Commission
des Affaires sociales, de l'Emploi et des Pensions |
Commissie voor Sociale Zaken, Werk en Pensioenen |
du Mercredi 18 janvier 2023 Matin ______ |
van Woensdag 18 januari 2023 Voormiddag ______ |
Le développement des questions commence à 10 h 30. La réunion est présidée par Mme Marie-Colline Leroy.
De behandeling van de vragen vangt aan om 10.30 uur. De vergadering wordt voorgezeten door mevrouw Marie-Colline Leroy.
Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.
De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.
- Wim Van der Donckt aan David Clarinval (VEM Middenstand, Zelfstandigen, Kmo's en Landbouw, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing) over "De controle van de ziekte-uitkeringen van buitenlandse zelfstandigen" (55032614C)
- Katrien Houtmeyers aan David Clarinval (VEM Middenstand, Zelfstandigen, Kmo's en Landbouw, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing) over "Sociale fraude bij buitenlandse zelfstandigen" (55033167C)
- Wim Van der Donckt à David Clarinval (VPM Classes moyennes, Indépendants, PME et Agriculture, Réformes instit. et Renouv. démocratique) sur "Le contrôle des indemnités de maladie des indépendants étrangers" (55032614C)
- Katrien Houtmeyers à David Clarinval (VPM Classes moyennes, Indépendants, PME et Agriculture, Réformes instit. et Renouv. démocratique) sur "La fraude sociale dans le chef d'indépendants étrangers" (55033167C)
De voorzitster: Mevrouw Houtmeyers is momenteel niet aanwezig.
01.01 Wim Van der Donckt (N-VA): Mijnheer de minister, wij stellen vast dat het aantal buitenlandse zelfstandigen die zich in België als zelfstandige registreren, toeneemt. Dat is op zich uiteraard geen slechte zaak. In 2021 was het aantal gestegen tot 160.000 ten opzichte van 116.000 vijf jaar geleden. Daarnaast – dit verontrust ons wel een beetje – merken wij ook een groei van het aantal buitenlandse zelfstandigen in de ziekte- en invaliditeitsuitkering.
Mijnheer de minister, in welke mate wordt er via data-uitwisseling gecontroleerd of een zieke buitenlandse zelfstandige niet ook in een ander Europees land een ziekte-uitkering geniet? Kunt u ons inzicht geven over de controles die u ter zake ongetwijfeld laat uitvoeren?
01.02 Minister David Clarinval: Mevrouw de voorzitster, mijn antwoord behandelt ook de vraag van mevrouw Houtmeyers. Zij had een heel lange vraag en dus is ook mijn antwoord lang.
Mijnheer Van der Donckt, en in antwoord op de vraag van mevrouw Houtmeyers, de beginselen en regels voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels in de Europese Unie worden beheerd door de verordeningen nr. 883 en nr. 987, die uitvoering geven aan het in de Europese verdragen vastgelegde beginsel van vrij verkeer van personen. Die verordeningen zijn bij uitbreiding van toepassing op alle lidstaten van de Europese Economische Ruimte en in de betrekkingen tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland.
Voor werknemers of zelfstandigen in grensoverschrijdende situaties leg titel 2 van verordening nr. 883 de beginselen en regels vast voor de bepaling van de op hun situatie van toepassing zijnde wetgeving, die tot doel heeft hun socialezekerheidsdekking onder de wetgeving van een enkele lidstaat te brengen.
Bovendien bevat die verordening een beginsel van gelijke behandeling van Europese onderdanen die gebruik hebben gemaakt van hun recht op vrij verkeer.
Dat houdt enerzijds in dat nationaliteit geen rol speelt bij de opening of het behoud van het recht op sociale zekerheid. Anderzijds betekent dat dat de werknemers of zelfstandigen die binnen de werkingssfeer van die veroordeling vallen onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde procedures onder de sociale zekerheid van de bevoegde staat vallen als de onderdanen van die staten die zich in dezelfde situatie bevinden.
In België valt de toepassing van de bepaling van de toepasselijke wetgeving op Europese zelfstandigen die zich in België registreren onder de bevoegdheid van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ). Het door die instelling verrichte onderzoek a priori of a posteriori vormt in beginsel een garantie tegen het risico van de gelijktijdige onderwerping aan de wetgeving in twee of meer lidstaten.
De internationale dienst van het RSVZ zal bijvoorbeeld nagaan of het Belgische sociaal statuut voor zelfstandigen wel van toepassing is in geval van dubbele zelfstandige activiteiten en zal, in voorkomend geval, het formulier afgeven waarin de toepassing van de Belgische wetgeving wordt bevestigd.
Hieruit volgt dat wanneer die organen de inschrijving van een Europese onderdaan als zelfstandige in hoofdberoep onder de Belgische sociale zekerheid goedkeuren, de Belgische wetgeving als enige wetgeving van toepassing is op de tewerkstellingssituatie, in toepassing van het beginsel van eenheid van wetgeving. Bijgevolg zal die onderwerping gevolgen hebben in alle staten die verordening nr. 883 toepassen, in die zin dat die staten op hun beurt geen rechten in hoofde van hun socialezekerheidsstelsels hoeven te openen of te handhaven.
Wat de ziekteverzekering betreft, waarnaar u specifiek vraagt, dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de periode van primaire arbeidsongeschiktheid en de periode van invaliditeit. Wat de primaire arbeidsongeschiktheidsuitkeringen betreft, kan gesteld worden dat Europese zelfstandigen die in hoofdberoep aangesloten zijn in België in principe exclusief onderworpen zijn aan de Belgische wetgeving. Zij ontvangen in voorkomend geval primaire arbeidsongeschiktheidsuitkeringen onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde procedure als Belgische onderdanen in dezelfde situatie. Gezien het beginsel van een toepasselijke wetgeving geverifieerd voorafgaand en tijdens de onderwerping, vallen die zelfstandigen onder de Belgische wetgeving en niet onder de wetgeving van de andere lidstaten, hetgeen in beginsel het risico van dubbele onderwerping uitsluit.
De principes van uniciteit van de toepasselijke wetgeving en de exclusieve onderwerping aan de Belgische sociale zekerheid worden in beginsel bij aanvang van de tewerkstelling geverifieerd. Hierdoor hoeft de eventuele cumul met ziekte-uitkeringen, toegekend door een andere staat voor arbeidsongeschiktheid ontstaan tijdens een periode van onderwerping aan de Belgische sociale zekerheid, niet systematisch te worden geverifieerd bij de andere lidstaten.
Vanzelfsprekend kan het risico van dubbele onderwerping evenwel nooit volledig worden uitgesloten, daar fraude of fouten door verzekerden bij de vaststelling van de toepasselijke wetgeving steeds mogelijk blijven. In dat geval zullen de verzekeringsinstellingen en het RIZIV het dossier van de betrokken zelfstandige of werknemer opnieuw onderzoeken en de nodige beslissingen nemen om de belangen van de Belgische uitkeringsverzekering te vrijwaren.
In tegenstelling tot de primaire arbeidsongeschiktheid vallen de controle van de invaliditeitsuitkering en de controle op dubbele onderwerping onder de verantwoordelijkheid van de verzekeringsinstellingen en het RIZIV. Volgens artikel 46 van verordening nr. 883 wordt het recht op invaliditeitsuitkeringen immers vastgesteld op grond van alle wettelijke regelingen van de lidstaten waaraan de invalide werknemer of zelfstandige onderworpen is geweest. Wanneer een werknemer of een zelfstandige door de laatste staat van tewerkstelling als invalide wordt erkend, moet zijn of haar invaliditeitstoestand eveneens worden onderzocht door alle staten onder de wetgeving waarvan hij of zij voordien zijn of haar beroepsloopbaan uitoefende. De staten die vervolgens eveneens de invaliditeitstoestand erkennen, moeten in dat geval een invaliditeitspensioen betalen dat in verhouding staat tot de duur van de volgens hun wetgeving volbrachte loopbaan.
Voor alle Belgische werknemers en zelfstandigen die onder de Belgische wetgeving vallen, is de verzekeringsinstelling verplicht om voorafgaand aan de intredingsdatum van de invaliditeit na te gaan of er sprake is van een buitenlandse loopbaan. Als dat het geval is, dient de verzekeringsinstelling over te gaan tot de samenstelling van een internationaal dossier met het oog op de verdeling pro rata van de kosten van de vergoeding over alle staten die deze invaliditeitsstaat erkennen.
In tegenstelling tot de primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering die onder de verantwoordelijkheid valt van de staat aan wiens wetgeving de zelfstandige onderworpen is op het moment waarop het risico zich voordoet, vindt een systematische verificatie van een eventueel buitenlands recht derhalve plaats voordat de zelfstandige in invaliditeit treedt en wordt het mogelijke gedaan om de lasten van de compensatie te verdelen over alle staten waar de zelfstandige een beroepsloopbaan heeft vervuld.
Voor de gevraagde cijfers over het aantal ziektedagen van de buitenlandse zelfstandigen verwijs ik naar mijn antwoord op de schriftelijke vraag nr. 468 van de heer Van der Donckt. Dat antwoord zal u eerstdaags worden bezorgd.
De cijfers die mevrouw Houtmeyers aanhaalt met betrekking tot het aantal zelfstandigen dat een jaarlijks inkomen heeft lager dan 20.000 euro moeten toch genuanceerd worden. In het cijfer van 800.000 zelfstandigen zitten eveneens de zelfstandigen in bijberoep en de zelfstandigen actief na de pensioenleeftijd. Die groep wordt gekenmerkt door lagere inkomsten, daar hun inkomen vaak slechts een aanvulling is op een ander inkomen uit een activiteit als loontrekkende of ambtenaar.
In verband met het aantal aangesloten zelfstandigen met de Roemeense nationaliteit voor de laatste vijf jaar, zal ik de tabel aan het commissiesecretariaat doorsturen. Ik kan u alvast meedelen dat de meerderheid van die groep aangeslotenen actief is in de nijverheidsector. Die sector omvat onder andere de bouwsector, de ambachten en de productie. Het RSVZ heeft geen informatie over de plaats waar de beroepsactiviteit wordt uitgevoerd.
Ik kan u ook alvast meedelen dat er op 31 december 2020 40.661 zelfstandigen met de Roemeense nationaliteit aangesloten waren. Het RSVZ voert een aantal specifieke onderzoeken uit gelinkt aan misbruiken met het sociaal statuut van de zelfstandigen, zowel aangaande zelfstandigen met de Belgische nationaliteit als met betrekking tot zelfstandigen met een andere nationaliteit, waaronder dus ook de Roemeense. De onderzoeken aangaande zelfstandigen met een buitenlandse nationaliteit hebben voornamelijk betrekking op fictieve aansluitingen, schijnstatuten, sociale dumping of op misbruik gelinkt aan het overbruggingsrecht. De oorsprong van die onderzoeken is verschillend. Het betreft bijvoorbeeld klachten of aangiften, kantschriften van arbeidsauditoraten of het gebruik van fraudescenario's. Die onderzoeken kunnen individuele gevallen of georganiseerde fraudegevallen betreffen. In het laatste geval worden de dossiers steeds gerechtelijk behandeld.
Het personeel dat door het RSVZ wordt aangeworven, zal de onderzoeken naar het misbruik van het sociaal statuut van de zelfstandigen verzekeren, in het bijzonder in het geval van georganiseerde fraude. De rekrutering is momenteel volop aan de gang.
Ook in het kader van het operationeel actieplan voor sociale fraude van de SIOD voor 2023 en 2024 worden specifieke acties gepland, onder andere voor het versterken van de strijd tegen het misbruik van het sociaal statuut of de hoedanigheid van zelfstandige. Zoals u weet, wordt de strijd tegen de sociale fraude samen met de andere sociale inspectiediensten gevoerd. Daarbij speelt de SIOD een belangrijke rol. Het financiële resultaat van die samenwerking wordt trimestrieel door de SIOD opgemaakt en zal vanzelfsprekend het bedrag van 7,5 miljoen euro overstijgen.
Madame la présidente, pour information, il y avait quinze questions spécifiques dans la question orale de Mme Houtmeyers, qui vient d'entrer dans la salle.
01.03 Wim Van der Donckt (N-VA): Ik bedank de minister voor het antwoord en kijk uit naar het antwoord op mijn schriftelijke vraag.
01.04 Katrien Houtmeyers (N-VA): Dank u, mijnheer de minister, voor uw uitgebreide antwoord. We zijn er altijd heel tevreden mee wanneer we uitgebreide antwoorden krijgen. Ik bekijk het nog grondig. Sommige aspecten verdienen het inderdaad om te worden uitgediept en ik kijk uit naar de cijfers om die ernaast te leggen.
L'incident est clos.
02 Vraag van Nahima Lanjri aan David Clarinval (VEM Middenstand, Zelfstandigen, Kmo's en Landbouw, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing) over "Het sociaal statuut van zelfstandige helper" (55032700C)
02 Question de Nahima Lanjri à David Clarinval (VPM Classes moyennes, Indépendants, PME et Agriculture, Réformes instit. et Renouv. démocratique) sur "Le statut social des aidants indépendants" (55032700C)
02.01 Nahima Lanjri (cd&v): Mijnheer de minister, het koninklijk besluit van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen verplicht zelfstandigen en helpers om zich aan te sluiten bij een sociaal verzekeringsfonds. Er wordt in het KB wel in een aantal uitzonderingen voorzien waarbij bepaalde personen vrijgesteld worden van die verplichting. Die moeten bijgevolg ook geen sociale bijdragen betalen. Dat betekent ook dat zij bijvoorbeeld geen pensioenrechten opbouwen.
Artikel 7, 2° van het KB bepaalt dat helpers en helpsters vóór 1 januari van het jaar waarin zij 20 jaar worden, niet aan het besluit onderworpen zijn. Dat heeft tot gevolg dat wie op 18 jaar aan de slag gaat als helper, bijvoorbeeld in de landbouw of in een bakkerij, voor de eerste twee gewerkte jaren geen pensioenrechten kan opbouwen, noch kan werken onder het sociaal statuut van zelfstandigen. Wie op 18 jaar getrouwd is of op 19 jaar trouwt en bij de familie werkt als zelfstandige helper, kan dat wel. Die persoon wordt wel aangesloten bij een sociaal verzekeringsfonds en bouwt dus wel pensioenrechten op. Er is dus sprake van ongeoorloofde discriminatie.
Waarom wordt iemand die gehuwd is, wel aangesloten en bouwt die wel pensioenrechten en andere rechten op? Wie jonger is dan 20 jaar en niet gehuwd is, maar samenwoont of die nog bij zijn ouders woont, kan die rechten niet opbouwen. Die regel moet worden aangepast, mijnheer de minister. Nu we voor de pensioenrechten in de toekomst rekening zullen houden met het aantal gewerkte dagen, lijkt het mij nuttig dat degenen die op jonge leeftijd een paar dagen of een vaste dag per week meewerken in het familiebedrijf, de gewerkte dagen kunnen opsparen en in aanmerking kunnen brengen voor het later te ontvangen pensioen.
Mijnheer de minister, zult u die ongelijkheid aanpakken? Zult u het KB inzake het statuut van zelfstandigen, dat wat achterhaald is, aanpassen? Zult u ervoor zorgen dat zelfstandige helpers zich vanaf 18 jaar kunnen aansluiten bij een sociaal verzekeringsfonds, waardoor ze alle rechten en pensioenrechten opbouwen, ook als ze niet gehuwd zijn en alleen wonen, bij hun ouders wonen of samenwonen?
02.02 Minister David Clarinval: Mevrouw Lanjri, ongehuwde helpers en helpsters zijn vóór 1 januari van het jaar waarin zij 20 worden inderdaad niet verzekeringsplichtig in het sociaal statuut van de zelfstandigen. Ze zijn dan ook geen sociale bijdragen verschuldigd voor die beroepsactiviteit als helper en bouwen dus geen pensioenrechten op. Er bestaat één uitzondering. Wanneer de helper die jonger dan twintig jaar is gehuwd is, is hij of zij verzekeringsplichtig. Dat werd ingevoerd om van de helper een volwaardig sociaal verzekerde te maken en dus de overlevende echtgenote te beschermen in geval van overlijden.
Voor de invoering van een statuut voor de helpers vóór het jaar waarin zij twintig worden, moet er in de toekomst een belangrijk element in aanmerking worden genomen. Sinds 1 januari 1997 wordt het recht op gezinsbijslag onvoorwaardelijk toegekend tot 31 augustus van het jaar waarin het kind achttien wordt. De administratieve rechtspraak geeft toe dat het niet mogelijk is zich als helper aan te sluiten in het kader van het sociaal statuut van de zelfstandigen voor de mensen die de plano, dus zonder beperking, gezinsbijslag kunnen genieten. De aansluiting als helper zou bijgevolg dus pas ten vroegste gebeuren vanaf het derde kwartaal van het jaar waarin men achttien wordt.
Bovendien impliceert het opleggen van een onderwerping aan het sociaal statuut van de zelfstandigen aan de ongehuwde helpers voor 1 januari van het jaar waarin zij twintig worden dat die helpers vroeger sociale bijdragen moeten betalen. Dat zou de financiële lasten voor een huishouden verzwaren. Denk bijvoorbeeld aan een jongere die op de boerderij van het gezin werkt. Er moet dus een evenwicht worden gevonden tussen enerzijds het feit dat jonge ongehuwde helpers zich moeten kunnen aansluiten en anderzijds het niet verder verzwaren van de financiële lasten van een gezin.
Het klopt dat in het advies 2011/09 van het Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut der zelfstandigen staat dat de jonge helpers in de toekomst in principe aan het statuut zouden moeten zijn onderworpen vanaf 1 september van het jaar waarin ze de leeftijd van achttien jaar bereiken, dit om eventuele discriminaties te vermijden. In dat advies werd ook benadrukt dat het merendeel van de jonge helpers in de praktijk door een andere kwalificatie niet aan het statuut zou zijn onderworpen, namelijk die van occasionele helper, omdat de activiteit van helper voor studenten die gezinsbijslag genieten als occasioneel worden beschouwd. Daarom zijn zij niet onderworpen aan het sociaal statuut van de zelfstandigen.
Ik ben bereid om een denkoefening over het onderwerp op te starten, met de eerder vermelde aandachtpunten in het achterhoofd. Ik denk dan vooral aan het feit dat de financiële last van de gezinnen niet mag worden verzwaard. Mevrouw Lanjri, ik denk dat het ook belangrijk is om het advies van de landbouwvakbonden te vragen.
02.03 Nahima Lanjri (cd&v): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Het is zeker niet mijn bedoeling om het de zelfstandigen moeilijker te maken, ook niet financieel. We weten echter ook dat men voor heel beperkte activiteiten, dus voor occasionele activiteiten waarvoor men minder dan 90 dagen per jaar in een zaak werkt, bijvoorbeeld in een familiezaak, geen bijdragen moet betalen. Dat is goed. Voor iemand die bijvoorbeeld elke week twee dagen helpt, zou het wel logisch zijn dat er, zij het beperkt, sociale bijdragen betaald worden. Daarvoor krijgt men echter wel iets terug. Dat zal namelijk meetellen voor de pensioenopbouw.
Het lijkt mij vooral een discriminatie dat degene die gehuwd is dat wel moet doen, maar dat iemand die niet gehuwd is en evenveel dagen werkt en dezelfde leeftijd heeft dat niet hoeft te doen. Ik geef een voorbeeld. Er zijn twee jongeren van 19 jaar. De ene is gehuwd en de andere is ongehuwd. Ze werken echter allebei evenveel in de bakkerij van hun ouders. De ene zou dan wel pensioenrechten opbouwen en de andere niet. Dat lijkt me niet logisch. Of men nu gehuwd is of niet, de regels zouden voor iedereen dezelfde moeten zijn.
In principe zou ik ervan uitgaan dat men voor die dagen een beperkte bijdrage betaalt, omdat het niet veel is. Men kan desnoods ook de keuze laten om die bijdrage te betalen. Als men dan niets betaalt, krijgt men op termijn ook niets terug. Dat moet dan wel evengoed een keuze zijn voor wie op zijn negentiende gehuwd is. Vandaag is dat niet het geval. Vandaag is er puur discriminatie op basis van het feit dat men gehuwd is of niet. Ik vind dat een verregaande vorm van betutteling. Wij moeten niet bepalen wie zich moet aansluiten en wie niet. De regels moeten uniform zijn voor iedereen. Of men nu samenwoont, gehuwd is of bij zijn ouders woont, mag geen verschil maken.
L'incident est clos.
03 Vraag van Anja Vanrobaeys aan David Clarinval (VEM Middenstand, Zelfstandigen, Kmo's en Landbouw, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing) over "De arbeidsongevallenverzekering voor zelfstandige platformwerkers" (55033063C)
03 Question de Anja Vanrobaeys à David Clarinval (VPM Classes moyennes, Indépendants, PME et Agriculture, Réformes instit. et Renouv. démocratique) sur "L'assurance contre les accidents du travail pour les travailleurs de plateformes indépendants" (55033063C)
03.01 Anja Vanrobaeys (Vooruit): Mijnheer de minister, sinds 1 januari 2023 is de arbeidsdeal van toepassing. Dat betekent dat voor de platformwerkers, onder andere de fietskoeriers bij Deliveroo, een weerlegbaar vermoeden van werknemerschap geldt wanneer er aan bepaalde criteria is voldaan. Er geldt niet alleen het vermoeden, maar ook een arbeidsongevallenverzekering voor de zelfstandige platformwerkers. Ik hanteer gemakshalve de term 'arbeidsongevallenverzekering' omdat die het concept duidelijk maakt, ook al is hij iets te gemakkelijk gekozen. Dat principe staat in de wet, maar in de wet is voorzien dat bij koninklijk besluit de minimumgarantievoorwaarden en de datum van inwerkingtreding nog moeten worden vastgelegd. De wet is van kracht geworden op 1 januari 2023. Dat is belangrijk, gezien de precaire situatie van de platformwerkers in sommige gevallen. Het koninklijk besluit is er echter nog niet. Zodoende kunnen zelfstandige platformwerkers niet rekenen op die toch wel belangrijke bescherming tegen arbeidsongevallen. Fietskoeriers zijn daar bijvoorbeeld nogal eens het slachtoffer van.
Waar blijft dat koninklijk besluit? Zijn daarvoor al stappen ondernomen? Wat is de timing?
Wat zijn uw intenties over de minimumgarantievoorwaarden? Welke voorwaarden wilt u in de arbeidsongevallenverzekering leggen?
Tot slot, komt er een informatiecampagne, zowel naar de platformen zelf als naar de platformwerkers, opdat de platformen weten wat de bijkomende verplichting is die ze nu moeten naleven en opdat de platformwerkers zich beschermd weten tegen arbeidsongevallen als ze een ongeval hebben terwijl ze aan het werk zijn?
03.02 Minister David Clarinval: Mevrouw Vanrobaeys, deze arbeidsongevallenverzekering is een privéverzekering voor platformwerkers die actief zijn als zelfstandige. Artikel 19 van de wet in kwestie bepaalt dat de exploitanten van digitale platformen die opdrachten geven, een verzekering moeten afsluiten voor de zelfstandigen die voor het platform een activiteit tegen vergoeding uitoefenen, om lichamelijke schade te dekken die veroorzaakt wordt door ongevallen tijdens de uitvoering van de activiteiten tegen vergoeding via het digitaal platform of ongevallen op weg van of naar een van die activiteiten.
De Koning moet bij een in de ministerraad overlegd besluit de minimumgarantievoorwaarden vastleggen van de verzekeringsovereenkomsten die beoogd worden in dit artikel. Die moeten minstens een gelijkwaardige bescherming bieden zoals voorzien in de wet van 10 april 1970 inzake arbeidsongevallen.
De FOD Economie is bevoegd inzake financiële diensten, zoals privéverzekeringen. Met uitzondering van de algemene directie voor het KMO-beleid, de algemene directie Energie en de algemene directie Economische Reglementering, afdeling Telecommunicatie, valt de FOD Economie onder de voogdij van de minister van Economie. Dit dossier valt dus onder de bevoegdheid van mijn collega Pierre-Yves Dermagne, maar mijn beleidscel wordt betrokken bij het opmaken van de nodige regelgeving.
Kortom, wij wachten op het antwoord van mijn collega.
03.03 Anja Vanrobaeys (Vooruit): Bedankt, mijnheer de minister, voor uw antwoord. Het gaat inderdaad om een privéverzekering. Ik zal de vraag dus ook aan minister Dermagne stellen, zoals u aangaf.
U zegt wel dat u betrokken bent en het gaat inderdaad om een privéverzekering, dus dat ligt enigszins in lijn met de arbeidsongevallenverzekering, want werkgevers sluiten ook arbeidsongevallenverzekeringen af bij private verzekeringsmaatschappijen. In die zin stelt uw antwoord me wat teleur. Die wet is op dit moment van kracht en de platformwerkers zitten erop te wachten. Heel wat fietskoeriers zijn nagenoeg dagelijks slachtoffer van ongevallen op de weg.
Het is een belangrijke stap vooruit, dus ik hoop dat u als minister van Zelfstandigen een beetje mee achter de veren zult zitten en zult blijven drukken op die wettelijke verplichting die zij moeten naleven, zodanig dat de meest precaire zelfstandigen zo snel mogelijk op die extra bescherming kunnen rekenen.
L'incident est clos.
04 Vraag van Anja Vanrobaeys aan David Clarinval (VEM Middenstand, Zelfstandigen, Kmo's en Landbouw, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing) over "Een studie over de versterking van de solidariteit tussen zelfstandigen" (55033093C)
04 Question de Anja Vanrobaeys à David Clarinval (VPM Classes moyennes, Indépendants, PME et Agriculture, Réformes instit. et Renouv. démocratique) sur "Une étude sur le renforcement de la solidarité entre les indépendants" (55033093C)
04.01 Anja Vanrobaeys (Vooruit): Mijnheer de minister, ik heb er lang naar gevraagd, maar eindelijk, op 23 december 2022, is er een studie over de versterking van de solidariteit in het zelfstandigenstelsel uitgebracht door het Algemeen Beheerscomité (ABC) van de RSVZ. Die studie stond begin januari 2023 op de website. Ik heb immers verschillende keren gecheckt of het advies al gepubliceerd was. Het advies kwam er op uw vraag als gevolg van de passsage in het regeerakkoord die stelt dat de regering deze legislatuur zal bekijken hoe de solidariteit tussen zelfstandigen kan worden versterkt in de financiering van het stelsel.
Samengevat – er staat uiteraard meer in het advies – stelt het ABC in zijn advies dat er in het zelfstandigenstelsel al voldoende solidariteit is en dat zelfstandigen meer belang hechten aan zelfredzaamheid. Het ABC zegt dus dat het hierover nog verder wil nadenken, maar dat die verdere reflectie alleen kan wanneer de doelstelling van de passage in het regeerakkoord duidelijker wordt gemaakt en wanneer de solidariteit van de andere stelsels in kaart wordt gebracht. Daarom vraagt het ABC om in een tweede fase een academisch onderzoek te laten uitvoeren, met de betrokkenheid van de sociale partners, naar de externe solidariteit in de verschillende stelsels.
Ik heb hierover de volgende vragen, mijnheer de minister.
Ik heb het advies met heel veel aandacht en belangstelling gelezen en merk dat vooral de interne solidariteit binnen het stelsel wordt onderzocht, terwijl het regeerakkoord voorschrijft dat er naar de financiering van de sociale zekerheid binnen het sociaal statuut moet worden gekeken. Vindt u ook dat het advies slechts een aspect van het regeerakkoord beslaat, terwijl het andere aspect nog niet in kaart is gebracht? Is die vraag expliciet gesteld aan het ABC?
Ik zei net dat het ABC een aantal aanvullende antwoorden over de finaliteit van de passage in het regeerakkoord vraagt, alsook een aanvullend academisch onderzoek. Bent u van plan in te gaan op die vragen? Wat is uw antwoord op de vraag naar een verduidelijking van de finaliteit? Zult u met de andere bevoegde ministers overleggen om eventueel dat academisch onderzoek te laten uitvoeren?
04.02 Minister David Clarinval: Mevrouw, in het Frans zegt men: "Tout vient à point à qui sait attendre". Goede dingen komen naar degene die wachten, zou ik durven zeggen.
Een belangrijk antwoord is inderdaad de studie. Een belangrijke vaststelling uit de studie van het Algemeen Beheerscomité is dat ondanks de regressieve bijdragestructuur er op het vlak van de uitkeringen en dergelijke een belangrijke mate van solidariteit bestaat, als gevolg van, ten eerste, de zwakke proportionaliteit en het hoge aantal minimumuitkeringen in de tak pensioenen en, ten tweede, de forfaitaire uitkeringsstructuur in de rest van de takken. Het sociaal statuut kent hoofdzakelijk een forfaitaire uitkeringsstructuur, die uitsluitend gedifferentieerd is naar gezinssituatie. Er is dus geen proportionele band tussen de hoogte van de uitkeringen en de omvang van de betaalde bijdragen en dus van het gederfde arbeidsinkomen. De forfaitaire uitkeringsstructuur in het zelfstandigenstelsel betekent dat de lagere inkomens een hogere effectieve vervangingsratio zullen kennen dan hogere inkomens.
Op het vlak van sociale bijdragen moet u ook weten dat een loontrekkende activiteit fundamenteel verschilt van het zelfstandig ondernemerschap. Zelfstandigen kennen bijvoorbeeld geen gegarandeerd minimuminkomen en kennen geen tweede bijdragebetaler. Met betrekking tot dit laatste punt is het ook belangrijk om op te merken dat de vele zelfstandigen niet alleen sociale bijdragen betalen voor hun eigen sociale bescherming, maar ook optreden als tweede betaler voor de sociale bijdragen van de werknemers die ze tewerkstellen.
Het klopt evenwel dat het regeerakkoord stelt dat de regering zal bekijken hoe er meer solidariteit tussen zelfstandigen ingevoerd kan worden in de financiering van het stelsel.
Er dient dan ook in de eerste plaats onderzocht te worden of en in welke mate het stelsel van de zelfstandigen solidair is. Er is met andere woorden in de eerste plaats gekeken naar de interne solidariteit binnen het stelsel. Het Algemeen Beheerscomité geeft overigens aan dat betaalbaarheid en solidariteit twee van elkaar te onderscheiden zaken zijn. Maatregelen ter verhoging van de solidariteit dragen niet per definitie bij aan de financiële houdbaarheid van het systeem en vice versa.
Het ABC benadrukt dat een oefening rond externe solidariteit niet beperkt mag blijven tot het zelfstandigenstelsel. Het is van essentieel belang om over gelijkaardige analyses te beschikken voor de twee andere socialezekerheidsstelsels, om na te gaan hoe de verschillende stelsels zich ter zake ten opzichte van elkaar verhouden.
De tweede vraag hangt nauw samen met het eerste gedeelte van uw vraag. Het ABC is voorstander van een academische studie, maar geeft aan dat die studie niet beperkt mag blijven tot het sociaal statuut der zelfstandigen en dat die moet worden uitgebreid naar de twee andere stelsels. We zullen dus, zoals u aangeeft, met de andere bevoegde ministers in de regering moeten bekijken hoe we uitvoering kunnen geven aan de aanbevelingen van het ABC, zowel op het vlak van de academische studie, als op het vlak van de finaliteit van de verhoging van de solidariteit.
04.03 Anja Vanrobaeys (Vooruit): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het stemt mij alleszins al tevreden dat u met de andere ministers zult bekijken hoe we daarop een antwoord kunnen bieden, zowel wat betreft de finaliteit als de academische studie over de verschillende stelsels. Ik ben het deels met u eens wanneer u zegt dat er een verschil is tussen betaalbaarheid en solidariteit en dat mensen die minder verdienen een hogere vervangingsratio hebben dan wie meer verdient. Heel wat mensen, zoals degenen met een bijberoep, betalen echter wel bijdragen, maar krijgen daar niets voor terug.
In die zin ben ik toch wat teleurgesteld in de studie van het ABC. Daarin wordt geen rekening gehouden met de afschaffing van de correctiecoëfficiënt en wordt er ook gezegd dat corona apart zit. Daar ben ik het volledig mee eens, maar we kunnen toch niet ontkennen dat we door corona anders zijn gaan kijken naar de sociale zekerheid voor zelfstandigen. We hebben toen het overbruggingsrecht uitgebreid. Overbruggingsrecht werd voorheen bijna nooit toegepast en nu kijken we er meer naar als een soort algemene werkloosheidsverzekering, ook voor zelfstandigen. Ook voor hen wordt die solidariteit uitgebreid.
Verder wordt er op geen enkele manier rekening gehouden met maatschappelijke evoluties, zoals de toename van freelancers. Men kan hen helemaal niet vergelijken met de klassieke zelfstandigen van vroeger. Ook die freelancers vragen om meer rechten. Daarom hebben we onder andere het rouwverlof uitgebreid naar de zelfstandigen, maar er zijn nog andere zaken, zoals de arbeidsongevallenverzekering waarover ik het daarnet had.
Ik betreur het dat er met al die zaken geen rekening is gehouden. Men had toch een ander en sterker advies kunnen geven dan gewoon binnen de klassieke krijtlijnen te blijven.
L'incident est clos.
05 Vraag van Katrien Houtmeyers aan David Clarinval (VEM Middenstand, Zelfstandigen, Kmo's en Landbouw, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing) over "Het misbruik van het crisisoverbruggingsrecht" (55033168C)
05 Question de Katrien Houtmeyers à David Clarinval (VPM Classes moyennes, Indépendants, PME et Agriculture, Réformes instit. et Renouv. démocratique) sur "Les abus en matière de droit passerelle de crise" (55033168C)
05.01 Katrien Houtmeyers (N-VA): Mijnheer de minister, ik verwijs naar de schriftelijke versie van mijn vraag.
In uw beleidsnota schetste u nogmaals de
verschillende crisismaatregelen voor zelfstandigen tijdens de coronacrisis, de
Oekraïnecrisis en nu de energiecrisis. Ik betwist absoluut niet dat deze
maatregelen noodzakelijk waren, maar ik ben er wel van overtuigd dat ze niet
voldoende fijnmazig waren. Daardoor liepen de kosten hoog op en ontvingen
sommige zelfstandigen zelfs meer overbruggingsrecht dan hun werkelijke inkomen
vóór de crisis. Dat de terugvorderingen aan ten onrechte toegekende
overbruggingsrechten op 30 juni 2022 opliepen tot 265 miljoen euro illustreert
volgens mij dat het systeem wel heel grote gaten bevatte.
Ik stel me dan ook enkele vragen:
- Plant u een evaluatie van al deze
crisismaatregelen voor zelfstandigen?
- Welke maatregelen zijn niet voor herhaling
vatbaar?
- Voor welke maatregelen zou u in de
toekomst fijnmaziger tewerk willen gaan? En op welke manier?
In uw laatste antwoord over dit onderwerp
bevestigde u dat de federale overheid op 30 juni 2022 een bedrag van
265.555.987,79 euro had teruggevorderd in het kader van het
crisisoverbruggingsrecht. Van dat bedrag had ze al 265.555.987,79 euro
effectief ontvangen. Toch blijf ik me afvragen hoe het zit met de sancties.
Want in geval van overduidelijke fraude volstaat het niet om geld terug te vorderen,
maar zijn boetes ook noodzakelijk.
- Kan u me meedelen hoeveel dossiers rond
misbruik van het crisisoverbruggingsrecht al werden doorgestuurd naar de
rechtbanken? Kan u deze cijfers ook opsplitsen per gewest en per jaartal
(2020-2021-2022)?
- Wie bepaalt of een dossier zwaar genoeg
weegt om doorgestuurd te worden naar de rechtbank? En op basis van welke
criteria gebeurt dit?
Wat de hervorming van het conventionele
overbruggingsrecht betreft, stel ik me ook de vraag of het hervormde
overbruggingsrecht budgetneutraal zal zijn. Of zal het structureel meer kosten
dan het conventionele overbruggingsrecht?
05.02 Minister David Clarinval: Mevrouw Houtmeyers, de COVID-19-crisis, die in maart 2020 plots en heftig toesloeg, dwong de regering tot het nemen van dringende sanitaire maatregelen. Om de zelfstandigen, die bijzonder zwaar getroffen werden door de crisis en de daarmee gepaard gaande maatregelen, te ondersteunen, werden diverse crisismaatregelen in het leven geroepen in het kader van het bestaande overbruggingsrecht. De dringende noodzaak van die ondersteuning zorgde ervoor dat in de aanvangsfase van de crisis de maatregelen van algemene aard waren.
Evenwel werden gaandeweg de initiële maatregelen in het licht van de evolutie van de crisis wel degelijk aangepast en meer gericht tot de zelfstandigen die het zwaarst getroffen werden. Dezelfde filosofie werd toegepast bij de crisismaatregelen naar aanleiding van de overstromingen, het conflict tussen Rusland en Oekraïne en de recente energiecrisis.
Sinds het begin van de crisismaatregelen staat mijn beleidscel en mijn administratie voortdurend in contact met de zelfstandigenorganisaties en sociale verzekeringsfondsen om bij te sturen waar nodig. De positieve en negatieve ervaringen met de maatregelen werden en worden meegenomen in de uitwerking van de toekomstige maatregelen. Zo ligt er momenteel een wetsontwerp tot het instellen van het crisiskader voor overbruggingsrecht op tafel, dat na advies van de Raad van State in de commissie voor Sociale Zaken zal worden besproken.
Omwille van de rechtszekerheid voorziet het wetsontwerp in een crisiskader dat toelaat om in situaties van nood snel een ondersteuningsmaatregel te activeren, en dat enige flexibiliteit garandeert om de steun aan te passen aan de ernst en de duur van de crisis.
Sinds het begin van de crisis werd een bedrag van 265.555.987,79 euro teruggevorderd. Hiervan werd al 212.812.580,62 euro effectief gerecupereerd. De cijfers zijn van 30 juni 2022, dus niet helemaal actueel. In totaal werden al 668 onderzoeken naar misbruik van de tijdelijke crisismaatregelen van het overbruggingsrecht bezorgd aan de gerechtelijke overheden of opgestart via kantschrift. Het RSVZ beschikt niet over de cijfers per gewest. Mijn administratie heeft geen cijfers van de strafsancties die door de rechtbanken worden opgelegd.
Tot slot kan ik u meegeven dat de hervorming van het klassieke overbruggingsrecht een vereenvoudiging en harmonisatie vooropstelt. Zoals ik al heb uiteengezet in het kader van de programmawet, werd in een bijkomend jaarlijks budget van 7,7 miljoen euro voorzien om de aanvullende rechten waarop een beroep kan worden gedaan, te financieren.
Je suis conscient que les chiffres n'ont pas évolué mais, dès que j'en aurai de nouveaux, nous pourrons faire le point.
05.03 Katrien Houtmeyers (N-VA): Mijnheer de minister, het is zeker en vast goed dat er lessen worden getrokken uit de situatie. De cijfers zouden inderdaad mogen worden geüpdatet sinds juni.
Wat mij zorgen baart, is dat u geen zicht hebt op de opgelegde strafsancties, des te meer omdat de minister van Justitie aan wie ik eveneens de vraag had gesteld, evenmin informatie heeft. Zijn er dan effectief wel strafsancties? De conclusie lijkt mij dus dat er gewoon geen strafsancties zijn. Het geld wordt wel teruggevorderd, maar daarna gebeurt er niets met de dossiers. De betrokkenen worden dus niet gestraft. Met andere woorden, men kan altijd maar proberen. Als het enige risico is dat men het geld moet teruggeven, dan blijft het ontradingseffect heel klein, ook al pleegt men bewust misbruik.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 11 h 16.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 11.16 uur.