Commission des Affaires sociales, de l'Emploi et des Pensions

Commissie voor Sociale Zaken, Werk en Pensioenen

 

du

 

Mercredi 15 juin 2022

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Woensdag 15 juni 2022

 

Namiddag

 

______

 

 


La réunion publique de commission est ouverte à 14 h 14 et présidée par Mme Marie-Colline Leroy.

De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.14 uur en voorgezeten door mevrouw Marie-Colline Leroy.

 

Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.

De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.

 

01 Vraag van Nahima Lanjri aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De vrijwilligers in de onderwijssector" (55027709C)

01 Question de Nahima Lanjri à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Les bénévoles dans le secteur de l'enseignement" (55027709C)

 

01.01  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, ik zal verwijzen naar mijn schriftelijk ingediende vraag, zodat het iets sneller kan gaan. Wij hebben vandaag een zware agenda.

 

Mijnheer de minister,

 

In januari heb ik u al een vraag gesteld over de vrijwilligers in de onderwijssector die buiten de definitieve regeling van het verenigingswerk vallen. Het gaat om vrijwilligers die onder andere helpen bij het middagtoezicht, de voor- en naschoolse opvang en hulp bieden in de refter. Deze vrijwilligers vielen wel onder de Bijkluswet maar werden niet langer opgenomen in de nieuwe wet voor het verenigingswerk. Vele scholen hebben immers moeite om geschikte mensen te vinden om bijvoorbeeld de buitenschoolse opvang te organiseren. De uren zijn erg moeilijk en het is amper of niet te combineren met een eigen gezin of vaste job. Scholen zijn genoodzaakt om middelen die eigenlijk voor onderwijs bestemd zijn, in te zetten voor de organisatie van de voor- en naschoolse opvang en het middagtoezicht.

 

Ik stelde eerder al voor om te onderzoeken of deze groep vrijwilligers ook een beroep zou kunnen doen op de verhoogde forfaitaire onkostenvergoeding die momenteel geldt voor de vrijwilligers in de sportsector, de vrijwilligers voor dag- en nachtopvang en de vrijwilligers in het niet-dringend liggend ziekenvervoer. Op deze manier kunnen deze vrijwilligers rekenen op een betere onkostenvergoeding.

 

Het is belangrijk om een duidelijk onderscheid tussen vrijwilligers en arbeidskrachten te bewaren. De meeste vrijwilligers dragen nog steeds hun steentje bij zonder hiervoor een onkostenvergoeding in de plaats te krijgen. Toch is dit niet voor iedereen haalbaar. De verplaatsingskosten worden steeds hoger, het dagelijks leven wordt steeds duurder. Het is dan ook belangrijk om te bekijken of we in andere sectoren zoals het onderwijs, de onkostenvergoeding kunnen optrekken, zoals wij dat ook al hebben gedaan voor andere vrijwilligers.

 

Ik heb dan ook volgende vragen:

 

Heeft u de Nationale Hoge Raad gevraagd om te onderzoeken of een uitbreiding van een verhoogde forfaitaire kostenvergoeding naar andere categorieën zoals de onderwijssector wenselijk is? Zo ja, wat was hun advies?

Heeft u al de opdracht gegeven om een grondige studie te laten uitvoeren over het vrijwilligerswerk in België en het statuut van de vrijwilliger? Welke afspraken heeft u hierover gemaakt met de Hoge Raad? Welke onderwerpen zullen onderzocht worden?

 

01.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitster, ik zal beginnen met een aantal algemeenheden die mevrouw Lanjri natuurlijk ook wel weet.

 

Vrijwilligerswerk is onbezoldigd werk, maar organisaties kunnen de kosten die de vrijwilligers maken wel terugbetalen. De wetgeving voorziet in twee systemen: een forfaitaire en reële kostenvergoeding. Men mag deze twee systemen niet combineren. Als de vrijwilligers in de onderwijssector een forfaitaire kostenvergoeding ontvangen, is deze beperkt tot 36,84 euro per dag en 1.473,37 euro per jaar. De combinatie van de forfaitaire kostenvergoeding met de terugbetaling van de reële verplaatsingskosten is wel mogelijk voor maximaal 2.000 kilometer per jaar, per vrijwilliger. Deze limiet geldt niet indien de activiteiten het regelmatig vervoer van personen betreffen. Wanneer meerdere activiteiten worden uitgevoerd, mag de limiet van 2.000 kilometer enkel worden overschreden voor de gereden kilometers in het kader van de activiteit van het regelmatig vervoer van personen. Bedraagt het totale bedrag van de door de vrijwilliger van een of meerdere organisaties ontvangen terugbetalingen meer dan de forfaitaire kostenvergoedingen, dan worden de gemaakte kosten enkel aanvaard als de realiteit en het bedrag van deze kosten kunnen worden aangetoond aan de hand van bewijskrachtige documenten.

 

De Hoge Raad voor Vrijwilligers heeft zich in het verleden in verschillende adviezen al uitgesproken tegen verhoogde forfaitaire kostenvergoedingen voor bepaalde categorieën vrijwilligers. Het engagement, en niet de bezoldiging is volgens de Hoge Raad de essentie van vrijwilligerswerk. De vergoeding moet de kosten dekken en niet de besteedde tijd. Men zegt ook dat het niet bewezen is dat de vrijwilligers in de onderwijssector hogere kosten maken dan de vrijwilligers die in andere sectoren actief zijn.

 

De verhoging van de plafonds verhoogt bovendien de discriminatie tussen organisaties die zich kunnen veroorloven vergoedingen te betalen en zij die dat niet kunnen. Volgens de Hoge Raad bestaat het risico dat, wanneer de mogelijkheden om verschillende bronnen van onbelaste en niet aan sociale bijdragen onderworpen vergoedingen te combineren, steeds belangrijker worden, deze activiteiten van aard veranderen en eigenlijk met het reguliere werk in concurrentie treden. Indien de plafonds niet hoog genoeg zijn om de kosten te dekken, voorziet de wet, zoals gezegd, in een systeem voor de vergoeding van de reële kosten, zodat een verhoging van het plafond niet strikt noodzakelijk is.

 

Zoals aangekondigd in mijn beleidsverklaring voor 2022, zal dit jaar een grondige studie over het vrijwilligerswerk en het statuut van de vrijwilliger van start gaan. We doen dat in samenwerking met de Hoge Raad en onder de hoede van de FOD Sociale Zekerheid. De beweegredenen en de ervaren beperkingen van de vrijwilligers bij de uitvoering van hun activiteiten zullen aan bod komen. We zullen onderzoeken op welke manier de organisaties de ondersteuning kunnen krijgen om vrijwilligers op te vangen, op te leiden en te begeleiden, de administratieve kosten om het beheer van vrijwilligers op zich te nemen en de kosten te dekken voor de preventie van gezondheidsrisico's. De aanbesteding voor de studie kreeg een positief advies van de Inspectie van Financiën en werd op 23 mei gepubliceerd. De studie kan in het najaar van 2022 worden aangevat. We kijken daar samen met u erg naar uit.

 

01.03  Nahima Lanjri (CD&V): Dank u wel, mijnheer de minister.

 

U hebt deels dezelfde antwoorden als in januari gegeven. Het is toch positief dat de studie waarvan gewag werd gemaakt in het regeerakkoord, dit najaar wordt opgestart. Ik zal niet nalaten te informeren naar de resultaten zodra die beschikbaar zijn. Zodoende kunnen we dit aspect laten onderzoeken en vervolgens beslissen of er wijzingen nodig of nuttig zijn.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

02 Question de Sofie Merckx à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "La politique de deux poids deux mesures dans la responsabilisation en cas de maladie de longue durée" (55027817C)

02 Vraag van Sofie Merckx aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De twee maten en twee gewichten in het responsabiliseringsbeleid bij langdurige ziekte" (55027817C)

 

02.01  Sofie Merckx (PVDA-PTB): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, deze vraag gaat over de responsabilisering van de werkgevers.

 

Op de persconferentie op 13 mei en nadien ook via de pers kwamen wij iets meer te weten over welke bedrijven eventueel gesanctioneerd kunnen worden. Er verschenen daarbij twee cijfers. Ten eerste, zowat 940 ondernemingen met gemiddeld 50 werknemers hebben een soort knipperlicht gekregen. Onder de werknemers in die bedrijven die aan de leeftijds- en anciënniteitsvoorwaarden voldoen, treden minstens drie keer zoveel personen tot de invaliditeit in per jaar. Ten tweede, 190 bedrijven komen concreet in aanmerking voor de sancties waartoe u besloten hebt, met name een sanctie van 0,625 % op de bruto loonmassa van dat kwartaal.

 

Mijnheer de minister, hoe is die berekening en simulatie gemaakt? Kunt u daar iets dieper op ingaan? Ik gaf zonet mijn eigen interpretatie van wat ik in de pers heb gelezen, maar ik wil graag precies weten hoe u daarop uitgekomen bent. Klopt het dat kleine ondernemingen nooit sancties kunnen krijgen?

 

Wij zagen dat de plannen in zekere zin gelijklopen met de manier waarop het aantal arbeidsongevallen wordt berekend. In die context stelt Fedris ook telkens een lijst op van sanctioneerbare bedrijven en uiteindelijk worden er ongeveer 200 bedrijven per jaar gesanctioneerd. Het Rekenhof heeft wel kritiek op die methode, want het stelt dat die werkwijze geen impact heeft. Naast de vraag hoe die berekening tot stand gekomen is, verneem ik daarom graag of u denkt dat uw plannen werkelijk impact zullen hebben op het aantal zieken in de bedrijven.

 

02.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw Merckx, het komt me voor dat u, anders dan u gewend bent, de antwoorden die ik heb gegeven op zeer interessante vragen die gesteld zijn in deze commissie, misschien niet allemaal hebt bekeken, onder meer die van de heer Colebunders. Ik verwijs naar de vragen nrs. 55027658C, 55027657C, 55027659C, waarop ik op 11 mei in de commissie een antwoord heb gegeven. Ik zou mij strikt aan de regels kunnen houden en naar die antwoorden verwijzen, maar wees gerust, dat ga ik niet doen.

 

Ik breng even een aantal dingen in herinnering.

 

Ik heb aan de heer Colebunders geantwoord dat ik het voorbehoud van het Rekenhof over de impact van de bijdragen voor het verzwaard risico nuanceer. We zien dat van de ondernemingen die in het jaar x de bijdragen hebben betaald en preventiemaatregelen hebben moeten nemen, er nauwelijks zijn die in het jaar x+1 terugkomen in de selectie van het verzwaard risico, wat toch een aanwijzing is dat er in de betrokken ondernemingen intussen aanpassingen zijn gebeurd door middel van preventieacties. Voor de periode 2015-2020 hebben dankzij de maatregel alleszins 575 ondernemingen een preventieplan opgestart. Gelet op de recente aanpassingen schatten wij in dat dat er voor de periode 2021-2026 900 zullen worden.

 

Vooral heb ik aan uw collega Colebunders gezegd dat er grote verschillen zijn tussen het beroep op de verantwoordelijkheidszin van ondernemingen in het kader van het terug-naar-werkbeleid en de regeling van het verzwaard risico in de arbeidsongevallenverzekering. Volgens de beslissingen van de regering zouden zo'n 190 ondernemingen een kwartaalbijdrage van globaal 1.275.000 euro verschuldigd zijn. Ik verwijs daarvoor naar een proefdraai op basis van gegevens van de jaren 2019 en 2020. Op jaarbasis is dat dus ruim 5 miljoen. Het gaat dus over een bijdrage op de hele loonmassa van de betrokken onderneming. Dat is toch wel een verschil met de forfaitaire bijdragen die gelden in het kader van het verzwaard risico.

 

Ik heb ook aan de heer Colebunders gezegd dat die bijdrage zoals een gewone RSZ-bijdrage is: de inning ervan gebeurt door de RSZ, met de normaal toepasselijke regels en sancties bij niet-betaling. Tegelijk heb ik ook aan de heer Colebunders gezegd dat het nooit de bedoeling was dat responsabiliseringsmaatregelen als zodanig budgettair moeten opbrengen. Wij willen een wijziging van het gedrag en het beleid in ondernemingen. Dat wordt overigens ook geïllustreerd door het feit dat het geld niet naar de schatkist gaat, maar wel naar sectorale fondsen, waar ze gebruikt worden voor preventieacties die – natuurlijk in overleg met de vakbonden – in die fondsen worden afgesproken.

 

Voor uw tweede en derde vraag wil ik verwijzen naar de eerder gegeven antwoorden, naar het debat in deze commissie van 8 juni en het ongetwijfeld zeer interessante debat dat wij na de vragenronde zullen voeren over het wetsontwerp dat nu nog hangende is.

 

La présidente: Monsieur le ministre, je me permets de vous inviter à regarder davantage le timer pour essayer de ne pas allonger les réponses. Mevrouw Merckx, u heeft het woord voor uw repliek.

 

02.03  Sofie Merckx (PVDA-PTB): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, het is geen geheim dat wij dit dossier van nabij opvolgen en dat de heer Colebunders u daarover ook vaak aan de tand voelt. Na de persconferentie van 13 mei 2022 is echter wel nieuwe informatie naar boven gekomen.

 

U verklaart dat het niet helemaal hetzelfde is als wat er bij ongevallen gebeurt. Het gaat immers niet om een forfaitaire bijdrage, maar om een percentage op de loonmassa. Ik weet niet of dat het verschil maakt. Het Rekenhof geeft toch kritiek op die selectieprocedure. Heel weinig bedrijven moeten uiteindelijk die sanctie of bijdrage betalen.

 

Hoewel dat geld niet naar de schatkist gaat, maar naar sectorale fondsen, blijven we toch zitten met het idee van twee maten en twee gewichten. Er zijn immers duizenden bedrijven in ons land, waarvan er slechts 190 zouden worden getroffen. Ter vergelijking, er zijn 200.000 langdurig zieken, namelijk mensen die jaarlijks meer dan tien weken ziek zijn en die dus potentieel voor die sanctie in aanmerking komen.

 

Volgens de berekeningen van de journalisten van De Standaard vullen vier op de tien langdurig zieken die vragenlijst vandaag de dag niet in. Dus ongeveer 75.000 werknemers kunnen die sanctie oplopen. Volgens ons is dat twee maten en twee gewichten. Door het feit dat die kmo's volledig buiten schot blijven en door het weinige gewicht van die sanctie voor de werkgevers vragen we ons af of hen dat echt ertoe zal aanzetten anders om te gaan met zieke mensen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

03 Question de Sofie Merckx à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "La pression pesant sur les médecins en raison des fiches médicales" (55028122C)

03 Vraag van Sofie Merckx aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De druk op artsen via medische fiches" (55028122C)

 

03.01  Sofie Merckx (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, ma question porte sur le cadastre des congés de maladies de longue durée ou le projet des fiches médicales qui seront envoyées aux médecins dans le cadre du retour au travail. Un article à ce sujet est paru dans le journal Le Soir. Il décrit assez bien une possible consultation dans le futur: autant de jours pour une lombalgie, autant de jours pour une dépression, autant de jours pour une opération au canal carpien, etc. Si c'est de cette façon que les consultations se dérouleront dans le futur, le médecin serait tenu, en fonction des fiches qu'il aura reçues, de respecter un certain temps d'arrêt de travail.

 

Personnellement, je ne suis pas du tout contre le fait que les autorités s'impliquent, par exemple dans la prescription de médicaments. On se souvient de la suppression du projet Farmaka qui donnait des informations objectives aux médecins et qui a, malheureusement, été aboli par Mme De Block.

 

En l'occurrence, le cadeau est empoisonné. En effet, vous voulez atteindre un taux d'activité de 80 %. Vous voulez que les malades retournent plus vite au travail. Je pense dès lors qu'il n'est pas innocent que les médecins reçoivent une dizaine de fiches dans lesquelles est indiqué le nombre de jours d'incapacité qu'ils doivent prescrire aux patients. Qu'en est-il de l'autonomie du médecin? Ces fiches tiennent-elles compte des conditions de travail des patients que les médecins ont devant eux? En cas d'accident de travail, tel qu'une déchirure à l'épaule, des médecins-conseils ou des médecins d'assurance ne pourraient-ils pas contester les incapacités de travail qui ont été données? Ils pourraient dire, par exemple, que "trois semaines d'arrêt de travail, c'est trop car, sur la fiche, il est indiqué deux semaines" et décider que la personne doit reprendre le travail.

 

Si le patient veut contester, ces fiches ne risquent-elles pas d'être utilisées contre lui?

 

Mon idée principale, c'est que nombre de personnes malades disent vouloir reprendre le travail lorsqu'elles rencontrent le médecin. Ce dernier le veut aussi et travaille à l'autonomie du patient en vue de la reprise du travail. Cela dépend bien sûr de l'état de la personne, des pathologies dont elle souffre, de ses conditions de travail, de sa situation familiale parfois, et de ses moyens de transport.

 

Les questions relatives à ces fiches sont légitimes. Comment ces fiches seront-elles utilisées? 

 

Enfin, je voudrais savoir comment ces fiches ont vu le jour. Quelles sont les bases scientifiques sur lesquelles vous vous fondez pour envoyer ces fiches aux médecins? J'ai reçu énormément de remarques à ce sujet. Selon moi, il existe très peu de documentation scientifique sur le nombre de jours d'incapacité de travail. C'est finalement quelque chose de fort subjectif. Je me demande comment vous allez mettre cela en place.

 

03.02 Minister Frank Vandenbroucke: De fiches moeten behandelende artsen die een patiënt willen begeleiden en dus helpen bij hun terugkeer naar werk, ondersteunen. Het gaat erom handvatten aan te reiken om het gesprek over een terugkeer naar werk tijdig en gepast op te starten. In die fiches wordt bijvoorbeeld de aandacht gevestigd op het bestaan van de terug-naar-werkcoördinator. Wanneer het gaat over de duur van arbeidsongeschiktheid, wordt in de fiches aanbevolen dat de behandelende arts bij het voorschrijven van een werkonderbreking rekening houdt met meerdere factoren. Bij bijvoorbeeld het carpaletunnelsyndroom of een ontstoken polszenuw hangt de voorgestelde duur ervan af of de patiënt een administratieve functie uitoefent met weinig handenarbeid dan wel een functie met een sterke belasting van de handen. Dezelfde fiche beklemtoont het belang van het onderzoek van de mogelijkheden tot aanpassing of wijziging van de werkpost door het bedrijf.

 

Die fiches werden al ontwikkeld in het voorjaar van 2017 door het Nationaal College voor Socialeverzekeringsgeneeskunde inzake arbeidsongeschiktheid, waarin medische experts uit de verschillende sectoren van de sociale zekerheid zitting hebben. De artsen van het College hebben een eerste versie van die fiches ontwikkeld voor 9 pathologieën. Op verzoek van en onder toezicht van het College zijn de consultants van Möbius dan aan de slag gegaan met 16 academische experts, 19 medische specialisten. Die consultants hebben vervolgens via een online-enquête de meningen en suggesties verzameld van 27 huisartsen uit het werkveld, zowel Nederlandstaligen als Franstaligen, en van 15 patiënten. De bevraging werd mogelijk gemaakt door de medewerking van de Wetenschappelijke Vereniging van Huisartsen, Domus Medica en SSMG en patiëntenverenigingen. Alle opmerkingen en suggesties maken nu het onderwerp uit van een integratie in de verschillende fiches door de artsen die lid zijn van de werkgroep van het College, dat verantwoordelijk is voor het dossier.

 

Met andere woorden, het is een zeer brede raadpleging, in grote mate van huisartsen.

 

Wat de doelgroep van de fiches betreft, zou ik u erop attent willen maken, mevrouw Merckx, dat het gaat over geschoolde huisartsen, artsen die een opleiding van negen jaar krijgen in het stellen van diagnoses en het voorstellen van de juiste remediëring voor medische aandoeningen. Het onderzoeken van de etiologie en de differentiële diagnose van een pathologie vormen een basisonderdeel van een behandeling. Indien huisartsen zelf niet in staat zijn om de oorzaak te achterhalen of de behandeling meer expertise vergen, dan kunnen zij de patiënt bovendien doorverwijzen naar artsen die een meer gespecialiseerde opleiding hebben genoten. Dat proces, dat u goed kent, kan vanzelfsprekend geen enkele fiche vervangen.

 

De TNW-fiches zijn dus, met andere woorden, geen diagnostische instrumenten. Zij geven advies over het moment waarop een gesprek over een terugkeer naar werk kan worden ingelast en op welke manier dat zou kunnen. Het gaat hier dus om patiënten die al een diagnose hebben en ook al een passende behandeling voorgesteld hebben gekregen. Dat behandelingsproces is, in geval van langdurige of chronische aandoeningen, vaak een multidisciplinair gebeuren. De bij de behandeling betrokken artsen, paramedici of andere therapeuten zullen elk vanuit hun discipline met de patiënt nagaan op welke manier herval kan worden vermeden en op welke manier de impact op het functioneren zo klein mogelijk kan worden gehouden.

 

De fiches zijn ook geen juridisch instrument en geen instrument voor adviserend artsen, zoals verkeerdelijk wordt verteld door een van de mensen die aan het woord komt in het artikel in Le Soir vandaag. Het instrument is bedoeld voor huisartsen.

 

Zodra de fiches helemaal klaar zijn, zullen wij samen met de artsenverenigingen en artsensyndicaten op een gepaste manier communiceren. Ook Co-Prev en de Hoge Commissie van de Geneeskundige Raad voor Invaliditeit zullen worden geïnformeerd, ook al zijn de fiches niet in de eerste plaats voor hen bedoeld. Wij doen dat vooral zodat arbeidsartsen en adviserend artsen de huisartsen op een correcte manier kunnen informeren over het bestaan van de fiches; informeren en niet controleren.

 

Tot slot, aanpassingen aan het werk behoren ook tot de taak van de arbeidsarts. Een huisarts die vaststelt dat aanpassingen aan het werk nodig zullen zijn, zal de patiënt aanraden om contact op te nemen met de arbeidsarts. Dat kan informeel, via een bezoek voorafgaand aan de werkhervatting. De TNW-fiches voor de huisartsen vermelden dan ook die doorverwijsmogelijkheid.

 

Het voorbeeld dat u aanhaalt, is trouwens een ziektebeeld erkend als beroepsziekte. Daarvoor gelden heel specifieke regels.

 

Nogmaals, de fiches zijn dus een instrument om te helpen, niet om te controleren, niet om te sanctioneren, niet om juridische procedures rond te voeren.

 

03.03  Sofie Merckx (PVDA-PTB): Merci pour vos réponses, monsieur le ministre.

 

Sur le plan médical, je pense qu'il y a beaucoup à redire quant à ces fiches. On y parle de travail léger ou pas léger, mais aussi du fait qu'il ne faut pas donner une incapacité de travail avant une intervention chirurgicale pour un canal carpien. Je ne sais pas si ces mentions se retrouveront dans la version définitive, mais cela dépend du travail de chaque personne. On ne peut pas dire que c'est un travail léger, administratif, physique. Même pour un travail physique, je pense qu'il y a beaucoup à dire.

 

Ensuite, nous faisons face, après la pression sur les patients, à une sorte de pression sur les médecins de mutuelle et sur les médecins généralistes. Ils sont confrontés au quotidien à des malades qui veulent être aidés et ils ont souvent des idées à propos du travail qu'un patient pourrait faire. Mais aujourd'hui la plupart des gens qui ont une incapacité partielle se retrouvent face à un patron qui leur dit qu'il n'y a pas de travail adapté et leur donne leur C4 pour raison médicale. Les médecins généralistes demandent à avoir un vrai dialogue, qu'il y ait une véritable obligation pour l'entreprise d'adapter le travail à la personne. Je ne pense pas, en tout cas, que ces fiches aient été demandées par le terrain.

 

Je note qu'il ne s'agit pas d'un instrument juridique qui peut être utilisé dans le cadre d'un litige. Cependant, je suis médecin généraliste depuis vingt ans et je sais que cela peut aller vite pour que cet instrument soit utilisé dans le cadre de procédures judiciaires. Je pense que c'est un cadeau empoisonné pour les médecins généralistes, qui leur ajoutera de la pression, ce dont ils n'ont vraiment pas besoin.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van Nahima Lanjri aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De maaltijd- en ecocheques waarvan de geldigheidsduur overschreden is" (55028586C)

04 Question de Nahima Lanjri à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Les chèques-repas et écochèques dont la durée de validité a expiré" (55028586C)

 

04.01  Nahima Lanjri (CD&V): Ook voor deze vraag verwijs ik naar mijn ingediende vraag, mevrouw de voorzitster.

 

Mijnheer de minister, ik heb u al meermaals vragen gesteld over een aanslepend probleem, de maaltijd- en ecocheques waarvan de geldigheidsduur overschreden is. De filosofie achter de maaltijd- en ecocheque is zeer duidelijk: het is een alternatief voordeel dat werknemers krijgen in ruil voor de door hen verrichte arbeid. De waarde van deze al dan niet vervallen cheques komt toe aan de werknemer. Dit werd formeel bevestigd in een advies van de Raad van State die oordeelde dat de waarde van de vervallen cheques niet mocht achterblijven bij de uitgiftekantoren.

 

Tijdens de coronacrisis namen we verschillende maatregelen om te voorkomen dat de waarde van de maaltijd- en ecocheques waarvan de geldigheidsduur verlopen was, verloren zouden gaan. Op advies van de NAR werd voorzien in een verlenging van de geldigheidsduur van deze cheques en via amendementen op de Programmawet zorgden we er in december 2020 en 2021 voor dat de maaltijd- en ecocheques die niet in aanmerking kwamen voor een verlenging, opnieuw werden uitgegeven. Dit is echter geen structurele oplossing. Ook in de jaren voor de coronacrisis, bleven er jaarlijks zo'n 5 miljoen euro aan vervallen cheques bij de uitgiftekantoren achter. Er werden al stappen gezet naar een digitalisering van de ecocheques en men kan nu ook digitaal met maaltijdcheques betalen. Maar ook bij elektronische cheques zien we dat er restbedragen blijven.

 

Ik deed in september van vorig jaar een aantal suggesties die een duurzame oplossing kunnen bieden voor deze problematiek. U gaf aan dat u hierover een advies zou vragen aan de sociale partners en hen ook zou vragen om pistes naar voren te schuiven met betrekking tot de ongebruikte loonvoordelen.

 

Ik heb hierover volgende vragen:

 

Heeft u het advies van de sociale partners hieromtrent reeds ontvangen? Wat waren de belangrijkste conclusies?

Welke pistes schuiven zij naar voren om een structurele oplossing te vinden voor de ongebruikte loonvoordelen van werknemers?

 

Werkt u momenteel aan deze structurele oplossing? Zou deze klaar zijn voor het einde van dit jaar zodat we niet opnieuw moeten teruggrijpen naar tijdelijke oplossingen?

 

04.02 Minister Frank Vandenbroucke: Ik heb in september 2021 een advies gevraagd aan de sociale partners in de schoot van de Nationale Arbeidsraad met betrekking tot de bedragen gekoppeld aan de waarde van de cheques die niet gebruikt worden binnen de voorziene geldigheidstermijn en die op de rekeningen van de uitgiftebedrijven blijven staan na hun vervaldatum.

 

De Nationale Arbeidsraad heeft me geïnformeerd dat de sociale partners hun advies afwerken. Daarin zouden ze een structurele, duidelijke en pragmatische oplossing naar voren schuiven. Die oplossing is uitgewerkt samen met de uitgiftebedrijven en de vereniging VIA, die hun belangen vertegenwoordigt. De Nationale Arbeidsraad heeft me geïnformeerd dat het dossier op de raad van 28 juni wordt geagendeerd voor goedkeuring. Dan krijgen wij het advies. Zodra ik dat heb ontvangen, zal ik in de eerste plaats het voorstel van de sociale partners en de stakeholders onderzoeken en ernstig in overweging nemen. Ik zal het nodige doen om de problematiek van de vervallen cheques goed en definitief op te lossen.

 

04.03  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, dat doet me veel plezier. Ik vraag dat al twee jaar. In het verleden had ik een wetsvoorstel uitgewerkt om dat geld op een goede manier te besteden, via de Voedselbanken. Dan hebben we uiteindelijk beslist om dat niet te doen, maar om het terug te geven aan de betrokkenen, namelijk de werknemers. In die zin hebben we de voorbije twee jaar in deze commissie telkens via een amendement op de programmawet dat ik had ingediend, ervoor gezorgd dat het geld van die cheques niet verloren ging en dat die cheques werden heruitgegeven ten behoeve van de betrokkenen. Zo moet het ook. De Raad van State had immers ook heel duidelijk aangegeven dat dat geld niet bij de uitgiftekantoren mag blijven zitten. In het verleden was dat wel het geval. Het gaat om ongeveer 5 miljoen euro per jaar. Dus ik hoop dat er binnenkort eindelijk een structurele oplossing komt.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

05 Question de Gaby Colebunders à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "La compensation des frais liés au Covid-19 pour les institutions publiques de sécurité sociale" (55028670C)

05 Vraag van Gaby Colebunders aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De compensatie van de COVID-19-kosten voor de openbare instellingen van sociale zekerheid" (55028670C)

 

05.01  Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Mijnheer de minister, we hebben hierover al eens gesproken tijdens de gedachtewisseling over de begrotingsaanpassing. U kon op dat ogenblik echter geen antwoord geven op deze vraag. U zou dat controleren en erop terugkomen bij de mondelinge vragen. Ik zal mijn oorspronkelijke vraag over de compensatie voor COVID-19-kosten voor de OISZ daarom opnieuw stellen. Er is daar een verhoging van 2,3 miljoen euro voor de vastleggings- en vereffeningkredieten. Conform de begrotingsnotificaties wordt een krediet van 2,3 miljoen euro toegevoegd voor de aanwerving van personeel in het kader van het covidplan. Er zouden 24 voltijds equivalenten voorzien zijn voor het RSVZ en 32 voltijds equivalenten voor de Hulpkas voor werkloosheidsuitkeringen. In die notificaties is er sprake van covidpersoneel in het kader van het covidplan.

 

Zijn deze aanwervingen reeds gebeurd of moeten deze voltijds equivalenten nog worden aangeworven? Over welke functies gaat het? Wat omvat de term covidpersoneel? De notificaties bepalen dat er voor deze aanwervingen ten laatste op 13 mei 2022 een dossier zou worden voorgelegd aan de ministerraad over de noodzaak van het al dan niet structureel behouden van deze aanwervingen. Is dat dossier reeds voorgelegd en welke beslissing is hierover genomen?

 

05.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer Colebunders, de specifieke dotatie vanuit de begroting van de FOD Sociale Zekerheid aan het RSVZ en de Hulpkas moet de kostprijs dekken van het contractueel personeel dat de twee instellingen in de loop van 2021 aangeworven hebben om de gestegen werklast op te vangen ingevolge de maatregelen die genomen werden wegens de covidcrisis, onder andere overbruggingsrecht en tijdelijke werkloosheid.

 

Wat de Hulpkas voor werkloosheidsuitkeringen betreft, in 2021 had zij al een budget van 1.858.000 euro ontvangen om de crisis aan te pakken en 60 contractuelen op niveau C in dienst genomen, van wie er al 40 in 2020 in dienst waren. Deze kredieten waren conjunctureel en hielden verband met de coronacrisis. In 2022 is een budget van 1.237.000 euro uitgetrokken voor 32 contractuelen om de gevolgen van de crisis te blijven opvangen. Het betrokken personeel voor 2022 is dus al aan het werk.

 

Het extra personeel zal in het algemeen de continuïteit van het werk inzake werkloosheid voor de burgers waarborgen. Veel functies zijn tijdens de crisis inderdaad onder druk komen te staan, vooral door de enorme toename van de tijdelijke werkloosheid. Dit vereiste een versterking van de diensten voor dossierbeheer, verificatie, betalingsverwerking en een versterking van het contactcentrum, om essentiële eerstelijnsbijstand te verlenen.

 

Hoewel de druk enigszins is afgenomen, ligt de activiteit nog steeds hoger dan voor de crisis. Ook het aandeel van de Hulpkas in het totale aantal claims blijft hoger. Er worden ook nog steeds controles achteraf verricht van de betalingen voor 2021. Die controles zijn omvangrijk, wat de handhaving rechtvaardigt van een aantal personeelsleden die in 2022 de diensten hebben versterkt.

 

In 2021 zouden 53 mensen binnen het RSVZ worden aangeworven, maar uiteindelijk werden er slechts 24 aangeworven via een eerste arbeidsovereenkomst.

 

In 2022 werd het contract van de 24 aangeworven personen verlengd. Zij werden aangeworven voor het beheer van coviddossiers.

 

Het conclaaf met betrekking tot de begrotingscontrole voor 2022 heeft beslist dat over het structurele karakter van de personeelsbehoeften en het behoud van de personeelskredieten in de komende jaren een globaal dossier zal worden voorgelegd aan de ministerraad. De gevraagde voorlegging aan de ministerraad heeft enige vertraging opgelopen, maar de bedoeling is om nog voor het zomerreces een dergelijk globaal dossier voor te leggen.

 

Voor de Hulpkas wordt er nog gewerkt aan het dossier over de structurele verbintenissen. Dat is echter nog niet aan de ministerraad voorgelegd. De Hulpkas is bezig met een actualisering van de geraamde behoeften voor 2023, om te bepalen of het noodzakelijk is om het covidpersoneel in 2023 geheel of gedeeltelijk te handhaven.

 

Het RSVZ zal een aanvraag voor een structurele uitbreiding van de 24 voltijdse eenheden indienen als onderdeel van de begrotingswerkzaamheden voor 2023. Dat was een heel concrete stand van zaken.

 

05.03  Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord, waaruit ik echter heb begrepen dat er nog geen akkoord is over alles en dat het ook nog niet is voorgelegd aan de ministerraad. Dat betekent ook dat de aanwervingen nog niet allemaal zijn gebeurd of dat daarmee geen rekening zou moeten worden gehouden.

 

Laat ons eerlijk zijn, het zou een welgekomen tegemoetkoming zijn voor het personeel bij zowel de RSZ als de HVW, dat de voorbije coronajaren toch echt heel hard heeft mogen werken. Uiteindelijk komt dit alles de burger ten goede. Hij verwacht een dienstverlenende overheid die op alle vlakken organiseert, reguleert en presteert. Dat kan echter niet met onderbemande en slecht georganiseerde openbare diensten. Kijk maar eens hoe tijdens de coronaperiode mensen hebben moeten wachten op hun werkloosheidsuitkering, ondanks de grote inzet van het personeel van de Hulpkas.

 

05.04 Minister Frank Vandenbroucke: Er is misschien toch enige verwarring, mijnheer Colebunders. Ik heb maximaal geantwoord op de vraag die u stelde over welke aanwervingen er gebeurden. Het dossier waarmee we naar de ministerraad gaan, gaat over wat daarvan structureel en blijvend wordt. Dat is het politieke debat dat er deels nog moet komen.

 

05.05  Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Bedankt voor de verduidelijking.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Question de Gaby Colebunders à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Le salaire et les frais de représentation du commissaire Corona" (55028671C)

06 Vraag van Gaby Colebunders aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De wedde en de representatiekosten van de coronacommissaris" (55028671C)

 

06.01  Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Terwijl de middelen van het covidcommissariaat andere bestemmingen krijgen en de werking van het commissariaat omgevormd wordt tot een uitgeklede nazorg, blijft er op post 24/16.01.11.00.02 voor wedde en representatiekosten van de commissaris 660.000 euro ingeschreven. Het oorspronkelijke bedrag was 960.000 euro.

 

Als er geen coronacommissaris meer is, begrijp ik dat dat budget aangepast moet worden. Ik vind het echter vreemd dat er 660.000 euro uitgetrokken wordt voor de wedde en representatiekosten van de commissaris. Dat is volgens mij meer dan de wedde en de representatiekosten van een minister. Voor een commissariaat dat afgebouwd wordt en waarvan de budgetten in andere diensten ingekanteld worden, vind ik dat sterk.

 

Weet u meer over dat bedrag en kunt u dat even toelichten?

 

06.02 Minister Frank Vandenbroucke: Dat bedrag betreft niet één persoon. Dat is het hele misverstand. Het gaat over verschillende bezoldigingen, het hoofd van de nazorgcel en ontslagvergoedingen voor één lid.

 

Ik licht dat even in detail toe.

 

Het krediet op de basisallocatie 24/16.01.11.00.02, bestemd voor de personeelsuitgaven, werd bij de begrotingscontrole 2022 verminderd van 966.000 euro tot 660.000 euro (de bedragen die u vermeldde), rekening houdend met de volgende elementen: 1) de reeds verrichte uitgaven voor het covidcommissariaat begin april 2022, 278.641 euro in vastleggingen en 268.641 euro in vereffeningen; 2) de nog te betalen bezoldigingen voor het commissariaat voor april 2022, toen geraamd op 50.000 euro; 3) eventuele ontslagvergoedingen aan leden van het opgeheven commissariaat, toen geraamd op 149.000 euro; 4) de bezoldiging van het hoofd van de nazorgcel, geraamd op 138.000 euro.

 

Sinds het einde van het commissariaat zijn de bezoldiging van het hoofd van de nazorgcel en twee maanden ontslagvergoeding van één lid al aangerekend. Op 13 juni was op die begrotingsallocatie nog 290.292 euro in vastleggingskredieten en 299.559 euro in vereffeningskredieten beschikbaar. Daarmee heb ik u de details gegeven.

 

06.03  Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Mijnheer de minister, bedankt voor uw uitgebreide uitleg bij dat punt. U snapt hoe er verwarring ontstaat, want als er "commissaris" staat, verwijst dat naar één persoon. Als u nu zegt dat het om het coronacommissariaat gaat, dan maakt dat alles veel duidelijker.

 

Wij hopen natuurlijk dat wij dat in de toekomst allemaal niet meer nodig zullen hebben.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Questions jointes de

- Marie-Colline Leroy à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "L'état des lieux de la réforme dite du statut des travailleurs et travailleuses des arts" (55028708C)

- Sofie Merckx à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "La réaction face aux critiques et inquiétudes des travailleur.euse.s des arts" (55028823C)

- Catherine Fonck à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "La réforme du statut d’artiste" (55028849C)

07 Samengevoegde vragen van

- Marie-Colline Leroy aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De stand van zaken met betrekking tot de hervorming van het zogenaamde kunstenaarsstatuut" (55028708C)

- Sofie Merckx aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "Het antwoord op de kritiek van en de ongerustheid bij de werknemers in de cultuursector" (55028823C)

- Catherine Fonck aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De hervorming van het kunstenaarsstatuut" (55028849C)

 

07.01  Marie-Colline Leroy (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, plusieurs demandes et attentions reviennent des secteurs pour reconsidérer et revoir la réforme en cours d'élaboration sur le statut des travailleurs du monde culturel et artistique.

 

À ce sujet, un front commun syndical et une mobilisation du monde culturel issus de différents secteurs (arts plastiques, cinéma, arts vivants, etc.) mais aussi de mouvements comme le groupe F(s), réunis sous la bannière "Culture en lutte", étaient présents sous les fenêtres de votre cabinet le vendredi 10 juin dernier. Ils souhaitaient vous interpeller sur les projets en cours. Entendez-vous ce signal et leurs demandes qui vont jusqu’à réinitier le travail mené car ils considèrent le projet comme non acceptable en l'état?

 

Monsieur le ministre, les cabinets en charge de la réforme les ont-ils reçus à cette occasion? Et le vôtre? Si oui, pour quels résultats? Quels sont précisément leurs attentes et revendications?

 

Par ailleurs, avez-vous reçu les différents avis et contributions attendus sur la réforme – on avait évoqué le 10 ou le 11 juin – des partenaires issus de la concertation sociale et de la société civile? Si oui, pouvons-nous en prendre connaissance? Comment y réagissez-vous? Comment voyez-vous l'adaptation des textes au regard des recommandations et suggestions qui en sont issues?

 

07.02  Sofie Merckx (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je remplace ma collègue Mme Moscufo qui s'occupe de ce dossier habituellement. Effectivement, comme ma collègue l'a dit, la publication des derniers textes relatifs à la réforme des statuts des travailleurs et des travailleuses de l'art suscite de vives inquiétudes de la part du monde culturel et syndical. Diverses mobilisations s'en sont suivies et sont encore en cours.

 

Une de leur crainte porte sur le périmètre de la réforme: qui pourra bénéficier du statut d'artiste? Pourquoi les critères sont-ils si subjectifs? Quelle sera l'inclusion des techniciens, pour ne citer qu'eux? Pourquoi avoir exclu de facto certaines professions dans les motifs du projet de loi?

 

La deuxième crainte porte sur la question de la nouvelle commission du travail des arts. Les travailleurs de la culture seront-ils vraiment représentés? Pourquoi n'ont-ils pas de voix prépondérante? Pourquoi n'y a-t-il pas de véritable procédure de recours?

 

La troisième inquiétude porte sur la question de l'accès et du renouvellement des règles liées au statut: pourquoi des procédures si lourdes? Pourquoi avoir ajouté des critères financiers? Pourquoi avoir durci les règles de renouvellement?

 

Ce ne sont là que quelques questions et craintes que nous avons entendues ces dernières semaines parmi l'ensemble des acteurs du secteur. En effet, tous semblent unanimes pour dire que votre projet de réforme doit être revu en profondeur. Ainsi, qu'en est-il des différents avis que vous avez demandés, dont celui du CNT?

 

À la suite des nombreuses critiques que suscite votre projet de réforme, allez-vous maintenant vous concerter à nouveau avec les secteurs, en vue de véritablement prendre en compte leurs revendications? Si oui, avec quelles organisations allez-vous vous asseoir autour de la table?

 

Les différents acteurs du monde de la culture vous ont déjà envoyé des avis et propositions de modification. Avez-vous déjà opéré certains ajustements? Si oui, lesquels?

 

Enfin, pouvez-vous nous présenter l'agenda à venir de cette réforme? Qu'allez-vous entreprendre et selon quel timing? Quand espérez-vous venir au Parlement avec le projet de loi?

 

07.03  Catherine Fonck (Les Engagés): Monsieur le ministre, au début du mois de mai 2022, les partis de la Vivaldi avaient annoncé à grand coups de communication un accord avec le secteur.

 

Cependant, depuis quelques semaines, des voix de plus en plus nombreuses s'élèvent contre votre réforme du statut d'artiste: UPACT, Culture en lutte, F(s), syndicats, autant de structures qui réclament que le texte soit revu et amendé. Ils considèrent que votre proposition de réforme "a miné les avancées, détourné les principes des amendements, se retournant contre ses bénéficiaires attendus". On a l'impression que c'est encore pire que ce qui existe aujourd'hui.

 

Ils mettent en évidence qu'il n'y a aucune garantie d'accès au futur statut pour des professions qui en sont exclues actuellement, que certains bénéficiaires actuels risquent de se voir exclus par la nouvelle Commission. Les contrôles arbitraires, autrefois exercés par l'ONEM, le seront désormais par cette commission.

 

Il y a également des problèmes sur les critères retenus, le seuil de revenu, les coefficients des périodes de référence dans le volet chômage, la revendication des illustrateurs sur les droits d'auteur, les chargés de diffusion et différents métiers techniques qui seraient mis en péril.

 

Des inquiétudes importantes sur votre projet de loi nous sont aussi relayées par les directeurs des écoles supérieures des arts puisque les prestations fournies par des artistes en tant qu'enseignants dans une école supérieure des arts ne seraient pas valorisées en tant que prestations artistiques car le projet de loi les excluraient de manière spécifique.

 

Monsieur le ministre, avez-vous entendu et pris en compte les inquiétudes majeures du secteur? Etes-vous d'accord pour rouvrir les discussions et les négociations avec le secteur pour transformer ce statut en un projet de loi permettant des avancées positives?

 

La présidente: Monsieur le ministre, je vous laisse la parole pour six minutes. Il y a beaucoup de questions. Je vous signalerai lorsque le temps imparti sera écoulé. Peut-être devrons-nous y revenir ultérieurement étant donné la quantité de questions. On pourra toujours l'envisager sous une autre forme.

 

07.04  Frank Vandenbroucke, ministre: Mme Fonck, notamment, a posé énormément de questions. Madame, je crois qu'il y a pas mal de malentendus dans ce que vous dites, mais le temps qui nous est dévolu est trop restreint pour que je m'étende.

 

En un mot, nous investissons des dizaines de millions d'euros supplémentaires dans la protection sociale des artistes. Il est difficilement concevable d'interpréter cela comme une régression. Ce sont des avancées importantes. Des dizaines de millions d'euros sont investis.

 

Ensuite, une série de propositions ont été concrétisées entièrement et sont au stade des procédures d'avis. Je me concentrerai sur cela.

 

Depuis le début de la législature, mes collaborateurs se concertent quasi chaque jour avec les interlocuteurs du milieu des arts. Nous écoutons leurs commentaires et leurs questions et ensuite nous les intégrons dans notre travail réglementaire. C'est précisément pour donner à ces voix une place dans cette réforme que nous avons opté avec le gouvernement fédéral pour un vaste processus participatif appelé "Working in the Arts".

 

L'innovation était très importante et le processus de participation innovant. Comme vous l'avez soulevé, vendredi dernier, une délégation de manifestants a été reçue par les collaborateurs pour un entretien. Ils ont également parlé à de nombreux manifestants de façon individuelle afin d'avoir une meilleure idée de leurs préoccupations.

 

La délégation reçue était composée de plusieurs personnes qui étaient déjà impliquées dans le processus de participation, tant dans le groupe de travail technique que dans les discussions avec les partenaires sociaux au sein du Conseil national du travail ou des comités de gestion.

 

Nous avons noté leurs commentaires, mais nous les avons aussi invités à les transmettre également dans le cadre des avis formels qui étaient d'ailleurs attendus le même jour: l'avis du groupe de travail technique de Working in the Arts, le deuxième avis du CNT et l'avis des comités de gestion de l'ONSS, de l'INASTI et de l'ONEM.

 

En ce qui concerne le secteur francophone de l'enseignement supérieur, nous l'invitons à faire connaître ses commentaires par l'intermédiaire d'un ou plusieurs partenaires disposant d'un droit formel d'avis. Ils peuvent également exprimer leurs préoccupations par le biais des Communautés lors de la réunion du groupe de travail de la Conférence interministérielle Culture ou demander une discussion bilatérale informelle avec mes collaborateurs.

 

Ce que je peux dire en la matière – mais nous ne pouvons vraiment pas épuiser le débat – c'est qu'en ce qui concerne le traitement des revenus qui sont, par exemple, perçus dans le cadre d'une fonction dans une institution d'enseignement, ces revenus sont pris en compte intégralement dans les calculs sur la base desquels les droits aux allocations de chômage sont déterminés. Ces revenus n'entrent pas en compte dans les conditions de recevabilité des dossiers d'agrément comme artiste. Mais pour le reste, ces revenus sont totalement pris en compte.

 

Je crois qu'il y a quand même pas mal de malentendus ici. Pour l'instant, je n'ai pas encore reçu tous les avis que je vous ai énumérés. Nous avons déjà reçu l'avis de la Fédération des arts en amateur, de l'Institut pour l'égalité entre les femmes et les hommes, du Conseil d'État et du groupe de travail technique Working in the Arts.

 

Nous espérons recevoir la plupart des autres avis sous peu. Dès que nous aurons reçu tous les avis, les ministres compétents travailleront sur des textes adaptés qui seront discutés au sein du gouvernement.

 

07.05  Marie-Colline Leroy (Ecolo-Groen): Merci, monsieur le ministre.  Encore une fois, je comprends qu'on ne rentre pas ici en six minutes, dans toutes les questions précises. Cela vaudra la peine, un jour, d'imaginer un échange de vues plus large sur le sujet. Je pense d'ailleurs que vous avez concrétisé cette idée par des soirées de rencontre avec les travailleurs des arts. Nous sommes ici en journée en commission et vous êtes toujours le bienvenu si vous voulez faire un exercice similaire, bien entendu.

 

Je voudrais juste rappeler une chose. Vous le savez, nous avons toujours soutenu les travaux, la concertation et le principe de participation qui était particulièrement innovant. C'était notre condition pour avancer sur cette réforme. Aujourd'hui, vous rappelez qu'il y a une concertation quotidienne. Je vous l'avais déjà demandé et vous le rappelez. Effectivement, je ne comprends dès lors pas bien. On sent à ce stade, aujourd'hui, une espèce de rupture de confiance. On attend avec impatience et intérêt l'avis du CNT mais moi, personnellement, ainsi que les écologistes de ce Parlement, nous avons du mal à comprendre pourquoi tout d'un coup, il y a une rupture de confiance qui n'avait pas eu lieu de manière aussi unanime jusqu'ici. J'imagine que nous aurons le temps d'y revenir.

 

07.06  Sofie Merckx (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, vous dites avoir mené toutes les concertations possibles. Je constate, toutefois, que les inquiétudes du secteur sont là. Certains parlent d'un "simulacre de concertation". Ce n'est pas moi qui le dis. C'est ce qui s'est dit entre autres parmi les manifestants.

 

Malgré un effet d'annonce disant que tout serait réglé, il y a aujourd'hui, sur le terrain, de vraies inquiétudes. Je me permets de revenir brièvement sur certaines revendications. Au lieu d'avancer dans ce projet de loi, il faut revoir certaines choses au vu de ces inquiétudes. Il faut s'assurer avoir des critères objectifs dans la notion de travail artistique et avoir une véritable inclusion de l'ensemble des métiers des arts, techniciens inclus. Il faut prendre en compte les activités dites périphériques. Il faut s'assurer que la commission représente vraiment la diversité du secteur, que de véritables travailleurs qui connaissent aussi la réalité du terrain y siègent et qu'ils aient une voix prépondérante.

 

Quant à l'attestation et aux règles relatives au chômage, ils demandent de revoir les conditions d'accès et de renouvellement en vue de les faciliter. Il faut prévoir des possibilités de recours dignes de ce nom. Il faut prendre en compte les périodes de maternité et autres périodes d'inactivité. Il faut véritablement faciliter l'accès aux jeunes. Il faudra également s'attaquer à la révision de la règle du cachet, assurer une véritable simplification administrative et une véritable qualité de l'emploi dans le secteur avec des salaires décents.

 

Je ne peux qu'encourager les travailleuses et les travailleurs de la culture à se faire entendre davantage. Je sais que certains seront aussi présents, ce lundi 20 juin 2022, à la grande manifestation pour une hausse des salaires car, finalement, il s'agit de cela. Il s'agit de leur pouvoir d'achat et de leurs conditions pour pouvoir vivre dignement.

 

La présidente: Madame Merckx, ayant moi-même dépassé le timing, je me voyais mal vous couper mais je vous invite à essayer de le respecter. Je sais que c'est compliqué.

 

07.07  Catherine Fonck (Les Engagés): Monsieur le ministre, vous parlez de malentendus, mais je pense au contraire qu'un sérieux travail d'analyse des textes a été réalisé par les différents représentants, qui sont assez nombreux et dont les analyses convergent. La confiance n'est manifestement plus là, mais je crois que cela va plus loin. La déception semble immense. Le contenu des textes est dénoncé. Il n'est pas possible de parler de malentendus à partir de tout cela et de les balayer d'un revers de la main.

 

Aujourd'hui, des avis vous ont été rendus et d'autres vont sans doute suivre. Je ne peux que vous appeler à prendre en compte ce qui vous est communiqué et les propositions d'évolution du texte. Faisons de ce statut des artistes une réussite et non quelque chose qui, manifestement, est à côté de la plaque pour toute une série de points, pourtant fondamentaux, qui étaient au cœur des revendications du secteur et des promesses qui avaient été faites par le gouvernement!

 

07.08  Frank Vandenbroucke, ministre: Madame la présidente, à vrai dire, je ne suis pas du tout d'accord de parler de rupture de confiance. Il n'y a pas de rupture de confiance! Il y a des critiques comme toujours. Il y a des personnes, des organisations qui ont des critiques sur ce qui est présenté, après un très long processus de participation inédit.

 

On est d'ailleurs en train de présenter cela sur le terrain. Hier soir, Pierre-Yves Dermagne et moi-même étions au KVS, le Théâtre royal flamand, pour présenter le projet. Il s'agissait d'artistes néerlandophones. Ils étaient ravis, très positifs. Lisez ce qui est publié aujourd'hui dans De Standaard. Je ne connais pas l'auteur mais c'est une carte blanche très positive.

 

Est-ce une surprise? Non, parce qu'on investit des dizaines de millions supplémentaires dans le système de protection pour les artistes avec une augmentation, qui est unique pour les artistes, des allocations minimales de chômage, avec des prises en compte très tolérantes concernant les périodes de travail, avec le fait, madame Fonck, que les revenus perçus dans le cadre d'une profession d'enseignant ou de professeur dans une institution d'enseignement dans les arts est totalement assimilée aux revenus perçus pour des activités artistiques comme indépendant ou dans le cadre d'un contrat 1 bis, etc. Il y a donc pas mal de malentendus, je crois. Il faut évidemment écouter les critiques mais cette réforme introduit un système de protection inédit tout à fait rénové après un long processus de participation. En tout cas, hier soir, le public était extrêmement positif, après explications par Pierre-Yves Dermagne et moi-même.

 

Il est absolument incorrect de dire qu'il y a une rupture de confiance! Il y a du débat, de la critique, de l'action. C'est tout à fait normal et constructif.

 

07.09  Marie-Colline Leroy (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, vous avez eu une rencontre hier, et vous en aurez probablement d'autres ce soir et la semaine prochaine. Je ne suis pas certaine que tout le monde partagera votre avis. Vendredi matin, ce sont vos collaborateurs qui ont reçu les personnes qui étaient devant votre cabinet. Maintenant, vous allez les rencontrer vous-même. Nous reviendrons vers vous à propos de cet échange et pour connaître vos impressions. Pour ma part, les retours que je reçois sont déstabilisants par rapport au processus participatif dans lequel vous vous étiez engagé, et que nous avions soutenu.

 

07.10  Sofie Merckx (PVDA-PTB): Madame la présidente, puisque le ministre a voulu s'exprimer encore, je pense que nous avons le droit à une réplique.

 

Monsieur le ministre, vous dites que vous avez rencontré certains artistes qui étaient ravis. On se rappelle toute la discussion sur le statut des assistants médecins où certains étaient contents et d'autres non. Les réalités du terrain dépendent parfois de la région dans laquelle on se trouve. On sait que la culture s'est régionalisée. Parfois, les situations sont effectivement fort différentes. Je ne peux que le constater. Un article de la RTBF cite une dame qui explique ne connaître aucun ou aucune artiste autour d'elle qui pourra remplir ces conditions. Elle dit que c'est rigoureusement impossible et qu'il faudra prouver que le travail artistique a été indispensable à la réalisation du projet. Comment prouver cela? Cela crée une différence entre les artistes et les techniciens et techniciennes. Conduire un camion est-il indispensable à la réalisation d'un projet?

 

Je ne fais que constater. Si vous voulez répondre, il n'y a pas de souci, mais en tout cas, ce sont les inquiétudes des gens qui ont lu les textes et qui se disent qu'ils ne vont finalement pas pouvoir entrer dans les conditions pour pouvoir avoir accès à ce texte. Si vous avez de quoi les rassurer, faites-le. Je n'ai repris qu'un petit témoignage car je suis aussi tenue par le temps. Mais je pense qu'il existe des inquiétudes. Une vraie reconnaissance du travail d'artiste – spécifiquement des femmes artistes qui se sont montrées très inquiètes – doit être prise en compte. Ce sont des réalités qu'il faut prendre en compte et il faut amender le projet dans le sens des critiques, je pense.

 

Effectivement, il y a déjà des dizaines de millions, mais il faudra peut-être quelques dizaines de millions en plus car dix millions, ce n'est finalement pas beaucoup au vu du budget de notre État et de notre sécurité sociale. Il faut rester honnête.

 

La présidente: Monsieur le ministre, je pense que cela va être très compliqué si nous continuons l'échange. Je vais laisser la parole à Mme Fonck. Mais je réitère l'invitation: un échange de vues sur ces questions, dans quelques jours ou semaines, serait peut-être intéressant. En fait, j'ai l'impression qu'il serait compliqué d'épuiser le sujet maintenant. Je vais laisser Mme Fonck répondre, mais je pense que si nous nous engageons dans cette discussion plus en profondeur, cela va être très compliqué pour tout le monde.

 

07.11  Frank Vandenbroucke, ministre: Nous verrons qu'il y a énormément de malentendus et que des choses qui sont dites ici sont totalement incorrectes.

 

La présidente: Je vous invite vraiment, si tout le monde est disposé et disponible pour le faire, à prendre un temps en commission pour aborder ce sujet plus en profondeur; parce que nous allons vraiment déborder.

 

07.12  Catherine Fonck (Les Engagés): Madame la présidente, monsieur le ministre, si le secteur me disait que tout va bien, j'en serais la première ravie. Je serais disposée à travailler sur des textes pour faire avancer la cause des artistes, peut-être même plus rapidement que ce qui était prévu.

 

Mais vous ne pouvez quand même pas nier ce qui nous revient. Vous dites et vous répétez que ce sont des malentendus. Je veux bien tout ce qu'on veut. Mais ce qui nous revient provient clairement de gens qui connaissent la matière, qui connaissent la réalité du statut aujourd'hui, qui ont regardé et analysé les textes, y compris sur des réalités plurielles dans la culture.

 

Il y a des réalités très plurielles dans la culture. Les métiers sont différents. Il y a la question de la manière dont ils pourront, oui ou non, prouver que le travail accompli a réellement été indispensable à la réalisation du projet. Les critères ont été fortement modifiés pour le renouvellement par rapport à ce qui existait.

 

Je peux vous prendre beaucoup d'exemples. Je ne vais pas le faire: je vois effectivement que l'heure tourne.

 

Monsieur le ministre, vous avez ici trois parlementaires qui vous interpellent, dont deux de l'opposition et une de la majorité. Nous avons tous été interpellés par le terrain. Nous ne sommes pas en train d'inventer et de raconter des histoires. Prenez le temps de prendre en compte la réalité plurielle du secteur de la culture, d'examiner point par point les problèmes qui se posent. De voir les réponses, les solutions qui peuvent être apportées. Il y a sans doute aussi une partie des solutions dans le champ du fédéral, mais aussi dans les responsabilités et compétences des Communautés. Tenez en urgence une conférence interministérielle pour voir comment, ensemble, des réponses supplémentaires peuvent être apportées.

 

Simplement, ne vous braquez pas sur des textes aujourd'hui parce que vous en êtes content. J'ai juste envie de vous dire de tenir compte de la réalité du terrain. Si certains points sont des malentendus, alors levez-les. Avec ce qui nous revient, je pense que ce ne sont pas juste des malentendus. Clairement, des lignes doivent absolument encore bouger et évoluer. Je vous remercie.

 

07.13  Frank Vandenbroucke, ministre: Je veux quand même…

 

La présidente: Monsieur le ministre, dans ce cas, vous relancez un tour de parole. En tant que présidente de cette commission, je m'efforce…

 

07.14  Frank Vandenbroucke, ministre: Oui, parce qu'on est en train de rater tout. Puis-je être tout à fait concret? On dit des choses qui sont totalement à côté de la plaque.

 

La présidente: Je m'efforce d'abord de faire respecter l'agenda chargé et ensuite de ne pas moi-même rentrer dans le fond du débat tant il est important. J'ai également entendu des choses dont le contenu mériterait qu'on s'y arrête quelque peu. Je m'abstiens de le faire parce que ce n'est pas prévu à l'agenda du jour. Vous savez que je suis un peu psychorigide en matière d'agenda.

 

Si l'on estime qu'il faut prendre un rendez-vous pour parler de cette question et lever les malentendus, les services se feront un plaisir de trouver un créneau horaire pour que nous le fassions. Mais cet après-midi ce n'est pas possible!

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Question de Gaby Colebunders à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Les sanctions pour malades de longue durée en dehors de l'évaluation de l'incapacité de travail" (55028830C)

08 Vraag van Gaby Colebunders aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "Sancties voor langdurig zieken buiten het kader van de evaluatie van arbeidsongeschiktheid" (55028830C)

 

08.01  Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Mevrouw de voorzitster, na al deze commotie zal ik de rust in de barak doen wederkeren.

 

Mijnheer de minister, ik wil de debatten over de nieuwe sancties voor langdurig zieken niet tellen. U vermeldde meermaals dat de sancties voor de niet-medewerking aan de re-integratie al bestaan en toegepast worden op basis van artikel 134, § 2, van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. Op basis van die redenering stelt u zelfs dat u deze reeds bestaande sancties zou verlaagd hebben van 100 % naar 2,5 % van de uitkering.

 

In het recente advies van het beheerscomité van de uitkeringsverzekering voor werknemers van het RIZIV op het ontwerp van het koninklijk besluit tot die wijzing van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, lees ik iets totaal anders. Een expert van de mutualiteit stelt het volgende: “De hoeksteen van het systeem en de uitkeringsverzekering is het bepalen van het vereiste percentage van minimum 66 % arbeidsongeschiktheid. Tot op heden werd er slechts een schorsing voorzien indien het lid zich niet aanmeldde bij de adviserende arts van de verzekeringsinstelling op de datum van het geplande onderzoek voor de evaluatie van de arbeidsongeschiktheid. Hoewel het terug-naar-werktraject op vrijwillige basis gebeurt, zal er nu toch een sanctie worden opgelegd indien de verzekerde niet ingaat op de uitnodiging van de adviserende arts of de terug-naar-werkcoördinator, ook als hij later alsnog gevolg zou geven aan een nieuwe oproeping."

 

Spreekt u de uitspraak uit het advies tegen? Bestaan de sancties buiten het strikte kader van de evaluatie van arbeidsongeschiktheid volgens u dan wel? Indien ja, wat is de grootteorde van het aantal sancties buiten het kader van de evaluatie arbeidsongeschiktheid? Gaat dit jaarlijks over enkele, tientallen, honderden, duizenden of nul sancties, bijvoorbeeld voor de jaren van 2000 tot 2021?

 

Ik verwijs ook naar de mondelinge vraag van mijn collega Sofie Merckx, die op 18 oktober in een schriftelijke vraag werd opgezet. Tot op heden werd die echter niet beantwoord.

 

08.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitster, ik zal niet voor de 35e keer uitleggen dat terug-naar-werktrajecten vrijwillige trajecten zijn. Mensen moeten zelf gemotiveerd zijn en kiezen om opnieuw aan de slag te gaan.

 

Ik heb het volgende verklaard. De huidige reglementering van de uitkeringsverzekering voor werknemers bepaalt dat de toekenning van de uitkeringen wordt stopgezet zolang de gerechtigde niet voldoet aan de controleverplichtingen die hem door ieder krachtens de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 bevoegde persoon worden opgelegd (artikel 134, § 2, van die wet). Indien de arbeidsongeschikt erkende gerechtigde zich dus zonder geldige rechtvaardiging niet aanbiedt op het medisch onderzoek bij bijvoorbeeld de adviserende arts, wordt de toekenning van de uitkeringen stopgezet. Wanneer de gerechtigde zich uiteindelijk wel aanbiedt voor het medisch onderzoek, kan hij opnieuw aanspraak maken op de uitkeringen.

 

In het ontwerp dat in deze commissie ter bespreking voorligt, wordt het volgende bepaald. Indien iemand wordt opgeroepen door de adviserende arts in het kader van de vraag waarom hij het betreffende formulier nog niet heeft ingevuld en indien die persoon herhaaldelijk weigert om naar de adviserende arts te gaan, is een sanctie mogelijk van 2,5 %. De sanctie van 100 % die zou kunnen worden toegepast, wordt evenwel niet toegepast.

 

Wat betreft het aantal bestaande schorsingen in het kader van dat artikel 134, § 2, geef ik de cijfers voor 2019 aangezien de cijfers voor 2020 beïnvloed zijn door covid. In 2019 werden door de adviserende artsen 4.800 schorsingen uitgesproken voor gerechtigden in primaire arbeidsongeschiktheid en 1.480 voor gerechtigden in invaliditeit. Het gaat bijna allemaal om afwezigheden voor een medisch onderzoek. Welk aandeel daarvan kadert in de evaluatie van de staat van arbeidsongeschiktheid dan wel een onderzoek naar de mogelijkheden tot re-integratie? Daar gaat het niet om. Ik heb ook niet de onderverdeling in die gevallen. Het gaat om mensen die zich niet hebben aangeboden en die daarvoor zijn gesanctioneerd. Het gaat om 4.800 personen.

 

08.03  Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, ik blijf erbij dat u de feiten verdraait en ze blijft verdraaien. De bestaande sanctie van 100 % gaat echt wel over het wel ziek zijn en het niet ziek zijn. Daarover zijn wij het eens. Het gaat dus om wel ziek zijn en wel of geen uitkering krijgen. Daarover gaat het nu, namelijk over die 100 %.

 

08.04 Minister Frank Vandenbroucke: Neen, het gaat over het volgende, mijnheer Colebunders.

 

De tekst stelt dat het gaat over iemand die niet voldoet aan de controleverplichtingen die volgens de gecoördineerde wet door een bevoegde persoon worden opgelegd. Daarover gaat het. Het gaat niet over de vaststelling dat iemand zich niet op een bepaald punt laat evalueren of onderzoeken. Artikel 134, § 2, bepaalt dat de betrokkene zich niet onderwerpt aan de controleverplichtingen. Daarover gaat het. Een medisch onderzoek kan allerlei zaken toelaten, zoals een evaluatie van de arbeidsongeschiktheid of de terugkeer naar werk. Dat alles is overigens al decennialang de verantwoordelijkheid van de adviserende artsen.

 

Uw interpretatie is dus fout. U moet gewoon de wet lezen.

 

08.05  Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Mijnheer de minister, het is wel belangrijk dat wij die hele onderverdeling hebben. Zelfs de mutualiteiten wijzen u erop dat dat niet bestaat. Dat stelt een expert van de mutualiteit en niet wij. Hebt u geluisterd naar het citaat dat ik u daarstraks voorlas? Dat citaat komt niet uit een PVDA-pamflet.

 

Bovendien is er het feit van die 100 %-sancties. Dat gaat gewoon over het zich niet aanbieden. Dat staat gelijk met niet ziek zijn – waarop wordt iemand anders gepakt? – of met het pure feit van ziek zijn of niet ziek zijn. Daarover gaat die sanctie. Wij zullen het niet eens raken over het voorgaande. Ik neem echter aan dat het debat straks voortgaat.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Question de Gaby Colebunders à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "Les propos du ministre flamand de l'Emploi sur "la carte rouge" pour les malades de longue durée" (55028831C)

09 Vraag van Gaby Colebunders aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De uitspraken van Vlaams minister van Werk over “de rode kaart trekken” voor langdurig zieken" (55028831C)

 

09.01  Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Mijnheer de minister, in maart 2022 ondervroeg ik u over het akkoord dat u sloot met de Vlaamse overheid over het begeleiden van langdurig zieken. U antwoordde mij toen dat de federale sanctie op de uitkering van de zieke niet van toepassing zal zijn op het traject dat de zieke aflegt bij de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling of een van zijn partners. Dat blijkt ook uit het wetsontwerp dat u hier voorlegde. De uitleg strookt met uw uitspraken over de vermeende vrijwilligheid van de trajecten vanaf de intake via de terug-naar-werkcoördinator.

 

In het akkoord lees ik echter het volgende: "Een traject is echter niet vrijblijvend. Op elk moment in het traject wordt inzet en engagement tot samenwerking verwacht." Vorige week kondigde de nieuwe Vlaamse minister van werk Jo Brouns aan dat hij wil dat de VDAB uitbreekt en de langdurig zieken ook opzoekt in de pijnklinieken en de revalidatiecentra. Op de VRT voegde hij hier nog aan toe: "Ook daar mag je de rode kaart trekken als mensen zich niet laten bemiddelen, als ze de afspraken niet naleven."

 

Daarover heb ik toch enkele vragen. Hoe kan een vrijwillig traject niet vrijblijvend zijn? Op welke handhaving alluderen u en uw Vlaamse collega's in dit akkoord? Is de Vlaamse minister bij machte om een rode kaart te trekken voor mensen die niet laten bemiddelen of afspraken niet naleven? Gaat u akkoord met zijn uitspraken of aanpak?

 

09.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer Colebunders, daarstraks zei ik dat u het artikel in de wet gewoon eens moet lezen, hier moet u gewoon het samenwerkingsakkoord eens lezen, dat zou veel kunnen helpen. Het samenwerkingsakkoord stelt heel duidelijk dat wij willen inzetten op kansen, het stelt heel duidelijk dat kiezen om aan het werk te gaan een vrijwillige keuze is, maar natuurlijk is er ook een engagement.

 

Dat engagement is trouwens ook ingeschreven in de procedures. Mensen die aan het traject beginnen, gaan akkoord met een engagementsverklaring. Dat engagement is een engagement van zowel de overheid, de terug-naar-werkcoördinator en de adviserend arts als van de betrokkene. Het is normaal dat men mensen soms eens herinnert aan hun engagement. Dat is niet hetzelfde als sanctioneren of op een brutale manier handhaven.

 

Ik citeer uit het akkoord met de Vlaamse regering: "Zowel de federale als de Vlaamse instellingen engageren zich om haar/hem" - dat is dan de betrokken patiënt - "duidelijk en volledig te informeren, zodat de persoon dit engagement op een onderbouwde manier kan aangaan. Bovendien zetten wij in op versterking en empowerment, zodat betrokkenen niet moeten ondergaan maar zoveel mogelijk zelf actief participeren aan, beslissen over en sturen in hun traject naar werk."

 

09.03  Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Mijnheer de minister, u zult het toch wel met mij eens zijn dat u en uw Vlaamse collega hier grijze zones aan het creëren zijn. De ene keer is het allemaal vrijwillig, de andere keer is het niet vrijblijvend en wordt er gedreigd met rode kaarten. Als het voor ons al heel onduidelijk is, wat dan met de mensen op het terrein die geconfronteerd worden met ziekte? Mijnheer de minister, het is aan u om hierover duidelijkheid te verschaffen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

10 Question de Gaby Colebunders à Frank Vandenbroucke (VPM Affaires sociales et Santé publique) sur "L'adaptation urgente de la durée de la pénalisation dans les mutualités" (55028854C)

10 Vraag van Gaby Colebunders aan Frank Vandenbroucke (VEM Sociale Zaken en Volksgezondheid) over "De dringende bijsturing van de straftijd bij mutualiteiten" (55028854C)

 

10.01  Gaby Colebunders (PVDA-PTB): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, we hebben het in deze commissie reeds verschillende keren gehad over de straftijd van twee jaar die mensen sinds het begin van dit jaar oplopen als ze reeds te lang hun lidgeld voor de mutualiteit niet betaalden. Sinds begin dit jaar verliezen ze hun recht op zowel de aanvullende diensten van de mutualiteiten als op de bijkomende verzekeringen, zoals tandzorg. In dat laatste geval zelfs als ze die verzekering wel correct betaalden.

 

U verwees de voorbije maanden naar onderhandelingen tussen u, de mutualiteiten en de armoedeverenigingen. Ik zie echter niets bewegen. Ik maak mij dan ook zorgen over de voortgang in dit dossier. Bovendien blijken de onderhandelingen zich vooral af te spelen tussen de mutualiteiten onderling.

 

Wat is uw timing? Wanneer zult u de bijgestuurde wetgeving publiceren? Zal de straftijd, zoals aangekondigd, worden ingekort tot zes maanden, en dit voor alle betrokkenen? Zal de bijgestuurde regelgeving ingaan met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2022? Is een straftijd van zes maanden het wettelijke minimum? Kan dat nog korter, in theorie?

 

Ik vraag u uitdrukkelijk om, in tegenstelling tot vorige keren, ook op deze vragen te antwoorden.

 

10.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer Colebunders, ik heb, zoals eerder aangekondigd, aan het Nationaal Mutualistisch College gevraagd een wijziging van de reglementering voor te stellen om deze stageperiode in te korten voor wie zich in een behartenswaardige situatie bevindt, in overeenstemming met de organisaties van en voor mensen in armoede. Het College heeft na dialoog met deze organisaties voorstellen ter zake uitgewerkt, die door de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen omgezet werden in vier voorontwerpen van koninklijke besluiten en in een voorontwerp van ministerieel besluit. Ik moet die teksten voor advies voorleggen aan de verschillende organen van de Controledienst. De Controledienst legt de laatste hand aan deze teksten ingevolge de ingewonnen adviezen.

 

De teksten voorzien er inderdaad in dat ze van kracht zouden worden op 1 januari 2022.

 

De oplossing die voorgesteld wordt, bestaat erin dat de huidige wachtperiode van 24 maanden ingekort wordt tot een minimum van zes maanden voor de betrokken personen. De duur van de wachttijd maakt hier een compromis uit tussen de beoogde doelstelling van de wijzigingen en het verplichte karakter van de aansluiting bij de diensten van de aanvullende verzekering, zoals bepaald in de wetgeving.

 

10.03  Gaby Colebunders (PVDA-PTB): U zegt minimum. Kan dat dan meer zijn, mijnheer de minister?

 

10.04 Minister Frank Vandenbroucke: (…)

 

10.05  Gaby Colebunders (PVDA-PTB): U moet altijd opletten wat u zegt.

 

Mijnheer de minister, dit is een van de dossiers waarover we het inhoudelijk eens zijn. Ik maak mij alleen maar zorgen over de timing. Sommige zaken kunnen nu eenmaal niet snel genoeg gaan, daarover zijn we het eens. Andere zaken duren dan weer veel te lang. Van 24 naar 6 maanden is een verbetering, dat geef ik toe, maar waarom kan dat niet op 2 maanden? Ik heb de indruk dat dit mogelijk is, maar ik weet niet of u dat wel echt wil. Ik begrijp niet goed waarom niet en dat vind ik echt jammer.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le développement des questions se termine à 15 h 37.

De behandeling van de vragen eindigt om 15.37 uur.