Séance plénière |
Plenumvergadering |
du mardi 19 dÉcembre 2006 Matin ______ |
van dinsdag 19 december 2006 Voormiddag ______ |
La séance est ouverte à 10.01 heures et présidée par M. Herman De Croo.
De vergadering wordt geopend om 10.01 uur en voorgezeten door de heer Herman De Croo.
Ministre du gouvernement fédéral présent lors de l'ouverture de la séance:
Tegenwoordig bij de opening van de vergadering is de minister van de federale regering:
André
Flahaut.
Le président: La séance est ouverte.
De vergadering is geopend.
Frieda Van
Themsche, Patrick Moriau, pour raisons de santé / wegens ziekte;
Camille
Dieu, pour devoirs de mandat / wegens ambtsplicht;
Gerolf
Annemans, UEO / WEU;
Hendrik
Daems, à l'étranger / buitenslands.
****
Je rappelle à la Chambre et je l'en remercie que nous allons essayer de travailler au mieux mardi et mercredi toute la journée et vraisemblablement une grande partie de la journée de jeudi prochain.
We zullen drie dagen in de plenaire vergadering werken. Met het akkoord van de fractieleiders – ik wil u daaraan herinneren – heb ik naar de inhoud – technisch gezien zijn het immers aparte wetsontwerpen – een soort voorstel tot hergroepering van de thema’s gedaan die het voorwerp van onze besprekingen uitmaken. Voor de leden is dat een goede manier van werken en uiteraard ook voor de regering, die op die manier gepast kan reageren op wat wordt gezegd.
Je vous rappelle que j'ai regroupé de manière substantielle ce qui est traité à la fois dans la loi portant des dispositions diverses et dans la loi-programme. Sur ce point, nous sommes parvenus à un consensus jeudi dernier.
Pour le bon ordre des travaux, je dois faire la lecture des documents prévus aujourd'hui à l'ordre du jour, de manière séparée sur le plan technique mais de manière regroupée quant au contenu.
01 Projets de loi portant des dispositions diverses I (2760/1-41) et II (2761/1-10)
- Projets de loi-programme I (2773/1-28) et II (2774/1-4)
- ainsi que les propositions de loi jointes (61, 105, 252, 873, 1004, 1026, 1378, 1471, 1653, 1834, 2063, 2091, 77, 147, 2023, 2241, 2262, 2468, 2602)
01 Wetsontwerpen houdende diverse bepalingen I (2760/1-41) en II (2761/1-10)
- Ontwerpen van programmawet I (2773/1-28) en II (2774/1-4)
- en de toegevoegde wetsvoorstellen (61, 105, 252, 873, 1004, 1026, 1378, 1471, 1653, 1834, 2063, 2091, 77, 147, 2023, 2241, 2262, 2468, 2602)
Les
intitulés complets sont:
- Projet
de loi portant des dispositions diverses (I) (2760/1-37)
- Projet
de loi portant des dispositions diverses (II) (2761/1-10)
- Proposition
de loi visant à modifier l'article 22 du Code de la nationalité belge
(61/1-2)
- Proposition
de loi modifiant le Code de la nationalité belge en vue d'instaurer le principe
de la double nationalité pour les ressortissants belges qui acquièrent
volontairement une nationalité étrangère (105/1-2)
- Proposition
de loi modifiant le Code de la nationalité belge (252/1-2)
- Proposition
de loi modifiant l'article 10 de la loi du 11 avril 1995 visant
à instituer la charte de l'assuré social en vue de réduire la durée de
traitement des demandes de certaines allocations sociales (873/1-2)
- Proposition
de loi instaurant le Code de la citoyenneté (1004/1-2)
- Proposition
de loi précisant la notion de séjour dans le Code de la nationalité belge
(1026/1-2)
- Proposition
de loi modifiant l'article 22 du Code de la nationalité belge en vue
d'instaurer le principe de la double nationalité pour les ressortissants belges
qui acquièrent volontairement une nationalité étrangère (1378/1-2)
- Proposition
de loi modifiant l'article 23 du Code de la nationalité belge en vue
d'instaurer la possibilité de retirer la nationalité belge aux personnes qui
l'ont acquise de manière frauduleuse et à celles qui encourent une condamnation
grave dans un délai déterminé à compter de l'acquisition de la nationalité
(1471/1-2)
- Proposition
de loi modifiant le Code de la nationalité belge en ce qui concerne la double
nationalité (1653/1-2)
- Proposition
de loi modifiant les lois coordonnées du 19 décembre 1939 relatives
aux allocations familiales pour travailleurs salariés afin d'octroyer des
allocations familiales majorées aux travailleurs bénéficiant de faibles revenus
(1834/1-2)
- Proposition
de loi revalorisant les décisions du juge pénal et supprimant la libération
conditionnelle (2063/1-2)
- Proposition
de loi punissant certaines infractions graves de la réclusion à perpétuité
effective (2091/1-2)
-
Projet de loi-programme (I) (2773/1-28)
-
Projet de loi-programme (II) (2774/1-4)
- Proposition
de loi relative à la liaison des salaires et prestations sociales à l'évolution
des prix à la consommation (77/1-2)
- Proposition
de loi modifiant, en vue de lutter contre le phénomène des faux indépendants
travaillant à domicile, la loi du 3 juillet 1978 relative aux
contrats de travail (147/1-2)
- Proposition
de loi modifiant le Code des impôts sur les revenus 1992 afin d'accorder une
réduction d'impôt lors de l'acquisition d'un véhicule équipé d'un moteur diesel
à faible émission de particules polluantes (2023/1-2)
- Proposition
de loi modifiant la loi du 3 mai 2003 instituant le Conseil fédéral
de lutte contre le travail illégal et la fraude sociale, le Comité fédéral de
coordination et les Cellules d'arrondissement, en vue de lutter contre la
fraude aux allocations (2241/1-2)
- Proposition
de loi relative à la lutte contre le travail clandestin et instaurant une
solidarité financière entre les donneurs d'ordres et les entrepreneurs ou
sous-traitants (2262/1-2)
- Proposition
de loi harmonisant les montants de l'allocation de naissance accordés aux
travailleurs salariés et aux travailleurs indépendants, quel que soit le rang
de l'enfant (2468/1-2)
-
Proposition de loi visant à créer un Fonds pour l'indemnisation des victimes de
l'amiante (2602/1-2)
De volledige opschriften zijn:
- Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (I) (2760/1-37)
- Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (II) (2761/1-10)
- Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 22 van het Wetboek
van de Belgische nationaliteit (61/1-2)
- Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de Belgische
nationaliteit met het oog op de instelling van de dubbele nationaliteit voor de
Belgische onderdanen die een vreemde nationaliteit aannemen (105/1-2)
- Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de Belgische
nationaliteit (252/1-2)
- Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 10 van de wet van
11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal
verzekerde om de behandelingstijd voor aanvragen van sommige sociale
tegemoetkomingen in te korten (873/1-2)
- Wetsvoorstel tot invoering van het Staatsburgerschapswetboek
(1004/1-2)
- Wetsvoorstel ter verduidelijking van het begrip verblijf in het
Wetboek van de Belgische nationaliteit (1026/1-2)
- Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 22 van het Wetboek
van Belgische nationaliteit met het oog op het instellen van een dubbele
nationaliteit voor de Belgische onderdanen die een vreemde nationaliteit
aannemen (1378/1-2)
- Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 23 van het Wetboek
van de Belgische nationaliteit, teneinde de mogelijkheid te scheppen de
Belgische nationaliteit te ontnemen aan hen die deze op bedrieglijke wijze
hebben verkregen en aan hen die binnen een bepaalde termijn na de
nationaliteitsverkrijging een ernstige veroordeling oplopen (1471/1-2)
- Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de Belgische
Nationaliteit met betrekking tot de dubbele nationaliteit (1653/1-2)
- Wetsvoorstel tot wijziging van de samengeordende wetten van
19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders,
teneinde verhoogde kinderbijslag toe te kennen aan werknemers met een laag
inkomen (1834/1-2)
- Wetsvoorstel tot rehabilitatie van de strafrechter en tot
afschaffing van de voorwaardelijke invrijheidsstelling (2063/1-2)
- Wetsvoorstel tot bestraffing met daadwerkelijk levenslange
opsluiting van sommige zware misdrijven (2091/1-2)
- Ontwerp van programmawet (I) (2773/1-28)
- Ontwerp van programmawet (II) (2774/1-4)
- Wetsvoorstel betreffende de koppeling van lonen en de sociale
uitkeringen aan de evolutie van de consumptieprijzen (77/1-2)
- Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 3 juli 1978
betreffende de arbeidsovereenkomsten, ter bestrijding van het verschijnsel van
de thuiswerkende schijnzelfstandigen (147/1-2)
- Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de
inkomstenbelastingen 1992 teneinde een belastingvermindering toe te kennen bij
de verwerving van een voertuig met dieselmotor met een lage uitstoot van
verontreinigende deeltjes (2023/1-2)
- Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 3 mei 2003
houdende de oprichting van de Federale Raad voor de strijd tegen de illegale
arbeid en de sociale fraude, het Federale Coördinatiecomité en de
Arrondissementscellen, met het oog op de bestrijding van de uitkeringsfraude
(2241/1-2)
- Wetsvoorstel tot bestrijding van het zwartwerk en tot invoering
van een financiële hoofdelijkheid tussen de opdrachtgevers en de ondernemers of
onderaannemers (2262/1-2)
- Wetsvoorstel tot gelijkschakeling van het bedrag van het kraamgeld
ten voordele van werknemers en zelfstandigen ongeacht de rang van het kind
(2468/1-2)
- Wetsvoorstel tot oprichting van een Schadeloosstellingfonds voor
asbestslachtoffers (2602/1-2)
Propositions
déposées par:
Voorstellen ingediend door:
- 61 : Joëlle Milquet, Jean-Jacques Viseur
- 105 : Philippe Collard, François Bellot
- 252 : Jo Vandeurzen, Nahima Lanjri
- 873 : Koen Bultinck, Guy D'haeseleer, Hagen
Goyvaerts, Staf Neel, Francis Van den Eynde
- 1004 : Bart Laeremans, Jan Mortelmans, Bert
Schoofs, Gerda Van Steenberge, Hagen Goyvaerts
- 1026 : Jo Vandeurzen
- 1378 : Jo Vandeurzen, Liesbeth
Van der Auwera, Nahima Lanjri
- 1471 : Filip De Man, Gerolf Annemans, Hagen
Goyvaerts, Bart Laeremans, Jan Mortelmans, Bert Schoofs
- 1653 : Alfons Borginon, Guy Hove, Sabien
Lahaye-Battheu, Willy Cortois, Hilde Vautmans, Stef Goris
- 1834 : Benoît Drèze, Joëlle Milquet,
Jean-Jacques Viseur
- 2063 : Bart Laeremans, Filip De Man, Bert
Schoofs
- 2091 : Filip De Man, Bart Laeremans, Bert
Schoofs, Nancy Caslo
- 77 : Yvan Mayeur
- 147 : Yvan Mayeur, Colette Burgeon
- 2023 : Mark Verhaegen, Carl Devlies
- 2241 : Sabien Lahaye-Battheu
- 2262 : André Frédéric, Thierry Giet
- 2468 : Koen Bultinck, Guy D'haeseleer, Hagen Goyvaerts
- 2602 : Muriel Gerkens, Colette Burgeon,
Benoît Drèze, Daniel Bacquelaine, Maggie De Block, Dominique Tilmans, Mark
Verhaegen, Jean-Marc Nollet
Je vous propose de consacrer une seule
discussion à ces projets et propositions de loi. (Assentiment)
Ik stel u voor één enkele bespreking aan
deze wetsontwerpen en -voorstellen te wijden. (Instemming)
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
Een aantal collega’s is rapporteur voor de verschillende delen van de twee wetsontwerpen houdende diverse bepalingen, de twee ontwerpen van programmawet en de andere wetten.
Le premier sujet sera la Défense nationale, suivi par les Relations extérieures, mais sans rapport.
Daarna is er Binnenlandse Zaken en Justitie.
Wij vatten de bespreking aan van het deel "Landsverdediging".
Nous entamons la discussion du volet "Défense nationale"
Chers collègues, M. Harmegnies se trouve actuellement sur la route; il a quelques problèmes pour nous rejoindre.
Ne pouvant être présent dans cette enceinte à temps, il m'a contacté pour demander à la Chambre d'excuser ce contretemps et m'a fait savoir qu'il se référait à son rapport.
Wat dat hoofdstuk betreft, is er dus verwezen naar het schriftelijk verslag.
Er is een gezamenlijke algemene bespreking van de beide ontwerpen van wet houdende diverse bepalingen en van programmawet. Wellicht zullen wij morgenmiddag de artikelsgewijze bespreking van elk ontwerp afzonderlijk houden.
Des collègues sont-ils inscrits dans le chapitre "Défense nationale"? J'avais communiqué ma proposition à vos chefs de groupe la semaine dernière. C'est une question d'élégance entre nous afin de pouvoir ordonner au mieux notre travail.
De heer Verherstraeten heeft zich teruggetrokken uit de algemene bespreking, die ook in de commissies heeft plaatsgevonden. Ik weet het zeer goed.
Monsieur le ministre, voulez-vous intervenir sur un point? (Non)
Je peux donc constater unanimement que notre discussion est terminée sur cette partie.
01.01 Jan Mortelmans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, het heeft niets te maken met de bespreking op zich, maar ik zie dat hier misschien wel tien bodes schitterend bezig zijn met op alle banken tientallen documenten te leggen. Iedereen heeft tegenwoordig de mond vol van duurzame ontwikkeling, administratieve vereenvoudiging en wat weet ik allemaal. Ik zie dat men op de 150 banken weer stapels papier begint te leggen. Dan moet ik onwillekeurig denken aan hetgeen enkele jaren geleden gebeurde bij de amendementenslag van collega Daems. Is het echt niet mogelijk dat daarover afspraken worden gemaakt en, bijvoorbeeld, per fractie één of twee documenten worden ingediend? We krijgen ze trouwens dubbel. We krijgen ze ook nog eens allemaal thuisgestuurd of op ons bureau. Nu beginnen de stapels hier opnieuw te groeien. Ik vind het onvoorstelbaar.
Kunnen we daarover echt geen afspraken maken, mijnheer de voorzitter?
De voorzitter: Wij hebben dat reeds gedaan. Ik ben geen expert in papierloze communicatie, dus ik ben niet goed geplaatst om het te doen. Wij hebben maanden geleden – ik denk reeds twee jaar geleden – op aandringen van de diensten van de Kamer en van de Quaestuur een vragenlijst gestuurd naar alle collega's. Ik herinner mij nog dat enkelen gezegd hebben dat ze geen papier wilden. 81 van de 150 hebben gezegd dat ze de documenten op elektronische drager willen. Ik moet u zeggen dat ik dat thuis eens geprobeerd heb. Ik heb dat laten afprinten. Dat was nogal indrukwekkend. Ongeveer de helft wenst nog altijd de papieren drager.
Wat doen wij? Elk lid heeft hetzelfde recht, dus ik volg wat de leden hebben gevraagd. Ik ben het met u eens. Ik zal er nogmaals op aandringen en nog eens proberen om het op een andere wijze te doen. Ik beken dat ik soms drie keer gelijkaardige of dezelfde teksten op papier krijg.
Ik denk dat de komende generaties dat anders zullen bekijken, maar vandaag de dag zijn we daar nog niet. Ik noteer de bemerking. Zij wordt ook door mijzelf gedeeld en door al diegenen die bezorgd zijn over deze aangelegenheid.
J'en viens au fond. Monsieur le ministre Flahaut, puis-je passer au deuxième chapitre, étant donné que M. De Gucht est vraisemblablement à l'étranger?
België heeft
een groot buitenland!
Wij vatten de bespreking van het deel "Buitenlandse Zaken" aan.
Nous entamons la discussion du volet "Affaires étrangères".
Ik heb alle delen goed afgebakend en hoop het zo te kunnen houden. De heer Chevalier is als spreker ingeschreven.
01.02 Miguel Chevalier, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, ik heb vanmorgen vastgesteld dat de opwarming van het klimaat nog geen effect heeft op de stiptheid van de treinen. Wat de programmawet en het wetsontwerp houdende diverse bepalingen betreft, verwijs ik naar het schriftelijk verslag.
Ik heb gemerkt dat de beleidsbrief Buitenlandse Zaken donderdag aan bod komt. Op dat ogenblik zal ik een meer algemeen betoog houden.
De voorzitter: We moeten goed afspreken. Vorige week donderdag werd op de Conferentie van voorzitters overeengekomen dat de materies die betrekking hebben op het wetsontwerp houdende diverse bepalingen en de programmawet – uiteraard apart – vandaag en morgen behandeld worden. De bespreking van de begroting volgt op donderdagmiddag, met uitzondering van de begrotingen en rekeningen van de Kamer en de gedoteerde instellingen, die morgenavond besproken worden.
U wenst donderdag tussenbeide te komen, mijnheer Chevalier.
Monsieur le ministre de la Défense, je ne sais pas si M. De Gucht sera présent, jeudi après-midi.
01.03 André Flahaut, ministre: Il revient mercredi.
Le président: Dans ce cas, c'est plus facile
Zijn er nog andere leden die een korte uiteenzetting willen houden in de begroting en die vandaag verzaken aan een interventie omtrent Buitenlandse Zaken? Ik vermoed van niet. Mijnheer Chevalier, ik zal u donderdagnamiddag het woord verlenen bij de begrotingsbespreking.
Temporairement, la discussion de ce petit volet est également close.
Wij vatten de bespreking aan van het deel "Binnenlandse Zaken".
Nous entamons la discussion du volet "Intérieur".
Mevrouw Galant, die verslaggeefster is voor dat deel, is weerhouden voor een persoonlijk spijtig feit, namelijk een begrafenis. Zij verwijst naar het schriftelijk verslag.
Cependant, j'éprouve quelques craintes quant à l'examen de la loi-programme et de la loi portant des dispositions diverses concernant le chapitre "Intérieur".
Ik had Dirk
Claes op de lijst staan. Hij is nog op weg.
Si vous commencez ainsi, les travaux n'avanceront pas!
Ik begrijp
het hoor. Het was niet gemakkelijk op de weg.
Ik zou dan de bespreking van het deel Justitie moeten aanvatten, waaromtrent er wellicht meer interventies zullen zijn. Mijnheer De Crem, u was vroeg in Brussel heb ik gehoord. Zou de heer Claes nog ver van hier zijn? Weet u het niet? Het kan natuurlijk iedereen overkomen.
01.04 Pieter De Crem (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik denk dat hij noch mevrouw Schryvers het woord wensten te nemen.
De voorzitter: Als ik een idee heb waar ze zich nu bevinden, kan ik de werkzaamheden regelen.
01.05 Pieter De Crem (CD&V): Voorzitter, ik vernam intussen dat collega Claes een korte tussenkomst zal houden. Hij is onderweg. Hij zal aanwezig zijn omstreeks 10.45 uur.
De voorzitter: Ik zit hier een beetje mee verveeld. Kan ik contact krijgen met mevrouw Onkelinx?
Mijnheer de vice-eerste minister, ik zit hier wat mee verveeld. Wij hebben echter ook respect, u nog meer dan wie ook, voor een parlementslid, dat weerhouden is. Als u ermee akkoord gaat, zal ik het volgende doen.
01.06 Pieter De Crem (CD&V): De heer Claes is er over drie minuten.
De voorzitter: Is hij reeds in het gebouw? Wie was er nog ingeschreven voor de bespreking van het deel Binnenlandse Zaken? Misschien heeft de staatssecretaris ook vertraging, mijnheer De Groote. De heer Claes is een vlijtig parlementslid. Ik weet dat, als hij te laat is, dat niet zijn schuld is. Zal ik de vergadering gedurende vijf minuten schorsen tot de collega’s aangekomen zijn? Daarna begin ik met de heer Claes over uw deel, mijnheer de vicepremier.
De vergadering is geschorst.
La séance est suspendue.
La séance est suspendue à 10.21 heures.
De vergadering wordt geschorst om 10.21 uur.
De vergadering wordt hervat om 10.27 uur.
La séance est reprise à 10.27 heures.
De vergadering is hervat.
La séance est reprise.
De voorzitter: Collega’s, deze korte onderbreking was te wijten aan de moeilijkheden die men soms heeft om de hoofdstad te bereiken.
Bij het deel Binnenlandse Zaken is de heer Dirk Claes als spreker ingeschreven. De regering is vertegenwoordigd door vice-eerste minister Dewael.
Collega Claes, u hebt het woord in dit deel van het debat dat zoals u weet gaat over zowel de diverse bepalingen als de programmawet.
01.07 Dirk Claes (CD&V): Mijnheer de voorzitter, gelieve mij te verontschuldigen dat ik iets later was, maar ik dacht dat mijn collega’s van Landsverdediging en Buitenlandse Zaken meer werk zouden hebben gehad.
(…): (…)
De voorzitter: Ik moet zeggen dat uw fractieleider dat met heel veel talent heeft gedaan.
01.08 Dirk Claes (CD&V): Mijnheer de voorzitter, de reden waarom ik vandaag een uiteenzetting houd, is veeleer bij u te zoeken dan bij de minister. Ik kom dus eigenlijk meer voor u dan voor de minister.
Ik wil nog even verwijzen naar de programmawet in welk verband de regering laattijdig kwam aandraven met een amendement. Ik ben het helemaal niet eens met de motivatie waarmee dit amendement op de agenda van de programmawet is gekomen. Ik denk ook dat in de teksten een aantal zaken staat die volgens mij niet kloppen, zowel inzake de diverse bepalingen als inzake de programmawet.
Mijnheer de voorzitter, u weet ook nog wel dat de oppositie bij de bespreking van de wet op de kieshervorming een aantal amendementen wilde bespreken. Dat hebt u ons toen verhinderd, ook nog met een brief aan de voorzitter van de commissie voor de Binnenlandse Zaken, de heer Frédéric. U hebt toen verboden om onze amendementen, die betrekking hadden op de kieshervorming, te bespreken. Wij hebben toen gezegd dat wij bij de besprekingen van de programmawet en de wet houdende diverse bepalingen nauwlettend in het oog zouden houden wat er zou gebeuren met amendementen van de regering. Wij vinden dat deze niet zomaar kunnen worden toegevoegd. Wij zullen hierop dus enig toezicht houden.
Het gaat niet over de inhoud van het amendement dat over ASTRID gaat. Daarover is geen discussie. Het gaat echter over de werkwijze die hier is gevolgd en over onze erkenning en onze rechten waarop wij als parlementsleden staan. De bepalingen omtrent ASTRID stonden oorspronkelijk in het voorontwerp houdende diverse bepalingen. De Raad van State heeft echter geweigerd daarover advies uit te brengen omdat de Raad vond dat de hoogdringendheid hier niet kon worden aanvaard. Wij vinden dan ook dat er met twee maten en twee gewichten wordt gewerkt. Dat het bij de behandeling in de programmawet wel is kunnen gebeuren, vinden wij een beetje overdreven.
Ik citeer even wat de minister zegt over het feit waarom dit toch als amendement werd ingediend bij het ontwerp van programmawet: “Uit het advies van de Raad van State bleek echter dat deze duidelijke bindingen heeft met de begroting en zodoende in het ontwerp van programmawet thuishoorde. Dientengevolge werd deze bepaling bij beslissing van de Ministerraad van 17 november uit het wetsontwerp houdende diverse bepalingen gelicht om haar in de vorm van een amendement in de programmawet op te nemen. Het advies van de Raad van State aangaande dit amendement bereikte de regering slechts op 1 december en daarom kon het amendement niet eerder worden ingediend”.
Mijnheer de minister, u suggereert daarin dat de Raad van State zelf zou hebben gesuggereerd om het eruit te lichten en dat de beslissing beter thuishoorde in de programmawet dan in de wet houdende diverse bepalingen.
In het verslag van de Raad van State bij de diverse bepalingen staat over de wet op de radiocommunicatie, dus over ASTRID: “In het onderhavige geval is het verzoek om spoedbehandeling als volgt met redenen omkleed. Om de vennootschap ASTRID toe te laten efficiënter te werken, is het vereist deze bepaling vanaf 1 januari te laten gelden”. Wat zegt de Raad van State hierover? De Raad van State zegt: “Hoe legitiem de bedoeling ook moge zijn, namelijk de vennootschap ASTRID efficiënter te laten werken, die bedoeling volstaat niet om aan te tonen dat de ontworpen maatregel dermate dringend is dat het noodzakelijk is te vragen het advies van de Raad van State mede te delen binnen een termijn van ten hoogste vijf werkdagen, veeleer dan binnen een termijn van dertig dagen. Bijgevolg is de adviesaanvraag onontvankelijk voor dat artikel en betreffende dat voorontwerp”.
Mijnheer de minister, ik begrijp het niet meer. Men zegt dat er geen hoogdringendheid is voor het advies en dat er geen verwijzing is naar de begroting in het advies van de Raad van State, en toch haalt u het aan om dit te behandelen bij de programmawet.
Mijnheer de voorzitter, ik wil u hierbij ook betrekken. Laat u dit zomaar gebeuren? Kan het dat wegens de zogenaamde reden dat het betrekking heeft op de begroting, het nu snel zou moeten worden behandeld?
Daarom gaat mijn vraag over het werken met twee maten en twee gewichten. Wij zijn er dus nog altijd voorstander van dit amendement uit de programmawet te lichten en het later te laten terugkomen, gewoon omwille van de erkenning van ons werk als parlementsleden.
Ik heb nog een aantal vragen over de inhoud van de wet houdende diverse bepalingen. Het gaat natuurlijk vooral over de winkelbewaking en de bewaking op diefstal uit bedrijven. Er is een probleem in het algemeen met de bewakingsondernemingen.
Mijnheer de minister, dit hebben wij vorige maand nog besproken. De algemene inspectie op de private veiligheid heeft op dit moment onvoldoende middelen. Er is een grote pot geld van meer dan 8 miljoen euro, verzameld door de verschillende beveiligingsondernemingen om de controle op de bewakingsondernemingen te organiseren. Die private algemene inspectie werkt onvoldoende.
Het Comité P heeft ook aan de alarmbel getrokken en zegt dat het onvoldoende middelen heeft om de inspectiediensten te controleren. Ik vrees dat er in het land snel iets zal mislopen op het gebied van bewaking en beveiliging. Het Comité P controleert immers onvoldoende de algemene inspectie en de algemene inspectie heeft onvoldoende middelen om de private beveiligingsondernemingen te controleren.
Ik denk dat wij echt moeten oppassen voor de wildgroei waarvoor men waarschuwt - u neemt zelf af en toe het woord cowboys in de mond -, en dat de controle op de controle wel degelijk moet georganiseerd zijn. We mogen dat ook als parlementslid verwachten en we pleiten er dan ook voor, collega Van Parys, dat het Comité P meer middelen zou krijgen om de beveiligingsondernemingen meer afdoend te controleren. Dat is ook belangrijk voor de ondernemingen zelf. Zo kunnen de goede ondernemingen zich onderscheiden van degene die met minder goede bedoelingen werkzaam zijn. Anderzijds is het ook belangrijk voor de burgers van het land dat zij weten en beseffen dat de bewakingsondernemingen ook gecontroleerd worden en dat de controle van die controle van de Algemene Inspectie door het Comité P ook op een voldoende wijze kan gebeuren.
Met verwijzing naar collega Schryvers had ik, mijnheer de minister, nog een aantal vragen over de achterstand bij de Raad van State betreffende vreemdelingenzaken. Collega Schryvers heeft recente cijfers over de achterstand bij de Raad van State opgevraagd en op haar verzoek herinner ik u daar nogmaals aan. Wij weten dat er een verhoging komt met zes auditeurs om de gerechtelijke achterstand bij de Raad van State op te lossen. Dat is al iets. Wij zouden toch nog graag een cijfer hebben over de achterstand bij de Raad van State en eventueel ook bij de Vaste Beroepscommissie. Personeel van de Vaste Beroepscommissie zou kunnen overgaan naar de Raad voor vreemdelingenzaken, dat is althans de bedoeling. Meer informatief wil ik nu vragen hoe het daarmee gesteld is.
Betreffende mijn suggestie van controle van bagage op evenementen heeft u natuurlijk geantwoord dat zulks op dit ogenblik niet mogelijk is. Ik ben het daarmee eens; in de wetgeving is dat niet bepaald. Misschien zouden wij de mogelijkheid toch eens kunnen overwegen. Ik meen dat die controle weinig invloed heeft op de privacy, maar wij zouden daardoor de veiligheid op grote evenementen op een meer zekere manier kunnen verzekeren. Het is toch maar de bagage die wordt nagekeken. Zo vermijden wij dat dingen worden binnengesmokkeld met minder goede bedoelingen.
Dit zijn mijn vragen aan de minister.
De voorzitter: Mijnheer Claes, ik dank u
Mijnheer de minister, antwoordt u aanstonds of wilt u nog bijkomende uitleg geven? Misschien willen er nog andere leden interveniëren?
01.09 Minister Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, ik antwoord onmiddellijk op twee elementen. Inzake het amendement heb ik in de commissie voldoende gepreciseerd dat tot de halvering van het aantal commissarissen en revisoren bij ASTRID reeds werd beslist binnen de structuren van ASTRID tijdens de algemene aandeelhoudersvergadering in mei van dit jaar. Dat werd nadien bekrachtigd door de raad van bestuur. Er is dus over de grond van de zaak geen discussie tussen collega Claes en mijzelf.
Hij betwist wel dat ik dit bij wijze van amendement heb voorgesteld. Ik breng nogmaals in herinnering dat dit eerst was opgenomen in het ontwerp houdende diverse bepalingen. De Raad van State bracht daarover een negatief advies uit. Onbetwistbaar is er echter ook een link met de begroting. Ik had de Raad van State om advies gevraagd binnen vijf dagen, maar heb het pas ontvangen op 1 december. Daarom heb ik dit als amendement moeten indienen en ik heb in de commissie ook expliciet toegelicht dat dit de reden was waarom het niet in het ontwerp werd opgenomen, maar wel moest in de vorm van een amendement. Nogmaals, het tweede advies van de Raad van State bevat geen enkele opmerking over de gehanteerde procedure.
Laten wij dus geen spijkers op laag water zoeken. Het tweede advies van de Raad van State gaat in de richting waarin ik heb gehandeld. Over de grond van de zaak zijn wij het eens. Het is geen wereldschokkende hervorming: het aantal commissarissen en het aantal revisoren worden gehalveerd.
Dan is er de opmerking over de controle op de private veiligheidssector en de opmerkingen van het Rekenhof. In een toespraak die ik mocht houden voor de sector, heb ik daarop onlangs nog uitvoerig geantwoord. Ook uit de pers is duidelijk gebleken dat in de voorbije maanden het aantal controles bijna werd verviervoudigd. Er was een opmerking van het Rekenhof dat de retributies van de sector al te zeer werden opgepot. Te veel geld uitgeven is niet goed, maar te veel oppotten ook niet: er moet een verhouding zijn tussen geïnde retributies en geleverde prestaties. De sector wordt nu wel degelijk veel beter gecontroleerd.
Dan is er nog de opmerking of de vraag van de heer Claes over cijfers inzake de achterstand bij de Raad van State en de vaste beroepscommissie. Naar dat laatste informeerde mevrouw Schrijvers. Ik heb vrijdag nog informeel contact gehad met de Raad van State en de cijfers opgevraagd. De vreemdelingenwet is nu in volle uitvoering: de Vaste Beroepscommissie, de Raad voor vreemdelingenbetwistingen of het afsplitsen van het vreemdelingencontentieux van de Raad van State en het postuleren en invullen van de namen voor het starten van de raad voor vreemdelingenbetwistingen zijn volop bezig.
Ik heb vorige vrijdag met de verantwoordelijke korpsoverste van de Raad een erg interessante gedachtewisseling gehad. Ik heb de meest recente cijfers opgevraagd. Ik beloof de heer Claes dus dat, zodra de Raad mij de meest recente cijfers van de achterstand en ook van de Vaste Beroepscommissie bezorgt, ik ze rechtstreeks aan hem en aan mevrouw Schryvers zal laten geworden.
Er was ook nog een discussie over de controles bij evenementen. Ik ken de belangstelling van de heer Claes voor evenementen en ook voor de rol die de privéveiligheidssector daarin speelt. Ik zal zijn suggestie het voorwerp van een welwillend onderzoek laten uitmaken.
01.10 Dirk Claes (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u, zeker voor het doorgeven van de cijfers en voor het feit dat u de suggestie zult laten onderzoeken.
Onze opmerkingen omtrent het amendement in de programmawet betreffen niet de inhoud want daarover ben ik het volledig met u eens. Ik heb het evenwel moeilijk met het feit dat aan de Raad van State tweemaal de spoedbehandeling werd gevraagd.
Een eerste keer werd de spoedbehandeling gevraagd bij de wet houdende diverse bepalingen. Bij die gelegenheid werd toen duidelijk niet gezegd dat het amendement bij de programmawet thuishoorde. U motiveert zelf het feit dat het wel thuishoort in de programmawet door te verwijzen naar de financiële consequenties. Die zijn echter heel miniem. Ook daar speelde de termijn van vijf dagen. Ook daar heeft het advies van de Raad van State zich beperkt tot de drie essentiële zaken die ze normaal doen. Het had dus beter een normale, parlementaire behandeling gekregen, zeker omdat u verklaarde dat het in mei 2006 door ASTRID werd goedgekeurd, in plaats van het, zoals nu, snel bij amendement te laten goedkeuren.
Inzake de controle op de privéveiligheidssector ga ik ermee akkoord dat u inspanningen hebt geleverd en dat de controle beter zal zijn. Wij mogen echter niet vergeten dat het Comité P ook heeft benadrukt dat de controle op de controle op voornoemd orgaan onvoldoende is. Er zijn honderdenacht inspectiediensten, die niet allemaal degelijk door het Comité P kunnen worden gecontroleerd. Dat is een zaak die ons zorgen baart en waarvoor wij in de toekomst moeten opletten.
De voorzitter: Deze voormiddag heb ik een colloquium geopend dat door het Comité P en een andere maatschappij wordt georganiseerd en waarop honderden magistraten en inspectiediensten praten over de fameuze BID, Bijzondere Inspectiediensten, of SIS, Services d’Inspection Speciale. Ik heb er honderdentwaalf geteld. Mijnheer Van Parys, het Comité P maakt hiervan een rapport, op onze vraag.
In mijn hoedanigheid van voorzitter van de bijzondere commissie belast met de parlementaire begeleiding van het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten, zeg ik dat het een pertinente bemerking is waaraan aandacht moet worden gespendeerd.
Ik onderbreek zelden een spreker over de inhoud, maar het colloquium gaat vandaag de hele dag door in de Militaire School.
01.11 Dirk Claes (CD&V): Ik dank u voor deze aanvulling, mijnheer de voorzitter.
De voorzitter: Er zijn geen andere sprekers meer voor het gedeelte Binnenlandse Zaken.
Nous entamons la discussion du volet "Justice".
Wij vatten de bespreking aan van het deel "Justitie".
Je salue Mme la vice-première ministre et ministre de la Justice. Les interventions en la matière sont plus nombreuses. Nous pourrons traiter une série de matières quant au contenu, sachant fort bien que je les traiterai différemment quant aux dispositions légales. Les rapporteurs sont Mme Déom, MM. Muls et Marinower. Quel est l'ordre d'intervention le plus approprié pour le rapport? C'est le contenu qui m'intéresse.
01.12 Claude Marinower (VLD): Mijnheer de voorzitter, ik ben verslaggever inzake het wetsontwerp nr. 2760.
Le président: D'un point de vue logique, nous entendrons donc tout d'abord Mme Déom pour la lecture du rapport. Je demanderai à MM. Muls et Marinower de se mettre d'accord pour intervenir par la suite. Souvent, nous manquons de rapporteurs! À présent, nous en avons beaucoup!
01.13 Valérie Déom, rapporteur: Monsieur le président, madame la ministre, chers collègues, comme vous venez de l'entendre, j'ai le plaisir, avec mon collègue Claude Marinower, de faire rapport du projet portant des dispositions diverses (article 77 de la Constitution) qui comporte plusieurs volets.
Le premier chapitre traite des principales modifications introduites dans le domaine de la gestion des biens saisis en matière criminelle.
Les dispositions à l'examen ont pour objectif de clarifier et de simplifier la loi du 26 mars 2003 qui, elle-même, d'une part, a porté création d'un organe central pour la saisie et la confiscation et, d'autre part, a mis en place des dispositions sur la gestion à valeur des biens saisis ainsi que sur l'exécution de certaines sanctions patrimoniales en s'inspirant des pratiques mises en place par l'organe central que je viens de citer.
Les simplifications sont apportées au référé pénal spécial organisé par les articles 28 octies et 61 sexies du Code d'instruction criminelle.
Par ailleurs, la notion d'avoirs patrimoniaux visés à l'article 3 de la loi précitée du 26 mars 2003 est définie en s'inspirant de la définition donnée par le Collège des procureurs généraux dans la circulaire n° 7/2004 publiée le 2 avril 2004. Il s'agira de bien meubles et immeubles, corporels ou incorporels susceptibles de saisie ou de confiscation dont la vente est licite et qui rentrent dans les catégories déterminées par le Roi ou ont une valeur apparente qui dépasse un seuil fixé par lui.
Un second chapitre traite des modifications qui sont apportées en vue d'uniformiser et de simplifier les modalités d'exécution des missions dévolues aux maisons de justice.
Il est ainsi précisé les cadres légaux dans lesquels une enquête sociale est effectuée, notamment dans le cadre de la détention préventive. Il est également proposé d'harmoniser les délais dans lesquels les rapports de guidance doivent être effectués par les assistants de justice.
Enfin, le projet à l'examen instaure des structures de concertation réunissant tous les acteurs intervenant dans le cadre des différents processus d'enquête et de guidance afin que l'indispensable dialogue entre l'ensemble de ces acteurs puisse trouver un cadre structurel.
Certaines modifications ont été apportées au Code judiciaire et concernent la troisième voie d'accès à la magistrature ainsi que l'augmentation du cadre des greffiers adjoints des juridictions du travail.
Par ailleurs, des modifications importantes ont été apportées à la loi relative aux tribunaux d'application des peines afin d'optimaliser leurs missions. Ainsi, parmi les mesures proposées, il est prévu d'aménager certains délais dans lesquels le TAP devra se prononcer, d'assurer une meilleure information de tous les acteurs concernés et une meilleure circulation de cette information, de prévoir, en cas de non-respect du délai relatif à la décision, que la permission de sortie et le congé pénitentiaire ne seront réputés avoir été octroyés que si le directeur a rendu un avis favorable sur la question.
Un autre chapitre important est consacré aux modifications de la loi du 8 avril 1965 et de la loi du 1er mars 2002 en matière de délinquance juvénile. La part la plus importante de ce chapitre concerne les sorties des jeunes confiés à une section fermée d'une institution communautaire.
Vu l'intérêt de la sécurité publique, le juge doit disposer d'un maximum d'informations pour pouvoir, le cas échéant, intervenir et interdire certaines sorties et contacts. Par conséquent, sans remettre en cause les contrats pédagogiques conclus par les IPPJ, il est prévu de rendre suspensif l'appel du parquet contre une décision de sortie pour un jeune placé dans un centre fermé.
Enfin, l'article 37 de la loi du 13 juin 2006 est modifié afin d'accorder une tâche supplémentaire aux magistrats de liaison, à savoir d'établir des contacts permanents avec les responsables des services des Communautés chargés de la mise en œuvre des décisions et ordonnances de placement et ce, dans le respect des compétences des services des Communautés.
Lors de l'examen de ces différentes dispositions, les membres ont essentiellement demandé des précisions sur certains articles, raison pour laquelle, monsieur le président, je me permets pour le surplus de renvoyer au rapport écrit tout en précisant que cette partie a été adoptée par 11 voix pour, 1 voix contre et 3 abstentions.
Le président: Nous vous remercions pour votre rapport, madame Déom. Vous interviendrez tout à l'heure au nom de votre groupe.
01.14 Walter Muls, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, mijn verslag is redelijk kort omdat het een klein luikje betreft van het ontwerp van programmawet, namelijk de artikelen 309 tot 318 betreffende het financiële element van de wapenvergunningen en de financiering. Dit deeltje van de programmawet is in de commissie aangenomen met 10 stemmen voor en 3 tegen.
De voorzitter: Mijnheer Marinower, ik meen dat uw verslag niet zo kort zal zijn. Ik zeg dit niet omdat ik u goed ken, maar omdat het een omvangrijk verslag betreft.
Mijnheer De Crem, ik zou met de heer Vandeurzen willen beginnen. Ik heb ook de heer Mortelmans op het oog. Ik zal zien wie er aanwezig is.
01.15 Claude Marinower, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, ik heb de eer u het verslag te brengen, namens de commissie voor de Justitie, over het wetsontwerp houdende diverse bepalingen dat in de commissie voor de Justitie werd besproken.
Het wetsontwerp is onderverdeeld in wijzigingen van bepalingen uit het burgerlijk wetboek met betrekking tot vaststelling van de afstamming. Men wil wijzigingen aanbrengen aan zekere bepalingen in het burgerlijk wetboek inzake de afstemming. Deze materie is het voorwerp geweest van een hervorming vervat in een wet die afgekondigd werd op 1 juli 2006, maar nog niet werd gepubliceerd. Er was gebleken dat zekere bepalingen van het burgerlijk wetboek, in combinatie met de wet van 1 juli 2006, op hun beurt als discriminerend zouden kunnen worden beschouwd. De nodige verbeteringen dienden volgens de minister dan ook te worden aangebracht zodat de nieuwe wet binnen de kortst mogelijke termijn van kracht kan worden.
Artikel 473 wijzigt artikel 312 van het burgerlijk wetboek inzake de betwisting van het moederschap. Zoals voor de betwisting van het vaderschap is eveneens bepaald dat de vordering moet worden ingediend tijdens het jaar van het ontdekken van de geboorte. De artikelen 474 tot 476 leggen termijnen op voor de vaderschapsbetwistingen waarbij voor diverse betrokkenen het startpunt van de termijn kan worden uitgesteld. De datum die in aanmerking moet worden genomen is deze van de kennisname van het onjuiste karakter van de band van afstamming waarbij alleen de vordering van het kind niet genoot van deze mogelijkheid. Artikel 475 wordt door de minister als een van de meest belangrijke aangekondigd. Krachtens de wet van 1987 was de betwisting van het vaderschap niet mogelijk vóór de geboorte, terwijl de erkenning daarentegen wel vóór de geboorte kon gebeuren. De wet van 2006 heeft zonder enige rechtvaardiging de mogelijkheid afgeschaft die het voor de man mogelijk maakte de toestemming tot erkenning te vorderen vóór de geboorte van het kind.
Artikel 478 heeft betrekking op de overgangsbepalingen.
Het tweede deel betrof de wijziging van de wetten van 8 april 1965 en 15 mei 2006 inzake jeugddelinquentie. Daarbij werd door de minister gesteld dat de voorgestelde wijzigingen louter legistiek van aard zijn. Daarbij moest, gelet op de toepassing van de wet van 1965 op de in gevaar verkerende minderjarigen in Brussel, worden verduidelijkt dat zekere bepalingen zoals die welke het aan de jeugdrechtbank mogelijk maakt om een jongere in een privé-instelling of in een overheidsinstelling voor jeugdbescherming te plaatsen, van toepassing zijn op alle minderjarigen, de Brusselse in gevaar verkerende minderjarigen inbegrepen.
Het derde deel betrof de aanpassing van het Wetboek van de Belgische nationaliteit. De toepassing van de wet van 1 maart 2000 die voorzag in een reeks belangrijke wijzigingen aan het Wetboek van de Belgische nationaliteit, had immers aan het licht gebracht dat sommige van de bepalingen tegenstrijdig waren met de intentie van de wetgever of dienden te worden verbeterd om de algemene samenhang van het huidige wetboek te behouden.
Volgens de minister was de doelstelling van het voorontwerp van wet de grote opties die in 2000 werden aangehouden, niet in het gedrang te brengen.
De artikelsgewijze uiteenzetting heeft het over een definitie van het wettig verblijf. Het artikel 487 bepaalt de draagwijdte van het artikel in het Wetboek van de Belgische nationaliteit door de Belgische nationaliteit slechts aan het vreemd kind toe te kennen indien ten minste een ouder voor onbeperkte tijd in België mag verblijven.
Een verdere wijziging voorziet erin dat het recht op verblijf pas door de betrokkene kan worden verworven als hij of zij de de Belgische nationaliteit aanvraagt en verkrijgt. Een en ander heeft ook betrekking op de termijn voor de controle door het parket, de wettige verblijfsvoorwaarden voor het indienen van een geldige naturalisatieaanvraag bij het Parlement, het verdagen van de naturalisatieaanvraag als er andere gevallen zijn gebaseerd op het Wetboek van de Belgische Nationaliteit, de opheffing van het verbod in het Belgisch recht op de dubbele nationaliteit en het vervallen van de nationaliteit wegens fraude.
Nog een ander deel betreft de wijziging van artikel 43quater van het Strafwetboek met het oog op de omzetting van een kaderbesluit van de Raad van 1 april 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen. Het kaderbesluit van 24 februari 2005 moet uiterlijk op 15 maart 2007 in Belgisch recht zijn omgezet. Er worden bepalingen inzake terrorisme, bescherming tegen valsmunterij in verband met het in omloop brengen van de euro, kinderpornografie en handel in verdovende middelen toegevoegd, hetgeen volgens de minister het doel is van het technisch hoofdstuk van het ontwerp van wet houdende diverse bepalingen.
Tevens werden de toegevoegde wetsvoorstellen inzake nationaliteit besproken en uiteenzettingen gehouden door de auteurs ervan, namelijk mevrouw Milquet en de heer Viseur, de heren Collard en Bellot, de heer Vandeurzen en mevrouw Lanjri, de heren Laeremans, Mortelmans, Schoofs, mevrouw Van Steenberge en de heer Goyvaerts, nogmaals de heer Vandeurzen en opnieuw de heer Vandeurzen, mevrouw Van der Auwera en mevrouw Lanjri. Er was een voorstel van de heren De Man, Annemans, Goyvaerts, Laeremans, Mortelmans en Schoofs en er was een voorstel van de heren Borginon en Hove, mevrouw Lahaye-Battheu, de heer Cortois, mevrouw Vautmans en de heer Goris, met betrekking tot de Belgische nationaliteit.
Bij de artikelsgewijze bespreking, meer bepaald met betrekking tot het eerste luik, zijnde de wijziging van de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot de vaststelling van de afstamming, werden over artikel 473 besprekingen gevoerd. Onder meer mevrouw Van der Auwera had opmerkingen en vestigde de aandacht op de gevolgen die de door de regering voorgenomen wijziging van de wet van 1 juli 2006 zou hebben. Zij verwees in dat verband naar een nota van professor Seynhaeve.
De heer Laeremans vroeg de minister of er al veel gevallen van betwisting van het moederschap waren geregistreerd. De minister antwoordde dat zij ter zake niet over cijfers beschikte.
Amendement nr. 3 van mevrouw Van der Auwera betrof een technische correctie die de goedkeuring van de minister wegdroeg.
Op artikel 473bis diende mevrouw Van der Auwera een ander amendement in, waarin zij verwees naar een gelijkaardig amendement dat bij de bespreking van een vroeger wetsontwerp in de commissie voor de Justitie door mevrouw Lahaye-Battheu werd ingediend. De minister stemde ook hier met het amendement in.
Over artikel 475 ontstond een discussie naar aanleiding van een amendement, ingediend door mevrouw Van der Auwera. Het amendement werd door de minister niet weerhouden.
Op artikel 477 diende mevrouw Van der Auwera amendement nr. 6 in, dat niet het verzoek tot verdaging van de uitspraak bepaalt. Het bepaalt wel dat het verzoek om een onderzoek naar het vaderschap te voeren, wordt verworpen in geval van een strafrechtelijke veroordeling. De minister stemde met het amendement in.
Met betrekking tot het tweede luik, namelijk de jeugddelinquentie, stipte de heer Van Parys aan dat het wetsontwerp houdende diverse bepalingen een wet wijzigt die nog niet in werking was getreden. De heer Van Parys gaf lezing van het advies van de Raad van State. De minister antwoordde daarop dat krachtens artikel 17 de tekst van de ordonnantie in zijn geheel pas in werking zal treden, nadat het samenwerkingsakkoord tussen de Gemeenschappen, de Gemeenschapscommissie en de Franse en Vlaamse Gemeenschap, waarin in artikel 13 wordt voorzien, wordt goedgekeurd. Pas op dat ogenblik worden sommige bepalingen van de wet op de jeugdbescherming van april 1965 volledig van toepassing.
De bevoegdheid in het voorlopig stadium van de jeugdrechtbank ten aanzien van jongeren in een problematische opvoedingsituatie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is tot op heden nog steeds gebaseerd op artikel 52 van de wet van 1975.
Collega Van Parys wees erop dat in procedurele aangelegenheden de federale wetgever eveneens bevoegd blijft tot dient te worden overgegaan tot de terminologische aanpassing. Hij verwees naar het standpunt ter zake van het college van procureurs-generaal. Hij gaf daarvan lezing.
Er was een amendement van collega Wathelet op artikel 483bis, dat een vervanging beoogde van het woord présumé door het woord soupçonné. De minister stemde daarmee in.
Er was nog een amendement van collega Wathelet dat hij na discussie met de minister heeft ingetrokken.
Met betrekking tot het derde deel, namelijk de wijzigingen aan het Wetboek van de Belgische nationaliteit, is er een heel uitvoerige discussie ontstaan. Die is weergegeven in het schriftelijk verslag. Ik zal de belangrijkste punten hier aanstippen.
Bij artikel 485 merkte collega Vandeurzen als algemene inleiding op dat bij de start van de paars-groene regering een compromis met betrekking tot een aantal beleidsthema's ter zake werd gesloten. De hervorming van de nationaliteitswetgeving hoorde volgens hem thuis in dat lijstje en zou ook doorgevoerd worden.
Collega Vandeurzen zei dat hij zich niet kon voorstellen dat de andere lidstaten geen vragen zouden hebben bij, hetgeen hij noemt, het soepele beleid voor duurzame toegang tot het grondgebied, dat bij ons door de snel-Belg-wet werd ingesteld. Volgens collega Vandeurzen zou de toekenning van de nationaliteit een hefboom moeten zijn om de integratie te bewerkstelligen, maar dat is, volgens hem, echter een middel geworden om het immigratiebeleid te bepalen. Hij verwees daarbij naar een recent boek, namelijk "Naar de Belgische Nationaliteit: een jaar toepassing van het nieuwe Wetboek van de Belgische nationaliteit".
Er ontspon zich eveneens een discussie over het toenemend gebruik van consulaire akten, met name hoe de notie "in de onmogelijkheid verkeren bepaalde documenten voor te leggen" dient geïnterpreteerd te worden.
Met betrekking tot de opheffing van de vereiste om de integratiewil aan te tonen verwezen sommige sprekers naar het verslagboek van de studiedag in Leuven ter zake. Sommige sprekers klagen de interferentie met de wet die de toegang tot het grondgebied regelt, aan. Zij vinden de snel-Belg-wet niet-migratieneutraal.
Bij artikel 485 constateerde collega Laeremans dat mensen van welke nationaliteit ook wegens de sterker wordende globalisering thans steeds gemakkelijker en soms voor langere tijd naar het buitenland kunnen reizen of er verblijven en dat het verkeer van personen toeneemt. De spreker zei dat hij niet om de vaststelling heen kon dat hetzelfde geldt voor het aantal naturalisaties.
Mevrouw Van der Auwera wierp op dat de ontworpen wijzigingen haars inziens geen verbetering zouden inhouden voor de werking van de Kamercommissie voor de Naturalisaties. Zij verwees naar een aantal concrete gevallen in verband met de werking van die commissie, die zij meende te hebben ontwaard. Zij gaf ter conclusie uiting aan haar ontgoocheling in verband met het wetsontwerp.
Collega Lahaye-Battheu, in dezelfde situatie als collega Van der Auwera in de commissie voor de Naturalisaties verkerend, stelde haar mening in het geheel niet te delen. Er zou wel voldoende aandacht worden gegeven aan de door mevrouw Van der Auwera opgeworpen problematiek. Zij stelde dat het volkomen verkeerd zou zijn te beweren dat de commissie haar werk niet correct zou doen.
Zij verheugde zich erover dat het begrip "wettelijk verblijf" voortaan duidelijk gedefinieerd was, dat de periode van hoofdverblijf maar gedekt kon zijn door een wettelijk verblijf, dat het verbod op dubbele nationaliteit werd opgeheven en, tot slot, dat het mogelijk was de Belgische nationaliteit te verliezen als die op bedrieglijke wijze is verkregen.
Collega Vandeurzen diende een amendement in dat tot doel had in het wetsontwerp een artikel 485bis in te voegen dat beoogde de controle van de door diplomatieke of consulaire overheden van het land van oorsprong verstrekte documenten te verbeteren door een erkenning van de documenten door de minister van Buitenlandse Zaken verplicht te maken, omdat die het beste op de hoogte is van de fraudes die zich kunnen voordoen.
De minister herinnerde er ter zake aan dat de onmogelijkheid om een uittreksel uit de geboorteakte voor te leggen, thans door een ambtenaar van de burgerlijke stand moet worden beoordeeld. In dat geval kan de betrokkene blijkbaar een gelijkwaardig document overleggen dat hem door het consulaat van het land van oorsprong wordt verstrekt, waarbij de ambtenaar van de burgerlijke stand dat document niet kan betwisten.
Met betrekking tot artikel 486 herinnerde collega Vandeurzen eraan dat artikel 10, eerste lid, van het Wetboek van Belgische Nationaliteit ertoe strekt de Belgische nationaliteit toe te kennen aan het kind geboren in België, dat op gelijk welk ogenblik vóór de leeftijd van achttien jaar of vóór de ontvoogding van die leeftijd staatloos zou zijn indien het de nationaliteit niet omvat. Een discussie ontspon zich, waarbij onder meer collega Borginon deed opmerken dat de ontworpen bepaling de door de heer Vandeurzen geschetste hypothese reeds omvatte, omdat ze met name ook van toepassing is wanneer ouders hun kind niet aangeven bij de instanties van hun land van oorsprong. Collega Taelman zei niet goed te begrijpen waar de knoop ter zake lag. De minister beklemtoonde op haar beurt dat de ontworpen bepaling geen buitenproportionele gevolgen heeft voor het kind, maar dat het er enkel om te doen is fraude tegen te gaan waarbij de ouders hun kind hebben verwekt om aan de verblijfsvergunning te geraken.
Op dit ogenblijk verleent artikel 488, aldus de minister, aan in het buitenland geboren vreemdelingen de mogelijkheid om de Belgische nationaliteit te verkrijgen, voor zover een van de ouders de Belgische nationaliteit heeft op het ogenblik van de nationaliteitsverklaring. Voor de indiener die in het buitenland verblijft, wordt in het bijzonder in twee voorwaarden voorzien. Ten eerste, de aanvrager moet daadwerkelijk de banden behouden met zijn ouder of de Belgische adoptant. Ten tweede, de ouder of de adoptant moet zijn of haar hoofdverblijfplaats in België hebben.
De minister onderstreepte dat die strikte voorwaarden verbonden zijn aan het feit dat, aangezien de betrokkene zijn hoofdverblijfplaats niet in België heeft, zijn banden met België niet alleen kunnen beschouwd worden als zijnde vastgesteld, doordat zijn ouder of adoptant de Belgische nationaliteit heeft.
Collega Vandeurzen wierp op dat de snel-Belg-wet het beginsel heeft ingevoerd dat iemand wiens ouders Belg zijn geworden en die zelf in het buitenland is geboren, recht heeft op nationaliteit door de verklaring. Collega Vandeurzen stelt dat men toen niet heeft ingezien dat degenen die nationaliteitsverklaring konden inroepen, de toegang tot België niet kon worden geweigerd.
De minister antwoordde hierop dat met de tekst komaf wordt gemaakt met het automatisme, waarbij nu voorzien is in een procedure waaraan strikte voorwaarden worden verbonden. Zo wordt de aanvraag vanuit het buitenland onderzocht en moet de aanvrager aantonen dat hij werkelijke banden heeft met de Belgische ouder of adoptant.
De minister beklemtoonde daarbij dat de aanvrager weliswaar het recht heeft om de nationaliteit aan te vragen, maar nog niet om die te verkrijgen.
Met betrekking tot artikel 489, dat een wijziging inhoudt van artikel 12bis ten tweede van het Wetboek van Belgische Nationaliteit, wenste collega Vandeurzen te vernemen wat door het parket van Brussel bij een aanvraag vanuit het buitenland voor de nationaliteitsverwerving wordt gedaan, om na te gaan of er een beletsel is wegens gewichtige feiten, eigen aan de persoon, om de Belgische nationaliteit toe te kennen. Meer bepaald wenste collega Vandeurzen te vernemen of de minister voor die opdracht voor het parket van Brussel het advies had ingewonnen van het college van procureurs-generaal. Hij wenste voorts te vernemen waarom het federaal parket, dat internationaal georiënteerd is, niet ingeschakeld werd. Hij vestigde de aandacht erop dat met de procedure de betrokkenen toegang wordt verleend tot Europa.
De minister antwoordde hierop dat het voor het parket niet uitmaakt of de aanvraag in België of in het buitenland wordt ingediend en benadrukte dat nu al, in de huidige procedure, het parket van Brussel en niet het federaal parket dergelijk onderzoek voert, waarbij zij beklemtoonde dat het niet iets nieuws is, en er, gelet op de goede samenwerking, geen reden was om dat te veranderen. Ten slotte voerde zij aan dat het parket voor het onderzoek steeds een beroep kan doen op internationale netwerken, zoals Eurojust, het federaal parket en buitenlandse staatsveiligheidsdiensten.
Collega Van der Auwera wenste te vernemen of artikel 491, dat artikel 19 van Wetboek van Belgische Nationaliteit wijzigt, voor gevolg heeft dat de aanvrager op het ogenblik van de aanvraag tot naturalisatie niet meer gedurende drie jaar onafgebroken zijn hoofdverblijfplaats in België moet hebben gehad.
De minister antwoordde dat in artikel 12bis de werkelijke affectieve band met de ouders bedoeld wordt, in tegenstelling tot artikel 19, dat de werkelijke band met België viseert. Hoewel misschien dezelfde bewijsmiddelen kunnen worden aangewend, gaat het hier om twee duidelijk verschillende noties.
Met betrekking tot artikel 492 wenste collega Vandeurzen te vernemen hoe er, bij gebrek aan centrale registratie, in de praktijk kan worden nagegaan of er een gelijktijdige aanvraag werd ingediend. De minister antwoordde dat de aanvragen zullen worden ingeschreven in een nationaal centraal register, waarvan de oprichting het voorwerp zal uitmaken van een apart wetsontwerp, onder auspiciën van minister Dewael.
Artikel 494 beoogt de wijziging van het artikel 23 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit. Collega Vandeurzen stelde vast dat de minister in dit artikel uitdrukkelijk de woorden "indien zij ernstig tekortkomen aan hun verplichtingen als Belgische burger" herneemt en vroeg wat daaronder moest worden verstaan, een opmerking waarin hij werd bijgetreden door collega Laeremans. Mevrouw de minister verduidelijkte dat zij niet wenst dat bijvoorbeeld terroristen de verworven Belgische nationaliteit zouden kunnen behouden en was van oordeel dat deze bepaling geen theorie mocht zijn.
Voorts ontspon zich een discussie met betrekking tot de verjaringstermijn die in deze bepaling werd voorgesteld, waarbij verschillende collega's opmerkingen formuleerden, niet met betrekking tot de lengte van de termijn, maar wanneer de aanvangsdatum van die termijn moest worden bepaald. De minister bleef bij haar standpunt en wees erop dat als de Kamer de nationaliteit verleent in het licht van de naturalisatieprocedure, zij eveneens zou kunnen voorzien in de procedure voor de ontneming ervan, wat dan ook haar verantwoordelijkheid is.
Een aantal discussies ontspon zich ook met betrekking tot de inwerkingtreding van de nieuwe wet.
In het laatste deel, mijnheer de voorzitter, collega's, mevrouw de minister, met betrekking tot de wijziging van het artikel 43quater van het Strafwetboek met het oog op de omzetting van het kaderbesluit inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, beklemtoonde de minister dat die omzetting diende te gebeuren voor 15 maart 2007. Artikel 2 van het kaderbesluit bepaalt dat iedere lidstaat ten minste de nodige maatregelen moet nemen om een gehele of gedeeltelijke verbeurdverklaring mogelijk te maken van hulpmiddelen en opbrengsten die verkregen zijn uit feiten waarop een vrijheidsstraf van meer dan één jaar is gesteld. Artikel 3 eist dat de lidstaten voor bepaalde misdrijven een specifiek confiscatiestelsel dienen te regelen met verdeling van bewijslast.
Ander delicten dan het witwassen van geld, zijn strafbaar gesteld met een maximale gevangenisstraf van ten minste vijf tot tien jaar. Delicten met betrekking tot het witwassen van geld zijn strafbaar gesteld met een maximale gevangenisstraf van ten minste vier jaar. Daarbij gaf de minister een opsomming van de huidige misdrijven die in artikel 43quater reeds opgenomen zijn.
Wat de stemmingen betreft, mijnheer de voorzitter, neem ik aan dat ik met uw toestemming mag verwijzen naar het schriftelijk verslag.
De voorzitter: Dank u, collega Marinower. Ik zal een voorstel van bespreking doen. Acht collega's zijn ingeschreven. Ik doe een voorstel naarmate ik zie wie aanwezig kan zijn en aanwezig is. Ik zou willen beginnen met collega Vandeurzen, indien hij daarmee akkoord gaat.
Je
demanderai ensuite à M. Ducarme d’intervenir. Il est en commission des Affaires
européennes et je demanderai à M. Malmendier de l’appeler. Daarna zou ik het woord geven aan de heer Laeremans. Ensuite, je donnerai la parole à Mme
Déom, qui interviendra également. Nadien zal mevrouw
Lahaye-Battheu interveniëren, als zij aanwezig is. Je donnerai ensuite la parole à
M. Malmendier. Si M. Ducarme n’est pas arrivé, vous serez le deuxième
orateur, monsieur Malmendier.
Voor de algemene bespreking van deze twee wetsontwerpen heeft de heer Vandeurzen als eerste het woord.
01.16 Jo Vandeurzen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, ik zal me beperken tot hetgeen ik een zeer merkwaardig hoofdstuk vind in dit wetsontwerp houdende diverse bepalingen, in casu de aanpassingen aan de nationaliteitswetgeving. Vooraleer van wal te steken, houd ik eraan de rapporteur en de medewerkers van de commissie van harte te danken voor het werk dat eens te meer onder grote tijdsdruk heeft moeten plaatsvinden. Het verslag mag er van CD&V zijn, het is een goede weergave van discussie. Alle waardering hiervoor.
Collega's, ik viel dit weekend bijna van mijn stoel toen ik enerzijds de bevlogen verklaringen van de eerste minister las over de horizon tot 2020 en anderzijds de artikelen over de studie met betrekking tot de volgmigratie en de grote uitdagingen waarvoor ons land staat als het gaat over inspanningen om mensen in onze samenleving te integreren. Wat is dat voor een democratie dacht ik, waar iemand zich kan permitteren om een geweldig discours te houden over de toekomst terwijl een zeer concreet maatschappelijk thema over de manier waarop mensen respectvol kunnen samenleven op de agenda wordt geplaatst door de academische wereld en dit alles met het vooruitzicht dat we een paar dagen later in de Kamer een wetsontwerp behandelen van meer dan 1.000 artikelen waarvan een aantal artikelen handelen over de nationaliteitswetgeving, een speerpunt en een kern met betrekking tot de vraag hoe men mensen actief kan laten participeren aan de samenleving en respectvol kan laten samenleven.
Wat een schizofrenie om enerzijds hierover een geweldig verhaal op te hangen en, anderzijds als het erop aankomt het werk te doen in het Parlement, te moeten vaststellen dat de paarse partijen exact het tegenovergestelde doen van hetgeen met de lippen is bewezen.
Collega's, de nationaliteitswetgeving heeft in de wereld een logica. De logica is dat de nationaliteit wordt gebruikt om mensen te integreren in de samenleving, kansen te geven om actief mee te spelen, om een verblijf en een thuis te hebben en politiek te kunnen meespreken. Dat is de kern en de zin van de nationaliteitswetgeving. Het is een uitnodiging aan mensen die hier duurzaam verblijven om mee te doen, volwaardig lid van de samenleving te worden en gebruik te maken van de politieke rechten die men als Belg heeft om te stemmen en op dit vlak gelijk te zijn aan alle andere Belgen. Dat is de logica van de nationaliteitswetgeving. Deze logica hebben de christendemocraten altijd bepleit.
Er zijn tijden geweest dat wij, samen met collega’s van de socialistische familie, in een regering ervoor kozen om de toegang tot de nationaliteit wat breder te maken, omdat het onze overtuiging was dat het de beste methode was om mensen politiek actief te laten meeleven in ons land.
Nationaliteitswetgeving heeft natuurlijk steeds als uitgangspunt dat de overheid soepeler toegang geeft tot de nationaliteit naarmate personen langer en duurzamer in een land verblijven en naarmate de aanduidingen toenemen dat mensen de wil en de intentie hebben om er zich te vestigen, er te verblijven en er samen te leven. Dat is de logica van een nationaliteitswetgeving.
Een nationaliteitswetgeving – dit is in de hele wereld zo – begint met een brede basis van een recht op nationaliteit voor wie aan een aantal voorwaarden voldoet. Als men kan aantonen – daarover is iedereen het eens – dat men aan die voorwaarden voldoet, bijvoorbeeld een lang of een zeer lang verblijf in het land, dan mag vermoed worden dat men bereid is om hier actief een rol te spelen in onze samenleving. Nationaliteitswetgeving – dit is ook een kleine les over de regelgeving zoals die overal ter wereld bestaat - eindigt met aan de top de mogelijkheid om in zeer uitzonderlijk gevallen, via een gunst, wat de naturalisatie is, de nationaliteit toe te kennen aan personen die zich in zeer bijzondere omstandigheden bevinden die het toekennen van die gunst kunnen verrechtvaardigen.
Dit is de logica: wie hier duurzaam verblijft en van wie vermoed mag worden dat hij actief een rol wil spelen in de samenleving, krijgt een recht op nationaliteit. Degenen aan wie wij, in uitzonderlijke omstandigheden, dat recht zouden willen toekennen, kunnen een beroep doen op de gunst en, in dit geval, aan de wetgevende macht de nationaliteit vragen.
Collega’s, de hunker in 1999 om eindelijk eens zonder de christendemocraten te kunnen regeren, heeft in nachtelijke vergaderingen socialisten en liberalen tot een zeer merkwaardige omkering van die nationaliteitspiramide geleid. Wat in de wereld bijna nergens - en ik meen in West-Europa nergens - bestaat, is in België met paars waar geworden. Wij zouden normaal vermoeden dat integratiebereidheid de sleutel is tot de nationaliteit en dat nationaliteit een hefboom, een incentive, een aanmoediging is voor mensen om zich te integreren en om – laten wij het heel concreet daarover hebben – een taal te leren. In ons land werd dat met de snel-Belg-wet op zijn kop gezet. Met de snel-Belg-wet hebben wij in ons land bepaald dat, wie een vraag stelt om de nationaliteit te verkrijgen, alleen al daarmee bewijst dat hij bereid is zich te integreren. Elke vraag om een inspanning te leveren, bijvoorbeeld, om een taal te leren voor iemand die hier enkele jaren is, is uit onze nationaliteitswetgeving geschrapt.
Wie het verslag leest van de bespreking van die wet in 1999-2000, zal het allemaal daarin kunnen lezen wat vandaag uit bittere noodzaak in onderhavige wet houdende diverse bepalingen wordt gewijzigd aan de snel-Belg-wet. Ook toen al hebben de christendemocraten punt per punt aangetoond wat het probleem zou worden met de nieuwe nationaliteitswet. Ik som enkele punten van kritiek op en vergelijk ze met hetgeen thans aan de Kamer wordt voorgelegd.
Eerste punt van kritiek. De voorzitter van de Kamer weet heel goed waar ik het over heb want hij heeft er onmiddellijk al de nodige discussies over gehad naar aanleiding van de incidenten en de schandalen die aan het licht zijn gekomen in verband met de nationaliteitsverwerving. Een eerste punt van kritiek dus, was, quod novum, dat de dienst die advies moet uitbrengen wanneer iemand de nationaliteit vraagt – dat zijn in tweederde van de gevallen procedures buiten het Parlement, via de lokale besturen, en in een derde van de gevallen procedures in het Parlement via Naturalisaties – dat advies volgens de snel-Belg-wet moest uitbrengen binnen een termijn van een maand. Als dat advies niet binnenkwam, werd het geacht een gunstig advies te zijn. Wie moet er advies uitbrengen? De veiligheidsdiensten, het openbaar ministerie, de dienst Veiligheid van de Staat en de dienst Vreemdelingenzaken. Er was dus een maand voor de adviezen over mensen die verhuisd waren, die van het buitenland kwamen en voor mensen bij wie er toch een zeker onderzoek nodig was om te weten of er aanduidingen waren dat zij een risico vormden voor de samenleving. Het gaat in dit laatste geval natuurlijk slechts om een zeer klein percentage van de mensen die de nationaliteit aanvragen, maar een veiligheidsnet moet uiteraard wel waterdicht zijn. Er was dus een maand om dat advies uit te brengen.
Ik herinner mij nog zeer goed dat ik op deze zelfde tribune stond en gevraagd heb of het in dit land haalbaar was dat in al die gevallen een behoorlijk en kwaliteitsvol advies kon worden uitgebracht op een maand tijd, met de sanctie dat als men daar niet in slaagde, men geacht werd een gunstig advies te hebben uitgebracht. De parketten lieten goed verstaan dat dit materieel niet mogelijk was. Ook de dienst Vreemdelingenzaken liet weten dat dit niet mogelijk was. De dienst Veiligheid van de Staat liet na enkele maanden weten dat ze wellicht dertig bijkomende personeelsleden nodig had om dat op een behoorlijke manier te kunnen doen. Met die wetenschap voor ogen keurde paars hier een adviestermijn van een maand goed wanneer iemand de nationaliteit aanvraagt voor het parket, voor de dienst Veiligheid van de Staat en voor de dienst Vreemdelingenzaken. Wat er toen gebeurd is, hebben we in de kranten kunnen lezen. Er zijn zaken die door de mazen zijn geglipt en mensen met een aanzienlijk strafrechtelijk verleden hebben door allerlei procedures de Belgische nationaliteit kunnen verkrijgen.
De schizofrenie steeg ten top toen de Kamer, mijnheer de voorzitter, besliste om die termijnen in de naturalisatieprocedure aan haar laars te lappen. Collega’s, de Kamer is de enige plaats waar u van paars collectief de wet niet toepast. Uit veiligheidsoverwegingen hebben wij in die commissie immers samen beslist, snel na de inwerkingtreding van de snel-Belg-wet, dat die termijn van een maand niet zou gerespecteerd worden, niet door het parket, niet door de dienst Veiligheid van de Staat en zeker niet door de dienst Vreemdelingenzaken die, als mijn informatie klopt, nu nog maanden nodig heeft alvorens een advies te kunnen uitbrengen over iemand die de naturalisatie aanvraagt.
Dat is het veiligheidsbeleid van paars. Een wet werd goedgekeurd in de volle wetenschap dat men risico’s creëerde om de nationaliteit te geven aan personen die ze beter niet zouden krijgen, terwijl we moesten kunnen vermijden dat ze zich in de samenleving zouden nestelen omdat ze een gevaar zijn voor de bevolking. Een wet werd goedgekeurd, wetende dat dit risico bestond. Toen ze dan in het eigen Parlement kwam, werd die wet niet toegepast. Intussen liet men de klok rustig tikken tot de vooravond van de federale verkiezingen. Nu staat het water natuurlijk hoog. Men kan immers niet naar de verkiezingen gaan met dat op zijn palmares. Er moet dus in allerijl een wetswijziging worden doorgevoerd.
In al die jaren hebben wij in dit Parlement telkens opnieuw gevraagd om die adviestermijn te verlengen. Telkens opnieuw was het "kop in kast" en heeft men dat veiligheidsrisico zeer bewust getolereerd. Op die manier heeft men een ongelooflijke wanorganisatie in ons land laten bestaan.
De tweede kritiek op de snel-Belg-wet was toen dat deze wet geen krik meer was voor integratie. Terwijl in alle landen van West-Europa nationaliteit gebruikt wordt om mensen aan te moedigen zich te integreren in de samenleving, hebben wij die voorwaarde uit onze nationaliteitswetgeving weggehaald. Ik nodig u graag uit om het verslag te lezen, waarin ik alle landen van Europa die de voorbije jaren de totaal omgekeerde beweging hebben gemaakt van ons land, heb aangehaald. Daar heeft men gezegd: “Doe alstublieft mee, kies voor de nationaliteit, maar lever ook een inspanning om onze taal te leren". In ons land hebben wij precies het tegenovergestelde signaal gegeven.
Dat schept een hallucinante situatie, omdat in Vlaanderen dezelfde Vlaamse partijen ondertussen een inburgeringsdecreet hebben goedgekeurd. In Vlaanderen hebben destijds groenen, die toen nog in de Vlaamse Regering zitting hadden, liberalen en socialisten en nu ook wij, in de nieuwe Vlaamse Regering, met hen gezegd dat mensen in Vlaanderen kansen moeten krijgen om zich te integreren en om een taal te leren, maar dat wij ook mogen verwachten dat zij die kansen nemen. Welnu, collega’s, in Vlaanderen is dat een volwaardig beleid, het inburgeringsbeleid. Op het Belgische niveau slagen dezelfde partijen erin om precies het tegenovergestelde te doen. Dat heeft niets meer te maken met het stoppen van mensen in een kastje van conservatief of oubollig of tegen migranten of wat dan ook. In Vlaanderen – ik beklemtoon dit, omdat ik het zo wezenlijk vind – zijn wij met alle politieke partijen die tot de jongste regeringen hebben behoord, het erover eens dat een volwaardig inburgeringsbeleid moet kunnen gevoerd worden.
Het is een merkwaardige paradox. Hoe komt het dat wat kan in Vlaanderen, niet kan in België? Hoe komt het dat een Belgische wetgeving zich niet kan alligneren op wat breed gedragen is in de Vlaamse samenleving, namelijk de filosofie van kansen geven en mensen uitnodigen om die kansen te nemen, zeker als het erop aankomt een taal te leren?
Mijn derde kritiek is dat het een dramatisch voorbeeld van slecht bestuur was. Zelden heb ik in het Parlement zo’n miskleun gezien als de manier waarop de snel-Belg-wet tot stand is gekomen. U moet de mening van de professoren, de parketmagistraten en de ambtenaren van de burgerlijke stand over de wetgeving maar eens horen. Zo werden bepaalde begrippen niet juist gedefinieerd, onder andere het begrip verblijfplaats. Honderden keren hebben we gevraagd naar de betekenis ervan in de wet. Men meende dat de wet duidelijk was en achtte het onnodig dat woord te specificeren, tot het Hof van Cassatie uitmaakte dat men allerlei zaken toevoegde aan de wet, dat de wet onduidelijk was en dat hij gewijzigd moest worden.
Het gebruik van alternatieve akten werd mogelijk. De Raad van State had gezegd niet toe te laten zomaar alternatieve documenten te produceren, omdat er op dat vlak te veel chaos in de wereld is. Toch moest het ervan komen. Ambtenaren van de burgerlijke stand zeggen nu dat zij niet meer kunnen volgen en niet meer weten wat waar en wat niet waar is, terwijl zij daarover in al die lokale besturen een oordeel moeten uitspreken.
Wat betreft de centrale registratie, hoeveel keer is het al voorgevallen, in de commissie voor de Naturalisaties, dat wij bericht kregen van iemand die de nationaliteit aanvroeg die zei: het hoeft niet meer, ik dring niet meer aan want ik ben al langs een andere weg Belg geworden? Er is gewoon nog altijd geen registratie op nationaal vlak van wie de nationaliteit aanvragen.
Last but not least ontdekten wij tijdens het bespreken van de snel-Belg-wet dat er een geweldig migratie-effect in de wet was geslopen. De meerderheid had niet gezien, in alle eerlijkheid, dat door te bepalen dat wanneer iemand hier Belg wordt, wij het recht geven aan diens meerderjarige kinderen, geboren in het buitenland, ook de nationaliteit te bekomen, waardoor wij een geweldig cascade-effect creëren. Niemand had het gezien. Wij hebben dat toen uitdrukkelijk doen opmerken aan de minster en hem gevraagd of hij wist dat, telkens iemand in België de nationaliteit verwerft, op basis van zijn snel-Belg-wet diens zoon of dochter – in het buitenland geboren, meerderjarig en nooit in België geweest – recht krijgt op de Belgische nationaliteit. Die persoon zal daardoor naar België kunnen komen in toepassing van de bestaande wetgeving, hier de nationaliteit opeisen, en diens minderjarige kinderen zullen op hun beurt de Belgische nationaliteit bekomen. Wij hebben meerdere keren gevraagd of de minister wist wat daarvan het effect zal zijn? Hoewel altijd werd gezegd dat het niet belangrijk was, dat het marginaal was en dat het zich slechts zeer uitzonderlijk zou voordoen, hebben inmiddels al meer dan 5.000 personen van dat recht gebruikgemaakt.
Welnu, dat migratie-effect – waarbij wij door het toekennen van de nationaliteit mensen in het buitenland, die niets te maken hebben met ons land, die de taal niet kennen en die hier ook niet verblijven, die er niets mee te maken hebben, recht geven op onze nationaliteit, en bij afleiding ook hun kinderen – is in de loop der jaren in de literatuur bekend geraakt als het cascade-effect. Het is een merkwaardige soort automatische piloot waarmee wij de nationaliteit toekennen, zonder dat die nationaliteit ook maar moet of kan dienen om de integratie, het respectvol samenleven hier, te faciliteren of te ondersteunen.
Dat waren destijds de punten van kritiek op de snel-Belg-wet: een veiligheidsrisico, geen hefboom meer tot respectvol samenleven en integratie, slecht bestuur, en absoluut niet migratieneutraal.
Collega’s, in de jaren na de introductie van de snel-Belg-wet hebben wij in deze Kamer wat dat betreft van alles gehoord en gezien. Fascinerend! Ik heb de minister van Binnenlandse Zaken, de heer Duquesne, hier horen zeggen: ik ben het met u eens, ik ben bevoegd voor het migratiebeleid, maar eigenlijk moet ik toegeven dat de nationaliteitswetgeving een belangrijke factor is geworden in het migratiebeleid en dat is nu out of control, ik kan daar niets meer aan doen, ik leg mij daarbij neer.
Ik heb de collega’s van de sp.a, horen zeggen dat dit niet goed was, dat het moest worden overgedaan omdat men te ver was gegaan. Dat heb ik horen zeggen door Patrick Janssen, ik heb dat horen zeggen door Dirk Van der Maelen, ik heb dat horen zeggen door Steve Stevaert, ik heb dat door zowat iedereen aan de top van de socialistisch partij horen zeggen.
Ik heb dat ook horen zeggen door de liberalen. Ik heb horen zeggen door de top van de VLD dat wij ons moesten bezinnen over deze nationaliteitswetgeving want dat het geen goede zaak is; dat die wetgeving moet geïntegreerd worden en aansluiten bij het Vlaamse inburgeringsbeleid. Dat waren letterlijk de woorden uit het verkiezingsprogramma van de VLD. Ik heb ook horen zeggen door mensen uit veeleer apolitieke hoek, zoals het Centrum voor Gelijke Kansen van pater Leman, dat deze wetgeving moet aangepakt worden, dat dit geen goede evolutie is.
Ik heb dat horen zeggen in de academische wereld. Boeken zijn er geschreven over de inconsequenties, de op het vlak van de legistiek verkeerde stukken uit deze nationaliteitswetgeving. Dan denk ik dat er een moment komt waarop, misschien door een incident zoals de veroordeling in Antwerpen van een aantal criminelen, men toch zegt dat er moet worden geremedieerd. Ik dacht in alle naïviteit - zo'n brede consensus, zowel ter linker als ter rechter zijde, over de slechte kwaliteit van deze wetgeving, zoveel kritiek op het maatschappelijke effect van deze wetgeving en zoveel vragen over de migratie-effecten van deze wetgeving – dat het moment zou komen waarop deze wet ten gronde zou worden aangepast. Misschien zou er dan toch een substantiële correctie komen op deze nationaliteitswetgeving, zij het dan met jaren vertraging. De waarheid gebiedt mij te zeggen dat er op het vlak van de termijnen en de vervallenverklaring inderdaad een aantal voorstellen werden ingediend. Ik vraag mij nog altijd af wat deze meerderheid ervan heeft weerhouden om dat sneller te doen. Waarom hebben wij al die jaren met de ogen open zo'n veiligheidsrisico genomen?
Collega's, het moet echter op zijn paars gebeuren. Het moet gebeuren op de manier zoals we dat nu al enkele jaren gewoon zijn. Dit wil zeggen dat men het gaat verstoppen in het wetsontwerp houdende diverse bepalingen. Dit heeft er natuurlijk absoluut niets mee te maken, maar het moet wel worden weggemoffeld. In Franstalig België mag het immers niet onder de aandacht komen van zij die vinden dat het misschien nog breder moet. In Vlaanderen mag het zeker geen aanleiding geven tot een breed debat over de nationaliteitswetgeving want de Vlaamse collega's uit de meerderheid weten zeer goed dat hierop in Vlaanderen bijzonder veel kritiek is. Een debat werd er niet gevoerd. Ik heb in de commissie uitvoerig geargumenteerd en vragen gesteld. Er waren zelfs vragen aan u, mevrouw de minister, waarop u het woord ja of nee zelfs niet over de lippen kreeg. Ik zal hierop dadelijk nog even terugkomen.
Het moet snel. Nu moet het snel, vóór de verkiezingen, omdat het moet passen in de Slangen-campagne die erin zal bestaan de VLD en de sp.a – in zijn hoofde graag de VLD - met een soort politieke maagdelijkheid naar de federale verkiezingen te loodsen. Men moet geen rekenschap meer afleggen voor het verleden. Men moet vooral ervoor zorgen dat dit niet meer moet. Men zal zeggen dat men in allerijl toch nog iets heeft gedaan aan de wetgeving zodat alle kritiek op het gevoerde beleid niet gefundeerd is. Enkele maanden voor de verkiezingen heeft men de koers immers toch gewijzigd. Dit is een typische constructie: verdoken, snel en vlak vóór de verkiezingen. Ik denk dat dit de ingrediënten zijn van een bestuursstijl die we nu al een tijdje kennen.
Collega's, in deze wet wordt het cascade-effect, het effect van de nationaliteitswetgeving op migratie, uitgebreid. Ik versta nog altijd niet waarom dit moet gebeuren. Als u deze wet goedkeurt, beslissen wij dat iemand die via dit Parlement de Belgische nationaliteit bekomt – zowat een derde van de nationaliteitsverwervingen – of via de verklaring of de keuze – dat wil zeggen via de lokale besturen, op automatische piloot –, een recht op nationaliteit doet ontstaan in hoofde van de meerderjarige kinderen van betrokkenen. Of zij hier geboren zijn of niet is niet meer relevant.
Zij moeten kunnen aantonen dat zij een band hebben met hun ouders. Volgens de memorie van toelichting moet die band "breed" geïnterpreteerd worden. Zij moeten de aanvraag doen op het consulaat of de ambassade. Ze hoeven zich daarvoor niet meer naar België te verplaatsen.
Merkwaardige situatie, collega's. Dit weekend lezen we over de toch wel moeilijke situatie ontstaan in volgmigratie en een paar dagen later keuren we een wet goed die de volgmigratie vergemakkelijkt en ondersteunt en elke incentive weghoudt om hieraan het leren van de taal van het land te koppelen.
Collega's, ik probeer duidelijk te maken wat dit betekent. Dit betekent dat als we hier de nationaliteit toekennen, meerderjarige kinderen van de betrokkenen in heel de wereld zich op onze ambassades kunnen melden en in toepassing van de Belgische wet het recht kunnen opeisen om de Belgische nationaliteit te krijgen. De betrokkene hoeft hier nooit te zijn of te komen. Hij/zij krijgt hierdoor een nationaliteit die toegang geeft tot heel Europa. Zodra de nationaliteit werd toegekend zijn de minderjarige kinderen van de betrokkene automatisch ook van Belgische nationaliteit.
Ik heb de minister gevraagd hoe we ons dit in de praktijk moeten voorstellen. Wat in de praktijk moet gebeuren, is het volgende. Men verzamelt briefkaarten, telefoongesprekken en de verklaring van de ouders in België dat hij/zij nog contact met hen hebben. Vervolgens dient men de aanvraag in op het consulaat of de ambassade die naar België wordt gezonden. Op de vraag of de mensen van de consulaten en de ambassades op de hoogte zijn dat ze een nieuw loket kunnen openen voor deze aanvragen, kreeg ik geen antwoord. Wie zal onderzoeken of men een band heeft met de ouders? Het parket van Brussel. Sommigen onder u – ik kijk naar collega Van Parys die een expert ter zake is – kennen de toestand van de rechtbank en het parket te Brussel. Vanuit heel de wereld worden de aanvragen van nationaliteit naar het parket van Brussel gestuurd. Het is niet langer een gunst van het Parlement maar het recht om de nationaliteit uit te oefenen. Dit parket heeft iets meer dan vier maanden de tijd om een onderzoek te voeren naar de band met de ouders die volgens het verslag ruim moet worden geïnterpreteerd. Een verklaring van de ouders is ter zake reeds een belangrijk element. Het parket moet in heel België onderzoeken of er een band is met de ouders. Goed bestuur? Is het wel wijs om zo'n breed en niet gespecificeerd begrip dat door iedereen geïnterpreteerd kan worden, in een wet op te nemen? Ik heb daar vragen bij. Ik was niet alleen. Ook de Raad van State heeft de minister gewaarschuwd dat het een slecht begrip is om in een wet op te nemen omdat het zo rekbaar is en niemand er een houvast aan heeft. "De band met de ouders" staat in de wet en zal door het parket van Brussel onderzocht worden. Moet het parket een plaatsbezoek doen bij de ouders waar ook in België? Dit wordt overgelaten aan de wijsheid van het parket van Brussel. Goede wetgeving! We laten dat over aan de wijsheid van het parket van Brussel.
Nog merkwaardiger is dat het parket moet nagaan of de betrokkene een veiligheidsrisico kan betekenen voor de mensen in de Belgische samenleving. Bestaat er een risico op onveiligheid voor de gewone Belgen? Heeft betrokkene een strafrechtelijk verleden? Zit hij in de georganiseerde criminaliteit? Heeft hij banden met de handel in verdovende middelen? Kan zijn vestiging in ons land via de nationaliteitsverwerving een bedreiging zijn voor de Belgen?
Collega's, u ziet het reeds gebeuren. Van overal ter wereld stromen de aanvragen binnen op het parket te Brussel. Het parket heeft enkele maanden de tijd, iets meer dan vier maanden, om dat in heel de wereld na te gaan en om advies uit te brengen. Ik herhaal het nog eens "om dat in heel de wereld na te gaan".
Dat betekent dus dat het parket vragen moet stellen aan collega’s of politiediensten in Zuid-Amerika, Afrika of Oost-Europa. Er is een tijdslimiet. Als die tijd niet gerespecteerd wordt, dan wordt het advies geacht gunstig te zijn. Ik kan mij natuurlijk vergissen want ik heb nog geen lange parlementaire ervaring. Ik maak mij evenwel nogal sterk dat, toen dat voorbeeld gegeven werd in de commissie voor de Justitie van de Kamer, er geen hond was die geloofde dat dit mogelijk was. Ik meen dat iedereen in die commissie naar zijn blad zat te kijken en dacht: dit is complete waanzin.
Hoe durft iemand zeggen dat het parket van Brussel in staat zou zijn om binnen deze dwingende termijnen vragen te stellen in de hele wereld en zo kan nagaan of iemand al dan niet een gevaar zou kunnen betekenen voor de Belgische samenleving? Ik ben geen veiligheidsexpert – andere collega’s zijn daarin veel meer beslagen – maar wie dat durft zeggen, mevrouw de minister, moet eens echt recht in de ogen kijken van de mensen in dit land en zeggen: wij zijn de mensen voor de gek aan het houden. Het is gewoon niet correct. Het is niet ernstig dat een parket dat al onder een lawine van dossiers bedolven wordt een dwingende termijn krijgt opgelegd en dan moet zeggen of iemand in een ver land, die hier niet komt, die men niet ziet of kent en die ook onze taal niet moet spreken, absoluut safe is en geen risico betekent voor de Belgische samenleving.
Collega’s, dit is ongezien. In onze samenleving worden vragen gesteld over hoe wij respectvol kunnen samenleven, hoe wij de multiculturele samenleving goed kunnen organiseren, hoe wij kunnen investeren in mensen om hen een taal aan te leren en hen te integreren, zodat zij de tools hebben om een job een kunnen zoeken. Ik vind het werkelijk onverantwoord dat deze regering op zo’n moment het presteert om een nieuwe cascade in de migratie te organiseren en nieuwe rechten opent die niets meer te maken hebben met het verblijf in ons land. Die mensen zouden hier een thuis moeten hebben, maar dat is allemaal niet nodig. Die mensen blijven waar zij zijn en moeten zich nooit naar ons land begeven. Op deze manier creëert men een veiligheidsrisico.
Collega’s, deze wet – ik voorspel het u – zal hét symbool worden van paars: een totaal geloof dat alles wel zal goed komen door het geven van een recht aan mensen, een totaal gebrek aan investeringen in samenleven en integratie, een totaal gebrek aan investeringen in kansen om mensen respectvol te doen samenleven, een compleet fiasco inzake goed bestuur en, wat de veiligheid betreft, de mensen iets wijsmaken, tegen het eigen beter weten in. Ik vind dat bijzonder erg. Ik kan mij niet verzoenen met de gedachte dat dit – ondanks de vragen die gesteld werden – goedgekeurd kan worden door de meerderheid, die drie jaar geleden, bij de Vlaamse verkiezingen, hoog beweerde dat men die wet echt eens zou veranderen.
Collega’s over enkele dagen zult u kunnen bewijzen of paars alleen perceptie is, of ook kan doen wat men zegt. Ik ben zeer benieuwd
Le président: C'est au tour de M. Ducarme d'intervenir. Il était là il y a un instant. Je suggère que M. Malmendier prenne la parole avant M. Laeremans et Mme Déom.
Monsieur Malmendier, prenez la place de M. Ducarme si vous le voulez bien!
01.17 Jean-Pierre Malmendier (MR): (…)
Le président: A moins que je ne demande à Mme Déom, mais elle n'est pas là non plus! Cela vous convient-il, monsieur Malmendier? Que cherchez-vous? Votre discours! Là, je ne peux vous aider!
(Retour de Mme Déom)
Madame Déom,
désirez-vous intervenir maintenant?
Mevrouw D’hondt, ik probeer het evenwicht te bewaren. Misschien heb ik ongelijk.
01.18
Greta D'hondt (CD&V): (…)
De voorzitter: Dat klopt. Dat is volgens mij een goede benadering.
Allez-y, madame Déom! Ensuite, je donnerai la parole consécutivement à MM. Laeremans et Ducarme.
01.19 Valérie Déom (PS): Monsieur le président, madame la ministre, chers collègues, j'interviendrai brièvement au nom du groupe socialiste dans ce débat relatif au projet de loi portant des dispositions diverses.
Tout d'abord, permettez-moi de me réjouir quant aux dispositions qui permettent de mettre la dernière touche au projet de loi sur l'établissement de la filiation. Cette loi devrait entrer en vigueur au plus tard le 1er juillet 2007. Cette législation est, en effet, très attendue car elle permet au droit d'être à nouveau en adéquation avec la réalité et l'évolution sociétale des familles actuelles, notamment des familles recomposées.
La limitation du champ d'application de la présomption de paternité est pour nous une véritable avancée, qui évitera bon nombre de situations choquantes, surtout pour les enfants, mais également pour les pères biologiques.
Je souhaiterais également souligner l'intérêt des dispositions concernant les modifications de la loi du 8 avril 1965 relative à la protection de la jeunesse.
En ce qui concerne les dispositions modifiant le Code de la nationalité, vous vous souviendrez que la loi du 1er mars 2000 avait déjà apporté une série de modifications importantes à ce code, avec pour objectif principal de simplifier et faciliter l'accès à la nationalité des étrangers installés de manière durable en Belgique.
Sous la précédente législature, cette législation a fait l'objet non seulement d'une évaluation, mais également de certaines études au point de vue doctrinal.
Il est rare qu'une loi fasse l'objet d'une telle évaluation. Dès lors, il est important de le souligner et de préciser que le projet de loi à l'examen tient compte des recommandations formulées.
Corrélativement, l'application de cette loi a mis en lumière la nécessité d'apporter un certain nombre de corrections au Code de la nationalité, sans toutefois remettre en cause les grandes options retenues par le législateur en 2000.
En outre, je rappellerai que cette loi trouve aussi à s'appliquer au parlement par la pratique de la commission des Naturalisations quant au traitement des dossiers. Nous sommes donc doublement intéressés par cette législation. Je le redis encore une fois, le projet de loi à l'examen ne fait que corriger et améliorer certaines dispositions sans remettre en question les acquis et les fondements de cette législation.
En préambule à ce débat, je voudrais rappeler que, pour mon groupe, une véritable démocratie ne peut se construire que sur la base de la garantie du respect de tous et de la reconnaissance du statut égal de chacun, quelles que soient nos origines. De plus, il nous paraît primordial d'encourager la construction d'une société multiculturelle.
Ensuite, je désirerais émettre quelques observations non à propos du texte en tant que tel, ce qui sera fait ultérieurement, mais concernant les craintes exprimées lors des débats en commission.
Certains souhaiteraient réintroduire la condition d'intégration de l'étranger dans la société belge, estimant que les modifications proposées assoupliraient les conditions requises pour obtenir la nationalité. Je voudrais couper court à ces craintes et rappeler que le texte à l'examen ne touche nullement aux fondements de la loi de 2000.
De surcroît, certains arguments développés tendent à démontrer une certaine intolérance envers les étrangers ou, à tout le moins, pourraient être perçus comme tels. Or, dans un État de droit, la loi doit être la même pour tous: il n'y aucune raison d'imposer des conditions supplémentaires aux personnes qui désirent devenir Belges. Nous estimons en effet que la démarche d'un étranger qui vit en Belgique en introduisant une demande de naturalisation est un élément qui présume de sa volonté d'intégration et qu'il faut l'encourager en ce sens. Pourquoi faut-il nécessairement mettre en doute une telle démarche?
Pour suivre, monsieur le président, je voudrais émettre brièvement des considérations sur certains articles contenus dans le chapitre du Code de la nationalité.
Le délai dans lequel le parquet est amené à examiner les demandes passe de un mois à quatre mois. Il s'agit là d'une mesure réclamée par tous. En effet, le délai actuel d'un mois se révèle insuffisant pour pouvoir examiner utilement et correctement l'ensemble des demandes. En outre, actuellement, le délai court à partir de la délivrance par le parquet de l'accusé de réception de la demande. Il est prévu dans le projet qui nous est soumis que le délai prenne cours à la déclaration devant l'officier de l'état civil. Concrètement, ces modifications permettront assurément aux instances compétentes de traiter tous les dossiers dans des conditions normales et optimales. Il va de soi que cette réforme va de pair avec une plus grande concertation entre les parquets. Les parquets doivent jouer là un rôle important pour faire en sorte d'avoir une attitude identique d'un parquet à l'autre.
Par ailleurs, je me réjouis d'observer que la notion de séjour légal est désormais clairement définie en précisant que la période de résidence principale doit être couverte par un séjour légal.
Il s'agit là de corrections importantes qui permettront d'éviter de donner aux demandeurs de faux espoirs quant aux perspectives d'obtenir la naturalisation.
Un autre point qu'il convient de mettre en exergue est la possibilité de déchéance de la nationalité pour fraude. Si, dans la grande majorité des dossiers que nous examinons, nous sommes en présence de gens de bonne foi qui souhaitent s'intégrer et participer à la construction de la société belge – et nous savons qu'aujourd'hui l'acquisition de la nationalité belge signifie l'appartenance à l'Europe –, la perfection n'est pas de ce monde et le risque zéro n'existe pas en matière de fraude. Il est donc nécessaire de prendre des mesures contre les situations d'abus, mais toujours dans un souci de respect du principe d'égalité.
Je me réjouis que l'interdiction de la double nationalité soit enfin levée, en intégrant le principe de la multipatridie dans notre droit. Il convient toutefois de préciser que cette modification n'entrera pas en vigueur tant que les États signataires de la Convention de Strasbourg n'auront pas formellement autorisé cette énonciation.
En conséquence, monsieur le président, chers collègues, comme vous pouvez l'imaginer, le groupe socialiste est entièrement satisfait des propositions de dispositions qui nous sont soumises.
01.20 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, collega’, zoals wij het bij paars gewoon zijn, is ook dit wetsontwerp inzake diverse bepalingen leugenachtig, met name wanneer het gaat over de nationaliteit, over de snel-Belg-wet. Hoogdringend wordt nu plots gesteld, terwijl wij al jaren – en niet alleen wij – vragende partij zijn opdat de wet op een ernstige manier zou worden besproken wegens de vele nefaste en voorspelde gevolgen. De regering heeft de wijziging in zeven haasten door de commissie gesleurd in het kader van een soort programmawet, precies om te vermijden dat er een ernstige evaluatie zou komen en vooral om te verhinderen dat de wet grondig zou besproken worden.
Er waren nochtans heel veel redenen om aan deze kwestie een zeer grondig debat te wijden, bijvoorbeeld de weggevallen vereiste van integratie, de weggevallen inburgeringsvereiste en de desastreuze gevolgen daarvan. Voorts zijn er de communautaire gevolgen van de snel-Belg-wet, met name in Brussel-Halle-Vilvoorde, waar tienduizenden nieuwe Belgen de voorbije jaren unilateraal de Franstalige partijen zijn komen versterken. Er werd trouwens een uitgebreid universitair evaluatierapport over deze wet gemaakt, een rapport dat ronduit vernietigend is voor dit geesteskind van de Parti socialiste, dat Verwilghen eind 1999 op bevel van Onkelinx heeft moeten baren.
Het mocht echter niet. Een apart wetsontwerp, met hoorzittingen bijvoorbeeld, zou immers op gezichtsverlies voor de PS kunnen uitdraaien. Bijgevolg krijgen wij opnieuw haastwerk en wat technisch gefriemel in de marge, allemaal met een welbepaalde bedoeling. De PS wist dat deze wet met zijn talloze misbruiken onvermijdelijk op de onderhandelingstafel van 2007 zou terechtkomen. Om te verhinderen dat er op dat moment een echte trendbreuk zou komen, worden nu enkele van de meest flagrante mistoestanden uit de wet, zoals de al te korte onderzoekstermijnen voor de parketten, de onduidelijkheid rond illegaal verblijf en de onmogelijkheid tot afname van de nationaliteit bij fraude, weggesneden in de hoop en de verwachting dat de PS dan in 2007 aan de onderhandelingstafel triomfantelijk kan meedelen dat een nieuwe wijziging van de snel-Belg-wet niet meer aan de orde kan zijn omdat ze aanleiding zou geven tot al te grote rechtsonzekerheid.
Dames en heren van CD&V, wij geven het u nu al op een blaadje, Onkelinx zal na de komende federale verkiezingen, tijdens de volgende onderhandelingen, tekeergaan als een duivelin in een wijwatervat om haar troetelkind te beschermen. Vraag maar aan Bert Anciaux, collega’s van CD&V, hoe Onkelinx kan roepen en tieren aan de onderhandelingstafel. Zij zal alles doen om te vermijden dat er iets fundamenteels aan deze wet zou veranderen.
Deze wet is nu eenmaal de electorale fond de commerce van de Parti socialiste. Het is dankzij deze wet dat de Parti socialiste kan overleven en de eindeloze reeks schandalen moeiteloos kan doorstaan. Door de extreem lakse en welwillende houding ten opzichte van de vreemdelingen, door zich op te werpen als de beschermer van de immigranten bindt deze partij de vele tienduizenden – wat zeg ik, honderdduizenden – nieuwe Belgen voor onbeperkte tijd aan zich, ook al betaalt de oorspronkelijke PS-achterban daar een verschrikkelijk hoge prijs voor.
Ik verklaar mij nader, ik wil dat even illustreren. De Parti socialiste van Laurette Onkelinx steeg in Schaarbeek, in het geliefde Schaarbeek van mevrouw Onkelinx, van 11,8% naar 25,2% bij de voorbije verkiezingen. Was dat echter wel te wijten aan de passionaria zelf, aan haar grote, goede uitslag of was dat aan iets anders te wijten?
Laat mij even de namen voorlezen van de dertien PS-verkozenen op haar lijst. Naast Laurette Onkelinx, Eddy Courthéoux en Jean-Pierre Van Gorp, zijn dat: Sfia Bouarfa, Mohamed Lahlali, Emin Ozkara, Deria Alik, Mohamed Romdani, Abobakre Boujar, Abriham Dolmez, Tulaj Nalband, Murat Denizli en lijstduwer Abdelkrim Ayad.
Dat zijn de dertien verkozenen van de PS in Schaarbeek. Dit toont nog maar eens aan wat voor gevolgen de snel-Belg-wet heeft. Collega's, moet er nog zand zijn? Kan er nog duidelijker worden geïllustreerd aan wie de PS haar overwinning in Brussel, dankzij de snel-Belg-wet en het vreemdelingenstemrecht, te danken heeft?
Ik zie de minister nee schudden, maar ik kan niet anders dan naar deze feiten kijken. U kunt het licht van de zon niet ontkennen, mevrouw de minister.
01.21 Laurette Onkelinx, ministre: Vous tenez des propos désagréables et irrespectueux.
01.22 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw, ik noem gewoon de namen van wie samen met u werd verkozen.
01.23 Laurette Onkelinx, ministre: C'est irrespectueux pour les personnes, qui sont Belges et qui ont été élues. Elles méritent le respect!
01.24 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Uiteraard!
01.25
Laurette Onkelinx, ministre: (…)
01.26 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mevrouw de minister, wie zegt dat wij voor die individuele verkozenen geen respect zouden hebben? Zij zijn inderdaad verkozen en zijn raadslid. Net zoals wij respect hebben voor de verkozenen in de Kamer, die onze collega’s zijn, hebben wij respect voor elke verkozene in het land. Met die namen heb ik willen aantonen waarop het aankomt. Die namen spreken voor zich. U loochent het licht van de zon. U loochent het feit dat nu een grote meerderheid van de PS-verkozenen in Brussel van islamitische afkomst is. Meer dan de helft van de PS-verkozenen voor het Brussels Gewest is van islamitische afkomst.
Mevrouw de minister, ik ben een stuk jonger dan u. Ik heb nog jonge kinderen. Ik kijk op lange termijn. Ik vraag mij af wat dat zal geven over twintig of dertig jaar in Brussel. Hoe lang zal het nog duren voor er in Brussel in globo een islamitische meerderheid zal zijn, als het aan dit tempo voortgaat? Door de sneeuwbal van de volgmigratie, waarover wij het dit weekend hebben gehad, is er een exponentiële groei van vreemdelingen. Driekwart van de vreemdelingen haalt immers zijn partner in het land van herkomst. Er is een sneeuwbal aan het rollen. Op een gegeven moment zal die leiden tot een meerderheid van allochtonen in het land, zeker en om te beginnen in onze eigen hoofdstad. Dat is een realiteit waarmee elke normaal denkende persoon rekening moet houden. Een politicus moet toch een klein beetje op lange termijn durven kijken en verantwoordelijkheid nemen.
Om puur electorale redenen mag er dus geen enkele ernstige wijziging komen aan de fundamenten van de snel-Belg-wet. De nationaliteit moet gratis blijven en gratis worden weggeschonken aan al wie zijn hand uitsteekt. Ieder die zijn hand uitsteekt, wordt voorondersteld zijn integratiebereidheid te hebben onderwezen. Die fictie van integratiebereidheid wordt tot in de meest extreme zin doorgetrokken. Deze wet wordt bovendien nog versterkt, want de achterpoort voor personen die totaal geen band met ons land hebben, wordt vandaag verder opengezet.
In het verleden was het reeds mogelijk dat de meerderjarige kinderen van een vreemdeling die Belg werd, op eenvoudige aanvraag de nationaliteit konden krijgen. Zij moesten nooit in ons land hebben verbleven en een eenvoudig familiebezoek volstond. Dat was immers wel nodig: zij moesten op het moment van de aanvraag hier zijn. De voorbije jaren werden al meer dan 5.500 personen op die manier Belg. Ook dat systeem is uniek in de wereld. Het zorgt voor een cascade aan nieuwe immigranten. Maar veel is blijkbaar niet genoeg. In plaats van deze absurditeit, deze schandelijke regeling, onmogelijk te maken, verlaagt Onkelinx de drempel voor deze achterpoort nog meer.
Met de nieuwe wet wordt het nog straffer. In de toekomst hoeven ze zelfs geen bezoek aan ons land meer af te leggen. Het volstaat een eenvoudige aanvraag te doen op het Belgisch consulaat, op de Belgische ambassade. Dat is voldoende. Dat is genoeg. Zij hoeven zich bijgevolg niet eens meer naar ons land te verplaatsen.
Bovendien wordt de regeling ook nog eens uitgebreid naar adoptiekinderen. Het volstaat dat een vreemdeling vóór zijn meerderjarigheid werd geadopteerd om het adoptiekind meteen het onvervreemdbare recht op onze nationaliteit te geven.
Ik geef een concreet voorbeeld. Een Congolees die hier woont en Belg wil worden, kan volgens het Congolese recht de zeventienjarige zoon van een vriend adopteren. De ouders hoeven zelfs helemaal niet gestorven te zijn. Hij kan volgens de Congolese wetgeving gewoon het kind adopteren. Zodra hij de Belgische nationaliteit verwerft, moet de adoptiezoon gewoon maar de ambassade in Kinsjasa binnenstappen en er een formulier invullen. Als hij kan bewijzen dat hij contact heeft gehad met zijn adoptiefamilie – een paar mails en telefoonbewijsjes volstaan –, heeft hij het recht op onze nationaliteit.
Het kleinste kind heeft meteen door dat de nieuwe wet het pad voor talloze, nieuwe misbruiken en vervalsingen zal effenen zonder dat bij ons enige instantie de mogelijkheid of de instrumenten heeft om dergelijke vervalsingen op een ernstige manier tegen te gaan.
Wanneer de minister in de commissie op het gevaar wordt gewezen, speelt zij de vermoorde onschuld. Zij heeft zogezegd geen mandaat van de regering om aan de essentie van de wet van 1999 te raken. In werkelijkheid maakt de minister het alleen maar erger. Zij zet heel bewust de poorten voor de immigratie van mensen die geen enkele band met ons land hebben, nog wijder open. De minister, met in haar kielzog haar dociele volgelingen van MR, sp.a en VLD, blijft zweren bij een extremistische wetgeving en een volkomen irrationele wetgeving, die onze nationaliteit totaal heeft uitgehold en die nu mondiaal, over de hele wereld, het signaal geeft dat een eenvoudige verklaring op een van onze tientallen ambassades of consulaten voor vele duizenden mensen zal volstaan om in een klap te worden begenadigd en bekleed te worden met onze nationaliteit. Nergens in de wereld bestaat een dergelijk systeem.
Collega’s, het signaal van de gratis nationaliteit, zonder echte integratiebereidheid, werd in de migrantengemeenschappen en in de herkomstlanden van de immigranten inderdaad goed begrepen. Dat bleek het voorbije weekend nog maar eens uit de cijfers over de huwelijksmigratie.
Telkens opnieuw, dag in dag uit, wordt de bevolking wijsgemaakt dat het met onze samenleving de goede kant uit gaat, dat de integratie steeds beter lukt. De voorbije dagen bleek opnieuw precies het tegenovergestelde. Het blijkt immers dat de immigranten steeds meer hun partners in het land van herkomst gaan halen, dat mede daardoor de integratie steeds moeilijker wordt en dat de mensen steeds meer in getto’s, in afgezonderde gehelen, in de samenleving en in de steden terechtkomen.
In deze context was het niet alleen hilarisch, maar tegelijk ook zeer verhelderend geweest dat uitgerekend koningin Paola het voorbije weekend werd uitgeroepen tot migrant van de dag. Zij staat zogezegd model voor de migranten, omdat het voornamelijk Europese migranten zijn. Allemaal fabeltjes natuurlijk, of toch in grote mate. Zij werd uitgeroepen tot migrant van de dag, maar als er één importbruid in dit land symbool staat voor de mislukking van de integratie, dan is het toch wel koningin Paola die na bijna vijftig jaar verblijf in dit land geen enkel bewijs heeft geleverd van ernstige integratie, van ernstige aanpassing aan deze samenleving, laat staan van behoorlijk respect voor de meerderheid van deze bevolking. Dat is heel duidelijk gebleken.
Inderdaad, wij zijn het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, dat Paola heeft uitgeroepen tot migrant van de dag, ten zeerste dankbaar, want het heeft op die manier ten zeerste en heel duidelijk bewezen dat de immigratie in dit land gefaald heeft en dat er dringend een ommekeer nodig is.
01.27 Daniel Ducarme (MR): Monsieur le président, madame la ministre, chers collègues, vous me permettrez de relever des propos qui viennent d'être tenus au sujet de ce projet à cette même tribune, des propos de trois ordres et que je dois contester. Un parlementaire prenant en exemple une personne de la famille royale dans le but de réaliser une démonstration politique fait preuve d'un manque de considération. Je tiens à le relever: tout ce qui est excessif est insignifiant. À la limite, votre propos, monsieur Laeremans, aurait pu être plus compréhensible si nous n'aviez pas relevé ce point. C'est cela qui vous fait chuter et qui montre que vos propos n'ont aucun sens.
Deuxièmement, je voudrais relever un point essentiel qui touche aux valeurs européennes et essentiellement véhiculées par la langue française. La culture universelle du français veut dire qu'il y a une valeur essentielle qui est le partage universel des droits de l'homme et de la femme. Vous ne connaissez peut-être pas cela mais je vous l'indique parce que cela dénote de l'ouverture d'esprit nécessaire. Il faut savoir quitter les rives de l'Yser pour comprendre quelles sont les valeurs de l'humanité. Selon moi, chacun devrait faire l'effort de le faire. Je n'aime pas la polémique: je n'irai donc pas plus loin.
Troisièmement, Dieu sait si je suis extrêmement attentif à la problématique de l'intégration. Le fait de stigmatiser, en les nommant, certains élus du suffrage universel comme vous l'avez fait à l'occasion de la dernière élection communale à Schaerbeek, c'est indécent. On ne stigmatise pas dans un débat public des individualités, quelles qu'elles soient, ce qui au nom de ces valeurs véhiculées par la langue française ne me semble pas faire partie d'un comportement politique correct.
Le président: Monsieur Ducarme, quelqu'un veut vous interrompre. Comme nous sommes des démocrates,…
01.28 Daniel Ducarme (MR): Je n'ai pas envie de me laisser interrompre! Je ne vous ai pas interrompu, je vous ai écouté et je vous dis ce que je pense!
Vous le prenez comme vous le voulez; c'est votre problème mais je ne m'abaisserai pas en polémiquant avec vous!
J'en reviens au projet et je tiens à vous dire qu'au nom des valeurs que je viens de citer, le groupe MR est favorable aux modifications qui sont intervenues.
Le président: Soyez convenable, monsieur Van den Eynde!
01.29 Daniel Ducarme (MR): Ces modifications permettent de régler plusieurs situations mais surtout de sortir d'un certain nombre d'équivoques. Je dirai, à cet égard, que nous avons enfin un projet de loi équilibré dans la mesure où l'introduction de la suppression de l'interdiction de double nationalité dans le projet de loi nous permet de rencontrer, en termes de nationalité, le principe d'égalité.
Madame la ministre, vous l'avez souligné lorsque vous êtes intervenue en commission; vous aviez répondu en ce sens à une interpellation que j'avais développée le 10 octobre dernier. Je crois que nous pouvons, pour nos compatriotes, nous réjouir de cette possibilité de double nationalité, non seulement pour l'égalité mais aussi pour leur permettre de poursuivre, à travers l'expatriation, une pleine implication dans d'autres pays, sans nécessairement devoir renoncer à leurs attaches et à leurs racines. Ce point me semble extrêmement important. En effet, la mise en partage des valeurs signifie que le même traitement doit être appliqué à celles et ceux qui, quittant le pays, souhaitent garder la nationalité belge et à celles et ceux qui prennent la nationalité belge. Nous voterons bien évidemment en faveur de ce projet, dans le contexte des valeurs indiquées tout à l'heure.
En conclusion, je souhaiterais relever un point. Il est clair, madame la ministre, qu'une personne ayant perdu la nationalité belge, en application de l'article 22, §1, mais qui désire retrouver cette nationalité, en bénéficiant de la modification législative introduite aujourd'hui, ne peut pas nécessairement le faire de manière extrêmement claire. À l'occasion de ce débat, je souhaiterais qu'il puisse y avoir une clarification de votre part à cet égard; l'article 24, couvrant les cas des personnes qui séjournent en Belgique pendant les 12 mois qui précèdent la déclaration, pouvant éventuellement être un moyen, ne faudrait-il pas réfléchir dans ce cadre à une procédure accélérée? Ne pourrions-nous pas envisager, en fonction de l'article 12bis, une procédure spécifique?
Je considère que l'équilibre apporté par le texte constitue un plus. Cependant, il me semble que les différentes instructions qui pourraient être données par votre département, puis relayées par le ministère de l'Intérieur, et examinées par les commissions parlementaires compétentes, permettraient de répondre à une préoccupation exprimée par nos compatriotes.
Voilà les différents points que je tenais à souligner en réitérant le choix du groupe MR de voter le projet du gouvernement que vous avez présenté.
Je vous remercie.
01.30 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, vermits de heer Ducarme hier liever komt peroreren dan andere zaken in orde te stellen, wil ik voor hem een paar zaken naar voren brengen.
Ten eerste, hij noemt Frankrijk en de Franse cultuur als de moeder van de rechten van de mens. Ik herinner hem eraan dat precies op het ogenblik dat de rechten van de mens werden uitgevonden in zijn vaderland – want het is duidelijk zijn tweede vaderland – de terreur ontstond waarbij duizenden op de guillotine zijn geëindigd in naam van la culture française des droits de l’homme, de Chouans werden gegenocideerd en hun Franse vriendjes toen met de bajonet hun revolutie hier zijn komen opdringen. Dat is een eerste zaak.
Ten tweede, indien het nu al overkomt als een stigmatisering wanneer men een verkozene die een naam van allochtone oorsprong heeft, vernoemt, stel ik voor dat de heer Ducarme ons nu bij wijze van motie een voorstel laat goedkeuren waarin al onze collega’s van allochtone, Noord-Afrikaanse, oorsprong x noemen. Dan zullen wij niet meer stigmatiseren. Als hij het noemen van een naam van allochtone oorsprong een stigmatisering vindt, vraag ik mij af of het racisme niet bij hem zit.
01.31 Daniel Ducarme (MR): Monsieur le président, je demande la parole pour un fait personnel.
Je préfère discuter de la sorte plutôt que de s'invectiver à la tribune, ce qui est très désagréable.
Monsieur Van den Eynde, pour ce qui a trait à votre dernière remarque, la stigmatisation, c'est le fait de citer systématiquement, d'une même liste électorale aux élections communales, tous les élus n'ayant pas un nom "belgiquement" correct – excusez-moi du terme – à votre estime. C'est dans ce sens que j'ai dit que c'était une bonne chose.
Je suis Belge, je ne suis pas né en France mais à Liège. Étant natif de Liège, j'ai sans doute une perception assez française. Vous parlez du régime de la Terreur. Je suis d'accord, il y a eu une terreur après la Révolution française mais celle à laquelle ma famille a été la plus attentive, avec un grand-père qui s'appelait Van Lerberghe et qui venait de Gand, c'est la terreur subie par certains pendant les années 40-45.
De voorzitter: Mijnheer Laeremans, gelieve kort te onderbreken want dit gaat even buiten het debat.
01.32 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, het ging over mijn interventie. Ik wens daar dus nog even op te repliceren.
De voorzitter: Zo’n dun vel gekregen?
01.33 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Ik heb mij niet beperkt tot het noemen van de namen van allochtonen. Ik heb alle verkozenen uit Schaarbeek genoemd, waaronder ook mevrouw Onkelinx, de heer Eddy Courthéoux en Jean-Pierre Van Gorp, allicht iemand van Vlaamse afkomst.
01.34
Laurette Onkelinx, ministre: (…)
01.35 Bart Laeremans (Vlaams Belang): Uiteraard ken ik de politieke situatie van Schaarbeek. Ik heb echter alle namen genoemd om te laten zien wat de situatie, de realiteit is. Wij evolueren in Brussel, en Schaarbeek is daarvan een voorloper met 13 allochtonen van islamitische afkomst, naar een islamitische meerderheid. Het is niet stigmatiserend als men die namen even noemt. Ik wijs op de realiteit. Daarvoor dient de snel-Belg-wet in belangrijke mate en daarom bekampen wij ze.
De voorzitter: Dat is een debat. Hier zijn nog debatten geweest waar men aan de kinderen de naam van de moeder wou geven. Sommigen wilden de dubbele naam hebben. Ik denk dat iedereen meestal fier is over de naam die hij of zij draagt. Dat is volgens mij voldoende.
01.36 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le président, puisque tout le monde parle de Schaerbeek, là, nous avons réussi à ce que le Vlaams Belang ne dispose plus que d'un élu.
(…): (…)
01.37 Laurette Onkelinx, ministre: Vous êtes complètement écrasés!
(…): (…)
Le président: Madame le ministre, je vous demande de ne pas citer de nom de famille.
01.38 Daniel Ducarme (MR): Monsieur le président, qu'on en finisse et qu'on en revienne à l'essentiel!
Le président: Cela ne vaut pas la peine de s'énerver!
01.39 Daniel Ducarme (MR): Pour un certain nombre de Bruxellois, Ducarme et Onkelinx ont une consonance allochtone! Il ne faut pas vous inquiéter.
Le président: On est toujours l'allochtone de quelqu'un.
01.40 Sabien Lahaye-Battheu (VLD): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de vice-premier, collega's, voor mijn partij wil ik op mijn beurt kort stilstaan bij de aanpassingen aan het wetboek van de Belgische nationaliteit zoals bepaald in voorliggend wetsontwerp.
De aanpassingen die worden doorgevoerd zijn erop gericht misbruiken tegen te gaan. Ze zijn eigenlijk rechtzettingen van enkele probleemgevende elementen in de wet van 2000 die de minister beloofd had te zullen wijzigen. Als lid van de VLD verwijs ik naar ons wetsvoorstel. Wij blijven immers vragende partij om verder te gaan. Wij pleiten ervoor integratiebereidheid als voorwaarde op te nemen in de wet en om vijf jaar ononderbroken wettelijk verblijf als criterium voorop te stellen.
Tijdens deze legislatuur werd u, mevrouw de minister van Justitie, zowel in de commissie als in de plenaire vergadering meermaals ondervraagd over verschillende aspecten van de Belgische nationaliteitswet. Ik heb de vragen eens opgezocht en ze komen eigenlijk op het volgende neer: dat een vreemdeling via de procedure van nationaliteitsverklaring Belg kan worden zonder ooit een stap op Belgische bodem te hebben gezet, dat de termijnen van adviesverlening te kort zijn, dat de term "wettelijk verblijf" niet duidelijk wordt omschreven, dat een Belg zijn nationaliteit verliest als hij vrijwillig een vreemde nationaliteit verkrijgt en dat de Belgische nationaliteit niet kan worden ontnomen aan iemand die deze op frauduleuze manier heeft bekomen. Dat zijn de vragen die de voorbije drieënhalf jaar aan u werden gesteld in zowel de commissie als de plenaire vergadering. Eigenlijk stellen wij vast dat het huidige wetsontwerp een antwoord biedt op deze vragen.
Wat wordt er immers via het huidige wetsontwerp aangepast? In de eerste plaats worden Zuid-Amerikaanse vrouwen afgeblokt die in België komen bevallen en weigeren hun kind aan te geven waardoor het staatloos wordt en volgens artikel 10 van het wetboek automatisch de Belgische nationaliteit krijgt. Artikel 10 wordt gewijzigd in die zin dat de bepaling niet van toepassing is bij gevallen waar het kind wel de nationaliteit van de ouders kan verkrijgen mits een administratieve formaliteit. Voor vreemdelingen die in het buitenland geboren zijn en de Belgische nationaliteit willen verkrijgen vanuit hun land van herkomst, als een van hun ouders of adoptanten de Belgische nationaliteit heeft, moet voortaan het bewijs worden geleverd dat – heel belangrijk - men de band heeft behouden met die ouder/adoptant en die ouder/adoptant zijn hoofdverblijfplaats in België heeft.
In de commissie voor de Justitie was er kritiek op deze definiëring. Hoe kan men die band eigenlijk bewijzen? Ik verwijs naar de toelichting waarin al enige duiding wordt gegeven. Ik verwijs echter ook naar het reglement van de commissie voor de Naturalisaties waarin voorbeelden van een dergelijke band worden gegeven.
Een volgende aanpassing betreft de controletermijn waarover de dienst Vreemdelingenzaken, het openbaar ministerie en de Veiligheid van de Staat beschikken. Die termijn wordt verlengd van een tot vier maanden, maar eigenlijk – ik heb het ook al in de commissie gezegd – wacht de commissie voor de Naturalisaties in de praktijk vandaag al tot alle adviezen binnen zijn, vooraleer een dossier te behandelen. Zoveel zal die wijziging in de praktijk dus niet veranderen.
Voor de VLD is het heel belangrijk dat in de wet gepreciseerd wordt dat een naturalisatieaanvraag, het fameuze formulier dat men eigenhandig moet invullen en ondertekenen, pas kan worden ingediend mits voldaan is aan de voorwaarde van drie jaar hoofdverblijf in België, gedekt door een wettelijk verblijf. Voor ons is dat een heel belangrijke aanpassing.
Het voorlaatste punt betreft de aanpassing door het wetsontwerp van de bepaling waarbij Belgen die vrijwillig een vreemde nationaliteit verwerven, automatisch hun Belgische nationaliteit verliezen, met andere woorden de opheffing van het verbod op dubbele nationaliteit. Wij kunnen dat enkel toejuichen. Wij verwijzen onder andere naar het wetsvoorstel van 8 maart 2005 dat door de VLD in die zin al was ingediend.
Last but not least is er de fraude. Momenteel is het niet mogelijk een persoon de Belgische nationaliteit te ontnemen indien zij of hij die op frauduleuze wijze verkreeg, aangezien de fraude zich voordeed vóór het verwerven van de nationaliteit. Het ontwerp verhelpt ook die juridische lacune door de mogelijkheid in het leven te roepen om gedurende een termijn van vijf jaar vanaf de datum van het verwerven van de nationaliteit het verlies van de nationaliteit uit te spreken, als die op frauduleuze wijze werd verkregen.
Als lid van de commissie voor de Naturalisaties kan ik bevestigen dat zowel de diensten als de commissieleden vandaag al zeer stipt de fraude of aanwijzingen van fraude – ik bedoel het verzwijgen van sommige elementen of schijnhuwelijken – opvolgen. Het huidige wetsontwerp biedt echter de mogelijkheid – dit is een meerwaarde – om fraude ook te sanctioneren door het verlies van de nationaliteit.
Mevrouw de vicepremier, het verheugt de VLD dat het begrip "wettelijk verblijf" voortaan duidelijk wordt gedefinieerd, dat de periode van hoofdverblijf maar gedekt kan zijn door een wettelijk verblijf, dat het verbod op dubbele nationaliteit wordt opgeheven en dat het mogelijk is de Belgische nationaliteit te verliezen, als die op bedrieglijke wijze werd verkregen.
Sta me toe, als lid van de commissie voor de Naturalisaties, nog eens kort stil te staan bij de werking van onze commissie.
Sinds het begin van de zittingsperiode hebben wij bijna 44.000 dossiers behandeld, waarvan 42% positief werd beoordeeld, 20% werd uitgesteld vanwege een probleem van verblijf of vanwege bijvoorbeeld een hangend strafonderzoek en 38% van de dossiers werd verworpen.
Het toekennen van de Belgische nationaliteit via naturalisatie blijft nog altijd een gunst. De leden van de commissie voor de Naturalisaties spenderen vele uren aan de individuele behandeling van de dossiers, aan de bespreking in beperkte kamer en aan de bespreking in de voltallige commissie, die trouwens vanmiddag opnieuw, om 12.30 uur, samenkomt. Wij werken evenzeer op basis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit als op grond van algemene criteria, die bij reglement werden opgesteld.
Ik wil toch ook eens naar voornoemd reglement verwijzen dat wij op 19 januari 2004 met de voltallige commissie hebben bijgewerkt. Ik verwijs onder andere naar het feit dat in het reglement duidelijk wordt bepaald dat er een mogelijkheid is om een verzoek tot naturalisatie te verwerpen indien de aanvrager een strafblad heeft of slechts een beperkte tijd op het grondgebied kan blijven, indien een vermoeden van schijnhuwelijk wordt geacht te bestaan of indien de echtgenoten minder dan twee jaar op hetzelfde adres zijn gevestigd. Er wordt verdaagd indien naar de aanvrager een gerechtelijk onderzoek aan de gang is.
Mijnheer de voorzitter, ik besluit. Zowel
voor de werking van de commissie voor de Naturalisaties als voor alle,
betrokken partijen zijn de aanpassingen die in het huidige wetsontwerp staan
een stap in de goede richting. Wij zullen ze dan ook ten volle steunen.
Le président: Monsieur Wathelet, je vous propose d'intervenir maintenant pour quelques observations qui, selon vos dires, seront assez courtes.
01.41 Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, à l'instar des précédents intervenants, je voudrais intervenir sur le Code de la nationalité. Je ne reviendrai pas sur l'opportunité ou non de l'inclure dans cette loi portant des dispositions diverses. Je me suis déjà expliqué à ce sujet; j'ai pu déplorer cette situation, il y a quinze jours, à cette tribune.
En revanche, madame la ministre, la modification du Code de la nationalité, la possibilité qui est offerte d'avoir la double nationalité nous fait entrer dans une autre sphère internationale. Nous avons déjà dénoncé une première convention. Nous allons maintenant devoir respecter la Convention de 1997 qui implique des obligations assez importantes. À nouveau, nous devrons faire évoluer notre droit dans le cadre de l'obligation de motivation et de l'obligation de recours qui nous seront imposées en raison de la non-discrimination entre les Belges de souche et ceux qui acquièrent la nationalité belge. On s'est déjà expliqué à ce sujet en commission.
Madame la ministre, je voudrais poser une question supplémentaire sur un cas précis. Il s'agit de l'exemple d'un enfant qui naît sur le territoire belge et qui se retrouve apatride parce que le pays d'origine de ses parents ne lui permet pas d'acquérir leur nationalité car il ne se trouve pas sur le territoire du pays d'origine de ses parents.
Dans le cadre des dispositions nouvelles, on a voulu faire en sorte que les parents ne puissent pas abuser du système et donner automatiquement la nationalité à l'enfant. Je peux tout à fait comprendre cette justification. Mais, il se peut que, dans certains cas, les parents se trouvant sur le territoire belge ne pourront se rendre à l'ambassade de leur pays d'origine, pour des raisons tout à fait fondées. Je pense notamment à une famille venue en Belgique pour des raisons politiques et dont la procédure en vue d'acquérir le statut de réfugié politique est en cours. Les membres de cette famille pourraient donc être reconnus, dans le futur, comme des réfugiés politiques. Pour eux, effectuer une démarche auprès de l'ambassade de leur pays d'origine est impossible étant donné le fait qu'ils ont introduit "contre" leur pays d'origine, auprès de l'État belge, une procédure d'asile en invoquant le fait qu'ils sont des réfugiés politiques. Je comprends l'objectif de la nouvelle disposition, mais ce genre de cas peut se présenter. L'enfant de ces personnes sera donc apatride. Il ne pourra pas avoir la nationalité d'origine de ses parents. Je rappelle que ceux-ci n'accepteront pas de se rendre à leur ambassade, ce pour des raisons qui peuvent s'avérer légitimes dans certaines circonstances.
Je sais que de tels cas ne seront pas légion; tout du moins, je l'espère. Mais, je le répète, des enfants peuvent se retrouver apatrides. Or je pense que cela n'est pas l'objectif poursuivi par le gouvernement. Nous nous sommes d'ailleurs engagés, dans le cadre de conventions internationales, à tenter de supprimer, dans la mesure du possible "l'apatridie" – je ne sais pas si ce mot existe.
Toujours est-il que c'est là, selon moi, un problème auquel nous risquons d'être confrontés.
La ministre a-t-elle une réponse? Envisage-t-elle des mesures qui permettront de faire face à de telles situations, assez spécifiques, je l'admets, mais qui pourraient se révéler problématiques?
01.42 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le président, M. Wathelet a parfaitement posé le problème: un enfant qui n'est pas déclaré à l'ambassade par ses parents sera apatride. Dans certains cas, nous pouvons comprendre que des parents ne souhaitent pas effectuer cette déclaration. Imaginons, par exemple, des personnes récemment arrivées et qui souhaitent obtenir le statut de réfugié politique. Pour ce genre de situations, nous n'allons pas imaginer un système qui aille à l'encontre du dispositif général présenté par cette loi. Par contre, une convention permettra que les instances chargées d'examiner la recevabilité et le fond d'un dossier pour la reconnaissance du statut de réfugié politique considèrent ce cas comme hautement prioritaire. Ces dossiers seront donc traités en priorité et leur examen pourra être réalisé en quelques semaines, voire quelques jours. C'est dans ce cadre-là que nous tentons de dégager une solution. Le statut d'apatride de l'enfant pourra être réglé par cette procédure.
Le président: Des conventions internationales existent sur le statut d'apatride, notamment depuis la Première Guerre mondiale, et nous y sommes liés. Je ne voudrais pas m'immiscer dans le débat, mais cette question est très importante.
01.43 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le président, vous avez parfaitement raison. Je pense d'ailleurs – mais nous n'aurons plus le temps de le faire au cours de cette législature – que le statut des apatrides devrait être revu.
01.44 Melchior Wathelet (cdH): Quand les parents sont "reconnus" comme réfugiés politiques, ne restent-ils pas dans l'obligation d'effectuer cette déclaration auprès de l'ambassade? Car l'enfant n'aura pas pu acquérir la nationalité belge entre-temps. La seule nationalité dont il pourra se prévaloir sera, selon moi, celle du pays d'origine des parents. Le fait que les parents aient le statut de réfugié n'a aucun effet sur la possibilité, pour l'enfant, d'acquérir ou non ladite nationalité.
Le président: Madame la ministre, soit vous répondez maintenant, soit vous le faites plus tard. Verba manent.
01.45 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le président, je vérifierai ce point avant d'y répondre.
Le président: Oui, c'est mieux car au Parlement, "verba manent".
Mijnheer Mortelmans, kan ik u misschien
vragen hoeveel tijd u wenst te spreken? Een kwartier?
Monsieur Malmendier, je vous pose la question également. Avez-vous l'intention de prendre longuement la parole? Un petit quart d'heure?
Madame la ministre, mes chers collègues, je tâcherai dès lors de terminer la séance du matin après MM. Mortelmans et Malmendier car je préside à 13.45 heures la commission de Révision de la Constitution. Il faut que j'aie le temps de faire l'un et l'autre.
01.46 Jan Mortelmans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de vice-eerste minister, collega’s, collega Laeremans heeft aangetoond dat de wijziging van het wetboek van de Belgische nationaliteit niet het verstrengen beoogt, maar wel degelijk een serieuze versoepeling is. We beschikten reeds over de meest soepele nationaliteitswetgeving van de hele Europese Unie en nu gaan we dus nog een stapje verder. Nergens elders is het zo eenvoudig om het staatsburgerschap van een lidstaat van de Europese Unie en het daaraan verbonden burgerschap te verkrijgen als in dit land. Tijdens de periode 2000-2005 verkregen niet minder dan 271.354 personen onherroepelijk de nationaliteit. Ter vergelijking, in april 2006 telde dit land volgens de gegevens van de dienst Vreemdelingenzaken iets meer dan een miljoen vreemdelingen.
De snel-Belg-wet heeft er dus toe geleid dat de vreemdelingen, in het bijzonder de niet-Europese vreemdelingen, in snel tempo uit de statistieken verdwijnen. Doordat de Belgische nationaliteitswetgeving toestaat dat nieuwe Belgen hun oorspronkelijke nationaliteit behouden, nam het dubbele en meervoudige staatsburgerschap overhand toe.
Op enkele kleine verbeteringen na die eigenlijk al veel langer hadden moeten ingevoerd zijn – ik denk dan aan het optrekken van de controletermijn – valt te vrezen dat deze wetsaanpassing voor een nieuw aanzuigeffect zal zorgen. Dit nationaliteitswetboek maakt het immers nog steeds mogelijk dat iemand die nooit in dit land heeft verbleven Belg kan worden door een nationaliteitsverklaring af te leggen, op voorwaarde dat een van zijn ouders de Belgische nationaliteit heeft op het ogenblik waarop de verklaring wordt afgelegd. Meerderjarige kinderen van nieuwe Belgen kunnen bijgevolg Belg worden en in België verblijfsrecht krijgen, terwijl ze in het kader van de gezinshereniging hun ouders slechts mogen vervoegen indien ze jonger zijn dan 21 jaar dan wel ten laste zijn van de in België verblijvende ouder.
Het is dus volstrekt onlogisch dat wie in het beginsel geen recht heeft op een verblijfsvergunning, wel het Belgische staatsburgerschap kan verkrijgen met het bijbehorende verblijfsrecht. De verblijfswetgeving wordt zo compleet ondergraven. Bovendien hoeft de betrokkene zich niet eens meer naar dit land te begeven om de verklaring af te leggen. Hij kan dat voortaan doen in het buitenland, voor het hoofd van de diplomatieke zending of de Belgische beroepsconsulaire post. Dat hij in geval van verblijf in het buitenland moet aantonen dat hij werkelijke banden heeft met zijn ouders is een doekje voor het bloeden. Dat bewijs zal immers steeds kunnen worden geleverd door het voorleggen van telefoonrekeningen, wenskaarten, enzovoort.
Voorzitter, collega’s, een meer fundamentele herziening van het Belgische nationaliteitsrecht dringt zich dus op. Er kunnen immers vragen gesteld worden bij het feit dat de verschillende verkrijgingsprocedures, de nationaliteitsverkrijging, de nationaliteitskeuze en de naturalisatie, naast elkaar blijven bestaan. Het verdient aanbeveling om het huidige procedurele kluwen te vervangen door één enkele procedure voor vreemdelingen die de nationaliteit wensen te verkrijgen.
Momenteel kan men via verschillende procedures aanvragen indienen. Zo is het al gebeurd dat iemand wiens naturalisatieaanvraag werd afgewezen, ondertussen reeds de nationaliteit verkreeg via de procedure van de nationaliteitsverklaring. Door de eenheid van de procedure en van de verantwoordelijke instanties worden meervoudige nationaliteitsaanvragen en de kans op misbruiken vermeden.
Het Vlaams Belang wenst slechts de naturalisatieprocedure te behouden met dien verstande dat de rol van de Kamer wordt beperkt tot de formele en plechtige bekrachtiging van de verlening van het staatsburgerschap en dat het onderzoek ten gronde door een onafhankelijke naturalisatiedienst wordt verricht. Zolang er geen eenvormige procedure bestaat, moet er op zijn minst werk worden gemaakt van een centrale registratie van nationaliteitsaanvragen en van de aanmaak van een databank die door alle betrokken instanties kan worden geraadpleegd. Het gewijzigde wetboek bepaalt weliswaar dat een naturalisatieverzoek wordt verdaagd als de aanvrager een andere aanvraag indient, maar gaat voorbij aan de vraag hoe de Kamer dit te weten komt.
Een ander probleem is dat in geen enkele EU-staat de minimaal vereiste verblijfsduur voor het verkrijgen van het staatsburgerschap zo kort is als in dit land. Een vreemdeling komt reeds voor naturalisatie in aanmerking na een verblijf van drie jaar. Als het gaat om een erkende vluchteling is dat zelfs reeds na een verblijf van amper twee jaar. De recente wetswijziging brengt daarin geen verandering, maar toont wel heel duidelijk aan dat de VLD in dit dossier bakzeil heeft gehaald. Stoere taal verkopen en wetsvoorstellen indienen is een zaak. Ze ook in wetgeving omzetten is duidelijk een andere zaak. Dan verwijs ik naar het wetsvoorstel van de VLD dat op 25 juni 2004 werd ingediend en dat ertoe strekt de vereiste verblijfsduur op vijf jaar te brengen, waarbij sinds vijf jaar sprake moet zijn van een verblijfsrecht van onbeperkte duur.
Het ontbreken in het nationaliteitswetboek van enig integratiecriterium is nog zo een droevige zaak. België en Italië zijn de twee enige EU-lidstaten waar de nationaliteitswetgeving geen enkele expliciete integratietoets bevat. De integratiebereidheid van de aanvrager van de nationaliteit wordt onweerlegbaar vermoed aanwezig te zijn zodra een aanvraag is ingediend. De betrokkene moet niet eens een van de drie landstalen machtig zijn. Het is dus ook perfect mogelijk dat de genaturaliseerde zijn eigen identiteitskaart niet kan lezen. Ook voor dit criterium haalt de VLD bakzeil, want in datzelfde wetsvoorstel van de VLD wordt met betrekking tot alle verkrijgingsprocedures de eis gesteld dat de betrokkene houder is van een door de bevoegde overheid of een erkende instelling uitgereikt bewijs waarbij de arbeidsbereidheid, de kennis van de taal van het desbetreffende taalgebied en het inzicht in de democratische rechten en vrijheden blijken. De gewijzigde nationaliteitswetgeving rept met geen woord over enige toetsing van die integratiewil. Het ligt er dus vingerdik op dat het de PS is die haar slag heeft thuisgehaald en niet de VLD. Dat men in de verkiezingscampagne dus niets anders komt vertellen, want dan zal men het Vlaams Belang op zijn weg vinden.
Er wordt ook geen komaf gemaakt met het verschijnsel van de welig tierende meervoudige nationaliteit. De honderdduizenden nieuwe Belgen van de laatste jaren behouden in de overgrote meerderheid van de gevallen de nationaliteit van het land van herkomst en kunnen derhalve in bepaalde omstandigheden aan nationaliteitsshopping doen.
Het behoud van de oorspronkelijke nationaliteit leidt bovendien tot een blijvende betrokkenheid bij het land van herkomst die een daadwerkelijke integratie van de nieuwe Belgen in onze samenleving in de weg staat. De verkrijging van het Belgische staatsburgerschap veronderstelt een ondubbelzinnige keuze voor dit staatsburgerschap en voor dit staatsburgerschap alleen. De banden met dit land moeten immers sterker zijn dan de gehechtheid aan het behoud van de nationaliteit van het land van oorsprong.
We moeten ook het debat durven voeren over de fundamenten van ons nationaliteitsrecht, meer bepaald over de verhouding tussen ius sanguinis en ius soli. Volgens Vlaams Belang biedt het enkele feit in België geboren te zijn en/of er langdurig verbleven te hebben, als gevolg van de massa-immigratie en in het bijzonder van de importhuwelijken, minder dan ooit een garantie dat de betrokkene in deze samenleving geïntegreerd is. De geboorte in België kan evenmin als de duur van het verblijf in dit land op zich ooit voldoende grond vormen voor een recht op de nationaliteit.
Het mag duidelijk zijn, voorzitter, collega's, dat de VLD zich heeft laten tevredenstellen met een dode mus en dat de essentie van de snel-Belg-wet overeind blijft. Samen met de illegalenproblematiek, het misbruik van de gezinshereniging, het asielmisbruik en niet te vergeten, het vreemdelingenstemrecht, zorgt dit voor onoverkomelijke samenlevingsproblemen als er niet dringend wordt opgetreden en niet dringend werk van wordt gemaakt. Want Vlaanderen is geen immigratieland en mag geen beleid voeren dat immigranten aantrekt.
Wie als immigrant hier aankomt en zich hier definitief wil vestigen, past zich aan onze taal aan, aan onze cultuur en gewoonten, en is in de eerste plaats loyaal tegenover Vlaanderen, zijn nieuw land. De oplossing is niet zoals het multiculturele dogma predikt dat allerlei culturen, de Vlaamse en andere, naast elkaar moeten bestaan. De oplossing is natuurlijk dat de inwijkelingen zich aanpassen aan onze cultuur, niet dat wij ons aan hun cultuur aanpassen. Daarom, voorzitter, mevrouw de minister, collega's, pleit het Vlaams Belang voor een ander vreemdelingenbeleid, dat uitgaat van de eis "aanpassen of terugkeren".
Naast onze eigen visie op de nationaliteitswetgeving waarover ik het nog bondig zal hebben, hebben wij nog andere voorstellen die kaderen in onze visie op immigratie en integratie. Die voorstellen gaan over een waterdichte immigratiestop die niet langer ter discussie staat, over onze Westerse waarden die de fundamenten van de rechtsstaat moeten blijven, over de drastische verstrakking van de mogelijkheid tot gezinshereniging, over een menselijke, maar kordate uitwijzing van uitgeprocedeerde gelukzoekers en illegalen, over het stemrecht dat voorbehouden moet blijven aan mensen met de nationaliteit, over de verplichte inburgering voor vreemdelingen met burgerschapsproef en loyaliteitsverklaring, en natuurlijk dan een streng wetboek inzake staatsburgerschap dat geen dubbele nationaliteit toelaat.
Wij hebben de grote principes daarvan in een wetsvoorstel gegoten, dat trouwens aangehecht is aan de bespreking, dat ik kort even wil toelichten. Ons voorstel beoogt de uitholling van het nationaliteitsbeginsel een halt toe te roepen en het ius sanguinis in ere te herstellen. De toekenning van de nationaliteit op grond van de afstamming van een Belgische ouder moet de regel zijn, uiteraard in afwachting van de echte onafhankelijkheid van Vlaanderen.
De naturalisatie van vreemdelingen onder bepaalde voorwaarden moet volstaan om de nationaliteit te verwerven. De naturalisatie dient echter van veel meer strengere voorwaarden afhankelijk te worden gemaakt dan momenteel het geval is, teneinde te verhinderen dat de nationaliteit door de vreemdeling slechts wordt beschouwd als een rechtverschaffend instrument.
Momenteel geldt in dit land als voorwaarde voor de naturalisatie een verblijfsduur van drie jaar. In ons voorstel willen wij de verblijfsduur op tien jaar brengen, zoals dat in verschillende landen van de Europese Unie het geval is. De leeftijd waarop een verzoek tot naturalisatie ingediend kan worden, wordt van 18 op 25 jaar gebracht. Uiteraard moet in ons voorstel ook het advies van het college van burgemeester en schepenen omtrent goed gedrag en zeden, omtrent de integratiewil en omtrent de financiële draagkracht van de betrokkene worden ingewonnen.
Een grote verandering in ons voorstel is dat wij de huidige gang van zaken willen omkeren. Vandaag wordt het verzoek tot naturalisatie gericht tot de Kamer van volksvertegenwoordigers, eventueel door toedoen van de ambtenaar van de burgerlijke stand, die het voor advies overzendt aan de dienst Vreemdelingenzaken en de dienst Veiligheid van de Staat. In ons voorstel wordt het verzoek overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, die het, samen met het advies van het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeente, bezorgt aan het parket. Aangezien de integratiewil van de betrokkene reeds gebleken is uit het met vrucht afleggen van een burgerschapsproef, zal de taak van het parket er vooral in bestaan om na te gaan of er geen gewichtige feiten zijn die de verkrijging van het staatsburgerschap in de weg staan. Het verzoek wordt slechts aan de Kamer overgezonden in geval van gunstig advies.
01.47 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): (…)
01.48 Minister Laurette Onkelinx: (…)
De voorzitter: Mijnheer Van den Eynde, als iedereen die hier iets leest niet tegelijk zou kunnen luisteren, zou er weinig gelezen worden.
01.49 Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, neem mij niet kwalijk, wanneer een minister die de regering vertegenwoordigt in het Parlement de krant leest terwijl een parlementair zich vanaf het spreekgestoelte tot haar richt, heeft zij zeer weinig respect voor de democratie en voor het Parlement.
De voorzitter: Mijnheer Van den Eynde, ik zal het lezen van kranten niet aanmoedigen.
01.50 Jan Mortelmans (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, het verzoek wordt dus slechts aan de Kamer toegezonden ingeval van een gunstig advies. Deze procedure zal een einde maken aan het lichtzinnig naast zich neerleggen van negatieve adviezen verstrekt door het parket. Er dient tot elke prijs vermeden te worden dat politici om electorale redenen massaal naturalisaties goedkeuren, zonder stil te staan bij de impact hiervan.
Ons wetsvoorstel wil het aantal gevallen van meervoudig staatsburgerschap zoveel mogelijk beperken. Zo wordt van de vreemdeling die zich wenst te laten naturaliseren, geëist dat hij van zijn vreemde staatsburgerschap afstand doet. Voor de gevallen waarin meervoudig staatsburgerschap nog voorkomt, bestaat de beste manier om wetconflicten op te lossen in de toepassing van het territorialiteitsprincipe.
Ten slotte, wij hebben ook een wetsvoorstel tot wijziging van artikel 23 van het wetboek van de nationaliteit ingediend dat ook werd gehecht aan deze bespreking, teneinde de mogelijkheid te scheppen om de nationaliteit te ontnemen aan zij die deze op bedrieglijke wijze hebben verkregen en aan zij die binnen een bepaalde termijn na de nationaliteitsverkrijging een ernstige veroordeling oplopen. Het is een open deur instampen te stellen dat het niet evident is om aan een inwijkeling die de nationaliteit op een frauduleuze manier heeft verkregen deze te ontnemen. Wij willen dit verhelpen door deze mogelijkheid uitdrukkelijk op te nemen in de wet. Ook het geval van de inwijkeling die binnen een bepaalde termijn na de nationaliteitsverkrijging een ernstige veroordeling oploopt moet expliciet worden geregeld.
Mijnheer de voorzitter, collega's, de wetswijzigingen die in het wetsontwerp van diverse bepalingen staan wijzigen tenslotte ook niets aan de werkwijze van de commissie voor Naturalisaties. De wijziging van de termijnen verandert daaraan trouwens helemaal niets. Dat is trouwens de reden waarom de snel-Belg-wet niet zozeer vanwege de snelheid waarmee men de nationaliteit kan verwerven snel-Belg-wet wordt genoemd, maar wel vanwege het onvoorstelbare gemak waarop men de nationaliteit kan verwerven.
De commissie hield immers tot op de dag van vandaag geen rekening met de veel te korte termijn van één maand.
Alle problemen die wij hier, op deze tribune, tijdens de stemmingen over de naturalisaties hebben aangekaart, blijven echter bestaan.
Er is in de eerste plaats de werkwijze van de commissie zelf, ontstaan door de moeilijkheden die de commissie bij de fraudezaak van begin 2001 ondervond. Er is het feit dat aanvragers van de nationaliteit niet langer een akte van geboorte aan het dossier moeten toevoegen. Een akte van bekendheid volstaat immers. Alsof dat nog niet genoeg is: als geen personen worden gevonden die bereid zijn te getuigen, wordt zelfs een beëdigde verklaring van de betrokkene zelf aanvaard. De commissie heeft trouwens vaak geen zicht op de veroordelingen, zeker niet op de buitenlandse strafregisters. De politieke beïnvloeding blijft mogelijk. De aanvragers van de nationaliteit die op voorspraak van een of andere politicus de nationaliteit willen verwerven, zijn niet te tellen. Sinds de aanvragers op een negatieve beslissing van de commissie mogen reageren, zijn ook de advocaten nog meer dan vroeger goed op de hoogte van de procedures. Vooral zij varen goed bij de gehanteerde werkwijze.
Samengevat, de zorg voor identiteit vereist een antwoord op immigratievraagstukken.
Het Vlaams Belang heeft daarop een antwoord. De partij komt op voor het behoud van de culturele eigenheid en voor de identiteit van het eigen volk. In Vlaanderen moet aan vreemdelingen en inwijkelingen worden duidelijk gemaakt dat zij in de eerste plaats onze wetten moeten respecteren en zich vervolgens aan onze cultuur moeten aanpassen, aan onze normen en waarden, aan onze leefgewoonten en aan belangrijke, traditionele principes van de beschaving die zich op het Europese grondgebied heeft ontwikkeld, zoals onder meer de scheiding van kerk en Staat, de democratie, de vrije meningsuiting en de gelijkwaardigheid van man en vrouw.
Voor vreemdelingen en inwijkelingen die voornoemde voorwaarden afwijzen, negeren of bestrijden, moet een terugkeerpolitiek worden ontwikkeld. De wetgeving inzake politiek asiel, nationaliteit, veiligheid en uitwijzing moet aan voornoemde principes worden aangepast. Illegale en criminele vreemdelingen moeten daadwerkelijk worden gerepatrieerd. Stemrecht is voor ons vanzelfsprekend voorbehouden aan staatsburgers.
Dat zijn de waarborgen op het veiligstellen van onze Vlaamse samenleving. Het Vlaams Belang deelt daarmee ongetwijfeld de mening van het overgrote deel van de Vlamingen.
Het Vlaams Belang zal de Vlaamse kiezer op de hoogte brengen van de knieval van de VLD, in het bijzonder wat dit dossier betreft.
Le président: C'est à présent à M. Malmendier à intervenir; ensuite, je clôturerai la séance du matin. Pour cet après-midi sont inscrites Mmes Van der Auwera, Marghem et Genot; puis nous entendrons la réponse du ministre. Je vais voir si M. Malmendier peut nous aider, afin que nous terminions dans une bonne dizaine de minutes.
01.51 Laurette Onkelinx, ministre: Monsieur le président, pour ne pas obliger M. Wathelet à rester, je peux lui répondre maintenant.
Le président: En ce cas, vous avez la parole, madame la ministre.
01.52 Laurette Onkelinx, ministre: Si ces personnes sont reconnues comme étant des réfugiés politiques, elles ont alors un motif valable pour ne pas se rendre à l'ambassade. Dès lors, leur enfant peut devenir Belge, ou plutôt il devient Belge.
Le président: Je préférais que ce soit bien clair dans nos "acta".
Monsieur Malmendier, vous avez la parole. Vous êtes le dernier orateur de ce matin.
01.53 Jean-Pierre Malmendier (MR): Madame la ministre, chers collègues, dans le cadre de ma brève intervention en commission de la Justice, j'ai déjà eu l'occasion de souligner qu'une série d'avancées relatives à la situation de la victime dans le processus pénal ont pu être engrangées, et ce à ma grande satisfaction.
Les lois mettant en place les tribunaux d'application des peines, définissant le statut externe des détenus et déterminant les droits reconnus à la victime dans le cadre des modalités d'exécution des peines en sont certainement une.
Cette réforme fondamentale est sur le point d'être concrétisée. En effet, à partir de février 2007, les tribunaux d'application des peines devront être opérationnels. C'est ce qui a justifié le vote des articles du projet de loi portant des dispositions diverses et apportant des corrections techniques, mais importantes, aux lois de 2006.
Le projet de loi portant des dispositions diverses consolide encore la position de la victime dans le cadre de l'exécution des peines, puisqu'elle sera informée non seulement de l'octroi d'un congé pénitentiaire, mais également des conditions qui ont été imposées dans son intérêt.
Une réforme d'envergure indispensable a donc été menée et nous nous réjouissons de l'engagement pris par la ministre de la Justice pour que ces tribunaux soient une réalité à partir de février 2007. Il s'agira toutefois d'être attentif aux avertissements émis par les magistrats appelés à faire fonctionner ces tribunaux. Les missions confiées aux TAP constituent une charge de travail particulièrement lourde. Ces magistrats craignent par conséquent d'être dépassés.
Cette inquiétude est légitime dans la mesure où il n'y aurait qu'un juge assisté de deux assesseurs et un membre du ministère public par cour d'appel. Cette inquiétude sera probablement renforcée lorsque les magistrats apprendront que les TAP seront, à moyen terme, également chargés du suivi de l'internement ainsi que de la mise à disposition du gouvernement.
Il faut également se réjouir de voir la ministre de la Justice s'engager à ce que les droits reconnus aux victimes dans le cadre du statut juridique externe des détenus soient également reconnus à la victime dont l'agresseur a été interné. Le groupe MR espère que cette réforme sera menée avant la fin de cette législature.
Je voudrais également saluer la volonté de la ministre de la Justice d'améliorer le traitement des victimes de la route et de leurs proches. Il est effectivement indispensable d'améliorer l'organisation des auditions dans les tribunaux de police. Il est inacceptable et particulièrement traumatisant pour les proches que des affaires impliquant la mort d'un usager de la route soient intercalées entre les affaires de roulage minimes. C'est avec un grand intérêt que nous prendrons connaissance de l'étude à effectuer pour la fin de l'année 2007 par le service de la politique criminelle.
Il nous semble effectivement essentiel de prendre toute mesure adéquate pour que le traitement judiciaire de ces affaires soit amélioré, que cela soit en termes de sanctions à l'égard des auteurs, de délais, d'expertises, d'accueil des victimes ou de sensibilisation des acteurs judiciaires.
Je tenais également, dans le cadre de mon intervention, à évoquer les articles du projet de loi portant des dispositions diverses visant à clarifier les conditions de sortie d'un mineur placé dans une section fermée d'une IPPJ. Ces modifications étaient indispensables et sont accueillies très favorablement par mon groupe. Il s'agissait de réagir face à la décision malheureuse d'autoriser un des meurtriers de Joe Van Holsbeeck d'assister à un match de football. Il s'imposait de déterminer le type de sorties pour lesquelles une autorisation expresse du juge de la jeunesse est indispensable. Il convenait également de s'assurer que le juge de la jeunesse et le ministère public aient connaissance du projet pédagogique de l'IPPJ. Enfin, il convenait de donner la possibilité au ministère public de s'opposer effectivement à une autorisation de sortie en prévoyant que cette opposition est suspensive.
Comme l'a rappelé le président du groupe MR lors de la discussion de la déclaration de politique générale, nous restons sur notre faim par rapport aux engagements pris par la ministre de la Justice en matière de lutte contre la délinquance sexuelle. Nous nous attendions à un ensemble de réformes innovatrices à la suite des réponses données par la ministre de la Justice aux questions et interpellations qui lui avaient été adressées au lendemain de la tragique disparition de Stacy et Nathalie.
Bien entendu, l'impératif de sécurité publique impose que la loi de défense sociale soit réformée. Bien entendu, l'impératif de sécurité publique impose que les délinquants sexuels incarcérés suivent un traitement dès le début de l'incarcération. Bien entendu, l'impératif de sécurité publique impose que les délinquants sexuels libérés de manière anticipée fassent l'objet d'un suivi renforcé.
Mais l'impératif de sécurité publique exige également une plus grande sévérité à l'encontre des auteurs d'infractions à caractère sexuel particulièrement graves.
Mon groupe a déposé une série de propositions de loi en ce sens.
Afin de renforcer le contrôle des délinquants sexuels, nous proposons de prévoir d'office la mise à disposition du gouvernement de ces délinquants. Nous proposons également d'allonger la période durant laquelle un récidiviste doit être placé à la disposition du gouvernement.
Nous proposons de créer une commission d'avis en matière de suivi des auteurs de certains délits sexuels; elle serait chargée de rendre des avis à la demande de la commission de la défense sociale qui envisage la mise en liberté à l'essai, des juridictions compétentes en matière de probation, de la commission de libération conditionnelle et du ministre de la Justice, dans le cadre de la mise à disposition du gouvernement d'un délinquant sexuel après sa condamnation.
Nous proposons également de mettre sur pied un système de surveillance électronique durant la période de mise à disposition du gouvernement et durant la période de libération conditionnelle; de prévoir aussi, dans le cadre de la libération conditionnelle, la possibilité de prescrire un traitement médicamenteux visant la suppression hormonale de la sécrétion de la testostérone.
Dans la mesure où les infractions à caractère sexuel commises sur une victime mineure âgée de moins de 16 ans présentent une gravité extrême et sont révélatrices du danger que l'auteur représente pour la société, nous proposons que les cours et tribunaux qui prononcent une peine d'emprisonnement sans sursis pour ces faits ordonnent systématiquement l'arrestation immédiate et ce, sans qu'une réquisition du ministère public en ce sens soit nécessaire.
Nous proposons que les règles d'aggravation des peines en cas de récidive soient obligatoires. Autrement dit, si un délinquant sexuel récidive, les peines qui seront prononcées seront obligatoirement aggravées.
Nous proposons de soumettre, à nouveau, la libération anticipée d'un délinquant sexuel à l'obligation de suivre une guidance ou un traitement dans un service spécialisé dans la guidance ou le traitement de délinquants sexuels.
Nous proposons, en ce qui concerne les infractions à caractère sexuel particulièrement graves, que le délai de prescription soit élevé à 30 ans si elles ont été commises sur la personne d'un enfant âgé de moins de 16 ans. Ce délai commencerait à courir à partir du jour où la victime a atteint l'âge de 18 ans.
Nous proposons de donner la possibilité à la Cour d'assises, lorsqu'elle prononce une réclusion à perpétuité, d'assortir cette peine de la fixation d'une peine de sûreté de 14 à 20 ans ou de 20 à 25 ans en cas de récidive légale, avant l'expiration de laquelle aucune libération conditionnelle ne pourrait intervenir. Lorsque la réclusion à perpétuité est prononcée à l'encontre d'une personne condamnée pour le meurtre ou l'assassinat d'un mineur âgé de moins de 16 ans accomplis, précédé ou accompagné d'un viol, de tortures ou d'actes de barbarie, la Cour d'assises doit pouvoir assortir cette peine de la fixation d'une période de sûreté perpétuelle.
Toutefois, à l'issue d'une période de 30 ans, une libération conditionnelle pourrait intervenir sur l'avis unanime de trois experts médicaux, statuant sur la non-dangerosité du condamné.
Cette proposition de loi devrait donner au Parlement la possibilité de mener un débat approfondi avant d'aboutir à des réformes significatives car c'est bien au Parlement que le débat doit être mené. La particularité de cette problématique impose que les responsables de la Nation en débattent de manière plus large et contribuent, avec le gouvernement, à mener des réformes significatives.
Madame la ministre, chers collègues, je vous remercie de votre attention.
De voorzitter: Voor ik de ochtendvergadering sluit, heb ik volgend
verzoek gekregen van de VB-fractie.
MM. Koen Bultinck, Guy D'haeseleer, Hagen Goyvaerts, Staf Neel et Francis Van den Eynde demandent de disjoindre leur proposition modifiant l'article 10 de la loi du 11 avril 1995 visant à instituer la charte de l'assuré social en vue de réduire la durée de traitement des demandes de certaines allocations sociales (n° 873/1) du projet de loi portant des dispositions diverses (I) (n°s 2760/1 à 37).
De heren Koen Bultinck, Guy D'haeseleer, Hagen Goyvaerts, Staf Neel en Francis Van den Eynde vragen hun wetsvoorstel tot wijziging van artikel 10 van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde om de behandelingstijd voor aanvragen van sommige sociale tegemoetkomingen in te korten (nr. 873/1) los te koppelen van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen (I) (nrs 2760/1 tot 37).
Ik neem daarvan akte.
MM. Koen Bultinck, Guy D'haeseleer et Hagen Goyvaerts demandent de disjoindre leur proposition de loi harmonisant les montants de l'allocation de naissance accordés aux travailleurs salariés et aux travailleurs indépendants, quel que soit le rang de l'enfant (n° 2468/1) du projet de loi-programme (I) (n°s 2773/1 à 28).
De heren Koen Bultinck, Guy D'haeseleer en Hagen Goyvaerts vragen hun wetsvoorstel tot gelijkschakeling van het bedrag van het kraamgeld ten voordele van werknemers en zelfstandigen ongeacht de rang van het kind (nr. 2468/1) los te koppelen van het ontwerp van programmawet (I) (nrs 2773/1 tot 28).
De bespreking ervan is nu bezig. U wilt waarschijnlijk uw wetsvoorstel gaaf houden voor een andere discussie? Dat is de reden voor uw verzoek. Ik verleen u daarvan akte.
Je vais clore la séance de ce matin. Je commencerai cet après-midi à 14.15 heures, dès que la réunion de la commission de Révision de la Constitution sera terminée. Mmes Marghem, Genot et Van der Auwera sont les derniers orateurs que j'inscris pour le volet "Justice", avant la réponse de Mme la ministre. Nous passerons ensuite aux volets "Economie", "Affaires sociales", "Infrastructure" et "Finances".
La séance est levée. Prochaine séance le mardi 19 décembre 2006 à 14.15 heures.
De vergadering wordt gesloten. Volgende vergadering dinsdag 19 december 2006 om 14.15 uur.
La séance est levée à 13.06 heures.
De vergadering wordt gesloten om 13.06 uur.
Ce compte rendu n'a pas d'annexe. |
Dit verslag heeft geen bijlage. |