Commission des Finances et du Budget |
Commissie
voor Financiën en Begroting |
du Mercredi 24 avril 2024 Après-midi ______ |
van Woensdag 24 april 2024 Namiddag ______ |
De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.09 uur en voorgezeten door de heer Wim Van der Donckt.
La réunion publique de commission est ouverte à 14 h 09 et présidée par M. Wim Van der Donckt.
De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.
Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.
De voorzitter: Goedemiddag collega's, de minister heeft meegedeeld dat hij om 16 uur onze commissie zal moeten verlaten wegens andere verplichtingen.
Dat gezegd zijnde, zult u gemerkt hebben dat er op de agenda een aantal vragen staat van Peter De Roover. Jammer genoeg is hij verontschuldigd, omdat hij gehospitaliseerd is. Het is niet bijzonder ernstig, dat hopen we althans. Hij heeft me gevraagd zijn vragen over te nemen. Volgens het Reglement kan dat in principe niet en moeten de vragen omgezet worden in schriftelijke vragen of vervallen zij. In de bijbel van het Parlement, het zeer gewaardeerde boek van wijlen oud-griffier Marc Van der Hulst, wordt op pagina 456 evenwel gesteld dat in uitzonderlijke omstandigheden – en ik vind dat we in dezen toch wel over een bijzondere omstandigheid mogen spreke – de vraag van een ziek Parlementslid wel kan worden gesteld door een partijgenoot die uiteraard ook Kamerlid is.
De minister maakt daar geen bezwaar tegen. Mijn vraag is of de drie aanwezige leden van de commissie er bezwaar tegen hebben? (Neen) Aldus wordt besloten.
Mevrouw Marghem is niet aanwezig. Haar vraag nr. 55040370C wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
01.01 Wim Van der Donckt (N-VA): Ik verwijs naar de schriftelijk ingediende vraag.
Geachte
minister, kan de investeringsaftrek voor energiebesparende investeringen worden
toegepast in volgende onderstaande gevallen? Of zal artikel 75, 2° en 3° WIB92
hier van toepassing zijn? Een vastgoedvennootschap bezit verschillende
onroerende goederen en wil daar zonnepanelen en batterijen installeren.
1. Zij
stelt deze onroerende goederen ter beschikking aan andere (kleine en grote)
vennootschappen binnen dezelfde groep (als bijv. kantoor of magazijn).
2. Zij
verhuurt polyvalente ruimtes aan particulieren (kortverhuur zonder btw). 3. Zij
verhuurt polyvalente ruimtes aan btw-plichtige klanten (kortverhuur met btw).
01.02 Minister Vincent Van Peteghem: Ik kan op uw vraag niet simpelweg ja of neen antwoorden, omdat uit uw vraag niet voldoende concreet afgeleid kan worden op welke manier de onroerende goederen ter beschikking worden gesteld.
Algemeen geldt dat de investeringsaftrek inderdaad niet van toepassing is als het recht van gebruik ofwel wordt overgedragen aan een derde via een contract van leasing, erfpacht, opstal of een gelijkaardig onroerend recht, waarbij de overgedragen activa door die derde kunnen worden afgeschreven; ofwel op een andere manier aan derden wordt overgedragen, behalve als die derden zelf voldoen aan die voorwaarden, criteria en grenzen voor de toepassing van de aftrek, tegen hetzelfde of een hoger percentage, ze de overgedragen vaste activa in België gebruiken om winsten of baten te verkrijgen en ze het recht van gebruik niet op hun beurt geheel of gedeeltelijk overdragen aan derden.
Bijgevolg geldt dat bij verhuring van polyvalente ruimtes aan particulieren geen investeringsaftrek kan worden toegepast op de vaste activa, inclusief de zonnepanelen en dergelijke, waarop de verhuring van die ruimtes betrekking heeft. Wanneer daarentegen die ruimtes worden verhuurd aan btw-plichtige klanten, kan de bedoelde investeringsaftrek wel worden toegepast op voorwaarde dat die klanten zelf voldoen aan de voorwaarden, criteria en grenzen voor de toepassing van de aftrek tegen hetzelfde of een hoger percentage, ze die activa in België gebruiken om winsten of baten te verkrijgen en ze het recht van gebruik niet op hun beurt geheel of gedeeltelijk overdragen of overgedragen hebben.
01.03 Wim Van der Donckt (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb hier geen specifieke repliek op.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le président: Nous arrivons à la question n° 55041147C de M. Vanden Burre sur le soutien à la distribution de la presse écrite.
01.04 Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen): Monsieur le président, le groupe Ecolo-Groen souhaite un bon rétablissement au collègue De Roover.
Pour ce qui concerne ce dossier très important
pour nous de soutien à la presse écrite, vu que cette question date d'avant
l'accord du gouvernement, je vais essayer de faire gagner un peu de temps à
tout le monde. Étant donné qu'un accord est heureusement intervenu au sein du
gouvernement sur ce sujet, je vous propose de passer à la question suivante. Je vous remercie.
02.01 Wim Van der
Donckt (N-VA): Voor giften gedaan vanaf 1 januari 2024 dienen erkende verenigingen en
instellingen het rijksregisternummer van de donor te vragen om volgend jaar
voor 1 maart het te kunnen opgeven bij de neerlegging van fiche 281.71 via
Belcotax.
Over
deze nieuwe verplichting is door uw administratie nog niet gecommuniceerd ten
aanzien van de erkende organisaties, hun donoren of de bevolking in het
algemeen. Op de website van Financiën, bij de FAQ m.b.t. fiscale attesten wordt
opgeven van het rijksregisternummer van de donor natuurlijke persoon nog steeds
als een optie en niet als een verplichting vermeld.
Het
overgrote deel van de erkende organisaties is nog niet voorbereid op deze
nieuwe verplichting. Het blijkt dat deze nieuwe regel zonder overleg met de
stakeholders werd doorgevoerd. Tot op heden was het voldoende dat de erkende
instelling via een overschrijving de voornaam en naam van de donor vernam. In
veel gevallen is er immers niet meer communicatie dan de overschrijving door de
donor aan de begiftigde instelling. Het wordt helemaal lastig om naderhand een
rijksregisternummer te moeten opvragen.
Geachte
minister, ik heb enkele praktische vragen m.b.t. de uitrol van de nieuwe regels
die gelden voor giften gedaan vanaf 1 januari dit jaar:
Aangezien
uw administratie de erkende instellingen kent, zal zij hen spoedig individueel
informeren over de nieuwe verplichting om het rijksregisternummer op te vragen
bij hun donoren?
Zal
het rijksregisternummer ook op de fiscale attesten moeten worden vermeld?
Zal
ingevolge deze nieuwe wetgeving nog mogelijk zijn om via Belcotax een fiche op
te laden zonder vermelding van het rijksregisternummer van de donor?
Zonder
attest verliest de donor zijn belastingvermindering. Zal hij een gift alsnog in
mindering kunnen brengen indien het attest hem laattijdig wordt bezorgd, zelfs
na de aangiftetermijn voor de aangifte in de personenbelasting?
Kan
een erkende instelling haar erkenning kwijtspelen wanneer zij er niet in slaagt
de fiches met al de gevraagde gegevens via Belcotax op te laden of op papier
aan de FOD Financiën te bezorgen?
02.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Van der Donckt, mijn administratie heeft eind februari 2024 erkende instellingen aangeschreven om hen te informeren over de verplichte vermelding van het nationaal nummer op de attesten 281.71 voor alle giften ontvangen vanaf 1 januari 2024. De betrokken instellingen zijn intussen goed op de hoogte gesteld van die nieuwe verplichting en de FAQ op de site van de FOD Financiën werd inmiddels ook in die zin geactualiseerd.
Ik merk daarbij op dat de instellingen een jaar voordien, in maart 2023, al een eerste keer werden aangeschreven omtrent dat nieuwe modelattest 281.71. Ook in die brief werd al nadrukkelijk de aandacht gevestigd op het belang van de vermelding van het nationaal nummer voor de identificatie van de schenkers, waarbij de instellingen expliciet werden aangemoedigd al de nodige stappen te zetten om die gegevens te verzamelen. Er wordt aan de betrokken instellingen bewust geen verplicht model van attest opgelegd om hen de nodige ruimte te laten voor een eigen invulling van het attest om publiciteitsredenen, zoals de invoeging van het eigen logo of motto.
Het is wel degelijk de bedoeling dat de betrokken instellingen op de attesten alle gegevens vermelden zoals opgesomd in het nieuwe wetsartikel, dus inclusief het nationaal nummer van de schenker. De vermelding van het nationaal nummer is dus een wettelijke verplichting. Op termijn is het wel degelijk de bedoeling dat alle fiches van het rijksregisternummer zijn voorzien. Er is evenwel bij wijze van overgangsmaatregel ook een administratieve tolerantie opgenomen voor wat betreft de giften ontvangen in 2024. Voor die giften, waarvan de attesten medio 2025 dienen te worden aangeleverd via Belcotax-on-web, kunnen de betrokken instellingen nog attesten afleveren zonder vermelding van de nationale nummers. Voor dat jaar zal het rijksregisternummer dus geen blokkerende fout uitmaken in Belcotax-on-web.
Het betreft voor alle duidelijkheid een tijdelijke administratieve tolerantie. In de toekomst zal de vermelding van het nationaal nummer wel een vereiste zijn. Voor giften gedaan vanaf 2025, zal de tolerantie worden herbekeken. De sector wordt aangeraden alvast een echte inspanningsverbintenis aan te gaan en de nodige maatregelen te nemen om de nationale nummers bij de schenkers op te vragen.
In elk geval neemt het niet weg dat, mocht op het terrein blijken dat er voor de giften gedaan in 2025 nog altijd een administratieve tolerantie noodzakelijk is, mijn administratie dat natuurlijk zal bekijken. Wanneer het attest pas wordt uitgereikt na het verstrijken van de aangiftetermijn, kan er binnen de wettelijk bepaalde termijn een bezwaarschrift worden ingediend. Wanneer het attest pas werd uitgereikt na het verstrijken van de wettelijke bezwaartermijn, kan een ambtshalve ontheffing wegens een nieuw document worden gevraagd.
Het niet naleven van de bij wet ingevoerde verplichting tot het meedelen van bepaalde gegevens, heeft niet tot gevolg dat de erkenning van de begiftigde instelling wordt ingetrokken.
02.03 Wim Van der Donckt (N-VA): Mijnheer de minister, bedankt voor uw pragmatische antwoord. Ik heb geen specifieke repliek.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
03.01 Wim Van der Donckt (N-VA): Ik verwijs naar de ingediende vraag.
Aandeelhouders
van de Generale Maatschappij van België, Petrofina en Fortis werden
aandeelhouders van Franse vennootschappen waardoor plots hun dividenden dubbel
belast werden.
Op 23
november heeft het Hof van Cassatie voor de 4e en 5e keer bevestigd dat
rijksinwoners die aandelen bezitten in Franse vennootschappen kunnen genieten
van een belastingkrediet dat zijn oorsprong vindt in het Belgisch-Frans dubbelbelastingverdrag.
Deze arresten bevestigen het eerdere arrest van het Hof van Cassatie van 16
juni 2017. Van de 5 arresten die tot op heden werden geveld, werden er 3 geveld
door Nederlandstalige kamers in 2017 en 2023 en twee door Franstalige kamers in
2020 en 2021.
Volgens
het Hof van Cassatie is dit belastingkrediet autonoom d.w.z. dat het volledig
beheerst wordt door het dubbelbelastingverdrag en niet beperkt kan worden door
bepalingen van nationaal recht. Ondanks deze 5 uitspraken blijft uw administratie
zich blijkbaar verzetten tegen alle procedures die door belastingbetalers
worden aangespannen om dit belastingkrediet te verkrijgen wanneer de dividenden
niet zijn vermeld in de aangifte van de personenbelasting. Deze aangifte is
niet nodig voor dividenden ontvangen in België, die onderworpen zijn aan het
systeem van de bevrijdende roerende voorheffing. Bovendien is volgens het Hof
van Cassatie de aangifteplicht een regel van nationaal recht die het
belastingkrediet van het dubbelbelastingverdrag niet in de weg kan staan.
Geachte
minister, mijn vragen zijn de volgende:
Steunt
u uw administratie in haar verzet tegen de toekenning van het FBB op Franse
dividenden?
Is het
niet tijd om te erkennen dat het standpunt van de administratie niet wordt
gesteund door het hoogste gerechtshof van dit land?
Welk
bedrag aan terug te betalen FBB op Franse dividenden wordt momenteel reeds door
uw administratie betwist? Welk bedrag aan moratoriumintresten is reeds
verschuldigd?
Ik
verneem dat uw administratie, ontevreden over deze 5 uitspraken van het Hof van
Cassatie, al haar hoop vestigt op een 6de zaak die hangende is voor een
Franstalige kamer van het Hof van Cassatie. Is het echt het enige argument dat
uw administratie nog heeft om te hopen dat de rechtspraak van de ene kamer van
het Hof van Cassatie verschilt van die van de andere terwijl de 5 arresten door
zowel een Nederlandstalige als Franstalige kamers werden gewezen?
Is dit
niet opnieuw tijd rekken en de last van het terugbetalen van al deze
belastingkredieten doorschuiven naar de volgende minister van Financiën?
Spelen er budgettaire overwegingen mee in de halsstarrige positie die uw administratie inneemt?
03.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijn administratie beschikt niet over statistische gegevens met betrekking tot dit onderwerp, noch over gegevens betreffende het bedrag van de eventuele moratoriumintresten.
De nog hangende zaak voor de Franstalige kamer van het Hof van Cassatie werd volgens mijn administratie op een andere manier gemotiveerd. Ook veel rechtsgeleerden spreken trouwens over tegenstrijdige rechtspraak inzake de toepassing van het FBB op Franse dividenden. Budgettaire overwegingen hebben dan ook geen enkele rol gespeeld bij de beslissing om een nieuwe cassatievoorziening in te dienen. De administratie neemt de beslissing tot het instellen van cassatieberoep overigens autonoom.
Ik ontken ook met klem uw suggestie dat ik deze problematiek zou doorschuiven naar de volgende minister. Dankzij het door mij ondertekende nieuwe verdrag is de verrekening van het FBB waarop particulieren in bepaalde gevallen een beroep kunnen doen ten aanzien van hun Franse dividenden, een aflopend verhaal. Het nieuwe verdrag met Frankrijk, dat nog moet worden geratificeerd, voorziet namelijk niet meer in een dergelijk FBB.
03.03 Wim Van der Donckt (N-VA): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
04.01 Wim Van der Donckt (N-VA): Ik verwijs naar de schriftelijke versie van de vraag.
Geachte
minister, elektrisch aangedreven “microcars" zijn een nieuwe vorm van
mobiliteit die recent aan een opmars bezig is. Het gaat hier over voertuigen
zoals de Microlino, de Kate of de Citroën Ami. Ze zijn milieuvriendelijk, nemen
weinig plaats in, en kunnen een rol spelen bij de verduurzaming van de
stedelijke individuele mobiliteit. Technisch gezien gaat het over zgn.
elektrische “quadricycles", voertuigcategorie L7e.
Bedrijven
of zelfstandigen die deze voertuigen als alternatief willen inzetten voor de
klassieke bedrijfswagen, botsen echter op een fiscale administratieve rompslomp
als er ook privégebruik is toegelaten. Om het voordeel van alle aard te berekenen
bestaat voor deze voertuigen immers volgens de huidige regelgeving geen
expliciete forfaitaire regeling zoals die geldt voor elektrische personenwagens
(4% van de catalogusprijs of minimum 1600 EUR op jaarbasis), maar moet het
reële genoten voordeel becijferd worden met een rittenschema dat privé en
professioneel gebruik scheidt. Ook een permanente en precieze calculatie van de
kostprijs van het voertuig en het verbruik is daarvoor noodzakelijk.
Kunt u
aangeven of deze voertuigen van categorie L7e voor wat betreft de berekening
van het voordeel van alle aard op dezelfde manier behandeld mogen worden als
elektrische personenwagens van de categorie M1?
04.02 Minister Vincent Van Peteghem: In de huidige stand van de wetgeving kan het voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een door de werkgever kosteloos ter beschikking gestelde elektrische microcar in categorie L7e niet op forfaitaire wijze worden vastgesteld, zoals dat nu wel het geval is voor een elektrische personenauto in categorie M1. Het voordeel dat voortvloeit uit de terbeschikkingstelling van een elektrische microcar, geldt dus voor de werkelijke waarde bij de verkrijger.
04.03 Wim Van der Donckt (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor het korte en krachtige antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 55042069C van de heer Cogolati wordt in een schriftelijke vraag omgezet.
05.01 Wim Van der
Donckt (N-VA): Kleine vennootschappen kunnen, indien zij aan bepaalde voorwaarden
voldoen, belast worden aan 20% voor de eerste 100.000 EUR belastbare winsten.
Kan u
zeggen, voor het laatst beschikbare jaar, wat de belastbare basis was voor deze
20%?
05.02 Minister Vincent Van Peteghem: Voor het aanslagjaar 2022 werd 9.608,97 miljoen euro belast aan het verlaagde kmo-tarief van 20 %.
05.03 Wim Van der Donckt (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor dit antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
06.01 Wim Van der Donckt (N-VA): Geachte minister, wat is de budgettaire kost (fiscale uitgave) van het verlaagd btw-tarief voor antiek en kunst voor het laatst beschikbare jaar?
06.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Van der Donckt, mijn administratie beschikt niet over statistieken inzake de verkoop van kunstvoorwerpen en antiquiteiten, waardoor een budgettaire inschatting van de toepassing van het verlaagde tarief van 6 % niet mogelijk is.
06.03 Wim Van der Donckt (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord, dat uiteraard geen antwoord is, omdat u de vraag niet kunt beantwoorden.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
07.01 Wim Van der Donckt (N-VA): Mijnheer de minister, ik verwijs naar de ingediende vraag.
Wat is
de budgettaire kost van het laatst beschikbare jaar voor de toeslag op de
belastingvrije som voor alleenstaanden met minstens een kind ten laste?
07.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Van der Donckt, de kostprijs van de toeslag op de belastingvrije som voor alleenstaanden met minstens één kind ten laste en de bijkomende toeslag voor deze belastingplichtigen met een laag inkomen, beloopt 268,4 miljoen euro voor het aanslagjaar 2022, dus het inkomstenjaar 2021.
07.03 Wim Van der Donckt (N-VA): Ik dank u voor uw duidelijke antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
08.01 Wim
Van der Donckt (N-VA): Geachte heer minister, ik verwijs naar de vraag van uw partijgenoot Steven
Mathei (nr. 55001548C, Integraal Verslag, Kamer, CRIV 55 COM 056) en naar
de schriftelijke vraag nr. 0087 (17/11/2020). De nieuwe Europese richtlijn
(2020/285) die in werking treedt op 01/01/2025 voorziet dat lidstaten hun
nationale drempel voor de toepassing van de btw-vrijstellingsregeling voor
kleine ondernemingen vrij kunnen vaststellen tot een maximumbedrag van
85.000 euro. Het optrekken van de drempel zou een grote administratieve
vereenvoudiging zijn voor tal van kleine ondernemingen en vzw’s. De budgettaire
impact bevindt zich wellicht tussen 280,48 miljoen euro en
560,96 miljoen euro volgens de laatste schriftelijke vraag.
Kunnen
deze bedragen nog verder verduidelijkt worden? Hoe komt men aan deze cijfers?
Bestaan er meer recente becijferingen om een duidelijker beeld te hebben van de
budgettaire impact?
08.02 Minister Vincent Van Peteghem: De keuze voor de btw-vrijstellingsregeling of het indienen van periodieke btw-aangiften is afhankelijk van verschillende factoren, zoals onder meer de door de belastingplichtige ervaren administratieve last en de mogelijkheid om btw op aankopen in aftrek te nemen. Wanneer alle btw-plichtigen met een omzet tussen 25.000 en 85.000 euro zouden overstappen naar de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen, zou dat leiden tot 739,2 miljoen euro aan minderontvangsten inzake netto btw. Wanneer daarentegen enkel belastingplichtigen die btw moeten afdragen aan de Staat zouden overstappen en dus belastingplichtigen die teruggave ontvangen in het huidige systeem zouden blijven, kunnen de jaarlijkse kosten oplopen tot ruim 1 miljard euro.
Het aantal belastingplichtigen dat in december 2022 opteerde voor de vrijstellingsregeling en het aantal belastingplichtigen dat periodieke aangiften indiende ook al bedraagt de jaarlijkse omzet minder dan 25.000 euro, is nagenoeg identiek. Er kon voor de berekeningen enkel gewerkt worden op basis van aantallen belastingplichtigen, omdat sinds 1 juli 2016 bepaalde categorieën kleine ondernemingen, die kozen voor de vrijstellingsregeling, niet langer hun totale jaaromzet hoeven mee te delen.
Op basis van de beschikbare bronnen maakt de studiedienst van de FOD Financiën de inschatting dat het verhogen van de drempel tot 85.000 euro zou kunnen leiden tot een negatieve budgettaire impact tussen 370 miljoen euro en 740 miljoen euro.
08.03 Wim Van der Donckt (N-VA): Dank u wel voor uw antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
09.01 Wim Van der Donckt (N-VA): Mijnheer de minister, ik verwijs naar de schriftelijke versie van de vraag van collega De Roover.
Geachte
heer minister, wat is het lot van de verhuurder in gevallen waarin de (voortaan
meldingsplichtige) huurder het pand beroepsmatig gebruikt? Ik neem aan dat in
theorie een ‘dubbele sanctie’ mogelijk is: aftrekverbod bij de huurder en
belasting op de werkelijke huur bij de verhuurder? Kan u dat bevestigen?
In het
geval van een geregistreerd huurcontract voor huisvesting zegt de memorie dat
de verhuurder ‘beschermd’ wordt. Er staat zelfs dat men belasting wil vermijden
op de werkelijke huur bij een verhuurder die te goeder trouw is. Artikel 7 WIB
werd echter niet aangepast. Beroepsgebruik blijft beroepsgebruik in dat
artikel, en het verwerpen van de aftrek bij de huurder staat daar strikt
genomen los van.Wat als het huurcontract (met duidelijke afspraken) niet
geregistreerd is?
09.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijn administratie is zich bewust van de problematieken in de door u geschetste situaties en onderzoekt ook de fiscale gevolgen daarvan. Vandaag wordt trouwens een circulaire gepubliceerd waarin zij die toelicht.
Ik kan u bevestigen dat indien de huurovereenkomst kosteloos is geregistreerd, de huurprijzen en huurvoordelen die daarop betrekking hebben vanaf het aanslagjaar 2024 niet meer als werkelijke beroepskosten kunnen worden aangemerkt. Wanneer het bedrag van de huur en de huurvoordelen op basis van het aftrekverbod niet als werkelijke beroepskosten kunnen worden aangemerkt, mag voor de vaststelling van de onroerende inkomsten worden aangenomen dat de huurder het onroerend goed niet voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid gebruikt.
De maatregel beschermt de verhuurder, die te goeder trouw een huurovereenkomst voor bewoning door de huurder heeft gesloten en die nooit de intentie heeft gehad dat de huurder het pand beroepsmatig zou gebruiken.
09.03 Wim Van der Donckt (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
10.01 Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le ministre, selon un récent rapport du cabinet d’études néerlandais Profundo, des institutions financières belges ont accordé pour des milliards d’euros de crédit à "des secteurs qui détruisent la nature”. Les grands groupes bancaires de l’Union européenne ont accordé depuis les accords de Paris, signés en 2015, un total de 256 milliards d’euros de crédit aux entreprises qui mettent en péril les forêts, les savanes et autres écosystèmes en situation climatique critique.
Ce rapport comprend une partie spécifique sur les institutions belges. Je parle ici en particulier du groupe KBC, de BNP Paribas, d’ING et de la Deutsche Bank. Elles ont accordé, entre 2016 et 2023, 100 milliards d’euros de crédit à ces secteurs problématiques pour la nature. Des plus petits acteurs sont aussi cités, comme Argenta, Belfius Banque – c’est un grand acteur, mais petit selon ce rapport –, Ackermans & van Haaren et la Banque Degroof Petercam. Elles ont investi 8,8 milliards d’euros dans des secteurs à risque pour le climat et la nature. Cela nous semble, au niveau de mon groupe, tout à fait problématique.
Monsieur le ministre, concernant la banque Belfius, qui est publique, ou en tout cas d’actionnariat public, quelle est la politique de crédit en la matière? Quelles sont les limites par rapport à la déforestation et aux risques climatiques, et à ces secteurs qui détruisent la nature, qui sont intégrées dans les rapports et les analyses d’investissement? Au vu de ce mauvais rapport, cette politique va-t-elle être mise à jour? Les critères préalables à de tels investissements vont-ils être renforcés?
Pour ce qui concerne BNP Paribas Fortis dont des membres du conseil d'administration sont nommés par l’État belge, les questions sont identiques. Quelle est la politique de crédit en la matière? Quelle position pourrons-nous adapter pour être encore plus ambitieux en vue de ne pas faire des investissements qui mettraient en péril la biodiversité, la nature et le climat?
10.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Cher monsieur Vanden Burre, je vous remercie pour votre question. En guise de réponse, je peux vous informer que Belfius dispose d'une Transition Acceleration Policy (TAP) qui définit les critères environnementaux, sociaux et de gouvernance (ESG) qu'elle prend en compte lorsqu'elle fournit ses services à des secteurs controversés ou sensibles.
L'objectif de cette politique est, d'une part, d'encourager et de soutenir les acteurs économiques dans leur transition vers des activités plus durables et, d'autre part, de réduire l'impact négatif de ces activités en cessant ou en limitant le soutien à des activités non durables.
Cette politique prévoit une approche en deux étapes. D'abord, la conformité avec les dix principes du Pacte mondial des Nations Unies est vérifiée. Puis, Belfius vérifie s'il existe une exclusion ou une limitation spécifique pour les secteurs controversés ou sensibles dans la politique elle-même (tabac, huile de palme, soja et produits de base agricoles) et s'assure que notamment les principes et critères de la Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO) et de la Roundtable on Responsible Soy (RTRS) soient respectés.
Belfius a récemment renforcé les règles de la TAP dans le domaine de l'énergie afin que celle-ci réponde aux recommandations d'experts reconnus en matière de climat et de biodiversité. Par ailleurs, Belfius travaille continuellement à améliorer ses politiques.
En ce qui concerne BNP Paribas, je dois vous informer que l'État belge nomme un membre indépendant au conseil d'administration. Dans l'optique d'une bonne structure de gouvernance, il importe de souligner que cela implique que nous n'avons pas d'ordre à donner à ce membre indépendant. Cela serait néfaste pour la protection et les intérêts des autres actionnaires minoritaires privés.
Néanmoins, je peux vous informer que BNP Paribas a l'un des plans les plus stricts et les plus concrets contre la déforestation. Ceci est d'ailleurs confirmé par l'ONG britannique ShareAction qui donne à BNP Paribas la meilleure note en matière de protection de la biodiversité.
En 2021, BNP Paribas a adopté des critères plus stricts pour les secteurs bovin et du soja notamment pour lutter contre la déforestation de la forêt amazonienne. En outre, BNP Paribas demande à ses clients de prendre un engagement net de zéro déforestation, ce qui pourrait entrainer des décisions d'investissement négatif à partir de 2026.
10.03 Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour le rappel des critères théoriques et de la politique de ces différentes banques. Ces critères qui me paraissent intéressants sur le papier posent néanmoins, en pratique, beaucoup de questions – et on le voit d'ailleurs avec ce type de rapport.
Même si au fur et à mesure des années, les critères se renforcent, on constate, si je prends uniquement l'exemple de Belfius, que plusieurs milliards d’euros ont été investis, selon cette ONG hollandaise, dans des secteurs à risque pour le climat et la nature.
Si nous avions été au milieu de la législature, honnêtement, j’aurais aimé que nous ayons un échange de vues avec Belfius dans cette commission pour examiner comment elle procède, investissement par investissement. Je me rends compte que le timing ne le permet pas mais c’est un point sur lequel nous reviendrons. Il faut aller au-delà de ce type de politique et voir concrètement, investissement par investissement, comment notre banque publique en particulier se comporte par rapport à l’environnement et au climat.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
11.01 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de voorzitter, ik wens collega De Roover een spoedig herstel. Zijn ijver kennende, zal hij deze vergadering ongetwijfeld herbekijken.
Mijnheer de minister, de prijs van ruwe olie is opnieuw gestegen, naar het hoogste peil sinds oktober. Een hoger dan verwachte vraag stuwt de prijzen. Zo blijkt de vraag naar olie vanuit Europa sterker dan verwacht en ook de Chinese industriële activiteit veerde weer op. Het ziet ernaar uit dat de olieprijzen ook structureel hoog zullen blijven door het aantrekken van de internationale vraag, maar ook door de beperking van het aanbod door oppompbeperkingen bij olieproducerende landen en door de geopolitieke spanningen.
Wat zult u ondernemen om die prijsstijgingen aan te pakken en de aanhoudende belastingstijgingen via het cliquetsysteem op brandstoffen te keren?
11.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Vermeersch, u hebt het over aanhoudende belastingstijgingen via het cliquetsysteem, maar u weet uiteraard dat dit systeem allang niet meer van toepassing is en dat de accijnzen op motorbrandstoffen deze legislatuur niet werden verhoogd, maar enkel tijdelijk verlaagd. De prijzen hangen uiteraard vast aan de prijzen die op de internationale markt van toepassing zijn. De accijnzen werden deze legislatuur dus niet verhoogd.
11.03 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, de olieprijzen zitten in de lift. U hebt correct gezegd dat er een tijdelijke accijnsverlaging is geweest, onder druk van de oppositie. Het Vlaams Belang was de eerste partij die u daarover vragen stelde, mijnheer de minister. Nu de prijzen opnieuw in de lift zitten, stellen wij opnieuw vragen over de kwestie en zouden wij er opnieuw op willen aandringen om de accijnzen permanent te verlagen tot het Europese minimum.
U kent ons pleidooi daarover en wij zullen dat blijven herhalen, want wij verwachten niet dat de prijzen in de komende maanden zullen dalen. Ik heb al aangegeven dat onder andere in China de vraag aantrekt en er is ook de beslissing van de olieproducerende landen om het aanbod bewust laag te houden. Een hogere vraag gecombineerd met een beperkt aanbod geeft natuurlijk aanleiding tot prijsstijgingen of aanhoudend hoge prijzen, wat het noodzakelijk maakt dat de overheid ingrijpt. Net zoals een aantal andere Europese landen – ik verwijs bijvoorbeeld naar Luxemburg, waar het Europees minimum wordt gehanteerd – moet ook België de accijnzen verlagen tot het Europese minimum. Dat is een strijdpunt dat wij zullen blijven herhalen.
Het incident is gesloten.
L'incident est
clos.
De voorzitter: Vraag nr. 55042193C van de heer Vajda wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
12.01 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, dan kom ik aan een volgend strijdpunt, naast de accijnsverlaging aan de pomp, namelijk de vermindering van het aantal codes in de belastingaangifte.
U uitte meermaals de ambitie, onder andere in uw beleidsnota's en beleidsbrieven, om het aantal codes in de belastingaangifte drastisch te verminderen en op federaal niveau zelfs een op de vier codes te schrappen. In de praktijk kan men alleen maar vaststellen dat het aantal codes op de belastingaangifte gestegen is sinds uw aantreden. In 2020 telde de belastingaangifte voor de inwoners van het Vlaamse Gewest, ons referentiepunt, 811 codes. De nieuwe belastingaangifte klokt ondertussen af op 833 codes.
Mijnheer de minister, bent u er zich van bewust dat het aantal codes op de belastingaangifte onder uw verantwoordelijkheid nog is toegenomen?
12.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Vermeersch, daar ben ik mij inderdaad van bewust, maar de toename van het aantal codes heeft diverse redenen.
In de eerste plaats is dat omdat de regering ervoor koos om tijdens de corona- en de energiecrisis allerlei maatregelen te nemen, waaronder fiscale maatregelen, die uiteraard natuurlijk ook moeten kunnen worden aangegeven op de aangifte. Het is dus logisch dat het aantal codes stijgt. Wij hebben die maatregelen echter steeds tijdelijk van aard gemaakt. Dat is ook de reden waarom er dit jaar 10 codes minder zijn op de belastingbrief ten opzichte van vorig jaar in het Vlaamse Gewest en in het Waalse Gewest. In het Brusselse Gewest gaat het over 4 codes minder.
Een andere oorzaak voor de toename ligt bij de regionale codes. Ik ben niet verantwoordelijk voor alle codes op de belastingbrief. Het feit dat er een verschil is tussen het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Gewest bewijst dat ook daar codes worden gecreëerd door allerlei fiscale maatregelen.
Desalniettemin blijf ik ervan overtuigd dat wij stappen moeten zetten om het aantal codes op de belastingbrief te doen dalen, zodat de belastingbrief ook eenvoudiger en duidelijker wordt en belastingplichtingen er hun weg in vinden.
De blauwdruk die op tafel ligt is daarvoor een goed beginpunt. In de eerste fase zouden we 80 codes hebben geschrapt. Ik kan alleen maar hopen dat de volgende regering daarmee aan de slag gaat en dat zij een oplossing biedt voor uw bezorgdheid, bezorgdheid die ik ook al sinds het begin van deze legislatuur naar voren schuif, namelijk minder codes op de belastingaangifte.
12.03 Wouter Vermeersch (VB): Met 833 codes is het belastingformulier dit jaar nauwelijks kleiner dan dat van vorig jaar. Doordat de belastinghervorming mislukt is, is er van de beloofde vereenvoudiging helemaal niets in huis gekomen, integendeel. Extra bijlagen vergroten ook nog de complexiteit van de belastingaangifte. Het gaat namelijk niet alleen over de codes, maar ook over de bijlagen die bij de belastingaangifte moeten worden gevoegd.
Uw partij blijkt de zwartepiet voor de mislukte en gefaalde belastinghervorming niet meer door te schuiven naar de MR, maar naar de socialisten en de groenen, als we mijn provinciegenote van cd&v en West-Vlaams boegbeeld voor het Vlaams Parlement mogen geloven. Ik had u nochtans eerder expliciet horen verwijzen naar de MR. Wat is het nu? Wat is nu eigenlijk het standpunt van cd&v? Dat wordt aangepast naargelang van de intenties voor toekomstige regeringsvormingen.
Sinds u minister bent geworden, is het aantal codes met maar liefst 32 gestegen. Een aantal steunmaatregelen waren natuurlijk noodzakelijk, maar er kwamen alleen maar codes bij. Er verdwenen geen codes. Dat is natuurlijk problematisch. De fiscale hervorming en de complexiteit van de aangiftes zijn belangrijke kwesties.
L'incident est clos.
Het incident
is gesloten.
13.01 Catherine Fonck (Les Engagés): Monsieur le ministre, nous avons déjà beaucoup échangé et débattu au sujet de votre loi modifiant la taxation du patrimoine. J'avais dénoncé plusieurs deux poids deux mesures que comportait le texte, car certains secteurs avaient été partiellement ou totalement oubliés. À l'issue de quelques semaines agitées, des amendements avaient été déposés pour corriger et étendre les exonérations ou prévoir des neutralisations dans plusieurs secteurs, dont la culture. À cet égard, j'avais beaucoup insisté sur les bibliothèques, qui étaient concernées et devaient donc toutes pouvoir bénéficier des corrections apportées au projet de loi.
Toutefois, je constate aujourd'hui que, si les bibliothèques de droit public organisées par les communes et les provinces ne seront pas touchées par la récente augmentation de taxation du patrimoine, il n'en est pas de même pour les ASBL reconnues comme bibliothèques publiques. Pourtant, toutes ces bibliothèques, qu'elles soient en ASBL ou organisées par les communes et provinces, sont soumises pour leur reconnaissance à la même et unique législation décrétale et assument une action identique. La Cour constitutionnelle a toujours rappelé la nécessité du respect total de l'équité entre des services publics organisationnels et des services publics fonctionnels. Toutes les actions qui y sont accomplies sont non commerciales et ne sont pas soumises à la TVA, ce qui montre bien que nous sommes bien dans le secteur non marchand et donc non commercial. Les documents gérés dans les deux cas le sont majoritairement sous forme de livres et médias divers. Enfin, les seules ressources des bibliothèques sont celles qui leur viennent de subventions des autorités publiques communautaires, voire régionales et communales. Ce cadre nous montre que nous sommes face à une même réalité, le non-marchand, obéissant à une même mission à partir de subventions de type identique.
Or la loi offre une définition du secteur culturel qui, manifestement, est surannée et n'est plus du tout conforme aux différents décrets qui concernent les matières culturelles, lesquelles sont liées à la Commission paritaire 329.
Monsieur le ministre, vous vous souviendrez de nos discussions ainsi que de l'esprit de la loi relativement au secteur de la culture et, partant, l'ensemble de ces bibliothèques. Allez-vous demander à votre administration qu'elle accorde aux bibliothèques en ASBL et à leurs fédérations l'exonération intégrale de la taxe patrimoniale? Il importe évidemment que cela puisse se faire rapidement pour dissiper le flou existant et remédier à l'éventuelle distorsion entre les acteurs de la lecture publique à partir du 1er janvier 2024.
13.02 Vincent Van Peteghem, ministre: La loi du 28 décembre 2023 ne prévoyait pas d'exonération totale ou partielle pour l'ensemble du secteur culturel ni plus spécifiquement pour les bibliothèques ou leurs fédérations. Le terme "culture" n'est pas défini dans la loi susmentionnée. Par conséquent, sa définition ne peut pas être désuète ou entrer en conflit avec sa définition dans d'autres règlements. L'exemption partielle prévue concerne des secteurs spécifiques qui, d'une part, sont caractérisés par une reconnaissance particulière et d'autre part, ont rencontré des problèmes spécifiques à la suite des modifications apportées à la taxe patrimoniale.
En ce qui concerne la taxe visée, la loi ne prévoit en aucun cas l'application générale d'un régime fiscal favorable. En vertu de la Constitution, nulle exemption ou modération d'impôt ne peut être établie que par une loi. Un régime de faveur fiscal prévu par une loi devrait toujours être interprété de manière restrictive. Par conséquent, l'administration et moi-même ne pouvons pas rédiger d'instruction afin d'appliquer un régime fiscal favorable qui n'est pas prévu par une loi. C'est au pouvoir législatif et à lui seul qu'il appartient de prévoir ou non des exemptions partielles supplémentaires. Une définition basée uniquement sur la référence à une commission paritaire est moins appropriée d'un point de vue fiscal compte tenu du principe d'égalité d'une part, et du principe de légalité d'autre part.
Enfin, dans un souci d'exhaustivité, je voudrais souligner une fois de plus que si une municipalité possède un bien immobilier et le met à la disposition d'une ASBL, ce bien n'entre pas dans la base imposable de cette ASBL.
13.03 Catherine Fonck (Les Engagés): Monsieur le ministre, je vous entends parler de légalité mais je pense que vous oubliez le respect du principe d’égalité. On va donc se retrouver avec des bibliothèques et leurs fédérations qui ne vivent que de subventions des autorités publiques. Elles seront taxées si elles sont en ASBL, même à participation publique, mais elles seront totalement exemptées si elles sont de droit public. Il y a là un deux poids deux mesures qui est totalement inacceptable et incompréhensible à la fois sur le principe, sur les missions qui sont exactement les mêmes et au regard de la Constitution. Il n’est pas conforme de les traiter d’une autre manière sur le plan de la fiscalité.
J’entends que vous ne souhaitez pas donner une instruction pour qu’on s'assure que l’esprit de la loi soit respecté. Il y avait pourtant eu des engagements très clairs sur les bibliothèques. Vous renvoyez au pouvoir législatif mais la majorité des projets de loi, dont celui-là, viennent du gouvernement.
Monsieur le ministre, il reste à savoir si vous avez la volonté, vous seul mais aussi l’ensemble de votre majorité, d’apporter une correction pour que ces bibliothèques en ASBL puissent être considérées de la même manière que les bibliothèques de droit public. Pour nous, c’est une évidence. J’ose espérer qu’une correction pourra être apportée très rapidement.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
14.01 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de voorzitter, als Antwerpenaar zal deze vraag waarschijnlijk ook u interesseren.
Mijnheer de minister, in de plenaire vergadering van 4 april ondervroeg ik u tevergeefs over de opslag van cocaïne in Fort Sint-Marie te Kallo. Na de gewelddadige overval op een douanedepot in de Waaslandhaven, waarbij twee havenarbeiders maffiagewijs brutaal met een mes werden bedreigd en vastgebonden, kondigde de federale regering extra maatregelen aan in de strijd tegen de internationale drugshandel en de georganiseerde drugscriminaliteit, onder meer de opslag van drugs op een streng beveiligde locatie; een door Defensie bewaakte geheime site.
Ondanks onze vragen, ook in de commissie voor Financiën, hield u de lippen stijf op elkaar, maar dat was natuurlijk buiten de boze vissers van Kallo gerekend. De vissersclub Vriendenkring Kallo is niet langer welkom om te vissen in en rond het fort en dus lekte de geheime locatie uit in de pers nog voor ze in gebruik genomen wordt. Ook de cd&v-burgemeester van Beveren, een partijgenoot van u, reageerde ondertussen afwijzend in de pers.
Mijnheer de minister, kunt u die locatie nu eindelijk formeel bevestigen? Het staat in de krant, de vissersclub weet het, maar het Parlement weet nog van niets. Het fort in Kallo was een tijdje een opvangcentrum voor asielzoekers, maar sinds enkele jaren is er geen enkele activiteit meer. Momenteel zou er geen elektriciteit, noch stromend water zijn in het fort. Kunt u dat bevestigen?
Hoe zal de site operationeel worden beheerd? Zal Defensie effectief instaan voor de beveiliging? Hoe zal het transport naar het fort worden beveiligd?
14.02 Minister Vincent Van Peteghem: Zoals beslist door de regering heeft Defensie een site ter beschikking gesteld voor de opslag van in beslag genomen drugs. Om veiligheidsredenen en om de medewerkers die op die site zullen werken te beschermen, kan ik geen verdere informatie geven in verband met de inrichting van de site, noch over de beveiliging. Zoals bij alle andere drugstransporten zullen de transporten van en naar deze site plaatsvinden onder verhoogd toezicht.
14.03 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, ik kan enkel vaststellen dat de vissersclubs in dit land beter geïnformeerd zijn dan de parlementen in dit land. Wij betreuren natuurlijk dat u ons hierover niet correct informeert, zeker omdat deze informatie reeds een publiek gegeven is door de publicatie in de krant. Zelfs uw eigen cd&v-burgemeester verzet zich tegen uw plannen. Moeten we er nog een tekening bij maken?
We betreuren dus dat het Parlement niet correct wordt geïnformeerd over dergelijke materie, zelfs niet in een zitting achter gesloten deuren. Deze kwestie roept immers ook bij de douaniers zelf heel wat vragen op. We horen bijvoorbeeld op het terrein dat men wel een goed beveiligd terrein kan voorzien, maar dat indien het transport ernaar en ervan niet voldoende beveiligd is, we opnieuw uitkomen bij de situatie die de aanleiding was tot het inrichten van zo'n geheime locatie, namelijk een transport en douaniers die overvallen werden. Die douaniers hebben vandaag trouwens te weinig mensen, middelen en bevoegdheden om tegen de gewelddadige mocromaffia te strijden. Wij hebben als Parlement ook niet de informatie om daartegen te strijden en dat betreuren wij.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
15.01 Dieter Vanbesien (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, sinds begin 2024 geldt de regeling waarover wij het daarstraks al hebben gehad, namelijk dat vzw’s die een fiscaal attest uitreiken voor giften in het bezit moeten zijn van het rijksregisternummer van de schenker voor attesten die worden uitgereikt vanaf 2025. De reden is ervoor te zorgen dat de fiscus alle informatie van giften en schenkers automatisch kan linken aan de belastingplichtige en op die manier meer gegevens op voorhand kan invullen en minder controles achteraf moet doen. Dat is uiteraard een belangrijke doelstelling, die wij steunen.
Er bereiken mij echter verschillende alarmkreten van vzw’s die niet weten hoe zij de maatregel geregeld kunnen krijgen. Bij een gift via bankoverschrijving beschikt de vzw over de naam en het adres van de schenker, maar niet over het rijksregisternummer. Elke schenker contacteren met de vraag het rijksregisternummer te bezorgen, creëert moeilijkheden. Niet iedereen zal antwoorden op de eerste brief of mail met de vraag om het rijksregisternummer te bezorgen. De ontvangen nummers moeten gelinkt worden aan de gegevens van de schenker. Die gegevens worden ergens opgeslagen. Dat creëert mogelijk datasecurityissues bij verenigingen die niet noodzakelijk cybersecuritymogelijkheden hebben.
Mijnheer de minister, daarom heb ik de hiernavolgende vragen voor u.
Ten eerste, hebt u de voorbije maanden nog contact gehad met vzw’s over de maatregel? Wat is ondertussen de teneur van die gesprekken?
Ten tweede, bent u zich ervan bewust dat het opvragen van het rijksregisternummer voor de vzw’s een zware administratieve dobber is?
Ten derde, bent u het ermee eens dat het opvragen van het rijksregisternummer door vzw’s mogelijks een gevaar inhoudt op het vlak van gegevensbescherming door mogelijks slecht beveiligde informaticasystemen?
Ten vierde, vreest u dat de regel op termijn voor de betrokken vzw’s een negatieve impact kan hebben op de inkomsten via giften?
Ten slotte en ten vijfde, bent u bereid na te denken over een alternatief dat
administratief haalbaarder is voor de meeste vzw’s?
15.02 Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, vous aurez compris que ma question est identique, puisque nous sommes un groupe commun. Je ne la répéterai pas en français mais compléterai les propos de mon collègue Vanbesien.
Il importe de montrer que ce problème, qui à première vue peut sembler être un détail technique, est un vrai problème pour la fédération et les ASBL qu'elle pilote. Nous avons été beaucoup interpellés, tout comme d'autres collègues. Je veux donc insister sur l'importance de ce sujet, malgré son caractère technique. Nous parlons ici de choses très administratives mais derrière cela se trouvent des financements, des personnes qui font vivre de petites ASBL qui sont très importantes pour notre société, comme vous le savez.
15.03 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Vanbesien, mijnheer Vanden Burre, wij hebben daarnet al een gelijkaardige vraag gehad. Ik ga dus wat informatie herhalen, maar ik zie ook dat er wel wat extra elementen in zijn opgenomen.
Ten eerste, ik herbevestig dat er eind februari een overleg is geweest met de vertegenwoordigers van de sector en met afgevaardigden van mijn beleidscel en de administratie. Dat was een constructief overleg waar alle partijen de kans hebben gekregen om hun standpunt en visie toe te lichten. Tegelijkertijd werd de gehele sector – die is immers groter dan de aanwezigen – aangeschreven om hen te informeren over de nieuwe regeling.
Je suis conscient que cette mesure n'est pas une sinécure pour les instances concernées en termes d'organisation pratique, mais le secteur a déjà été informé du nouveau modèle d'attestation par une lettre datant de février 2023, dans laquelle il a été encouragé à prendre les mesures nécessaires pour collecter les numéros nationaux. Le secteur a donc déjà été sensibilisé à l'importance des numéros nationaux.
Verder werden ook tijdelijke overgangsmaatregelen voorzien om de instellingen de nodige tijd en ruimte te gunnen om zich aan te passen aan deze nieuwe realiteit. Voor giften ontvangen in 2024 vormt het nationaal nummer bijvoorbeeld nog geen verplicht en blokkerend veld in de onlinetoepassing om de fiches over te maken aan de administratie.
Il s’agit donc d’une tolérance administrative temporaire. En revanche, à l’avenir, la mention du numéro national sera une exigence absolue. Cela signifie que la tolérance sera revue pour les libéralités effectuées à partir de 2025.
We raden de sector aan om alvast een echte inspanningsverbintenis aan te gaan en maatregelen te nemen om effectief die informatie op te vragen bij hun schenkers.
Les préoccupations en matière de protection des données nous sont également bien connues. Toutefois, les organisations étaient également tenues auparavant de traiter les données à caractère personnel de leurs donateurs de manière responsable, conformément aux modalités de la réglementation RGPD. La nouvelle obligation ne change fondamentalement rien à cette situation.
De maatregel zal ook op zeer concrete wijze de burger ten goede komen. Enerzijds sluit het toevoegen van deze informatie vergissingen uit bij het toewijzen van de fiches aan de schenker. Anderzijds staat het eveneens uitbreiding toe van de doelgroep voor een voorstel van vereenvoudigde aangifte, alsook een verhoging van het aantal vooraf ingevulde gegevens in online aangiften. We zijn ervan overtuigd dat de vermelding van het nationaal nummer op termijn iedereen ten goede zal komen, ook de betrokken instellingen.
Les contribuables peuvent bénéficier de leur réduction d’impôt avec facilité et certitude grâce au préremplissage de leur déclaration ou à la proposition de déclaration simplifiée basée sur le numéro national, garantissant ainsi l’avantage fiscal au donateur.
15.04 Dieter Vanbesien (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. We hebben hier te maken met een van de nadelen van wetten van het type diverse bepalingen. Er zitten verschillende maatregelen samen in een wetsontwerp. In dit specifieke wetsontwerp hebben we veel gedebatteerd over het onderwerp dat mevrouw Fonck daarnet heeft aangekaart, maar dit debat is een beetje tussen de mazen van het net geglipt.
Dan over de inhoud. Ik ben blij dat er tenminste al een jaar respijt wordt gegeven, waardoor er meer tijd is om een oplossing te zoeken. U zegt dat de organisaties reeds begin 2023 hierover werden geïnformeerd, maar het is niet omdat er al vroeger werd geïnformeerd dat de praktische problemen of het risico op verlies aan giften wordt verminderd.
Wat de gegevensveiligheid betreft, ik weet dat er een gunstig advies is van de GBA over het opvragen van die gegevens aan de schenkers. Mijn bezorgdheid gaat eerder over de mogelijkheden van die vzw's om die gegevens op een voldoende veilige manier te bewaren.
Het blijft dus zeker aangewezen om de evolutie van de implementatie hiervan strikt op te volgen, samen met die vzw's, en om op tijd te evalueren of deze aanpassing bijsturing nodig heeft of niet. Als deze maatregel tot gevolg heeft dat de vzw's niet kunnen voldoen of dat de schenkers afhaken omwille van deze extra drempel, dan moeten we deze maatregel tegen het licht durven te houden en eventueel terugschroeven en een andere manier zoeken om de doelstelling, die wij wel onderschrijven, te bereiken.
15.05 Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen): Monsieur le président, je n’ai pas de réplique complémentaire. Nous resterons évidemment très attentifs à ce dossier pour la suite, dans les semaines et mois qui viennent, quelle que soit la composition du groupe Ecolo-Groen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
16.01 Wim Van der Donckt (N-VA): Mijnheer de minister, ik verwijs naar de schriftelijke versie van mijn vraag over een niet onbelangrijke problematiek.
De
regering heeft de ambitie gesteld het wagenpark drastisch te elektrificeren en
emissievrij te maken. De hervorming van de fiscaliteit van de bedrijfswagen
heeft hierin reeds een sterke impact gehad. Een recente wijziging van standpunt
door de Dienst Voorafgaande Beslissingen n.a.v. uw antwoorden op de
schriftelijke vraag nr. 472 van Joris Vandenbroucke zorgt evenwel voor
rechtsonzekerheid, omdat niet het tarief voor het verbruik eenduidig is af te
lezen.
Tot
voor kort werd een forfaitair tarief aanvaard, met name de gemiddelde
elektriciteitsprijs per kWh zoals vastgesteld door de onafhankelijke
energieregulator CREG. Door uw antwoord is dat niet meer het geval: het moet de
werkelijke elektriciteitskost zijn, zoals u het hier verwoordde en de
rulingcommissie u nu in volgt.
Er
wordt gesteld dat deze aan te tonen zijn aan de hand van de afrekeningsfactuur
van de werknemer. Ik nodig u uit om uw eigen elektriciteitsfactuur te bekijken,
en u zal zien dat deze meer lijkt op een belastingbrief dan een eenvoudige
factuur waaruit de elektriciteitsprijs gemakkelijk af te leiden zou moeten
zijn. Dit is met de digitale meter, capaciteitstarieven en dynamische tarieven
alleen maar ingewikkelder geworden. De vraag is dan ook hoe de kostprijs van de
afgenomen elektriciteit berekend dient te worden.
Enkel
rekening houdend met de afnametarieven, inclusief netkosten, heffingen en
accijnzen?
Op
welke manier moet het capaciteitstarief toegerekend worden aan het EV-verbruik?
Mensen met een EV belanden door het hoge laadvermogen quasi automatisch in een
hogere schijf voor het capaciteitstarief, wat zonder EV niet het geval zou
zijn.
Wat
met dynamische tarieven? Volstaat een gemiddeld afnametarief over de gehele
afname? Wat met dringende laadbeurten aan tarieven hoger dan dat gemiddelde?
Op
welke manier wordt de energie opgewekt door zonnepanelen, eigendom van de
werknemer, verrekend en vergoed? Het spreekt voor zich dat dergelijke
investering door de werknemer op correcte rendabele manier vergoed dient te
worden.
Vandaag
zorgen deze omstandigheden, deze rechtsonzekerheid, ervoor dat bedrijven met
grote wagenparken hun werknemers niet toestaan om thuis te laden.
Op
welke manier zorgt u ervoor dat werkgevers de volledige elektriciteitskosten
voor de ter beschikking gestelde elektrische wagen correct kunnen vergoeden
zonder bijkomende administratieve lasten, op automatisch vaststelbare manier,
en op een manier die investeringen in emissieloze energie-opwekking verder
stimuleert?
16.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Van der Donckt, ik verwijs graag naar mijn antwoord op de schriftelijke vraag nr. 472 van collega Joris Vandenbroucke op 1 juni 2021. De terugbetaling moet gebeuren op basis van de werkelijke elektriciteitskosten van de werknemer. Hiervoor zijn alle bewijsmiddelen van het gemeenrecht toegestaan, met uitzondering van de eed.
Er zijn op het moment geen plannen om hiervan af te wijken en maandelijks een vast bedrag per kilowattuur te publiceren op basis van het VREG- of CREG-tarief. Indien men graag rechtszekerheid wil verkrijgen over een concrete situatie, kan men daarvoor steeds een aanvraag indienen bij de Dienst Voorafgaande beslissingen in fiscale zaken.
16.03 Wim Van der Donckt (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb uw antwoord op vraag nr. 472 van collega Vandenbroucke grondig bestudeerd. Het probleem bestaat er net in dat men allerlei regeltjes oplegt en het aan de burger is om alles te bewijzen. Mijn vraag was eigenlijk een poging om de regering ervan te overtuigen daarin wat meer rechtlijnigheid te brengen. Zoals het momenteel is, creëert men immers veeleer rechtsonzekerheid dan rechtszekerheid. Dat zal bedrijven met grote wagenparken ertoe brengen hun werknemers te verbieden om thuis te laden, wat niet de bedoeling kan zijn.
Uw antwoord, waarvoor ik u alleszins wil bedanken, doet mij concluderen dat de kwestie er een is voor de volgende regering.
L'incident est clos.
Het incident
is gesloten.
17.01 Benoît
Piedboeuf (MR): Monsieur
le ministre, je souhaite de nouveau aborder le sujet de la régulation des
astreintes entre la Belgique et le Luxembourg.
La
situation évolue de manière très rapide et préoccupante et pourrait avoir des
conséquences significatives pour un large éventail de professions, et pas
seulement pour les responsables IT, mais dans l'industrie, les services
hospitaliers, la finance, etc.
La
direction d'un établissement de soin de santé vient de notifier à son personnel
résident en Belgique et réalisant des astreintes que ces personnes seront soumises
en partie à l'imposition en Belgique qu'elles travaillent effectivement ou pas,
mais parce qu'elles sont rappelables. Une telle évolution représente un
problème majeur pour notre région et j'en conclus que c'est parce qu'il n'y a
toujours pas d'accord sur l'interprétation de la notion d'astreinte.
Il
devient crucial que les autorités belges et luxembourgeoises prennent
conscience de l'ampleur de l'impact engendré par la divergence des définitions
des astreintes. Cette situation affecte un nombre important de personnes. Les
entreprises luxembourgeoises commencent à prévenir leurs employés de la
difficulté de poursuivre facilement des contrats de travail qui prévoient des
gardes pour les travailleurs belges uniquement.
Monsieur
le ministre, pensez-vous trouver une solution avant la fin de la législature en
mettant à profit la présidence belge de l'UE? Merci de votre réponse.
Monsieur
le ministre, en supplément de ma question concernant la convention avec le
Luxembourg, je souhaiterais savoir ce que les nouvelles discussions entre les
autorités françaises et belges ont permis d'obtenir sur la question de
l'application d'un certain nombre de jours de télétravail dans la nouvelle
convention fiscale bilatérale entre la France et la Belgique.
Qu’en
est-il? Pouvez-vous me dire où en sont les discussions? Qui bloque le dossier?
Quelles sont les difficultés rencontrées? A quoi doivent s’attendre les
nombreux frontaliers? Je vous remercie de vos réponses.
17.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur Piedboeuf, je vous remercie pour vos questions dans l’intérêt des travailleurs frontaliers et à la suite de problèmes spécifiques qui se posent avec certaines de nos conventions de double imposition.
Avant de répondre à vos questions spécifiques, j’ai le plaisir de vous informer qu’au cours de la présidence belge, des discussions importantes ont eu lieu sur les problèmes plus larges auxquels sont confrontés les travailleurs frontaliers.
En effet, dans le cadre d’une task force spécialement créée à cet effet, un grand nombre de pays de l’Union européenne ont travaillé ensemble pour simplifier l’imposition des travailleurs frontaliers. L’accent a été mis sur l’imposition des salaires, la création d’un établissement stable et la charge de la preuve pour les travailleurs frontaliers. Les conclusions de cette task force seront bientôt disponibles et constitueront, nous l’espérons, la base de nouvelles initiatives visant à promouvoir la sécurité juridique des travailleurs frontaliers.
En ce qui concerne votre question relative à la convention avec le Luxembourg, je peux vous informer qu’afin de résoudre les différentes interprétations entre les administrations belge et luxembourgeoise concernant la notion d’astreinte, une nouvelle consultation aura lieu les 24 et 25 avril, c’est-à-dire aujourd’hui et demain. Consciente des problèmes posés par cette interprétation divergente, mon administration s’efforce de parvenir à une interprétation commune à l’issue de cette réunion.
Concernant la négociation d’un avenant avec la France sur un régime transitoire pour les rémunérations des fonctions publiques, les négociations sont plus difficiles. Les deux pays comprennent la nécessité de parvenir à un accord. Toutefois, des discussions sont toujours en cours sur les modalités exactes en termes de revenus (payés par qui?) et de résidence (par exemple les personnes ayant une double nationalité qui peuvent bénéficier de ce régime).
En marge, des discussions sont également en cours sur la manière d’éviter la double imposition dans le cadre de la nouvelle convention. Là aussi, il semble qu’il y ait des différences d’interprétation entre les deux administrations. En tout état de cause, mon administration est consciente de l’importance de l’avenant et de l’entrée en vigueur d’une nouvelle convention et met tout en œuvre pour parvenir à un accord équilibré.
17.03 Benoît Piedboeuf (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Je n’avais aucun doute sur le fait que vous alliez vous saisir du dossier lors de la présidence belge. Je suis content de voir que cela a avancé. La task force est certainement indispensable pour régler tous les problèmes transfrontaliers avec les Pays-Bas, la France, le Luxembourg et peut-être aussi avec l’Allemagne.
J’entends que nous allons probablement déboucher sur des interprétations communes. Il est évidemment nécessaire que les problèmes soient réglés une bonne fois pour toutes. Je vous remercie de poursuivre vos efforts et je ne doute pas que nous arriverons à un résultat.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
18.01 Servais Verherstraeten (cd&v): Mijnheer de minister, ik heb twee vragen met betrekking tot de fiscale behandeling van de bijheffingen die verbonden zijn aan de invoering van een globale minimumbelasting. Er zijn twee bijheffingen mogelijk, namelijk de IIR-bijheffing (Income Inclusion Rule) en de UTPR-bijheffing (Undertaxed Profits Rule).
De artikelen 69 en 70 van de wet van 19 december 2023 houdende invoering van een minimumbelasting voor multinationale ondernemingen en omvangrijke binnenlandse groepen, bepalen dat Belgische entiteiten de binnenlandse bijheffing of de UTPR-bijheffing die in België verschuldigd is fiscaal neutraal aan elkaar kunnen doorrekenen.
In de memorie van toelichting wordt opgemerkt dat, in de mate dat de vergoeding wordt beperkt tot het bedrag aan belasting dat verschuldigd is onder de binnenlandse bijheffing of de UTPR-bijheffing, die vergoeding niet kan worden gekwalificeerd als een in artikel 18 WIB 92 bedoeld dividend of een in artikel 26 WIB 92 bedoeld abnormaal of goedgunstig voordeel. Ik verwijs daarvoor naar pagina 120 van de memorie van toelichting.
Impliceert die vergoeding ook geen ontvangen abnormaal of goedgunstig voordeel in de zin van de artikelen 79 en 206/3, § 1, eerste lid, eerste streepje, WIB 92? Hebben groepen eveneens de keuze om al dan niet een vergoeding aan te rekenen en houdt dat in dat er geen sprake is van een toegestaan of ontvangen of goedgunstig voordeel indien de betrokken entiteiten beslissen om geen vergoeding aan te rekenen?
Ik kom bij mijn tweede vraag. In een grensoverschrijdende situatie is het mogelijk dat Belgische entiteiten de kosten van de IIR-bijheffing of de UTPR-bijheffing die zij zullen oplopen in verband met de buitenlandse laagbelaste groepsentiteiten zouden willen doorrekenen naar de desbetreffende entiteiten of hun medeaandeelhouders. Hebben groepen ook in grensoverschrijdende situaties de in België expliciet voorziene keuze? Impliceert het al dan niet doorrekenen van die kosten ook in grensoverschrijdende situaties geen dividend of toegestaan of ontvangen abnormaal of goedgunstig voordeel? Zal dat ook hier geen aanleiding geven tot een verrekenprijsaanpassing zoals bedoeld in artikel 185, § 2, WIB 92?
Mijnheer de voorzitter, dit zijn eerder technische vragen die gewoonlijk schriftelijk worden gesteld. In het licht van het einde van de legislatuur en de rechtsonzekerheid op het terrein door deze kwestie, heb ik echter beslist mijn vragen toch mondeling te stellen. Ik zal u de tekst van mijn vraag bezorgen, opdat de diensten daar rekening mee kunnen houden bij de opmaak van het verslag.
De voorzitter: Collega Verherstraeten, u hebt uw technische vraag juist binnen de tijd gesteld. Ik kijk uit naar het antwoord van de minister.
18.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Verherstraten, ik heb altijd geweten dat u van dit soort vragen wakker ligt. Ik zal u dus met veel plezier mijn antwoord geven.
De wet van 19 december 2023 houdende de invoering van een minimumbelasting voor multinationale ondernemingen en omvangrijke binnenlandse groepen, voorziet in een regeling van fiscale neutraliteit in de vennootschapsbelasting wanneer de verschuldigde binnenlandse bijheffing of UTPR-bijheffing binnen een multinationale groep wordt doorgerekend.
De ratio legis daarvan is dat voor doeleinden andere dan fiscaliteit niet altijd een enkele entiteit gehouden is voor de betaling van de bijheffing voor de multinationale ondernemingsgroep in België. Het kan echter wel zijn dat de groep een opdeling wil maken per entiteit in België, a rato van het aandeel dat die entiteit strikt genomen heeft in het verschuldigd zijn van een bijheffing.
De bedoeling van die maatregel was een volledige fiscale neutraliteit voor die doorrekening te verwezenlijken. Een herkwalificatie als dividend zou die neutraliteit tenietdoen en de doelstelling van de maatregel niet respecteren. Een dergelijke doorrekening zou ook niet mogen leiden tot het ontstaan van een toegekend of ontvangen abnormaal of goedgunstig voordeel, daar de doorrekening, beperkt tot het bedrag van de respectievelijke bijheffing, een economische realiteit reflecteert. Tegelijk bestaat er fiscaal geen wettelijke verplichting tot doorrekening.
In het kader van de minimumbelasting is het overigens wel degelijk de bedoeling om de verdeling onder de entiteiten van de betrokken binnenlandse bijheffing via het nieuwe systeem van fiscale neutraliteit te laten verlopen. Dat kan dus niet gebeuren door elke entiteit haar eigen voorafbetaling te laten doen. Het principe is immers dat alle voorafbetalingen inzake de binnenlandse bijheffing zullen gebeuren via een en dezelfde aangeduide entiteit.
De aangehaalde ratio legis voor die doorrekening kan ook worden doorgetrokken naar situaties waarin een multinationale ondernemingsgroep internationaal de in België betaalde IIR-bijheffing of UTPR-bijheffing wil doorrekenen aan een entiteit die daar mogelijk toe gehouden is vanuit vennootschapsrechtelijk perspectief of op contractuele basis, bijvoorbeeld aan de entiteit die ervoor zorgt dat een bijheffing verschuldigd is. Het al dan niet doorrekenen geeft dan ook niet noodzakelijk aanleiding tot een verrekenprijsaanpassing, want dat zal vaak de economische realiteit reflecteren wanneer ze beperkt is tot het bedrag van de betaalde bijheffing.
Er moet evenwel op gewezen worden dat het systeem van fiscale neutraliteit zoals voorzien in artikel 194septies WIB 92 en artikel 198, 19e lid, WIB 92 voor het overige niet zonder meer naar deze context kan worden doorgetrokken. Het feit dat de doorrekening geen abnormaal goedgunstig voordeel vormt, houdt dan ook niet in dat de opbrengsten niet als belastbaar inkomen aangemerkt worden voor doeleinden van de vennootschapsbelasting.
Aangezien de binnenlandse bijheffing voorgaat op de IIR-bijheffing of de UTPR-bijheffing, kan een doorrekening enkel in de situatie ontstaan waarin een Belgische entiteit een bijheffing doorrekent aan een buitenlandse entiteit en niet omgekeerd. Een Belgische entiteit zal immers door de erkenning van de Belgische bijheffing als gekwalificeerde binnenlandse bijheffing nooit verantwoordelijk zijn voor een in het buitenland verschuldigde bijheffing onder de regels van de minimumbelasting.
18.03 Servais Verherstraeten (cd&v): Ik dank de vice-eersteminister voor zijn duidelijke antwoord, dat rechtszekerheid op het terrein geeft en de volledige fiscale neutraliteit als uitgangspunt heeft. Dat was ook de bedoeling. U redt daarmee mijn slaap, mijnheer de vice-eersteminister.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: De heer Kris Verduyckt is niet aanwezig. Zijn vraag vervalt dus.
19.01 Servais Verherstraeten (cd&v): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de vice-eersteminister, het vrije verkeer van personen, goederen en diensten vormt de hoeksteen van de Europese Unie. Iemand die in België verblijft, moet zonder problemen elders in de Europese Unie kunnen werken. Ik heb de meest recente cijfers opgevraagd. Dat geldt voor op dit ogenblik meer dan 86.000 Belgen volgens cijfers van 30 juni 2023. Op de eerste plaats staat daarbij Luxemburg, gevolgd door respectievelijk Nederland, Frankrijk en Duitsland. Er blijven echter hinderpalen bestaan die het vrije verkeer bemoeilijken. De diversiteit in fiscaliteit en sociale zekerheid schept rechtsonzekerheid.
Mijnheer de voorzitter, tijdens de huidige legislatuur zijn stappen vooruit gezet. De Kamer heeft met een resolutie van de heer Steven Matheï ter zake duidelijke lijnen getrokken. Mijnheer de minister, op basis van die resolutie bent u voortgegaan en zijn er stappen gezet. Ik denk aan uw beleidsnota, waarin u een meersporenbeleid hebt gesuggereerd, teneinde meer duidelijkheid te creëren. U hebt ook een administratieve overeenkomst gesloten, waarin het begrip ‘vaste inrichting’ scherper is gedefinieerd. We mogen die vooruitgang niet onderschatten. Ze heeft op het terrein immers een pak meer rechtszekerheid gecreëerd. Er zijn echter nog stappen te zetten, zeker op het vlak van belastingen op loon en de vaste inrichting, maar ook en niet het minst de bewijslastproblematiek.
Mijnheer de vice-eersteminister, het zal u niet verbazen dat ik van de laatste commissie voor Financiën waarin mondelinge vragen worden gesteld, gebruikmaak om u daarover vragen te stellen als grensbewoner en inwoner van de Kempen, een streek waar heel veel grensarbeiders in Nederland gaan werken. Er zijn ter gelegenheid van het Europese voorzitterschap – u hebt dat gedaan, naar ik heb begrepen – initiatieven ontplooid om op dat vlak vooruitgang te kunnen boeken.
Welke initiatieven ter zake hebt u genomen in het algemeen en met Nederland in het bijzonder?
19.02 Minister Vincent Van Peteghem: Tijdens het Belgisch voorzitterschap is belangrijk overleg gevoerd op het Europese niveau over de bredere problemen waarmee grensarbeiders geconfronteerd worden. In een specifiek daartoe opgerichte taskforce is een groot aantal landen van de Europese Unie samen op zoek naar vereenvoudigingen inzake fiscaliteit van grensarbeiders. De focus daarbij lag op de belasting van lonen, het ontstaan van een vaste inrichting, alsook de bewijslast die rust op de grensarbeiders. Die bevindingen zullen worden voorgelegd en zullen hopelijk de basis vormen van verdere initiatieven die de rechtszekerheid van de grensarbeiders kunnen bevorderen.
Op het niveau van de OESO is het onderwerp van de grensarbeiders minder op de agenda geweest, maar we hopen dat de conclusies en bevindingen hier een en ander in beweging kunnen zetten.
Op bilateraal niveau met Nederland ben ik ervan overtuigd dat de overeenkomst inzake het begrip vaste inrichting een belangrijke eerste stap is naar meer rechtszekerheid. Werkgevers kunnen zich nu comfortabel genoeg voelen om hun werknemers toe te staan om van thuis uit te werken. Over de mogelijke drempelregeling, zoals die met Luxemburg bestaat, waarbij een werknemer onder een aantal dagen thuiswerk belast blijft in slechts één land, zijn de gesprekken nog lopende. Het voornaamste discussiepunt blijft het budgettaire aspect. Het aantal Belgen dat in Nederland gaat werken is immers veel groter dan het aantal Nederlanders dat in België werkt. Het is dan ook niet meer dan logisch dat wij daar kijken naar een budgettaire compensatie. Ook Nederland erkent deze realiteit en heeft reeds aangegeven dat men bereid is om daarover te spreken.
Mijn administratie heeft een budgettaire raming gemaakt, gedeeld met de Nederlandse administratie. We gaan daar verder over in gesprek in de hoop om tot een consensus te komen. Door de beide administraties werd vastgesteld dat er betreffende de bewijslastregeling veel verschillen bestonden in wat geaccepteerd werd als voldoende bewijs. Er werd daarom gekozen om niet verder in te zetten op een gezamenlijke bewijslastregeling. Wel zet mijn administratie verder in op een proactieve benadering inzake bewijselementen van grensarbeiders. Het vademecum dat met Luxemburg afgesloten werd, maar net zo goed van toepassing is op Belgische grensarbeiders die in Nederland gaan werken, is daarbij een belangrijke leidraad. Wel wordt er binnen de taskforce ook gewerkt aan een beschrijvend document inzake de fiscale bewijslast van grensarbeiders. Dit document heeft enerzijds een beschrijvende aard, maar zal hopelijk ook dienen om meer convergentie tussen de verschillende Europese lidstaten te bewerkstelligen.
Net als u pleit ik uiteraard voor een meer pragmatische aanpak op het vlak van fiscaliteit voor grensarbeiders.
19.03 Servais Verherstraeten (cd&v): Mijnheer de minister, er zijn duidelijk stappen vooruit gezet, waarvoor dank, maar zeker inzake thuisarbeid denk ik dat er nog verdere stappen zullen moeten worden gezet. Te vaak levert thuiswerk nog moeilijkheden op, waardoor er soms gesplitste belastingen zijn en waardoor mensen riskeren om fiscale aftrekken te mislopen. We hebben goede tijdelijke oplossingen gevonden tijdens de coronaperiode. Die zijn verstreken. Ondertussen hebben we nog geen structurele oplossingen gevonden. Ik pleit toch voor die oplossingen.
Er is nu een kans. U hebt werk gemaakt van die taskforce. Met de resultaten van de taskforce moeten we aan de slag binnen de EU om de algemene problematiek aan te pakken, ook met Frankrijk, Nederland, Duitsland en Luxemburg, binnen de OESO, en als het niet anders kan, bilateraal. Dan denk ik vooral aan Nederland. Ik denk dat de gesprekken met Nederland, die in de komende weken zullen plaatsvinden, hoe dan ook cruciaal zijn. Er kunnen afspraken rond drempelregelingen worden gemaakt. Ik heb begrip voor de budgettaire aspecten en voor het feit dat er compensaties moeten zijn, maar ik denk dat de rechtszekerheid ter zake primeert.
Mijnheer de voorzitter, de resolutie, op initiatief van de heer Matheï, die op 5 mei 2022 in dit Parlement werd goedgekeurd, geeft deze regering de mogelijkheid om in lopende zaken verder te werken en bijvoorbeeld met Nederland bilaterale stappen vooruit te zetten. Dit kan op een grondwettelijk volledig correcte manier. De heer Matheï, van wie wij allemaal hopen dat hij naar dit Parlement en naar deze commissie zal terugkeren, zal deze materie na de verkiezingen op de voet opvolgen. Dat is terecht, gelet op het maatschappelijke belang voor Nederland, voor de Kempenaars en voor de Limburgers in het bijzonder.
L'incident est clos.
Het incident
is gesloten.
20.01 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le président, je vous remercie de revenir un peu en arrière dans l'ordre du jour. En commission de l'Économie, je posais une question sur les banques à Alexia Bertrand, que j'aurais pu aussi vous poser. Elle a mis huit minutes pour me répondre. Je pense que vous auriez été plus rapide qu'elle. J'aurais donc dû vous adresser ma question, mais bref…
Monsieur le ministre, c’est l’économiste Paul De Grauwe qui l’affirme dans Le Soir du 12 avril dernier: "On subventionne les banques, et tout le monde s’en fiche…" Les banques privées accordent aux épargnants des taux d’intérêt microscopiques, mais elles placent leurs réserves auprès des banques centrales nationales, qui les rémunèrent à un taux de 4 %. À l’échelle de la zone euro, cela leur rapporte 140 milliards d’euros par an (dont 120 milliards reversés aux actionnaires). De ce fait, les banques centrales se retrouvent dans le rouge, avec un coût pour les contribuables puisque, notamment en Belgique, la Banque nationale verse nettement moins – et même pas du tout – de dividendes à l’État.
La Banque nationale de Belgique (BNB), dont le gouverneur Pierre Wunsch ne manque pas une occasion de faire la leçon à l’État sur son déficit trop important, affiche elle-même une perte de 3,37 milliards d’euros pour 2023, tandis que les quatre principales banques du pays ont enregistré, pour la même année, 8,5 milliards d’euros de bénéfices. Le récent rapport d’entreprise de la BNB présente même un produit net d’intérêt négatif à hauteur 4,6 milliards d’euros.
Pendant dix ans, quand les taux d'intérêt étaient très bas, voire négatifs, la pénalité qui en découlait pour les banques commerciales ne s’appliquait qu’à une partie des dépôts dont elles disposaient auprès de la Banque nationale. En revanche, maintenant que les taux sont très élevés, la prime de rémunération est calculée sur la totalité des dépôts. Selon le Pr De Grauwe, il en résulte un déséquilibre énorme.
Monsieur le ministre, ne trouvez-vous pas qu’il faudrait réformer un mécanisme à l’origine à la fois de surprofits gigantesques pour les banques privées belges et de pertes importantes pour la Banque nationale, avec une incidence sur les finances publiques? Ne conviendrait-il pas de taxer les surprofits bancaires au moins au niveau de la perte de la BNB?
Enfin, vu le cours de l’action de la BNB, passé sous la barre des 500 euros (contre un cours situé entre 2 000 et 4 000 euros jusqu’en 2020), ne serait-il pas opportun que l’État reprenne la totalité du capital de la BNB, afin que celle-ci cesse d’être l’une des rares banques centrales de la planète à être cotée en bourse?
20.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur Van Hees, le fait que la Banque nationale, à l’instar des autres banques centrales de l’Eurosystème, verse des intérêts substantiels aux banques commerciales s’explique par les décisions de politique monétaire prises durant la période de faible inflation. Les banques centrales avaient alors acquis des obligations à grande échelle. L’échéance courte de la monnaie des banques centrales permet à leurs revenus de réagir promptement à l’évolution des taux d’intérêt, ce qui est moins vrai pour leurs actifs à long terme.
Ne pas rémunérer les réserves des banques centrales pourrait nuire à l’efficacité de la politique monétaire. Dans ce contexte, la mise en place d’une réforme n’est donc pas souhaitable. La rentabilité est nécessaire pour garantir que le secteur financier soit sain, stable et à même de jouer son rôle clé d’intermédiation financière. Par contre, une rentabilité insuffisante ou une accumulation de pertes affaiblit la situation financière des banques et met en péril leur capacité financière à continuer à soutenir l’économie réelle. La proposition qui est faite n’est pas compatible avec l’objectif de maintien de la stabilité financière en Belgique.
C’est pour des raisons historiques que la Banque nationale de Belgique est cotée en bourse. Une reprise par l’État des actifs détenus par les actionnaires privés n’est pas à l’ordre du jour. Qui plus est, eu égard à la cotation de la Banque nationale, il n’est nullement souhaitable de s’engager en roue libre sur ce sujet délicat et d’alimenter ainsi la spéculation.
20.03 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je ne m’étonne pas trop, malheureusement, de votre réponse. Vous reprenez l’argumentation traditionnelle de la Banque nationale et de son gouverneur. Pourtant, le professeur De Grauwe a montré des formules par lesquelles on pourrait mettre à contribution les banques, ou en tout cas réduire un peu leurs bénéfices gigantesques.
Vous parlez de l’importance d’assurer une rentabilité suffisante aux banques, mais ici, la question n’est pas de savoir si elles ont une rentabilité suffisante. Elles ont une rentabilité énorme, gigantesque: 8,5 milliards d’euros rien que pour quatre banques. C’est incommensurable!
C’est assez incroyable de vous entendre parler de péril, alors que le péril n’est pas du côté du profit des banques, qui se portent bien. Le péril est notamment du côté de la Banque nationale, qui fait 3,4 milliards de pertes. Du coup, cela crée un impact négatif sur les finances publiques, sans compter les taux d'intérêt sur la dette qui sont aussi dus à la politique des banques centrales, de la Banque centrale européenne. Il y a vraiment un problème à ce niveau.
J'entends que vous ne voulez pas non plus remettre en question le fait que notre banque centrale soit cotée en bourse, ce qui est quand même en soi une anomalie. Je conçois que des raisons historiques expliquent cette anomalie. Mais, comme nous avons l'opportunité de mettre fin à cette anomalie, puisqu'il y a moyen de reprendre les actions pour pas grand-chose, je trouve que c'est une occasion manquée de ne pas la saisir.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 55042427C van mevrouw Cornet wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
Rekening houdend met het door de minister gevraagde einduur zal ik mijn vragen aan het einde bundelen.
21.01 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, conformément à l'article 150, alinéa 4 du Code des droits de succession, les ASBL et autres redevables de la taxe patrimoniale peuvent demander une expertise préalable pour estimer la valeur de l'actif imposable. J'ai quelques questions à ce propos.
L'expertise concerne-t-elle aussi les bien immobiliers, l'article 111 qui exclut la plupart des biens mobiliers dans le cadre de l'expertise de contrôle n'étant pas invoqué dans l'article 20?
L'expertise concerne-t-elle nécessairement la totalité de l'actif ou est-il possible que seulement une partie soit estimée, le reste étant alors estimé par le contribuable?
Une demande d'expertise interrompt-elle les délais de dépôt et de paiement? Sinon, n'y a-t-il pas de risque d'une rectification donnant lieu à des amendes éventuelles, conformément à l'article 121? Dans ce cas, comment justifiez-vous que le simple exercice d'un droit accordé par le Code puisse donner lieu à un tel risque?
Pour l'exercice d'imposition 2023 (ou le dernier exercice disponible), combien de redevables ont demandé une telle expertise et combien de ces expertises ont par la suite été contestées par le redevable ou par l'administration?
Selon les expertises du même exercice, pour combien de contribuables la valeur de l'actif imposable était-elle située entre zéro et un million d'euros, entre un million d'euros et 5 millions d'euros et plus de 5 millions d'euros? Pour cette troisième catégorie, quelle est la moyenne et la médiane, ventilées entre actifs mobiliers et immobiliers?
21.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur Van Hees, le redevable peut demander une évaluation préalable de tout ou partie des biens meubles et immeubles à déclarer pour leur valeur vénale. L'évaluation visée à l'article 111 ne se réfère pas à l'évaluation préalable à la demande d'un redevable mais à l'évaluation de contrôle à la demande du receveur. L'avantage d'une évaluation préalable est que l'évaluation qui en résulte est définitive. Par conséquent, la sanction prévue à l'article 121 ne peut pas être appliquée aux biens qui ont été évalués par une évaluation préalable. La demande d'évaluation préalable ne suspend pas le délai de dépôt et de paiement. Il incombe donc au redevable de prendre les mesures nécessaires en temps utile.
Mon administration m'informe que, pour autant qu'elle ait pu le déterminer dans le cadre de cette question, elle n'a pas encore reçu de demande d'estimation préalable relativement à l'impôt en vigueur pour le remboursement des droits de succession.
21.03 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses que nous analyserons.
L'incident est clos.
Het incident
is gesloten.
22.01 Albert Vicaire (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, dans votre énoncé de politique du 3 novembre 2020, nous lisons que vous lanceriez une initiative sur la finance durable. Dans les notes politiques de 2022 et 2023, vous avez déclaré avoir travaillé sur une stratégie belge de finance durable en collaboration avec la ministre du Climat, Mme Khattabi. Il s’agit d’une étude qui serait réalisée avec le soutien de la Commission européenne.
Enfin, dans votre note de politique de 2024, vous dites que cette étude a été complétée en juillet 2023. Sur la base de cette étude, toujours en collaboration avec la ministre du Climat, vous dites que les possibilités existent d’une stratégie belge de financement durable et qu'elles seraient d'ailleurs étudiées plus en détail en partie avec le secteur privé, en partie avec le gouvernement fédéral en tant qu’acteur financier et enfin avec une section européenne et internationale.
Monsieur le ministre, pourquoi cette initiative stratégique a-t-elle été lancée au début de la législature? Qui a mené cette étude? Quelle forme ce soutien de la Commission européenne a-t-il pris? Quels engagements ont été pris auprès de la Commission européenne en échange de ce soutien? Comment l’étude s’est-elle déroulée? Quelles ont été les conclusions et les recommandations de cette étude? Où en est l’élaboration de la stratégie belge de finance durable? Quelles seront ses principales orientations? Ce plan sera-t-il encore approuvé avant la fin de la législature?
22.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur Vicaire, je vous remercie. La stratégie belge de finance durable vise à soutenir la transition vers une économie durable. Elle reflète la recherche de stabilité financière tout en réduisant l’empreinte écologique et en promouvant l’égalité sociale, ce qui s’inscrit dans le cadre politique européen pour une finance durable. En vue de préparer la stratégie belge de finance durable, un projet d’instrument de support technique (IST) a été réalisé avec le soutien de la Direction générale REFORM de la Commission européenne. Ce projet visait à développer des options politiques. À cette fin, plusieurs parties prenantes publiques et privées ont été consultées.
Un document descriptif du cadre, des objectifs poursuivis, des moyens utilisés et du produit attendu a été négocié entre la Commission et les cellules stratégiques concernées. Un appel d’offres a ensuite été lancé à l’issue duquel la société Trinomics a été choisie par la Commission européenne. Le document de la Commission a servi de base à de nombreuses consultations et demandes d’avis sur l’orientation d’une future stratégie belge. Des objectifs stratégiques ont été définis pour les différentes parties concernées et des indications ont été données sur la manière de les atteindre. Ce document a marqué la fin de la phase de conception d’un travail exhaustif et précieux.
Concernant les étapes ultérieures possibles, tout ce que je peux dire aujourd’hui, c’est que le dossier n’a pas encore suffisamment abouti au sein du gouvernement.
22.03 Albert Vicaire (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, merci pour votre réponse. Vous avez déclaré récemment qu'il n'y avait pas de blocage, mais que la question était de savoir si cela pouvait encore être fait sous cette mandature vu le temps nécessaire pour en discuter ensemble.
Monsieur le ministre, on a dépensé de l'argent, on a fait des études, on travaille sur ce dossier depuis 2020. Donc j'ai envie de vous dire "en avant", monsieur le ministre! Je pense que vos collègues sont prêts et qu'il faut avancer sur ce dossier-là aussi.
Le Bureau fédéral du Plan vous l'a confirmé dans sa dernière analyse, et dans l'avant-dernière aussi, nous n'avons pas un développement qui est durable. Hier, nous avons reçu un rapport du Centre belge d'évaluation des risques climatiques et environnementaux (CERAC), qui dit que nous avons dépassé six limites en Belgique par rapport aux critères de durabilité. Clairement, il faut y aller, monsieur le ministre!
Het incident is
gesloten.
L'incident est clos.
23.01 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, u hebt in Washington gepleit voor een wereldwijde taks op de grootste vermogens. U nam daar deel aan de G20-bijeenkomst. Een van de onderwerpen op de agenda was de mogelijke instelling van een wereldwijde taks op de grootste vermogens, een voorstel dat u steunt, volgens uw kabinet.
Ten eerste, in welke hoedanigheid hebt u dat pleidooi gehouden? Op welk niveau werd u gemandateerd om dat pleidooi te houden? Welk niveau heeft dat standpunt goedgekeurd?
Ten tweede, wordt dit standpunt ook gedeeld door de federale regering? Hebt u dat standpunt ingenomen namens de federale regering?
Ten derde, werd het standpunt ook doorgesproken met de deelstaten? Steunen alle deelstaten dat standpunt?
23.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Vermeersch, ik nam vorige week inderdaad deel aan de G20-bijeenkomst van de ministers van Financiën in Washington. Ik vertegenwoordigde daar de EU, samen met Europees Commissaris Gentiloni en ECB-voorzitster Lagarde.
Op de agenda stonden twee thema's, namelijk een globale klimaatfinanciering en de pistes om wereldwijd het werk van diverse multilaterale ontwikkelingsbanken beter op elkaar af te stemmen. De inhoudelijke posities die daar werden besproken, werden uiteraard vooraf afgeklopt binnen de Raad Ecofin.
Over de thematiek waarnaar u verwijst, werd natuurlijk in de marge van de vergaderingen gesproken. Mijn Franse collega heeft inderdaad tijdens de G20-bijeenkomst in februari in Sao Paulo het voorstel op tafel gelegd om de mogelijkheden na te gaan om, naast de pijler 1 voor een wereldwijde belasting op multinationals en de pijler 2 voor een digitaks, een zogenaamde pijler 3 te creëren voor een globale belasting van grote vermogens.
Ik kan meegeven dat dit in Sao Paulo alvast door niemand van de vergadering tegengesproken werd.
Ik steun uiteraard het voornemen om te onderzoeken of er besprekingen kunnen worden opgestart over een dergelijke pijler 3. Ik heb ter zake tot vandaag internationaal geen tegenkanting gehoord. Ik weet ook niet wat er negatief zou zijn aan het vragen van een faire bijdrage van de grootste vermogens, zeker wanneer dit op wereldwijd niveau zou worden georganiseerd.
23.03 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, u krijgt alleszins al applaus van de Ecolofractie. Dat er geen oppositie kwam in Sao Paulo is misschien wel zo, maar misschien komt die er wel in eigen land, namelijk van de deelstaten. Laten we daarom eerst afwachten hoe de uitrol van die minimumbelasting, van pijler 1 en 2, werkt vooraleer we aan een derde pijler beginnen.
U zegt dat u gemandateerd werd door de Raad Ecofin, maar uit uw antwoord heb ik niet begrepen dat u gemandateerd bent door de federale regering, laat staan door de deelstaten. U hebt dat standpunt daar dus niet ingenomen namens de federale regering en al zeker niet namens de deelstaten van dit land. Waarvan akte.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
24.01 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, terwijl de banken massaal winsten maken, trekken ze de rente op spaarboekjes amper op. Bijna alle politieke partijen willen in de toekomst de banken verplichten om hun spaarrente op te trekken. Dat blijkt toch uit de antwoorden die ze gaven in De Stemtest van De Standaard in samenwerking met VRT NWS. Dat is een heel ander geluid dan wat we in dit Parlement horen. Er worden tot nu toe namelijk geen maatregelen genomen, of toch geen concrete maatregelen, om de banken te verplichten om de rente op te trekken.
Overweegt de regering maatregelen te nemen om de banken te dwingen een deel van hun winsten terug te laten vloeien naar de spaarders, gezien de lage rentetarieven op spaarboekjes? De vraag blijft of u eindelijk bereid bent de aanbeveling van de Belgische Mededingingsautoriteit (BMA) om de getrouwheidspremie af te schaffen te volgen. Bent u eindelijk bereid om de minimumrente daadwerkelijk op te trekken?
24.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Vermeersch, we hebben de resultaten van de banksector uiteraard ook gezien. Ik meen dat we de consument moeten blijven aanmoedigen om effectief te gaan bewegen. Om die reden hebben we de spaarsimulator vorige maand vernieuwd en de staatsbon op één jaar uitgegeven. We naderen stilaan de vervaldag van die staatsbon, op 4 september 2024. Het is dan aan de banken om nu al te bekijken op welke manier ze daarmee zullen omgaan en de spaarder effectief naar zich toe zullen trekken.
De hervorming van de getrouwheidspremie wordt momenteel binnen de regering besproken. Ik wijs er wel op dat zo'n hervorming niet eenvoudig is. Ze zal ook moeten passen binnen het strikte kader van de Europese rechtspraak inzake de fiscale regeling van de intresten van gereglementeerde spaarboekjes. Ook dat element wordt nog grondig onderzocht.
24.03 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, de insteek van mijn vraag was natuurlijk dat volgens De Stemtest alle partijen, behalve de liberalen, de banken willen verplichten om de rente te verhogen. Als evenwel puntje bij paaltje komt in dit Parlement en in deze regering, is er geen enkele verplichting en is er alleen maar vrijblijvendheid ten opzichte van die banken.
U vergeet ook te vermelden dat u met een pennentrek met een ministerieel besluit die minimumrente kunt optrekken. U hebt daar zelfs het Parlement niet voor nodig.
Alle partijen, op de liberalen na, zeggen weliswaar dat ze de banken willen verplichten om de rente te verhogen, maar ze doen dat helemaal niet. Uw antwoord in De Stemtest is helemaal niet in overeenstemming met de realiteit in het Parlement en uw regering. U verkoopt de kiezers blaasjes. Dat valt te betreuren, want de banken maken massaal winsten en geven daar veel te weinig geld van terug aan de kleine spaarders.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
25.01 Wim Van der Donckt (N-VA): Ik verwijs naar de schriftelijke voorbereiding van de vraag.
Geachte
minister, de laatste jaren is er een sterke toename van procedures in de
vastgoedsector. Vaker en vaker worden die procedures ook afgekocht middels
dadingen en de betaling van “rest your case-sommen”. In vele gevallen gaat het
om klagers met een reëel belang, maar inmiddels bestaat de praktijk ook waarbij
belanghebbenden op zoek gaan naar een buur of iemand met een ruimtelijk belang
om die voor hun kar te spannen in de administratieve stedenbouwkundige
procedure. En die daar dan ook voor te betalen. Zeer vaak worden deze processen
begeleid door een advocaat. Zijn/haar rol is het opstellen van de
overeenkomsten tussen partijen en dus ook toezien op de uitvoering daarvan.
Omdat
het vaak om niet onaanzienlijke bedragen, deze vragen aan de minister:
1)
Zijn deze inkomsten voor de ontvanger (van sommen uit dit soort dading)
belastbaar?
2) Zo
ja, onder welke code deze in de aangifte moeten verschijnen?
3)
Heeft de minister er een zicht op of deze inkomsten courant worden aangegeven,
of is dit eerder een uitzondering?
4) Hoe
dient men dit soort niet-aangegeven inkomsten te catalogeren?
5)
Bestaat er in deze een aansprakelijkheid van de advocaat, die heeft meegewerkt
aan het opstellen van de dadingen, binnen de witwas-wetgeving?
25.02 Minister Vincent Van Peteghem: Of dergelijke inkomsten voor de verkrijger al dan niet belastbare inkomsten uitmaken, moet geval per geval worden beoordeeld aan de hand van de relevante feitelijke en juridische omstandigheden. Aangezien de elementen in uw vraag ontoereikend zijn, kan ik geen concreet antwoord geven. Indien u evenwel een specifiek geval beoogt, ben ik uiteraard steeds bereid het nader te laten onderzoeken aan de hand van concretere elementen.
Aangezien er in de belastingaangifte geen specifieke code bestaat voor dergelijke inkomsten wanneer die belastbaar zouden zijn, kan er niet worden achterhaald of die inkomsten al dan niet courant worden aangegeven. De toepassing van de antiwitwaswetgeving op de advocaten valt tot op heden onder de bevoegdheid van de minister van Justitie. Ik kan u meedelen dat het toezicht op de advocaten exclusief wordt uitgeoefend door de stafhouder van de respectieve balies. De mogelijke aansprakelijkheid en desgevallende sancties, kunnen enkel door dat toezichtsorgaan worden vastgesteld.
25.03 Wim Van der Donckt (N-VA): Bedankt, mijnheer de minister, voor uw antwoord. We kijken uit naar de verdere ontwikkelingen. Gelukkig bent u niet bevoegd om in de boekhouding van advocaten te kijken. De problematiek is alleszins een aandachtspunt voor de toekomst.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
26.01 Wim
Van der Donckt (N-VA): Geachte minister, het binnenbrengen van goederen is de
laatste jaren een groeiend aandachtspunt voor de douane in functie van
safety & security. Dit is uitgemond in het grote 'stroomplan
drugs'.
Begin deze legislatuur werd extra scanners in het
kader van het project 100 % scanning van risico-containers aangekondigd.
Deze zouden eind 2023 maar het zal eerder deze zomer operationeel moeten zijn.
Met het verhogen van de scancapaciteit wil de douane meer direct op de
terminals scannen. Zo kan de efficiëntie worden verhoogd, maar is er ook minder
risico dat controles worden ontlopen wat nu het geval is bij het aanbieden van
geselecteerde containers op de grensinspectiepost linkeroever en rechteroever
van de haven van Antwerpen. Containers geselecteerd voor controle verdwijnen al
eens tijdens het vervoer naar de plaats voor verificatie. Om dat tegen te gaan
werden de boetes voor niet aanbieden van een geselecteerde container voor
scanning en/of fysieke verificatie op de grensinspectiepost verhoogd.
Nu op einde van de legislatuur had ik graag
gepolst naar de resultaten.
1. Wat is de oorzaak dat de grensinspectiepost
linkeroever en rechteroever geregeld een verlaagde capaciteit hebben zoals
bijvoorbeeld nu vrijdag 26/4? Ligt het aan een gebrek aan effectieven,
afwezigheden of technische problemen met de installatie?
2. Is het aantal niet-scanningen afgenomen sinds
2018 de boetes wegens de onttrekking van inkomende containers aan het
douanetoezicht zijn verhoogd naar maximaal 7.500 euro? Zo ja met welk
percentage?
3. Hoeveel boetes werden in de periode 2018 tot
2023 per jaar opgelegd wegens het niet-aanbieden van een te scannen of voor een
fysieke verificatie van een container op een grensinspectiepost?
4. Indien een container niet wordt aangeboden door
een transporteur komt de boete terecht bij de aangever. Binnen hoeveel dagen
volgt de douaneadministratie een niet-verschijning van een geselecteerde
container op? Of stopt het administratieve proces bij het opleggen van de
geldboete?
5. Zal de vooropgesteld timing voor het
operationeel worden van de extra mobiele scanners op de terminals voor de
zomervakantie worden gehaald? Indien de bijkomende mobiele scancapaciteit op de
terminals operationeel wordt, is het dan de bedoeling dat het aantallen
containers die moeten gaan scannen op een grensinspectiepost zullen dalen?
6. Hoeveel containers dienen er dan ingevolge deze
bijkomende scancapaciteit op de terminal niet meer overgevoerd te worden naar
de grensinspectiepost, een proces dat zeer fout- en fraudegevoelig is? Welke
plannen heeft uw administratie hieromtrent?
26.02 Minister Vincent Van Peteghem: Een tijdelijk verlaagde capaciteit van de GIP, de grensinspectiepost, kan verschillende oorzaken hebben. Er kunnen technische problemen zijn of er kan een gebrek aan effectieven spelen. Dit laatste wordt versterkt door een aantal afwezigheden en het feit dat een aantal nieuwe collega's nog in opleiding zijn. Het is belangrijk op te merken dat er ook prioriteit wordt gegeven aan de hoogrisicotrafieken, waarbij mobiele scanning op de terminal gebeurt.
Om uw tweede en derde vraag te beantwoorden is een analyse nodig die niet binnen de strikte deadline voor dit antwoord kon worden uitgewerkt. Wegens de cijfergegevens zou u die eerder als schriftelijke vraag moeten indienen. De boete wordt verzonden naar de aangever van de aangifte op basis waarvan de zending is geselecteerd: indien de selectie gebeurt op basis van de ENS-aangifte naar de rederij, indien de selectie gebeurt op basis van het ladingrapport naar de scheepsagent of indien de selectie gebeurt op basis van de invoeraangifte of een T-document naar de aangever van deze aangifte.
De overbrenging van de geselecteerde containers wegens een zeer hoog risico op verdovende middelen wordt steeds nauw opgevolgd en gebeurt onder begeleiding van het bewakingsteam. De planning van de operationalisering van de extra mobiele scanners op de terminals zit momenteel op schema, waardoor dit voor de zomervakantie zal worden gehaald. Door deze operationalisering zal het aantal gescande containers gevoelig worden verhoogd.
Met mobiele scanacties wordt vooral gefocust op het risico van verdovende middelen. Voor de scanning van de zendingen met andere fiscale en niet-fiscale risico's zal voornamelijk een beroep worden gedaan op de vaste scaninstallaties op de GIP's. Het aantal hoogrisicocontainers inzake verdovende middelen dat moet worden overgebracht naar de grensinspectiepost zal aanzienlijk afnemen, aangezien de meeste risicocontainers reeds op de terminals zullen worden gescand.
26.03 Wim Van der Donckt (N-VA): Dank u voor uw antwoord, mijnheer de minister.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
27.01 Wim Van der Donckt (N-VA): Ik verwijs naar de schriftelijke versie van de vraag.
De
ambtenaren van de FOD Financiën hebben een algemene bevoegdheid om bij de
administratieve diensten van de Staat, de parketten, de griffies van de hoven
en van alle rechtscolleges, de administraties van de Gemeenschappen, de
Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten en de
gemeenten evenals de openbare instellingen en inrichtingen alle in hun bezit
zijnde inlichtingen te vragen en zij zijn hen verplicht zonder verplaatsing
alle in hun bezit zijnde akten, stukken, registers en om het even welke
bescheiden inzage te verlenen, en hen alle inlichtingen, afschriften of
uittreksels te laten nemen welke zij nodig achten. Voor de ambtenaren belast
met de invordering vinden wij deze bevoegdheid terug in artikel 77 WMGI
en voor de ambtenaren bevoegd voor de vestiging van de belastingen in artikel 327 WIB92.
Uit
het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 19 mei 2010 houdende oprichting
van de Kruispuntbank van de voertuigen (55K3892) blijkt dat uw ambtenaren geen
gegevens kunnen opvragen in deze kruispuntbank tenzij met het oog op:
- de
heffing van belastingen, retributies of vergoedingen inzake de aankoop, de
inschrijving en de inverkeerstelling;
- beslag;
- de
inning van de douanerechten op motorvoertuigen en aanhangwagens;
- de
inning van belastingen, retributies of vergoedingen voor audiovisuele
toestellen in een motorvoertuig en voor het parkeren van voertuigen.
Aangezien
de meeste gegevens tegenwoordig elektronisch worden bijgehouden in databanken
rijzen volgende vragen:
1)
Hebben op basis van artikel 327 WIB92 en artikel 77 WMGI uw
ambtenaren geen mogelijkheid meer om gegevens bijgehouden in databanken op te
vragen indien de wet niet expliciet de fiscale doeleinden voorziet waarvoor zij
de gegevens opvragen?
2) Is
de algemene bevoegdheid van artikel 327 WIB92 en artikel 77 WMGI
dan niet volledig uitgehold aangezien de meeste data tegenwoordig in databanken
worden bijgehouden?
3)
Dient zoals in het aangehaalde wetsontwerp de wet voor elke databank zeer in
detail te omschrijven voor welke doeleinde zij kan worden aangewend opdat uw
ambtenaren toegang tot deze data kunnen krijgen? Sinds wanneer geldt deze
verplichting?
4)
Sinds wanneer wordt de toegang voor uw ambtenaren van de Algemene Administratie
van de Inning en de Invordering tot de kruispuntbank van de voertuigen
geweigerd wanneer de gegevens worden opgevraagd voorafgaand aan een beslag?
27.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Van der Donckt, overeenkomstig artikel 327 van het WIB 1992 zijn de bestuursdiensten van de Staat, waaronder de FOD Mobiliteit en Vervoer, die de kruispuntbank van voertuigen beheert, eraan gehouden om aan de ambtenaar belast met de vestiging van de belastingen alle in hun bezit zijnde inlichtingen te verstrekken, hem zonder verplaatsing van alle in hun bezit zijnde akten, stukken, registers en om het even welke bescheiden inzage te verlenen en hem alle inlichtingen, afschriften of uittreksels te laten nemen welke de bedoelde ambtenaar voor de vestiging van de door de Staat geheven belastingen nodig acht. Voor het opvragen van inlichtingen uit de kruispuntbank van voertuigen volstaat het dus dat de ambtenaar de inlichtingen nodig acht voor de vestiging van de belastingen.
Voorts bepaalt artikel 77 op algemene wijze de plicht tot medewerking van derden uit de publieke sector om bepaalde inlichtingen te verstrekken. Op verzoek van een ambtenaar van de algemene administratie Inning en Invordering, belast met de invordering, moeten derden uit de publieke sector hem alle akten, stukken, registers en om het even welke bescheiden waarover zij beschikken, ter inzage voorleggen en hem alle toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen, afschriften of uittreksels laten nemen of hem verschaffen die de bedoelde ambtenaar voor de invordering van de fiscale of niet-fiscale schuldvorderingen nodig acht. De vragen om inlichtingen aan derden uit de publieke sector en de mededeling ervan door die derden kunnen eveneens worden gedaan door gegevensuitwisseling in bulk via elektronische weg.
Op basis van die bepalingen hebben de ambtenaren belast met de invordering, op voorwaarde dat de vragen adequaat, pertinent en niet overmatig zijn, momenteel toegang tot de inlichtingen opgenomen in de kruispuntbank van voertuigen, teneinde de invordering van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen te verzekeren. In het bijzonder kunnen die inlichtingen worden aangewend met het oog op het leggen van een bewarend of uitvoerend beslag op voertuigen van de schuldenaren.
In het licht van die doelstellingen heeft de FOD Financiën een begeleidend protocol inzake gegevensverwerking gesloten in de zin van artikel 20 van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens tussen het directoraat-generaal Wegvervoer en Verkeersveiligheid van de FOD Mobiliteit en de FOD Financiën betreffende de uitbreiding van de toegang tot de persoonsgegevens van de kruispuntbank van voertuigen.
27.03 Wim Van der Donckt (N-VA): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Ook al heb ik daarop geen specifieke repliek, u mag daaruit niet afleiden dat ik het ermee eens zou zijn, maar dat had u al wel begrepen.
Het incident is gesloten.
L'incident est
clos.
De voorzitter: De vragen nr. 55041316C van de heer Bihet en nr. 55041796C van de heer Van Quickenborne vervallen. Vraag nr. 55042488C van mevrouw Verhaert wordt in een schriftelijke vraag omgezet.
28.01 Wim
Van der Donckt (N-VA): In het voorstel van verordening 2023/0212 (COD) van de Europese
Commissie wordt aan de ECB overgelaten het totale limiet van digitale euro's
per gebruiker en dus zo ook impliciet de totale uitgifte van digitale euro's te
bepalen. Uit het Finanzstabilitätsbericht 2023 van de Bundesbank blijkt dat een
maximum van 3.000 digitale euro's per gebruiker zoals er nu sprake van is, een
uitstroom van 7% liquiditeiten uit het Duitse banksysteem tot gevolg zou
hebben.
Dergelijke
grote impact voor een zelfs beperkt bedrag aan digitale euro's per gebruiker
heeft ongetwijfeld ook uw aandacht getrokken.
1)
Wordt inderdaad in het voorstel van verordening van de Europese Commissie de
totale uitgifte van digitale euro’s overgelaten aan de ECB?
2)
Welke instantie bepaalt de algemene en individuele liquiditeitsvereisten
waaraan Europese kredietinstellingen moeten voldoen?
3)
Indien toevallig op de eerste twee vragen dezelfde instelling beide
bevoegdheden zou hebben, bent u nog steeds van mening dat de introductie van
een digitale euro geen belangenconflict creëert?
4)
Heeft de NBB een gelijkaardige studie gemaakt naar de liquiditeitseffecten van
de introductie van een digitale euro op de Belgische kredietinstellingen?
5) Wat
is volgens u het effect van de digitale euro op de kredietverlening door de
kredietinstellingen? Positief, negatief of neutraal?
6)
Bent u het eens dat als een digitale euro liquiditeiten bij kredietinstellingen
wegzuigt, de kredietverlening zal krimpen?
7)
Bent u het eens dat een krimpende kredietverlening en in het bijzonder de
kredietverlening voor productieve investering een negatieve impact zal hebben
op de Belgische economische groei?
28.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Van der Donckt, een multidisciplinair team met experts van de Europese Centrale Bank, de nationale centrale banken en de bankentoezichthouders bestudeert momenteel de concrete impact van de mogelijke uitgifte van de digitale euro op de commerciële banken. Deze analyses bekijken verschillende relevante factoren, waaronder de impact op de liquiditeit van en de kredietverstrekking door de commerciële banken. Deze studies zullen uitgebreid ingaan op de nationale verschillen en andere dimensies, zoals de heterogeniteit in bedrijfsmodellen en alternatieve financieringsmogelijkheden.
Momenteel werden er nog geen limieten vastgelegd. De conclusies van de aan de gang zijnde analyses vormen immers belangrijke input bij de kalibratie van deze limieten. Voorlopige resultaten van gedane impactstudies door de ECB en de Europese Bankautoriteit (EBA) geven aan dat de impact op de Belgische sector evenwel beperkt zou zijn.
28.03 Wim Van der Donckt (N-VA): Mijnheer de minister, laten we dat hopen, maar ik ga ervan uit dat u ook in lopende zaken dat dossier verder zult opvolgen.
Het incident is gesloten.
L'incident est
clos.
De voorzitter: Alle vragen zijn netjes op tijd beantwoord, waarvoor hartelijk dank, mijnheer de minister. Ik wens u een behouden thuiskomst.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.00 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16.00 h.