Commission de l'Énergie, de l'Environnement et du
Climat |
Commissie
voor Energie, Leefmilieu en Klimaat |
du Mardi 14 février
2023 Après-midi ______ |
van Dinsdag 14 februari 2023 Namiddag ______ |
De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.03 uur en voorgezeten door de heer Christian Leysen.
La réunion publique de commission est ouverte à 14 h 03 et présidée par M. Christian Leysen.
Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.
De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.
01.01 Greet Daems (PVDA-PTB): Mevrouw de minister, op 18 december werd in de Europese Unie een akkoord voor de hervorming en uitbreiding van het Europese systeem voor emissiehandel gesloten. Ik hoef u niet te herhalen dat wij met de PVDA geen fan zijn van de uitbreiding van dat systeem, al moet ik intussen systemen zeggen, want het originele ETS is allang niet meer alleen en er worden steeds nieuwe marktsystemen aangehaakt.
Ik wil niet te diep ingaan op de klassieke groene kritiek op het ETS en de hervormingen ervan, al is die wel gegrond. De gratis emissierechten gaan er te traag uit. Na de recent overeengekomen hervorming zullen nog altijd te veel surplusemissierechten in omloop zijn. De reductiedoelstelling voor de ETS-sectoren ligt nog steeds niet hoog genoeg en het sociaal klimaatfonds, als resultaat van de onderhandelingen, is een zeer mager beestje. Al die punten van kritiek zijn terecht, maar ze vormen niet het fundamentele probleem.
Het probleem is dat de EU met de hervorming van het ETS kiest voor de voortzetting en de uitbreiding van een klimaatbeleid dat ten gronde ineffectief en asociaal is.
Ten eerste, het ETS heeft nooit gewerkt. De uitstootreductiecijfers van de recentste tien jaar voor de coronacrisis geven bijvoorbeeld aan dat de uitstoot van de zware industrie over die periode slechts met 2 % gedaald is, wat belachelijk weinig is. De deelsector van de luchtvaart die onder het ETS valt, stoot zelfs een kwart meer uit in 2019 dan aan het begin van het decennium. Bovendien werd de overigens zeer lage 2020-doelstelling van het ETS enkel behaald dankzij de doorbraak van hernieuwbare energie.
Dat is alvast de analyse van Carbon Market Watch, een ngo die lobbyt voor zo’n marktgebaseerd klimaatbeleid. Volgens die ngo heeft het Europese emissiehandelssysteem tot nu toe niet gewerkt, maar zal het wel werken mits een hervorming ervan. De PVDA vindt dat vooral wishful thinking. Het ETS is intussen al 3 keer hervormd. Telkens dacht men dat het wel zou werken, maar dat was nooit het geval. De realiteit is dat het ETS als kroonjuweel van het Europese klimaatbeleid de voorbije 2 decennia vooral als excuus heeft gediend voor de grote vervuilers om niet te hoeven te vergroenen. Het wordt tijd dat we daar onze conclusies uit trekken.
De EU doet met het akkoord net het tegenovergestelde. Het legt het lot van de transitie van nog meer sectoren in handen van de markt. Daarnaast komt er een koolstofmarkt aan de grens om ons marktgebaseerde klimaatbeleid ook aan derde landen op te leggen. Als kers op de taart komt er een tweede ETS, dat in feite niets minder is dan een vermomde Europese koolstoftaks. In de plaats van de les te trekken dat het overlaten van uitstootreductie aan de markt niet werkt, wil de EU haar falende klimaatbeleid oplappen door nog meer markten toe te voegen.
Dat gebeurt allemaal in de naam van het ‘de vervuiler betaalt’-principe. Een prijs op CO2 zou vervuilers ertoe moeten aanzetten om te vergroenen, omdat dat op lange termijn financieel interessanter is. Alleen is dat helemaal niet wat er gebeurt in een kapitalistische markt. Marktspelers zijn in het kapitalisme enkel gericht op de kortetermijnwinst. Ze zullen de winst op korte termijn niet opofferen aan investeringen die op lange termijn een groot rendement zouden opleveren. Die investeringen doen ze enkel, als overheden hen daar specifiek voor bestemd geld toestoppen.
In de praktijk geldt dus het principe dat de vervuiler betaalt. Voor het grote bedrijf geldt vooral dat wie betaalt, kan blijven vervuilen.
Uiteraard zullen die industrieën niet met de glimlach betalen voor hun uitstoot. Zij hebben er daarom altijd via vakkundig lobbywerk voor gezorgd dat er voldoende achterpoortjes waren om niet te hoeven betalen en dat wat zij wel betalen via een andere weg kunnen recupereren. Ik heb het over de overvloed aan gratis emissierechten en het direct teruggeven van de veilinginkomsten aan de bedrijven als steun voor hun hogere kosten voor het ETS. Nochtans worden die hogere kosten in de praktijk tenietgedaan door hogere winsten dankzij het ETS.
Knack heeft daarover in december 2020 nog een dossier uitgebracht met als titel De vervuiler betaalt niet; de vervuiler krijgt betaald. Tussen 2008 en 2019 realiseerde de energie-intensieve industrie immers 50 miljard euro aan overwinsten via gratis emissierechten. De betrokken bedrijven rekenen simpelweg de prijs van al hun uitstootrechten rechtstreeks door naar de klant, hoewel ze die grotendeels gratis krijgen. Sommige bedrijven hebben zelfs zoveel gratis uitstootrechten gekregen dat ze die gewoon hebben doorverkocht. Dat is pure winst.
Uiteraard geeft dat bedrijven geen enkele financiële prikkel om in een vergroening te investeren. Men zou dan verwachten dat men zou stoppen met de gratis uitdeling van uitstootrechten en dat men het surplus aan emissierechten uit de markt zou halen. Dat is echter te mooi om waar te zijn.
Er wordt vermeden dat bedrijven nog overwinsten maken via het ETS. Dan nog kunnen zij de kosten voor hun uitstootrechten blijven afwentelen op de Europese consument, zeker nu zij met het CBAM beschermd zijn tegen import, waarbij geen emissierechten zijn verrekend.
Bedrijven zullen in de praktijk dus nooit betalen voor de uitstoot die onder het ETS valt. De Europese burger zal daarentegen wel betalen.
Dat brengt mij bij mijn volgende punt. Een marktgebaseerd klimaatbeleid is niet alleen ineffectief, maar ook asociaal. Het vergist zich namelijk altijd van vijand. De rekening voor de CO2-prijs komt op het einde van de rit altijd bij de consument terecht, ook al int de overheid de prijs voor de emissierechten bij de producent. Dat geldt voor het ETS2, waar het zo bedoeld is, maar ook voor het ETS1, wat niet de bedoeling is. Dat maakt het marktmechanisme voor het klimaat zo fundamenteel onrechtvaardig. Men schuift de verantwoordelijkheid en de rekening van de vervuiling door naar de consument. Voor ons is de enige echte vervuiler de producent, degene die over de productiemiddelen beschikt en bepaalt over welke opties de consument beschikt om zijn behoeftes te vervullen. Dat het klimaatbeleid de burger via de markt bestraft voor de door de keuzes van de bedrijven veroorzaakte vervuiling, is fundamenteel onrechtvaardig.
Daarbij komt nog dat het gaat om een vlaktaks, een taks die altijd regressief is. Die vergroot namelijk de ongelijkheid, omdat zo’n taks zwaarder weegt op het inkomen van laagverdieners, die er vaak niet aan kunnen ontsnappen, omdat ze geen toegang tot een alternatief hebben. Dat is des te dramatischer wanneer het gaat over basisbehoeften zoals transport en verwarming, zoals in het ETS2. Basisbehoeften zijn prijsinelastisch. Bij prijsstijgingen daalt de vraag amper. Daar kunnen alle Belgen met hun absurd hoge energiefacturen wel over getuigen. Wie het kan, zal in de energiecrisis wel een warmtepomp installeren, maar dat is een minderheid. Vanmorgen las ik nog in de krant dat er in 2022 in volle energiecrisis minder energierenovaties werden uitgevoerd dan in het jaar ervoor. In de realiteit zetten de hogere energieprijzen de mensen vooral in de kou.
De conclusie is dus dat een marktgebaseerd klimaatbeleid ineffectief en asociaal is. Toch wil de EU haar klimaatbeleid hoofdzakelijk via de markt blijven voeren.
Mevrouw de minister, zult u ervoor zorgen dat de federale regering en België zich in de Raad van de EU tegen het akkoord verzetten? Het dreigt immers een historische fout in het Europese klimaatbeleid te worden.
01.02 Minister Zakia Khattabi: Mevrouw Daems, zoals u waarschijnlijk vernomen hebt via de pers heeft ons land zich onthouden over het ETS-dossier. Dat komt omdat binnen België de Vlaamse regering zich, net zoals u, onbuigzaam opstelde en haar eigen realiteit erover heeft gecreëerd. België was daarmee, met Bulgarije, het enige land dat zich onthield op de vergadering van ambassadeurs.
Ik heb hier dus geen standpunt te verdedigen, maar alleen informatie over de overeenkomst en mijn analyse over de uitvoering ervan.
De grote lijnen van de hervorming zijn dat de klimaatambitie wordt versterkt, de luchtvaart zal betalen voor haar vervuiling, de scheepvaart voor het eerst klimaatdoelen krijgt, de Europese industrie wordt beschermd, maar ditmaal door een gelijk speelveld te creëren dat rekening houdt met klimaat, en er miljarden beschikbaar zullen zijn om de vergroening te versnellen. De 25 andere landen zijn terecht van oordeel dat dit een eerbaar compromis is dat de lusten en lasten op een evenwichtige manier verdeelt.
Persoonlijk had ik natuurlijk nog meer gewild, maar ik heb zelf niet kunnen onderhandelen voor de Belgische belangen in de laatste fase, omdat één entiteit ons aan de kant zette.
Ik zal niet alles herhalen wat ik al op vorige gelijkaardige vragen van u heb geantwoord, maar ik geef toch even de laatste cijfers mee. Dit zijn cijfers die de uitkomst van de triloog doorrekenen. In 2027 zou het ETS BRT aan een gemiddeld gezin 12 euro per maand kosten. Als de overheid de inkomsten die ze uit het systeem ontvangt, teruggeeft aan de gezinnen, krijgt een gemiddeld gezin meteen 20 euro terug. Per jaar zou het systeem een gemiddeld gezin dus 100 euro opleveren.
Hierbij rekenen we met de emissiereducties die ons land moet bereiken en een koolstofprijs van 45 euro per ton, hetgeen het prijsniveau is waarop het systeem zacht geplafonneerd is.
Hoe is het te verklaren dat de gezinnen meer terug kunnen krijgen dan ze betalen? Dat komt simpelweg doordat er in de scope van het ETS BRT heel wat bedrijfsemissies zitten. In België hebben we door de logistieke draaischijf zelfs een buitengewoon hoog aandeel van die emissies. Of om het simpel te zeggen: de vrachtwagens op de snelweg en de kantoren van multinationals in ons land zullen mee de klimaatbonus financieren die de koopkracht van onze gezinnen netto versterkt.
Natuurlijk hangt alles af van hoe onze overheden de inkomsten inzetten. Ze kunnen er ook voor kiezen om investeringen te ondersteunen of de kwetsbare gezinnen meer dan gemiddeld te compenseren. Dan zal het systeem nog progressiever zijn dan in het rekenvoorbeeld dat ik zonet gaf. Het voorbeeld houdt ook nog geen rekening met de 276 miljoen euro per jaar die we vanaf 2026 krijgen uit het sociaal klimaatfonds. Die komt er nog bovenop en wel een jaar voordat het ETS BRT ingaat. In totaal gaat het dus over 1,65 miljard euro uit het sociaal klimaatfonds over de periode 2026-2032 die dient om vervoers- en energiearmoede tegen te gaan. Het voorbeeld houdt ook geen rekening met het bijna miljard inkomsten dat België krijgt uit de bestaande ETS, waaraan scheepvaart en luchtvaart en de CBAM-sectoren nu ook meer zullen bijdragen. Ook dat geld kan deels voor de gezinnen gebruikt worden, zoals nu al het geval is.
Eerlijk gezegd, ik denk dat diegenen die de
mensen nu bang maken voor het nieuwe ETS, nog nooit de berekeningen deftig gemaakt
hebben, maar bovenal vatten ze de nieuwe politieke realiteit nog niet. De
belangrijkste discussie gaat nu over hoe we de middelen besteden. Ik hoop dat
de progressieve partijen mijn idee van een klimaatbonus en hulp voor
investeringen bij de meest kwetsbaren actief ondersteunen.
01.03 Greet Daems (PVDA-PTB): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik alleen maar kan concluderen dat u nog altijd het liberale verhaal verdedigt, namelijk dat wanneer de ecologische kosten in de prijs worden verrekend, de markt het klimaat wel vanzelf zal redden op de goedkoopste manier. De overheid moet dan hoogstens her en der sociaal corrigeren, om gele hesjes 2.0 te vermijden.
Dat is echter geen geloofwaardig en rechtvaardig transitieplan. Het klimaat kan niet worden gered door op de markt te vertrouwen. Zelfs de best ontworpen CO2-markt is nog altijd gevoelig voor externe schokken en de gevolgen van slechte keuzes die vanuit kostenefficiëntie op korte termijn worden gemaakt.
Neem nu het verhaal van gas als transitiebrandstof. Dat zal wellicht ooit op de korte termijn kostenefficiënt zijn geweest binnen het ETS. Het heeft echter niet belet dat bedrijven in Europa, nu de gasprijzen zijn geëxplodeerd, massaal teruggrijpen naar vervuilende steenkool. Ze hebben immers niet genoeg geïnvesteerd in hernieuwbare energie, omdat die investering op korte termijn niet het meest kostenefficiënt was. Een markt op uitstootrechten boven op alle andere markten werkt dus niet om voor een betrouwbare uitstootreductie te zorgen.
Los daarvan is het niet verantwoord om het tijdstip en het soort investeringen in de vergroening van de productie te laten afhangen van de vraag of ze concurrentieel of winstgevend zijn. Hoe kan er dan wel voor worden gezorgd dat de klimaatinvesteringen tijdig en sociaal rechtvaardig gebeuren? Het antwoord is natuurlijk nooit via een markt, niet voor bedrijven maar ook niet voor de burger. Bedrijven kijken binnen hun kapitalistische economie enkel naar kortetermijnwinstgevendheid en zullen de nodige investeringen op lange termijn niet doen, tenzij de overheid hun daarvoor geld toestopt.
Dat komt niet doordat de bedrijven zelf te weinig geld hebben. Met 50 miljard euro overwinsten via gratis uitstootrechten had de zware industrie al aardig kunnen investeren in haar vergroening. Het grootbedrijf kan de kosten voor zijn vergroening volledig zelf dragen. Het zal dat echter niet doen, tenzij het daartoe wordt gedwongen.
De burger kan de kosten voor de vergroening van zijn huisvesting en mobiliteit
veelal niet zelf dragen. Daarom is de overheid verantwoordelijk om te
investeren in de energierenovatie van het woningpark en een goed uitgebouwd,
kwalitatief en betaalbaar openbaar vervoer als alternatief.
Theoretisch zou dat de investeringskosten kunnen dekken met de opbrengsten van het ETS2, maar dan zouden lage inkomens proportioneel meer bijdragen dan hoge inkomens, omdat er een vlaktaks wordt toegepast. Als we de energietransitie voor burgers progressief willen maken, kunnen we beter met een vermogensbelasting of progressievere inkomensbelasting werken. Net zoals we niet willen dat consumenten moeten opdraaien voor vervuiling door de producent, willen we niet dat armere burgers moeten opdraaien voor de vervuiling door de rijkere burgers. Met het beleid dat de EU nu wil voeren, zal dat net wel gebeuren, omdat de regeringen het gemakkelijker vinden om de gewone werkmensen te doen betalen dan grote bedrijven en het grootkapitaal.
Het ETS-akkoord staat dus garant voor een onrechtvaardige transitie en dat is ook hoe de mensen het ervaren. Vraag de gemiddelde werkmens wat er bij hem opkomt bij het woord ‘klimaatbeleid’ en het antwoord luidt gegarandeerd ‘belastingen en hoge prijzen’. Zij ervaren het klimaatbeleid zoals het vandaag wordt gevoerd als een bestraffing in hun portemonnee en dat is gevaarlijk, want zo duwt men mensen weg van de klimaatstrijd, recht in de handen van de klimaatsceptici van extreemrechts. Om die reden dien ik vandaag een motie in waarin ik de federale regering vraag om tegen deze zoveelste uitbreiding en asociale hervorming van het marktgebaseerde Europese klimaatbeleid te stemmen, uit het ETS te stappen en te kiezen voor een publiek transitiebeleid, door de nodige investeringen te doen in hernieuwbare energie, wonen en mobiliteit, de strategische sectoren zelf in handen te nemen voor een snelle transitie en de privésector bindende normen op te leggen voor een uitstootvermindering.
De voorzitter:
Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.
En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Greet Daems en luidt als volgt:
"De Kamer,
gehoord de interpellatie van mevrouw Greet Daems
en het antwoord van de minister van Klimaat, Leefmilieu, Duurzame Ontwikkeling en Green Deal,
- gelet op het feit dat het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie op 18 december jl. een akkoord sloten over de hervorming en de uitbreiding van het Europese Emissions Trading System (EU-ETS);
- gelet op het feit dat het hier gaat om de uitbreiding van een beleidsinstrument dat tot nu toe nog op geen enkele manier aantoonbaar effectief is gebleken;
- gelet op het feit dat het EU-ETS bedrijven toelaat om hun uitstoot gewoon af te kopen in plaats van die te reduceren, en bijgevolg sinds zijn bestaan vooral als excuus heeft gediend voor bedrijven om niet te vergroenen;
- overwegende dat bedrijven in een kapitalistische markteconomie enkel gericht zijn op kortetermijnwinst en dat de beprijzing van vervuiling bedrijven bijgevolg amper aanzet om de nodige investeringen op lange termijn te doen om hun productie te vergroenen;
- overwegende dat als bedrijven al investeringsbeslissingen nemen om in te spelen op het EU-ETS, ze dat doen vanuit kostenefficiëntie op korte termijn en dit vaak niet de juiste keuzes zijn voor het klimaat op lange termijn;
- gelet op de overwinsten die bedrijven onder het EU-ETS hebben kunnen maken en zullen blijven maken met het doorrekenen en doorverkopen van gratis uitstootrechten, en gelet op het feit dat ze die overwinsten niet gebruiken om te investeren in de vergroening van hun productie;
- overwegende dat een eventuele uitfasering van gratis uitstootrechten en verwijdering van het surplus aan emissierechten uit de markt bedrijven nog steeds zou toelaten om de kosten van de emissierechten te blijven afwentelen op de Europese consument, en bedrijven dus nog steeds geen financiële prikkel zou geven om hun productie te vergroenen;
- overwegende dat de prijs op zelfs de best ontworpen koolstofmarkt nog steeds kan instorten of volatiel kan worden door externe schokken;
- overwegende dat de Europese burger, die geen enkele zeggenschap heeft over de manier waarop producten worden geproduceerd en welke producten worden aangeboden om een noodzakelijke behoefte te vervullen, via het EU-ETS de rekening krijgt doorgeschoven voor de vervuiling die hij niet veroorzaakt heeft;
- overwegende dat het asociaal en onrechtvaardig is dat de burger via dit marktgebaseerde klimaatbeleid moet opdraaien voor de vervuiling van de bedrijven, dat dit het draagvlak voor klimaatbeleid bij de burger ondermijnt en de lokroep van klimaatsceptici aantrekkelijker maakt;
- gelet op het feit dat het voornoemde akkoord van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 december jl. het EU-ETS uitbreidt met een tweede emissiehandelssysteem dat als doel heeft om de burger indirect een koolstofprijs op te leggen voor zijn gebruik van fossiele brandstoffen;
- gelet op het feit dat zo'n koolstofprijs neerkomt op een vlaktaks en dat vlaktaksen per definitie regressief zijn;
- overwegende dat het merendeel van de burgers niet beschikt over betaalbare en kwalitatieve alternatieven voor hun gebruik van fossiele brandstoffen;
- gelet op het feit dat burgers vooral gebruik maken van fossiele brandstoffen voor de vervulling van basisbehoeften zoals transport en verwarming, en dat de vraag naar fossiele brandstoffen voor de vervulling van die behoefte bij gebrek aan kwalitatieve en betaalbare alternatieven prijsinelastisch is;
- overwegende dat burgers die het zich kunnen veroorloven om in fossielvrije alternatieven te investeren, dat tijdens deze energiecrisis zullen gedaan hebben, en dat de koolstofbeprijzing onder het ETS2 dus vooral burgers zal treffen die zich geen fossielvrije alternatieven kunnen veroorloven, en bijgevolg de energie- en transportarmoede zal doen toenemen;
- overwegende dat alleen de overheid ervoor kan zorgen dat alle burgers - wat hun socio-economische status ook is - kunnen beschikken over een energieneutrale huisvesting en duurzame vervoersalternatieven;
- overwegende dat zelfs als het Europese Sociaal Klimaatfonds, waarover een akkoord werd bereikt samen met het akkoord over de ETS-hervorming, over alle inkomsten uit het ETS2 zou kunnen beschikken en zo de volledige investeringsnood voor de decarbonisering van transport en verwarming in de EU zou kunnen dekken, dat nog steeds regressief beleid zou zijn omdat de lagere inkomens zo volgens hun draagkracht proportioneel meer bijdragen aan de financiering van de transitie dan de hogere inkomens;
- overwegende dat voor een progressieve financiering van de klimaattransitie voor de burger een beroep kan worden gedaan op vermogensbelastingen of een meer progressieve inkomstenbelasting, en men daarmee ook het probleem van de koolstofongelijkheid kan aanpakken;
- gelet op het feit dat de bedrijven de kosten voor hun vergroening volledig zelf kunnen dragen, maar enkel bindende regelgeving hen daartoe kan dwingen;
- overwegende dat tijdige en betrouwbare investeringen in de klimaattransitie te belangrijk zijn om aan de grillen van de markt over te laten;
- overwegende dat het voornoemde akkoord van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 december jl. de garantie biedt op een ineffectieve en onrechtvaardige klimaattransitie;
vraagt de regering
- om ervoor te zorgen dat België in de Raad van de Europese Unie tegen het akkoord van het Europees Parlement en de Raad van 18 december jl. over de hervorming en uitbreiding van het Europese Emission Trading System (EU-ETS) stemt;
- om ervoor te zorgen dat België zich binnen het jaar terugtrekt uit het EU-ETS en de daaraan gelinkte marktmechanismen;
- om de sectoren die momenteel onder het EU-ETS vallen binnen het jaar bindende uitstootnormen op te leggen teneinde tegen 2030 een uitstootreductie van ten minste 65 % ten opzichte van 1990 te realiseren en tegen 2050 de uitstoot van de betreffende sectoren tot nul te herleiden;
- om sleutelsectoren voor de klimaattransitie, zoals de energiesector, te nationaliseren om zo een snelle transitie te realiseren via een publieke en planmatige aanpak;
- om samen met de regeringen van de gewesten een publiek investeringsplan uit te rollen om alle burgers van ons land binnen de tien jaar toegang te geven tot goedkope hernieuwbare energie, een energieneutrale woning en een goed uitgebouwd, kwalitatief en betaalbaar openbaar vervoer dat een werkelijk alternatief biedt voor individueel personenvervoer."
Une motion de recommandation a été déposée par Mme Greet Daems et est libellée comme suit:
"La Chambre,
ayant entendu l'interpellation de Mme Greet Daems
et la réponse de la ministre du Climat, de l’Environnement, du Développement durable et du Green Deal,
- étant donné que le Parlement européen et le Conseil de l'Union européenne ont conclu, le 18 décembre dernier, un accord sur la réforme et l'extension du système d'échange de quotas d'émission (SEQE);
- étant donné qu'il s'agit de l'extension d'un instrument politique qui ne s'est jusqu'à présent montré efficace d'aucune manière;
- étant donné que le SEQE-UE permet aux entreprises de racheter leurs émissions au lieu de les réduire, et qu'il leur sert ainsi surtout d'excuse, depuis sa création, pour ne pas verdir leurs processus;
- considérant que dans une économie de marché capitaliste, le seul objectif poursuivi par les entreprises consiste à réaliser des bénéfices à court terme et que par conséquent, la tarification de la pollution n'incite guère les entreprises à réaliser les investissements nécessaires à long terme pour verdir leur production;
- considérant que lorsqu'elles prennent des décisions d'investissement dans le cadre du SEQE-UE, les entreprises sont mues par des objectifs d'efficacité à court terme en matière de coûts et que les choix en question ne sont souvent pas les plus judicieux pour le climat dans une perspective à long terme;
- eu égard aux surprofits que des entreprises ont pu réaliser et continueront à réaliser dans le cadre du SEQE-UE en facturant et en revendant des droits d'émission gratuits, et étant donné qu'elles n'utilisent pas ces surprofits pour investir dans le verdissement de leur production;
- considérant qu'un éventuel abandon progressif des droits d'émission gratuits et qu'une élimination des surplus de droits d'émissions du marché permettrait encore aux entreprises de continuer à répercuter les coûts des droits d'émission sur les consommateurs européens, et que les entreprises ne seraient ainsi toujours pas incitées financièrement à verdir leur production;
- considérant que même sur le marché du carbone le mieux conçu, nous pourrons toujours assister à un effondrement des prix ou à une volatilité de ceux-ci en raison de chocs externes;
- considérant que le citoyen européen, qui n'a nullement voix au chapitre quant à la manière dont les produits sont fabriqués ni quant au choix des produits proposés en vue de combler un besoin nécessaire, se voit présenter, par le biais du SEQE-UE, la facture d'une pollution qu'il n'a pas causée;
- considérant qu'il est asocial et injuste que par le biais de cette politique climatique basée sur le marché, le citoyen doive payer pour la pollution causée par les entreprises et que cette situation affaiblit l'adhésion du citoyen à la politique climatique tout en renforçant l'attrait des discours climatosceptiques;
- étant donné que l'accord précité du Parlement européen et du Conseil de l'Union européenne du 18 décembre dernier élargit le SEQE-UE par la mise en place d'un deuxième système d'échange de quotas d'émission ayant pour but d'imposer indirectement aux citoyens un tarif carbone pour leur utilisation de carburants fossiles;
- étant donné qu'un tel tarif carbone est en fait un impôt à taux unique et que ce type d'impôt est régressif par définition;
- considérant que la plupart des citoyens ne disposent pas d'alternatives abordables de qualité pour remplacer les carburants fossiles;
- étant donné que les citoyens utilisent essentiellement les carburants fossiles pour répondre à des besoins de base tels que le transport et le chauffage et que la demande de carburants fossiles pour combler ces besoins est inélastique par rapport au prix, en raison de l'absence d'alternatives abordables de qualité;
- considérant que les citoyens qui peuvent se permettre d'investir dans des alternatives non fossiles l'auront fait durant cette crise énergétique et que la tarification du carbone dans le cadre du SEQE2 touchera donc essentiellement des citoyens qui ne peuvent se permettre des alternatives non fossiles et va ainsi accroître la pauvreté énergétique et la précarité en matière de transports;
- considérant que seuls les pouvoirs publics peuvent veiller à ce que tous les citoyens – quel que soit leur statut socioéconomique – puissent disposer d'un logement neutre sur le plan énergétique et d'alternatives durables en matière de transports;
- considérant que même si le Fonds social européen pour le climat, qui a fait l'objet d'un accord en même temps que la réforme du SEQE, pouvait disposer de l'intégralité des recettes du SEQE2 et pouvait ainsi couvrir la totalité des besoins en investissements pour la décarbonation du transport et du chauffage dans l'UE, il s'agirait tout de même d'une politique régressive étant donné que les personnes à faibles revenus contribueraient ainsi proportionnellement davantage, en fonction de leur situation financière, au financement de la transition que les revenus plus élevés;
- considérant qu'un financement progressif de la transition climatique pour les citoyens peut reposer sur des impôts sur la fortune ou sur un impôt sur les revenus plus progressif et que ce type de financement permettrait également de résoudre le problème de l'inégalité carbone;
- étant donné que les entreprises sont à même de supporter elles-mêmes les coûts du verdissement de leurs processus mais que seule une réglementation contraignante peut les y forcer;
- considérant que la réalisation suffisamment précoce d'investissements crédibles en matière de transition climatique est trop importante pour être confiée aux caprices du marché;
- considérant qu'il est garanti que l'accord précité du Parlement européen et du Conseil de l'Union européenne du 18 décembre dernier entraînera une transition climatique inefficace et injuste;
demande au gouvernement
- de veiller à ce qu'au Conseil de l'Union européenne, la Belgique vote contre l'accord du Parlement européen et du Conseil du 18 décembre dernier sur la réforme et l'extension du système d'échange de quotas d'émission (SEQE-UE);
- de veiller à ce que la Belgique se retire dans l'année du SEQE-UE et des mécanismes de marché qui y sont liés;
- d'imposer aux secteurs actuellement soumis au SEQE-UE des normes d'émissions contraignantes, et ce dans l'année, afin de réaliser une réduction des émissions d'au moins 65 % par rapport à 1990 d'ici 2030 et de réduire à zéro les émissions des secteurs concernés d'ici 2050;
- de nationaliser les secteurs clés en matière de transition climatique, tels que le secteur de l'énergie, afin de réaliser ainsi une transition rapide par le biais d'une approche publique et planifiée;
- de déployer un plan d'investissements public en collaboration avec les gouvernements des régions en vue de donner accès à tous les citoyens de notre pays, d'ici dix ans, à une énergie renouvelable bon marché, à des logements neutres sur le plan énergétique et à un réseau de transports en commun de qualité, bien développé et abordable qui puisse offrir une alternative réelle au transport individuel de personnes."
Een eenvoudige motie werd ingediend door mevrouw Séverine de Laveleye.
Une motion pure et simple a été déposée par Mme Séverine
de Laveleye.
Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.
02.01 Daniel Senesael (PS): Monsieur le président, madame la ministre, je vais développer les deux volets repris dans ces questions relatives au Bureau fédéral du Plan.
Le premier volet a trait au rapport publié le 18 octobre 2022 sur le Développement durable 2022, lequel fournit une analyse du Plan fédéral de Développement durable pour la période 2021-2025. Comme je l'évoquais en commission le 25 octobre, le Bureau conclut que le Plan fédéral "ne marque pas la rupture de tendance nécessaire pour atteindre les objectifs de développement durable".
Madame la ministre, après vous avoir interrogée au sujet de l'analyse du Bureau du Plan, vous m'indiquiez que votre administration n'avait pas encore eu la possibilité de l'étudier en profondeur. Une telle étude a-t-elle maintenant été réalisée? Le cas échéant, quelles conclusions ont-elles été tirées?
Plus particulièrement, pouvons-nous avoir votre retour sur le "manque d'objectifs concrets et mesurables, d'instruments durs, réglementaires et économiques notamment, et de mesures véritablement nouvelles quant à leur contenu, leurs effets directs et indirects"? Des initiatives ad hoc sont-elles dès à présent envisagées?
Le 25 octobre, vous nous informiez que votre administration élaborait avec la task force Développement durable une proposition relative aux objectifs et indicateurs concrets. Pouvons-nous en apprendre plus sur cette proposition ainsi que sur son état d'avancement?
Enfin, des contacts ont-ils été pris avec vos collègues au sein du gouvernement quant aux conclusions du rapport du Bureau du Plan?
Ce 7 février 2023, le Bureau fédéral du Plan a publié son rapport "Indicateurs de développement durable", lequel fournit une analyse de la qualité de vie, du développement humain, du progrès social et de la durabilité de l'économie de notre pays.
Un bilan a été tiré des efforts réalisés pour atteindre les objectifs de 51 indicateurs de développement durable d'ici 2030: seuls 20 indicateurs témoignent d'une évolution favorable, tandis que 19 indicateurs reçoivent une évaluation défavorable, l'atteinte des 12 derniers indicateurs restant indéterminée.
Si nous devons souligner l'évolution favorable de 11 indicateurs environnementaux, ce n'est pas le cas pour quatre d'entre eux, dont les missions de gaz à effets de serre non-ETS et la pêche durable. Selon le rapport, la composante sociale des indicateurs est particulièrement problématique: seuls 6 indicateurs sur 23 évoluent favorablement. Enfin, en ce qui concerne le volet économique, le rapport fournit une évaluation négative quant au transport de personnes en voiture et de marchandises sur les routes.
Madame la ministre, pouvons-nous avoir votre retour sur ce rapport? Quelle est votre analyse de l'évaluation des indicateurs qui relèvent de vos compétences et, plus largement, de celles du gouvernement fédéral?
Comment expliquer le nombre important d'avis défavorables? Cela a-t-il été évoqué avec vos collègues au sein du gouvernement? Est-il prévu que ce sujet soit discuté au sein de la CIM Développement durable?
Enfin, en ce qui concerne vos compétences – par exemple, les émissions de gaz à effet de serre non-ETS –, pouvons-nous savoir si des mesures particulières sont dès à présent envisagées – notamment dans le cadre de la révision du PNEC?
02.02 Zakia Khattabi, ministre: Monsieur Senesael, nous avons en effet eu, entre-temps, l'occasion d'examiner le rapport d'octobre dernier ainsi que celui du 7 février. Permettez-moi tout d'abord de saluer l'exercice du Bureau du Plan qui, dans la première partie de ce dernier rapport, présente une image assez objective et crédible des performances de la Belgique sur le chemin du développement durable. Comme vous l'avez évoqué, nous n'atteignons pour l'instant que la moitié de nos objectifs – ce qui est tout à fait insuffisant, je vous le concède. Le développement ne peut être durable que s'ils sont tous remplis simultanément.
Les deux rapports du Bureau fédéral du Plan confirment ce que nous savons tous: des efforts supplémentaires sont nécessaires pour atteindre les objectifs de développement durable en 2030. Ces documents doivent nous inciter à accélérer la transition, que ce soit en matière de risque de pauvreté et d'exclusion sociale, d'éducation, d'égalité entre les sexes, de qualité du logement, de résilience au coût de l'énergie, de transport routier, de climat, de pêche et d'agriculture durables et de contribution au partenariat mondial.
Le rapport d'octobre indique la nécessité d'une vision systémique et d'une approche transversale pour atteindre les objectifs de développement durable. C'est précisément la vision que je défends et que j'applique au travers des instruments stratégiques tels que la gouvernance climat, la gouvernance économie circulaire dans le cadre du Plan fédéral d'action pour une économie circulaire ou encore la gouvernance ODD, au nom de laquelle tous les membres du gouvernement sont priés d'intégrer les objectifs de développement durable dans leurs notes de politique générale en les ventilant par cible.
En ce qui concerne mes compétences environnementales, les indicateurs sélectionnés dans le rapport du 7 février dernier pour illustrer les pollutions toxiques sont favorables – preuve que nos législations fonctionnent. Dans ce domaine particulier, dès qu'un polluant des plus problématiques est maîtrisé, il est remplacé par le suivant sur une longue liste. Mes services préparent avec les Régions et l'Union européenne la maîtrise des polluants organiques persistants, des perturbateurs endocriniens, des PFAS, des plastiques et microplastiques, pour ne citer que quelques groupes de produits dont certains pourraient être pris comme indicateurs-phares lors des prochaines éditions.
Je partage le constat du Bureau fédéral du Plan qu'un plan fédéral de développement durable ne permettra pas, à lui seul, de réaliser les objectifs à l’horizon 2030. Le plan fédéral de développement durable n’est dès lors pas le seul outil stratégique sur lequel je mise.
À cet égard, je me réjouis en tout cas de la décision, prise dans le cadre des discussions budgétaires d’octobre 2022, de renforcer l’Institut fédéral de Développement durable pour relever celui-ci au niveau qui devrait être le sien, dans la mesure où le développement durable a gagné en importance au cours des dernières décennies.
Il n’est pas coutume de discuter les rapports du Bureau de Plan en conférence interministérielle. Mais, en attendant, l'indicateur de mise en œuvre du Plan fédéral de développement durable sera calculé – vous l’avez évoqué – chaque année, dès le printemps 2023. Tout comme vous, je suis impatiente de découvrir la première mouture de cet indicateur, qui sera intégré dans un rapport approuvé par la conférence interministérielle fin mars.
Comme la loi le prévoit, ce rapport sera envoyé à tous les membres du gouvernement fédéral, aux Chambres législatives et au Conseil. J’espère et souhaite que ce sera l’occasion pour les Chambres de débattre de ce sujet.
Si des mesures renforcées s’avèrent nécessaires en matière de développement durable, j’interpellerai mes collègues à ce sujet, compte tenu de la dimension horizontale du développement durable. Cela relève en effet de l’évidence que le développement durable est, en fin de compte, l’affaire de tous.
La coopération avec mes collègues pour atteindre ces objectifs se fait sous différentes formes. Vous le savez, j’ai par exemple élaboré un plan d’action fédéral sur l’économie circulaire conjointement avec M. le ministre Dermagne. Je coopère avec le secrétaire d’État à la Simplification administrative pour que les objectifs soient intégrés dans l’analyse de l’impact de la réglementation qui est en cours de réforme sous sa direction.
Personnellement, j’ai déjà initié des mesures renforcées pour le Plan national Énergie Climat, des mesures complémentaires dans le cadre du plan d'action fédéral pour une économie circulaire, une législation en matière de plastiques à usage unique et une proposition de loi en matière d’indice de réparabilité, qui sont censées contribuer notamment à la réalisation des objectifs 12 et 13. Je continue à œuvrer à une stratégie de financement durable avec mon collègue M. Van Peteghem.
De mes collègues, j’attends en tout cas des mesures dans le cadre du verdissement, de la durabilisation des fonds de pension et du verdissement de notre système financier. Je vous invite d’ailleurs à interpeller mes collègues quant à la réalisation des objectifs dans le domaine politique qui est le leur.
Concernant la question sur l’ETS et le PNEC, j’aimerais faire référence à mes réponses à d’autres questions de la séance.
Le Bureau fédéral du Plan relève de la compétence du premier ministre et du ministre de l’Économie et un nouveau commissaire prendra ses fonctions à partir du 1er mars. J’ai d’ores et déjà prévu de le rencontrer. J’espère de tout cœur que l’intérêt porté par le Bureau fédéral du Plan au développement durable au travers de son rapport marquera également les autres activités du Bureau du Plan. C'est notamment l'objet de la discussion que je souhaite avoir avec lui.
02.03 Daniel Senesael (PS): Madame la ministre, merci pour la qualité de votre réponse, claire, précise et structurée. Je voudrais tout d'abord souligner votre appréciation réaliste, car je crois aussi qu'il ne faut pas rester les bras ballants. Vous nous dites que ce résultat est insuffisant et qu'il faut trouver des solutions. J'apprécie cette attitude.
Je souligne aussi votre volonté d'action. Vous dites que des efforts sont nécessaires pour améliorer les objectifs et qu'il faut parvenir à une maîtrise des indicateurs phares. Je partage tout à fait cette vision. La discussion budgétaire a justement permis de renforcer l'Institut pour un développement durable et son importance au niveau de la transversalité du gouvernement.
Je voudrais également souligner votre vision proactive, nécessaire dans l'approche transversale. Cette transversalité peut se vérifier autant dans l'économie circulaire que dans la gouvernance avec les autres membres du gouvernement. Je vais suivre votre conseil et interrogerai par écrit les membres du gouvernement pour savoir comment ils s'investissent pour respecter les différentes approches dont vous avez fait mention. Je vous félicite pour le suivi de ce dossier.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
03.01 Daniel Senesael (PS): Madame la ministre, le 6 décembre 2022, le Parlement européen, la Commission européenne et le Conseil européen ont trouvé un accord sur l'interdiction dans l'Union européenne de plusieurs produits si leur production est issue de terres déboisées après décembre 2020. Une liste de six matières a été établie: le cacao, le café, l'huile de palme, le soja, le bois et la viande bovine, ainsi que leurs produits dérivés tels que le cuir, l'ameublement, le papier, le chocolat, le caoutchouc, ou encore le charbon de bois. Les entreprises concernées devront surveiller leurs chaînes d'approvisionnement et être en capacité de fournir une attestation de leur traçabilité.
Rappelons que l'Union européenne est responsable de 16 % de la déforestation mondiale par le biais de ses importations – dont le soja et l'huile de palme représentent les deux tiers – et qu’elle se classe, selon le World Wide Fund for Nature (WWF), deuxième du classement mondial derrière la Chine en matière de destruction de forêts tropicales. Si l'accord trouvé constitue une avancée certaine pour améliorer la situation, des organisations non gouvernementales ont pointé plusieurs manquements.
En matière de protection des peuples autochtones, le texte européen ne prévoit pas de mesure particulière à cette fin dans le cas où une telle protection n'est pas garantie par la législation du pays importateur. La notion de dégénération des forêts concerne effectivement l'ensemble des forêts, mais néglige les terres boisées, qui abritent une riche biodiversité et sur lesquels les agriculteurs pourraient se rabattre. Notons le risque de voir les coûts liés à la traçabilité des produits se répercuter sur les petits producteurs ou encore le fait que les banques et institutions financières européennes ne soient pas concernées par les dispositions du texte.
Pouvons-nous avoir votre retour au sujet de cet accord? Avez-vous pris connaissance des points d'amélioration que je viens d'évoquer? Le cas échéant, pouvons-nous obtenir votre point de vue à ce sujet? Nous savons que des procédures d'évaluation – notamment dans le chef de la CE – des dispositions de l'accord sont prévues. De manière générale, pouvez-vous nous informer des possibilités d'amélioration du texte à l'avenir? Je vous remercie d’avance pour vos éléments de réponse.
03.02 Zakia Khattabi, ministre: L’accord politique conclu en la matière au mois de décembre entre le Conseil et le Parlement européen peut franchement être qualifié d’ambitieux. La nouvelle législation vise les matières premières dont les études scientifiques estiment qu’elles sont les plus importantes pour réduire la déforestation et la dégradation des forêts auxquelles les chaînes d’approvisionnement européennes donnent lieu.
Permettez-moi d’en mettre quelques éléments en exergue. Par rapport à la proposition initiale de la Commission européenne, le caoutchouc est venu s’ajouter parmi les matières premières. La liste des produits dérivés de ces sept matières premières, et relevant du champ d’application de ce nouveau règlement, a été sensiblement élargie. Les exigences en matière de devoir de vigilance pour les opérateurs ont été approfondies et mieux délimitées en se basant sur les enseignements du règlement européen sur le bois. D’éventuels risques de contournement des obligations ont été éliminés de manière proactive. Enfin, la mise en œuvre de ce règlement se fera de façon plus égalitaire dans toute l’Union européenne, grâce à une meilleure harmonisation des contrôles et à l’ajout de pourcentages minimums obligatoires pour les États membres. Il résulte de l’ensemble de ces éléments un outil réglementaire particulièrement fort.
Comme je l’ai systématiquement souligné dans mes exposés d’orientation politique, j’attache une grande importance à ce dossier et je mettrai dès lors tout en œuvre pour faciliter la préparation de sa mise en œuvre. Un élément clé à cet égard est assurément une capacité de contrôle et d’inspection suffisante. Il conviendra dès lors de prévoir les investissements budgétaires nécessaires en matière de ressources humaines pour concrétiser l’ambition justifiée et contenue dans ce règlement sur la déforestation, et pour assumer notre responsabilité, notre rôle en tant que hub logistique au sein de l’Union européenne.
Pour répondre à votre question sur le lien entre la situation des peuples autochtones et la problématique de la déforestation, la Belgique, rejointe par les États partenaires de l’Amsterdam Declaration Partnership, a plaidé avec insistance pour l’inscription des garanties nécessaires à la protection des droits des peuples autochtones. C’est ainsi que le principe de consentement préalable donné librement et en connaissance de cause, qui figure dans la déclaration des Nations Unies sur les droits des peuples autochtones, a été inscrit dans le texte. Les opérateurs et commerçants devront vérifier ce critère dans le cadre de leur système de due diligence. Les co-législateurs européens ont scrupuleusement veillé à ce que la production des droits des peuples autochtones soit inscrite de manière à offrir la sécurité juridique nécessaire à toutes les parties concernées et à assurer ce faisant qu’elles soient aussi préservées dans le cadre de sa mise en œuvre. Ce règlement est dès lors innovant sur ce point et les révisons prévues permettront également d’évaluer son effectivité et les améliorations potentielles à apporter.
Pour ce qui est de la prise en compte des autres terres boisées, la Belgique a pris les devants et est parvenue à recueillir auprès de différents partenaires au sein de l’Amsterdam Declaration Partnership un soutien effectif pour une telle proposition. Malheureusement, étant donné que cette extension n’avait pas été examinée au préalable dans le cadre de l'impact assessment de la proposition de règlement, et étant donné qu’il n’y avait à ce moment-là pas encore de majorité au sein du Conseil pour inclure cette extension, les co-législateurs ont proposé que l’extension aux autres terres boisées soit prioritairement et explicitement examinée par la Commission dans le cadre d’une première révision, soit un an après l’entrée en vigueur.
Pour ce qui est du soutien aux petits producteurs, le règlement contient des dispositions explicites dans l’article du règlement qui est consacré à la coopération avec les pays tiers. Le soutien aux petits producteurs figurera en outre parmi les mesures de maîtrise des risques dans le cadre des obligations de due diligence, ce qui incitera les opérateurs et les commerçants à soutenir ces petits producteurs par le biais d’un renforcement des capacités et des investissements. Le règlement dispose clairement que des efforts raisonnables doivent être faits pour veiller à ce que les producteurs, en particulier les petits agriculteurs, soient rémunérés à un prix équitable dans le cadre de l’approvisionnement pour les matières premières concernées. Cela doit permettre d’assurer un revenu viable et de lutter de façon effective contre la pauvreté en tant que cause fondamentale de la déforestation.
Concernant, pour terminer, les institutions financières, leur intérêt dans la problématique de la déforestation est manifeste. Il s’agit cependant d’un secteur totalement secondaire, qui n’a pas été examiné dans le cadre de l’impact assessment. C’est la raison pour laquelle il a été prévu de procéder, dans le cadre d’une révision du règlement dès que deux années se seront écoulées après son entrée en vigueur, à une évaluation du rôle des institutions financières face aux flux financiers qui contribuent de façon directe ou indirecte à la déforestation et à la dégradation des forêts. Il sera examiné à cette occasion s’il y a lieu d’inscrire dans la législation européenne des obligations spécifiques pour les institutions financières compte tenu d'éventuelles législations horizontales et sectorielles pertinentes existantes.
Je suis convaincue que le texte de l’accord tel qu’il est formulé actuellement entre le Conseil et le Parlement européen offre une base très exhaustive et ambitieuse. Il suscite d’ailleurs déjà explicitement l’intérêt d’autres grands pays consommateurs pour la révision de leur législation en matière de déforestation liée aux chaînes d’approvisionnement. L’Union européenne s’érige clairement en pionnière en la matière.
Des possibilités de renforcement et d’amélioration du règlement sont explicitement prévues au travers des fréquentes révisions et du choix qui a été clairement fait d’opter pour un scope progressif. Il sera systématiquement évalué quelles matières premières et quels produits dérivés contribuent potentiellement le plus à la déforestation et à la dégradation des forêts de par le monde.
Mon intention – et celle de mon administration – est de suivre l’évolution de près et de mettre tout en œuvre pour continuer à soutenir pleinement ce qui s’apparente à un important momentum.
C'est la raison pour laquelle deux moments de consultation des parties prenantes ont déjà été fixés à court terme. La première consultation des parties prenantes, axée sur la transition entre le règlement européen sur le bois et la législation européenne sur les chaînes de valeur sans déforestation, a eu lieu le 1er février. Une deuxième consultation des parties prenantes, à laquelle seront invités tous les acteurs qui entrent en contact avec les sept matières premières, est prévue le 29 mars.
03.03 Daniel Senesael (PS): Madame la ministre, je vous remercie pour vos réponses complètes et précises. Je ne vais pas commenter davantage votre réponse.
L'ambition est présente et forte et votre volonté de faciliter l'implémentation de cet accord se retrouve dans l'enthousiasme de votre réponse. Il y a des exigences de vigilance qui sont appropriés et bien définies.
Les éléments que vous nous avez indiqués, qu'il s'agisse du consentement préalable, des consultations mises en place, de l'intérêt des petits producteurs et des agriculteurs, de la vision pionnière de l'Union européenne en la matière, contribuent de manière positive à ce que cet accord puisse trouver un essor dans les mois qui viennent.
Je pense qu'il faudra être vigilants au niveau de l'évaluation des institutions financières car certaines obligations spécifiques devront sans doute être envisagées.
Het incident is gesloten.
L'incident est
clos.
04.01 Leen Dierick (cd&v): Mevrouw de minister, ik verwijs naar de ingediende vraag.
De Europese richtlijn rond “single use plastic" voorziet om plastic voor eenmalig gebruik in de EU tegen 2026 terug te dringen. Bij het omzetten van deze richtlijn heeft u via een KB voorzien om vanaf 24 januari 2022 verschillende plastic producenten voor eenmalig gebruiken zoals bestek, borden en rietjes te verbieden. Vanaf 24 januari 2023 zullen ook lichte plastic draagtassen niet meer op de markt mogen worden gebracht en ook plastic wegwerpbekers voor dranken worden dan verboden.
In de pers las ik dat u werkt aan een nieuw voorstel om ook onder meer plastic verpakkingen rond fruit en groenten, stickers op voedingswaren en confetti te verbieden.
1. Kan u uw initiatief toelichten? Welke plastic verpakkingen zouden onder het verbod vallen? Hoe wordt de afweging gemaakt over wat er wel onder het verbod valt en wat niet?
2. Wat is de stand van zaken van uw initiatief? Wat is de voorziene timing om het voorstel te laten bespreken in de regering?
3. Welke organisaties of instellingen heeft u om advies gevraagd? Met welke organisaties heeft u overleg gehad en wat is het resultaat?
4. Heeft u ook het advies gevraagd aan het FAVV wat betreft verpakkingen rond fruit en groenten in kader van de voedselveiligheid?
5. Hoe voorziet u de afstemming met de Gewesten? Werd uw ontwerp aan de Gewesten al voorgelegd en aan andere interfederale organen zoals de verpakkingscommissie?
6. In welke mate valt uw initiatief onder de omzetting van de Europese SUP-richtlijn? Gaat uw initiatief verder dan wat de richtlijn oplegt? In welke andere Europese landen wordt ook een dergelijk initiatief genomen?
7. Het is belangrijk dat er een impact analyse wordt gedaan naar de alternatieven die mogelijk zijn. Het kan niet de bedoeling zijn om plastic te bannen en tegelijk te vervangen door alternatieven die slechter zijn voor het milieu. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het vervangen van plastic door kartonnen verpakkingen bv. het kartonnen bakje voor de frieten die vuil wordt. Dit laatste wordt dan weggegooid in de restafvalzak en wordt verbrand terwijl plastic terecht kan komen in de uitgebreide blauwe vuilniszak en gerecycleerd wordt. Zal u een impact assessment laten uitvoeren? Zal u ook de alternatieven bekijken of die wel degelijk beter zijn dan plastic? Wanneer mogen wij hierover een analyse verwachten?
04.02 Greet Daems (PVDA-PTB): Mevrouw de minister, eind vorig jaar begonnen in de schoot van de VN de onderhandelingen voor een internationaal verdrag rond plasticvervuiling. Dat is niets te vroeg, want de hoeveelheid plastic op onze planeet groeit exponentieel. Bovendien zien we dat de olie-industrie haar hoop vestigt op de plasticindustrie om het verlies aan afzetmarkt voor brandstoffen op te vangen. Dit riskeert de planeet nog meer te doen verdrinken in een gigantische plasticsoep.
Kunt u mij meer vertellen over het tijdpad voor de onderhandelingen over dit verdrag?
Is de knoop intussen al doorgehakt over de vraag of de EU als geheel zal stemmen in deze onderhandelingen dan wel elke lidstaat apart?
Wat is de Belgische positie in deze onderhandelingen? Hoe moet dat verdrag er volgens België uitzien?
04.03 Minister Zakia Khattabi: Mevrouw Dierick, mevrouw Daems, wat betreft het initiatief om wegwerpplastic te bannen, dit betreft een koninklijk besluit dat nog in voorbereiding is. Vooreerst heeft dit koninklijk besluit betrekking op eenmalige plasticverpakkingen, waarvan de consumptie moet worden beperkt op basis van de Europese richtlijn Single-Use Plastics. Deze richtlijn verplicht ons om tussen 2022 en 2026 de consumptie van een aantal eenmalige plastic voedings- en drankverpakkingen aanzienlijk te verlagen. De hoeveelheid kunststofverpakkingsafval stijgt jaar na jaar in België. Er zijn dus bijkomende maatregelen nodig als we willen voldoen aan de Europese doelstellingen.
Daarnaast bevat het voorstel maatregelen die leiden tot minder zwerfvuil en tot minder verspreiding van zorgwekkende stoffen. Zo bevat het KB een voorstel om kartonnen verpakkingen die PFAS bevatten te verbieden. Een aantal maatregelen moet het gebruik van gerecycleerd materiaal stimuleren of vermijden dat de recyclageketen wordt vervuild met niet-recycleerbare producten. De geviseerde wegwerpproducten zijn gemakkelijk te vermijden of te vervangen door een herbruikbaar alternatief.
We staan hiermee niet alleen binnen Europa. Gelijkaardige initiatieven worden genomen door Frankrijk, Luxemburg, Duitsland, Nederland, Italië, Spanje, Portugal, Ierland, Cyprus, Letland en Estland. Het voorstel van KB is er gekomen na consultatie van de stakeholders, na een evaluatie van de diverse mogelijkheden om aan de verplichtingen van de SUP-richtlijn te voldoen en na impactanalyses die de effecten van herbruikbare verpakkingen vergelijken met die van eenmalige verpakkingen.
Dit
initiatief wordt behandeld door verschillende adviesraden, namelijk de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling, de Centrale Raad
voor het Bedrijfsleven,
de bijzondere raadgevende commissie Verbruik, de Hoge Gezondheidsraad en de
raad houdende voedingsbeleid. Het aspect voedselveiligheid wordt dus ook
bekeken. Ik mocht reeds van vier van deze raden het advies ontvangen.
Daarnaast
werd het voorstel bezorgd aan alle federaties wier leden producten op de markt
brengen die een impact kunnen ondervinden van dit voorstel. Ook van de meeste
van hen heb ik al reacties ontvangen.
Het
voorstel is ook genotificeerd aan de Europese Commissie.
Het
voorstel is verder overgemaakt aan de gewesten en is reeds besproken in de
interministeriële conferentie Leefmilieu. Zoals u weet, valt de Interregionale
Verpakkingscommissie onder de bevoegdheid van de gewesten. Het is dus aan de
gewesten om de nodige afstemming te zoeken met de IVC.
Eind
februari zal ik beschikken over alle adviezen en reacties. Op basis daarvan zal
het voorstel worden aangepast en voorgelegd aan de regering.
Ik kom nu
tot de vragen over het VN-verdrag rond plasticvervuiling. Het is de bedoeling
dat een akkoord wordt bereikt over het internationale verdrag in de tweede helft
van 2024. Vorig jaar zijn de werkzaamheden gestart om dit verdrag voor te
bereiden. Dit gebeurt binnen open-ended
working groups, afgewisseld met bijeenkomsten van het Intergovernmental
negotiating committee, waarin beslissingen worden genomen. De volgende
vergadering van het Intergovernmental negotiating committee is voorzien van
29 mei tot en met 2 juni 2023 in Parijs. Er zijn ook vergaderingen
voorzien in het najaar van 2023 en in de eerste helft van 2024. Voor deze zijn er
nog geen data bekend.
België
neemt een actieve rol op in deze onderhandelingen. België heeft zich
aangesloten bij de High Ambition Coalition to End Plastic Pollution. Dit is een
coalitie van 51 landen die met elkaar afspraken maken om gezamenlijke
standpunten in te nemen voor een ambitieus bindend verdrag. De Europese Unie
heeft zich ook aangesloten bij deze coalitie. België neemt dus samen met de EU
standpunten in.
Samen met
de High Ambition Coalition pleit België voor een ambitieus verdrag. We
vragen maatregelen die ingrijpen in de verschillende fases van de levenscyclus
van plastics.
Het gaat daarbij niet enkel om maatregelen die moeten zorgen voor een beter afvalbeheer, we vragen ook maatregelen om het gebruik van problematische plastics te verbieden of af te bouwen. We zijn voorstander van doelstellingen voor het verminderen van de vraag naar plastics en het bevorderen van het gebruik van gerecycleerd materiaal. We vragen ook afspraken voor meer transparantie over de samenstelling van plastics en hun effecten. We vragen tevens criteria die ervoor zorgen dat plastics recycleerbaar zijn en vrij van giftige stoffen. We willen ook een internationaal kader voor de monitoring van de hoeveelheden plastics die vrijkomen en hun verwerking. We vragen verder maatregelen voor een betere gescheiden inzameling en verwerking van afgedankte plastics. Ten slotte pleiten we voor capaciteitsopbouw, zeker ook in ontwikkelingslanden, om plasticafval correct te verwerken.
04.04 Leen Dierick (cd&v): Mevrouw de minister, bedankt voor uw uitgebreid antwoord. Ik denk dat wij het er allemaal over eens zijn dat er iets gedaan moet worden aan de huidige hoeveelheid plastic. Er zijn al meerdere maatregelen genomen. Als we maatregelen nemen voor minder gebruik van plastic bij voedingswaren, groenten en fruit, dan moet de voedselveiligheid wel steeds gegarandeerd blijven. Essentieel daarvoor is goed overleg met het FAVV en de andere stakeholders. Uit uw antwoord leid ik af dat u met hen in dialoog bent gegaan.
We kijken uiteraard ook uit naar de officiële adviezen daarover. Ik heb genoteerd dat die eind februari worden uitgebracht en dat u op basis daarvan uw voorstel zult aanpassen. Ik heb ook genoteerd dat u overlegt met de gewesten. Een zeer belangrijk deel van de bevoegdheid bevindt zich inderdaad bij hen.
Als wij een maatregel nemen, moeten we ook goed bekijken wat de impact daarvan is of welke de gevolgen zijn. Er moeten ook voldoende alternatieven zijn en die moeten minstens even milieuvriendelijk zijn, want het is niet de bedoeling dat de situatie verslechtert. U zegt dat er impactanalyses gemaakt zijn. Ik hoop dat wij die documenten ter beschikking krijgen, zodat wij daar een goed zicht op hebben vooraleer we verdere stappen zetten.
04.05 Greet Daems (PVDA-PTB): Mevrouw de minister, dank u voor de verheldering. De wereld is inderdaad beter af zonder een gigantische plasticafvalberg. Daarom moeten er ook grenzen aan de productie van nieuw plastic worden gesteld. Het is belangrijk dat we naar een meer circulair model gaan. De plastics voor eenmalig gebruik moeten eruit. We moeten ook naar een model met minder en sowieso herbruikbare verpakkingen.
We rekenen erop dat België daarvoor pleit in de onderhandelingen. De weg naar een ambitieus en bindend VN-plasticverdrag is nog heel lang. Ik reken erop dat u niet zult wachten op dat verdrag om hier in België al actie te ondernemen.
Het incident is gesloten.
L'incident est
clos.
De voorzitter: Vraag nr. 55033749C van mevrouw Rohonyi is uitgesteld.
Vervolgens hadden wij de samengevoegde vragen nr. 55033979C van mevrouw Creemers en nr. 55034253C van mijzelf, maar mevrouw Creemers is ziek en heeft gevraagd om dit punt uit te stellen. Ik heb daar geen bezwaar tegen.
Het is intussen bijna 15u. Ik stel voor om de afgesproken timing te respecteren en over te gaan tot het tweede deel van de vergadering, de hoorzitting. Ik laat het aan de wijsheid van de leden over om te oordelen of wij daarna overgaan tot de behandeling van de resterende vragen of dit verplaatsen naar de volgende vergadering.
04.06 Séverine de Laveleye (Ecolo-Groen): Monsieur le président, une partie de la question de Mme Creemers concerne une réunion qui aura lieu le 16 mars et la ministre ne sera pas présente dans notre commission avant cette date. Je vous demande donc si nous pouvons aborder cette question aujourd'hui; je sais que Mme Creemers ne nous en voudra pas.
Le président: Je ne voudrais pas m'attirer ses foudres.
05.01 Séverine de Laveleye (Ecolo-Groen): Monsieur le président, une fois n'est pas coutume, je ne renverrai pas au texte de ma question. En effet, il s'agit d'un sujet un peu technique et il importe de bien poser les termes du débat.
Madame la ministre, une proposition de législation de la Commission européenne qui concerne les nouveaux OGM ou les nouvelles technologies génomiques est prévue pour le mois de juin. On en a déjà parlé avec certains de vos collègues ces derniers mois. La Belgique, lors du Conseil Agriculture informel de septembre 2022, mentionnait à la fois l'impact de la guerre en Ukraine sur la sécurité alimentaire et le rôle possible de ces nouvelles technologies dans les objectifs du Green Deal – deux arguments portés par l'industrie agro-industrielle –, mais aussi l'importance de n'avoir aucun impact sur la santé et l'environnement, ainsi que l'importance d'un étiquetage et d'une évaluation scientifique solide.
Trois niveaux de préoccupation demeurent dans le débat. Ils sont largement portés notamment par la société civile. Le premier est que l'Autorité européenne de sécurité des aliments (EFSA) a proposé en octobre d'abandonner, dans la future réglementation, les analyses de risques détaillées de la directive OGM actuelle, induisant que la future législation ne tiendrait compte que des erreurs non intentionnelles et générées par les manipulations, intentionnelles elles, des plantes modifiées. Cela veut que dire que l'analyse de risques ne s'occuperait pas des changements génétiques non intentionnels causés par la technique de modification génétique utilisée, qu'elle considère insignifiants. Toutefois et c'est important, à cet égard, toute la littérature scientifique n'a pas été analysée par l'EFSA, qui déclarait, lors de ces précédentes études, que la Commission ne lui avait pas donné mandat pour analyser toute la littérature scientifique.
La deuxième préoccupation est qu'il est question que le label OGM, prévu dans la directive actuelle, qui dit "Peut contenir des OGM", soit supprimé et remplacé par un étiquetage "Sustainable" dont les critères ne sont pas encore définis mais qui pourrait donner une bonne cote aux nouveaux OGM pour leurs avantages proclamés mais non encore étayés. Ceci rendrait difficile de garantir la traçabilité des produits modifiés par les nouvelles technologies.
La troisième préoccupation est qu'il y a des liens forts entre la dérégulation des OGM et les pratiques d'octroi de brevets. Les multinationales, qui profitent des failles de la législation européenne en matière de brevets, considèrent que la portée d'un brevet sur les informations génétiques s'étend à toute plante de la même espèce issue de la sélection conventionnelle qui présente un trait semblable au trait breveté. De plus, les brevets sont également octroyés abusivement à des traits natifs présents dans des plantes sauvages possédant des gènes susceptibles d'être intéressants, avec des conséquences graves pour les droits des paysans.
Le 16 septembre se tiendra le Conseil Environnement. Il nous semble important que les ministres de l'Environnement, dont vous madame la ministre, s'engagent dans les négociations au même titre que les ministres de l'Agriculture.
Madame la ministre, proposeriez-vous de mettre à l’ordre du jour une discussion relative aux impacts sur la biodiversité de l’affaiblissement proposé des analyses de risques des nouveaux OGM par l’EFSA?
Demanderiez-vous à la Commission que la littérature scientifique soit analysée par l’EFSA afin de revoir son niveau d’analyse de risques proposé?
Réclameriez-vous une évaluation stricte de risques liés à ces nouvelles technologies avant que la Commission ne publie son projet de législation?
Quelle position la Belgique défend-elle sur la labellisation des nouveaux OGM pour la future directive?
Je vous remercie pour votre patience, pour le temps dépassé. C’est un sujet très technique. Je pense qu’il est important que le rapport reprenne les différentes questions.
05.02 Christian Leysen (Open Vld): Mevrouw de
minister, op 7 februari 2023 heeft het Europees Hof van Justitie zich
uitgesproken over het gebruik van willekeurige mutagenese (veredeling) via
in-vitro, waarbij mutagenen worden ingebracht in plantencellen. Het gaat hier
om spontane genetische veranderingen, dewelke versneld worden toegepast in
cellen.
De
uitspraak kadert in een rechtszaak die een Franse landbouworganisatie en acht
milieuverenigingen reeds in 2015 waren aangegaan bij de Franse Conseil d'État
(hoogste bestuursrechter). Zij kwamen op tégen de uitsluiting van bepaalde
mutagenesetechnieken en -methoden in kader van de Franse omzetting van
EU-richtlijn 2001/18/EG inzake ggo's.
In
2018 had het Europees Hof ondertussen geoordeeld dat nieuwe
genbewerkingstechnieken zoals CRISPR/Cas9 onder die heel strenge regelgeving
vielen. De Franse Conseil d'État stelde in 2020 dan de vraag aan het Europees
Hof van Justitie of de in-vitrotechniek onder de 2001/18/EG richtlijn viel of
niet.
Het
Hof oordeelde nu op 7 februari dat organismen die zijn verkregen door
in-vitrotoepassing van een mutagenesetechniek of -methode die traditioneel in
een aantal in-vivotoepassingen is gebruikt en die haar veiligheid in die
gevallen reeds heeft bewezen, niet onder de scope van de EU richtlijn vallen.
Deze
uitspraak komt op een moment dat de Europese Commissie een voorstel aan het
klaarstomen is tegen midden dit jaar om de richtlijn uit 2001 te herzien, niet
in het minst in kader van nieuwe en innovatieve genbewerkingstechnieken.
In het
federaal regeerakkoord staat over het volgende: “Inzake plantenveredeling en
genetisch gemodificeerde gewassen (ggo's) baseert de federale regering zich
voor haar posities ter zake op alle wetenschappelijke inzichten."
1.Wat
is uw appreciatie van deze uitspraak?
2.Welke
(potentiële) gevolgen heeft deze uitspraak voor de toepassing van deze techniek
in België?
3.Welke
elementen zullen volgens u aan bod komen in het voorstel van de Europese
Commissie?
1.Hoe
zijn u en uw administratie hierbij betrokken? Hoe bereidt u zich voor?
4.Hoe
kijkt u vandaag naar de toepassing van plantenveredeling en ggo's, en specifiek
wat betreft de nieuwe technieken zoals CRISPR/Cas9?
1.Welke
voordelen bieden deze technieken in kader van klimaatverandering?
2.Welke
bijkomende wetenschappelijke inzichten werden sinds uw aantreden verworven?
3.Welke
acties zal u verder nog deze legislatuur ondernemen binnen dit domein?
05.03 Zakia Khattabi, ministre: Je vous remercie pour vos questions sur ce sujet technique mais socialement très important.
De context over het lopende Europese debat over deze nieuwe ggo’s is belangrijk om het proces goed te begrijpen. De Europese Commissie lanceerde dit proces naar aanleiding van een uitspraak van het Europees Hof van Justitie over een geschil tussen een Franse ngo en de Franse overheid. De uitspraak stelt, kort samengevat, dat de producten van deze Nieuwe Gen Technieken (NGT’s) niet uitgesloten zijn van de ggo-regelgeving, met name richtlijn 2001/18/EG, voor zover er geen history of safe use kan worden aangetoond, wat bijvoorbeeld voor de traditionele technieken die wel uitgesloten zijn binnen de regelgeving wel het geval is. Het arrest van 2018 is de aanleiding voor het lopende Europese debat en de ontwerpwetgeving die de Europese Commissie momenteel voorbereidt.
Het recente arrest van het Europees Hof van Justitie over het gebruik van willekeurige in-vitromutagenese van 7 februari 2023 is in lijn met de uitspraak van het Hof van Justitie in 2018. Het is te vroeg om in te schatten wat het effect zal zijn op de lopende herziening van de richtlijn 2001/18/EG, waarbij de focus vooral ligt op targeted mutagenesetechnieken. Het argument dat een differentiatie in aanpak tussen targeted en random mutagenese weinig consequent zou zijn, was reeds aanwezig in de discussie en zal dus vermoedelijk aan kracht winnen door de uitspraak. Random mutagenese is vooral een techniek die gebruikt wordt om nieuwe eigenschappen te introduceren in organismen zonder de strenge Europese regelgeving – althans vergeleken met derde landen – in rekening te brengen. Het is dus onze inschatting dat de blik van de industrie vooral gericht zal blijven op de procedure rond targeted mutagenese.
De ontwikkeling van nieuwe toepassingen van deze targeted mutagenesetechnieken krijgt het meest aandacht, gevolgd door studies naar de regulering hiervan op vraag van overheden en door internationale organisaties als EFSA. De Europese Commissie gaf tijdens expertenmeetings al aan dat het niet haar intentie is om de geldende wetgeving voor klassieke ggo’s aan te passen. Voor producten die klassieke ggo’s bevatten, zal het nieuwe juridische kader dus geen verschil maken. De Europese Commissie gaf ook al aan dat de ontwerpwetgeving enkel gericht zal zijn op planten.
Par ailleurs, la Commission européenne envisage une analyse des risques différenciée en fonction du profil de risque du produit. Cette analyse des risques pourrait être complétée par une analyse de durabilité. Les contours de ces processus ainsi que la place qu’y occupera l’environnement, et plus spécifiquement la biodiversité, ne sont malheureusement pas encore clairement établis, loin s’en faut. La DG Environnement assume un rôle actif dans ce dossier et coopère de manière constructive avec la DG Animaux, Végétaux et Alimentation à l’adoption d’une position belge en faveur d’une procédure de qualité.
Le groupe d’experts OGM du CCPIE, qui regroupe des experts fédéraux et régionaux, se réunira début mars pour essayer d’adopter un point de vue commun et préparer un projet de position belge. Comme cela se fait systématiquement en préparation d’un Conseil européen Environnement, ce projet de position belge sera présenté et discuté en DGE Coordination pour déterminer la position de la Belgique en vue du Conseil du 16 mars.
Het is ons doel om zo snel mogelijk een degelijk Belgisch standpunt te vinden met alle betrokken ministers en overheden om zo te kunnen wegen op de Europese besluitvorming. Over de Nieuwe Gen Technieken wordt gezegd dat ze mogelijk het potentieel hebben om onze landbouw klimaatresistenter te maken. Hetzelfde kan worden gezegd over de toepassing van agro-ecologische principes. Zoals voor alle nieuwe technieken is het belangrijk dat er een grondig en allesomvattend technologieassessment gebeurt, alvorens een bepaalde techniek in Europa wordt toegelaten. Bij de ontwikkeling van klassieke ggo’s via transgenesis werd ook gezegd dat ze een grote rol zouden spelen bij maatschappelijke vraagstukken, maar in de praktijk zien we dat bijna alle toepassingen van de klassieke ggo’s economisch geïnspireerd zijn.
Des discussions intrabelges ont cours en parallèle sur la révision de l’accord de coopération en matière de biosécurité. Ce texte juridique décrit les modalités selon lesquelles les autorités belges doivent implémenter la législation européenne sur la biosécurité. Je plaide pour un élargissement de la visée de cet accord de coopération, qui permettrait de prendre en compte également les facteurs liés à la durabilité, d’ordre socioéconomique et/ou de nature éthique, et ce, dans les limites permises par la réglementation européenne.
Vos nombreuses questions montrent qu’il ne s’agit pas seulement de technique, mais aussi d’une question sociétale importante.
Zoals u weet, vind ik de democratisering van maatschappelijke debatten zeer belangrijk. Daarom ben ik verheugd dat het DG Leefmilieu en het DG Plant, Dier en Voeding de handen in elkaar slaan om midden dit jaar een evenement te organiseren over ggo’s en de nieuwe gentechnieken. Dit evenement kadert binnen de bredere visie van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, waarbij het concept one world, one health, en dus de onderlinge afhankelijkheid tussen de gezondheid van mens, dier en milieu centraal staat. De praktische uitwerking van dit evenement krijgt momenteel volop vorm, maar ik nodig u alvast uit deel te nemen aan de uitwisselingen tijdens dit evenement.
05.04 Christian Leysen (Open Vld): Dank u wel. Zoals u terecht zegt, is het een zeer technische aangelegenheid. Het is belangrijk dat dit verder wordt behandeld zonder ideologische vooroordelen. Het zou interessant zijn te weten welke experts u zult bijeenbrengen voor de standpuntbepaling inzake ggo-wijziging.
05.05 Séverine de Laveleye (Ecolo-Groen): Madame la ministre, je vous remercie beaucoup pour votre réponse. J'aimerais émettre quatre petites remarques.
Premièrement, on joue ici avec le sens même de la nature, en manipulant les gènes des plantes dont nous avons besoin pour nous nourrir. Comme écologiste, il me semble donc primordial que la question de la traçabilité, de l'étiquetage, de la transparence et de l'évaluation de l'impact se situe au cœur de ces évolutions. Il importe également que les agriculteurs et les consommateurs soient conscients de ce qui se trouve dans leur assiette et de ce qu'ils tiennent lorsqu'ils manipulent des semences.
Deuxièmement, 420 000 citoyens européens ont exprimé cette demande qui a été remise entre les mains des différents gouvernants. J'espère qu'elle sera entendue.
Troisièmement, ne soyons pas naïfs: de très grandes entreprises, qui détiennent un monopole sur les brevets de pesticides et d'engrais, sont à la manœuvre dans un rapport de forces avec la Commission européenne. Je parle évidemment de Coverta, Bayer et Monsanto qui travaillent en coulisses pour orienter le débat. J'entends notre président dire: "Ne soyons pas idéologiques", mais ne soyons pas non plus naïfs.
05.06 Zakia Khattabi, ministre: Si je peux me permettre d'intervenir, l'idéologie ne va pas que dans un sens…
05.07 Séverine de Laveleye (Ecolo-Groen): Quatrièmement, quand il s'agit de nourrir l'humanité, arrêtons de penser que c'est la technologie qui s'y emploiera; ce sont les paysans qui s'en chargent. Il faut donc leur offrir des sols riches et des plantes robustes sans que cela passe nécessairement par la technologie – bien que cela ne s'y oppose pas en soi. Restons-y attentifs.
En tout cas, madame la ministre, je vous remercie de poursuivre le dialogue et la recherche de transparence.
05.08 Christian Leysen (Open Vld): Wenst u nog iets te zeggen over de experts? Is de keuze daarvan al gebeurd, of niet? Voor de standpuntenbepaling zou u toch een groep experts samenroepen?
05.09 Zakia Khattabi, ministre: Je n’ai pas encore de noms. Vous pouvez m’adresser une question écrite, et je vous répondrai quand les choses se seront éclaircies.
05.10 Christian Leysen (Open Vld): Très bien, j’y reviendrai.
L'incident est clos.
Het incident
is gesloten.
Le développement des questions et interpellations se termine à 15 h 10.
De behandeling van de vragen en interpellaties eindigt om 15.10 uur.