres ont-ils été en diminution constante?
15.20 Jean-Marc Nollet (ECOLO): Cela doit se trouver sur mon banc. Les chiffres ont été en augmentation entre 1994 et 2001, en légère diminution par la suite et à présent en diminution plus forte.
15.21 Didier Reynders, ministre: Ils diminuaient donc déjà à partir de 2002?
15.22 Jean-Marc Nollet (ECOLO): Ils ont commencé à diminuer en 2002. J'ai la correction de donner tous les chiffres, même si cela implique une certaine critique de ce que nous avons pu ou n'avons pas pu faire.
15.23 Didier Reynders, ministre: Ce que je salue, d'ailleurs.
15.24 Jean-Marc Nollet (ECOLO): En l'occurrence, vous reconnaîtrez qu'il y a un problème dans la situation actuelle. Dans le futur accord interprofessionnel, le gouvernement sera amené à revenir sur ce point suite à l'appel des organisations patronales et syndicales.
Je crois et j'espère que vous croyez également que c'est aussi par ces mesures qu'on va relancer la compétitivité du pays et pas seulement par les réductions d'impôt que vous continuez à développer par ailleurs.
Nous avons reçu cette semaine les statistiques de l'Union européenne, d'Eurostat. Je peux vous dire que, suivant leur typologie, 8,5% des travailleurs ont suivi une formation en 2005. La moyenne de l'Union européenne est, quant à elle, de 12,5. En la matière, nous constatons donc une corrélation entre les différents chiffres relatifs à la société de la connaissance. Il ne s'agit pas du bilan positif que vous pouviez espérer présenter. Pourtant, en 2004, vous insistiez beaucoup sur cette dimension.
J'en arrive maintenant aux trucs et aux ficelles de ce budget 2007. Nous avons ici un vrai catalogue de prestidigitation budgétaire! Souvenons-nous que vous avez trouvé 4 milliards en une nuit; nous l'avions déjà dit au mois d'octobre! C'est dire si cet édifice est instable. Vous refusez de reconnaître – on a pourtant tenté de vous y pousser en commission – que l'Union européenne elle-même le dit, en tout cas pour ce qui concerne le budget 2005. Un conflit est encore pendant. En effet, dans les documents, y compris dans ceux qui ont été distribués aujourd'hui, vous dites que, pour l'année 2005, on enregistre un surplus de 0,1% du PIB alors qu'Eurostat fait état d'un déficit de 2,3%. Un jour ou l'autre, nous arriverons à vous obliger à reconnaître ce fait! Il faudra bien qu'un jour, les chiffres européens et belges soient identiques!
Toujours est-il que – M. Viseur et le président de la Cour des comptes l'ont souligné – la comptabilité que vous présentez ne revêt pas tout le sérieux requis. Selon le président de la Cour des comptes, elle est même désuète. Selon moi, les techniques utilisées ne sont plus dignes d'un État moderne.
Vous insistez sur le principe de l'ancre, mais ce principe n'incite pas vraiment à faire des économies. Il entraîne simplement un report. Cela a pour conséquence d'augmenter les intérêts de retard et donc, en quelque sorte, de rendre, à terme, plus coûteuses les mesures prises et de pénaliser les générations et les gouvernements futurs qui devront payer les intérêts de retard. Soit vous persistez à procéder de la sorte, soit vous faites porter le poids de vos reports par les entreprises.
Or, nous connaissons les chiffres avancés par la FEB. Je ne suis pas en mesure de vous dire s'ils sont corrects ou non. Il est question d'une moyenne de 300 factures en souffrance avec les conséquences pour les entreprises concernées.
La technique n'est pas neuve. On a affaire à un florilège. Cette année, on se trouve face à un concentré de tout ce que vous avez pu faire tout au long de cette législature. Le volume concerné par le principe de l'ancre est plus important que l'année dernière: 660 millions en 2006, 830 millions en 2007.
Parallèlement, vous voulez que les citoyens payent leurs impôts dans les temps. Pourtant, vous, quand vous devez payer vos factures, vous retardez l'échéance!
D'une part, vous retardez le paiement des dépenses, d'autre part, vous anticipez les recettes.
C'est le cas, notamment, via l'enrôlement accéléré de l'ISOC et via les mesures sur les réserves immunisées puisque vous rapatriez sur une année budgétaire ce qui aurait pu s'étaler sur une dizaine d'années. Je ne dis pas qu'en soi, il n'est pas intéressant d'aller rechercher une masse financière qui ne serait peut-être pas venue, mais le fait est que vous l'utilisez entièrement sur la même année. Forcément, cela grève, pour partie, les recettes qui auraient pu arriver durant la prochaine décennie.
C'est le cas aussi pour la vente des bâtiments de l'État. Nous avons déjà eu de longs débats à ce sujet. Il s'agit d'une vente à perte! Vous vendez au prix de la valeur vénale sans tenir compte du fait que la vente est liée au paiement, par l'État, d'un loyer garanti parfois 10, 15, 20, 27 ans et ce loyer que vous vous engagez à payer permet à l'acheteur de récupérer le prix d'achat du bâtiment en quatre, cinq ou six ans. On peut citer quelques exemples en la matière.
15.25 Didier Reynders, ministre: Cela me rappelle un dossier mais je n'arrive plus à l'identifier…
15.26 Jean-Marc Nollet (ECOLO): Un dossier de coopération?
15.27 Didier Reynders, ministre: Non, un dossier dont vous avez eu certains éléments mais pas tous, si j'ai bien compris.
15.28 Jean-Marc Nollet (ECOLO): C'était à l'étranger. Cela doit certainement intéresser…
(Rires)
Prenons quelques exemples. La Tour des Finances est vendue pour 276 millions. Le loyer est de 42 millions pendant 27 ans. Admettez qu'on obtient vite le prix de vente, on l'atteint en moins de six ans. La Cité administrative estimée à 70 millions au départ, vendue à 27 millions et deux ans de loyer d'un montant de 21,5 millions pour reloger les fonctionnaires. Pour le 9, rue de la Loi, le nouveau propriétaire aura récupéré le prix d'achat en quatre ans. On peut encore citer le Résidence Palace.
Nous sommes déjà revenus à maintes reprises en commission sur le sujet. Il est inutile de refaire le débat ici, d'autant plus que je souhaiterais pointer d'autres éléments dans les trucs et ficelles que vous utilisez.
Prenons l'appel récurrent aux autres niveaux de pouvoir. Certains affirment qu'ils ont obtenu le refinancement. Souvenez-vous combien il a été difficile de l'obtenir et qui plus est, il s'est traduit dans une loi spéciale. Alors, la loi spéciale, c'est un dû. Effectivement ils ont reçu des moyens supplémentaires mais, en dehors de ce qui a été négocié, vous parvenez tout de même à repêcher 334 millions puisque les Régions et Communautés confondues ne peuvent dépenser un tel montant.
Les pouvoirs locaux sont également appelés à la rescousse, en tout cas d'un point de vue statistique. On se gausse souvent d'un solde primaire consolidé au niveau de l'État entité I et entité II, qui est stabilisé. Mais si on regarde le seul solde primaire du niveau fédéral, on constate une diminution. Cela vaut pour cette année aussi, mais si on part de 2003, on est à 5,3% et en 2007, on est à 3,6%. L'année dernière, nous étions encore à 3,7%. Par contre, le solde primaire des pouvoirs locaux a augmenté, lui, de 0,2%. C'est dire si l'équilibre est incertain. Il ne nous met pas à l'abri de mauvaises surprises qui, faut-il vous le rappeler, en 2006, sont apparues comme autant de revers qui ont dépassé un montant de 1,2 milliard d'euros, dont les fameux 883 millions qui se baladent entre votre cabinet et l'administration et qui sont à tout jamais perdus.
En termes d'équilibre incertain, il faut aussi rappeler que ce que vous imaginiez au départ comme recettes pour la DLU bis est largement revu à la baisse. En deux temps, nous sommes passés de 400 à 250 millions, et maintenant nous arrivons à 150 millions.
Pour ce qui concerne la réforme des services d'incendie et de sécurité civile – vous me direz que vous n'êtes pas le ministre compétent, j'en conviens –, vous savez combien je suis attentif à ce dossier depuis la catastrophe de Ghislenghien. Pour le refinancement nécessaire de ces services, on peut dire qu'il n'y a pas la moindre traduction dans le budget. C'est encore aux communes à intervenir en la matière. Or, j'entends encore le ministre de l'Intérieur nous dire que, d'ici la fin de l'année, les choses allaient bouger. Il reste encore quelques jours et en politique, on dit toujours qu'en 24 heures, il peut se passer beaucoup de choses.
Cela dit, j'ai l'impression que ce soir, le président va clôturer les travaux et je ne suis donc pas certain que nous aurons le temps d'adopter cette réforme pourtant annoncée par le ministre de l'Intérieur ni, surtout, de voir les budgets suivre. Actuellement, ce sont les communes qui doivent fournir les moyens à concurrence de plus de 90%. Or, l'objectif assigné par le ministre de l'Intérieur suite à la catastrophe de Ghislenghien était bien de passer à un taux de 50-50 pour le financement. Si on calcule le 50-50, il faudrait que le budget fédéral consacré aux services d'incendie et de sécurité civile soit de 450 millions. On en est loin! On en est même très loin puisqu'il n'atteint que 60 ou 70 millions actuellement!
Il en va de même pour ce qui concerne les accueillantes d'enfants. À nouveau, je ferai appel à M. Hasquin et à un autre temps, peut-être plus intéressant que celui que nous vivons actuellement, où nous nous étions engagés à procéder avec le niveau fédéral à une évaluation du statut des accueillantes d'enfants pour aboutir fin 2005 à un statut complet. Nous n'y sommes toujours pas et budgétairement non plus!
Par contre, en ce qui concerne les "one shot", vous n'avez pas été avare avec la reprise des fonds de pension, la vente des bâtiments et la titrisation. Ce sont en fait de nouvelles formes d'effets boule de neige qui donneront lieu, un jour ou l'autre, à de nombreux débats et de nombreuses difficultés.
Pour vous défendre, vous dites que la situation va en diminuant. Effectivement, puisqu'en 2006 la part des effets "one shot" représentait encore 0,56% alors qu'en 2007, elle n'est plus que de 0,37%. Mais vous omettez de signaler que l'effet est cumulé d'année en année.
Au bout du compte, on a l'impression que toutes les parties sont perdantes: l'État, parce qu'il dilapide ses avoirs en vendant des bâtiments; le citoyen qui doit supporter pendant longtemps les charges qui sont reportées; les entreprises qui sont mises en difficulté avec le principe de l'ancre; les Régions et les Communautés qui sont appelées une fois de plus à la rescousse. Bref, ce budget met toutes les parties en difficulté.
De plus, vous loupez également les grands rendez-vous. J'ai déjà cité le secteur de la recherche et du développement; je pourrais mentionner celui de l'emploi. Vous venez à peine de dépasser le chiffre de 100.000 emplois nouveaux créés si l'on se réfère aux statistiques réparties sur 12 mois. Il vous reste six mois pour atteindre votre objectif de 200.000 emplois. Il serait temps de reconnaître que vous n'y parviendrez pas!
Le dernier élément que je souhaite aborder, c'est la question du développement durable, autre grand rendez-vous manqué. J'ai l'impression que pour ce gouvernement et le premier ministre en tête, le développement durable relève du domaine du cinéma. En l'occurrence, on apprécie d'aller visionner un beau film, mais au-delà, cela reste du cinéma.
Vous me rétorquerez bien entendu qu'il ne faut pas oublier la taxe sur l'emballage. Comme on a largement commenté le sujet tant en commission qu'en séance plénière, je rappellerai simplement qu'il s'agit d'une taxe bouche-trou et en rien d'une taxe liée aux véritables objectifs du développement durable, puisqu'elle est appelée à être dans ces cas-là "biodégradable".
Dans son nouveau livre, le premier ministre évoque une idée quant à la taxe de mise en circulation. Celle-ci serait davantage liée au score écologique de chacune des voitures plutôt qu'à la puissance, comme c'est le cas aujourd'hui. Plutôt que de l'indiquer dans un budget, il l'indique dans un bouquin! C'est assez inintéressant; c'est un manque de courage, à un moment où il faudrait avancer dans cette problématique!
En attendant, la dette écologique, la dette environnementale n'aura pas cessé de croître. C'est une raison supplémentaire qui conduira le groupe Ecolo à refuser le budget qui nous est aujourd'hui présenté.
Le président: Monsieur Nollet, je vous remercie. Je clos maintenant la séance de l'après-midi. Je suspends un quart d'heure avant d'ouvrir la séance du soir.
Mijnheer De Crem, ik zal straks beginnen met de heer Bogaert.
15.29 Pieter De Crem (CD&V): Die is hier nu niet, maar hij zal komen.
De voorzitter: Hij zal komen. Ik heb ingeschreven: de heren Bogaert, Devlies en Verhaegen. Mevrouw Pieters heeft zich laten schrappen. De heer Chevalier insgelijks. Het antwoord van de ministers kan dus waarschijnlijk een uurtje na het hervatten van de vergadering komen. Dus, om 19.05 uur begin ik met de avondvergadering.
15.30 Minister Didier Reynders: De nachtvergadering?
15.31 Pieter De Crem (CD&V): La nuit n’en finit plus.
De voorzitter: Mijnheer de minister van Financiën en vice-eerste minister, ik heb goed nieuws voor u. Sinds vandaag beginnen de nachten korter te worden.
15.32 François-Xavier de Donnea (MR): Het is de langste nacht van het jaar.
De vergadering wordt gesloten. Volgende vergadering donderdag 21 december 2006 om 19.05 uur.
La séance est levée. Prochaine séance le jeudi 21 décembre 2006 à 19.05 heures.
De vergadering wordt gesloten om 18.50 uur.
La séance est levée à 18.50 heures.
Ce compte rendu n'a pas d'annexe. |
Dit verslag heeft geen bijlage. |