Séance plénière

Plenumvergadering

 

du

 

jeudi 16 novembre 2006

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

donderdag 16 november 2006

 

Namiddag

 

______

 

 


La séance est ouverte à 14.20 heures et présidée par M. Herman De Croo.

De vergadering wordt geopend om 14.20 uur en voorgezeten door de heer Herman De Croo.

 

Ministre du gouvernement fédéral présent lors de l'ouverture de la séance:

Tegenwoordig bij de opening van de vergadering is de minister van de federale regering:

Renaat Landuyt.

 

Le président: La séance est ouverte.

De vergadering is geopend.

 

Excusés

Berichten van verhindering

 

Bert Schoofs, Paul Tant, pour raisons de santé / wegens ziekte;

Gerolf Annemans, Joseph Arens, Stijn Bex, Pierrette Cahay-André, André Frédéric, Luc Gustin, Jean-Claude Maene, Marie Nagy, Katrien Schryvers, en mission à l'étranger / met zending buitenslands;

Yolande Avontroodt, Daniel Bacquelaine, Stef Goris, Hilde Vautmans, OTAN / NAVO.

 

Questions

Vragen

 

01 Vraag van de heer Ortwin Depoortere aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken over "afschaffing van de koopjesperiode" (nr. P1596)

01 Question de M. Ortwin Depoortere à la vice-première ministre et ministre du Budget et de la Protection de la consommation sur "la suppression de la période des soldes" (n° P1596)

 

01.01  Ortwin Depoortere (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, wij hebben kunnen vernemen dat de staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister trouwens, de heer Van Quickenborne, gisteren een voorstel heeft gelanceerd om zowel de sperperiode als de koopjesperiode af te schaffen.

 

Mevrouw de minister, het is niet de eerste keer dat de staatssecretaris zich bemoeit met beleidsdomeinen waarin hij in feite geen politieke verantwoordelijkheid draagt. U herinnert zich de historie over de zondagsrust van de zelfstandigen, waarbij ook toen de staatssecretaris zijn eigen mening probeerde op te dringen.

 

De Vlaams Belang-fractie kan hoegenaamd niet akkoord gaan met het voorstel van de staatssecretaris. Wij sluiten ons aan bij de opmerkingen die de middenstandsorganisaties UNIZO en NSZ daaromtrent hebben gemaakt, namelijk dat dit een oneerlijke concurrentie zou zijn voor de kleine zelfstandigen.

 

Mevrouw de minister, ik stel mijn vraag aan u, omdat u de minister bent die wél bevoegd is voor dat beleidsdomein.

 

Bent u dat voorstel van de staatssecretaris genegen?

 

Wat is het standpunt van de regering daaromtrent?

 

01.02 Minister Freya Van den Bossche: Mijnheer de voorzitter, het debat over de solden is niet nieuw. Ongeveer twee keer per jaar, telkens als de sperperiode vóór de solden begint, is er iemand die oppert om de solden af te schaffen en dus ook de daaraan voorafgaande sperperiode.

 

We weten allemaal dat het een gevoelig thema is, waarover heel wat organisaties een duidelijke mening hebben. Na lang overleg is een consensus bereikt over het huidig systeem, met ook data waarover een consensus is bereikt. Wij weten ook dat de sperperiode belangrijk is om ervoor te zorgen dat de solden echte solden zijn, dat er dus geen nepkortingen zouden worden gegeven. Waarop soldeert men anders dan op een oorspronkelijke prijs die ook moet zijn vastgesteld?

 

Ik ben absoluut voorstander van het eenvoudiger maken van de wetgeving. De hele wetgeving op de handelspraktijken wordt nu doorgelicht omdat ze niet meer up-to-date is. We moeten ze actualiseren, maar ik zou niet meteen de solden afschaffen, ook al zou dat eenvoudiger zijn.

 

01.03  Ortwin Depoortere (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, dank u voor uw duidelijk antwoord.

 

Ik wil hier toch even aan toevoegen, mevrouw de minister, dat het een beetje een eigenaardige manier van werken is. Een staatssecretaris van de federale regering lanceert een idee waarover u telkenmale moet tussenkomen om te zeggen dat u het idee niet genegen bent. Deze federale regering hangt wat los aaneen.

 

Het is misschien gemakkelijker om samen met de eerste minister op een bankje te zitten, maar als ik u was, zou ik het antwoord dat u toen gaf aan de eerste minister, toch in beraad houden.

 

De voorzitter: Ik durf zo'n vraag niet te stellen. Misschien mevrouw Creyf wel.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van mevrouw Simonne Creyf aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Consumentenzaken over "de vertegenwoordiging van de consumentenorganisaties in de Raad van Toezicht van de Ombudsdienst Verzekeringen" (nr. P1597)

02 Question de Mme Simonne Creyf à la vice-première ministre et ministre du Budget et de la Protection de la consommation sur "la représentation des associations de consommateurs au sein du Conseil de surveillance du Service Ombudsman des Assurances" (n° P1597)

 

02.01  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de vice-eerste minister, uw liberale collega, de heer Verwilghen heeft vorige week de consumenten en de consumentenorganisaties mooi in hun blootje gezet. Aanleiding is de nieuwe structuur van de ombudsdienst van de verzekeringen. Er komt een vzw met een raad van toezicht. In die raad van toezicht zetelen zeven mensen, waarvan twee vertegenwoordigers van de verbruikers. De vijftien consumentenorganisaties, verenigd in de Raad voor het Verbruik, hebben gezegd niet akkoord te kunnen gaan met die constructie en zij hebben dan ook geweigerd op vraag van minister Verwilghen hun vertegenwoordigers in die raad van toezicht aan te duiden.

 

Hoe groot was onze verrassing dan toen vorige week een ministerieel besluit verscheen met daarin de zeven leden van de raad van toezicht, onder wie twee vertegenwoordigers van de verbruikers. Grote verrassing! Wij gingen dat onderzoeken en wat stelden wij vast? De twee vertegenwoordigers van de verbruikers zijn twee VLD’ers, verwant aan het liberale ziekenfonds, de ene in Gent en de andere in Bredene. Allebei stonden zij op een VLD-lijst bij de jongste verkiezingen en zij zijn niet aanwezig in de Raad voor het Verbruik.

 

Kortom, mevrouw de minister, de verbruikers worden herleid tot twee VLD’ers in de raad van toezicht. De consumenten worden dus niet meer vertegenwoordigd door Test-Aankoop of door de Gezinsbond, of door de Ligue des Familles, zij worden vertegenwoordigd door twee VLD’ers, twee politieke vrienden.

 

Mevrouw de minister, het gaat om een ernstige zaak. Jaarlijks zijn er ongeveer 5.000 klachten die worden behandeld. Voor de consument, de verzekeringnemer, is dat dus toch een belangrijke aangelegenheid. Ik heb minister Verwilghen ondervraagd maar hij zegt: “Goed, als de consumentenorganisaties weigeren, dan duid ik zelf maar twee vertegenwoordigers aan.”, zoals gezegd: twee VLD-vrienden.

 

Mevrouw de minister, u bent verantwoordelijk voor consumentenorganisaties. Mag ik u vragen of u op de hoogte was van die zaak? Heeft minister Verwilghen daarover eventueel met u overlegd? Het is een ministerieel besluit, dus in principe hoeft hij dat niet te doen maar misschien heeft hij het toch gedaan? Vindt u, als minister van Consumentenzaken, dat de consumenten kunnen worden verdedigd door twee VLD-vrienden? En ten slotte, mevrouw de minister, zult u daar eventueel iets aan doen?

 

02.02 Minister Freya Van den Bossche: Mijnheer de voorzitter, ik heb als minister van Consumentenzaken twee jaar geleden de bemiddelingsdienst Banken en Krediet paritair samengesteld. Ik heb daarin vertegenwoordigers van zowel de sector als de consumenten aangesteld, in samenspraak met de consumentenorganisaties. U weet ook dat de geschillencommissie Reizen, die al tien jaar tot ieders tevredenheid haar werk doet, ook paritair is samengesteld.

 

Ik vind een paritaire samenstelling belangrijk, omdat het het vertrouwen van de consument geniet en de consument zich op die manier ook als gelijke behandeld ziet. Daardoor wint de ombudsdienst aan geloofwaardigheid. Meer mensen zullen via een ombudsdienst of geschillencommissie gaan, wanneer zij denken op een rechtvaardige manier - want paritair samengesteld - te zullen worden behandeld.

 

Ik denk dat een ombudsdienst op een andere manier samenstellen niet de slimste manier is om die ombudsdienst voor de consument naar behoren te laten werken. Evenwel is mijn collega bevoegd om die ombudsdienst samen te stellen zoals hij dat verkiest. Hij heeft dat gedaan en er valt hem dan ook niets te verwijten, ieder zijn bevoegdheid. Als u mij als minister van Consumentenzaken vraagt of ik het, in zijn hoedanigheid, anders zou hebben gedaan, kan ik u daarop niet antwoorden, omdat ik andere bevoegdheden heb. Wat ik wel kan zeggen, is dat ik een commissie anders samenstel voor de bevoegdheden die de mijne zijn.

 

02.03  Simonne Creyf (CD&V): Dank u, mevrouw de minister.

 

De bemiddelingsdienst Banken en Krediet is precies het referentiekader waarnaar de verbruikers verwijzen, omdat ze inderdaad ook voorstander zijn van paritair samengestelde commissies. De minister heeft dat niet gedaan. Het spijt mij zeer, mevrouw de minister, maar u bent wel ietwat voorzichtig. Zou u toch niet, als minister bevoegd voor Consumentenzaken, hierin wat strenger kunnen zijn en eventueel toch samen spreken met de minister bevoegd voor de zaak? Ik spreek u als vertegenwoordiger van de consumenten aan om de zaak opnieuw te bekijken en ervoor te zorgen dat de consumenten, uw bevoegdheid, worden verdedigd door degenen die hen kunnen verdedigen en niet door twee politiek benoemde vrienden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van de heer Francis Van den Eynde aan de minister van Buitenlandse Zaken over "het conflict tussen Frankrijk en Turkije" (nr. P1601)

03 Question de M. Francis Van den Eynde au ministre des Affaires étrangères sur "le désaccord entre la France et la Turquie" (n° P1601)

 

03.01  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, er stellen zich nogal wat problemen met betrekking tot de door sommige beleidsniveaus sterk gewenste aansluiting van Turkije bij de EU. Wij weten allen dat onder meer de Verenigde Staten daarvoor ijveren en dat ook de Belgische regering het idee genegen is.

 

Ik herhaal: er stellen zich nogal wat problemen, waarvan het belangrijkste misschien is dat Turkije niet bij Europa hoort. Buiten dit is er Cyprus en is er ook de genocide op de Armeniërs. Daar wordt in Europa minder en minder aan getwijfeld, maar ze wordt nog altijd met hand en tand en met alle macht die er in dat land bestaat, gelogenstraft door de Turkse regering en door Turkije. Frankrijk bereidt nu een wetsvoorstel voor waarin het bestaan van die genocide wordt bevestigd. Over dit voorstel kan men denken wat men wil, evenals over de historische achtergronden van die genocide, maar Frankrijk is een soevereine Staat die het recht heeft om via zijn Parlement die wetgevende maatregelen te treffen die hij nodig acht. Turkije blijkt daar niet gelukkig mee te zijn. Onder meer het Turkse leger maakt allerlei opmerkingen ter zake. De betrekkingen tussen Frankrijk en Turkije zijn serieus verstoord door dit parlementaire initiatief.

 

Mijnheer de minister, Turkije is een bondgenoot in de NAVO, Frankrijk ook. Frankrijk is een buurland en een West-Europees land. Turkije is een kandidaat-EU-lid, Frankrijk is samen met ons een van de stichtende leden. Zal de Belgische regering Frankrijk in het gelijk stellen? Zal de Belgische regering aan Turkije vragen zich voortaan te bemoeien met zijn eigen zaken? Dit zal op zich al lastig genoeg zijn.

 

03.02 Minister Karel De Gucht: Mijnheer de voorzitter, collega, de discussie tussen Frankrijk en Turkije over de Armeense genocide is een bilaterale aangelegenheid. Ik heb mij daar niet over uit te spreken en zal dat ook niet doen. De zaak is in behandeling in het Franse Parlement. Er is al een eerste lezing in de ‘Assemblée nationale’ geweest. Nu gaat het dossier naar de Senaat en na een tweede lezing wordt het terug aan de ‘Assemblée nationale’ voorgelegd.

 

Zoals u zelf terecht zei, is Frankrijk een soevereine staat die voor zichzelf moet uitmaken of dergelijke wet al dan niet wordt aangenomen.

 

Dat gezegd zijnde, als u de kwestie in de Europese context wil plaatsen, is het al dan niet erkennen van de Armeense genocide niet een van de criteria van Kopenhagen. Daarmee zult u met mij wel akkoord gaan. Wat wel een belangrijk element is, is dat, wanneer een land tot de Europese Unie toetreedt, het goede betrekkingen met zijn buurlanden en geen grensconflicten heeft. Er zijn inderdaad een paar problemen tussen Turkije en Armenië. Bijvoorbeeld, de grens tussen Turkije en Armenië is gesloten.

 

De vraag die moet worden gesteld, is evident. Turkije moet in het reine komen met zijn verleden en dus ook met de gebeurtenissen van 1915-1916. Op welke manier kunnen wij daarbij het meest behulpzaam zijn? Is dat door dergelijke wetgevingen aan te nemen, die eigenlijk op ideeënmisdaden neerkomen? Daarmee moet enorm worden opgelet, vooral omdat de discussie die er in Turkije stond aan te komen en die min of meer loskwam, in de kiem dreigt te worden gesmoord. Wij zijn voorstander van het voorstel dat werd gedaan, te weten dat een commissie van historici met Armeense en Turkse deelname zou worden opgericht. Wij zijn er voorstander van dat er duidelijkheid over het verleden wordt geschapen.

 

Of dat dient te gebeuren door als derde land een dergelijke wet aan te nemen en daardoor het debat in Turkije te bemoeilijken, is echter zeer de vraag. Alleen, het is een vraag die Frankrijk voor zichzelf moet beantwoorden.

 

03.03  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, of al dan niet een ideeënmisdrijf in het leven wordt geroepen, het aannemen van een dergelijke wet is één debat. Het is echter niet het debat dat ik hier te berde wou brengen.

 

Wat naar mijn mening wel moet worden vastgesteld, is dat, in tegenstelling tot uw verklaringen, het niet om zomaar een bilateraal conflict gaat. Het is geen bilateraal conflict, want het gaat, ten eerste, om twee landen die in het kader van de NAVO bondgenoten zijn. Zij zijn ook onze bondgenoten. Het ene land is een traditionele geallieerde, met name Frankrijk, dat – ik herhaal het – samen met ons stichter van de Europese Unie is. Het andere land is een kandidaat-lidstaat.

 

U antwoordt mij dat het andere land bereid is om een onderzoek te voeren en een commissie in het leven te roepen om de zaak historisch te onderzoeken. Dat weten wij allemaal.

 

Als ik dan zie hoe gepikeerd Turkije reageert wanneer Frankrijk zo'n wet nog maar in voorbereiding neemt – die wet is immers nog niet goedgekeurd – dan heb ik de grootste twijfels over de bedoelingen van Turkije met die commissie. Ik denk dat dit vooral cosmetisch is bedoeld en in die omstandigheden kan naar mijn mening, voor deze en andere redenen, Turkije geen lid worden van de Europese Unie.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

04 Question de M. François-Xavier de Donnea au ministre des Affaires étrangères sur "le résultat des élections au Congo" (n° P1602)

04 Vraag van de heer François-Xavier de Donnea aan de minister van Buitenlandse Zaken over "het resultaat van de verkiezingen in Congo" (nr. P1602)

 

04.01  François-Xavier de Donnea (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, la Commission électorale indépendante du Congo a proclamé hier des résultats apparemment complets qui semblent traduire la victoire nette du président de la République sortant. Depuis les élections du 29 octobre, des tensions règnent à Kinshasa qui a encore connu des violences samedi. On peut se poser des questions quant au rôle que la communauté internationale devrait jouer pour accompagner la République démocratique du Congo dans la construction de ses institutions démocratiques, dans la phase post-électorale. Je crois en effet que les tensions actuelles doivent nous inciter à suivre de près et à accompagner cette transition.

 

Mes questions sont les suivantes. La Belgique se charge-t-elle des bons offices en la matière? Le mandat de la MONUC sera-t-il prolongé? Qu'adviendra-t-il du mandat de l'EUFOR?

 

04.02  Karel De Gucht, ministre: Monsieur le président, cher collègue, comme vous venez de le dire, les résultats des élections ont été annoncés hier officiellement par la Commission électorale indépendante. Selon les chiffres que j'ai sous les yeux, 6.819.822 électeurs ont voté pour Jean-Pierre Bemba, ce qui représente 41,96% des voix et 9.436.779 électeurs ont voté pour Joseph Kabila, ce qui représente 58,05% des votants.

 

Ces résultats sont transmis à la Cour suprême, qui devra statuer sur d'éventuelles contestations. D'ici une semaine à dix jours, les résultats seront vraisemblablement rendus officiels, mais il y a peu de doute quant à celui qui a remporté la victoire.

 

En ce qui concerne votre question relative au statut des forces militaires, le mandat de l'EUFOR prend fin le 30 novembre prochain. À partir de cette date-là, il n'y aura plus de base juridique pour leurs interventions, sauf dans un cadre d'autodéfense. Il existe, dans le chef des pays qui contribuent à ces forces, de très nombreuses réticences – pour ne pas dire plus – à proroger officiellement ce mandat. Cependant, des discussions sont en cours en vue de donner une base juridique à la période du retrait, afin de rendre une intervention possible, qu'il s'agisse d'une résolution du Conseil de sécurité ou d'une prolongation de l'action commune au niveau de l'Union européenne.

 

Le rythme de ces discussions dépendra beaucoup de ce qui se passera dans les prochains jours au Congo. Pour l'instant, tout est calme. Si cette situation perdure, la discussion sera plus facile et d'autant moins pressante que si des difficultés devaient surgir.

 

En ce qui concerne la MONUC, le mandat pour la période à partir du 1er janvier 2007 devra faire l'objet de négociations au Conseil de sécurité, dont nous serons d'ailleurs membre à ce moment-là (le nombre, la durée, le type de mandat, etc.). Cette discussion doit encore être entamée.

 

04.03  François-Xavier de Donnea (MR): Monsieur le président, je remercie le ministre pour ces précisions. Je persiste à croire – comme lui d'ailleurs, je pense – que la Belgique a le devoir moral de continuer à s'impliquer dans la reconstruction politique, économique et sociale du Congo. Elle doit aussi continuer à être un avocat de la RDC auprès des instances internationales (Union européenne et Conseil de sécurité de l'ONU) pour faire en sorte que la communauté internationale, selon des modalités qui respectent la souveraineté et les susceptibilités du Congo, puisse quand même prêter ses bons offices pour éviter que ce pays ne retombe dans la violence, la guerre civile et la spirale du sous-développement.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Question de M. Mohammed Boukourna au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "l'expulsion de demandeurs d'asile iraniens vers l'Iran" (n° P1598)

05 Vraag van de heer Mohammed Boukourna aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de uitwijzing van Iraanse asielzoekers naar Iran" (nr. P1598)

 

05.01  Mohammed Boukourna (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, ce n'est pas la première fois que le sujet de ma question est abordé et ce ne sera certainement pas la dernière!

 

Monsieur le ministre, la semaine dernière, à cette même place, je vous disais que, selon, moi vous n'aviez pas beaucoup d'alternatives.

 

Vous pouviez décider de maintenir ces personnes enfermées durant de longues semaines, voire des mois, dans des centres comme celui de Vottem, qui fait d'ailleurs l'objet d'un reportage publié dans le magazine "Ciné Télé Revue" de cette semaine qui y consacre quatre pages et dénonce le scandale de l'enfermement et de l'isolement de ces réfugiés. Vous pouviez également décider de les régulariser pour raison humanitaire. Mais vous avez préféré opter pour une troisième alternative, à savoir faire procéder à leur expulsion.

 

Si cette décision devait être appliquée, monsieur le ministre, cet éloignement forcé mettrait la vie des intéressés en danger et constituerait une atteinte grave à leur dignité et un traitement cruel et inhumain.

 

Par ailleurs, au regard des obligations de la Belgique en matière de droit international et à la jurisprudence, je m'interroge sur la légalité de cette décision.

 

Enfin, j'ajoute que ces personnes vivent paisiblement dans notre pays et sont notamment intégrées sur le marché de l'emploi.

 

Monsieur le ministre, mes questions sont les suivantes.

 

- Si vous deviez exécuter la décision de renvoi forcé, quelles sont les garanties que vous avez quant à l'attitude qui sera adoptée par les autorités iraniennes? En effet, il faut savoir que ces personnes se sont montrées publiquement et ont dénoncé le caractère autoritaire du régime iranien. De plus, vous savez pertinemment que, déjà en 2003, l'ambassadeur d'Iran qualifiait ces gens de terroristes.

 

- Existe-t-il entre la Belgique et l'Iran un accord de réadmission? Dans l'affirmative, quels sont les termes de cet accord et quand a-t-il été conclu?

 

05.02  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, chers collègues, ce sont à peu près les mêmes questions que la semaine passée.

 

Il me faut donc répéter qu'il convient de respecter des principes dans un État de droit. Ainsi, la décision d'obtenir ou non le droit d'asile, en concordance avec la Convention de Genève et notre propre législation, n'appartient pas au ministre de l'Intérieur, heureusement, mais à des instances indépendantes. Vous les connaissez: l'Office des étrangers, l'organe qui examine la recevabilité, et le commissaire général qui prend les décisions.

 

Ces décisions doivent être respectées par ceux qui les demandent et par le ministre de l'Intérieur. Donc, si un droit d'asile est refusé, j'ai l'obligation légale de faire exécuter cette décision. Cela revient pour le demandeur à quitter notre pays. J'espère toujours que ce départ s'effectue de façon volontaire; dans le cas contraire, la décision sera exécutée de façon forcée, ce que j'essaie toujours d'éviter.

 

Dès lors, emmener quelqu'un d'un centre fermé est une mesure que doit prendre mon administration vis-à-vis de ceux qui ne respectent pas les décisions des instances d'asile. Voilà ma première remarque.

 

Deuxièmement, comme je l'ai dit la semaine dernière, des actions telles que des occupations d'église, des incendies volontaires ou des menaces de se blesser voire de se suicider ne peuvent pas aboutir à octroyer des droits que n'obtiennent pas ceux qui respectent bien les décisions d'asile.

 

Troisièmement, c'est le commissaire général qui est d'avis que la situation en Iran est telle qu'un retour est faisable. Tous ceux qui refusent de le faire, je les invite à agir de façon volontaire, car ils seront assistés, subventionnés par l'Organisation internationale pour la migration, entre autres. Ils seront donc sécurisés, ce qui est mon souhait.

 

Quatrièmement, l'absence d'accord de réadmission avec un pays ne signifie pas une interdiction d'organiser un retour forcé. Actuellement, pour ceux qui se trouvent dans ce cas et faute d'obtenir leur identification, nous avons établi des contacts avec l'ambassade d'Iran pour recevoir les documents nécessaires à l'organisation de leur rapatriement.

 

Je ne peux pas faire autrement, monsieur Boukourna!

 

En conclusion, si j'agis ainsi à la suite des événements de la semaine dernière, il faudra agir de même vis-à-vis de tous – je dis bien de tous – les ressortissants de ce pays! Je ne vais pas plaider coupable pour cette prise de position. Car si j'avais réagi ainsi, cela nous emmènerait vers une situation dont personne ne voudrait! Il ne faut pas faire de distinction entre ceux qui mènent des actions et les autres.

 

Par ailleurs, si une instance comme le Commissariat général est d'avis qu'une demande d'asile doit être refusée, il est de mon devoir légal de faire respecter cette décision. Je l'ai déjà dit, je le répète et je continuerai encore à le répéter.

 

05.03  Mohammed Boukourna (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Je reste sceptique au vu de la spécificité de ce groupe.

 

Je posais ma question aujourd'hui dans le cadre du droit régalien de l'État de contrôler l'accès, le séjour et l'établissement sur son territoire et d'en éloigner éventuellement les personnes indésirables. Nous sommes d'accord sur ce point.

 

In casu, il s'agit d'un groupe de personnes dans une situation particulière; leur expulsion pourrait constituer un traitement dégradant et cruel, compte tenu de leurs prises de position vis-à-vis de leur pays d'origine. Notre premier souci doit être de sauvegarder leur vie et leur intégrité. C'est ce que je vous demande de faire et non de leur faire payer au prix fort l'acte désespéré qu'ils ont commis la semaine dernière et que je n'approuve évidemment pas.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Questions jointes de

- Mme Zoé Genot au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le centre fermé de Vottem" (n° P1599)

- M. Benoît Drèze au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur sur "le centre fermé de Vottem" (n° P1600)

06 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Zoé Genot aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het gesloten centrum van Vottem" (nr. P1599)

- de heer Benoît Drèze aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het gesloten centrum van Vottem" (nr. P1600)

 

06.01  Zoé Genot (ECOLO): Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, j'espère que vous aurez tous l'occasion de lire l'article de Michel Bouffioulx, paru dans le magazine "Ciné Télé Revue" cette semaine. Il s'agit d'une interview de plusieurs gardiens du centre fermé de Vottem qui révèlent des situations complètement indignes d'un État de droit comme le nôtre.

 

Je vais vous citer quelques passages.

 

"Dans ce centre fermé de Vottem, il n'est pas rare qu'on enferme dans des cachots, nues, pendant plusieurs jours, marinant dans leurs excréments et dans l'urine, des personnes qui ont des problèmes psychiatriques". Ces personnes qui n'arrivent pas à s'intégrer dans le groupe sont donc reléguées dans des cachots et abandonnées à leur sort pendant des périodes pouvant aller jusqu'à deux mois.

 

Les gardiens citent le cas d'un jeune homme polonais qui a passé deux mois dans un cachot. Quand il est sorti, fatalement, il ressemblait à un zombie et on l'a renvoyé en Pologne.

 

Vous allez me dire qu'il y a un psychologue dans ce centre. Le psychologue, adjoint à la direction, éprouve des difficultés dans son travail. Les gardiens disent même: "Le dilemme pour cette direction, c'est que si ce type est reconnu malade, il n'est plus expulsable et le travail ne peut donc se faire dans des conditions correctes".

 

Ce ne sont pas les seuls cas graves. Des turberculeux ne sont pas soignés, ils sont rejetés dans la nature sans déclaration de la maladie. Les gardiens témoignent également que des gens qui ont subi des tentatives d'expulsion reviennent tellement cassés qu'ils ne savent plus marcher.

 

Quand on entend des témoignages de gardiens, de personnes qui sont dans l'institution, qui parlent de faits qui ont été évoqués à de multiples reprises dans ce parlement, c'est extrêmement grave. Amnesty International, ce matin, a demandé qu'une enquête soit rapidement diligentée. On ne se croirait pas en Belgique.

 

Je voudrais demander trois choses au ministre.

 

Premièrement, je voudrais qu'on remercie les gardiens pour leur courage et pour avoir brisé la loi du silence. Je voudrais donc que le ministre s'engage à ce que les gardiens qui ont courageusement parlé ne soient pas pénalisés.

 

Deuxièmement, la direction du centre fermé de Vottem a une grave responsabilité par rapport aux faits mentionnés. Je demande donc que cette direction soit suspendue le temps de diligenter une enquête.

 

Troisièmement, il y a déjà eu un certain nombre d'enquêtes internes. Je pense qu'il est maintenant temps de mener une enquête extérieure, à laquelle seraient étroitement associés les parlementaires et les ONG.

 

06.02  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le président, je suis content de la présence du ministre de la Santé publique, M. Demotte, car il s'agit d'un fait qui relève incontestablement de ses compétences. Nous avons eu, avec le ministre de l'Intérieur et M. Demotte, une discussion avant les grandes vacances à propos de maltraitances à Vottem. La question que j'avais posée au ministre Demotte avait été renvoyée vers le ministre de l'Intérieur. Je souhaiterais qu'une réponse soit apportée ici par les deux ministres compétents du gouvernement.

 

Je ne vais pas reprendre les propos de ma collègue, qui sont développés dans le magazine "Ciné Télé Revue" et qui sont réellement interpellants. Comme vous le savez, je connais un peu le centre, j'habite tout près et je l'ai visité à plusieurs reprises. J'ai pu voir les cellules d'isolement: ce sont des espaces étroits entre quatre murs en béton avec une dalle qui sert de lit, sans sanitaires, sans rien. La question n'est pas celle des maltraitances par le personnel. Il s'agit d'une situation ingérable, par le personnel comme par la direction du centre. La direction m'a expliqué le problème des personnes hébergées qui ne peuvent pas vivre en communauté.

 

En fait, il y a quatre ailes à Vottem. Dans chacune il y a dix chambres. C'est construit comme une prison, à la différence que les portes des chambres sont ouvertes. Il y a quatre personnes par chambre et les 40 personnes de l'aile vivent en communauté. Dès qu'une de ces quarante personnes souffre de problèmes psychiatriques sérieux, qu'elle est violente, qu'elle vient de prison, elle doit être nécessairement écartée de la vie communautaire. La seule possibilité pour le faire est la cellule d'isolement qui, pour nous comme certainement pour le personnel du centre, constitue une réponse totalement inadéquate.

 

Amnesty International a raison aujourd'hui, dès la publication de l'article, de demander une enquête indépendante, transparente, la plus rapide possible et qui nous permette de réfléchir à des alternatives à une situation que nous, parlementaires Ecolo ou cdH ne pouvons plus accepter, d'autant plus que les faits sont rendus publics et – Mme Genot a raison de le souligner – qu'ils sont dénoncés par des personnes qui sont elles aussi victimes de cette situation, à savoir le personnel.

 

Je terminerai par un élément de l'article qui m'a troublé. Ce n'est pas dans ma question mais le ministre pourra sans doute y répondre. On y indique que l'isolement peut durer deux à trois semaines, voire deux mois. Or, d'après la législation, l'isolement ne peut pas durer plus de 24 heures et ne peut être prolongé au-delà de 72 heures sauf décision formelle du ministre. D'après la législation, il n'y a que le ministre qui puisse prolonger l'isolement au-delà de 72 heures. Monsieur le ministre, êtes-vous au courant de tout ce qui se passe et comment pouvez-vous justifier une telle situation?

 

06.03  Patrick Dewael, ministre: Monsieur le président, chers collègues, j'informe tout d'abord la Chambre du fait qu'un rapport m'a été transmis le 8 novembre. Il émane des ONG et il a été transmis quelques semaines plus tôt à l'Office des étrangers, auquel j'ai demandé un examen de ce rapport.

 

Aujourd'hui, un article est publié mentionnant des déclarations anonymes du personnel. On me demande de respecter et de protéger ces personnes. Je ne pourrais rien faire de toute manière puisque je ne sais pas de qui il s'agit.

 

Ils ont fait leur déclaration de façon anonyme. J'en prends acte.

 

Troisièmement, en application de la loi de 1980, un séjour dans un centre fermé est toujours prévu pour une très courte durée. Ces gens sont placés dans un centre fermé car ils refusent de quitter volontairement le territoire. Les enfermer dans un centre est la seule possibilité pour obtenir un rapatriement. Ce processus est prévu par la loi pour faire respecter des décisions prises par des instances d'asile.

 

Le séjour dans un centre fermé est contrôlé par la chambre du conseil, entre autres. Si la durée d'enfermement n'est plus raisonnable, on peut toujours se rendre devant la chambre du conseil. De plus, il existe une Commission de plaintes qui est composée d'un magistrat, d'un avocat et d'un représentant des ONG. Dans cette matière, je m'étonne d'ailleurs du peu de plaintes que cette commission reçoit.

 

C'est paradoxal, monsieur le président, chers collègues. Soit on se dirige vers les ONG, soit on choisit la voie de la presse – et c'est peut-être de bonne guerre – de façon anonyme, alors qu'une instance a été établie par le gouvernement et par le Parlement. Cette commission mixte a été créée pour recevoir des plaintes. Or, on constate que très peu de plaintes sont déposées. De cette tribune, j'invite ceux qui ont émis des propos dans la presse à s'adresser à cette commission.

 

Néanmoins, je répète que tant le rapport dont j'ai pu prendre connaissance que les déclarations anonymes dans la presse feront l'objet d'un examen.

 

En conclusion, et de façon plus générale, j'ajouterai qu'en exécution de l'accord du gouvernement, des efforts budgétaires ont été consentis l'année dernière – et le seront encore l'année prochaine – afin d'humaniser les centres fermés. Des efforts seront également réalisés sur le plan du personnel. L'année prochaine, on pourra engager encore plus de personnel spécialisé, notamment des psychiatres, des psychologues, etc.

 

J'ai toujours été d'avis, monsieur le président, qu'il convient d'adopter une attitude très transparente sur les centres fermés. J'invite tout le monde, chaque parlementaire, à visiter ces centres et à poser les questions qui doivent être posées. Sachez que je préfère le débat contradictoire. Si je dois prendre connaissance d'un rapport qui a été établi de façon non contradictoire et de déclarations faites dans la presse par des gens qui veulent rester anonymes, cela ne facilite pas mon métier.

 

J'invite donc ceux qui se sont exprimés dans la presse à se faire connaître publiquement et à s'adresser à la Commission de plaintes qui a été mise sur pied.

 

Pour ma part, je prendrai, dans les semaines à venir, les dispositions nécessaires pour fournir au Parlement le résultat de l'enquête que j'ai ordonnée.

 

06.04  Zoé Genot (ECOLO): Monsieur le ministre, en ce qui concerne la Commission de plaintes, chacun sait que les malades mentaux ont parfois du mal à transmettre une plainte par écrit endéans les cinq jours. En effet, ils sont rarement assistés par des avocats. Selon moi, la méthode adoptée pour le dépôt des plaintes ne permet pas aux personnes extrêmement fragilisées d'exprimer légalement leurs griefs.

 

S'il était question de chiens qu'on laisserait mariner durant une semaine dans leurs excréments dans un lieu fermé, il y aurait un tollé. Il s'agit ici de personnes psychiquement malades (des schizophrènes, des paranoïaques, etc.) qui sont parfois enfermées durant plusieurs mois. Cette situation est totalement inadmissible!

 

06.05  Patrick Dewael, ministre: Madame Genot, permettez-moi de vous poser une question!

 

Vous dites que les personnes concernées ne sont pas capables de porter plainte car elles sont handicapées mentalement. Je veux bien vous croire à ce sujet, mais je ne peux contrôler vos dires. Cela dit, pourquoi les gardiens dont il est question ne protègent-ils pas ces gens et ne se rendent-ils pas eux-mêmes devant la commission mixte? Pourquoi ne s'adressent-ils pas directement au ministre pour attirer son attention sur cette problématique inacceptable? Pourquoi dénonce-t-on cette situation de façon anonyme via la presse?

 

06.06  Zoé Genot (ECOLO): C'est pour cette raison que je vous demande de prendre clairement l'engagement de ne pas pénaliser ces gardiens pour leur acte de courage. Ils pourraient ainsi parler à visage découvert et s'adresser directement à vous. À l'heure actuelle, il existe un manque de confiance. En effet, de nombreux médecins ayant dénoncé certaines pratiques en centres fermés ont été écartés ou ont fait l'objet d'autres mesures disciplinaires.

 

06.07  Patrick Dewael, ministre: Madame, je m'engage à ne prendre aucune mesure disciplinaire à l'égard de ce personnel. Cet engagement est pris publiquement et devant la presse. Toutefois, j'invite les personnes concernées à sortir de leur anonymat, dès aujourd'hui.

 

06.08  Zoé Genot (ECOLO): Je vous remercie, monsieur le ministre, de répondre à notre demande.

 

J'espère que vous pourrez entendre ces personnes, mais qu'elles pourront aussi être entendues par ce Parlement afin qu'une enquête puisse être réalisée en toute indépendance.

 

Vous plaidez pour la transparence. Mais vous savez sans doute, monsieur le ministre, qu'à l'heure actuelle, pour se rendre en centre fermé, il faut prendre rendez-vous. Nous ne pouvons pas rencontrer les gens ou circuler dans le centre sans autorisation.

 

Si l'on veut la transparence, il faut que cette dernière soit effective. C'est pour cette raison que nous demandons la mise sur pied d'une enquête externe.

 

Le président: Merci, madame.

 

Il est évident que l'engagement pris devant ce Parlement est irrévocable.

 

06.09  Benoît Drèze (cdH): Monsieur le président, je ne suis pas venu à cette tribune pour me quereller, mais pour relayer, en ma qualité de représentant du peuple, les problèmes qui sont aujourd'hui mis sur la place publique par le biais de l'anonymat et je suis convaincu que, grâce à l'engagement que vous venez de prendre, ils le seront, demain, à visage découvert.

 

Bien entendu, j'anticipe les conclusions, mais je ne pourrais m'imaginer qu'après le débat qui aura lieu très bientôt, l'on considère la cellule d'isolement dans un centre fermé comme étant la bonne réponse à un cas psychologique, psychiatrique, pour un tuberculeux, etc. Car, c'est là que réside le fond du problème: pour de telles situations, il faut des structures spécialisées.

 

Bien entendu, nous connaissons le problème! Aussi, gagnons du temps! En effet, selon le droit belge, si des cas psychiatriques sont envoyés dans une institution spécialisée, ils ne sont pas rapatriables. Or, vous voulez, je le comprends dans le cadre de vos compétences, rapatrier les personnes le plus rapidement possible. Tel est le fond du problème! Examinons-le sereinement, mais en toute hypothèse, pour le cdH, et manifestement pour Ecolo et demain, je l'espère, pour l'ensemble de cette assemblée, ce type de situation ne peut plus durer. Par conséquent, je remets au ministre de la Santé publique - il l'a peut-être lu, sinon, il en prendra directement connaissance - le "CinéTélé Revue". Cela nous fera gagner du temps.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van mevrouw Magda De Meyer aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de rol van de deurwaarder" (nr. P1594)

07 Question de Mme Magda De Meyer à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "le rôle de l'huissier" (n° P1594)

 

De voorzitter: Mevrouw de minister, mevrouw De Meyer ondervraagt u over de rol van de gerechtsdeurwaarder, niet de deurwaarder.

 

Mevrouw De Meyer, u hebt het woord.

 

07.01  Magda De Meyer (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, begin deze week werd een man van 85 jaar doodgeschoten in Sint-Niklaas. Het fatale schot werd gelost door een politieagent die een deurwaarder in functie begeleidde naar aanleiding van uitvoerend beslag op de meubels van de schuldenaar. Het ging om een uitstaande schuld van 3.000 euro.

 

Naar aanleiding van dit dramatisch incident gaan er overal stemmen op om de politiebewaking nog te verstrengen en uit te breiden bij de tussenkomst van de deurwaarder. Er wordt zelfs geopperd kogelvrije vesten ter beschikking te stellen.

 

Mevrouw de minister, ik vraag me af of dit wel de goede weg is om op te gaan. Moeten we niet veeleer kiezen voor een andere weg, zeker als het over sociaal zwakkeren en hoogbejaarden gaat. Mijn voorkeur gaat uit naar een veel nauwere samenwerking met bestaande sociale diensten, OCMW's en schuldbemiddelingsdiensten. Er zijn gerechtsdeurwaarders die op die manier opereren en zo fatale incidenten zoals we hebben gekend, kunnen tegengaan.

 

07.02 Minister Laurette Onkelinx: Mijnheer de voorzitter, collega's, dit drama is verschrikkelijk. Onmiddellijk werd een gerechtelijk onderzoek ingesteld bij het parket van Dendermonde. Het is een individuele zaak. Zoals u weet, mag ik hierover niet spreken. Gelukkig gaat het om een heel uitzonderlijke gebeurtenis.

 

Mevrouw De Meyer, ik sluit me volkomen bij u aan inzake de rol van de bemiddeling in zaken van schuldenlast. Er bestaan wetten en besluiten over deze problematiek. Nieuwe pistes zijn evenwel altijd welkom. Ik wil ze graag bestuderen. De problematiek is zeer belangrijk. Ik ga akkoord met uw standpunt dat er nieuwe voorstellen moeten komen om de situatie te verbeteren.

 

07.03  Magda De Meyer (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor het antwoord. Ik denk heel concreet aan de volgende piste. Momenteel wordt het OCMW pas verwittigd en ingeschakeld vlak voor de uithuiszetting van mensen. Dan is het kalf al verdronken. Indien we het OCMW of schuldbemiddelingsdiensten sneller kunnen inschakelen, kunnen drama's wellicht worden voorkomen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van de heer Guy Hove aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de wijziging van de snelbelgwet" (nr. P1595)

08 Question de M. Guy Hove à la vice-première ministre et ministre de la Justice sur "la modification de la loi accélérant la procédure de naturalisation" (n° P1595)

 

08.01  Guy Hove (VLD): Mevrouw de vicepremier, de snelbelgwet heeft uiteraard al heel wat inkt doen vloeien en heeft voor heel wat discussie gezorgd. Dat is ons allen voldoende bekend. Als voorzitter van de commissie voor de Naturalisaties kan ik trouwens getuigen dat de wet op zichzelf ook al voor heel wat discussies en mogelijke interpretaties heeft gezorgd bij de toepassing ervan.

 

Een jaar nadat de wet werd goedgekeurd in het Parlement, werd een evaluatie gemaakt. Ik meen mij te herinneren dat ook op de Ministerraad in mei 2006 een aantal wijzigingen van de wet werd vooropgesteld. Ik heb mij dan ook gepermitteerd even na te kijken op welke vlakken die wijzigingen werden vooropgesteld. Als ik mij niet vergis, zouden er wijzigingen worden aangebracht aan de wet op het vlak van de onderzoekstermijn. Er zou ook worden gewerkt aan het verlies van de nationaliteit in geval van fraude. Het aantal gevallen van staatloosheid zou worden beperkt. Voorts zou de mogelijkheid van de dubbele nationaliteit worden gecreëerd. Ik herinner mij ook dat hier een colloquium heeft plaatsgehad en dat het een vraag is van vele Belgen die tewerkgesteld zijn in het buitenland.

 

Wanneer ik er echter de krant van vandaag op nasla, dan zie ik dat u, rekening houdend met de situatie zoals ze vandaag bestaat, blijkbaar van plan bent om nog een aantal andere wijzigingen voor te stellen. U zou de wet wellicht nog versoepelen, vandaar mijn duidelijke en vrij precieze vraag.

 

Is de informatie van de Ministerraad van 19 mei 2006, die ik zonet heb aangehaald, nog altijd juist?

 

Welke wijzigingen stelt u precies voor?

 

08.02 Minister Laurette Onkelinx: Ik heb net als u Het Laatste Nieuws gelezen. De heer Vandeurzen zegt: “Belg worden kan nu nog makkelijker”. Dat is absoluut onjuist. Ik geef drie voorbeelden.

 

Ten eerste zegt de heer Vandeurzen dat er geen centrale registratie van de aanvragen tot naturalisatie bestaat. Dat is de huidige toestand, maar het hervormingsvoorstel van minister Dewael voorziet in zo’n centraal register.

 

Ten tweede, de heer Vandeurzen zegt: “Er zijn per jaar een honderdtal Zuid-Amerikaanse zwangere vrouwen die naar ons land komen als toerist, hier bevallen maar hun kind niet aangeven bij hun ambassade. Volgens onze wetgeving wordt dat kind dan statenloos en heeft het dus recht op de Belgische nationaliteit”.

 

Hij besluit dat op basis daarvan ook de moeder de Belgische nationaliteit kan aanvragen. Dat is de huidige toestand. De hervorming maakt die situatie echter onmogelijk in de toekomst.

 

Ten derde, de heer Vandeurzen beweert dat ouders van kinderen met de Belgische nationaliteit veel gemakkelijker Belg zullen worden dan vandaag het geval is. Dat is onjuist.

 

Je dirais même que nous allons dans un sens tout à fait contraire. À l'heure actuelle, les parents vivant à l'étranger d'un Belge vivant en Belgique peuvent obtenir, s'ils répondent aux conditions de la déclaration de nationalité, un titre de séjour illimité. À l'avenir, ils devront respecter deux conditions supplémentaires: primo, non seulement répondre aux conditions de la déclaration de nationalité, mais aussi l'introduire pour nous permettre un meilleur contrôle et, secundo, prouver des liens supplémentaires étroits avec les personnes de leur famille qui se trouvent dans notre pays.

 

Ainsi, nous allons dans un sens parfaitement opposé. À titre personnel, j'ajouterai que je n'introduis pas ces propositions "en stoemelings" dans le cadre d'une loi-programme, mais je suis convaincue de la nécessité de ces mesures.

 

Le président: Votre expression "en stoemelings", c'est du bruxellois!

 

08.03  Guy Hove (VLD): Mevrouw de vice-eerste minister, ik noteer dat u een aantal wijzigingen vooropstelt. Er komt een centraal register dankzij de wet van Patrick Dewael. Ook in verband met de staatlozen zullen de geciteerde misbruiken in de toekomst niet langer mogelijk zijn. Ik heb heel duidelijk begrepen dat het, in tegenstelling tot de toon van het artikel dat wij hebben gelezen, niet gaat om een versoepeling maar wel degelijk om een duidelijker afbakening en strenger worden van de snelbelgwet.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: J'invite M. Verwilghen à me rejoindre. Avant d'entendre M. Wathelet pour sa question relative au rapport Énergie, Mme Gerkens m'avait demandé de pouvoir intervenir à ce moment-ci. Madame Gerkens, vous avez la parole.

 

08.04  Muriel Gerkens (ECOLO): Monsieur le président, mardi, nous avons posé une question au ministre Verwilghen en commission de l'Économie sur cette étude "Énergie 2030". Il nous a répondu qu'il allait seulement la recevoir ce vendredi, qu'il la soumettrait à l'avis d'une "peer review" pour une relecture et que le parlement en disposerait le 28 novembre. J'ai lu dans "Le Soir" d'aujourd'hui et j'ai entendu à la RTBF ce midi que ce rapport circule, alors que le ministre voulait garder une certaine confidentialité tant que la relecture n'était pas terminée. Nous avions accepté cette manière de procéder.

 

Je suis donc particulièrement inquiète mais aussi fâchée de ce qui se passe. A-t-on commandé une étude ou a-t-on commandé des résultats attendus d'une étude? À partir du moment où un rapport circule, il faut que le parlement en dispose et si possible aujourd'hui, de la même manière que la presse.

 

Je voudrais savoir si le ministre est d'accord de nous faire parvenir ce rapport avant la date annoncée mardi en commission.

 

Le président: Madame, je viens d'avoir une confession ministérielle dans mon oreille droite. Le ministre m'a dit clairement que le rapport sera à la disposition de la Chambre demain.

 

08.05  Marc Verwilghen, ministre: Le rapport me sera remis officiellement demain. Dès que je l'aurai, je le mettrai à la disposition de la Chambre.

 

Le président: "Nemo dat quod non habet" et la plus jolie fille du monde ne peut donner que ce qu'elle a; il en va de même pour le président du parlement. Dès que j'aurai le rapport, il vous sera envoyé.

 

Et, pour des raisons que je n'expliquerai pas ici mais que j'ai expliquées à la Conférence des présidents, la discussion aura lieu au sein de la commission de l'Économie le lundi 20 novembre.

 

Je ne peux aller plus vite, ne soyez plus fâchée!

 

09 Question de M. Melchior Wathelet au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "le 'Rapport Énergie 2030'" (n° P1603)

09 Vraag van de heer Melchior Wathelet aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "het 'Rapport Energie 2030'" (nr. P1603)

 

09.01  Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, le premier volet de la question a ainsi déjà été abordé. C'est une bonne chose!

 

Monsieur le ministre, étant donné ce que nous avons pu entrevoir de ce rapport dans le journal "Le Soir", il nous est difficile de ne pas déjà vous poser des questions cet après-midi.

 

Le journal "Le Soir" pointe du doigt un certain nombre d'éléments et ce qui ressort de cet article est assez interpellant. On constate qu'en 2003, le gouvernement a pris la décision de sortir du nucléaire dans le futur mais qu'il n'y a eu aucune suite: pas de politique en matière de diminution de la consommation de l'énergie, pas de politique en vue d'accentuer l'utilisation des autres sources d'énergie, notamment les énergies renouvelables, et toujours pas de politique tarifaire responsabilisant le client.

 

Évidemment, tous les arguments déjà développés en 2003 dans le cadre du dossier relatif au nucléaire n'ont fait que s'accentuer pendant ces quatre dernières années. Quel est le vrai grief que l'on peut adresser aujourd'hui au gouvernement? C'est d'avoir laissé la situation se dégrader, se détériorer pendant ces quatre dernières années.

 

Monsieur le ministre, aujourd'hui, je vous demande formellement de définir une politique claire. Il en va de notre environnement, de notre sécurité d'approvisionnement et du portefeuille de nos citoyens. Il est urgent d'avoir une politique claire: quelles sont les énergies sur lesquelles nous allons axer nos politiques demain? Comment allons-nous diminuer notre consommation d'énergie? Comment comptons-nous retrouver enfin de bons chiffres pour atteindre les objectifs de Kyoto? Quand aurons-nous cette véritable politique énergétique nécessaire pour envisager l'avenir plutôt que de se contenter de ce qui existait dans le passé?

 

09.02  Marc Verwilghen, ministre: Monsieur Wathelet, je commencerai ma réponse en vous contredisant. Vous dites que, pendant quatre ans, le gouvernement n'a rien entrepris, ce n'est pas vrai!

 

Premièrement, en matière de ressources énergétiques renouvelables, nous avons ouvert la possibilité pour les éoliennes par voie de loi.

 

Deuxièmement, nous nous sommes penchés sur une nouvelle loi en matière de gaz et d'électricité.

 

Troisièmement, la bourse belge de l'électricité: Belpex, a été constituée et ouvrira la semaine prochaine.

 

Enfin, nous avons travaillé sur les tarifs pluriannuels; nous venons également de discuter, en commission de l'Économie de la Chambre, des sites non utilisés de la "Pax Electrica I" et des pourparlers ont eu lieu lors de la fusion Suez-Gaz de France.

 

Ceci dit, je tiens aussi à souligner que nous avons débattu d'une procédure que j'ai d'ailleurs expliquée très clairement au parlement dans le passé. Il s'agissait d'avoir un rapport préliminaire du groupe d'experts qui forment la Commission Énergie 2030. Ce rapport sera déposé officiellement demain.

 

Il sera présenté en ma présence et remis aux huit groupes de travail qui réaliseront la deuxième partie, c'est-à-dire le travail sociétal, alors que la première partie était plutôt technique et scientifique.

 

Cette procédure a été convenue et nous attendons sa fin, comme je l'ai toujours soutenu. Dorénavant, je ne changerai pas de position et je ne me ferai pas pourchasser par qui ou quoi que ce soit.

 

À mon avis, ce travail doit être réalisé à fond. En effet, l'approvisionnement du pays est si important qu'il mérite un débat que nous n'avons plus tenu au parlement depuis des décennies. Il s'agit de discuter à long terme, jusqu'en 2030, d'une politique de l'énergie. Je voudrais donc pouvoir entamer ce débat sur la base d'un rapport analytique, en même temps objectif et qui aura passé toutes les (…) nécessaires.

 

Dans ces conditions, nous avons à terminer le travail comme prévu. Je passerai au parlement dès lundi: à la demande du président de la commission de l'Économie, nous avions fixé la date du 28 novembre, mais je suis prêt à me présenter dès ce lundi pour en expliciter les conséquences.

 

09.03  Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, je ne puis évidemment pas me contenter de votre réponse étant donné que vous parlez de lois sur les éoliennes. Le rapport, d'après ce que nous lisons dans la presse, critique le choix fait par le gouvernement uniquement par rapport à ces éoliennes off-shore. C'est aussi cet unique aspect qui est envisagé pour le gaz et l'électricité.

 

Pourtant, c'est bien davantage. Il convient d'étendre notre panel de sources énergétiques. D'autant plus si nous décidons de fermer nos centrales nucléaires.

 

En fait, monsieur le ministre, les questions qui se posaient de manière sérieuse en 2003 se reposent aujourd'hui avec encore davantage d'importance puisque nous avons perdu ces quatre ans. Et c'est l'élément sur lequel je suis d'accord avec vous: nous avons perdu du temps et rendu impossible ce vrai débat à la Chambre depuis des années.

 

Mon message sera alors de cesser de perdre du temps. Nous disposons des éléments pour mener une véritable discussion en matière d'énergie. Les questions énergétiques concernent l'environnement, le coût de l'énergie pour les ménages et les entreprises, ainsi que la sécurité d'approvisionnement. Ces questions méritent beaucoup mieux que de simples réponses de procédure, mais une réponse politique: viser vers le long terme.

 

09.04  Marc Verwilghen, ministre: Monsieur le président, je voudrais intervenir uniquement pour dire que nous avons convenu de prime abord d'une procédure. Je l'ai expliqué à je ne sais combien de reprises. À mes yeux, il faut exécuter le parcours dans son entièreté. Je peux m'imaginer que certaines personnes pourraient politiquement déjà prendre position actuellement. C'est possible. La responsabilité leur en incombe, mais personnellement, je poursuivrai la procédure jusqu'à la fin.

 

09.05  Melchior Wathelet (cdH): Monsieur le ministre, il est plutôt exceptionnel d'entendre ces propos dans votre bouche. Effectivement, certaines personnes ont politiquement d'énormes difficultés à admettre qu'hier, elles avaient tort.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

10 Question de Mme Karine Lalieux au ministre de l'Économie, de l'Énergie, du Commerce extérieur et de la Politique scientifique sur "la saisine du Conseil de la concurrence sur les pratiques d'Apple et de Microsoft" (n° P1604)

10 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de aanhangigmaking van de praktijken van Apple en Microsoft bij de Raad voor de Mededinging" (nr. P1604)

 

10.01  Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, Microsoft vient de sortir une nouvelle plateforme de téléchargement légale avec un nouveau baladeur iZune, à l'instar de Apple et de sa plateforme de téléchargement iPod.

 

Nous sommes ici face à une technologie de verrouillage, c'est-à-dire qu'il y a en quelque sorte une vente couplée forcée entre un logiciel, d'une part, et un baladeur, d'autre part. Vous savez combien nos jeunes adorent ce marché et téléchargent de la musique légalement. Nous ne sommes pas, dans le cas qui nous préoccupe, face au piratage. Ce qui me dérange dans la façon de faire de ces deux grandes multinationales, c'est qu'elles verrouillent une technologie et empêchent l'interopérabilité.

 

À ce niveau, j'estime qu'il s'agit d'une atteinte directe à la concurrence. Nous avons affaire à un monopole de fait et il me semble que le couplage conduit à une vente forcée. Par conséquent, monsieur le ministre, je vous demande de saisir le Conseil de la concurrence pour réaliser une étude sur les entraves à la libre concurrence face à une position dominante et une vente couplée forcée.

 

Quant à moi, je déposerai une résolution en ce sens en vue d'ouvrir le téléchargement légal. En effet, monsieur le ministre, le grand débat que nous avions tenu ici avait débouché sur un certain équilibre entre les droits d'auteur, d'une part, et les droits à la copie privée, de l'autre. Or, dans le cas présent, l'équilibre est rompu.

 

10.02  Marc Verwilghen, ministre: Monsieur le président, madame Lalieux, je vous avouerai que ce ne sont pas uniquement les jeunes qui sont touchés par ce phénomène qui a une influence sociétale à ne pas sous-estimer.

 

Apple, dans le passé, avait une position tout à fait dominante avec l'iPod. Je ne peux que me réjouir de la présence d'un nouveau concurrent sur le marché. Mais est-ce suffisant? Cette question, il faut la poser dans un contexte tel que nous le connaissons dans le droit de la concurrence: y a-t-il abus de la position dominante? C'est la question-clef. Si oui, quel est l'organe le mieux indiqué pour effectuer les recherches?

 

S'agissant d'un marché à dimension internationale, pratiquement mondiale, il me semble nécessaire que l'Union européenne et la Commission européenne prennent leurs responsabilités. En effet, si trois pays ou plus sont parties au problème en question dans l'Union européenne, la règle veut que l'on privilégie le niveau européen.

 

Bien entendu, si le niveau européen ne bouge pas, il faudra regarder tout cela de plus près. La semaine prochaine, nous aurons un Conseil Télécommunications et cette matière sera plus que probablement à l'agenda. Si tel ne devait pas être le cas, certains pays en parleront, dont la Belgique.

 

10.03  Karine Lalieux (PS): Monsieur le président, je remercie le ministre pour sa réponse. Il est vrai que c'est un marché mondial et que l'Union européenne peut donc se pencher sur cette affaire.

 

Monsieur le ministre, les pays scandinaves sont aussi très fâchés. Quant à la France, elle essaye de trouver un accord avec Apple aujourd'hui pour casser cette initiative.

 

Je demande que la Belgique soit le fer de lance dans ce combat. Si l'Union européenne refuse, la semaine prochaine, de porter ce dossier au niveau de la Cour, j'espère que nous le déposerons au Conseil de la Concurrence. Je me permettrai donc de revenir sur ce sujet la semaine prochaine car il est question ici de la liberté et de la responsabilisation des individus. Il s'agit de chargement légal. Si on pouvait charger légalement sur n'importe quel baladeur, je crois que les auteurs s'y retrouveraient bien plus qu'aujourd'hui. Quand on cloisonne les technologies, on appelle au piratage et vous savez que c'est ce qui se passe aujourd'hui.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

11 Question de M. Charles Michel au ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "la réforme en cardiologie" (n° P1605)

11 Vraag van de heer Charles Michel aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de hervorming van de cardiologie" (nr. P1605)

 

11.01  Charles Michel (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, je reviens quelques instants sur la réforme qui avait été annoncée voici quelque mois et qui visait à rationaliser les centres de cardiologie.

 

Dans le cadre de cette réforme, des arrêtés avaient été publiés dans le courant de l'été. Les dispositions étaient censées entrer en vigueur dans le courant du mois de janvier. Le gouvernement avait décidé – si mes informations sont correctes – de mettre à profit les quelques mois qui le séparaient de l'entrée en vigueur de ces arrêtés pour organiser les concertations.

 

D'emblée, j'indique que le Mouvement réformateur n'a, à aucun moment, contesté le principe et la pertinence de mettre en œuvre une réforme des centres de cardiologie. Ne plus permettre l'existence de centres exclusivement B1 mais organiser différemment l'agrément pour les centres B1 couplés à des centres B2 est une logique que nous partageons sans la moindre difficulté. En revanche, monsieur le ministre, des difficultés apparaissent – même si on peut comprendre que la tâche n'est pas aisée – lorsqu'il s'agit d'organiser la répartition géographique.

 

Sur cette question, il semblerait que certains problèmes subsistent – j'en veux pour preuve que certains interlocuteurs hospitaliers liégeois réagissent médiatiquement à cette problématique –, alors que nous sommes à quelques semaines de la date annoncée (fin du mois de novembre, début décembre) pour faire le point sur les concertations que vous étiez censé mener.

 

Dès lors, monsieur le ministre, je me permets de vous demander où en sont les concertations.

Quelle est la méthode qui a été utilisée?

Quels sont les acteurs qui ont été concertés?

Les entités fédérées ont-elles été associées dans le processus de décision?

Pouvez-vous détailler l'état de la discussion sur cette problématique importante, me semble-t-il?

 

11.02  Rudy Demotte, ministre: Monsieur le président, je remercie M. Michel de revenir sur cette question. Elle est importante.

 

Pour rappel, le but de cette réforme n'est pas économique. Il s'agit du même budget, on va garder le même nombre de centres. Le but est d'améliorer la qualité des soins aux personnes qui entrent dans des programmes qui ont été prévus. Il ne s'agit pas de chirurgie d'urgence mais de chirurgie programmée.

 

Nous avons maintenant une contrainte qui est celle du temps (le 1er janvier). Les négociations se mènent simplement par bassin de soins. Évidemment, les Régions sont de facto associées puisque ce sont elles qui à terme devront donner leur quitus sur les propositions retenues.

 

Quelles sont les négociations dont j'ai connaissance – mais elles sont évolutives évidemment? Il s'agit des négociations dans le basin liégeois, entre le tripôle Huy-Liège-Verviers, celles entre Bruxelles et le Brabant wallon et aussi certaines négociations ayant lieu au nord du pays pour fixer des antennes de décentralisation de prestations de soins B2/B3, ainsi que celles du bassin montois.

 

Je ne parle pas du Luxembourg puisque tout le monde est d'accord pour faire une exception en raison de la dimension de cette province.

 

Pour l'heure, je n'ai pas d'autres précisions à vous donner. En effet, les discussions se poursuivent.

 

Il est possible que les révélations faites aujourd'hui dans la presse témoignent tout simplement d'une volonté d'exercer des pressions en interne pour avoir sa part du gâteau.

 

Le problème réside dans le fait que deux types d'intérêt se confrontent: d'une part, un intérêt de santé publique qui est macroscopique et, d'autre part, des intérêts parfois liés aux intérêts microéconomiques des entreprises que sont les hôpitaux.

 

Je pense pouvoir vous dire que les informations données dans la presse, et au sujet desquelles je n'ai pas reçu de courrier officiel, s'inspirent probablement des mêmes mobiles.

 

11.03  Charles Michel (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.

 

Néanmoins, je voudrais attirer votre attention sur le fait qu'en tant que ministre, vous disposez d'un certain nombre d'instruments qui peuvent permettre d'influencer les négociations dans un sens ou dans un autre. Vous pouvez ainsi éviter que celles-ci soient laissées au bon vouloir des impératifs économiques des uns et des autres. Je vous demande donc de ne pas hésiter à utiliser les leviers juridiques dont vous disposez pour que la répartition soit la plus adéquate possible.

 

Le président: Le ministre vient de dire: "Comptez sur moi!"

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Samengevoegde vragen van

- de heer Francis Van den Eynde aan de minister van Mobiliteit over "maatregelen ter vermindering van het fileleed" (nr. P1606)

- de heer Guido De Padt aan de minister van Mobiliteit over "maatregelen ter vermindering van het fileleed" (nr. P1607)

- de heer Jef Van den Bergh aan de minister van Mobiliteit over "maatregelen ter vermindering van het fileleed" (nr. P1608)

12 Questions jointes de

- M. Francis Van den Eynde au ministre de la Mobilité sur "des mesures visant à réduire les embarras de circulation" (n° P1606)

- M. Guido De Padt au ministre de la Mobilité sur "des mesures visant à réduire les embarras de circulation" (n° P1607)

- M. Jef Van den Bergh au ministre de la Mobilité sur "des mesures visant à réduire les embarras de circulation" (n° P1608)

 

12.01  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik vertel u niets nieuws. De verkeerssituatie in ons land is dermate geëvolueerd, het verkeer is dermate druk geworden dat er files ontstaan bij het minste wat gebeurt, a fortiori wanneer het een beetje ernstiger is dan een dagdagelijks incident.

 

Dat was deze week wederom meer dan eens het geval. Het meest spectaculaire was het ongeval met een vrachtwagen geladen met hammen, die omkantelde op een ochtend om 6.30 uur op de Brusselse ring met het gevolg dat het verkeer – ik overdrijf misschien een beetje – in de helft van het land stilgelegen heeft gedurende uren.

 

Dan zijn er verschillende reacties gekomen, ook van u, mijnheer de minister. U hebt daar gratis – dit is mooi – juridisch advies gegeven aan de mensen die in de file vastzaten. Ik wil u echter waarschuwen: uw juridisch advies was helemaal niet volledig. De aansprakelijkheid kan heel goed bij de verlader met de stouwing van de vrachtwagen hebben gelegen en niet bij de eigenaar ervan, maar dat zeg ik maar terloops.

 

U hebt allerlei juridisch advies gegeven, allerlei reacties gegeven, maar dat is uiteraard niet voldoende. Ik vraag u dan ook om eindelijk maatregelen te nemen op regeringsniveau - dat is niet alleen uw verantwoordelijkheid - situaties van die aard, die niemand kan vermijden, dan toch in goede banen te leiden. Het woord banen is niet slecht gekozen wanneer het over verkeer gaat.

 

Men moet uitgaan van het principe dat het persoonlijk belang, het particulier belang, het belang van een zaak ondergeschikt is aan het algemeen belang. Dat is trouwens niets nieuws. Bij een verkeersongeval kan het best dat de aansprakelijkheid gemakkelijker aangetoond kan worden wanneer de voertuigen in het midden van het kruispunt blijven staan, maar de politie zal onmiddellijk eisen dat het kruispunt vrijgemaakt wordt om het verkeer door te laten.

 

Mijnheer de minister, vanaf nu moet voorzien worden dat, als hindernissen op de weg terechtkomen, alle maatregelen om zo vlug mogelijk de weg vrij te maken, verantwoord zijn, voor zover de openbare gezondheid niet in het gedrang komt.

 

Wie aansprakelijk zal worden gesteld en wie daarvan de kosten zal moeten dragen, kan achteraf worden bepaald. Zulke maatregelen lijken mij echter onontbeerlijk want anders dreigen wij volgens mij in een permanente file terecht te komen. We zijn trouwens niet zo ver meer af van die situatie.

 

12.02  Guido De Padt (VLD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, over de feiten hoef ik het waarschijnlijk niet meer te hebben. Ik zal slechts ingaan op twee punten uit uw verklaringen.

 

U hebt gezegd dat we in de nieuwe wegcode moeten inschrijven dat de plaats van ongeval binnen de twee uur moet worden ontruimd zodat de doorstroming van het verkeer kan worden hersteld. Ik heb er eens het ontwerp van KB in verband met de vereenvoudiging van de wegcode op nagelezen dat u hebt klaargestoomd. Ik heb die bepaling er nergens in teruggevonden, mijnheer de minister. Misschien is dat maar goed ook want het lijkt mij beter ter zake niet over een nacht ijs te gaan. De verantwoordelijkheden en de juridische aspecten die daaraan verbonden kunnen zijn, zijn immers heel delicaat en ze moeten dan ook goed worden ingeschat.

 

Ik was wel ietwat meer verbaasd over uw oproep aan de burgers om schadeclaims in te dienen tegen zowel de federale als de gewestelijke overheden. De provincies en de gemeenten vernoemde u daarbij niet, maar dat zal wellicht in dezelfde lijn liggen. Ik stel mij hierbij de vraag of u de burgers niet hebt opgeroepen om schadeclaims tegen uzelf in te dienen. Ik ben momenteel nog burgemeester en kan me niet voorstellen dat ik de burgers zou aanraden om bijvoorbeeld bij geluidsoverlast, de gemeente aan te spreken voor de betaling van een schadevergoeding. Ik tracht daarentegen oplossingen te zoeken voor die geluidsoverlast en uiteraard om die schadeclaims te vermijden.

 

Mijnheer de minister, het oplossen van het fileleed is geen eenvoudige zaak. Er is daarvoor een integraal beleid nodig. In dat verband zult u niet alleen het vuur kunnen uitvinden. Ik denk dat u er echt belang bij hebt om overleg te plegen met de regio's. Zowel het Brussels Hoofdstedelijke Gewest als de Waalse en de Vlaamse regeringen moeten hierbij worden betrokken. U hebt daarvoor een instrument. Ik heb gezien dat in 2002 een koninklijk besluit werd ondertekend waardoor een Interministerieel Comité voor de Verkeersveiligheid werd ingericht. U bent daarvan de voorzitter.

 

Ik heb in dat verband een aantal vragen. Hoeveel keer is dat comité sinds 2002 al samengekomen? Is het al eens samengekomen? Welke resultaten werden bereikt?

 

Hebt u het inzicht om in de toekomst, in functie van de verklaringen die altijd na een incident worden afgelegd, de samenwerking met de regio’s te optimaliseren?

 

12.03  Jef Van den Bergh (CD&V): Mijnheer de voorzitter, beste collega’s, mijnheer de minister, misschien was een aantal toeschouwers met grote verwachtingen naar hier gekomen om hier te vernemen hoe het fileleed opgelost zou worden. De titel van de vraag liet dat vermoeden. Maar het gaat hier natuurlijk in eerste instantie om de uitspraken die u hebt gedaan in de voorbije week naar aanleiding van het “hespen-incident”, om het zo maar eens te noemen.

 

Eens te meer hebt u de verantwoordelijkheid van veel verkeersonveiligheid en fileleed in de schoenen van de transportsector proberen te schuiven. We beginnen dat gewoon te worden. En passant hebt u ook de verzekeringssector mee door het slijk gesleurd, ’s avonds op de televisie, door de schuld bij de verzekeringssector te leggen.

 

Daarmee hebt u mooi de aandacht proberen af te leiden van uw eigen verantwoordelijkheid. U stelde namelijk dat het onverantwoord is dat het particuliere belang van één vrachtwagen met hespen opweegt tegen het algemeen belang van de doorstroming op de autosnelweg.

 

Persoonlijk vind ik net die uitspraak onverantwoord. U ageerde met uw uitspraak namelijk tegen het feit dat al die hespen werden overgeladen. U noemde dat “onverantwoord”. Die hespen niet overladen, zou pas onverantwoord zijn geweest, want dan was die vrachtwagen waarschijnlijk doorgescheurd bij het takelen, en dan was er nog veel meer fileleed geweest.

 

Ten tweede, uw uitspraak was niet alleen onverantwoord, het was ook een valse beschuldiging. De firma in kwestie heeft nooit, maar dan ook nooit, gevraagd om die hespen te proberen te redden, om ze een voor een over te laden. Op het moment dat die firma daarmee bezig was, had zij ook verwacht dat er wat hulp zou komen, opdat het wat sneller zou verlopen.

 

U hebt dus een aantal sterke uitspraken gedaan, daarmee ingaand op de verzuchtingen van de mensen. Veel mensen hebben natuurlijk het idee dat het weer eens een vrachtwagen is. U volgt in dat populistisch verhaal, door de transportsector en die firma’s constant te beschuldigen.

 

Doch, daarmee kunt u natuurlijk uw eigen verantwoordelijkheid niet ontlopen. Een aantal pientere journalisten heeft dan ook duidelijk gesteld dat u zelf ook verantwoordelijkheden moet opnemen.

 

Vandaag kondigt u in het Nieuwsblad dan ook aan dat er volgende week een monsterfileoverleg zou plaatsvinden: “Wij moeten, naar het voorbeeld van Nederland, een sluitend draaiboek opstellen om te komen tot een vlotte en snelle afhandeling van een dergelijk ongeval. De vraag naar zo’n draaiboek van de VAB is volkomen terecht. Binnen de twee uur moet de weg in alle omstandigheden weer zijn vrijgemaakt.”

 

Mijnheer de minister, dat zijn sterke uitspraken, het zijn maatregelen waar wij alleen maar achter kunnen staan. Ik hoop evenwel – ondanks dat ik u soms wel een en ander verwens – dat u nog niet aan geheugenverlies lijdt. Ik verwijs naar uw uitspraken van april 2005

 

De voorzitter: (…)

 

12.04  Jef Van den Bergh (CD&V): Ik rond af, mijnheer de voorzitter. Ik zal het citaat wat verkorten: "Morgen heb ik een laatste vergadering met de federale verkeerspolitie en daarna willen wij het draaiboek" – datzelfde draaiboek – "volgende maand in praktijk brengen." Eén maand na april lijkt mij niet november of december. Dat lijkt mij mei te zijn. Vandaag kondigt u opnieuw dat draaiboek aan.

 

Mijnheer de minister, ik vraag mij af hoeveel geloof wij nog kunnen hechten aan uw sterke uitspraken en uw grote beloften. Daarom kreeg ik ook graag antwoord op de volgende drie vragen.

 

Blijft u bij uw uitspraken aan het adres van de transportfirma? Herhaalt u vandaag de oproep aan de getroffenen in de file, dat ze maar naar de rechter moeten stappen voor een schadevergoeding? Tot slot, wanneer komen er uiteindelijk echt maatregelen om een snelle afhandeling van dergelijke ongevallen op autosnelwegen te voltrekken? Met andere woorden, wanneer zal dat draaiboek eindelijk in praktijk komen?

 

De voorzitter: Nu de drie vragen gesteld zijn, luisteren wij naar de minister voor zijn antwoord.

 

12.05 Minister Renaat Landuyt: Mijnheer de voorzitter, waarde collega's, hoe pijnlijk het ook klinkt, het ongeval van deze week vraagt om een analyse. Meestal zegt men dat de afhandeling van een ongeval, in het bijzonder op de autoweg, te maken heeft met de traagheid van het onderzoek over de verantwoordelijkheden ter plaatse. Hier hebben we een voorbeeld van wat eigenlijk nog een fundamentelere reden is waardoor er tijd kan verloren gaan. In die zin heb ik inderdaad – ik geef dat toe – een juridische analyse gemaakt. Men heeft daar één zinnetje uitgenomen: als men het echt wilt weten, zou men een proces moeten voeren. Dat is de advocaat in mij, die altijd de juiste adviezen geeft, maar u moet een advies altijd volledig aanhoren.

 

Wat heb ik gezegd en wat is belangrijk? De illustratie daarvan hebben we de jongste dagen gezien in de pers. De eigenaar van het voertuig is nu opnieuw aan het discussiëren over de stelling van de politie. De politieman heeft in zeer aangenaam Brussels Nederlands op televisie gezegd – dat hebben we met zijn allen gehoord – dat ze de weg hadden vrijgemaakt, dat ze dan gezocht hebben naar de eigenaar van het vlees, dat die persoon moest komen, dat men dan het vlees heeft bekeken en dat men heeft beslist het vlees weg te doen. Dat is ongeveer het verhaal dat die man heeft gebracht. Dan lees ik vandaag of gisteren in de krant dat de eigenaar van het vlees zegt dat men hem zeer laat heeft gebeld, dat hij niet wist waarover het ging, dat hij moest gaan kijken en dat hij het vlees zelf moest verladen. Er is dus, zoals altijd in zulke gevallen, een bron tot discussie.

 

Wat is het fundamentele punt? Waaraan kunnen we iets doen? Eigenlijk moet men de positie van de politieman in deze omstandigheden versterken, want hij heeft de wegcode aan zijn kant. In dit geval zegt de wegcode dat men voor veiligheid moet zorgen. Dat moet de burger – de bestuurder – doen en dus moet de politieman daarover waken. Hij heeft dat gedaan. Hij heeft in eerste instantie voor de veiligheid gezorgd. Er was één baanvak waarlangs men veilig kon doorrijden. Hij had zijn positie strikt ingenomen. Dat was zijn interpretatie. Anderen zouden twee baanvakken geforceerd hebben, maar hij heeft zich in ieder geval strikt gehouden aan de code. Dan komt de discussie.

 

De takelwagen komt dan aan, en die man denkt: “Ik heb al een paar processen aan mijn been van verzekeraars die vinden dat ik slecht takel. Ik zie daar vlees liggen. Ik weet dat vlees veel geld kan kosten. Dat ligt schuin. Als ik dat begin te kantelen, kan het gebeuren dat de hele vrachtwagen breekt”. Die kennis vloeit voort uit zijn beroepservaring. “In mijn relatie met de eigenaar van het vlees, wetende wat de verzekeringsmaatschappijen mij al hebben aangedaan en kunnen aandoen, doe ik dat niet. Ik eis dat men het vlees eerst bekijkt en weghaalt”.

 

Heeft hij gelijk of ongelijk? Hij heeft in ieder geval het recht aan zijn kant. De politie kan daartegen niet op en kan alleen voor de veiligheid zorgen. Dan komt de eigenaar, die door zijn verzekeringsmaatschappij verplicht wordt om de schade te beperken. De schade beperken in deze is nagaan of het vlees nog goed is en in ieder geval zorgen dat het vlees op de juiste manier wordt ontladen en verladen. Heb ik gezegd dat er iemand schuldig is? Neen, dat heb ik niet gezegd. Ik heb wel gezegd dat er iets te doen is aan de reglementering.

 

Ondertussen hebben wij twee weken geleden, samen met de minister van Binnenlandse Zaken, politiebevoegdheid aan de ambulancier gegeven. Dat is een van de eerste conclusies die wij hebben getrokken uit de discussies die wij met alle spelers op het terrein inzake ongevallenafhandeling hebben gevoerd. Men moet op het terrein in eerste instantie zorgen dat er politiebevoegdheid is. Wij hebben dat aangepast. Dat is nu op weg naar de Gewesten. Wij moeten nog advies krijgen van het Vlaamse Gewest. Als die zaak rond is, is dat een stapje vooruit in de analyse die wij hebben gemaakt van alle moeilijkheden die optreden eens er een ongeval is gebeurd, van alle mensen die op het terrein komen en voor de vlotte afhandeling van dit alles.

 

Een andere afspraak die sedert een paar maanden werd gemaakt, is om onmiddellijk iedereen telefonisch te contacteren en niet om het half uur iemand. Dat gebeurde immers op het terrein. Iedereen bekeek eerst zijn eigen verantwoordelijkheid en begon dan te telefoneren. Door een tijdschema te maken, dat hebben wij samen met de professionelen gedaan, kan men veel tijd winnen.

 

De volgende fase, daarom ben ik eigenlijk een beetje blij met dit incident als ik mij zo mag uitdrukken, is de versnelling aangaande het definitief vastleggen van het draaiboek. Ik herhaal, het gaat ook altijd over verantwoordelijkheden. Wij zijn nu ook een analyse van de verzekeringswetgeving aan het maken. Hoe kunnen wij de druk van de verzekeringsmaatschappijen op iedereen verlichten door een wettelijk kader te scheppen? Wij hebben een analyse van waar wij wettelijk een bijkomende vereiste, naast de veiligheid, moeten invoeren inzake de vorm van vlotheid die wij eisen in het economisch belang, ik geef het toe, van iedereen. In dit geval waren er gelukkig geen gekwetsten. Er was alleen het probleem van het goed functioneren van de diensten binnen een juist wettelijk kader. Dat wettelijk kader kunnen wij beter aanpassen met de lessen die wij uit dit mooie voorbeeld kunnen trekken.

 

12.06  Francis Van den Eynde (Vlaams Belang): Mijnheer de minister, ik heb niet beweerd dat u een schuldige hebt aangeduid. U hebt wel verantwoordelijken en verantwoordelijkheden aangeduid. U hebt gezegd dat er geprocedeerd moet worden tegen de Vlaamse regering, de federale overheid en tegen de eigenaar van de vrachtwagen. Ik zeg u dat u er op zijn minst een vergeten bent, de verlader die voor het stouwen heeft gezorgd. Ik ken nogal wat gevallen waarin die laatste aansprakelijk is. Daar gaat het mij niet om.

 

Mijnheer de minister, u kunt zich in dit geval beroepen op een principe, dat niets nieuw inhoudt. Het is het aloude en doodgewone principe van de bonus pater familias. De overheid moet ervoor zorgen dat het algemeen belang primeert op het persoonlijk belang. Dromen dat de verzekeraar minder druk zal uitoefenen, kan niet, want dat is een economisch belang. Op zeker ogenblik heeft de overheid de taak en de plicht het economisch belang ondergeschikt te maken aan het algemeen belang. Dat de overheid het economisch belang van iedereen probeert te vrijwaren, lijkt me voor de hand liggend.

 

Volgens mij is het een primair recht van zowel de vrachtwageneigenaar als de verzekeraar en de verlader en de eigenaar van de lading om hun economisch belang zo goed mogelijk te verdedigen. Het is aan de overheid om daar het evenwicht te realiseren.

 

12.07  Guido De Padt (VLD): Mijnheer de minister, een aantal maanden geleden hebt u op een schriftelijke vraag geantwoord dat de economische gevolgen van de files kunnen geraamd worden op 153 miljoen euro, nog altijd iets meer dan 6 miljard Belgische frank, hetgeen uiteraard niet niks is.

 

Door het gesaucissoneerd benaderen van de problematiek komen we nergens. Het vereist een integrale aanpak. Men moet geen ad-hocregeling uitwerken op grond van een bepaald incident. Dat is niet goed. Een integrale aanpak dringt zich op. Misschien moeten we eens durven na te denken over het instellen van een soort objectieve aansprakelijkheid. Wanneer op een autosnelweg een ongeval gebeurt met enkel materiële schade zonder gewonden, zou het goed zijn de hele boel te kunnen opvegen en buiten de beoordeling van de aansprakelijkheden tot een regeling te komen. Het gaat - ik herhaal het – over 153 miljoen euro. Indien de objectieve aansprakelijkheid zou vergoed kunnen worden via een of andere regeling, zijn we op de weg van een snelle afhandeling van de incidenten.

 

12.08  Jef Van den Bergh (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor het ietwat voorspelbaar antwoord. Het antwoord ligt immers in de lijn van de verklaringen die u deze week in de media hebt afgelegd. Allerlei paraplu's worden opengetrokken over de verantwoordelijkheid van verschillende actoren en helemaal op het einde volgen een paar maatregeltjes, die er misschien zullen komen. Hoe kunnen we daaraan nog geloof hechten wanneer u in april verklaarde dat het draaiboek in mei in werking zou treden en vandaag antwoordt dat er binnenkort een draaiboek in werking zal worden gesteld? Ik vind dat heel betreurenswaardig.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van de heer David Geerts aan de staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister, over "afschaffing van de koopjesperiode" (nr. P1609)

13 Question de M. David Geerts au secrétaire d'État à la Simplification administrative, adjoint au premier ministre, sur "la suppression de la période des soldes" (n° P1609)

 

13.01  David Geerts (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik was gisteren enorm verwonderd toen ik het interview op de radio hoorde. Van een interview in de krant kan men nog zeggen dat men verkeerd geciteerd wordt, maar op de radio heb ik gehoord wat ik heb gehoord. Dat dan nog zeker en vast als u zegt: "Ik ben echt progressief".

 

Ik denk dat ook inzake de aankondigingen van de soldenperiode een sperperiode niet slecht zou zijn. Als ik dan inhoudelijk kijk naar wat u hebt gecommuniceerd, vraag ik me af wat solden nu zijn. Solden zijn een bijzondere vorm van verkoopspromotie waarbij verkoop met verlies is toegestaan. Wat is een sperperiode? Dat is een periode waarin geen aankondigingen mogen worden gedaan, zodat iedereen achteraf daadwerkelijk kan vergelijken of er wel een prijsvermindering is. De rest van het jaar mag elke middenstander zijn prijzen verlagen zoveel en zo dikwijls hij wil.

 

Wat u gisteren voorstelde, was de wet van de jungle, de wet van de sterkste. Wie is daar het slachtoffer van? De kleine middenstander. Stel u voor dat men hetzelfde zou doen met cafébazen. Als er naast mij een keten van cafébazen komt die gedurende een half jaar een pintje tegen zestig of zeventig cent verkoopt, dan moet de kleine cafébaas de boeken sluiten. Achteraf zal door verschraling van de aanbieders de prijs enorm stijgen en wordt het twee euro. Wat u voorstelde, is volgens mij de dood van de kleine zelfstandige en de verschraling van de markt.

 

Als ik dat dan vaststel, vraag ik mij af of u in uw omgeving weinig zelfstandigen hebt die wat u doet kunnen duiden als enorm slecht op lange termijn. Ik vraag mij dan af met welk mandaat u hebt gesproken. Wie of wat heeft u dat ingefluisterd? Wat is de bedoeling daarvan?

 

13.02 Staatssecretaris Vincent Van Quickenborne: Mijnheer Geerts, collega’s, de redenen waarom ik gisteren bij de start van de sperperiode dat voorstel heb gedaan, zijn veelvuldig.

 

Ten eerste, de wetgeving op de sperperiode en de koopjesperiode is een wetgeving die op dit ogenblijk zeer slecht is voor winkeliers. Doordat de winter laat op gang komt en waarschijnlijk pas in december zal starten zal dat concreet betekenen dat men één maand van gewone verkoop heeft en dat in januari de winkelier onmiddellijk geconfronteerd wordt met verplicht afprijzen. Dat betekent: slecht voor het rendement van de winkelier.

 

Ten tweede, zij is ook slecht voor de consument want de consument is inderdaad op zoek naar koopjes, de consument is op zoek naar vergelijkingen, maar er is een wet die dat onmogelijk of toch moeilijk maakt. Vandaar dat die wet het beste verdwijnt.

 

Ten derde, het is een achterhaalde wet, mijnheer Geerts. Waarom? Omdat zij enkel van toepassing is op verkopers van kledij, schoenen en lederwaren. Zij geldt niet voor elektronicazaken, niet voor meubelzaken. Daar zie ik, tot mijn grote vreugde, dat er winkeliers bestaan, dat er zelfstandigen bestaan, of met andere woorden: dat de gewone regels van de competitie bestaan.

 

Ten vierde, de wetgeving zoals die vandaag bestaat, zit vol absurditeiten. Bijvoorbeeld, in de sperperiode mag men prijsverminderingen niet aankondigen maar men mag ze wel geven. U moet mij eens uitleggen hoe men dat precies doet.

 

Mijn voorstel – het voorstel van mijn partij ook – wordt gesteund door Test-Aankoop, maar ik moet u iets bekennen, mijnheer Geerts. Ik moet u iets bekennen, want het voorstel dat ik gedaan heb, spoort volledig parallel met het voorstel van een zekere mevrouw Magda De Meyer, voorstel nr. 2255 van 31 januari 2003 dat ik hier bij me heb.

 

Daarin zegt mevrouw De Meyer – maar misschien kan ze het zelf komen uitleggen – het volgende: ten eerste, de sperperiode moet worden afgeschaft, en ten tweede, het is aan de winkelier zelf om te bepalen wanneer hij of zij koopjes toestaat. Ik hoop natuurlijk dat u en uw partij de sp.a, in alle geledingen, voluit achter mevrouw De Meyer staan om die onzinnige wetgeving inderdaad af te schaffen. Ik dank u.

 

13.03  David Geerts (sp.a-spirit): Mijnheer de staatssecretaris, het doet mij plezier dat u de tekst van het voorstel van mijn collega, mevrouw De Meyer, hebt gelezen maar ik merk wel dat u alleen de samenvatting hebt gelezen en niet de volledige tekst zelf. Want wat u gisteren zei, is totaal verschillend van wat daarin staat. In die tekst staat nergens iets over de wet van de jungle, en dat is wat u gisteren hebt voorgesteld.

 

De voorzitter: Ik ga het incident sluiten. U hebt nog tijd genoeg om dat allemaal uit te klaren.

 

(…):(…)

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: U bent te nieuwsgierig.

 

13.04  Servais Verherstraeten (CD&V): …

 

De voorzitter: Mijnheer Verherstraeten, mocht u geen expert zijn, ik zou het u kwalijk nemen.

 

14 Agenda

14 Agenda

 

14.01  Pieter De Crem (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik wens nog even het woord te vragen in verband met de besprekingen die ons de volgende weken zullen bezighouden, namelijk die van de begrotingen. Nog niet alle documenten zijn beschikbaar. Ik wil de argumentatie die we hebben aangebracht in de Conferentie van voorzitters - waarvan u de strekking kent - met betrekking tot de besprekingen herhalen. U weet welke documenten altijd aanwezig moeten zijn, u kent de vierledigheid van de documenten die altijd ter beschikking van de Kamerleden moeten zijn. Het gaat om adviezen, inleidende nota’s en beleidsnota’s. We stellen vast dat die er voor een aantal departementen nog niet zijn of slechts ten dele.

 

Ten tweede, volgende week staat in bepaalde commissies, bijvoorbeeld in de commissie voor de Justitie, reeds een bespreking op de agenda zonder dat de meest elementaire zaken aanwezig zijn. Ik wil u nogmaals met aandrang vragen dat er minstens een periode van 48 uur zou verlopen tussen het ontvangen van alle voor de bespreking relevante documenten en het aanvangen van de bespreking. Ik dring daarop aan. U weet dat collega Tant vorige week al intervenieerde in dat verband. Deze week hebben we in de Conferentie van voorzitters onze en uw aandacht hiervoor herhaald. Ik wil dat vandaag niet in extenso doen maar ik had graag uw standpunt vernomen met betrekking tot de werking en de beschikbare documenten.

 

De voorzitter: Ik weet dat wij dit terecht tweemaal hebben besproken in de Conferentie van voorzitters. Meer nog, na de conferentie van vorige week, mijnheer De Crem, heb ik op vraag van collega Tant in de plenaire vergadering van vorige donderdag, beloofd dat ik aanstonds – zoals het mijn taak en mijn plicht is – opnieuw zou aandringen bij de eerste minister. Ik heb staande de vergadering de brieven laten vertrekken naar de premier, hem herinnerend aan al wat u zopas hebt aangehaald.

 

Ten tweede, tijdens de Conferentie van voorzitters die dinsdag plaatsvond omdat wij gisteren andere activiteiten hadden in de Kamer, heb ik een lijst laten ronddelen, zo geactualiseerd mogelijk. Die lijst verandert immers elke dag en zelfs elk uur, naarmate de "bon à tirer", zoals men zegt, terugkomt van de nota’s die werden ingediend. Hieruit blijkt – ik moet nog nakijken hoe het nu op dit uur staat – dat grosso modo twee derde of drie vierde – dat moet ik nagaan – in regel is maar anderen niet. Dat heeft als gevolg wat u hebt aangehaald.

 

Ten eerste, er moeten in feite vier documenten zijn, de begroting, de rechtvaardiging van de begroting, de beleidsnota en het advies van het Rekenhof. Er is duidelijk gezegd dat als die documenten niet aanwezig zijn, de besprekingen in principe niet starten, tenzij de commissie akkoord zou gaan. We hadden zo minstens een uitzondering, met name Buitenlandse Betrekkingen voor een kwestie van beschikbaarheid van de minister. Als de commissie zegt dat ze de uiteenzetting van de minister wil aanhoren, wie ben ik dan om ze daarvan te onthouden? U hebt echter principieel gelijk, die vier documenten zijn nodig en men kan in de commissie wel besluiten de minister te aanhoren voor zijn algemene uiteenzetting. Maar zonder een volledig dossier, zonder die bijkomende documenten kan de bespreking zelf van de begroting door de oppositie, en trouwens door gelijk welk lid van de commissie, worden geweigerd.

 

U hebt gelijk en ik zal van de regel niet afwijken.

 

Indien de commissie echter bereid is om de minister desalniettemin toe te laten zijn exposé te houden, zal ik dat niet tegenhouden.

 

14.02  Pieter De Crem (CD&V): Mijnheer de voorzitter, in dat geval kan er hoogstens een algemene inleiding worden gegeven. Daarna moet de nodige tijd worden gelaten, zoals onze fractie voorstelt en wij met u hebben besproken, namelijk twee werkdagen of 48 uur. Gedurende voornoemde tijdspanne kunnen de leden de documenten echt onderzoeken.

 

Ik denk in dat verband bijvoorbeeld aan de commissie voor de Justitie en aan een aantal andere commissies. In die commissies zijn de begrotingsdocumenten nooit neutrale documenten en behoeft de studie ervan echt twee werkdagen.

 

De voorzitter: Indien een commissievoorzitter mij meldt dat een document niet op tijd werd ontvangen en de commissie niet bij consensus met de werkwijze akkoord gaat, primeert het Reglement. Dat is duidelijk.

 

14.03  Pieter De Crem (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mag ik niettemin voorstellen dat u uw invloed zou aanwenden om, ten eerste, alle documenten bij hoogdringendheid ter beschikking van de leden te laten stellen? Morgen is het vrijdag, een werkdag. Zaterdag en zondag zijn geen werkdagen. Maandag is nog een vrije dag. Kunnen wij dan vrijdag en maandag, of twee andere dagen, niet nemen als de dagen waarop de leden de documenten kunnen onderzoeken?

 

De voorzitter: Ik zal nakijken of ik de lijst van eergisteren kan actualiseren en de lijst eventueel vandaag reeds kan laten ronddelen aan de fractieleiders, zodat zij kunnen zien waar wij staan.

 

14.04  Pieter De Crem (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik zou graag hebben dat u, vooraleer wij de eindstemmingen aanvatten, daaromtrent een mededeling doet. Op grond daarvan zullen wij onze houding bepalen.

 

De voorzitter: Ik zal het laten nakijken. Ik had vorige week tijdens de vergadering reeds beloofd – ik heb dat ook gedaan – dat ik de eerste minister op de plichten van de regering zou wijzen. Ik heb dat gedaan en zal proberen u nog vóór de eindstemmingen de stand van zaken te geven.

 

14.05  Roel Deseyn (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik tref vandaag op de banken een bijlage bij het wetsontwerp betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur aan. De bijlage wordt integraal bij het ontwerp gevoegd en bevat bijna een bladzijde met reglementeringen en procedures die zullen moeten worden gehanteerd voor alternatieve spooroperatoren. Dat is niet zonder belang.

 

Mijnheer de voorzitter, wordt het ontwerp opnieuw naar de commissie verwezen of wat zal de te volgen procedure zijn tijdens de plenaire vergadering van vandaag?

 

De voorzitter: Gaat het over bijlage nr. 3? Men meldt mij dat de bijlage van bij het begin bestond, maar dat ze bij de ronddeling van het document niet bij het document werd gevoegd.

 

Ik zal de kwestie echter laten nakijken. Ik wil zekerheid hebben. Ik zal het ook aan de minister vragen. Indien de bijlage louter als materiële aanvulling werd bijgevoegd, hebben wij een argument. Ik zal het laten nakijken en het u, wanneer ik het weet, met de gepaste autoriteit laten mededelen.

 

Mijnheer Deseyn, u hebt gelijk dat u als lid van de oppositie de aandacht vestigt op het Reglement. Dat kan altijd dienen.

 

A bon entendeur salut.

 

Projets et propositions

Ontwerpen en voorstellen

 

15 Projet de loi transposant en droit belge la directive 2001/84/CE du Parlement européen et du Conseil du 27 septembre 2001 relative au droit de suite au profit de l'auteur d'une oeuvre d'art originale (2464/1-7)

15 Wetsontwerp houdende de omzetting in Belgisch recht van de richtlijn 2001/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk (2464/1-7)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

15.01  Guy Hove, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, de commissie voor het Bedrijfsleven heeft dit ontwerp besproken tijdens de vergaderingen van 7 en 20 juni, 5 juli en uiteindelijk 24 oktober.

 

Tijdens de eerste vergadering werd het ontwerp door de minister toegelicht. Het ontwerp strekt ertoe de Europese richtlijn inzake het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk in onze wetgeving om te zetten.

 

Het volgrecht is een recht dat de auteur van een kunstwerk toelaat om een vergoeding te ontvangen telkens zijn kunstwerk verkocht wordt op een openbare veiling. Zo wil men bewerkstelligen dat de auteur ook kan genieten van een verkoop van zijn werk in de toekomst.

 

De Europese Unie wil met deze richtlijn de concurrentievervalsing binnen de Europese markt wegwerken en tevens de goede werking van de interne markt blijvend waarborgen. Het volgrecht wordt momenteel immers geregeld in de nationale wetgevingen van de lidstaten, maar deze wetten vertonen onderling heel wat verschillen, bijvoorbeeld voor de tarieven van het volgrecht. Deze verschillen beïnvloeden bijgevolg ook de concurrentievoorwaarden en met deze richtlijn wil men dus komen tot een uniforme regeling voor alle lidstaten.

 

Daarna gaf de minister een kort overzicht van de belangrijkste maatregelen van het ontwerp.

 

Ten eerste komt er een eenvormige terminologie.

 

Ten tweede wordt het toepassingsgebied van het volgrecht bepaald.

 

Ten derde voorziet het ontwerp in een uitzondering voor de promotieverkopen. Deze uitzondering is er gekomen op vraag van de veilinghuizen, de kunstgalerijen en de beheersvennootschappen.

 

Ten vierde, een vierde maatregel heeft betrekking op de drempel waarop het volgrecht van toepassing wordt. De richtlijn stelt voor om deze op 3.000 euro vast te leggen. In het ontwerp wordt evenwel voorgesteld om de bestaande drempel van 1.250 euro te behouden. De richtlijn laat toe om een lagere drempel in te voeren.

 

Ten vijfde, een vijfde maatregel heeft betrekking op de administratieve afhandeling van het volgrecht. Zo wordt in het ontwerp een onderscheid gemaakt tussen de doorverkopen op een openbare veiling en de verkopen die dat niet zijn.

 

Ten zesde, een zesde maatregel geeft aan de beheersvennootschappen en de auteurs het recht om inlichtingen te kunnen vragen over de inning en de verdeling van het volgrecht. Uiteraard voorziet het ontwerp in een overgangsregeling voor kunstgalerieën.

 

Tot slot heeft de minister nog meegedeeld dat het ontwerp in principe tegen 1 januari 2006 omgezet had moeten zijn in onze wetgeving. Daarom drong hij ook erop aan om zo spoedig mogelijk onze wetgeving in overeenstemming te brengen met de richtlijn.

 

Verschillende leden van de commissie hadden aangedrongen op het organiseren van hoorzittingen. Er werden zes geïnteresseerden door de commissie gehoord. Eerst kwam de heer Raemdonck, namens de Beroepsvereniging van handelaars in moderne en hedendaagse kunst, aan het woord. Deze vereniging verdedigt de belangen van alle galerieën. Hij pleitte ervoor om de minimumprijs op te trekken tot 3.000 euro, in plaats van de voorgestelde 1.250.

 

Een volgende spreker was de heer Serck, die sprak namens de Kamer van veilingzalen. Ook deze spreker pleitte voor het optrekken van de minimumdrempel tot een bedrag van 3.000 euro. Hij was van oordeel dat een lagere drempel de marktpositie van ons land verder zou ondermijnen.

 

De derde spreker, de heer Carlier, sprak namens de Koninklijke Vereniging van de beroepskunstenaars van België. Hij pleitte voor het zo laag mogelijk houden van de drempel. Het percentage volgrecht daarentegen, moet volgens hem zo hoog mogelijk worden gelegd.

 

Daarna kwam mevrouw Verstringe, namens SABAM, de Belgische Vereniging van auteurs, componisten en uitgevers, aan het woord. Net zoals de vorige spreker was zij van oordeel dat de drempel in het ontwerp te hoog was. Volgens haar was dat nadelig voor jonge, beginnende kunstenaars, omdat zij nooit dergelijke prijzen halen.

 

De volgende spreker was mevrouw Malengrau, namens SOFAM, de beheersmaatschappij voor de auteursrechten, gespecialiseerd in de visuele kunsten. Ook zij pleitte voor een lagere drempel. Zij stelde concreet voor om de drempel te verlagen tot een bedrag van 1.000 euro.

 

De laatste spreker die gehoord werd, was de heer De Maere, die UBEMA, de Unie van de Belgisch-Luxemburgse kunstmarkt, vertegenwoordigde. Hij was voorstander van een verhoging van de drempel tot 3.000 euro, omdat dit bedrag ook reeds in de andere landen werd aanvaard.

 

Na de hoorzitting was er uiteraard een mogelijkheid tot het stellen van vragen door de leden, aan de personen die gehoord werden. Bij de aanvang van de feitelijke bespreking van het ontwerp wees de voorzitter van de commissie op het feit dat de omzettingstermijn van de richtlijn reeds was verstreken. Hij hoopte dan ook dat de commissie haar werkzaamheden snel zou kunnen afronden.

 

Collega de Donnea pleitte ervoor om het drempelbedrag van 3.000 euro te behouden. Een lagere drempel zou vooral voor meer administratieve rompslomp zorgen. Hij betwijfelde tevens of jonge kunstenaars wel beter worden van een lagere drempel. Bovendien zou een drempel van 3.000 euro ook verhinderen dat de kunstmarkt zou uitwijken naar het buitenland.

 

Collega Pieters heeft zich daarbij aangesloten en ook zij haalde een aantal argumenten aan waarom men best in een drempel van 3.000 euro voorziet.

 

Collega De Meyer daarentegen verzette zich tegen een hogere drempelwaarde. Volgens haar zou een hogere drempel vooral in het nadeel zijn van jonge, beginnende kunstenaars, terwijl net die groep het moeilijk heeft om het hoofd boven water te houden.

 

Ook collega T'Sijen is voor het behoud van de drempel op 1.250 euro en hij pleitte tevens voor een uitstel tot 2010.

 

In zijn antwoord stelde de minister dat de regering besloten had om het Parlement de drempel te laten bepalen. Tevens is hij voorstander van een evaluatie van het vastgestelde drempelbedrag over 1 à 2 jaar.

 

Tot slot werd een aantal amendementen ingediend en vervolgens werd het gehele, geamendeerde ontwerp door de commissie aangenomen met 12 stemmen voor en 3 onthoudingen.

 

15.02  Trees Pieters (CD&V): Mijnheer de voorzitter, collega's, toen de minister stelde dat het een moeilijk te trancheren dossier was, dacht ik dat we door het houden van hoorzittingen wel wijzer zouden worden. Het wetsontwerp betreffende het volgrecht is de omzetting van een Europese richtlijn van 21 december 2001. De richtlijn diende te worden omgezet vóór januari 2006. Aangezien het wetsontwerp pas op 4 mei 2006 werd ingediend, was dat van meet af onhaalbaar.

 

De behandeling van het wetsontwerp heeft daarenboven bijzonder lang aangesleept, voornamelijk omdat de meerderheid herhaaldelijk niet in aantal was. De hoorzittingen maakten ons duidelijk dat niet iedereen die betrokken partij is, op dezelfde golflengte zit en dan voornamelijk inzake de drempel van de verkoopprijs waarvoor volgrecht geldt.

 

Zoals we uit het verslag hebben vernomen, zijn er enerzijds de vertegenwoordigers van de kunstenaars: SABAM, de Koninklijke Vereniging van beroepskunstenaars van België vzw en SOFAM. Zij vinden een drempel van 1.250 euro een absoluut maximum. Met een hogere drempel zouden jonge kunstenaars niet meer aan hun trekken kunnen komen. Anderzijds zijn er de BUP, de Kamer van veilingzaken en UBEMA. Zij pleiten wel voor een volgrecht van 3.000 euro om competitief te kunnen blijven met de kunsthandel in het buitenland. Zij bekijken het volgrecht immers samen met het hoge btw-tarief van 21% dat daarvoor in ons land geldt. Dat tarief is merkelijk hoger dan in andere landen.

 

De minister gaf na veel discussies en vergaderingen aan dat het Parlement zich zal moeten uitspreken over de opportuniteit van een eventuele verhoging van de drempel.

 

Wat een kans, zou men zeggen.

 

Hij geeft ook aan dat de Ministerraad niet heeft voorzien in een overgangsregeling, maar dat het opnieuw aan het Parlement is om te oordelen over het nut van de invoering van een afwijking. Bij de algemene bespreking vraagt de commissievoorzitter om snel te beslissen, aangezien de omzettingstermijn verstreken is.

 

Wij pleiten voor een drempelbedrag van 3.000 euro en sluiten ons aan bij de argumentatie van de heer de Donnea. Wij voegen eraan toe dat er waakzaamheid is geboden om het belangrijk kunstpatrimonium dat er in ons land nog is, in ons land te houden, voor zover dat nog mogelijk is.

 

Voor ons is het behoud van ons rijk cultuurpatrimonium in ons land van cruciaal belang. Het lijkt ons dan ook duidelijk dat in geval van een minimumdrempel van 1.250 euro de administratieve rompslomp - de heer Van Quickenborne houdt zich liever bezig met de solden dan met de echte administratieve rompslomp - aanzienlijk zal toenemen, terwijl het voordeel voor de kunstenaar zelf minimaal is. Op een kunstwerk van bijvoorbeeld 1.250 euro zal de kunstenaar 50 euro ontvangen, maar er geldt wel een aangifteplicht en dus een grotere administratieve rompslomp.

 

De minister onderstreept nogmaals dat het Parlement de keuze heeft om zelf een nieuw drempelbedrag vast te leggen en dat maar liefst acht lidstaten hebben gekozen voor 3.000 euro. Hij geeft ons bijna de pap in de mond.

 

De minister stelt dat België een hoog btw-tarief heeft, maar dat dat een ander debat is. Dat is inderdaad correct. De hoge btw-aanslag heeft echter een rechtstreeks effect op de prijzen van kunstwerken en is dus wel een factor in het debat wat betreft de drempel op het vlak van het volgrecht. In de internationale concurrentie gaat het immers altijd over het totaalplaatje. Als ons kunstpatrimonium hier wegvlucht, is het vooral omdat onze btw-voet daarop veel te hoog is. Het debat daarover is dus wel aan de orde.

 

Na nog een aantal vergaderingen, wegens de afwezigheid van de meerderheid, duiken plots nieuwe leden op - plaatsvervangers en andere - en is onze verslaggever afwezig. Ik weet niet om welke reden dat was, maar ik heb wel een vermoeden. Zij komen aanzetten met nieuwe amendementen. Het amendement van de heer de Donnea, dat mee was ondertekend door de VLD, wordt weggestemd, onder andere door de VLD zelf en er wordt een nieuw amendement ingediend door de VLD, sp.a en de PS.

 

Vele commissieleden waren nooit tevoren aanwezig, hebben de hoorzittingen eenvoudigweg niet meegemaakt, weigeren hun parlementaire verantwoordelijkheid op te nemen en kaatsen de bal terug naar de regering. Het Parlement krijgt in dit ontwerp op nog een tweede punt de vrijheid om te beslissen, maar opnieuw wordt de bal teruggekaatst naar de regering. Het amendement van de heer Hove om de Belgische doorverkopen van kunstwerken van overleden kunstenaars die niet op openbare veilingen worden verkocht, vrij te stellen van volgrecht tot 2010, wordt ingetrokken door de VLD zelf en wordt vervangen door een amendement van mevrouw De Meyer waarbij de Koning – niet het Parlement! – de bevoegdheid krijgt om het volgrecht op kunstwerken van overleden kunstenaars die niet op openbare veilingen worden verkocht, vrij te stellen. Het Parlement heeft dus tot twee keer toe een uitstekende kans gekregen om zich te bewijzen, maar men heeft zich deze kansen aan de neus laten voorbijgaan. Wat dit laatste betreft: wij hebben geen enkele garantie dat de Koning dit zal doen. De meerderheid heeft hier verzaakt aan haar parlementaire rechten en plichten.

 

De wonderen zijn de wereld nog niet uit, mijnheer de voorzitter. Uw dierbaar Parlement kaatst in deze aangelegenheid, die u ook dierbaar is en waarbij u wellicht met meer kennis van zaken zou kunnen spreken dan vele van uw VLD-collega's, de bal terug naar de regering die ook geen beslissing heeft genomen of heeft kunnen nemen. Het parlement neemt geen enkele verantwoordelijkheid, weet wellicht niet waarover het gaat en geeft terug aan de regering wat de regering niet toekomt, omdat niet tot een vergelijk werd gekomen. Wat een vaudeville! Wellicht is dit de nieuwe VLD: progressief en liberaal, maar vooral onbeslist en zelfs niet meer in staat tot het vinden van een compromis. Wij zullen ons hierbij onthouden, omwille van de drempel. Wij weten dat dit goedgekeurd moet worden en dat wij al te laat zijn: vandaar geen neen-stem, maar een onthouding.

 

15.03  Véronique Ghenne, rapporteur: Monsieur le président, je ne serai pas très longue.

 

Monsieur le ministre, chers collègues, je tiens tout d'abord à remercier M. Hove pour la qualité de son rapport.

 

Le projet de loi relatif au droit de suite au profit de l'auteur d'une œuvre originale entend rendre le droit belge conforme à une directive européenne du 27 septembre 2001. Les principales adaptations de la loi du 30 juin 1994 relative aux droits d'auteur et aux droits voisins concernent le champ d'application, les tarifs mais aussi la gestion administrative du droit de suite.

 

Le droit de suite a une importance économique pour l'auteur d'une œuvre d'art plastique ou graphique en ce qu'il lui permet de participer au succès économique de son œuvre. Il tend ainsi à rétablir un équilibre entre la situation des auteurs d'œuvres d'art et celle des autres créateurs qui tirent profit des exploitations successives de leurs œuvres.

 

Notre groupe socialiste estime qu'il s'agit d'un bon projet en ce qu'il constitue avant tout un compromis global et intelligent entre les différents acteurs concernés. Il apporte des solutions équilibrées et qui ne défavorisent pas la promotion des intérêts des nouveaux artistes, ce à quoi mon groupe est très sensible et est, dès lors, resté attentif durant les discussions en commission.

 

Enfin, ce projet peut encore être qualifié de projet "ouvert" en ce sens qu'il permet, dans le cadre de sa réalisation et conformément à la directive prise en la matière, de procéder à des adaptations en cours de réalisation et ce, dans un souci de concilier les divers intérêts en jeu sur le marché des œuvres d'art originales.

 

Les mesures d'information et de notification visant à garantir l'efficacité de la perception du droit de suite ont été précisées, voire renforcées dans le projet, ce qui constitue déjà une belle avancée en matière de transparence au sein du secteur.

 

De voorzitter: Het woord is aan de heer Hove, niet meer als verslaggever, maar namens zijn fractie.

 

15.04  Guy Hove (VLD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, hoewel dit wetsontwerp in feite niet meer is dan de omzetting van een Europese richtlijn, waren er toch een aantal mogelijkheden voor ons land om gebruik te maken van de vrijheden die Europa ons liet. Dat betrof in feite een tweetal aspecten in het ontwerp, enerzijds de drempel inzake de vrijstelling op het volgrecht en anderzijds het toepassingsveld, met name de datum van inwerkingtreding voor bepaalde handelaars, met name de kunstgalerijen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de discussie zich voornamelijk op die twee punten heeft toegespitst.

 

Zoals de minister heeft toegelicht, voorziet de wet vandaag reeds in een volgrecht van 4 procent op het verkoopbedrag van beeldende kunst die openbaar wordt geveild. Het verkoopbedrag moet wel minimum 1.250 euro bedragen. Daaronder is er een vrijstelling.

 

In vergelijking met de andere Europese landen zijn er toch nog talrijke verschillen. Om een harmonisering tot stand te brengen – zo heb ik het althans begrepen – is er nu deze Europese richtlijn. Concurrentievervalsing wordt beperkt, maar niet uitgeschakeld omdat, zoals reeds gezegd, de harmonisering niet totaal is. Zo heeft België gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in een uitzondering te voorzien voor promotieverkopen. De richtlijn bepaalt dat het volgrecht pas moet worden toegepast vanaf een drempel van 3.000 euro, wat dus hoger is dan wat nu in België gangbaar is.

 

Lidstaten kunnen een lagere drempel invoeren. De regering wou oorspronkelijk de lagere grens van 1.250 euro behouden. Het Parlement kon deze drempel echter verhogen. Als we naar de ons omringende buurlanden kijken, stellen we vast dat bijvoorbeeld Nederland reeds aangegeven heeft om een drempel van 3.000 euro in te voeren. Daarenboven heeft een Brits onderzoek aangetoond dat de administratieve kosten voor het innen van het volgrecht onder de 3.000 euro – dat is hier daarnet reeds gezegd – onredelijk hoog oplopen in vergelijking met wat er eventueel naar de kunstenaars of later hun erfgenamen, zou vloeien.

 

Volgens een aantal sprekers zou een lage drempel onze marktpositie nog verder ondermijnen. Men mag ook niet vergeten dat in ons land een hoger btw-tarief geldt dan in de ons omringende landen. In Nederland geldt een tarief van 19 procent en ook Frankrijk hanteert een lager btw-tarief, namelijk 19,6 procent. Groot-Brittannië kent een btw-tarief van 17,5 procent. Dit gegeven, gecombineerd met een lage drempel, leidt tot concurrentievervalsing. Daarom had ik een amendement ingediend om de drempel te verhogen tot 3.000 euro.

 

Ten opzichte van deze problematiek bestaan en bestonden er duidelijk twee visies. Die breuklijn is ook duidelijk tot uitdrukking gekomen tijdens de hoorzittingen.

 

Enerzijds zijn er mensen van mening dat het volgrecht ook de kleine kunstenaar ten goede moet komen. Een hoge vrijstelling is voor hen uit den boze, omdat dan alleen in het geval van dure en populaire werken een volgrecht moet worden betaald. Anderzijds is er een groep mensen van oordeel dat de kunstenaar vooral gebaat is met een bloeiende kunsthandel. Daarvoor is het nodig om eventuele concurrentienadelen te voorkomen. Anders dreigt de handel te delokaliseren met alle nefaste gevolgen van dien, ook en misschien wel in de eerste plaats voor die kleine kunstenaar. Deze groep pleit er dan ook voor om het minimumbedrag op te trekken tot wat in de richtlijn werd voorzien.

 

Mijn persoonlijke visie is dat als de financiële opbrengst van het volgrecht voor de belanghebbenden – en dat zou in de eerste plaats de kunstenaar zelf moeten zijn en pas dan zijn erfgenamen – niet opweegt tegen de belangen van een bloeiende kunsthandel, we er dan over moeten waken dat wij hen geen overdreven concurrentienadeel moeten berokkenen.

 

De vraag rijst bovendien of het volgrecht in de eerste plaats wel de kunstenaars ten goede komt en of er voor de kunstenaar ook geen nefaste gevolgen, bijvoorbeeld de ontwikkeling van een zwarte markt, zijn wanneer wij de drempel verlagen. Ik volg dus deels de visie van de tweede groep. Het is overigens duidelijk dat heel wat anderen eveneens bekommerd zijn over mogelijke concurrentievervalsing.

 

Een ander aspect betreft de overgangsregeling voor kunstgalerieën. Uit de toelichting van de minister was duidelijk gebleken dat ons land over de juridische mogelijkheid beschikte om tot 1 januari 2010 de kunstgalerieën van volgrecht vrij te stellen. Zoiets is trouwens ook in Frankrijk gebeurd, met name om er voor te zorgen dat er geen kunstmatig, om een toepasselijk woord te gebruiken, concurrentienadeel ten aanzien van de eigen kunstgalerieën zou worden gecreëerd. Ook hier wordt het aan het Parlement overgelaten om in een eventuele afwijking te voorzien.

 

Omdat een aantal buurlanden verkiest om te wachten tot 2010 om de richtlijn in te voeren, had ik een amendement in die zin ingediend. Het is immers niet ondenkbeeldig dat, indien ons land het volgrecht nu al invoert en de buurlanden pas in 2010, er niemand nog via Belgische galerieën zal willen werken. In dit kader voel ik dus veel voor het optrekken van de drempel naar 3.000 euro. Bovendien had ik ook een amendement ingediend om het Belgisch doorverkopen van kunstwerken van overleden kunstenaars die niet op de openbare veilingen worden verkocht, vrij te stellen van volgrecht tot 2010. Zoals daarnet geschetst, liet de Europese richtlijn een dergelijke vrijstelling toe.

 

Wat echter in de commissie tot stand is gekomen, is duidelijk een compromis. Het wordt aan de Koning overgelaten om de datum van inwerkingtreding van deze wet, alsook een eventuele verhoging van het drempelbedrag te bepalen. Dit moet dan toelaten om flexibel in te spelen op de evolutie op de markt. Naar mijn mening echter moet de regering haar verantwoordelijkheid nemen en de concurrentiepositie van de kunsthandel vrijwaren, de administratieve rompslomp beperken om zo de belangen van de kunstenaar daadwerkelijk te verdedigen.

 

15.05 Minister Marc Verwilghen: Mijnheer de voorzitter, ik repliceer nog heel kort vanop mijn bank, want alles is gezegd door de rapporteur bij de behandeling van zijn rapport.

 

Het gaat om de omzetting van een richtlijn van 2001. Die moet zo spoedig mogelijk geschieden. Er waren twee punten waarvan de regering heeft gezegd dat het Parlement kon trancheren. Het Parlement heeft getrancheerd, maar dan in de zin dat geen drempelbepaling en ook geen datum van inwerkingtreding werd vastgelegd. Dat wordt overgelaten aan de Koning. Wij zullen dat dus met de nodige flexibiliteit en naar godsvrucht en vermogen invullen.

 

Le président: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2464/6)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2464/6)

 

Le projet de loi compte 9 articles.

Het wetsontwerp telt 9 artikelen.

 

                  ——————

Amendements déposés:

Ingediende amendementen:

 

Art. 5

  • 8 Trees Pieters (2464/7)

  • 7 François-Xavier de Donnea (2464/7)

                  ——————

La discussion des articles est close. Le vote sur les amendements et les articles réservés ainsi que sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over de aangehouden amendementen en artikelen en over het geheel zal later plaatsvinden.

                  ——————

Besluit van de artikelsgewijze bespreking:

Conclusion de la discussion des articles:

 

Réservé: le vote sur les amendements et l'article 5.

Aangehouden: de stemming over de amendementen en artikel 5.

 

Artikel per artikel aangenomen: de artikelen 1 - 4, 6 – 9.

Adoptés article par article: les articles 1 - 4, 6 - 9.

                  ——————

 

16 Projet de loi relatif à l'interdiction de la production commerciale et du commerce des fourrures de chiens et de chats et les produits dérivés (2411/1-2)

- Proposition de loi modifiant l'article 12 de la loi du 14 août  986 relative à la protection et au bien-être des animaux, en vue de renforcer la protection des animaux de compagnie (95/1-2)

16 Wetsontwerp betreffende het verbod op de commerciële productie van en handel in honden- en kattenbont en hiervan afgeleide producten (2411/1-2)

- Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 12 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, teneinde tot een betere bescherming van de gezelschapsdieren te komen (95/1-2)

 

Proposition déposée par:

Voorstel ingediend door:

Philippe Monfils

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

16.01  Véronique Ghenne, rapporteur: Monsieur le président, à la suite de mon rapport, j'interviendrai également au nom de mon groupe.

 

Monsieur le ministre, chers collègues, votre commission a examiné très attentivement le présent projet lors de ses réunions des 11 et 24 octobre 2006. Le projet de loi vise l'instauration d'une interdiction nationale touchant la production commerciale et le commerce des peaux de chiens et de chats et les produits dérivés.

 

Cette initiative constitue une prise de position ferme de la Belgique relativement aux pratiques ignobles exercées sur ces animaux dans certains pays – notamment asiatiques –, lesquels, sous couvert d'indications mensongères voire sans indication d'espèce, vendent les peaux en question dans les pays européens, en l'occurrence en Belgique.

 

Ce projet répond ainsi à l'attente de diverses organisations ayant pour objectif la protection desdits animaux, mais supplée aussi à un défaut de réglementation européenne en la matière.

 

Est visée l'interdiction de production et de commercialisation, ce qui ne fait pas obstacle à l'empaillage "non commercialisé" que font les particuliers de la peau de leur animal décédé, ni aux pratiques utiles effectuées dans le cadre de la recherche à titre professionnel.

 

Ce projet a été soumis à l'OMC qui n'a émis aucune objection.

 

Suite à quelques précisions apportées par le ministre à la demande de certains commissaires, l'ensemble du projet de loi a été adopté à l'unanimité.

 

La proposition de loi jointe et déposée par M. Monfils devient par conséquent sans objet.

 

Je me permets à présent d'intervenir pour le groupe socialiste. En effet, notre groupe se réjouit de l'adoption, à l'unanimité, de ce projet en commission de l'Économie. Il devenait urgent de légiférer en la matière. L'interdiction nationale de la production commerciale et du commerce constitue un bon pas en avant, même si l'on sait que cette initiative ne suffira pas à éradiquer les pratiques cruelles exercées sur les animaux dans les pays asiatiques.

 

Pour notre groupe, ce projet demeure important, car il lance un signal fort à la population relativement au traitement des animaux domestiques. Nous pouvons encore aller au-delà. Des projets de loi sont actuellement pendants, notamment en ce qui concerne l'interdiction de la production des peaux de phoques et produits dérivés.

 

Une proposition de loi déposée par notre groupe interdisant en Belgique l'introduction, l'importation et la commercialisation de peaux brutes ou traitées d'animaux dont l'élevage ou la chasse ont pour but principal l'exploitation commerciale de leur fourrure est également pendante et témoigne de la sensibilité de notre groupe à la problématique du bien-être des animaux en général.

 

16.02  Mark Verhaegen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik wil even een toelichting geven vanop mijn bank, omdat ik enkele opmerkingen wil maken.

 

Ten eerste, ik heb in de commissie ook aangehaald dat het ontwerp voor ons vooral een symbolische waarde heeft. Daarom wil ik de hoogdringendheid, die de verslaggeefster inroept, nuanceren. Het probleem werd immers reeds een kwarteeuw geleden opgelost. Er is ook een engagement van de sector, dat in 2002 werd bevestigd. Bovendien is er een initiatief van Europa, dat bijna klaar is.

 

Mijnheer de minister, na lezing van het ontwerp, zoals het op tafel ligt, wil ik echter hier en nu nogmaals wijzen op het slordige werk op het vlak van de legistiek, wat blijkbaar een handelsmerk is. Het gaat dan over foutieve terminologie, namelijk het verschil tussen huiden en vellen in de memorie bij artikel 3.

 

Wij hadden geïnsisteerd dat in dat artikel de term “vellen” zou worden gebruikt voor de lederhuid en de vacht samen voor zoogdieren van minder dan 15 kg. Dat is immers de juiste terminologie voor “vellen”. Dat hadden wij dan ook graag gewijzigd gezien.

 

Ik denk dat mijn volgende opmerking reeds werd beantwoord, maar ik zal daarvan wellicht onmiddellijk wel de bevestiging krijgen.

 

Wij hadden ook gevraagd om uitdrukkelijk geen discriminatie in te voeren en dus niet alleen producten van bont, maar ook producten van leder op te nemen. In concreto gaat het over de zogenaamde kits voor schoen- en handschoennijverheid. Daarvoor werden blijkbaar ook nog een aantal “producten” van honden en katten gebruikt. Wij vroegen dus om voornoemde producten ook op te nemen op de lijst van verboden producten. Wij gaan ervan uit dat voornoemde producten de afgeleide producten zijn die werden genoemd.

 

Mijnheer de voorzitter, die twee nuances zouden zeker aan het ontwerp, dat wij inhoudelijk uiteraard zullen steunen, moeten worden aangebracht.

 

Le président: Chers collègues, vous me laisserez le plaisir d'accueillir Mme Corinne Touzet qui est la marraine de l'Association française et internationale de la protection animale et qui est allée ce matin chez le ministre, ce qui l'aura disposé favorablement, après avoir vu le président de la Chambre au déjeuner avec le Prince Laurent. Merci, madame, pour votre dévouement à cette cause. Nous vous félicitons. (Applaudissements)

 

16.03  Magda De Meyer (sp.a-spirit): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, elk jaar worden in Azië 2 miljoen honden en katten op afschuwelijke wijze gedood voor hun vacht. Ze worden gevangen op straat of worden in erbarmelijke omstandigheden gefokt. Vaak worden ze levend gevild. Hun vacht wordt over de hele wereld geëxporteerd, jammer genoeg ook naar ons land. Amper een goede maand geleden onthulde de Franse dierenrechtenorganisatie Afipa waarvan we een hele bekende vertegenwoordigster in het halfrond verwelkomen en een ambassadrice, in Brussel bontjassen van hondenpels werden verkocht onder de titel Koreaanse wolf. Een DNA-onderzoek onder deurwaarderstoezicht toonde onherroepelijk aan dat het om hondenvacht ging.

 

Reeds meer dan drie jaar pleiten diverse organisaties voor een handelsverbod op honden-en kattenbont in Europa in het algemeen en in België in het bijzonder. Vaak zijn consumenten gewoon niet op de hoogte van het feit dat het bont die ze kopen wel degelijk afkomstig is van honden of katten, dieren die bij ons als gezelschapsdieren worden gezien. Informatie van de consument blijkt absoluut nodig. Dierenrechtenorganisaties hebben hier een belangrijke rol in te spelen. De wetgever evenwel ook.

 

Vandaar dat sp.a-spirit verheugd is over het huidige handelsverbod zoals het in het voorliggend wetsontwerp naar voren wordt geschoven. De wetgever moet ervoor zorgen dat dit verbod ook wordt nageleefd. De wet voorziet in sancties. Zowel de politie als de inspectie kunnen optreden op eigen initiatief maar ook op verzoek van derden, een belangrijk element voor de dierenorganisaties en alerte consumenten om waakzaam te blijven en uitwassen te signaleren aan de politie en inspectie.

 

Ook voor ons is dit evenwel slechts een eerste stap in de strijd tegen bont. Sp.a houdt niet van madammen met een bontjas. Voor ons is het verbod op honden- en kattenbont een eerste stapje in een globaal verbod. De volgende stap waarop we met veel spanning wachten, is het handelsverbod op zeehondenbont, ons reeds lang beloofd door de betrokken minister. We maken een hele lijdensweg mee voor Europa en de Wereldhandelsorganisatie. Canada is druk bezig met lobbyen om hiertegen iets te doen. Het is bijzonder belangrijk dat België ook op dit vlak het voortouw neemt. Ik ben zelf getuige geweest van de afschuwelijke zeehondenslachting in Canada. Ik kan u verzekeren dit kan echt niet. Ik denk dat vele collega's het ter zake met me eens zijn.

 

Trouwens, in het algemeen vinden wij het onethisch om dieren enkel en alleen voor de pels te kweken, vandaar ook ons wetsvoorstel dat vandaag in overweging wordt genomen. Dat wetsvoorstel strekt ertoe om een uitdoofbeleid voor nertskwekerijen te installeren. Nertsen zijn wilde dieren. Zij horen niet thuis in kleine kooien, per twee of drie opgesloten. Dit zijn dieren die in werkelijkheid ettelijke vierkante kilometers nodig hebben om in te leven. Zij horen niet thuis in dergelijke kooien.

 

Bovendien is het zo dat het dragen van bont niet meer van deze tijd is. Wij zijn reeds lang de middeleeuwse toestanden voorbij. Er is voldoende nepbont op de markt, die niet van werkelijke bont te onderscheiden is en die trouwens voor heel veel extratewerkstelling kan zorgen. Ons land kan daarin het voortouw nemen.

 

Ten slotte, collega's, ten slotte, is het belangrijk dat ook mensen die een voorbeeldfunctie hebben in de maatschappij opkomen voor nepbont. Ik wil nogmaals hulde brengen aan de Franstalige actrice die hier aanwezig is en haar bekendheid inzet in de strijd tegen bont.

 

Ik kan slechts betreuren, van ons eigen koningshuis, dat de schitterende prinses Mathilde gisteren op Koningsdag een vossenbontkraagje droeg op haar overigens voortreffelijke outfit. Dat laat ze in het vervolg toch beter thuis.

 

De voorzitter: Mevrouw De Meyer, u maakt het nogal bont.

 

16.04  Philippe Monfils (MR): Monsieur le président, sachez tout d'abord que je ne courais pas le guilledou, mais que je travaillais dans le cadre d'un autre réunion.

 

Le président: Monsieur Monfils, je n'ai jamais douté du fait que les membres qui ne sont pas présents ici travaillaient ailleurs.

 

16.05  Philippe Monfils (MR): Je vous en remercie, monsieur le président.

 

Monsieur le ministre, chers collègues, je voudrais tout d'abord féliciter Mme Ghenne pour son rapport de ce projet de loi qui est enfin examiné par notre assemblée. En effet, il y a bien longtemps que ce problème est posé et bien longtemps que l'on ne réussissait pas à y apporter une solution.

 

Permettez-moi de vous rappeler très modestement, monsieur le ministre, qu'en mai 2002, j'avais déjà déposé, au Sénat, une proposition de loi visant à interdire la commercialisation de peaux de chiens et de chats, proposition que j'ai redéposée à la Chambre en 2003. Malheureusement, un certain nombre de problèmes d'ordre technique et même politique se sont posés. Il y a eu notamment l'avis du Conseil d'État. Mais certains estimaient surtout qu'il s'agissait d'un règlement technique pouvant avoir un impact significatif sur le commerce avec les autres États membres et qu'il fallait que le projet soit notifié à l'OMC. Certains pays, comme la Chine, avaient fait d'importantes objections à cet égard. C'est ainsi que le ministre a dû poser des questions, intervenir auprès de la Commission européenne. Finalement, ce n'est que le 23 février 2006 - vous le savez, monsieur le ministre - que cette dernière a donné son feu vert. Le projet de loi a été notifié à l'OMC en mars et déposé à la Chambre en avril 2003.

 

Finalement, les choses ont bien avancé et c'est important. En effet, même si la Belgique est le seul pays à interdire la commercialisation de ces peaux, encore que certains pays comme les États-Unis, la France, l'Italie, l'Australie, la Grèce, le Danemark ont déjà légiféré dans ce sens, il est question ici de l'attitude que nous voulons adopter par rapport à une situation jugée inacceptable.

 

Bien sûr, nous connaissons tous les conditions intolérables dans lesquelles sont détenus, élevés, transportés ou abattus certains animaux, dont les chiens et les chats dans certains pays. Il fallait bien que les choses commencent à bouger quelque part! Ce trafic, qui permettait de trouver des manteaux de fourrure faits de peaux de chiens ou de chats, n'était donc pas acceptable dans notre pays.

 

Une enquête récente de la FIPA a démontré que l'on pouvait se procurer de la fourrure de chat dans de nombreux pays, et même chez nous. Un manteau en fourrure de chat peut être commandé sur mesure pour 650 euros dans certains pays de l'Est. Par ailleurs, comme l'a expliqué la presse belge du 28 septembre, il est également possible de trouver ce type de fourrure chez nous. Il fallait donc légiférer en la matière.

 

Je répondrai à deux objections soulevées. Selon d'aucuns, les cas relevés sont peu nombreux. En effet, les gens ne se précipitent généralement pas pour acheter des manteaux de fourrure faits de peaux de chats et de chiens. Chers collègues, si on mesurait systématiquement l'intérêt d'une législation au nombre de cas qu'elle règle, je vous assure que, pour une série de secteurs, notamment au niveau pénal, on ne légifèrerait plus. La question qu'il importe de se poser est de savoir s'il est opportun ou non de légiférer pour interdire ce type de trafic qui met en cause des animaux domestiques.

 

Par ailleurs, il s'agirait d'un problème d'ordre culturel. Certes, des pays comme la Chine, le Kenya et d'autres n'ont pas à l'égard des chiens l'attitude que nous avons. Ils servent parfois aussi de réserve de nourriture.

 

Il n'est pas question, dans le cas qui nous occupe, d'intervenir au niveau de l'attitude "culturelle" de certains États. Nous interdisons en Belgique l'exportation et la vente de fourrures de chiens et de chats. Que se passera-t-il au plan international, à partir du moment où ce projet sera voté? C'est une tout autre question. De toute évidence, monsieur le ministre, il serait peut-être souhaitable de prendre les contacts nécessaires auprès du commissaire compétent à la Commission européenne pour essayer d'avancer dans ce secteur et qu'en tout cas, une interdiction généralisée se manifeste pour commencer dans nos pays européens, où cet obstacle culturel n'existe manifestement pas, mais que l'on pourrait rencontrer au niveau international dans certains pays.

 

Monsieur le président, chers collègues, ce projet, qui enfin voit le jour, empêchera incontestablement des abus et fera plaisir non seulement à nos amis à quatre pattes mais à tous ceux qui possèdent de tels animaux domestiques.

 

16.06 Minister Marc Verwilghen: Mijnheer de voorzitter, collega’s, ik wil er eerst op wijzen dat het wetsontwerp op een breed maatschappelijk draagvlak kon rekenen. Dat wij dit wetsontwerp tot een goed einde kunnen brengen, stemt mij uiterst tevreden. Ik salueer van hieruit al degenen die dat mogelijk hebben gemaakt, in de eerste plaats in het Parlement.

 

Je salue également toutes les personnes qui ont défendu les intérêts qui sont en jeu ici, notamment Mme Corinne Touzet, que j'ai reçue ce matin, ainsi que la société française qui défend les droits des chiens et des chats.

 

Ik doe evenwel hetzelfde voor Michel Vandenbosch en Pol Goossen, die ik vanmorgen heb mogen ontvangen en die voorvechters zijn geweest in deze.

 

Men zegt dat het probleem is opgelost. Dat heb ik daarnet van op de banken gehoord. Ik moet u zeggen, mijnheer de voorzitter, dat ik toch heb kunnen vaststellen dat waar men zegt dat het al een kwarteeuw is opgelost, het nog niet langer dan amper twee maanden geleden is dat er proces-verbaal opgesteld moest worden door een gerechtsdeurwaarder waaruit blijkt dat er nog wel degelijk handel gedreven wordt in honden- en kattenbont, wat wij precies met dit wetsontwerp willen bestrijden.

 

Men maakt een onderscheid – dat zal ongetwijfeld etymologisch bestaan – tussen huiden en vellen – zoals dat indertijd ook tussen boten en schepen bestond – maar ik kan u wel zeggen dat de inspiratie voor dit wetsontwerp – en daarmee is meteen de kritiek weggewuifd van het slordige wetgevend werk dat ter zake aan de dag zou zijn gelegd – een kopie is van wat in Frankrijk en Italië al eerder het daglicht heeft gezien.

 

Je trouve d'ailleurs de bon augure que, tout comme la France et l'Italie, la Belgique se soit dotée d'une loi en la matière. Nous faisons partie des pères fondateurs de l'Union européenne, ce qui nous autorise à lancer cette idée au niveau européen.

 

Mijn laatste opmerking heeft betrekking op het zeehondenbont. Wij hebben de procedure scrupuleus gevolgd. De Canadezen en de Noren werden gehoord. Ik wacht nu op de beslissing die genomen zal worden door de Wereldhandelsorganisatie. Het is wel degelijk de bedoeling van de regering om dit wetsontwerp tot een goed einde te brengen, zodra dat uitgesloten en kortgesloten is.

 

Le président: Monsieur le ministre, je vous remercie.

 

J'ai constaté que la commission avait, à l'unanimité, approuvé le texte qui avait été amélioré en tenant compte des remarques du Conseil d'État.

 

16.07  Mark Verhaegen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik wil nog even repliceren op wat de minister zei.

 

Mijnheer de minister, inderdaad, in elk milieu zullen er wel een aantal malafide praktijken en malafide personen zijn. Ik vind evenwel niet dat u daarmee de zaak moet veralgemenen en dan ook nog op de spits drijven. Dat vind ik niet nodig.

 

Trouwens, u hebt niet geantwoord op mijn vraag om de tekst te repareren en “de huiden” door “de vellen” te vervangen. Dat vindt u blijkbaar niet nodig, dat vindt u blijkbaar niet zo belangrijk. Ik betreur dat, uiteraard.

 

De voorzitter: Over welk artikel hebt u het precies, mijnheer Verhaegen?

 

16.08  Mark Verhaegen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik heb het over de toelichting bij artikel 3. In de memorie van toelichting van artikel 3 staat telkenmale het woord “huiden” in plaats van “vellen”.

 

De voorzitter: Mijnheer Verhaegen, de toelichting maakt geen deel uit van onze beslissing. Ik wil u daar niet op pakken, maar wij stemmen over het wetsontwerp. De toelichting is een inleiding en een uitleg. Ik zou mij daar toch niet zo erg formeel op vastpinnen, hoor.

 

16.09  Mark Verhaegen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik vind toch dat de terminologie correct gebruikt moet worden. Desnoods moet dan maar worden ingeschreven in een wet – als die er komt – dat zeker rekening gehouden moet worden met het feit dat het hier eventueel om vellen zou kunnen gaan. Ik ben daarin heel duidelijk geweest. Ik heb het ook voldoende tijd gegeven om dat na te trekken. Blijkbaar is de terminologie blijven staan. Als u vindt dat dit niet nodig is, dan zij we weer een slordige wet aan het maken. Dat mag toch niet de bedoeling zijn, denk ik.

 

De voorzitter: Ik zocht dat woord in de tekst van de wet zelf. U verwijst naar wat de wet omringt.

 

Mijnheer de minister, wenst u daarop te reageren?

 

16.10 Minister Marc Verwilghen: Mijnheer de voorzitter, wij hebben daarover gediscussieerd tijdens de werkzaamheden. Ik heb toen een afdoend antwoord gegeven aan de heer Verhaegen. Ik kan aannemen dat dit wetsontwerp hem niet ligt. Goed, dan zal hij de consequenties ervan moeten ondergaan. Dit is geen wetgeving waarin geen exacte terminologie gebruikt werd.

 

16.11  Mark Verhaegen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik neem het verwijt niet dat wij spijkers op laag water zouden zoeken.

 

Mijnheer de minister, wij willen verder gaan dan de regering. Wij vragen dat de wetgeving sluitend zou worden gemaakt, ook voor het leder.

 

Daarnaast vragen wij tevens dat er geen slordige wetgeving zou worden gemaakt, maar een correcte wetgeving. Wij vragen niet meer of niet minder dan dat.

 

Le président: Quelqu'un encore demande-t-il la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2411/1)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2411/1)

 

Le projet de loi compte 9 articles.

Het wetsontwerp telt 9 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Il y a quelques corrections de texte à apporter. On peut toujours mieux écrire ce qui a été écrit mais elles n'ont pas vraiment de conséquences sur le contenu. Dans l'intitulé, il faut lire "des fourrures de chiens et de chats et des produits dérivés" et non pas "et les produits dérivés". In het Nederlands "en".

 

- Artikelen 1 tot 5 worden artikel per artikel aangenomen.

- Les articles 1 à 5 sont adoptés article par article.

 

À l'article 6, troisième ligne, il faut lire "une copie en est adressée par lettre recommandée à La Poste".

 

Artikel 6, in de laatste zin "binnen vijftien dagen na de vaststelling" moet "van de feiten" worden toegevoegd.

 

Artikel 6. Geen opmerkingen? Geen bezwaar? Artikel 6 wordt aldus gewijzigd aangenomen.

 

- Artikelen 7 tot 9 worden artikel per artikel aangenomen.

- Les articles 7 à 9 sont adoptés article par article.

 

Les articles 1 à 9 sont adoptés article par article avec corrections de texte à l'intitulé et à l'article 6.

De artikelen 1 tot 9 worden artikel per artikel aangenomen, met tekstverbetering op het opschrift en op artikel 6.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

17 Projet de loi portant modification de la loi du 21 novembre 1989 relative à l'assurance obligatoire de la responsabilité en matière de véhicules automoteurs (2653/1-4)

17 Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen (2653/1-4)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

17.01  Georges Lenssen, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, collega's, het betreft hier een wijziging van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorvoertuigen.

 

Dit wetsontwerp strekt ertoe een wijziging aan te brengen aan de onbeperkte dekking die geldt in de burgerlijke aansprakelijkheid motorrijtuigenverzekering. De herverzekeraars hebben aangekondigd niet langer bereid te zullen zijn een onbeperkte dekking te verschaffen met als gevolg dat de verzekeringsondernemingen, die krachtens de huidige wet verplicht zijn een onbeperkte dekking te verschaffen, in moeilijkheden dreigen te geraken; althans voor de grote schadegevallen.

 

De motorrijtuigenverzekeraar is verplicht de slachtoffers integraal te vergoeden terwijl hij slechts op een beperkte herverzekeringsdekking kan terugvallen. Het wetsontwerp behoudt de onbeperkte dekking voor de vergoeding van de schade voortvloeiend uit lichamelijke letsels maar creëert de mogelijkheid voor de verzekeringsondernemingen om de dekking van de stoffelijke schade te beperken tot minimum 100 miljoen euro per schadegeval.

 

Tijdens de algemene bespreking werden opmerkingen gemaakt door collega's Creyf en Gerkens. Mevrouw Creyf stelde dat, hoewel de minister beweerde dat het een onbeperkte dekking van lichamelijke schade betreft, in artikel 2 staat dat de Koning gemachtigd wordt om ook voor lichamelijke schade de dekking te plafonneren. Zij vindt het onaanvaardbaar dat dit zou kunnen via een KB en zij meent dat dit in de wet moet worden opgenomen. De minister repliceerde dat eventueel een plafond van 100 miljoen euro kan worden ingevoerd maar dat dit enkel kan na overleg in de Ministerraad. Die werkwijze staat garant voor een weldoordachte beslissing.

 

Ook mevrouw Gerkens sloot zich aan bij de opmerkingen van mevrouw Creyf. Zij had dezelfde opmerking. Zij vond het niet kunnen dat die afwijking kan worden doorgevoerd zonder enige controle van het Parlement.

 

Bij de stemmingen van de drie artikelen werd artikel 1 eenparig aangenomen. Op artikel 2 heeft de minister een amendement ingediend om in paragraaf 2, tweede lid de woorden "de verzekeringsondernemingen" weg te laten. Dit amendement werd eenparig aangenomen. Artikel 2 werd aangenomen met 8 stemmen voor en 2 onthoudingen. Artikel 3 werd aangenomen met 8 stemmen voor en 2 onthoudingen. Het aldus gewijzigde wetsontwerp werd aangenomen met 8 stemmen voor en 2 onthoudingen.

 

De voorzitter: Mevrouw Creyf heeft het woord in de algemene bespreking.

 

17.02  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, zoals de verslaggever daarnet zei, gaat het over een wetsontwerp met drie artikelen. Het is dus een klein wetsontwerp, maar het heeft wel een grote draagwijdte.

 

Door het wetsontwerp wordt de onbeperkte dekking van de stoffelijke schade in de verzekering “burgerlijke aansprakelijkheid auto” afgeschaft. Dit gebeurt op verzoek van de verzekeraars en vooral van de herverzekeraars, die grote problemen hebben met verzekeringen met een onbeperkte dekking. Ik meen dat dit inderdaad een reëel probleem is, dat al heel lang door de verzekeringssector naar voren wordt geschoven. Zij willen eigenlijk af van verzekeringen met onbeperkte dekking.

 

De verzekeraars en herverzekeraars zijn ook vragende partij voor de afschaffing van de onbeperkte dekking van de lichamelijke schade. Minister Verwilghen heeft altijd verklaard enkel de onbeperkte dekking van de stoffelijke schade te willen afschaffen en niet de onbeperkte dekking van de lichamelijke schade. Ondanks die verklaringen van de minister, staat in artikel 2 toch de mogelijkheid om de onbeperkte dekking van de lichamelijke schade af te schaffen bij koninklijk besluit.

 

Mijnheer de minister, ik herhaal wat ik in de commissie heb gezegd. Een dergelijk ingrijpende aangelegenheid kan niet geregeld worden bij koninklijk besluit. Dit komt toe aan het Parlement. Voor mij zijn er twee mogelijkheden: ofwel neemt men alleen de afschaffing van de onbeperkte dekking van de stoffelijke schade op in de wet, ofwel neemt men de afschaffing van zowel de onbeperkte dekking van de stoffelijke schade als van de onbeperkte dekking van de lichamelijke schade op in de wet, maar dan staat het in de wet en dan gebeurt het ook na een debat in het Parlement. Een koninklijk besluit voor een dergelijk ingrijpende aangelegenheid vinden wij niet gepast.

 

Samen met collega Pieters heb ik mij onthouden in de commissie, maar wij hebben er toch voor gezorgd dat het wetsontwerp kon worden goedgekeurd door het leveren van het quorum om geldig te kunnen te stemmen, vermits de meerderheid niet in aantal was om geldig te stemmen. Onze fractie zal zich dus ook onthouden bij de stemming over dit wetsontwerp.

 

17.03 Minister Marc Verwilghen: Mijnheer de voorzitter, in de commissie heb ik gezegd dat er drie redenen zijn om de aanpassing door te voeren. Ten eerste is er de beurscrisis in het verleden. Ten tweede zijn er de gebeurtenissen na 11 september 2001. Ten derde is er - dit wordt vaak vergeten - de Europese richtlijn van 16 november 2005 die zich in het algemeen uitspreekt over het feit dat onbeperkte dekkingen niet meer kunnen worden toegestaan. Op een bepaald ogenblik hebben wij een aantal inspanningen geleverd.

 

Nous avons demandé l'avis du Comité des assurances auprès de l'OCDE. Nous avons fait de même avec la CBFA et avec le président du Fonds commun de garantie automobile qui ont insisté pour trouver une solution.

 

Dan kom ik eigenlijk tot de beslissing die we genomen hebben. Als u de wet leest, zult u dat ook zien. Er komt een beperking voor de materiële schade tot honderd miljoen euro. De lichamelijke schade blijft onbeperkt, tenzij in zeer uitzonderlijke gevallen; dan kan een ander bedrag worden bepaald. Het kan niet lager zijn dan honderd miljoen euro afzonderlijk. In dit geval gaat het dus over tweehonderd miljoen euro. Dat kan na een in Ministerraad overlegde beslissing.

 

Daarmee hebben wij eigenlijk in grote mate gevolg gegeven aan een van de adviezen van de CBFA. Juist de CBFA drong aan om ook dat te limiteren, maar ik heb dat niet willen doen en de regering ook niet. Niemand kan natuurlijk voorspellen wat de verre toekomst zal inhouden. Om enigszins illustratief te zijn, een aantal landen – de lijst is niet exhaustief – als Nederland, Duitsland, Zweden en Denemarken, heeft ook een beperking voor de lichamelijke schade. Wij hebben dat niet aangehouden in de wet, tenzij in een zeer uitzonderlijke situatie, die wij hoegenaamd niet wensen te gebruiken of misbruiken.

 

17.04  Simonne Creyf (CD&V): Mijnheer de voorzitter, wat de argumenten die de minister aanbrengt betreft, hebben we geen probleem. Ik heb echter zelf gezegd dat dergelijke belangrijke zaken in de wet moeten staan. Dat moet in de wet staan. A la limite kon ik eventueel akkoord gaan met een beperking van de lichamelijke schade tot 100 miljoen euro, zoals dat nu bij uitzondering zal moeten toegestaan worden bij KB. Wij konden eventueel aanvaarden dat het in de wet stond maar ons verzet rijst tegen het feit dat dit geregeld zou kunnen worden bij KB. Daar hebben wij toch wel vragen bij. Bovendien zijn er, zoals de minister zegt, heel wat landen die wel een beperking van de dekking hebben voor stoffelijke schade maar geen beperking van de dekking voor de lichamelijke schade.

 

Le président: Quelqu'un demande-t-il encore la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2653/4)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2653/4)

 

Le projet de loi compte 3 articles.

Het wetsontwerp telt 3 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 à 3 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 tot 3 worden artikel per artikel aangenomen.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

Mijnheer Landuyt, het was het woord "motorrijtuigen" dat mij in verwarring bracht en waardoor ik naar u keek. Het woord "verzekering" moest ik aan de andere kant bekijken.

 

18 Projet de loi relatif à la confirmation de l'arrêté royal du 30 septembre 2005 désignant les infractions par degré aux règlements généraux pris en exécution de la loi relative à la police de la circulation routière (2590/1-2)

18 Wetsontwerp tot bekrachtiging van het koninklijk besluit van 30 september 2005 tot aanwijzing van de overtredingen per graad van de algemene reglementen genomen ter uitvoering van de wet betreffende de politie over het wegverkeer (2590/1-2)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

De rapporteur, de heer Dylan Casaer, verwijst naar zijn schriftelijk verslag.

 

Quelqu'un demande-t-il la parole? (Non)

Vraagt iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2590/1)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2590/1)

 

Le projet de loi compte 2 articles.

Het wetsontwerp telt 2 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

- L'article 1 est adopté.

- Artikel 1 wordt aangenomen.

 

Mijnheer de minister, bij artikel 2 heb ik een kleine tekstverbetering. Het is een precisering.

 

A la troisième ligne de l'article 2, il faut ajouter "en exécution de la loi du 16 mars 1968 relative à la police, …"

 

Het is een precisering in de vierde zin van artikel 2: "… van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie …" Het is een technische verbetering.

 

- L'article 2 tel que corrigé est adopté.

- Artikel 2 zoals gewijzigd wordt aangenomen.

 

Les articles 1 et 2 sont adoptés article par article, avec corrections de texte à l'article 2.

De artikelen 1 en 2 worden artikel per artikel aangenomen, met tekstverbeteringen op artikel 2.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

19 Projet de loi relatif à l'utilisation de l'infrastructure ferroviaire (2649/1-5)

19 Wetsontwerp betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur (2649/1-5)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

De tweede bijlage bij het wetsontwerp was daarstraks door vergetelheid niet toegevoegd, maar zij werd uitgedeeld in de commissie en maakt dus terecht en correct deel uit van onze besprekingen. Dat heb ik daarnet aan de heer Deseyn nog eens apart uitgeleid. Er is geen bezwaar van zijnentwege.

 

Madame Dieu, vous avez la parole en tant que rapporteur. Je préfère dire rapporteur plutôt que rapporteuse.

 

19.01  Camille Dieu, rapporteur: Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, les deux projets de loi dont je suis successivement rapporteur cet après-midi portent tous les deux sur la libéralisation du marché ferroviaire et ses conséquences.

 

À nos yeux, ils revêtent une grande importance puisqu'il s'agit de la sécurité de l'utilisation de notre infrastructure ferroviaire. Les deux projets ont été pris dans la foulée de l'application de directives européennes, faut-il le dire.

 

Le premier est relatif à l'utilisation de l'infrastructure elle-même et propose la mise sur pied d'un organe de contrôle, d'une part, du gestionnaire de l'infrastructure, Infrabel, chargé de réserver un traitement égal à tous les candidats demandeurs de circuler sur nos sillons et, d'autre part, des entreprises ferroviaires candidates à l'utilisation de notre infrastructure mais qui doivent respecter certaines obligations.

 

Outre sa mission de contrôle, l'organe de contrôle peut émettre des avis et traiter des plaintes et des recours de type administratif. Il délivrera également les licences d'exploitation de notre infrastructure ferroviaire. Ceci change quand même de nombreuses choses par rapport à ce que nous connaissons aujourd'hui.

 

La discussion générale a porté sur la compétence bicamérale ou non de l'examen du projet, sur la notion de recours ainsi que sur la responsabilité précise des différents acteurs.

 

Un amendement a été déposé par votre rapporteur à l'article 61 du projet, dans la mesure où j'estimais qu'une décision importante comme celle de désigner l'organe de contrôle au sein d'une administration méritait un arrêté royal délibéré en Conseil des ministres. Ceci a été accepté par le ministre et par l'ensemble des commissaires.

 

Tous les articles ont été adoptés à la majorité, de même que l'ensemble du projet.

 

Monsieur le président, j'en ai terminé avec le premier projet.

 

Le président: Madame Dieu, je suis un peu ennuyé car je dois suivre l'ordre des projets. Bis repetita placent, vous devrez revenir!

 

19.02  Camille Dieu (PS): Je reviendrai!

 

Le président: À tout à l'heure, madame Dieu.

 

De heer De Padt heeft zich ingeschreven voor de algemene bespreking.

 

19.03  Guido De Padt (VLD): Mijnheer de voorzitter, ik wens het woord te voeren over het volgende ontwerp.

 

De voorzitter: Bijgevolg is niemand ingeschreven voor de algemene bespreking.

 

19.04 Minister Renaat Landuyt: Mijnheer de voorzitter, ik dank de leden voor de goede samenwerking in commissie.

 

Le président: Quelqu'un encore demande-t-il la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2649/4-5)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2649/4-5)

 

Le projet de loi compte 72 articles.

Het wetsontwerp telt 72 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 à 72 sont adoptés article par article, ainsi que les annexes I à III.

De artikelen 1 tot 72 worden artikel per artikel aangenomen, alsmede de bijlagen I tot III.

 

19.05  Camille Dieu (PS): Monsieur le président, un amendement à l'article 61 a été déposé en commission.

 

Le président: Il n'a pas été réintroduit. Attendez, je vérifie. Non, je ne l'ai pas.

 

19.06  Camille Dieu (PS): Non mais il a été déposé en commission.

 

Le président: Madame, si tous les amendements introduits en commission étaient réintroduits en plénière, nous serions servis.

 

J'ai vérifié. Cet amendement n'a pas été redéposé aujourd'hui. C'est la raison pour laquelle, je passe article par article. Quand il y a un amendement, madame Dieu, je le signale.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

20 Projet de loi relatif à la sécurité d'exploitation ferroviaire (2643/1-5)

20 Wetsontwerp betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen (2643/1-5)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

20.01  Camille Dieu, rapporteur: Monsieur le président, monsieur le ministre, chers collègues, ce deuxième projet de loi, qui a été pris dans la foulée du premier, traite de la sécurité d'exploitation ferroviaire et revêt toute l'importance dont je parlais dans mon introduction tout à l'heure.

 

Nous bénéficions, en Belgique, d'un système qui est déjà hautement sécurisé, même s'il y a parfois, comme partout, quelques couacs. Ce système nous est d'ailleurs envié à l'étranger. Tous les intervenants étaient d'accord pour dire que ce système de sécurité devait être préservé et qu'il ne fallait pas brader la sécurité au nom de la rentabilité.

 

Le projet prévoit la mise en place de trois organes: un organe de sécurité national, indépendant d'Infrabel et des entreprises ferroviaires; un organisme d'enquête permanent, tout aussi indépendant, qui offre des garanties de neutralité et d'impartialité lors d'incidents ou d'accidents; enfin, un centre de formation du personnel de bord et des conducteurs du rail. Chaque partie est entièrement responsable de ses actes dans le cadre de ses missions.

 

Tous les intervenants soulignaient l'importance d'une harmonisation communautaire afin d'arriver à un véritable espace ferroviaire européen mais tous ont dit aussi qu'il fallait prendre garde à ne pas niveler par le bas pour maintenir un système de sécurité performant.

 

Un commissaire, M. Deseyn, a insisté sur l'importance de la mise en œuvre de l'ETCS, le système de signalisation communautaire, accouplé avec le GSMR, que nous avons voté dans un projet de loi avant les vacances, tout cela faisant partie de l'ERTMS (European Rail Traffic Management System).

 

Deux commissaires ont insisté sur le fait qu'au-delà de l'exigence de la certification pour les conducteurs de trains, il était important de prendre en compte d'autres consignes de sécurité, comme par exemple les horaires de travail pour les conducteurs, en tenant compte des heures de travail, des heures de conduite et des heures de repos puisque cela a déjà fait l'objet d'une CCT communautaire, donc européenne, il y a quelques mois.

 

Divers amendements ont été déposés par votre rapporteur, notamment concernant le fait de prendre des décisions jugées importantes en Conseil des ministres. Pour plus de précisions, je m'en référerai à mon rapport écrit.

 

Enfin, votre rapporteur a déposé un amendement, qui a également été adopté, sur le retour éventuel des travailleurs de la SNCB Holding qui auraient intégré l'organe de l'Autorité nationale de sécurité vers leur fonction première, à leur demande.

 

L'ensemble du projet a été voté par dix voix et quatre abstentions.

 

20.02  Guido De Padt (VLD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega’s, de omzetting van de richtlijnen die vervat zitten in het eerste en het tweede spoorpakket en die de vrijmaking van het goederenvervoer per spoor beogen, werden tot heden in vrij hoog tempo door het Parlement gejaagd, hetzij via de programmawet, hetzij deze keer via de spoedprocedure. Wij vinden dat jammer, omdat volgens ons het Parlement uitgebreid moet kunnen debatteren over een belangrijk onderwerp als de liberalisering van het spoorvervoer, een vrijmaking die absoluut noodzakelijk is om de modal shift van het goederenvervoer van de weg naar het spoor te realiseren. Dat past in het streven van het Witboek Vervoer van de Europese Commissie om bereikbaarheid en leefbaarheid met elkaar te verzoenen.

 

Onze fractie hoopt dat de commissie voor de Infrastructuur over het veelbelovende derde spoorpakket, dat gaat over het reizigersvervoer en dat reeds voorligt bij de Raad van Ministers, wel uitgebreid zal kunnen debatteren.

 

Wij zijn ook van mening dat België als transitland met het dichtste spoorwegnet een slechte indruk nalaat door de Europese richtlijn niet tijdig om te zetten vóór de vastgelegde datum van 30 april 2006. De Belgische regering moet volgens ons proactief en constructief de Europese spoordossiers opvolgen en niet verkeerdelijk de indruk wekken dat de Europese liberaliseringtrein nog tot stilstand gebracht kan worden. De bevoegde ministers moeten nu op de trein springen vóór het te laat is.

 

Onze fractie heeft ook een uitgesproken progressieve visie op de liberalisering van het goederenvervoer per spoor. Wij willen om te beginnen nogmaals de noodzaak van de spoorpakketten benadrukken. Het is voor iedereen duidelijk, collega’s, dat het spoor veel efficiënter en dynamischer moet worden dan nu het geval is. Het aandeel van het spoor in het totale goederenvervoer is gezakt tot een historisch dieptepunt. In 1970 was het spoor nog goed voor 28% van het totale goederenvervoer. In 2003 bedroeg dat aandeel nog amper 11% en sindsdien is het gestagneerd. Dat is in feite een zeer betreurenswaardige ontwikkeling, zeker voor een regio die met de Antwerpse haven over een enorm potentieel beschikt inzake aan- en afvoer van containers die voor spoorvervoer in aanmerking komen.

 

Er zijn nochtans enkele landen waar het spoor wel succesvol is. In Hamburg gaat bijna 30% van de containers op de trein. In Antwerpen is dat amper 10%. Rekening houdend met de prognoses inzake goederentrafiek kunnen wij ons dus niet langer permitteren dat wij een belangrijk transportmiddel als het spoor onvoldoende gebruiken. Vlaanderen moet zijn centrale ligging doen renderen, ook op het spoor.

 

Met de spoorpakketten geven het Europees Parlement en de Raad een zeer duidelijk signaal. Het spoor moet dringend op Europese schaal werken. De nationale spoorwegmonopolies hebben geen toekomst meer.

 

De spoorwegen moeten hun unieke troeven maximaal uitspelen, namelijk het garanderen van betrouwbaarheid en van stabiel transport op lange afstand. De spoorwegmaatschappijen moeten daarom klantgericht en proactief op zoek gaan naar nieuwe, buitenlandse afzetmarkten. Zij moeten vooral werken aan een betere, grensoverschrijdende dienstverlening.

 

Het wetsontwerp betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, dat nu ter stemming voorligt, zet de veiligheidsrichtlijnen uit en zet het tweede spoorpakket om in nationaal recht.

 

Een hardnekkig, dikwijls gecultiveerd misverstand, namelijk dat de liberalisering van de spoorwegen de veiligheid ervan in het gedrang brengt, wordt met de richtlijn definitief uit de wereld geholpen. Immers, door de opname van aparte veiligheidsrichtlijnen in het tweede spoorpakket tonen het Europees Parlement en de Europese Raad aan dat de veiligheid van de spoorwegen terecht een hoofdbekommernis is en zal blijven binnen de vrijgemaakte spoorwegmarkt. De veiligheidsrichtlijn stelt immers een hoog niveau van veiligheid tot doel, waarin ook de nationale regelgever een belangrijke rol blijft spelen.

 

Concreet voorziet het wetsontwerp in de oprichting van een onafhankelijke, nationale veiligheidsinstantie die volledig losstaat van de huidige NMBS-structuren en bevoegd zal worden voor het afleveren van veiligheidscertificaten en veiligheidsvergunningen aan respectievelijk de exploitanten en de infrastructuurbeheerder.

 

Wij steunen het wetsontwerp en willen de bevoegde minister oproepen er nauwgezet op toe te zien dat een niet-discriminerende toegang tot de spoorwegmarkt voor alle spoorwegondernemingen die aan de veiligheidsvoorschriften voldoen, zal worden gegarandeerd.

 

In dat opzicht willen wij volgend knelpunt signaleren.

 

Tot op heden blijven alle opleidingsfaciliteiten voor het treinpersoneel, in het bijzonder voor de treinbestuurders, volledig binnen de NMBS-Holding geconcentreerd. Verschillende privé-operatoren hebben hun ongerustheid daarover openbaar gemaakt. Door een nijpend tekort aan treinbestuurders kunnen voornoemde operatoren hun activiteiten, die nochtans winstgevend zijn, niet verder uitbouwen.

 

Het wetsontwerp voorziet weliswaar in de oprichting van een onafhankelijk opleidingsinstituut. Veel zal echter afhangen van hoe het instituut in de komende maanden concreet gestalte zal krijgen.

 

Kortom, wij roepen de regering op om bij de invulling van de voorliggende kaderwet aan de hand van diverse koninklijke besluiten de liberale geest van de veiligheidsrichtlijn zoveel mogelijk te respecteren.

 

Conclusie is dat de grote uitdaging er nu in bestaat om de liberalisering ook op het terrein waar te maken en alle neuzen binnen de diverse geledingen van de spoorwegsector in dezelfde richting te krijgen. Wij wensen de regering daarbij veel succes toe.

 

20.03  Jef Van den Bergh (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik was niet van plan om het woord te voeren, maar ik zou graag even aansluiten bij de woorden van collega De Padt met betrekking tot de liberalisering van het spoorverkeer. Onze visies sluiten waarschijnlijk niet voor 100% op elkaar aan, maar ik zou toch mee op de trein willen springen met de vraag om het debat eens ten gronde te voeren hier in het Parlement. Dat is immers tot nu toe nog niet het geval geweest. In het kader van het derde spoorwegpakket lijkt mij dat wel erg zinvol. Ik wil die vraag van collega De Padt dus graag steunen.

 

20.04 Minister Renaat Landuyt: Mijnheer de voorzitter, een kleine opmerking. Ik denk dat in het openbaar vervoer, inzonderheid wat de trein betreft liberalisering een methode is, maar nooit een doelstelling. De doelstelling van België is te zorgen voor goed openbaar vervoer en dat te vrijwaren. In het bijzonder gaat het in deze tijden ook om een veilig openbaar vervoer.

 

Le président: Quelqu'un encore demande-t-il la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2643/5)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2643/5)

 

Le projet de loi compte 62 articles.

Het wetsontwerp telt 62 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 à 62 sont adoptés article par article, ainsi que les annexes I à IV.

De artikelen 1 tot 62 worden artikel per artikel aangenomen, alsmede de bijlagen I tot IV.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

21 Projet de loi transposant la directive 2004/52/CE du Parlement européen et du Conseil du 29 avril 2004 concernant l'interopérabilité des systèmes de télépéage routier dans la communauté (2717/1-2)

21 Wetsontwerp houdende omzetting van richtlijn 2004/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de interoperabiliteit van elektronische tolheffingssystemen voor het wegverkeer in de gemeenschap (2717/1-2)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

De heer De Padt verwijst naar zijn schriftelijk verslag.

 

Quelqu'un demande-t-il la parole? (Non)

Vraagt iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2717/1)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2717/1)

 

Le projet de loi compte 5 articles.

Het wetsontwerp telt 5 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 à 5 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 tot 5 worden artikel per artikel aangenomen.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

22 Projet de loi visant au contrôle de l'application des résolutions de la Conférence mondiale sur les femmes réunie à Pékin en septembre 1995 et intégrant la dimension du genre dans l'ensemble des politiques fédérales (2546/1-6)

22 Wetsontwerp strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de federale beleidslijnen (2546/1-6)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

La discussion générale est ouverte.

De algemene bespreking is geopend.

 

Mevrouw Lanjri, u bent verslaggever van dit wetsontwerp.

 

Dat blijkt u te verrassen.

 

22.01  Nahima Lanjri, rapporteur: Mijnheer de voorzitter, ik dacht dat dit ontwerp volgende week stond geagendeerd.

 

De voorzitter: Nee, het staat nu op de agenda. Het gaat hier niet over de resolutie. Het gaat over de controle van de resolutie. Er zijn twee elementen. Dit document gaat niet over de plechtige verklaring.

 

22.02  Nahima Lanjri (CD&V): Dan gaat het over de statistieken.

 

Ik heb momenteel het verslag niet bij. Ik verwijs naar het verslag.

 

Ik durf ook te stellen dat het erop neerkomt om, in uitvoering van de besprekingen tijdens de vorige bijeenkomsten van de Wereldvrouwenconferentie, overal waar het nodig en nuttig is de gepaste gegevens te verzamelen die betrekking hebben op gender. Daarvoor wordt er bij de administratie een interdepartementale werkgroep opgericht.

 

Dat is in een notendop de weergave van het verslag van dit wetsontwerp.

 

De voorzitter: U dacht aanvankelijk dat het ging om het ander ontwerp dat volgende week aan de orde zal zijn.

 

22.03  Nahima Lanjri (CD&V): Ik werk ondertussen aan iets anders, maar in dat verband ben ik blijkbaar geen verslaggever.

 

22.04  Maggie De Block (VLD): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik dank de rapporteur voor haar kort, maar bondig verslag.

 

Het wetsontwerp heeft de intentie om de gender mainstreaming te institutionaliseren in het beleid aan de hand van mechanismestructuren en -instrumenten. De aanzet hiertoe is de resolutie aangenomen tijdens de 49ste zitting van de commissie voor de Status van de Vrouw vorig jaar. Die resolutie zet de staten ertoe aan om de gender mainstreaming te verankeren in de nationale beleidslijnen en programma's en werk te maken van naar gender opgesplitste statistieken en genderindicatoren.

 

Een zeer belangrijk beleidsinstrument dat wordt ingevoerd door het ontwerp, zijn de naar geslacht opgesplitste statistieken. Meten is immers weten. De VLD is hiervoor reeds jaren vragende partij. Vorig jaar diende onze fractie daarvoor nog een resolutie in.

 

De naar geslacht uitgesplitste statistieken zijn een onmisbaar instrument om een beeld te krijgen van de situatie van vrouwen en mannen in de samenleving, de vooruitgang te beoordelen van de strategische gelijkheidsdoelstellingen en het beter kunnen inschatten van de gevolgen van de reeds ingediende maatregelen.

 

Weliswaar gaat het dienaangaand enkel om de relevante statistieken. Het heeft geen zin om alle statistieken op te splitsen. Dat zou een gigantisch, tijd- en kostenrovend werk zijn. Daarom werd in de commissie ook een amendement in die zin ingediend.

 

Het dient te worden gezegd dat het een transversale bevoegdheid is en dus nog een immens groot werk voor de bevoegde minister van Gelijke Kansen is.

 

Mijnheer de minister, het voorliggend ontwerp heeft lang op zich laten wachten. Het is immers sinds de Vrouwenconferentie van 1995 dat het als doelstelling werd beoogd. Het heeft veel voeten in de aarde gehad, maar we denken dat een en ander wordt goedgemaakt, doordat in het voorliggend wetsontwerp een globaal actieplan vervat zit voor het institutionaliseren van de gender mainstreaming.

 

22.05  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de voorzitter, uiteraard staan wij achter dat voorstel. Toch betreuren wij ten zeerste dat het initieel voorstel van de regering in de commissie werd afgezwakt door een amendement van de meerderheidsfracties.

 

Het initiële voorstel had eigenlijk de bedoeling om alle gegevens te verzamelen die betrekking kunnen hebben op gender. Dat is nu beperkt tot de zogenaamde relevante gegevens. Uit de situatie in het buitenland, vooral in de Scandinavische landen, blijkt dat men soms tot verrassende conclusies is gekomen, bijvoorbeeld uit cijfers die verzameld werden binnen departementen, waarvan aanvankelijk niet werd gedacht dat die cijfers zo relevant zouden zijn.

 

Het is dus jammer dat de gegevens nu worden beperkt tot bepaalde cijfers, en dat niet van alles de cijfers die betrekking hebben op gender – en die hoe dan ook worden verzameld –, worden bijgehouden.

 

Ik hoop dan toch dat het amendement dat ik in de commissie heb voorgesteld en dat verworpen werd, na een evaluatie van dit ontwerp desgevallend de wet zal kunnen bijsturen. Over een jaar of twee zal ik er misschien – hopelijk – op kunnen terugkomen.

 

22.06  Maggie De Block (VLD): Mijnheer de voorzitter, ik wil op dat punt reageren.

 

Het amendement dat door ons werd ingediend, bevat inderdaad de zinsnede “alleen wanneer dit relevant is”. Dat amendement werd gemaakt omdat wij benaderd waren door mensen van het Nationaal Instituut voor de Statistiek, die zeiden dat alle begin moeilijk is. Zij willen wel beginnen met de verzameling van gegevens voor een aantal zaken, maar ze kunnen dat niet voor alles tegelijk. Ik moet zeggen, het heeft al meer dan tien jaar geduurd eer we tot het huidig resultaat zijn kunnen komen. Als we nu alles in de war zouden laten lopen door registratie, dan zouden we daar ook niet mee gebaat zijn.

 

Mevrouw Lanjri, ik neem het voorbeeld wel aan dat u in de commissie vernoemde. In de Scandinavische landen is men met die gegevensverzameling al veel vroeger begonnen. Ik neem aan dat er mettertijd ook hier zaken zullen bijkomen, en die mogelijkheid staat ook open. Daartoe kan een verzoek ingediend worden. Als er betwisting is over de vraag of het verzoek al dan niet relevant is, dan wordt het advies gevraagd van de raad voor Gelijke Kansen. Wat u nu zegt, is dus nog altijd mogelijk, ondanks ons amendement. Onze doelstelling is eigenlijk dezelfde.

 

Mevrouw Lanjri, u hebt zelf een amendement ingediend dat bepaalt dat de gegevens enkel betrekking moeten hebben op personen. Mijn collega Turtelboom en ikzelf meenden dat we dan niet hetzelfde beoogden.

 

Maar ik denk dat we wel hetzelfde doel voor ogen hebben. Ik denk dat we er mettertijd samen wel zullen komen.

 

De voorzitter: Werd de Kamer voldoende ingelicht?

 

22.07  Brigitte Wiaux (cdH): Monsieur le président, j'interviens tout simplement pour dire que le cdH soutiendra ce projet de loi, même si nous estimons qu'il est toujours possible d'aller plus loin et de peaufiner les textes.

 

Le président: Quelqu'un encore demande-t-il la parole? (Non)

Vraagt nog iemand het woord? (Nee)

 

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Bespreking van de artikelen

 

Nous passons à la discussion des articles. Le texte adopté par la commission sert de base à la discussion. (Rgt 85, 4) (2546/6)

Wij vatten de bespreking van de artikelen aan. De door de commissie aangenomen tekst geldt als basis voor de bespreking. (Rgt 85, 4) (2546/6)

 

Le projet de loi compte 11 articles.

Het wetsontwerp telt 11 artikelen.

 

Aucun amendement n'a été déposé.

Er werden geen amendementen ingediend.

 

Les articles 1 à 11 sont adoptés article par article.

De artikelen 1 tot 11 worden artikel per artikel aangenomen.

 

La discussion des articles est close. Le vote sur l'ensemble aura lieu ultérieurement.

De bespreking van de artikelen is gesloten. De stemming over het geheel zal later plaatsvinden.

 

La séance est levée. Prochaine séance le jeudi 16 novembre 2006 à 18.00 heures.

De vergadering wordt gesloten. Volgende vergadering donderdag 16 november 2006 om 18.00 uur.

 

La séance est levée à 17.43 heures.

De vergadering wordt gesloten om 17.43 uur.

 

 

 

 

Ce compte rendu n'a pas d'annexe.

 

Dit verslag heeft geen bijlage.