Commission des Affaires sociales, de l'Emploi et des Pensions

Commissie voor Sociale Zaken, Werk en Pensioenen

 

du

 

Mercredi 21 septembre 2022

 

Matin

 

______

 

 

van

 

Woensdag 21 september 2022

 

Voormiddag

 

______

 

 


La réunion publique de commission est ouverte à 10 h 23 et présidée par Mme Marie-Colline Leroy.

De openbare commissievergadering wordt geopend om 10.23 uur en voorgezeten door mevrouw Marie-Colline Leroy.

 

Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.

De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.

 

01 Actualiteitsdebat over de energiecrisis en toegevoegde vragen van

- Nahima Lanjri aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De impact van de energiecrisis" (55030244C)

- Chanelle Bonaventure aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De automatische toekenning van het sociaal tarief aan personen met de RVT-status" (55030310C)

- Marie-Colline Leroy aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De energiecrisismaatregelen, de informatieverstrekking en de automatische toekenning van rechten" (55030368C)

01 Débat d'actualité sur la crise de l'énergie et questions jointes de

- Nahima Lanjri à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "L'impact de la crise énergétique" (55030244C)

- Chanelle Bonaventure à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "L’octroi automatique du tarif social aux personnes sous statut BIM" (55030310C)

- Marie-Colline Leroy à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Les mesures liées à la crise des prix à l'énergie: l'information et l'automatisation des droits" (55030368C)

 

01.01  Marie-Colline Leroy (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, vous avez annoncé, avec votre gouvernement, des mesures adaptées à la situation de crise que nous connaissons aujourd'hui. Comme on le sait, cette crise est liée à l'inflation et à l'augmentation des prix de l'énergie. Certaines de ces mesures font l'objet d'une forme d'automatisation des droits, d'autres moins. Je pense notamment au tarif social qui sera obtenu de manière automatique dans certains cas. Pour d'autres, une démarche supplémentaire est à faire via le statut BIM.

 

Dans le cadre de vos compétences, quelles mesures vous incombent-elles et de quelle manière allez-vous œuvrer pour que toute personne y ayant droit puisse réellement en bénéficier? Comment comptez-vous agir pour que l'information et la gestion numérique ne soient un frein pour personne? Envisagez-vous de mettre en route une campagne d'information, à l'image par exemple de ce qu'on a pu connaître lors de la crise covid, ou des guichets d'aide physiques qui permettraient aux gens d'aller chercher ces renseignements tout en allégeant les CPAS qui sont très sollicités en ce moment?

 

01.02  Nahima Lanjri (cd&v): Mijnheer de minister, we lezen schrijnende getuigenissen in de kranten en we zien rondom ons ook schrijnende toestanden bij alleenstaande ouders, gepensioneerden, studenten, maar ook bij steeds meer gezinnen die met twee werken maar hun energiekosten niet meer kunnen betalen. De OCMW's worden overbevraagd. Voedselbanken moeten soms voortijdig sluiten, ook in Antwerpen, omdat ze zoveel aanvragen krijgen dat ze onvoldoende voedsel voor iedereen hebben. De woon-zorgcentra slaken ook een noodkreet. De cultuur- en jeugdhuizen voelen zich genoodzaakt om minstens een aantal dagen te sluiten. De bedrijven kunnen niet meer op volle capaciteit draaien.

 

We krijgen ook de noodkreten van heel wat burgers in onze mailbox. Dat is bij mij het geval en dat zal ongetwijfeld ook bij u zo zijn, mijnheer de minister. Ik denk dat we de impact van de torenhoge energiefacturen niet mogen onderschatten. Voor veel burgers is het bang afwachten met de herfst en de winter die voor de deur staan. Zij vrezen dat ze het hoofd niet meer boven water zullen kunnen houden.

 

De regering heeft al maatregelen genomen om de energiefactuur te verlagen. Op het voorstel van minister Van Peteghem werd de btw verlaagd naar 6 %. Het sociaal tarief is uitgebreid. Er komt ook een verwarmingspremie en er is al een stookoliecheque.

 

Mijnheer de minister, het is echter nodig dat er nog bijkomende maatregelen worden genomen. Welke maatregelen kunt u binnen uw bevoegdheid nog nemen om de impact van de energiecrisis te temperen? Denkt u bijvoorbeeld aan uitstel van betaling van de sociale bijdragen voor de bedrijven? Dat zou voor die groep zeker al een hulp kunnen zijn. U bent wellicht van plan om nog andere maatregelen te nemen, mijnheer de minister. Welke zijn dat?

 

01.03  Chanelle Bonaventure (PS): Monsieur le ministre, "je suis enragée et désespérée". C'est ce que me disait Dominique ce matin dans le train, en route vers la manifestation. Elle est technicienne de surface.

 

Aujourd'hui, les citoyens ne peuvent plus faire face. Le gouvernement a déjà mis en place de nombreuses mesures de soutien et nous attendons encore de nouvelles décisions rapidement.

 

Il est faux de prétendre qu'on ne prend pas les choses en main et que rien n'aurait été fait jusqu'ici.

 

Monsieur le ministre, s'agissant du tarif social, depuis l'an dernier, les bénéficiaires du statut BIM y ont droit. Actuellement, il permet par exemple de payer une consommation d'électricité de 3500 kWh au prix de 862 euros plutôt que 1 791 euros.

 

Cela dit, le système peut sans doute être optimisé. Ainsi, si l'octroi du tarif social est en général automatique, ce n'est justement pas le cas pour les personnes sous statut BIM, lesquelles doivent effectuer une démarche auprès de leur mutuelle. Il est donc possible que certaines passent entre les mailles du filet.

 

Monsieur le ministre, une automatisation de l'activation du tarif social par les mutuelles pour leurs bénéficiaires BIM est-elle techniquement faisable? Dans l'affirmative, pourriez-vous envisager une telle mesure?

 

01.04 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitster, collega's, de energiecrisis is inderdaad zeer ernstig voor zeer veel mensen en bedrijven. De federale regering heeft daarom vorige vrijdag een reeks bijkomende maatregelen goedgekeurd in het kader van de gestegen energieprijzen. Er komt naast het sociaal tarief, dat zeker al verlengd wordt tot het einde van het eerste kwartaal van volgend jaar, ook een basispakket voor gas en elektriciteit. Alle gezinnen komen daarvoor in aanmerking, maar de gezinnen met de hoogste inkomens zullen daarvan een stuk moeten terugstorten via de fiscale aanslag.

 

In het kader van de sociale zekerheid komt er een maatregel met betrekking tot tijdelijke werkloosheid. Daarvoor is mijn collega Pierre-Yves Dermagne bevoegd.

 

Daarnaast hebben wij inderdaad beslist om werkgevers die in moeilijkheden verkeren door de energiecrisis toe te staan om bijdragen die dit kwartaal, het volgende kwartaal of het eerste kwartaal van 2023 betaald moeten worden uit te stellen, met een minnelijk afbetalingsschema, zonder enige vorm van sanctie in de vorm van toeslagen of intresten. Het gaat over een omvangrijk pakket aan bijdragen, bijdragen die geheven worden op dit kwartaal, het laatste kwartaal van dit jaar of het eerste kwartaal van volgend jaar. Het geldt overigens ook voor de aanslag op het vakantiegeld van 2022.

 

Dat is dus een omvangrijk pakket. Wij zeggen de bedrijven dat ze voor die periodes, als ze in moeilijkheden verkeren vanwege de energiecrisis, een uitstel van betaling kunnen krijgen. Het kan worden uitgesmeerd over 12 tot zelfs 24 maanden, zonder enige vorm van bestraffing.

 

Ik ben blij dat wij die maatregel genomen hebben. Het ontwerp is geschreven en ik heb het reeds verstuurd naar de Inspectie van Financiën. Ik hoop dat het zeer snel zal voorliggen in deze commissie en dat deze commissie het ook zeer snel zal goedkeuren. Dat is immers ook nodig, als we op tijd willen zijn voor de praktische implementatie.

 

Deux questions importantes relèvent du phénomène du non take-up, le fait que des gens ont droit à des prestations mais qui, pour l'une ou l'autre raison, ne bénéficient en réalité pas de ces droits.

 

Je vais vous exposer l'état des lieux mais aussi les initiatives importantes qui sont en cours en la matière. Vous savez que les personnes qui ont droit à l'intervention majorée et qui ont conclu un contrat pour l'achat d'énergie pour leur propre usage, soit des clients résidentiels, bénéficient donc temporairement du tarif social. Cette mesure sera, à nouveau, prolongée jusqu'au 31 mars 2023 pour les personnes qui ont droit à l'intervention majorée de l'INAMI en 2023.

 

Le droit au tarif social commence le 1er jour du trimestre au cours duquel il a été décidé qu'un bénéficiaire a droit à l'intervention majorée en soins de santé et la date de fin est toujours le 31 décembre de l'année en cours. Le tarif social est déjà appliqué automatiquement dans la majorité des cas. Le Service public fédéral Économie collecte toutes les données auprès des fournisseurs, du registre national, de la Banque Carrefour de la sécurité sociale et le Service public fédéral Économie avertit le fournisseur s'il y a lieu d'appliquer le tarif social. À cet effet, le fournisseur d'énergie, et éventuellement les fournisseurs de secours, sont informés tous les trois mois. La prolongation jusqu'au 31 mars 2023 sera transmise aux fournisseurs d'énergie au plus tôt fin janvier/début février 2023.

 

Un bénéficiaire de l'intervention majorée a uniquement besoin d'une attestation papier, lorsque le tarif social ne peut pas être appliqué de façon automatique, c'est-à-dire pour les locataires d'un logement social, car le contrat n'est pas à leur nom et lorsque les données du contrat ne correspondent pas aux données du registre national.

 

Ce sont les deux cas de figure pour lesquels une attestation papier est exigée. L'attestation ad hoc est à demander à la mutualité et à remettre au fournisseur. Ensuite, le tarif social sera calculé de manière similaire à celle de l'application automatique sur la facture d'énergie.

 

Étant donné que le tarif social peut être appliqué rétroactivement, il est important que les bénéficiaires de l'intervention majorée (BIM) qui n'auraient pas eu droit au tarif social automatiquement, puissent effectuer les démarches auprès de leur mutualité. Je demanderai aux mutualités, dans leurs bulletins périodiques adressés à leurs affiliés, d'insister sur les éventuelles démarches à entreprendre en cas de non-automaticité du tarif social aux bénéficiaires de l'intervention majorée.

 

En ce qui concerne le non-recours à l'aide sociale - problème de base en cette matière car le non-recours à l'aide sociale implique le non-recours au tarif social en gaz et électricité -, sachez que la ministre Lalieux y travaille.

 

Pour ce qui est du non-recours aux droits sociaux et en particulier le non-recours à l'Intervention majorée (ce qui est de ma compétence), j'ai enjoint les mutualités à développer plus activement (elles le font déjà) des moyens pour détecter leurs affiliés ayant des droits potentiels et de les informer afin qu'ils entreprennent les démarches pour y avoir droit.

 

La réduction du non-recours aux aides sociales est un objectif important à la fois dans le contrat de gestion de l'INAMI et dans le Plan stratégique du SPF Sécurité sociale et des actions sont entreprises. La réduction du non-recours est également incluse dans l'accord de gouvernement et dans le Plan de lutte contre la pauvreté.

 

Pour ce qui concerne plus spécifiquement mes compétences, je soulignerai quatre initiatives:

 

1. Un arrêté royal du 14 juin 2022 permet de détecter plus rapidement les personnes ayant un premier emploi via leur déclaration DIMONA et d'en aviser les mutualités pour une inscription plus rapide en tant que titulaire et une attribution éventuelle de l'intervention majorée tenant compte de la nouvelle situation familiale. Ce point constitue un premier élément d'amélioration.

 

2. Un arrêté royal du 15 mars 2022 qui est entré en vigueur le 1er juillet permet des quick win en matière d'attribution plus rapide et plus stable de l'intervention majorée en tenant compte des revenus actuels plutôt que des revenus de l'année précédente, par exemple pour les chômeurs, les personnes en incapacité de travail ou celles qui bénéficient d'une pension de survie. C'est donc aussi un élément d'amélioration tout à fait récent.

 

3. Le groupe de travail "assurabilité" de l'INAMI où sont représentés les organismes assureurs réfléchit actuellement à des mesures afin de permettre une plus grande automatisation de l'attribution de l'intervention majorée et de proposer des recommandations pour un plus grand recours, par exemple via l'accès aux données liées aux revenus. Ce groupe de travail doit encore se réunir quatre fois cette année et revenir vers moi avec des propositions. C'est pour moi un élément très important dans le débat et dans les actions à entreprendre.

 

4. Le SPF Sécurité sociale, l'INAMI et la Banque Carrefour de la Sécurité Sociale sont aussi en train d'analyser des pistes concrètes, par exemple pour que les mutualités puissent détecter plus rapidement les personnes engagées dans une procédure de règlement collectif de dettes ou une déclaration sur l'honneur pré-remplie avec tous les éléments sur les revenus dont dispose l'administration, pour alléger les démarches des affiliés. Ce sont deux exemples mais l'idée est qu'il faut des pistes très concrètes qui permettent de détecter plus rapidement les personnes qui ont droit à l'intervention majorée, ce qui est important pour l'accès aux soins de santé et indirectement, mais important aussi, pour l'accès éventuel au tarif social en matière de gaz et d'électricité.

 

Il y a donc eu des initiatives récentes, les deux arrêtés. Il faut évaluer leur impact et il y a, tant au sein de l'INAMI qu'avec la Banque Carrefour et le SPF Sécurité sociale, un programme de travail qui doit répondre à cette question importante contenue dans vos interventions. En effet, une chose est de dire que théoriquement des gens ont des droits, autre chose est évidemment de réaliser ces droits sur le terrain.

 

01.05  Nahima Lanjri (cd&v): Mijnheer de minister, dank voor uw antwoord. Het is goed dat u nogmaals een overzicht geeft van de maatregelen die de regering al neemt en ook van de bijkomende maatregelen die ze nog zal nemen, ook in uw domein. In uw domein is het goed dat bedrijven en kmo's uitstel van betaling van hun sociale bijdragen kunnen krijgen. Hopelijk verstrekt u, samen met de sociale secretariaten, voldoende informatie over die mogelijkheid.

 

Daarnaast hoop ik dat u, zoals u zelf ook zegt, zo snel mogelijk met dit wetsontwerp naar het Parlement komt. Het is immers de bedoeling dat de regeling geldt voor het laatste kwartaal, dus oktober, november en december. We zijn al eind september en het ligt nog niet voor in het Parlement.

 

Ik weet dat het allemaal moeilijk is, maar ik wil u ook wijzen op de moeilijkheden op het terrein. Gisteren zat ik nog samen met werknemers van een sociaal secretariaat, die verzuchtten dat wij maar wetten aannemen, die zij evenwel niet meer geïmplementeerd krijgen. Voor de sociale secretariaten is het ook niet altijd mogelijk om dat met terugwerkende kracht te doen, zij hangen vast aan programma's enzovoort. Ik wil u dus vragen daar heel snel werk van te maken. Het ontwerp moet hier nog besproken worden, vervolgens duurt het nog een tweetal weken voor het naar de plenaire vergadering kan, en dan moet het nog in het Belgisch Staatsblad verschijnen. Met andere woorden, we komen al te laat. Ik zie niet goed hoe dat praktisch opgelost moet worden met de sociale secretariaten. Kunt u mij de praktische kant van de zaak wat toelichten?

 

Voorts vind ik het uiteraard heel goed dat de regering en u initiatieven nemen om mensen automatisch te geven waar ze recht op hebben. Dat thema staat in het regeerakkoord, en ikzelf pleit er al heel lang voor. Er is inderdaad een verschil tussen ergens recht op hebben en het ook daadwerkelijk krijgen. Daarom wil ik u oproepen om de leden van de werkgroepen wat achter de veren te zitten. Ik zie heel veel goede bedoelingen, overleg is uiteraard noodzakelijk en technisch is het helemaal niet evident, maar laat het alstublieft niet maandenlang aanslepen. Het water staat de mensen aan de lippen en we moeten hun geven waar ze recht op hebben.

 

01.06  Chanelle Bonaventure (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Pendant les permanences, nous rencontrons de nombreux citoyens et la situation devient urgente et tendue. Les différentes initiatives dont vous avez parlé me réjouissent. On ne peut plus se permettre d'attendre.

 

Je me réjouis que ce recours aux droits, auquel vous êtes attentif, devienne automatique.

 

01.07  Marie-Colline Leroy (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, j'ai fait une comparaison avec la campagne de vaccination que vous avez menée. Une des raisons pour lesquelles cette campagne de vaccination était essentielle était effectivement que les gens soient vaccinés mais aussi informés. Je sais que tout a été mis en œuvre pour que cette campagne de vaccination soit extrêmement claire et lisible et que l'information soit simple.

 

On sait que le non-recours aux droits est aussi lié à la fracture numérique et par exemple au fait que les bénéficiaires et les publics vulnérables ont un accès limité à l'information. Si vous faites le test d'écrire sur un moteur de recherche internet "je ne peux pas payer ma facture" ou "j'ai des difficultés à payer ma facture", vous mettrez énormément de temps avant d'arriver sur un site d'État. Pour l'anecdote, on arrive plus facilement aux sites des partis politiques et je ne sais pas si c'est une bonne chose. On arrive très difficilement à une information officielle de l'État au sujet du tarif social, du statut BIM, des assurances, etc.

 

Je pense que, même si on sait que les travailleurs se sont retroussé les manches face à la crise, cela risque d'être extrêmement compliqué pour l'ensemble des personnes qui vont recueillir les témoignages de ménages en difficulté.

 

Peut-être faudra-t-il oser innover et lever certains tabous? Le statut BIM est effectivement une option. Ce statut fonctionne autour des revenus des ménages et on voit que le statut de cohabitant est le caillou dans la chaussure et empêche une grande partie de la population d'être soutenue pendant cette crise. Il faudra sans doute se pencher là-dessus.

 

01.08  Tania De Jonge (Open Vld): Mijnheer de minister, de regering heeft al die noodkreten gehoord. Wij hebben daarnet duidelijk begrepen dat er ook initiatieven worden genomen. Ik ben dan ook heel tevreden dat er maatregelen worden getroffen, vooral voor de mensen die net boven de inkomensgrens voor de sociale tarieven zitten. Dat gaat meer en meer over gezinnen van tweeverdieners, en dat is toch verontrustend.

 

Ik ben ervan overtuigd dat alles in het werk gesteld wordt om zo snel mogelijk met die voorstellen naar het Parlement te komen. Ik moet er wel even bij vermelden dat alles betaalbaar moet blijven. Het is een heel moeilijke begrotingsoefening voor de regering, maar er moet rekening gehouden worden met de betaalbaarheid voor de overheid.

 

Ik ben in elk geval heel blij met de maatregelen die op tafel liggen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van Nahima Lanjri aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De evaluatie van het statuut van onthaalouders" (55030063C)

02 Question de Nahima Lanjri à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "L'évaluation du statut d'accueillant d'enfants" (55030063C)

 

02.01  Nahima Lanjri (cd&v): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, onthaalouders spelen een ontzettend belangrijke rol in onze samenleving, want zij vangen onze kinderen op, diegenen die ons het meest kostbaar zijn. In 2003 hebben we voor onthaalouders een sui generis statuut ingevoerd, met een aantal verbeteringen ten opzichte van vroeger. In uw beleidsnota hebt u aangekondigd dat u dat statuut wilt evalueren. Ondertussen hebben de betrokken administraties daarover hun analysenota voorbereid. Die nota werd ook al voorgelegd aan de sociale partners met de vraag om er een advies over te geven. Het ziet ernaar uit dat dit advies wat langer op zich laat wachten dan we aanvankelijk hadden gedacht.

 

Uit de eerste analyse bleek alleszins dat de gemeenschappen op termijn het sui generis statuut willen laten uitdoven en al de onthaalouders toegang willen geven tot het werknemersstatuut. Dat is een visie voor de middellange en lange termijn, dus het zal nog wel even duren voor alle onthaalouders werknemers zijn. Tot zolang is het dus ook nodig dat wij het statuut van onthaalouders daadwerkelijk verbeteren. De bevoegde administraties gaven namelijk zelf aan dat er een enorme kloof bestaat tussen de bepalingen van de federale regelgeving en de situatie op het terrein.

 

Mijnheer de minister, hebt u het advies van de Nationale Arbeidsraad over het statuut van onthaalouders intussen ontvangen? Welke voorstellen tot verbetering komen daarin naar voren? Gaat u met dat advies aan de slag? Plant u een algemene hervorming? Wanneer zult u daarover een wetsontwerp in het Parlement indienen?

 

Vorig jaar in mei en ook dit jaar in april heb ik problemen aangekaart inzake de progressieve werkhervatting door onthaalouders. Kunt u ook voor die problematiek oplossingen aanreiken?

 

02.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw Lanjri, het is inderdaad een belangrijke kwestie en ik deel uiteraard uw mening. Ik denk dat we het er ten gronde over eens zijn dat we na de verbetering van 2003 nu tot een structurele, duurzame en grondige oplossing moeten komen.

 

De Nationale Arbeidsraad heeft daarover op 28 juni zijn advies nr. 2304 uitgebracht. De sociale partners vragen unaniem om te voorzien in een geleidelijke uitdoving van het statuut sui generis voor de onthaalouders. De sociale partners stellen voor om in twee stappen te werken.

 

In de eerste stap, vanaf 1 juli 2024, worden nieuwe onthaalouders die in dienst treden volledig onderworpen aan het socialezekerheidsstelsel voor werknemers zoals elke andere werknemer. In de tweede stap, op de langere termijn, zou er een zachte en geleidelijke instroming naar het statuut van werknemer moeten worden georganiseerd voor onthaalouders die momenteel tewerkgesteld zijn op grond van het statuut sui generis. Hierbij zouden echter de inmiddels verworven rechten gehandhaafd moeten worden. Deze werkwijze moet vermijden dat er moeilijkheden ontstaan in het werkveld.

 

De sociale partners stellen voor om op 30 juni 2024 een lijst op te stellen van de onthaalouders die op dat moment nog actief zullen blijven onder het statuut sui generis. Ze vragen bovendien dat de gemeenschap en de federale overheid voldoende budget ter beschikking stellen om de overgang van het statuut sui generis naar het statuut van werknemer zo goed mogelijk uit te voeren.

 

Daarnaast zijn de sociale partners ingegaan op twee meer specifieke punten, namelijk de situatie van samenwerkende onthaalouders en de gelijkstelling van prestaties als onthaalouder van voor 2003 voor het pensioen. De NAR vraagt dat er voor situaties van samenwerkende onthaalouders in de Vlaamse Gemeenschap een passende oplossing wordt gevonden. De partners stellen immers vast dat zij georganiseerd zijn in een groepsopvang en daardoor, op basis van het Vlaamse decreet van 20 april 2012 houdende de organisatie van kinderopvang van baby's en peuters, tot 18 kinderen mogen opvangen. Dat staat op gespannen voet met de federale regelgeving die bepaalt dat de sociale bijdragen en de sociale rechten van onthaalouders berekend worden op basis van de opvang van vier kinderen per onthaalouder. Bovendien merken de sociale partners op dat deze samenwerkende onthaalouders niet in aanmerking komen voor de proefprojecten die de voorbije jaren in Vlaanderen zijn opgestart, waardoor deze onthaalouders niet de mogelijkheid kregen om over te stappen naar het werknemersstatuut. De NAR vraagt om dit verder te onderzoeken, in samenwerking met de sociale partners. Ik zal dus in overleg met minister Crevits bekijken welke stappen hier gezet kunnen worden.

 

Daarnaast stelt de NAR vast dat de periode van prestaties van onthaalouder die dateren van voor de inwerkingtreding van dit specifieke statuut, momenteel niet worden meegerekend voor de opbouw van pensioenrechten, met als gevolg dat deze mensen slechts een zeer laag pensioen krijgen. Zoals u weet, is er in het Parlement een oplossing in de maak voor de problematiek van de pensioenrechten van voor 2003 en de regering heeft aangegeven dat zij dit initiatief ten volle steunt. U kent het natuurlijk goed.

 

Ik wil de sociale partners danken voor hun uitgebreide analyse en advies. Aangezien kinderopvang een gemeenschapsbevoegdheid is, spreekt het voor zich dat mijn federale collega's en ikzelf het advies moeten bespreken met de collega's van de gemeenschappen en alle betrokken administraties. Het toeval wil dat er later vandaag een eerste overleg daarover met de collega's van de federale overheid en de gemeenschappen plaatsvindt.

 

Ook zullen mijn medewerkers verder overleg organiseren met en tussen de verschillende betrokken administraties van de twee niveaus, over de specifieke technische problemen die verband houden met de toepassing van het statuut sui generis. Een voorbeeld daarvan is het rekenblad dat de RSZ ter beschikking stelt van de kinderopvangdiensten om de prestaties van onthaalouders sui generis te kunnen opgeven.

 

De sociale partners behandelen het probleem van de progressieve werkhervatting niet in hun advies, maar uit analyse van de administraties is gebleken dat de hervorming uit 2018 in haar geheel geëvalueerd zou worden. Doordat de vorige regering in lopende zaken was op het moment dat de evaluatie normaal gezien had moeten gebeuren, heb ik het RIZIV gevraagd om deze evaluatie alsnog uit te voeren, met de vraag om in het kader daarvan het aspect van de situatie van de onthaalouders zeker mee te nemen.

 

Ik kan u al wel zeggen dat, vermits de DmfA-aangifte vanwege de diensten een fictieve tewerkstellingsbreuk bevat, in 2018, bij de hervorming van de regeling progressieve werkhervatting, is geoordeeld dat een eventuele vermindering van het dagbedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering tegenover de tewerkstellingsbreuk van de toegelaten activiteit – wat de algemene regel is – disproportioneel is, rekening houdend met de beperkte voordelen die een onthaalouder sui generis ontvangt. Dat is eigenlijk eerder een terugbetaling van onkosten, zoals u weet.

 

Een zuivere harmonisatie is dus niet wenselijk wanneer we dit probleem oplossen. Daarom werd voor hen een bijzondere regeling vastgesteld die een forfaitaire vermindering van het dagbedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering inhoudt, in verhouding tot de duur van de uitoefening van de toegelaten activiteit als onthaalouder sui generis. Ik wens echter de resultaten van de evaluatie van de hervorming van 2018 af te wachten. Het is eigenlijk nog te vroeg om al definitieve conclusies te trekken en een eventueel regelgevend initiatief voor te stellen.

 

02.03  Nahima Lanjri (cd&v): Dank u, mijnheer de minister. Intussen is het advies er en het is goed dat u ermee aan de slag gaat. Ik ben het in grote lijnen eens met wat het advies voorstelt. Op termijn moeten we evolueren naar een volwaardig statuut voor onthaalouders, waarin zij alle rechten hebben.

 

Laat ik zeggen dat het statuut sui generis eigenlijk een overgangsmaatregel was. Wij moeten echter ook zo goed mogelijk zorgen voor wie nog in dat statuut zit en er misschien nog een paar jaar in zal zitten.

 

Ik kijk zeker uit naar het overleg dat u straks start met alle betrokkenen, om de adviezen door te nemen en om te bekijken hoe u ze in wetgeving kunt vertalen. Dat is iets positiefs. Ook uw samenwerking met Vlaams minister Crevits juich ik zeker toe.

 

Wat de pensioenen van onthaalouders betreft, heb ik inderdaad een wetsvoorstel ingediend, samen met de PS. Wij hebben de krachten gebundeld en gaan voor een gemeenschappelijk voorstel waarmee we een oplossing bieden. Ik hoop inderdaad dat we dat in de volgende weken in deze commissie zullen kunnen bespreken.

 

Tot slot, wat de progressieve werkhervatting betreft, vind ik het toch niet logisch dat een onthaalouder die ziek is en die via de progressieve werkhervatting parttime begint te werken, minder ontvangt dan wanneer hij of zij volledig onder de ziekte-uitkering valt.

 

U zegt dat u de evaluatie wilt afwachten, maar dit is geen zaak die we lang mogen laten aanslepen. Werken moet lonen, ook als men slechts deeltijds aan het werk gaat. Dat moet altijd meer lonen dan volledig onder de ziekte-uitkering vallen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

03 Question de Marie-Colline Leroy à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Le refus d'une bourse d'études dû à la non-retenue du précompte professionnel par la mutuelle" (55030101C)

03 Vraag van Marie-Colline Leroy aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De niet-toekenning van een studiebeurs omdat het ziekenfonds geen bedrijfsvoorheffing inhoudt" (55030101C)

 

03.01  Marie-Colline Leroy (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre,

 

En mai, je vous ai posé une question écrite, à laquelle vous n'avez pas répondu, je vais donc vous la poser oralement.

 

Nous avons eu vent d’une affaire qui nous laisse très perplexe tant elle paraît injuste et est vecteur de précarité.

 

Une dame qui a été diagnostiquée Parkinson il y a 8 ans, se bat contre la maladie et travaille à mi-temps. Elle, qui travaillait temps plein en tant que journaliste, preste donc un mi-temps médical.

 

Comme elle gagne moins de 35000 euros brut par an, elle reçoit une bourse pour les études de son aînée. Son ex mari, qui ne travaille pas, lui verse une pension de 150 euros/mois pour deux enfants dont elle a la garde et dont une est en kot à Louvain-L-N.

L’an dernier, trombose et embolie pulmonaire la mettent en arrêt maladie durant quatre mois.

 

La mutuelle lui verse alors une prime mensuelle de laquelle on ne retire pas le précompte professionnel, précompte qu’elle a, bien sûr, repayé ensuite via ses impôts, soit 7000 euros. En temps ordinaire, le précompte professionnel est retenu tous les mois à la source par l’employeur sur le salaire imposable. A l'inverse, sa mutuelle ne le fait pas. Donc, de facto, vous comprendrez que son brut a pris de l’importance. Le montant de 35000 euros a été dépassé et par conséquent, l’administration refuse de lui octroyer une bourse pour les études de son aînée. Elle perd ainsi près de 1000 euros pourtant bien nécessaire à son budget.

 

Sa fille a envoyé une lettre motivée : refus à nouveau. Ils lui proposent un recours qui va lui coûter de l’argent et qu’elle ne peut pas se permettre.

 

Nous comprenons donc que la manière dont la prime de la mutuelle est calculée empêche l’octroi d’une bourse.

 

Non seulement, elle est sur le carreau à cause de la maladie mais en plus, elle a perdu le droit à la bourse cette année à cause de sa maladie.

 

-Ne trouvez-vous pas cela injuste ?

 

-N’existe t’il pas une solution pour que ce précompte soit retiré des versement des mutuelles?

 

-Ne pourrait-t’on imaginer une considération spécifique qui permettrait un calcul de la bourse plus pertinent ?

 

03.02  Frank Vandenbroucke, ministre: Madame Leroy, j'ai pris connaissance du cas individuel évoqué dans votre question. Tout d'abord, je dois vous faire remarquer que je ne dispose pas d'éléments suffisants pour me prononcer de manière circonstanciée à ce sujet. C'est impossible!

 

Toutefois, à partir des informations contenues dans votre question, je constate, d'une part, un aspect fiscal relatif à la non-retenue d'un précompte professionnel en période d'invalidité et, d'autre part, un aspect relatif aux conditions d'octroi d'une bourse dans l'enseignement de la Fédération Wallonie-Bruxelles.

 

Pour le premier aspect, je puis confirmer que la réglementation fiscale ne prévoit pas le prélèvement d'un précompte professionnel par les organismes assureurs en période d'invalidité - ce qui constitue évidemment le problème de fond. Néanmoins, il est loisible à l'assuré social, en tant que personne physique, d'exécuter des versements anticipés au fisc, qui peuvent donner lieu à une bonification et à une réduction des impôts. Cependant, cette réglementation relève de la compétence de mon collègue, le ministre des Finances. Par conséquent, je ne peux pas vraiment agir.

 

Quant au second aspect de votre question, il dépend, bien entendu, d'une matière régionalisée, pour laquelle le ministre concerné de la Fédération Wallonie-Bruxelles est compétent.

 

03.03  Marie-Colline Leroy (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie.

 

Voilà en effet la difficulté lorsque plusieurs niveaux de pouvoir compétents sont impliqués dans un tel dossier. Dès lors, il me semble judicieux de demander à votre collègue des Finances de s'assurer de l'absence d'effets pervers quand des précomptes liés à la maladie disparaissent, de sorte que certains droits s'évanouissent aussi. Nous savons que c'est fréquent en cas de modification de revenus ou de changement d'emploi. Si l'on établit le calcul final des gains et des pertes, on s'aperçoit que le non-paiement du précompte empêche l'obtention d'une bourse, puisque le plafond suffisant n'est pas atteint. Bref, les pertes seraient encore plus élevées pour l'intéressée en situation de maladie.

 

J'irai donc interroger votre collègue. Bien entendu, nous allons aussi solliciter les responsables de la Fédération Wallonie-Bruxelles à propos de ce problème de bourse.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van Anneleen Van Bossuyt aan Pierre-Yves Dermagne (VEM Economie en Werk) over "De weigering van erkenning van arbeidsongevallen" (55030174C)

04 Question de Anneleen Van Bossuyt à Pierre-Yves Dermagne (VPM Économie et Travail) sur "Les refus de reconnaissance d'accidents de travail" (55030174C)

 

04.01  Anneleen Van Bossuyt (N-VA): Mevrouw de voorzitster, ik had de vraag oorspronkelijk gesteld aan minister Dermagne, maar ze is doorverwezen naar minister Vandenbroucke.

 

Mijnheer de minister, de aanleiding voor deze vraag is een studie die afgelopen zomer werd toegelicht, waaruit bleek dat de arbeidsverzekeraar weigert tussen te komen bij een op de zeven arbeidsongevallen. Volgens een onderzoek van het Federaal agentschap voor beroepsrisico's, Fedris, zou het aantal weigeringen de laatste jaren alleen maar zijn toegenomen. Fedris heeft vorig jaar een steekproef gehouden waaruit bleek dat van de 2.800 geweigerde tussenkomsten voor arbeidsongevallen een op de zeven weigeringen onterecht was. Er zou daarenboven ook een groot verschil bestaan tussen de verzekeraars onderling.

 

Bent u op de hoogte van deze problematiek en hebt u kennisgenomen van de vaststellingen van deze studie? Hoe evalueert u dit? Zult u actie ondernemen en nader onderzoek voeren? Hebt u hierover reeds overleg gepleegd met de verzekeraars?

 

04.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw Van Bossuyt, in mei 2022 heeft Fedris twee jaarverslagen over de geweigerde tussenkomsten voor arbeidsongevallen voorgelegd aan het beheerscomité, zoals het dat elk jaar doet. Dat zijn in casu het statistische verslag over de geweigerde ongevallen in de privésector voor het jaar 2020 en het verslag over de activiteiten van de dienst voor geweigerde ongevallen van het jaar 2021. Na een aanzienlijke stijging van het weigeringspercentage, namelijk 11,7 % in 2017, 12,7 % in 2018 en 13,3 % in 2019, ligt het percentage in 2020 echter op hetzelfde niveau als in 2019.

 

Fedris controleert de geweigerde dossiers op basis van aanvragen tot tussenkomst van het slachtoffer of zijn vertegenwoordiger, of op eigen initiatief op basis van gegevens die ter beschikking van Fedris worden gesteld via de elektronische gegevensstromen. Het totale aantal dossiers dat in 2021 op deze wijze is onderzocht, bedraagt 3.609 dossiers. Er kan wel opgemerkt worden dat het controleniveau hoger is dan vorig jaar. Fedris was van oordeel dat de beslissing van de verzekeringsmaatschappij of de werkgever om erkenning te weigeren in 13,1 % van de onderzochte dossiers – 327 afgesloten dossiers en 147 nog lopende dossiers – onterecht was. Daarbij kan worden opgemerkt dat van de 327 afgesloten zaken er 214 erkend zijn na interventie van Fedris.

 

U vraagt om actie. Wel, Fedris blijft, zoals in de afgelopen twee jaar, verder werken op dit thema, daarbij rekening houdend met de statistieken van de sector en met de conclusies van het jaarverslag over de geweigerde ongevallen, dat aan het beheerscomité werd voorgelegd. Zo blijft Fedris op eigen initiatief de selectie van dossiers analyseren op basis van verschillende vastgestelde parameters: de activiteit per sector, de categorie van werknemers enzovoort. Daarnaast controleert Fedris ook gerichte dossiers van die verzekeraars van wie het globale weigeringspercentage steeds zeer hoog blijft in vergelijking met het gemiddelde van de sector. Het gaat om Ethias en de Federale Verzekering, om ze met naam te noemen.

 

U vraagt of er overleg is geweest. Elke verzekeraar ontvangt een gedetailleerd verslag over de statistieken van geweigerde ongevallen, enerzijds, en de controleactiviteiten van de dienst voor geweigerde ongevallen van Fedris, anderzijds. Dit verslag bevat de statistische cijfers op sectorniveau, statistische cijfers voor de betrokken verzekeraar en de gedetailleerde resultaten van de door de dienst voor geweigerde ongevallen uitgevoerde controle van op verzoek of op eigen initiatief onderzochte dossiers.

 

04.03  Anneleen Van Bossuyt (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord.

 

Uit uw antwoord blijkt dat de cijfers opnieuw op het niveau van 2019 zitten. Ik vind het trouwens merkwaardig dat precies tijdens de coronaperiode, toen minder mensen de verplaatsing naar hun werk maakten en velen vooral van thuis uit werkten, het cijfer hoger lag.

 

Ongeveer 13 % van het aantal geweigerde dossiers werd onterecht geweigerd, haalde u aan. Dat komt inderdaad overeen met de cijfers uit de studie. Maar ik moet u eerlijk zeggen dat ik toch een beetje ontgoocheld ben door uw antwoord over de actie. Het gaat hier om een erkende problematiek. U zegt: Fedris zal blijven onderzoeken. De vraag is: wat is het slachtoffer daarmee?

 

Over het overleg met de verzekeringssector zegt u dat het verslag bezorgd zal blijven worden. Ik hoop dat er toch meer aan de alarmbel zal worden getrokken, in het belang van de personen die slachtoffer worden van een arbeidsongeval.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van Nahima Lanjri aan Pierre-Yves Dermagne (VEM Economie en Werk) over "Het verenigingswerk en de arbeidsongevallenverzekering" (55030202C)

05 Question de Nahima Lanjri à Pierre-Yves Dermagne (VPM Économie et Travail) sur "Le travail associatif et l'assurance contre les accidents du travail" (55030202C)

 

05.01  Nahima Lanjri (cd&v): Mijnheer de minister, voor deze technische vraag verwijs ik graag naar de schriftelijke voorbereiding ervan.

 

Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, vanaf 1 januari 2022 werd er een definitieve regeling voor het verenigingswerk ingevoerd. Dit systeem is voorzien in artikel 17 van het KB van 28 november 1969. Onder bepaalde voorwaarden kunnen 'verenigingswerkers' genieten van een gunstig sociaal en fiscaal regime.

 

Op 1 januari 2022 waren nog niet alle aspecten van dit systeem goedgekeurd. De wetgeving voor het sociale luik werd pas eind maart 2022 gepubliceerd, voor het fiscale luik was dit in mei 2022.

 

Met de toepassing van artikel 17 van het KB van 28 november 1969 is het arbeidsrecht en ook de arbeidsongevallenwet van toepassing. Er moet een arbeidsongevallenverzekering worden afgesloten voor de verenigingswerkers.

 

Vanuit de praktijk vernemen we dat verschillende organisaties die gebruik maken van deze nieuwe regeling voor verenigingswerkers de afgelopen weken een boete ontvingen van het Federaal Agentschap voor Beroepsrisico's (Fedris) omdat ze nog geen arbeidsongevallenverzekering hadden afgesloten tijdens de eerste maanden van het jaar.

 

Het is opmerkelijk dat deze boetes verstuurd worden daar de nieuwe regeling voor verenigingswerk nog niet volledig rond was en de organisaties tijdens de eerste maanden van het jaar aan het wachten waren op de goedkeuring van het sociale en fiscale luik.

 

Daarnaast blijkt dat bij de berekening van de boetes gebruik wordt gemaakt van het een basisloon van €48.084,06. Dit lijkt een disproportioneel bedrag aangezien vele verenigingswerkers maar enkele uren per week presteren en bovendien maximum 6.540 euro (inkomstenjaar 2022,aanslagjaar 2023) mogen verdienen om van de gunstige fiscale tarieven te kunnen genieten.

 

Ik heb hierover volgende vragen:

 

1)     Kan u verduidelijken waarom Fedris deze boetes oplegt aan organisaties die tijdens de eerste maanden van het jaar nog niet in orde waren met de arbeidsongevallenverzekering omdat ze aan het wachten waren op de goedkeuring van het sociale en fiscale luik van de nieuwe regeling voor verenigingswerk?

 

2)     Zullen deze boetes kwijtgescholden of aangepast kunnen worden voor de organisaties die zich na de publicatie van de wetgeving in het voorjaar wel in orde stelden en direct een arbeidsongevallenverzekering afsloten? Zo ja, wanneer zal dit gebeuren? Zo nee, waarom niet?

 

3)     Waarom wordt er bij de berekening van de boete gebruik wordt gemaakt van een basisloon van €48.084,06, hetgeen zeer veraf staat van het werkelijke bedrag dat verenigingswerkers ontvangen? Zal dit basisbedrag aangepast worden? Zo ja, wanneer zal di gebeuren en zal dit met terugwerkende kracht gebeuren? Zo nee, waarom niet?

 

05.02 Minister Frank Vandenbroucke: Ter herinnering, de regering keurde eind november de principes goed van de definitieve regeling voor het zogenaamde verenigingswerk, in werking getreden op 1 januari 2022. Ik geef u eerst een overzicht van de stappen die mijn collega's Dermagne en Van Peteghem en ikzelf hebben gezet om dat nieuwe systeem te implementeren.

 

De voorwaarden voor de niet-onderwerping van die activiteiten aan de sociale zekerheid van werknemers werden vastgesteld bij KB van 23 december 2021. Dat besluit werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 30 december 2021. Het arbeidsrechtelijke kader voor het verenigingswerk werd geregeld bij de wet van 17 maart 2022 en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 31 maart 2022. De fiscale regels werden pas vastgelegd door de wet van 26 april 2022 en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 6 mei 2022.

 

Gelet op het feit dat het wettelijke en reglementaire kader pas eind april 2022 volledig was uitgewerkt, bestond er begin 2022 nog veel onduidelijkheid en onzekerheid op het terrein over het belastingpercentage dat van toepassing zou zijn. Om die reden heb ik reeds moeten ingrijpen om problemen bij sociaal-culturele activiteiten te vermijden. Bij het KB van 31 augustus 2021 heb ik daarom de overgangsregeling, die voorziet in een uitzondering op het verbod op cumul van overeenkomst volgens artikel 17 en een arbeidsovereenkomst, een statutaire aanstelling of een aannemingsovereenkomst in de sociaal-culturele sector, moeten verlengen van 31 december 2021 tot 1 oktober 2022.

 

Aangezien de nieuwe basisregels van toepassing zijn vanaf 1 januari 2022, dient er voor verenigingswerkers vanaf die datum een verzekering voor arbeidsongevallen te worden afgesloten, overeenkomstig artikel 49 van de wet van 10 april 1971.

 

Overeenkomstig artikel 50 van dezelfde wet dient Fedris, in het geval dat de werkgever zijn verenigingswerkers niet tijdig laat verzekeren, over te gaan tot een ambtshalve aansluiting voor de betrokken periode. Fedris dient in het geval van een niet-verzekerd ongeval over te gaan tot de schadeloosstelling van de getroffene en dient de uitgave te verhalen op de in gebreke zijnde werkgever.

 

De vertegenwoordigers van de koepelfederaties hebben mijn medewerkers onlangs op de hoogte gebracht van enkele gevallen waarin verenigingen werden geconfronteerd met een dergelijke ambtshalve aansluiting. Fedris is gevraagd die gevallen te onderzoeken en een oplossing voor te stellen.

 

Een annulering of een kwijtschelding van de ambtshalve aansluiting is eigenlijk niet voorzien in de regelgeving. Daarom zal Fedris aan het beheerscomité Arbeidsongevallen van oktober 2022 voorstellen om een vermindering van de ambtshalve aansluiting toe te kennen aan werkgevers die in het eerste semester van 2022 niet waren verzekerd voor hun verenigingswerkers en ondertussen wel in orde zijn met hun verzekeringsplicht. In afwachting van de beslissing van het beheerscomité Arbeidsongevallen zal Fedris niet overgaan tot de inning van de ambtshalve aansluiting.

 

De wijze van berekening van de ambtshalve aansluiting is vastgelegd in artikel 59 van het koninklijk besluit van 21 december 1971. Als basis wordt het plafondloon in aanmerking genomen, zijnde 48.084,06 euro vanaf 1 januari 2022.

 

Er is geen onderscheid naargelang het gaat om voltijdse of deeltijdse tewerkstelling en ook niet volgens de hoogte van de reële verdienste van de werknemers. Indien de arbeidsprestaties van de tewerkgestelde verenigingswerkers beperkt zijn in verhouding tot de ambtshalve aansluiting, kan de werkgever de disproportionaliteit inroepen als motivering voor een aanvraag tot vermindering van de ambtshalve aansluiting.

 

Op korte termijn zal ook overleg plaatsvinden tussen vertegenwoordigers van de koepelfederatie Fedris en mijn medewerkers, om de problematiek en de mogelijke oplossingen nader toe te lichten.

 

05.03  Nahima Lanjri (cd&v): Mijnheer de minister, zoals u zelf aangaf, heeft het in 2021 inderdaad heel lang geduurd vooraleer er duidelijkheid was en de wetgeving helemaal compleet was. Wij hebben bepaalde zaken pas eind december 2021 beslist. Andere wetten en uitvoeringsbesluiten volgden pas in maart-april 2022.

 

Er is op het terrein dus enorm veel onduidelijkheid geweest. Daarom stelde ik u ook deze vragen en drong ik erop aan om de boetes voor werkgevers die nog geen arbeidsongevallenverzekering hadden afgesloten, aan te passen of, nog liever, kwijt te schelden, op voorwaarde dat de betrokkenen dit nadien meteen in orde brachten.

 

Ik hoor nu dat u dat voorstel voorlegt aan het beheerscomité. Dat is goed. Ik hoop echter dat u ook de piste van een volledige kwijtschelding kunt voorleggen. Indien kan worden beslist om tot een vermindering over te gaan, waarom kan dat dan niet voor een kwijtschelding, zeker als we weten dat ook onze verenigingen het water vandaag echt aan de lippen staat en zij nauwelijks het hoofd boven water kunnen houden door de inflatie en de stijgende energiekosten? Wij weten dat het probleem ook aan ons of aan het beleid ligt en dat het daarom zo lang heeft geduurd vooraleer er duidelijkheid was. Ik hoop dan ook dat er sprake kan zijn van een volledige kwijtschelding, indien dat mogelijk is. Anders hoop ik op een vermindering van de boete. Ik dank u ook voor het overleg dat u wilt organiseren met de sector.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Question de Chanelle Bonaventure à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Le faible taux de reconnaissance des maladies professionnelles par Fedris" (55030250C)

06 Vraag van Chanelle Bonaventure aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "Het lage aantal erkenningen van een aandoening als beroepsziekte door Fedris" (55030250C)

 

06.01  Chanelle Bonaventure (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, en avril dernier, la CSC présentait une série de données relatives aux troubles musculo-squelettiques (TMS). Elle en appelait à une amélioration du cadre législatif en la matière. Pour rappel, les TMS englobent notamment les hernies, les lumbagos, les tendinites, l'arthrose, en résumé, toutes les atteintes aux structures des articulations et qui, en l'occurrence, surviennent plus souvent au niveau du bas du dos ou des membres supérieurs. Elles peuvent endommager les muscles, les tendons ou encore les nerfs. Elles peuvent être causées par de multiples facteurs, mais force est de constater que bien souvent, ceux-ci sont en lien avec l'ergonomie de travail.

 

Un des chiffres avancés par la CSC a particulièrement attiré mon attention: environ 150 000 travailleurs et travailleuses malades de longue durée sont touchés par des TMS. Or, dans ce même temps, seuls 1 500 individus ont une maladie professionnelle reconnue, liée aux TMS. Ce différentiel est particulièrement interpellant et je ne peux m'empêcher de le mettre en parallèle avec une autre distorsion qui concerne, elle, de façon générale, la reconnaissance par Fedris via son système ouvert: 90 à 95 % de ces demandes sont refusées par l'agence. Pourtant, dans 60 % des cas où les travailleurs introduisent un recours devant les tribunaux du travail, ils obtiennent gain de cause. Seuls les recalés qui ont les moyens d'intenter une action judiciaire sont donc susceptibles d'obtenir une reconnaissance de leur maladie professionnelle. Ce constat soulève donc la question de l'accès aux droits et de la responsabilité de Fedris envers les travailleurs et travailleuses malades.

 

Monsieur le ministre, quelle analyse faites-vous de ces chiffres quelque peu paradoxaux, tant pour ce qui est des troubles musculo-squelettiques que pour l'octroi de la reconnaissance par Fedris? Ce dossier figure-t-il à l'agenda du gouvernement?

 

06.02  Frank Vandenbroucke, ministre: Madame Bonaventure, il faut d'abord souligner que les troubles musculo-squelettiques regroupent un ensemble d'affections de l'appareil locomoteur, qui vise dans les faits des réalités médicales extrêmement variées.

 

En effet, sous cette appellation se retrouvent des pathologies, dont la nature, la localisation et la cause sont très différentes et non comparables. C'est, par exemple, le cas des pathologies dorsales qui peuvent aussi bien concerner des atteintes des disques intervertébraux, des atteintes des vertèbres, un rétrécissement du canal lombaire, une arthrose, des lésions musculaires, etc. Ces pathologies très variées sont aussi causées par de multiples facteurs: des facteurs professionnels liés à l'environnement du travail ou à l'ergonomie du poste de travail du travailleur, mais aussi des facteurs personnels à celui-ci, comme son âge, son genre, son éventuel surpoids, sa sédentarité ou, au contraire, sa pratique intensive de certains sports, l'existence d'autres pathologies concomitantes ou encore une prédisposition anatomique.

 

L'arthrose, par exemple, dans la majorité des cas, ne trouve pas son origine dans une exposition professionnelle mais dans le vieillissement naturel subi par tout un chacun.

 

En outre, ces facteurs se combinent souvent de sorte que l'origine de la pathologie est multicausale. Dans cette hypothèse, parfois, l'exposition professionnelle est effectivement la cause prépondérante mais, le plus souvent, cette exposition est une cause parmi d'autres et l'impact de ces autres causes est bien plus décisif. C'est notamment le cas pour beaucoup de tendinites.

 

Or, au sens de la législation belge, pour qu'il y ait reconnaissance d'une affection au titre de maladie professionnelle, il faut obligatoirement la démonstration certaine d'une exposition à un risque professionnel de contracter l'affection dont la reconnaissance est sollicitée, le risque professionnel étant défini par la loi. Ainsi, il y a risque professionnel lorsque l'exposition à l'influence nocive est inhérente à l'exercice de la profession et est nettement plus grande que celle subie par la population en général et dans la mesure où cette exposition constitue dans les groupes de personnes exposées, selon les connaissances médicales généralement admises, la cause prépondérante de la maladie.

 

Pour mémoire, vous savez sans doute qu'il existe deux systèmes dans le régime belge des maladies professionnelles. Il y a, d'une part, le système "liste" dans lequel le lien causal individuel entre la maladie et l'exposition ne doit pas être démontré. En effet, une personne professionnellement exposée aux risques d'une maladie reprise sur la liste des maladies professionnelles et atteinte de cette maladie est présumée être victime d'une maladie professionnelle indemnisable. Il s'agit d'une présomption irréfragable. C'est donc dans les cas où la maladie revendiquée et où les conditions d'exposition professionnelle constatées ne correspondent pas aux définitions fixées que les demandes sont rejetées.

 

D'autre part, il y a le système dit "ouvert" dans lequel le travailleur doit établir que l'affection dont il souffre trouve sa cause directe et déterminante dans l'exercice de son activité professionnelle. En d'autres termes, le travailleur devra démontrer qu'il a bien contracté la maladie dans l'exercice de son activité professionnelle compte tenu de toutes les circonstances de fait (état de santé de la personne, conditions concrètes de travail, etc.) et non dans un cadre extra-professionnel comme l'exercice d'un sport ou d'un hobby. À défaut de risques professionnels avérés, un trouble musculo-squelettique ne peut donc être reconnu au titre de maladie professionnelle.

 

Je voudrais relativiser les chiffres évoqués. En 2020, qui est la dernière année pour laquelle les chiffres consolidés sont disponibles, Fedris a versé pour une pathologie relevant des troubles musculo-squelettiques, tant dans le système "liste" que "hors liste", 1 266 indemnisations à 934 personnes pour une incapacité temporaire, 3 357 indemnisations à 3 350 personnes au titre de remboursement de soins de santé et 23 751 indemnisations à 27 117 personnes pour une incapacité permanente.

 

Pour des troubles musculo-squelettiques, l'ensemble de la dépense d'assurance pour 2020 était de 67,5 millions d'euros sur un budget global dédié aux maladies professionnelles de 230,8 millions d'euros. Environ 30 % des dépenses ont donc été dédiés à l'indemnisation de troubles musculo-squelettiques, ce qui n'est pas négligeable.

 

Concernant les recours, sur les 4 003 décisions prises en 2020 à l'égard d'une affection relevant des troubles musculo-squelettiques, systèmes "liste" et "hors liste" confondus, 391 ont fait l'objet d'un recours, soit 9,7 % de l'ensemble. À titre indicatif, en 2021, les juridictions du travail de première instance ont rendu 130 décisions non conformes à la décision initiale de Fedris, soit 46,76 %, et 188 décisions conformes à la décision initiale, soit 53,24 %, le principal motif de contestation étant l'exposition au risque professionnel. On ne peut donc pas dire que le recours devant les juridictions du travail permet d'obtenir systématiquement une reconnaissance refusée sur le plan administratif par Fedris.

 

Je voudrais ajouter que les troubles musculo-squelettiques, comme d'autres thématiques, font l'objet d'un suivi régulier par la commission médicale de Fedris dédiée aux affections de l'appareil locomoteur.

 

06.03  Chanelle Bonaventure (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie. J'entends bien que lorsqu'il s'agit de troubles musculo-squelettiques, il est difficile de prouver une origine professionnelle exclusive de la maladie. J'espère quand même que Fedris pourra analyser plus avant cette question. Par ailleurs, ce sont ces deux systèmes de reconnaissance de maladie qui m'interpellent actuellement. Je ne manquerai pas de vous interroger à nouveau.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van Nahima Lanjri aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De studentenarbeid in de zorgsector" (55030240C)

07 Question de Nahima Lanjri à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Le travail des étudiants dans le secteur des soins" (55030240C)

 

07.01  Nahima Lanjri (cd&v): Mijnheer de minister, op 20 juli nam de regering een aantal maatregelen om de personeelsschaarste in de zorg aan te pakken. Ze deed dat ook al tijdens de coronacrisis. Zo besliste ze om het aantal uren studentenarbeid, gepresteerd in een zorginstelling in het derde en vierde kwartaal van 2022, te neutraliseren en niet te laten meetellen in het maximum dat men normaliter mag presteren als student, namelijk 475 uur per jaar. De uren van studenten die in de zorg werken tijdens het derde en vierde kwartaal, worden dus niet meegeteld.

 

Het wetsontwerp ter zake is evenwel nog niet behandeld in het Parlement en dus ook nog niet gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Daarom maken heel veel studenten zich zorgen. De website Student@work en de app melden namelijk dat zij over hun quotum zijn gegaan en ze weten niet of ze nog mogen werken dan wel moeten stoppen. Dat is niet alleen een probleem voor de betrokken studenten, maar ook voor de zorginstellingen.

 

Op de website van Student@work staat hierover nog steeds dat het wetsontwerp ligt te wachten tot het Parlement weer begint te werken in september en de wet kan worden ondertekend. "Zodra de wet volledig af is, ondertekend is en in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd is, kan de onlinedienst van Student@work aangepast worden." Onze commissie is alweer actief sinds 30 augustus, met de bespreking over de Borealiszaak. Het lijkt me dus niet correct om te stellen dat het Parlement nog niet bezig is of dat het aan ons ligt dat de wet er nog niet is. Wij hebben immers nog geen wetsontwerp van u ontvangen.

 

Wanneer mogen we het wetsontwerp over de gepresteerde uren studentenarbeid ontvangen, zodat zij met een gerust hart in het derde en vierde kwartaal – dat derde kwartaal loopt trouwens al – hun werk kunnen voortzetten?

 

Zal het wetsontwerp met terugwerkende kracht ingaan, zodat ook de reeds gepresteerde uren in de zorg in het derde kwartaal niet meetellen bij het quotum van 475 uur per jaar?

 

De situatie is ook enorm moeilijk voor de sociale secretariaten. Zij kunnen de regel nu niet toepassen, omdat de wet er niet is. Ze zullen dus achteraf moeten corrigeren. Hoe wilt u dat praktische probleem oplossen? En hoe denkt u de ongerustheid bij de studenten weg te nemen? Sommigen van hen stoppen nu, omdat ze anders over hun limiet gaan.

 

07.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw Lanjri, het wetsontwerp is goedgekeurd door de ministerraad op 20 juli. Ik had onvermijdelijk adviezen nodig van de Raad van State, het Beheerscomité van de RSZ, de RVA en de Federale Pensioendienst. Al die adviezen heb ik ontvangen en het wetsontwerp is aangepast aan de opmerkingen. Ik verwacht dat het ontwerp de komende week nog ter ondertekening zal kunnen worden voorgelegd aan mijn collega-ministers van Werk, Financiën en Pensioenen. Na ondertekening door de Koning kan het worden ingediend in de Kamer met het oog op de bespreking in de verschillende bevoegde commissies. Dat is de huidige stand van zaken. Ik kan het niet helpen dat ik adviezen dien op te vragen.

 

De bepalingen van het wetsontwerp zullen inderdaad met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 juli en treden buiten werking op 31 december. Heel formeel deel ik mee dat de reeds gepresteerde uren in de zorg in het derde kwartaal niet zullen meetellen voor het quotum van 475 uur per jaar. Dat mag u dan ook doorvertellen.

 

Zodra het wetsontwerp bij stemming goedgekeurd en gepubliceerd is, zal de RSZ overgaan tot de nodige aanpassingen. De uren studentenwerk in de zorg tijdens het derde kwartaal moeten tot dan dus nog aangegeven worden via studentatwork.be, maar zullen naderhand in mindering gebracht worden.

 

U neemt terecht aanstoot aan de mededeling op de website van het RIZIV, want het is alsof u iets verweten wordt wat u niet verweten mag worden. Ik zal de RSZ dan ook vragen om dat aan te passen.

 

07.03  Nahima Lanjri (cd&v): Bedankt, mijnheer de minister. Het belangrijkste is dat wij de studenten en de zorginstellingen kunnen geruststellen, aangezien de uren die zij nu presteren, niet zullen meetellen in hun quotum.

 

Het lijkt mij gepast om twee vliegen in één klap te slaan. U zult vragen dat de website wordt aangepast, maar misschien kan op de website heel duidelijk worden vermeld dat de in het derde kwartaal gepresteerde uren niet in het quotum van 475 uur zullen meetellen. De wet komt er nog aan. Met die informatie zijn de instellingen en ook de studenten gerustgesteld. Ik zal die boodschap uiteraard ook zelf verspreiden onder de ongeruste studenten, maar het lijkt me van belang om het ook zo op de officiële website te vermelden, zodat de correctie die ik gevraagd heb, doorgevoerd wordt.

 

07.04 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw Lanjri, dat neem ik mee.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Question de Marie-Colline Leroy à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "L'agenda rétroactif pour la mise en place de la commission travail des arts" (55030307C)

08 Vraag van Marie-Colline Leroy aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De retroactieve agenda voor de oprichting van de Kunstwerkcommissie" (55030307C)

 

08.01  Marie-Colline Leroy (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, vous savez que je suis de très près les travaux. Si mes informations sont justes, et je pense qu'elles le sont, la réforme du statut d'artiste est bien en cours puisque votre collègue, le ministre Dermagne, a annoncé que les arrêtés royaux liés aux allocations de chômage seraient bien d'application dès le 1er octobre. C'est parfois un peu compliqué d'avoir une certitude concernant l'information mais je pense que l'ONEM et les organismes de paiement ont réglé cette difficulté et que les choses sont maintenant claires et pourront être d'application pour cette date.

 

Par contre, le projet de loi qui doit créer la commission visant à la reconnaissance du visa travail des arts n'a à ce jour pas encore été déposé au Parlement. Il semblerait dès lors que tous les bénéficiaires des mesures dérogatoires aux allocations de chômage, traditionnellement désignés sous "statut d'artiste", verront leurs dérogations prolongées pour une période de trois ans et se verront octroyer un visa pour une période de cinq ans. Je pense que cette information fait parfois encore l'objet d'hésitations et c'est la raison pour laquelle je vous demande de bien vouloir la confirmer aujourd'hui.

 

En ce qui concerne les travaux liés à la commission, pouvez-vous nous faire état d'un agenda prévisionnel? Quand les textes devraient-ils arriver au Parlement? Il est vrai que, concernant l'aspect concret de cette commission et l'organisation concrète de ses travaux, nous avons pris connaissance des textes légaux, mais il y a forcément une contextualisation et une concrétisation qui devront encore faire l'objet d'explications.

 

Nous le savons, l'obtention du visa dépendra de la remise d'un dossier visant à attester de son activité au sein du secteur artistique. Nous avions déjà évoqué la difficulté qui existe parfois de constituer un dossier de type "papier" classique ou numérique. Les choses sont parfois difficiles à exprimer quant à ce qui est fait en matière artistique. Ma question est assez simple. Avez-vous prévu un dispositif de soutien concret à l'élaboration de ces dossiers? Si oui, lequel? Je vous remercie pour vos réponses.

 

08.02  Frank Vandenbroucke, ministre: Madame la députée, le projet de loi auquel vous faites référence crée une commission du travail des arts qui sera en charge de délivrer une attestation de travail des arts aux travailleurs qui remplissent les conditions. L'actuelle commission "artistes" sera donc remplacée par cette nouvelle commission composée pour moitié de représentants du secteur et le visa artiste va simplement disparaître.

 

Ce projet de loi va être déposé cette semaine au Parlement. Dans l'attente de la mise en place de cette nouvelle commission, un régime transitoire en matière d'allocations de chômage entrera en vigueur le 1er octobre. Il sera d'application jusqu'à ce que la commission commence ses travaux et qu'elle puisse délivrer l'attestation de travail des arts car cette attestation sera une exigence pour bénéficier des règles spécifiques applicables aux travailleurs des arts en matière d'allocations de chômage qui s'appelleront dorénavant "allocations de travail des arts".

 

Le projet de loi susmentionné prévoit également la mise en place d'une nouvelle plate-forme IT qui comprend plusieurs volets: interface pour le travailleur pour introduire la demande, back-office pour le secrétariat où traiter les demandes, gestion du cadastre vivant des activités artistiques, outil de gestion des réunions de la commission et autres. Une fois que le texte de loi aura été voté, son arrêté royal d'exécution pourra faire l'objet d'une demande d'avis au Conseil d'État pour ensuite être signé et publié mais le parcours n'est pas encore terminé. Il y a encore d'autres textes sur lesquels il faudra travailler, par exemple le règlement d'ordre intérieur et il faudra trouver des membres disponibles pour siéger dans la commission. De même, le personnel affecté au secrétariat de la commission devra être renforcé. Les premiers recrutements sont d'ailleurs en cours.

 

Tout cela prend du temps. L'entrée en vigueur des textes qui instaurent cette nouvelle commission sera déterminée par un arrêté royal délibéré en Conseil des ministres, au plus tard le 1er janvier 2024. Je peux déjà vous informer qu'il y aura plusieurs types de chambres (chambres restreintes unilingues et élargie bilingue) qui traiteront les dossiers individuels. La commission pourra aussi siéger en plénière quand il s'agit de parler d'une même voix. Vous vous souvenez des débats que nous avons eus entre autres avec Mme Fonck. Un recours interne est également prévu. Comme je vous le disais à l'instant, cette commission ne délivrera plus de visas mais une attestation de travail des arts.

 

Pour faciliter l'introduction des demandes, nous allons travailler sur plusieurs aspects, que je vais à présent vous énumérer:

 

- Une plate-forme IT véritablement intuitive;

- Une communication renforcée sur le portail de la nouvelle commission, ainsi des fiches informatives, une FAQ, etc.

- Une communication transparente sur le cadastre des activités artistiques, de sorte que le travailleur puisse évaluer si sa demande a une chance d'aboutir;

- Des tutoriels relatifs à l'introduction d'une demande;

- Un partenariat à développer, pour que les artistes débutants, qui en ont besoin, puissent élaborer un plan de carrière;

- Enfin, un accompagnement par téléphone ou une permanence au SPF, pour aider les travailleurs des arts qui éprouveraient des difficultés devant l'outil IT.

 

Bref, il convient de relever ces défis communicationnels que vous avez soulignés. Bien évidemment, tant le Parlement que l'exécutif doivent travailler intensément afin de franchir les étapes législatives en ce domaine.

 

08.03  Marie-Colline Leroy (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie beaucoup.

 

Il m'apparaît que le travail est encore long - et c'est bien normal, je le comprends tout à fait. Vous avez évoqué la date du 1er janvier 2024. Dès lors, j'irai interroger le ministre Dermagne sur ces aspects. En tout cas, se pose une question de temporalité entre les arrêtés royaux qui prolongent les droits de ceux qui sont intégrés au système et les dispositions attendues par les autres qui se demandent s'ils ne doivent pas intégrer le statut classique. En effet, personne ne pourra recourir à la nouvelle formule avant que la commission n'entre en fonction.

 

En ce qui concerne la communication, les tutoriels, la plate-forme IT, je vous rejoins complètement: plus ce sera simple et illustré d'exemples, mieux cela vaudra. Néanmoins, j'espère sincèrement qu'il ne s'agira pas seulement d'un soutien téléphonique ou numérique. Plusieurs associations collaborent avec les travailleurs des arts et les centres culturels. Ces organismes de développement culturel pourraient très bien prendre part à l'élaboration des dossiers. J'y reviendrai ultérieurement avec des questions plus précises.

 

En tout cas, une consultation de ces associations pourrait faciliter pour l'artiste la constitution d'un dossier et l'élaboration d'un projet professionnel. Je reviendrai vous soumettre d'ici peu une proposition concrète. Et je vous remercie, parce que j'ai déjà trop parlé.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van Tania De Jonge aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "de administratieve drempels voor flexi-jobs" (55030365C)

09 Question de Tania De Jonge à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Les obstacles administratifs aux flexi-jobs" (55030365C)

 

09.01  Tania De Jonge (Open Vld): Mijnheer de minister, om een flexi-job te kunnen uitoefenen in kwartaal T, moet iemand kunnen aantonen dat hij of zij in het derde kwartaal voorafgaand aan de flexi-job, kwartaal T-3, minstens vier vijfde werkte en geen arbeidsovereenkomst had met dezelfde werkgever als die waarbij hij of zij een flexi-job wil uitoefenen.

 

Het is begrijpelijk dat men bij de invoering van flexi-jobs wilde vermijden dat een fulltimejob zou worden herleid tot een viervijfdejob, waarbij het andere vijfde door een flexi-jobber zou worden ingevuld. Er valt dus zeker iets te zeggen voor die uitsluitende voorwaarden. Het probleem is dat die voorwaarden om administratieve redenen door de RSZ gecontroleerd worden aan de hand van het kwartaal T-3. Dat zorgt in de praktijk voor een absurde situatie. Zo is het niet mogelijk een flexi-job te doen in maart 2022 voor een werkgever waarbij men in 2021 al ontslag heeft genomen. In de praktijk gaat het vaak om mensen die inmiddels bij een andere werkgever of in een andere sector werken. Voor een sector als de horeca zijn flexi-jobs van levensbelang. Het kan niet de bedoeling zijn dat administratieve drempels dergelijke gevolgen veroorzaken.

 

Bent u op de hoogte van dat probleem? Zoekt u naar oplossingen voor gevallen waarbij de situatie in T-3 afwijkt van die van het huidige kwartaal? Overweegt u de wet aan te passen, zodat de voorwaarden vervallen indien men kan aantonen dat men inmiddels voor een andere werkgever of in een andere sector werkt dan dewelke waarvoor men in kwartaal T-3 werkte?

 

Denkt u aan een uitbreiding van het flexi-jobsysteem? De zorgsector en andere sectoren die met arbeidskrapte te kampen hebben, zijn daarvoor vragende partij. Ik heb u dat al eens in een plenaire vergadering gevraagd. Wat is de stand van zaken?

 

09.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw De Jonge, u hebt het naar mijn mening goed omschreven: er zijn voorwaarden ingevoerd om te garanderen dat er geen systeem van mini-jobs of ongewenste verdringingseffecten ontstaan. De voorwaarden werden ook ingevoerd om de werkgevers rechtszekerheid te geven en om misbruik van het systeem te vermijden, doordat er wel degelijk een administratieve controle uitgeoefend kan worden. De voorwaarde dat een werknemer in het kwartaal T-3 bij een of meerdere werkgevers, andere dan de werkgever bij wie de flexi-job wordt uitgeoefend, minstens 80 % gewerkt moet hebben, kadert precies in die doelstelling van controle en misbruikbestrijding.

 

Er wordt gewerkt met het refertekwartaal T-3, aangezien er op basis van de Dimona een consultatie van de DmfA-gegevens in het netwerk van de sociale zekerheid gebeurt. Het is maar mogelijk om correct met die gegevens te werken wanneer die gegevens voldoende stabiel zijn. Daarvoor is een termijn van drie kwartalen nodig, gelet op de aangiftetermijn voor de DmfA-kwartaalaangifte waarover de werkgevers beschikken, de extra termijn toegekend aan de sociaal secretariaten, en de vele rechtzettingen die nadien nog op de kwartaalaangiften gebeuren.

 

Zoals ik zei, zorgt dat toch ook wel voor rechtszekerheid voor de werkgevers. Wanneer zij een flexiwerknemer aanmelden via Dimona, zullen ze immers meteen de melding 'oké' of 'niet oké' krijgen.

 

Het is dus inderdaad niet uitgesloten dat in bepaalde gevallen werknemers tijdelijk niet via een flexi-job aan de slag kunnen, wat het logische gevolg is van de wijze waarop het systeem geconcipieerd en technisch geïmplementeerd werd in de vorige legislatuur. Ik heb de RSZ gevraagd om na te gaan of werkgevers daarover contact opnemen en of de mogelijkheid bestaat om daarvoor een technische oplossing te vinden die toch de doelstelling van rechtszekerheid en controleerbaarheid handhaaft. De RSZ heeft mij gemeld dat men niet de mogelijkheid, maar evenmin de noodzaak ziet om daarvan af te wijken. Een verklaring op eer lijkt mij, gezien al die argumenten, de analyse en de houding van de RSZ, geen goed idee.

 

Ten slotte, ik heb van de sociale partners van de zorg geen vragen gekregen om flexi-jobs in te voeren, van andere sectoren overigens evenmin. Voor de zorgsector hebben we in juli wel andere maatregelen genomen. Als we nog nieuwe maatregelen nemen, wil ik veeleer voortwerken op het type maatregelen die we in juli genomen hebben.

 

09.03  Tania De Jonge (Open Vld): De vragen zijn wel degelijk bij ons terechtgekomen. Ik begrijp dat de RSZ advies inwint, maar wij vermoeden toch dat er een kleine hiaat is. Uiteraard staan wij erachter dat er geen misbruiken in het systeem zijn. Ik heb dat ook geschetst in de aanhef. Toch denken we dat daar een oplossing zou moeten worden gezocht.

 

We moeten ons ook bewust zijn van het feit dat er, zeker door de coronacrisis, heel wat mensen die in gesloten sectoren aan de slag waren, in andere sectoren terechtgekomen zijn. Velen hebben daar hun gading gevonden en zijn er fulltime aan de slag. Daardoor zouden ze in deze economisch moeilijke tijden een flexi-job in een andere sector kunnen aanvaarden. Ik denk dus dat het belangrijk is om dat nogmaals te onderzoeken. Er zijn in vele sectoren handen te kort en er is krapte op de arbeidsmarkt. Er moeten dus zo weinig mogelijk obstakels zijn om via een flexi-job in een andere sector tewerkgesteld te worden.

 

Ik heb ook begrepen dat er geen flexi-jobs in de zorg mogelijk zijn. Er zijn wel goede maatregelen, maar het is toch het overwegen waard, zeker nu er zoveel handen te kort zijn en er veel uitval is in de zorgsector.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

10 Question de Marie-Colline Leroy à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "L'amiante et l'inventaire des lieux" (55030367C)

10 Vraag van Marie-Colline Leroy aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "Asbest en de inventaris van de gebouwen die asbest bevatten" (55030367C)

 

10.01  Marie-Colline Leroy (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, en Belgique, les expositions intenses et dangereuses à l'amiante appartiennent au passé : industrie de l'amiante-ciment, ateliers de tissage d'amiante, etc.

 

Vous avez conscience, comme moi, du long laps de temps qui peut s’écouler entre l’exposition et la déclaration de la maladie. 40 ans dans le cas du mésothéliome.

 

Les victimes s'établissent en trois catégories. Directes, indirectes et environnementales. Ce sont ces dernières auxquelles je pense via ma question.

 

Le Fonds amiante aurait reconnu en 2021 207 personnes victimes de mésothéliome, dont 144 avaient été exposées professionnellement et 63 victimes via l’environnement.

 

- Le confirmez-vous? pouvez-vous nous donner des précisions sur ce qu'on entend via "environnement"?

 

- Pouvez-vous nous transmettre une cartographie belge exacte des foyers de la maladie?

 

La Belgique est conscientisée sur la présence d'amiante. Il s’agirait maintenant de faire des liens, non pas entre entreprises productrices d'amiante et travailleur malade mais entre travailleur malade et environnement (de travail ou pas) contaminé.

 

- Comptez-vous procéder à la création d'un inventaire des lieux et des bâtiments publics qui représentent un danger pour les ouvriers qui démonteront ou y travailleront? Je pense aux bâtiments publics mais aussi aux écoles, aux canalisations d’eau…

 

10.02  Frank Vandenbroucke, ministre: Madame la présidente, ma réponse comporte des références un peu compliquées, que je ne vais pas dire oralement, mais je vais vous donner ma préparation qui contient ces références utiles.

 

Je peux d'abord confirmer que, pour l'année 2021, 207 victimes du mésothéliome ont bien été reconnues par le Fonds amiante. Pour 144 personnes, le mésothéliome résultait d'une exposition professionnelle et pour 63 personnes le mésothéliome résultait d'une exposition environnementale. Il faut signaler que lorsqu'une demande est introduite auprès du Fonds d'indemnisation des victimes de l'amiante et/ou de Fedris, une enquête d'exposition est réalisée par les ingénieurs de Fedris afin d'identifier la source éventuelle d'une contamination à l'amiante. À l'issue de cette analyse d'exposition, les ingénieurs de Fedris classent les demandes dans les catégories victimes professionnelles et victimes non professionnelles. La dernière catégorie reprend les victimes environnementales de l'amiante, par exemple les personnes exposées aux poussières d'amiante rapportées au domicile par le travailleur, par les objets ménagers contenant de l'amiante, des suites de rénovations ou de la pratique de hobbies, ou encore par la proximité de leur domicile avec des usines produisant des matériaux contenant de l'amiante.

 

En ce qui concerne votre demande, il n'y a pas de cartographie mise à jour. La dernière cartographie a été réalisée à l'occasion des cinq ans du Fonds amiante en 2012. Elle est disponible sur le site web du Fonds.

 

En ce qui concerne la protection des travailleurs contre l'amiante, la législation prévoit l'obligation, pour tous les employeurs de Belgique, y compris les employeurs publics, de réaliser un inventaire amiante non destructif et destructif. L'inventaire non destructif décrit les sources d'amiante observables qui peuvent représenter un risque dans l'utilisation quotidienne du bâtiment. Le but de cet inventaire est la protection des travailleurs dans les bâtiments en service. Il doit être accompagné d'un plan de gestion permanente destiné à garantir la sécurité des travailleurs avec notamment un plan d'urgence, reprenant des mesures pour limiter autant que possible la diffusion d'amiante après un accident ou un incendie. Un contrôle visuel annuel est obligatoire.

 

Un inventaire descriptif doit être établi avant tout travail d'entretien, de rénovation et de destruction d'un bâtiment. Il reprend l'ensemble des matériaux contenant de l'amiante et leur localisation. Il nécessite l'ouverture de cloisons, de faux plafonds, de revêtements de sols, etc. pour vérifier la présence éventuelle de matériaux contenant de l'amiante.

 

Ces inventaires sont détenus et gérés par les employeurs qui en fournissent une copie aux entrepreneurs responsables de travaux dans leurs bâtiments.

 

La législation prévoit également qu'un employeur tient un registre des travailleurs ayant été exposés à l'amiante. Ce registre est tenu à la disposition des fonctionnaires chargés de la surveillance et du conseiller en prévention/médecin du travail.

 

S'agissant des autres biens immobiliers, les dispositions en vigueur varient d'une Région à l'autre car la gestion de l'amiante est une matière régionalisée pour certains de ses aspects.

 

En Flandre, par exemple, à partir de 2032, un inventaire amiante sera fourni au locataire ou à l'acheteur si la maison a été construite avant 2001. Actuellement, lors des travaux de rénovation, toutes les applications contenant de l'amiante qui sont facilement accessibles pendant les travaux doivent être retirées quel que soit leur état. Lors de la démolition du bien, un plan de suivi de démolition doit être établi pour certaines activités. Il doit comprendre un inventaire destructif et un inventaire des déchets.

 

En ce qui concerne la Région de Bruxelles-Capitale et la Wallonie, l'inventaire amiante n'est pas obligatoire mais s'il a été fait au préalable, il est obligatoire d'annexer cet inventaire au contrat de bail. Lors de la vente d'un bien, l'amiante sous forme friable qui n'a pas été déclaré par le propriétaire du bien est considéré comme un vice caché et peut faire baisser le prix du bien immobilier. Un inventaire amiante pour les vieux bâtiments est conseillé avant la mise en vente. En cas de démolition d'un bien, un inventaire est également obligatoire.

 

Il existe déjà des inventaires mais il n'existe pas de base de données qui les centralise. Il n'existe donc pas de relevé global et organisé de tous les lieux contenant de l'amiante. Cette matière relevant de la politique environnementale, il appartient aux autorités régionales de prendre des initiatives à cet égard si elles le jugent nécessaire.

 

10.03  Marie-Colline Leroy (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie. Je pense que l'actualisation qui n'a plus été faite depuis 2011 aurait tout intérêt à être réalisée parce qu'on sait que les conséquences vont jusqu'à 40 ans après l'exposition. Ce serait donc une bonne chose.

 

Vous évoquez la copie de l'inventaire et des registres. J'aurais aussi aimé savoir, mais je peux vous poser la question ultérieurement ou par écrit, si cela est vérifié. Par exemple lorsqu'il y a une inspection du travail, cela fait-il partie des documents qui sont demandés pour vérification de la bonne conformité de ces registres, copies, inventaires, dans les entreprises? Je ne sais pas si vous avez la réponse sinon je déposerai une autre question sur ce sujet.

 

En ce qui concerne la politique du logement, bien entendu, ce sont des compétences régionales. Le ministre de l'Environnement est aussi concerné. J'en ferai donc part à mes collègues mais je pense qu'il y a tout intérêt à veiller à mettre en place des politiques de désamiantage. Vous avez cité des exemples de manière assez large. Même si c'est une compétence régionale, il serait bon aussi qu'un signal santé soit envoyé depuis les ministres compétents en matière de Santé. Je sais qu'il y en a beaucoup en Belgique. Lors d'une Conférence interministérielle, ce point pourrait être abordé.

 

Je vous remercie encore pour vos réponses très précises.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 11 h 50.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 11.50 uur.