Commission
de la Justice |
Commissie
voor Justitie |
du Mercredi 17 avril 2024 Après-midi ______ |
van Woensdag 17 april 2024 Namiddag ______ |
Le développement des questions commence à 16 h 06. La réunion est présidée par Mme Kristien Van Vaerenbergh.
De behandeling van de vragen vangt aan om 16.06 uur. De vergadering wordt voorgezeten door mevrouw Kristien Van Vaerenbergh.
Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.
De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.
01.01 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik verwijs naar de schriftelijke versie van mijn vraag.
Na de
turbulente oorlogsjaren 1940-1945 volgde een complexe geschiedenis rond de
consultatie van dossiers van de militaire rechtbanken, belast met de
beoordeling van collaboratiebeschuldigingen. Duizenden dossiers werden
aangelegd, maar de toegang tot veroordeelde dossiers was lange tijd beperkt. In
1996 stelde een omzendbrief van de Procureurs-generaal voorwaarden voor consultatie,
maar de toegankelijkheid bleef beperkt, zelfs met latere updates. Momenteel
regelt de omzendbrief PG 2013 (19.12.2013) nog steeds de toegang, waarbij
consultatie mogelijk is voor wetenschappelijk onderzoek of als verwante, met
respectievelijk goedkeuring van academische autoriteiten of alle nog levende
kinderen van een veroordeelde. Veel consultatieverzoeken worden afgewezen,
ondanks dat we bijna 80 jaar na de dossiervorming zijn, wat leidt tot een
gebrek aan systematisch onderzoek naar veroordeelde dossiers. Terwijl
aanverwante dossiers wel consulteerbaar zijn, blijven strafdossiers grotendeels
ontoegankelijk.
De
huidige aanpak zorgt ervoor dat systematisch onderzoek op dossiers van
veroordeelden ontbreekt. De gepubliceerde vonnissen in het Belgisch Staatsblad
zijn een pleister op een houten been, ze brengen enkel de straf en de strafbare
grond in beeld zonder de nodige informatie om een en ander in perspectief te
plaatsen. Terwijl zogenaamde ‘belendende dossiers’ (gevangenisdossier, dossier
consultatieve commissie, genadedossier, administratief dossier, etc.) zonder
restricties consulteerbaar, blijven heel wat strafdossiers tot op vandaag zo
goed als gesloten. Dit terwijl zelfs in kringen van de Procureurs-generaal al
in de jaren 1970 het besef leefde dat deze essentiële stukken ooit zonder
restricties toegankelijk zouden zijn.Ik heb hierbij de volgende vragen:
1.
Hoeveel aanvragen zijn er sinds 2014 tot op vandaag geweest om strafdossiers
uit de oorlogsjaren (militaire rechtbanken) te consulteren? Hoeveel zijn
daarvan uiteindelijk gehonoreerd? Graag een overzicht per jaar. 2. Is de
omzendbrief uit 2013 voor u nog steeds richtinggevend? 3. Is de ongelijke
toegang tot de strafdossiers (wetenschappelijk onderzoek of verwante) vandaag
nog houdbaar? 4. Zijn de gronden waarop de toegang nog steeds wordt beperkt -
bescherming privacy derden of het veroorzaken van mogelijke deining - nog
steeds relevant? 5. Wordt het na 80 jaar geen tijd om de collectie - intussen
overgebracht naar het Rijksarchief - voor wetenschappelijk en familiaal
onderzoek volledig toegankelijk te maken?
01.02 Minister Paul Van Tigchelt: Mijnheer Van Hecke, uw vraag gaat dus over de toegankelijkheid van de dossiers van militaire rechtbanken. U vraagt hoeveel aanvragen er sinds 2014 zijn geweest. Ik stel voor dat u over die cijfergegevens een schriftelijke vraag stelt conform het Reglement, dan bezorg ik u het antwoord in een mooie tabel.
Voor uw tweede vraag betreffende de omzendbrief COL 22/2013 verwijs ik in eerste instantie naar artikel 143bis van het Gerechtelijk Wetboek, dat gaat over het strafrechtelijk beleid van het College van procureurs-generaal. Dat artikel bepaalt dat de beslissingen van het College van procureurs-generaal bindende kracht hebben voor de procureurs-generaal bij de hoven van beroep, de federale procureur en alle leden van het openbaar ministerie die onder hun gezag of hun toezicht en leiding staan. Krachtens dat artikel is die omzendbrief COL 22/2013, waarnaar u verwijst, nog altijd van toepassing.
Voor wetenschappers is de toestemming tot inzage automatisch, terwijl voor particulieren het bestaan van een familieband met de veroordeelde en de toestemming van de andere nakomelingen van de veroordeelde vereist zijn. In het laatste geval is alleen de instemming vereist van nakomelingen in de eerste graad van de persoon die wordt vervolgd, een instemming die almaar minder vaak wordt vereist, aangezien met het verloop van de tijd de kinderen van mensen die na de Tweede Wereldoorlog zijn veroordeeld en/of vervolgd, intussen vaak zelf zijn overleden.
Sinds 2017 krijgen nakomelingen van mensen die verdacht worden van collaboratie gemakkelijker toegang tot dossiers die zijn geseponeerd of waarvoor vrijspraak is verleend. Nakomelingen van slachtoffers krijgen ook toegang tot de dossiers die de militaire rechtbanken hebben geopend tegen de daders verantwoordelijk voor de verdwijning van de slachtoffers. Momenteel krijgen alleen amateurhistorici, onafhankelijke historici, personen zonder familieband met de veroordeelden en familieleden die de toegang wordt geweigerd door andere nakomelingen van de veroordeelden, geen toegang tot de dossiers van de afgeschafte militaire rechtbanken. De bewering dat door de huidige aanpak systematisch onderzoek van veroordeelden ontbreekt, moet dus worden genuanceerd.
Ten derde vraagt u of de ongelijke toegang vandaag nog houdbaar is. De situatie van de beide groepen is fundamenteel verschillend. Het is niet omdat de beide groepen verschillend zijn, dat ze ongelijk worden behandeld. Amateurhistorici versus naasten van veroordeelden bieden niet dezelfde garanties als wetenschappelijke onderzoekers uit academische kringen op het vlak van opleiding en historische kritiek, objectiviteit en academische omkadering. U moet toch het onderscheid durven te maken tussen de kennis van wetenschappelijke onderzoekers over de implicaties van hun onderzoek, in het bijzonder met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens, hun onbevooroordeelde doelstellingen, hun ethiek en de over het algemeen vakoverschrijdende aard van hun onderzoeken en het veelvoorkomend gebrek aan kennis van de wetgeving inzake gegevensbescherming en de onduidelijke doelstellingen van de vaak lokale onderzoeken die gericht zijn op enkele gemakkelijk identificeerbare individuen.
Voor uw vierde vraag verwijs ik naar het antwoord op een vraag van de heer Kurt Ravyts op 6 mei 2021. Ik zal u dat nogmaals afzonderlijk bezorgen.
Ten vijfde, de militaire rechtscolleges werden afgeschaft door een wet van april 2003. Dat betekent dat hun archieven niet beperkt zijn tot documenten van 80 jaar geleden, aangezien die rechtscolleges archieven tot iets meer dan 20 jaar geleden bleven produceren. Bovendien is alleen de materiële bewaring van archieven van de afgeschafte militaire rechtscolleges overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief, terwijl het College van procureurs-generaal de wettelijke depositaris blijft.
01.03 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Ik zal voor de cijfers een schriftelijke vraag indienen. Op het moment dat ik de vraag indiende, was ik niet zeker of ik nog tijdig het antwoord zou krijgen. Het zal moeten lukken.
Ik stel de vraag omdat nakomelingen die geconfronteerd worden met dergelijke dossiers in het kader van hun familiegeschiedenis en er inzage in willen, vaak op moeilijkheden botsen om ze te raadplegen. Al wie kan bewijzen dat men met wetenschappelijk onderzoek bezig is, krijgt vlotter toegang tot de dossiers. Voor wie dat niet kan aantonen, moet toestemming aan de familie gevraagd worden en dat is een hele karwei. De vraag rijst of het 75 tot 80 jaar nadat dergelijke dossiers zijn opgemaakt nog zinvol is om vast te houden aan een zware procedure. Ik heb hier in het verleden ook al vragen over gesteld. We kunnen ze niet eeuwig en altijd zo streng bewaken. Op een bepaald moment moeten de dossiers geraadpleegd kunnen worden in het Rijksarchief. Er moet dus echt worden nagedacht over een versoepeling van de procedure. Al wie op een ernstige manier met zijn of haar familiegeschiedenis wil omgaan, daar een boek over wil schrijven of onderzoek wil verrichten, zal daar echt mee geholpen zijn. Ik hoop dat die versoepeling er over afzienbare tijd komt.
Het incident is gesloten.
L'incident est
clos.
02.01 Els Van Hoof (cd&v): Mijnheer de minister, ik werd gealarmeerd door psychiaters die zich bezighouden met gokverslaving. De goksector stelt namelijk een initiatief voor aan scholen om jongeren en kwetsbare groepen te bereiken. Onder de noemer preventie zullen ze een toneelstuk opvoeren voor jongeren van het vijfde en zesde middelbaar. Deze voorstelling wordt georganiseerd vanuit de Beroepsvereniging van Wedkantoren en heeft tot doel jongeren te sensibiliseren over problematisch gokken. Experts van de Staten-Generaal Geestelijke Gezondheidszorg, het Vlaams expertisecentrum Alcohol en andere Drugs en Integra Limburg signaleerden ons echter dat jongeren hierdoor net nieuwsgierig kunnen worden naar gokken en dat gokgedrag op die manier genormaliseerd wordt. Het kan dus omgekeerde effecten hebben en is ook een vorm van verdoken reclame waarmee de sector zijn imago kan oppoetsen. Zo zou de sector bijvoorbeeld ook van plan geweest zijn om preventiefolders te verspreiden bij huisartsen.
Dit werd aangekaart bij de Kansspelcommissie. Zij heeft de goksector aangesproken over de verspreiding van die folders, maar niet over het toneelstuk dat zal worden opgevoerd in het vijfde en zesde middelbaar. Gokverslaving verwoest levens, dus het is goed dat jongeren er niet te vroeg mee in contact komen.
Hoe u kijkt naar initiatieven als deze, die een verdoken vorm van reclame kunnen zijn? Hebt u daarover reeds klachten ontvangen? Welke maatregelen zult u daartegen nemen? Tijdens deze legislatuur werd er immers al heel veel rond gokreclame gewerkt, ook vanuit het kabinet toen u nog kabinetschef was. Hoe gaan we daarop reageren?
02.02 Minister Paul Van Tigchelt: Collega Van Hoof, we hebben zonet in de commissie voor Justitie een wetsontwerp behandeld dat beoogt de uitwassen van de goksector zoveel mogelijk in te dijken. Het uitgangspunt is dat preventie en hulpverlening onafhankelijk moeten zijn van de gokindustrie. Ik weet dat de goksector graag uitpakt met preventieve acties, maar de praktijk toont aan dat deze onvoldoende effectief zijn. De economische belangen van de industrie zijn te zeer verbonden met het segment van de problematische spelers. Verschillende studies tonen aan dat zo'n 40 % van de inkomsten van gokbedrijven afkomstig is van personen met een gokstoornis. De Kansspelcommissie heeft terughoudend gereageerd en is van mening dat het niet de taak is van een gokoperator om dit soort folders op te stellen en te verspreiden, zeker niet als ze reclame bevatten voor kansspelen in het algemeen en voor een operator in het bijzonder.
De Kansspelcommissie heeft de betrokken gokoperator gevraagd die campagne stop te zetten, wat ook gebeurd is. De Kansspelcommissie heeft de gokoperator er eveneens op gewezen dat het hem niet toekomt om dergelijke folders inzake preventie te verspreiden en zeker niet als die reclame bevatten. Als gevolg hiervan werd de verspreiding van die folders bij de huisartsen stopgezet.
Het toneelstuk To bet or no tot bet werd ontwikkeld en wordt opgevoerd door een ex-gokverslaafde. Ik heb het zelf niet gezien, maar men zegt mij dat de voorstelling een accuraat beeld zou geven van de gevaren van gokken, de illusie van controle, de eenzaamheid, de financiële problemen en de leugens die gepaard gaan met problematisch gokgedrag. Het laat bovendien zien welke positieve gevolgen stoppen met gokken heeft. Dit toneelstuk kan een educatieve waarde hebben en het kreeg in het verleden bovendien financiële steun van de Koning Boudewijnstichting. Er worden bijvoorbeeld voorstellingen georganiseerd door de faculteit Geneeskunde van de Universiteit van Namen en het Institut Cardijn in Louvain-la-Neuve. Gokreclame heeft als doel om spelers aan te zetten tot spelen. Het doel van een dergelijk toneelstuk is waarschuwen voor de gevaren van gokken. Zodra er sprake is van sponsoring en de naam of het logo van de gokoperator zichtbaar in beeld komt, wordt dit als gokreclame beschouwd en moeten we optreden.
02.03 Els Van Hoof (cd&v): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Het is inderdaad goed dat de folder werd ingetrokken. Toch blijven er nog vragen inzake het toneelstuk, zeker vanuit de hulpverleningssector. Hulpverleners vinden het geen goed idee dat dit door de goksector zelf wordt georganiseerd, omdat het jongeren ook nieuwsgierig maakt naar gokken. Preventie is nodig, maar het is alsof de tabaksindustrie iets organiseert omtrent de preventie van roken. Inhoudelijk mag dat dan nog sterk zijn, het is heel weinig geloofwaardig. Ik zal uw antwoord overmaken aan diegenen die mij opdroegen om u deze vraag te stellen, om na te gaan of zij reeds kennisgenomen hebben van dat toneelstuk en welke verdere acties zij in het vooruitzicht zien om te verhinderen dat dit als verdoken reclame overkomt bij jongeren, want dat mag vooral niet de bedoeling zijn.
Het incident is gesloten.
L'incident est
clos.
03.01 Marijke Dillen (VB): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, in het kader van de problematiek van de overbevolking in de gevangenissen werd een aantal maatregelen genomen, onder andere de beslissing om een selecte groep gevangenen één maand penitentiair verlof te geven. Het ging om gevangenen die voorheen al minstens enkele keren penitentiair verlof hadden gekregen en het was de bedoeling dat ze na die maand terugkeerden naar de gevangenis.
Die maatregel blijkt echter niets fundamenteel veranderd te hebben om de overbevolking tegen te gaan. Deze neemt nog steeds problematische proporties aan. Nog steeds zijn er grondslapers. Ik heb begrepen dat dit extra penitentiair verlof zal worden verlengd.
Kunt u hierover meer toelichting geven? Over hoeveel gedetineerden gaat het? Welke voorwaarden worden hieraan gekoppeld? Op welke wijze worden deze voorwaarden gecontroleerd?
Zijn de berichten juist dat deze gunstmaatregel bij een aantal gedetineerden tot het einde van de straf zal lopen? Op welke wijze wordt elk individueel dossier bekeken en geëvalueerd? Waarom wordt er voor deze gedetineerden niet gekozen voor elektronisch toezicht?
Kunt u mij meedelen hoe u dit past in een zogenaamde "straffe Justitie", toch een van de speerpunten van uw beleid en dat van uw voorganger?
03.02 Sophie De Wit (N-VA): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, de toestand in de gevangenissen is nog steeds penibel, maar volgens de laatste berichten is het aantal gedetineerden tot net onder de 12.000 gezakt. Dat zal natuurlijk wel te maken hebben met een aantal van de maatregelen met betrekking tot penitentiair verlof, maar volgens mij eerder nog met de impliciete terugkeer van de strafkorting voor de laatste zes maanden. Men moet dan niet meer terugkomen. Zo staat het in de omzendbrief. Gedetineerden krijgen dus sneller en langer penitentiair verlof. Dat komt er vandaag de facto op neer dat ze een half jaar vroeger op vrije voeten komen.
Desondanks blijven de cipiers staken. De cipiers blijven zeggen dat de toestand onhoudbaar is. Er zijn intussen nog andere zaken bij gekomen, om het geval Hoogstraten van gisteren niet te vernoemen – daarover gaat het vandaag niet.
Mijnheer de minister, welke maatregelen werden er genomen om de overbevolking in te dijken? Hoeveel gevangenen zitten er vandaag minder in de cel door de maatregelen die u hebt genomen? Hoeveel gedetineerden zitten er vandaag in de gevangenis?
Hebt u een projectie van de verwachte in- en uitstroom van gedetineerden de komende maanden en dus van het verwachte aantal gedetineerden en de verwachte capaciteit? Want dat bepaalt de mate van overbevolking.
Werden er intussen nog andere zaken afgesproken met de vakbonden? Is er zicht op een stopzetting van de acties? Welke voorwaarden hebben zij aan u gesteld om hun acties te stoppen?
03.03 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, les tensions persistent entre les syndicats du personnel pénitentiaire et votre cabinet. Un mouvement de grève a débuté le 1er avril pour une période indéterminée. Ces agents sont confrontés à des problèmes qui existent depuis longtemps: la surpopulation carcérale, le manque de personnel, etc. Nous peinons à voir arriver des solutions structurelles.
À titre de nouveauté, vous avez annoncé, hier, la fermeture de Hoogstraten dès l'ouverture de la nouvelle prison d'Anvers, décision qui a pris de court les agents et leurs représentants syndicaux. D'après les informations sûres que nous avons reçues, la chronologie est assez surprenante. En effet, le 20 mars, le Conseil des ministres avait décidé de fermer Hoogstraten. Le 28 mars, les syndicats ont été consultés par votre cabinet. À cette occasion, vous avez évoqué la surpopulation carcérale et le masterplan 3bis, qui comprend les nouvelles prisons et les fermetures, mais sans aborder la question de Hoogstraten. Le 6 avril, une consultation locale y a été organisée à ce sujet. Normalement, les représentants nationaux auraient dû y assister. Pourtant, vous ne les avez pas invités. En tout cas, il semble que cela n'ait pas été le cas. La délégation présente sur place aurait été invitée à une concertation au sujet du masterplan 3bis, sans savoir ce qui y figurait.
Monsieur le ministre, comment avez-vous pu délibérément omettre de partager vos projets avec les syndicats? Pourquoi torpillez-vous sciemment la concertation sociale en essayant de les ignorer? Surtout, dernière question, un accord a-t-il été trouvé au sein du gouvernement au sujet de l'arrêté royal relatif au service minimum, lequel s'attaque au droit de grève?
03.04 Minister Paul Van Tigchelt: Mevrouw de voorzitster, mevrouw De Wit, mevrouw Dillen, mijnheer Boukili, voor de vragen over het aantal gedetineerden en dus ook over het systeem van het VPV of verlengd penitentiair verlof, weet u en herhaal ik dat er met betrekking tot die problematiek drie zaken van belang zijn binnen het gevangeniswezen. Dat is, ten eerste, de overbevolking; dat zijn, ten tweede, de maatregelen in het kader van de agressiebeheersing; en dat is, ten derde, de minimumbezetting vanaf het eerste uur bij een staking. Die drie zaken zijn rechtstreeks gelinkt aan het verbeteren van de werkomstandigheden van het personeel en de levensomstandigheden van de gedetineerden.
Een heel precies antwoord op de gestelde vragen over het aantal mensen in de gevangenis en het aantal mensen dat van het stelsel van verlengd penitentiair verlof geniet, is altijd een foto van de dag zelf. Die aantallen fluctueren immers. Ik stel vast dat de cijfers aan het begin van de week altijd hoger liggen dan op het einde van de week. Vandaag is het woensdag en ik geef u de cijfers van vandaag. Mevrouw De Wit, er is een lichte stijging. U gaf immers mee dat het om minder dan 12.000 gedetineerden gaat. Vandaag gaat het om 12.049 gedetineerden. Begin maart 2024 waren dat 12.441 gedetineerden. U weet dat het aantal geïnterneerden, die ook in een vraag aan bod zijn gekomen, nog steeds hoog is, namelijk 993 personen.
Momenteel kunnen we 82 gedetineerden vandaag geen bed bieden. U weet dat het begin maart 2024 nog om zowat 280 personen ging.
Het aantal gedetineerden, zeker het aantal grondslapers, is gedaald door een aantal maatregelen die werden genomen, zoals onder meer de toekenning van het verlengd penitentiair verlof.
Collega’s, het verlengd penitentiair verlof kan worden toegekend aan de hiernavolgende categorieën van veroordeelden.
Ten eerste gaat het om veroordeelden met straffen tot en met tien jaar, met minstens vier goed verlopen penitentiaire verloven. Ter zake zijn er een aantal exclusiecriteria. De goedkeuring van de directie is noodzakelijk.
Ten tweede gaat het om dezelfde groep van veroordeelden met minstens één goed verlopen penitentair verlof, die zich bovendien maximaal zes maanden voor het strafeinde bevinden. Er is een maandelijkse evaluatie door de psychosociale dienst om na te gaan hoe de reclassering verloopt. De veroordeelden blijven echter in principe buiten de gevangenis tijdens het verlengd penitentiair verlof, tenzij een beslissing van de directeur dit herroept na een negatieve evaluatie.
Een derde groep zijn de personen veroordeeld tot een straf van drie jaar met een lopend verzoek tot elektronisch toezicht (ET) of voorwaardelijke invrijheidsstelling bij de strafuitvoeringsrechter voor wie al een positief advies is gegeven door de directie. De uiteindelijke beslissing hierover gebeurt door de dienst Detentiebeheer.
Daarnaast zijn er nog de personen veroordeeld tot een straf van meer dan drie jaar en met minstens één positief verlopen penitentiair verlof, met een lopend verzoek tot elektronisch toezicht of voorwaardelijke invrijheidsstelling bij de strafuitvoeringsrechter, voor wie al een positief advies is gegeven door de directie. Dat wordt maandelijks geëvalueerd in afwachting van een beslissing van de strafuitvoeringsrechter.
Tot slot zijn er de personen veroordeeld tot een straf tot en met tien jaar met een regime van beperkte detentie en met een lopend verzoek tot elektronisch toezicht of voorwaardelijke invrijheidsstelling, voor wie al een positief advies is gegeven door de directie.
Wie is – omgekeerd – uitgesloten van de maatregel? Dat zijn personen veroordeeld tot een straf van meer dan tien jaar, de terro-gedetineerden, personen veroordeeld wegens zedenfeiten, de terbeschikkinggestelden van de strafuitvoeringsrechtbank en de veroordeelden die worden opgevolgd door het antiterreurorgaan OCAD.
Momenteel zitten er op die manier 222 gedetineerden in het stelsel van het verlengd penitentiair verlof.
Het toekennen van het elektronisch toezicht, waarnaar mevrouw Dillen vraagt, is niet zo evident. De Vlaamse minister van Justitie en Handhaving zal bevestigen dat er vandaag een recordaantal gedetineerden onder ET staat en dat het uitbreiden van het elektronisch toezicht vandaag geen optie is. De toekenning ervan is trouwens ook een bevoegdheid van een rechter – daar verheug ik mij over – binnen de marges van onze rechtsstaat.
Een tweede prioriteit is de aanpak van de agressie. Daarom wordt een agressieplan uitgerold met onder andere een betere oriëntatie en individuele behandelingsplannen voor gedetineerden en geïnterneerden met gedragsstoornissen, geïnterneerden van wie we overigens weten dat zij eigenlijk niet thuishoren in een gevangeniscel. Dat plan werd op 28 maart toegelicht aan de vakbonden.
Er waren ook vragen met betrekking tot het overleg met de vakbonden en de minimale dienstverlening. Ik wens nogmaals te beklemtonen, ten aanzien van hen die het tegendeel beweren, dat er geen sprake is van een beknotting, inperking of wat dan ook, van het stakingsrecht. Staken is een recht. Er kunnen legitieme redenen zijn om te staken. Ik wil dat stakingsrecht geenszins beknotten. Ik wil wel dat de basisrechten van gedetineerden ook tijdens stakingen worden gegarandeerd. Ik heb dat in de plenaire vergadering van enkele weken geleden al verklaard en herhaal dat nogmaals. Dat wordt ons trouwens ook gevraagd door onder meer het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, dat ons verschillende zaken vraagt betreffende het gevangenisbeleid en ook bepaalde uitspraken ter zake heeft gedaan.
De wet tot regeling van de minimale dienstverlening is van toepassing sinds 2019. De evaluatie waarin artikel 20 van die wet voorziet, toonde aan dat de orde en de veiligheid op stakingsdagen niet konden worden gegarandeerd. Daarom vinden we het belangrijk dat er van bij de aanvang van een staking voldoende personeel aan het werk is om te voorzien in die minimale dienstverlening ten aanzien van gedetineerden. Zij zijn immers afhankelijk van het personeel om in hun dagelijkse behoeften te voorzien, zoals voedselbedeling, geneeskundige zorg, een warme maaltijd per dag, een douche en het kunnen verlaten van de cel. Om die basisrechten van gedetineerden te garanderen lijkt het ons dus redelijk dat er voldoende personeel in de gevangenis aan het werk is.
De Raad van State had trouwens bij de opmaak van de wet al opgemerkt dat er ook de eerste 48 uur van een staking voldoende personeel werkzaam moet zijn. In de praktijk is er overigens geen verschil in de uitoefening van het stakingsrecht tussen gevangenissen waar het modelplan wordt nageleefd en gevangenissen waar dat niet wordt nageleefd.
Overleg blijft een van de sleutels voor oplossingen. Ik zal met de vakbonden de problematiek van de overbevolking blijven bespreken, zodat het aantal grondslapers tot nul wordt teruggedrongen. We blijven daarom de genomen maatregelen nauwgezet opvolgen en de resultaten met de vakbonden bespreken.
Zoals ik al heb vermeld, vond op 28 maart 2024 een overleg met de vakbonden plaats om al die maatregelen te overlopen inzake de overbevolking, de agressie tegen het personeel en de evaluatie van de minimale bezetting. Op 4 april 2024 heeft eveneens een overleg met de vakbonden over de maatregelen inzake de overbevolking in de gevangenissen plaatsgevonden. Op dat overleg was ook de minister van Volksgezondheid aanwezig om de maatregelen toe te lichten die hij ten aanzien van de geïnterneerden neemt of kan nemen. Tijdens dat overleg van 4 april werd ook het koninklijk besluit voor het eerst met de vakbonden besproken. Het volgende overleg is gepland op 24 april 2024.
De vakbonden geven aan dat zij pas willen stoppen met hun acties als we niet meer doorzetten met de minimale dienstverlening. Zoals ik al gezegd heb, is die minimale bezetting evenwel een kwestie van basisrechten voor de gedetineerden en maakt ze inherent deel uit van de maatregelen die we nemen om de omstandigheden in de gevangenissen voor zowel de gedetineerden als ons personeel te allen tijde te garanderen.
03.05 Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord. Uit de cijfers die u geeft, blijkt dat het aantal gedetineerden vandaag terug 12.000 overschrijdt. Ook het aantal geïnterneerden is niet gedaald. Nog steeds zijn er 82 grondslapers te veel.
U blijft de minimale dienstverlening eisen als absolute voorwaarde om de basisrechten van gedetineerden niet in het gedrang te laten komen. Voor alle duidelijkheid, ook voor onze fractie moeten die basisrechten worden gerespecteerd. U vergeet echter dat ook buiten periodes van staking in een aantal gevangenissen veel te weinig personeel aanwezig is. Toch slaagt men er dan in om de basisrechten te respecteren. Uit berichten die ik kreeg van op het terrein blijkt dat ook op stakingsdagen de basisrechten worden gerespecteerd, zelfs zonder minimale dienstverlening.
Op dit ogenblik kan ik uit uw antwoord alleen afleiden dat de acties zullen blijven voortduren. Volgende week staat opnieuw een overleg gepland. Ik denk echter ook dat het belangrijk is om voor ogen te houden dat niet alleen de gedetineerden, maar ook de cipiers basisrechten hebben. Als ik me niet vergis, moeten nog 6.000 verlofdagen worden opgenomen, maar dat lukt wegens personeelsgebrek niet. Daarnaast werd de door de regering beloofde loonsverhoging ingetrokken. Dat zijn maar twee voorbeelden waaraan de cipiers en het personeel zich mateloos ergeren. Die twee voorbeelden behoren ook tot de basisrechten, weliswaar niet van de gedetineerden, maar wel van de cipiers.
03.06 Sophie De Wit (N-VA): Het aantal gedetineerden is een fluctuerend getal natuurlijk. Nu zijn ze opnieuw met meer dan 12.000. Het blijft een symbolische grens.
Ik probeer het een beetje te volgen. We hebben plaats tekort. We moeten oudere gevangenissen openhouden. Er zijn problemen met de gevangenis van Antwerpen, maar we sluiten wel Hoogstraten. Het loopt bij mij allemaal wat door elkaar. Ik vraag heel vaak naar de grote, alomvattende visie en het geactualiseerde masterplan gevangenissen. Ik zou dat plan toch echt eens willen zien. Dat de inrichting van Hoogstraten sluit, is immers weer iets nieuws dat erbij komt.
In de omzendbrief die is verstuurd, staat duidelijk dat het penitentiair verlof zes maanden voor het strafeinde kan worden verlengd zonder tegenindicaties. Eigenlijk is de strafkorting op die manier impliciet opnieuw ingevoerd. Uw voorganger had nochtans gezegd dat daarmee zou worden gestopt. Met heel stille trom is die korting er weer. Ik begrijp dat de context moeilijk is, zeker in de gevangenissen, maar dat staat haaks op de bewering dat u alle straffen uitvoert, ook de korte. Als u de straffen uitvoert maar ook een strafkorting geeft op het einde van de rit, dan is dat niet de straffere Justitie die u had beloofd. Het staat allemaal een beetje haaks op elkaar. Dit wordt zeker nog vervolgd.
03.07 Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je vous remercie. En ce qui concerne Hoogstraten, vous ne nous dites pas pourquoi vous avez saboté la concertation sociale. Alors que, le 28 mars dernier, votre cabinet a rencontré les syndicats et que la décision de fermeture a été prise le 20 mars, pourquoi n'en avez-vous pas touché un mot? Vous travaillez dans le dos des syndicats. Ce mépris pour les syndicats et le monde du travail est insupportable et c'est ce qui rend les syndicats énervés et en colère contre votre politique. En effet, vous méprisez leur rôle et vous sabotez leur travail et la concertation sociale. C'est inacceptable.
Pour ce qui est du service minimum, vous maintenez votre position. Vous dites défendre le service minimum, alors que c'est une attaque contre le droit de grève. Mais savez-vous pourquoi on fait grève? Vous dites garder le service minimum pour garantir les droits de base. Or, les agents et syndicats font justement grève parce que les droits de base ne sont pas garantis au quotidien, tout au long de l'année. Ils font grève parce qu'il y a une surpopulation carcérale, parce que notre pays est condamné par la justice pour non-respect des droits humains, parce qu'il y a un manque de personnel, parce que des salaires n'ont pas augmenté, parce que les conditions de travail sont insupportables,... C'est pour cela qu'ils font grève. Et, vous, au lieu de répondre à cette problématique, vous attaquez le droit de grève!
Le fait qu'un ministre libéral attaque le droit de grève n'est pas nouveau! C'est dans l'ADN des libéraux que de s'attaquer au droit de grève et aux droits des travailleurs. Mais ce qui m'étonne, c'est que vous ne pouvez pas le faire sans l'accord des partis de gauche (Ecolo-Groen, Vooruit et les socialistes). Je m'adresse, dès lors, à eux aujourd'hui. Comment se fait-il que ces partis de gauche acceptent qu'on s'attaque au droit de grève? Comment se fait-il que ces partis de gauche se tournent vers la droite au lieu de se tourner vers la gauche et de défendre le droit de grève? C'est insupportable et incompréhensible! Le fait qu'aujourd'hui, Vooruit, Ecolo-Groen et les partis socialistes soient d'accord avec vous et qu'ils vous donneront leur accord sur l'arrêté royal visant à attaquer le droit de grève est vraiment insupportable. Les travailleurs ne le comprennent pas!
Het incident is
gesloten.
L'incident est
clos.
04.01 Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, ongelooflijk maar waar, uit mediaberichten blijkt dat de gerechtstolken in Limburg dit jaar nog steeds niet betaald zijn en het is april. Bij het taxatiebureau dat de uitbetalingen regelt, draait alles in de soep sinds de recente hervormingen. Het water staat sommige tolken aan de lippen. Zij moeten nog tot 35.000 euro krijgen. Dat zijn de cijfers die gekend waren bij het indienen van deze vraag en ondertussen is dat nog opgelopen. Hierdoor hebben zij het moeilijk om hun eigen rekeningen te betalen. Dit is een regelrechte schande, Justitie onwaardig.
Begin april hebben zij dit eindelijk durven aanklagen. Zoveel geduld hebben ze gehad. De gerechtstolken uit Limburg en Nederlandstalig Brussel hebben een mailtje gestuurd, waarop ze van uw diensten een standaardmail hebben teruggekregen. In die mail staat dat het taxatiebureau Brussel Nederlands dat van Limburg heeft overgenomen en dat de afdeling Brussel slechts met de helft van het personeel werkt dat was voorzien voor hun kantoor, en dat vanwege afwezigheden om gezondheidsredenen. Bovendien moeten ze ook nog de kostenstaten van Limburg behandelen. Er is een vertraging in het verwerken van de facturen, zeker om te kunnen voldoen aan de betalingstermijn van 30 dagen. De hiërarchie is op de hoogte van de problematiek en de achterstand in de behandeling van de facturen en tracht zo snel mogelijk een oplossing te bieden.
Mijnheer de minister, ik begrijp niet dat dit zo lang kan aanslepen. Het gaat immers niet over duizenden facturen. Dit is werkelijk onaanvaardbaar. Er kunnen misschien wel problemen zijn op het taxatiebureau in Brussel en er is daar zeker ook een personeelstekort, maar dat is nog geen reden om al die mensen in de kou te laten staan.
Kunt u hierover wat meer toelichting geven? Welke initiatieven hebt u inmiddels bij hoogdringendheid genomen om deze ernstige problematiek aan te pakken? Hoe is de situatie in de andere gerechtelijke arrondissementen? Is er ook daar een betalingsachterstand? Ik krijg graag een gedetailleerde toelichting.
04.02 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, facturen laten betalen door Justitie blijft moeilijk. Justitie kampt op veel vlakken met een probleem van geloofwaardigheid en ook hier loopt het fout. Het is jammer dat dit net gebeurt met de experts waarmee Justitie moet samenwerken. Ook daar is het vertrouwen zoek.
In november 2023 was het beschikbare budget voor 2023 op en moest er extra geld worden gezocht om de facturen te kunnen betalen. Ik heb daarover een schriftelijke vraag nr. 2494 ingediend en toen bleek dat er alleen al voor de tolken nog 260.000 euro aan facturen openstaat voor 2023. Als we die cijfers en het budget bekijken, zien we dat beterschap nog niet meteen in zicht is.
De dienst Voogdij heeft in 2023 al 1,3 miljoen uitbetaald, exclusief de achterstallige bedragen. Er staan dus nog bedragen open. U hebt zelf aangegeven dat het aantal tolken elk jaar stijgt omwille van het aantal niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. Het aantal minderjarigen en het aantal dossiers stijgt en de procedures zijn complex, maar we zien dat er voor 2024 slechts 1,1 miljoen is voorzien terwijl men voor 2023 nog 1,3 miljoen kosten heeft. Het aantal dossiers neemt toe en toch hebt u voor 2024 minder geld voorzien dan voor 2023.
Bij de taxatiebureaus draait het helemaal vierkant. In Limburg werden de tolken nog geen enkele keer uitbetaald in 2024. In dat bureau zit nog maar één medewerker in plaats van drie. De facturen moeten ter controle naar het Brusselse taxatiebureau worden gestuurd, dat ook onderbemand is. Het is een soep. Ik heb er geen andere woorden voor. U en de regering hadden van Justitie als een betrouwbare partner en van het op tijd betalen van de facturen een breekpunt gemaakt.
Is er al zicht op een oplossing bij de taxatiebureaus? Wanneer zullen de laatste facturen van 2023 uitbetaald worden? Over welk bedrag gaat het, als we kijken naar alle soorten experts? Hoeveel budget is er nog voor 2024 om de facturen te betalen bij de dienst Voogdij? Tot wanneer kunt u de facturen betalen? Want ik vrees dat er niet genoeg budget zal zijn.
In antwoord op mijn schriftelijke vraag of experts recht hebben op verwijlinteresten bij te late betaling, antwoordde u dat dit in elk geval niet het geval is op basis van de wet betreffende de betalingsachterstand bij handelstransacties, omdat deze alleen van toepassing zou zijn bij bijvoorbeeld overheidsopdrachten. Is het dan werkelijk zo dat de overheid zich in dit geval kan permitteren om facturen maanden te laat te betalen zonder dat hier enige interest, enig ander gevolg of enige vergoeding tegenover staat?
04.03 Minister Paul Van Tigchelt: Mevrouw de voorzitster, de FOD heeft in december een groot aantal facturen ontvangen. Het ging zowel over facturen van vertalers en tolken als over facturen van bijvoorbeeld ziekenhuizen die leeftijdsonderzoeken uitvoeren of onkosten ingediend door voogden.
Budgettair is het nodige gedaan. De nodige middelen werden vrijgemaakt zodat de dienst Voogdij die betalingen kon hervatten. Het probleem dat hier wordt aangekaart, gaat over een beperkt bedrag aan facturen van 2023, voornamelijk december 2023. Die worden in principe betaald op het budget van begrotingsjaar 2023, maar dat werd volledig besteed en dus hebben wij dat op het begrotingsjaar 2024 moeten verhalen. Dat is een puur budgettair verhaal, dat snel werd opgelost via een beslissing van de ministerraad. De dienst Voogdij heeft voor 2024 al 325.000 facturen ontvangen. Deze werden allemaal verwerkt.
Het uitstaande bedrag voor 2023 voor de tolken komt op 260.000 euro. Voor 2024 heb ik in totaal een budget van 1.105.000 euro voorzien. Dat bedrag kan nog aan de noden worden aangepast.
Ten derde, dekt het voorziene jaarbudget de reële noden? In 2023 betaalde de dienst Voogdij 1.300.000 euro voor tolken. Door de toename van het aantal niet-begeleide minderjarige vreemdelingen en de complexiteit van de procedures neemt het aantal vereiste tolken elk jaar toe. Het budget dat elk jaar wordt uitgegeven neemt dus ook elk jaar gestaag toe. De onvoorspelbaarheid van de uitgaven is inderdaad een van de redenen voor dat tekort. We proberen dat op voorhand in te schatten, maar het kan zijn dat dit te weinig wordt ingeschat.
Ten vierde, vallen de prestaties van vertalers en tolken die door de dienst Voogdij worden betaald niet onder reglementering van de gerechtskosten? Voor tolken gelden de tarieven die zijn vastgelegd in het reglement op de gerechtskosten in strafzaken. De dienst Voogdij van de FOD Justitie past die regels toe. Veel tolken die voor de dienst Voogdij werken, werken ook voor de parketten en de rechtbanken. Dat zijn vaak dezelfde mensen. Het is consequenter om één tariefstructuur te gebruiken. Tolken worden op de hoogte gebracht van de betalingsvoorwaarden en moeten deze aanvaarden om te worden opgenomen in de lijst van tolken die kunnen worden opgeroepen. Budgettair gezien is dit geen uitgave ten laste van de gerechtskosten, maar van het budget van de dienst Voogdij.
Er was ook een vraag over de grootteorde van de verwijlinteresten. Ik neem aan dat voor de verwijlinteresten wordt verwezen naar de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties. Die wet is echter niet van toepassing op deze gevallen, aangezien het niet gaat om handelstransacties of om gevallen bedoeld in de wet van december 1993 betreffende de overheidsopdrachten of opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten. Het gaat echter wel om vorderingen van tolken. Bovendien is de FOD Justitie hier geen aanbestedende overheid in de zin van voornoemde wet en de prestaties van tolken vallen niet onder het toepassingsgebied van de wet en kunnen dus niet worden gebruikt om verwijlinteresten te vorderen.
Met de digitalisering van Justitie hebben wij de applicatie Justinvoice gecreëerd. Daaruit blijkt dat de deskundigen sneller worden betaald dan voorheen dankzij de digitalisering van Justitie. Ik zou er dus voor willen pleiten om niet alles op een hoop te gooien. In het algemeen worden deskundigen nu sneller betaald dan voorheen met de applicatie Justinvoice en zo hoort het uiteraard.
04.04 Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, ik kan u niet bedanken voor dit antwoord. U zegt dat zij sneller worden betaald met Justinvoice, maar volgens de informatie waarover ik beschik, zijn de tolken tot op vandaag nog altijd niet betaald. Ik heb van u ook geen antwoord gekregen op de vraag wanneer die mensen eindelijk hun betaling mogen verwachten. Iedereen in de zaal heeft elke maand vaste uitgaven te betalen. Als het nog jonge mensen zijn, hebben zij dikwijls nog een hypothecaire lening lopen en ook andere kosten. Zij hebben vaak ook kinderen voor wie zij zware kosten hebben. Ik betreur dan ook dat u vandaag niet kunt zeggen wanneer die mensen uiterlijk zullen worden betaald.
Daarnaast kan ik uw redenering over de interesten niet volgen. Als wij onze belastingen te laat betalen, dan krijgen wij binnen de kortste keren een brief van de FOD Financiën met een verhoging. Ook in de privésector – daar ga ik dit echter niet mee vergelijken – moeten er interesten worden gevorderd. Ik stel mij de vraag of zij, als zij de diensten officieel in gebreke stellen, vanaf dat ogenblik wel interesten kunnen vorderen, want daar bestaat meer dan voldoende rechtspraak over.
Mijnheer de minister, tolken zijn een heel belangrijke partner voor Justitie. Zij worden al niet heel dik betaald en zitten dikwijls uren te wachten, waarvoor zij een soort wachtvergoeding krijgen. Vaak worden zij ook geconfronteerd met uitstel, waardoor zij voor niets naar de rechtbank zijn gekomen. Deze situatie is werkelijk onaanvaardbaar. Ik had graag vandaag van u vernomen wanneer die mensen zullen worden betaald.
Ten tweede heb ik ook geen antwoord gekregen op mijn vraag over de situatie in andere gerechtelijke arrondissementen. De berichten in de media gingen immers hoofdzakelijk over Limburg en in mindere mate over de Nederlandstalige hoven en rechtbanken in Brussel.
Tot slot betreur ik dat de woordvoerster van de FOD Justitie de problematiek minimaliseerde in haar reactie naar aanleiding van het bekend raken van deze problematiek in de media. Wees maar eens een van de gedupeerden die, zoals elke andere burger, elke maand zijn rekeningen moet betalen en de eindjes aan elkaar moet knopen. Wanneer worden zij betaald en hoe zit het in andere arrondissementen?
04.05 Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, u zegt wel dat u het nodige doet, maar intussen kunnen deze mensen hun facturen niet betalen. De overheid is verantwoordelijk voor het uitblijven van die betalingen en achterstallen. Daar moeten dan ook interesten op betaald worden als vergoeding. De Zweedse regering heeft in de vorige legislatuur als eerste werk openstaande facturen ten bedrage van 175 miljoen euro weggewerkt. Naarmate we het einde van de huidige legislatuur naderen, worden de achterstallen echter alleen groter en de voorziene budgetten voor de facturen kleiner dan de totale kosten van het voorgaande jaar. Dat is niet vooruitziend en het kan niet door de beugel dat de overheid partners waarvan zij afhankelijk is voor het werk niet correct en tijdig betaalt. De overheid moet immers het goede voorbeeld geven.
04.06 Minister Paul Van Tigchelt: De collega’s hebben gelijk dat ik niet volledig heb geantwoord. Mijn excuses daarvoor. Ik wil dat bij deze rechtzetten.
Er wordt inderdaad verwezen naar een bericht in Het Belang van Limburg van enkele weken geleden. De dienst Gerechtskosten heeft mij meegedeeld dat er in 2024 voor Limburg 841 kostenstaten van beëdigd vertalers of beëdigd tolken zijn uitbetaald voor een totaal bedrag van 353.472 euro. 76 % van die kostenstaten werd betaald binnen 30 dagen. Dat bedoelde ik op het einde van mijn vorige antwoord met een snellere uitbetaling via Justinvoice, omdat inderdaad die betaalachterstallen niet kunnen. We hebben daar een prioriteit van gemaakt door onder meer de ontwikkeling van Justinvoice. Ik onderstreep evenwel dat volgens de cijfers in het begin van de legislatuur de gemiddelde betaaltermijn 50 dagen bedroeg. In 2023 was dat 19 dagen. 90 % van de kostenstaten is in 2023 uitbetaald binnen 30 dagen.
Zoals ik al in een vorige passage van mijn antwoord heb gezegd, is er voor de voogden een ander budget dan dat van de gerechtskosten. Bij de uitbetaling van de vergoeding voor de voogden was er eind vorig jaar een tijdelijke vertraging ontstaan. De FOD Justitie kon die betalingen na enkele weken hervatten. Op enkele gevallen na is de tijdelijke achterstand intussen weggewerkt. We hebben in de commissie eerder al gezegd dat het budget voor de dienst Voogdij is opgetrokken. Het gaat om 7.027.000 euro in 2024 ten opzichte van 5.963.000 euro in 2023. Met dat verhoogd budget kan de dienst Voogdij ook de kosten van de tolken dekken.
04.07 Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, ik leid uit uw antwoord af dat de problematiek in Limburg, op enkele gevallen na, opgelost zou zijn, wat niet blijkt uit de informatie waarover ik beschik.
Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag over de situatie in de andere gerechtelijke arrondissementen. Ik zal daarvoor een schriftelijke vraag indienen.
Het incident is gesloten.
L'incident est
clos.
05.01 Marijke Dillen (VB): De Forensische Psychiatrische Centra zoeken werkplekken voor
geïnterneerden buiten muren. Zij willen geïnterneerden vaker werkervaring laten
opdoen buiten de muren. Deze externe projecten zijn er voor mensen die klaar
zijn voor een voorzichtige terugkeer naar de maatschappij. De patiënten die
meedoen blijken grondig gescreend te zijn met een risico -analyse voor elke
sessie en moeten een therapeutische uitgangsvergunning van de Kamer voor de
Bescherming van de Maatschappij krijgen.
Kan de
minister hierover meer toelichting? Op welke wijze gebeurt de
veiligheidsscreening? Dient er voor
iedere sessie een uitgangsvergunning te komen van de KBM?
Op dit
ogenblik zijn er enkele werkprojecten buiten de muren, zowel in Gent als in
Antwerpen. Graag meer toelichting. Over
welke projecten gaat het? Hoeveel geïnterneerden komen hiervoor in aanmerking?
Zowel het FPC in Antwerpen als in Gent is op zoek naar bijkomende werkplekken. Welke werkplekken komen hiervoor in aanmerking? Op dit ogenblik gaat het blijkbaar om de Odisee Hogeschool, de KU Leuven en de gemeente en het OCMW te Zwijndrecht. Komen ook privé bedrijven hiervoor in aanmerking? Op welke wijze gebeurt de screening?
05.02 Minister Paul Van Tigchelt: Mevrouw de voorzitster, ik zal een poging doen om meteen volledig te antwoorden.
Mevrouw Dillen, op uw eerste vraag kan ik antwoorden dat binnen het behandelmodel van het FPC Antwerpen en het FPC Gent behandeling en toewerken naar re-integratie hand in hand gaan met een continue en grondige inschatting van de veiligheidsrisico’s en het treffen van de gepaste maatregelen om aan die veiligheidsrisico’s tegemoet te komen. Wat doen wij met het oog daarop? Er worden enerzijds gestandaardiseerde en empirisch gevalideerde risicotaxatie-instrumenten gebruikt. Anderzijds gebeurt de risico-inschatting op dagelijkse basis aan de hand van de klinische inschatting, maar ook van gestructureerde methodieken, zoals de vroegsignaleringsplannen.
De voortgang in die behandeling wordt minimaal tweemaal per jaar multidisciplinair geëvalueerd door het behandelend team in het FPC. Minimaal jaarlijks wordt daarover gerapporteerd aan de KBM of de Kamer voor de Bescherming van de Maatschappij. Er wordt gerapporteerd over het behandelverloop, wat tevens gepaard gaat met een advies over toekomstige behandelprojecten, het nodig geachte beveiligingsniveau incluis. De inschatting of de patiënt in staat is om op een veilige manier het centrum te verlaten, waarover het uiteindelijk toch gaat, maakt ook deel uit van het advies aan de KBM. Die inschatting gebeurt individueel en na een multidisciplinaire overweging van de veiligheidsrisico’s.
De KBM beslist vervolgens over het al dan niet toekennen van een welomschreven pakket uitgaansvergunningen voor een bepaalde periode, alsook over de voorwaarden waaronder deze vergunningen dienen te vallen. De KBM oordeelt niet over elke individuele uitgaansvraag. Uitgaansvragen worden vanuit het FPC Antwerpen of Gent steeds gepland en voorbereid samen met de patiënt. Voorafgaand maakt het multidisciplinaire team via procedures een inschatting of de uitgaansvergunning al dan niet kan doorgaan. Dat wordt na afloop opnieuw geëvalueerd. Er is dus veel werk om dat gerealiseerd te krijgen.
De procedure geldt voor elke uitgaansvraag, dus ook voor de uitgaansvragen waarbij de patiënt deelneemt aan een extern werkproject. Het toekennen van vrijheden aan een individuele patiënt start reeds vroeg in het behandeltraject, binnen de beveiligde context van het behandelcentrum. De stap naar buiten toe via uitgaansvergunningen wordt dus voorafgegaan door een behandeling binnen de muren, waarbij gradueel steeds meer mogelijkheden worden toegekend aan de individuele patiënt.
Uw tweede vraag is een vraag naar cijfers over het aantal geïnterneerden dat daarvoor in aanmerking komt. Ik nodig u uit om een schriftelijke vraag in te dienen, dan zal ik u per project de cijfers bezorgen.
U vraagt welke werkprojecten er voor de geïnterneerden door het FPC worden georganiseerd buiten de muren. Ik kan u een overzicht geven van de initiatieven. In het FPC van Antwerpen bestaan die werkprojecten uit een samenwerking met lokale partners, zoals gemeenten en OCMW's. Het kan dan gaan over het oprapen van zwerfvuil in de omgeving, tuinonderhoud en klussen in OCMW-huizen of over het werken in een lokale winkel van tweedehandskledij en in de keuken van een woonzorgcentrum. Het FPC van Gent voorziet in tuinonderhoud, in samenwerking met de Gentse campus van Odisee en de universiteit, en in klusjesdiensten.
Wat uw derde vraag betreft, dien ik een onderscheid te maken tussen arbeidsactiviteiten die we zelf begeleiden en activiteiten onder begeleiding van externe organisaties. Wat betreft de arbeidsactiviteiten die we zelf begeleiden, waarbij de FPC's van Antwerpen en Gent de begeleiding voor hun rekening nemen, die samenwerkingsverbanden worden telkens individueel bekeken. Hierbij is het van belang dat het organisaties betreft waarmee een samenwerkingsverband kan worden uitgebouwd dat past binnen de behandeldoelstellingen en het behandelconcept van de behandelcentra. Momenteel lopen er geen samenwerkingsverbanden met privébedrijven voor externe werkplekken, maar dat is zeker geen uitsluitingscriterium a priori.
Wat betreft de tweede groep, waarbij begeleiding wordt voorzien door de externe organisatie en niet door de FPC's van Antwerpen of Gent, wordt er verwacht dat dit een organisatie is die ervaring heeft met het werken met forensisch-psychiatrische patiënten. In de besluitvorming met betrekking tot het opstarten van nieuwe werkplekken voor onze patiënten, is de prioriteit de veiligheid te kunnen garanderen, dit zowel in de keuze voor een specifieke werkplek als in het indiceren van individuele patiënten voor een bepaald project.
05.03 Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord. Ik zal de cijfers schriftelijk opvragen.
Het incident is gesloten.
L'incident est
clos.
06.01 Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, in een interview enkele weken geleden in het weekblad Humo verklaarde u: "Werkstraffen zijn gericht op re-integratie: ze worden vooral opgelegd aan kansarmen om hun toekomstkansen niet te hypothekeren."
Daarvoor bestaat nochtans geen wettelijke basis in het huidige Strafwetboek. Ook in het nieuwe Strafwetboek zijn er geen bepalingen die voorrang geven aan kansarmen bij het opleggen van werkstraffen.
Op basis van welke gegevens komt u tot die conclusie? Is daarover onderzoek verricht? Welke kansarmen komen daarvoor vooral in aanmerking? Wat zijn de beweegredenen om voorrang te geven aan kansarmen?
Een rechtvaardige en eerlijke justitie moet iedereen die in aanmerking kan komen voor het opleggen van een werkstraf op dezelfde wijze behandelen, kansarm of niet. Ook de toekomstkansen van niet-kansarmen kunnen worden gehypothekeerd bij een veroordeling die wel wordt vermeld op het bewijs van goed gedrag en zeden. Waarom verdedigt u dat onderscheid?
06.02 Minister Paul Van Tigchelt: Mevrouw Dillen, ik wilde vooral reageren op het verwijt van sommigen dat de werkstraffen die werden toegekend in het bekende arrest in de zaak-Sanda Dia – een dramatische zaak – een geval van klassenjustitie zouden vormen.
In Vlaanderen worden ongeveer 6.000 werkstraffen per jaar toegekend. Werkstraffen dienen juist om de re-integratie van de delinquenten niet in gevaar te brengen. Ze worden niet alleen aan de elite toegekend, maar ook aan mensen die dan zogezegd niet tot de elite behoren, de kansarmen. Dat was de context van die uitspraken.
Maatregelen zoals werkstraffen stellen rechters dus in staat om voor alle groepen, ook kansarmen, een straf op te leggen die geen geldboete of gevangenisstraf is, en op die manier te reageren, zonder dat de situatie van de betrokkenen verder verslechtert door hen te dwingen bedragen te betalen die ze vaak niet kunnen betalen, of door hen te dwingen een gevangenisstraf te ondergaan, die uiteindelijk alleen maar 'detentieschade' oplevert, een begrip dat we ondertussen goed kennen. Detentieschade vermindert hun kansen op re-integratie.
U hebt gelijk dat de wet van 2002 op de werkstraf geen wettelijke criteria bevat die gericht zijn op kansarmen dan wel een andere groep mensen, of die prioriteit geven aan een bepaalde groep mensen voor een dergelijke maatregel. Dat was een empirische vaststelling naar aanleiding van mijn persoonlijke ervaring als magistraat, waar ik heb gezien welke mensen allemaal een werkstraf krijgen.
Ik wil op dat vlak duidelijk stellen dat ik ter zake geen enkele prioriteit verdedig. Het enige wat telt, is dat de juiste straf wordt opgelegd, dat er gestraft wordt op maat. Dat is ook het verdienstelijke werk dat we samen met deze commissie hebben geleverd in het kader van het nieuwe Strafwetboek, waarbij de straffen op maat meer dan ooit mogelijk en dus ook realiteit worden.
06.03 Marijke Dillen (VB): Bedankt voor uw verduidelijking. Zo kwam dat echter niet tot uiting in het bewuste interview waarnaar ik verwees. Dat was een zeer ongelukkige uitspraak. Daar gaf u een beetje de indruk dat het hoofdzakelijk naar kansarmen moet gaan.
In elk individueel dossier moet de juiste straf worden opgelegd, ongeacht of het nu gaat om iemand die al dan niet kansarm is. Daarin hebt u gelijk en daar steun ik u ook in. Iedereen moet gestraft kunnen worden op maat. We hebben daar zeer uitvoerig over gediscussieerd naar aanleiding van het nieuwe Strafwetboek.
U geeft hier vandaag een verduidelijking. Dat is zeer belangrijk. Ook het argument van de geldboetes die kansarmen eventueel niet kunnen betalen, is geen argument. Niemand verplicht kansarmen of niet-kansarmen om strafbare feiten te plegen. Iemand die strafbare feiten pleegt, moet, afhankelijk van het dossier, op dezelfde wijze worden beoordeeld.
Ik heb nogal wat ervaring met uitspraken in hoofdzakelijk Antwerpen, maar dan met een ander 'hoedje' op. Werkstraffen worden met de regelmaat van de klok opgelegd. Dat is in een aantal dossiers, zeker voor zij die de eerste keer relatief beperkte strafbare feiten plegen, misschien een heel duidelijke waarschuwing om het criminele pad te verlaten.
Alleen dreigt er een probleem – maar dat staat los van deze vraag – met het aantal plaatsen dat beschikbaar is voor het uitvoeren van die werkstraffen. Dat is echter niet uw bevoegdheid, dat is een bevoegdheid van de gemeenschappen.
Het incident is gesloten.
L'incident est
clos.
De voorzitster: Vraag nr. 55042021C van de heer Aouasti wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
07.01 Sarah Schlitz (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, comme vous le savez, le Plan national d'action 2021-2025 prévoit en sa mesure 58 d’analyser les procédures permettant de préserver la confidentialité des lieux d’accueil à adresse secrète pour les victimes de violences de genre.
Par ailleurs, la circulaire COL 03/2023 dispose que, s’il apparaît que l’adresse ou d’autres données de contact (téléphone, adresse électronique) de la victime sont inconnues du suspect et qu'elles n’apparaissent pas déjà dans des procès-verbaux antérieurs, il soit fait usage de la possibilité de les tenir confidentielles, c’est-à-dire d'enregistrer la victime dans le procès-verbal sans mention de son adresse de résidence ou de ses données de contact, mais avec celle de son registre national. Son adresse et/ou ses données de contact seront conservées, par ailleurs, par le service de police et tenues à la disposition du magistrat du parquet et du service d’accueil des victimes. Elle précise que, dans cette hypothèse, il conviendra d’être attentif à ce que cette adresse ne figure pas sur d’autres documents qui seraient ensuite joints au dossier (certificat médical, rapports d’expertise, etc.).
Or les retours de terrain montrent malheureusement que, malgré cette avancée, des victimes sont encore mises en danger par la divulgation de leur adresse à leur agresseur.
Monsieur le ministre, pourriez-vous m’informer de la manière dont ce passage de la COL est exécuté? Une formation ou information spécifique a-t-elle été mise en place? Disposez-vous de chiffres relatifs à l’usage de cette possibilité?
07.02 Paul Van Tigchelt, ministre: Merci pour votre question, chère collègue. En vertu de l'article 780 du Code judiciaire et de l'article 195 du Code d'instruction criminelle, la loi – je pense que c'est important – prévoit l'obligation de mentionner les coordonnées sur les citations à comparaître et le jugement, en ce compris le nom, le prénom et le lieu de résidence afin d'identifier correctement et sans ambiguïté les parties. Une simple suppression technique n'est donc pas possible dans ce cadre. En outre, une suppression sur ces documents ne serait que superficielle, étant donné que ces données peuvent également être trouvées dans le dossier lui-même, notamment via les procès-verbaux établis par la police et les rapports d'expertise que les parties concernées peuvent consulter.
Il est vrai que plusieurs circulaires demandent déjà à la police d'accorder l'attention nécessaire à la confidentialité du domicile et des coordonnées de la victime, tout particulièrement dans des cas de harcèlement et de violence intrafamiliale. Au cours de la formation des policiers, l'accent est à juste titre mis sur cette confidentialité, ce qui ne peut malheureusement pas être garanti à 100 %, car en fin de compte, il revient au policier d'effacer manuellement les données de résidence et d'adresse transmises automatiquement via le registre national dans le procès-verbal et les entretiens pour les remplacer par une adresse de référence spécifiée, comme celle, par exemple, de l'avocat.
Je comprends votre question. Dans la lutte contre la violence intrafamiliale, je sensibiliserai à nouveau le Collège du ministère public et le Collège des cours et tribunaux ainsi que les services de police, via ma collègue de l'Intérieur afin qu'une attention particulière soit accordée aux données des victimes dont l'intégrité physique est compromise.
Il est exact, chère collègue, que la COL 03/2023, que vous connaissez bien, relative au déploiement à l'échelle nationale de l'alarme mobile anti-harcèlement, parle de l'anonymisation des données de la victime. C'est essentiel pour la sécurité des victimes de harcèlement à ce moment. À cette fin, plusieurs formations sont organisées dans chaque zone de police, conjointement avec les centres d'information et les juristes du parquet. Au cours de cette formation, ce point est donc expliqué.
L'Institut pour l'égalité des femmes et des hommes organisera également de nouvelles formations cette année afin d'informer davantage de personnes quant au fonctionnement de l'alarme mobile anti-harcèlement et à propos de la circulaire. J'espère avoir répondu à vos questions.
07.03 Sarah Schlitz (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie de cette réponse complète.
De même, je vous remercie de vous engager à ouvrir des cycles de formation du personnel pour les sensibiliser. Cela dit, ce qui se passe est tout à fait désespérant. Le gouvernement a beau travailler depuis cinq ans en vue de faire reculer les violences intrafamiliales et les féminicides, notamment à travers la généralisation du principe de revisite, le déploiement de l'alarme anti-rapprochement sur tout le territoire, la loi antiféminicide qui permet de prendre des mesures de protection et d'accueil des victimes dans les commissariats pour qu'elles y soient informées et protégées adéquatement, nous devons constater, malgré tout, que de telles situations continuent de se produire.
C'est d'autant plus désespérant quand des femmes viennent vers moi pour me dire que ce n'est pas possible, puisque nous leur avions promis une protection et que, néanmoins, leur agresseur dispose de leur adresse, si bien qu'elles doivent de nouveau déménager et rompre le lien social avec les voisins et l'école des enfants, parce qu'elles continuent d'être persécutées par leur harceleur qui continue de mettre leur vie en danger. C'est pourquoi je me dis qu'au-delà des formations, il faut rendre obligatoire cette invisibilisation quand l'évaluation des risques établit que la victime est bel et bien confrontée à un danger imminent. Bien entendu, des mesures complémentaires peuvent être prises, à travers le suivi de l'auteur pour qu'il arrête d'agresser et de harceler son ex-compagne. Ce sont évidemment des mesures que nous pouvons et devons mettre en œuvre dans les prochaines années. Je vous remercie pour votre réponse volontariste, et j'espère que l'on pourra mieux protéger toutes les femmes qui aujourd'hui pensent pouvoir être protégées et ne le sont malheureusement pas suffisamment.
Het incident is gesloten.
L'incident est
clos.
De voorzitster: Vraag nr. 55042082C van mevrouw Matz wordt uitgesteld.
08.01 Marijke Dillen (VB): Vorige donderdag ontdekte een alerte burger honderden gerechtelijke
dossiers die letterlijk op straat lagen. Ze waren weggegooid in een grote
container naast het gerechtsgebouw maar die container bleek open te staan. Uit
informatie blijkt dat vele van die dossiers gevoelige informatie bevatten:
politiedossiers, documenten van het parket van Mechelen, oproepingsbrieven om
te komen getuigen, namen van verdachten, slachtoffers, adressen, foto's, … het
lag allemaal letterlijk op straat. Dat op deze wijze met gerechtelijke dossiers
wordt omgesprongen, is onaanvaardbaar.
Daarnaast
druist dit volledig in tegen de privacywetgeving. Deze maakt een duidelijk
onderscheid in gevoeligheid van persoonsgegevens. Politionele en gerechtelijke
documenten bevatten zonder twijfel gevoelige data. Het is dan ook
onbegrijpelijk dat er zo laks wordt omgegaan met de privacy van de betrokken
mensen.
Kan de
minister hierover meer toelichting geven? Hoe is dit kunnen gebeuren? Is
inmiddels duidelijk wie hiervoor verantwoordelijk is?
Justitie
zou al van bij de ontdekking van het probleem op de hoogte zijn gebracht maar
een melding van een alerte burger lijkt niet helemaal stipt te zijn opgevolgd.
Waarom werd er niet sneller gereageerd? Ook dit vraagt om meer toelichting.
Werden
de betrokken personen over wiens dossiers het gaat hierover geïnformeerd? Zo
ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?
Zijn er inmiddels klachten ingediend? Zo ja, bij welke instantie?
08.02 Minister Paul Van Tigchelt: Mevrouw Dillen, in ons land worden jaarlijks letterlijk tientallen kilometers aan gerechtelijke archieven vernietigd in samenwerking met privéfirma’s. Die vernietiging en ook de archivering op zich gebeuren op een steeds modernere digitale manier. De verantwoordelijkheid voor het archiefbeheer bij hoven en rechtbanken en bij het openbaar ministerie berust bij respectievelijk de hoofdgriffier en de hoofdsecretaris voor het OM.
In dit specifieke geval ging het blijkbaar om archieven van de griffie van de politierechtbank en het vredegerecht van Mechelen. Die archieven bevinden zich in de oude atoomschuilkelder in Lier. In samenspraak met de Rijksarchivaris werd besloten om de stukken van vóór 2010 uit die archieven te halen. Er werd een container voor gevoelige informatie besteld die door een privéfirma is geleverd. Idealiter worden dergelijke containers binnen geplaatst, bijvoorbeeld in een ondergrondse parkeerruimte. Blijkbaar was dat in Lier niet mogelijk. Uit navraag blijkt dat die container ook niet correct werd afgesloten en dat hij laattijdig werd opgehaald. Men erkent dat een melding van een alerte burger niet helemaal stipt werd opgevolgd.
De hoofdgriffier heeft dat voorval conform de procedure gemeld aan de procureur des Konings. Een intern onderzoek is gestart. Het plaatselijke directiecomité zal de procedures herbekijken. Net als u betreur ik als minister van Justitie dit voorval. Spijts het voorval wil ik toch benadrukken dat we niet ontevreden kunnen zijn dat de lokale entiteiten onmiddellijk tot actie overgaan. De lokale persattaché heeft nog dezelfde dag een persbericht uitgestuurd waarin duidelijk verantwoordelijkheid werd genomen. Men is onafhankelijk, maar onafhankelijkheid veronderstelt natuurlijk verantwoording en transparantie. Die laatste heeft men hier wel aan de dag gelegd, wat niet wegneemt dat het voorval te betreuren is en niet voor herhaling vatbaar.
08.03 Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, ik betreur dit voorval ook. Ik zal zeker niet iemand met de vinger wijzen, want uit uw antwoord blijkt duidelijk dat dit het gevolg is van een menselijke fout. Het klopt dat de inbreuken onmiddellijk werden toegegeven en dat ze hun verantwoordelijkheid hebben genomen.
Ik heb geen antwoord gekregen op mijn twee laatste vragen. Werden de betrokken personen over wier dossier het ging daarover geïnformeerd? Werden er inmiddels klachten ingediend? Sommige dossiers zouden immers gevoelige informatie kunnen bevatten. Indien u nu geen antwoord kunt geven, zal ik daarover een schriftelijke vraag indienen.
Het incident is gesloten.
L'incident est
clos.
De voorzitster: Vraag nr. 55042129C van mevrouw Leoni wordt omgezet in een schriftelijke vraag, net zoals de vragen nr. 55042153C, nr. 55042156C en nr. 55042157C van de heer Cogolati.
09.01 Marijke Dillen (VB): In Moskou vond recent een islamitische terreuraanslag plaats op een
grote evenementenhal. Daarbij vielen 133 doden en meer dan 100 gewonden.
Terreurorganisatie IS eiste de aanslag intussen al op. Dat wordt ook bevestigd
door de Amerikaanse inlichtingendienst. In België blijft het dreigingsniveau op
niveau drie. In Frankrijk is het dreigingsniveau opgetrokken naar het hoogste
niveau. Ook in het VK is het huidige dreigingsniveau voor internationaal
terrorisme “substantieel", wat betekent dat men een aanslag “waarschijnlijk"
acht. Opschalen naar het maximale niveau, zoals in Frankrijk, wordt volgens de
OCAD-woordvoerder niet in België overwogen.
Wat is de specifieke motivatie van OCAD
waaruit blijkt dat er géén nood is om op te schalen. Hoe kan u met andere
woorden garanderen dat er geen imminente dreiging is?
Welke bijkomende maatregelen zijn inmiddels
genomen m.b.t. de Belgische politie- en inlichtingendiensten sinds het voorbije
weekend, teneinde hun aandacht te verscherpen voor het toegenomen
dreigingsniveau en hun focus op de terreurdreiging vanuit de hoek van het
islamterrorisme te vergroten? Zijn er bijzondere instructies verstrekt?
Zijn er bijzondere maatregelen genomen op
het vlak van het voorzien van extra bewaking van specifieke locaties die door
potentiële islamterroristen zouden kunnen geviseerd worden? Niet
limitatief denk ik aan openbare gebouwen of plaatsen (zoals bv. luchthavens,
metro-of treinstations, scholen, ziekenhuizen…), maar ook aan grote
publieksevenementen en specifieke doelwitten zoals kerken of joodse
instellingen?
Worden de gekende en in de
gemeenschappelijke gegevensdatabank opgenomen potentiële gewelddadige
moslimextremisten intussen scherper en nauwlettender in de gaten gehouden door
onze politie- en veiligheidsdiensten? Waarom wel of niet?
Zal, indien de situatie zulks vereist, en
bij gebrek aan voldoende personeelscapaciteit bij de federale en lokale
politie, de regering niet aarzelen om beroep te doen op bijstand van Defensie
teneinde op bepaalde locaties de politiediensten te ondersteunen (vb. bij het
organiseren van statische bewaking op bepaalde locaties)? Waarom wel of niet?
Heeft u (of uw diensten) contact gehad met
uw Franse ambtsgenoot naar aanleiding van hun beslissing om over te gaan naar
het hoogste veiligheidsniveau en zijn er specifieke aanwijzingen waarom zij dit
hebben gedaan? Wat is daaruit gebleken dat relevant is voor dit land?
09.02 Minister Paul Van Tigchelt: Het OCAD voert zijn dreigingsevaluaties uit op basis van informatie die door partnerdiensten worden verstrekt via binnenlandse en buitenlandse inlichtingen. De analyse van het OCAD leidde ertoe dat in oktober 2023 het dreigingsniveau werd verhoogd van niveau 2 naar niveau 3. Dat is een ernstige dreiging. Wanneer u zegt dat het Britse niveau substantieel is, bevestig ik u dat dat in ons land sinds oktober 2023 ook het geval is.
Het OCAD heeft gelukkig geen concrete elementen om het algemene dreigingsniveau voor ons land nog verder op te schalen naar het hoogste niveau. Dat zou betekenen dat de dreiging imminent is en dat er een aanslag nakend is. Gelukkig is dat niveau 4 hoogst uitzonderlijk.
De toegenomen dreiging van het jihadistisch terrorisme is de voorbije maanden helaas niet nieuw. Het Joint Information Center (JIC) en het Joint Decision Center (JDC) komen wekelijks – ik overdrijf niet – samen om dreigingsinformatie hieromtrent zo goed mogelijk te mitigeren. Het gaat dan niet zelden ook over minderjarigen. Er is al enige tijd een stijging in het aantal dossiers gelinkt aan het jihadistisch geïnspireerde terrorisme. Sinds het midden van vorig jaar is die trend nog meer uitgesproken.
Hierdoor heeft bijvoorbeeld de Veiligheid van de Staat reeds de nodige aandacht voor de toegenomen dreiging vanuit deze hoek, en maar goed, want zo hoort dat. De specifieke dreiging van ISKP, vanuit een specifieke provincie in Afghanistan, wordt met bijzondere aandacht opgevolgd. Daar heb ik hier eerder al vragen over beantwoord. Ook internationale diensten wijzen ons op het gevaar van ISKP. U weet dat de kern op 21 oktober 2023 bepaalde beslissingen heeft genomen met betrekking tot het parket en de FGP van Brussel. Die beslissingen zijn ook effectief uitgevoerd op het vlak van de versterking van het parket en de FGP van Brussel.
Op uw derde vraag kan ik antwoorden dat in het kader van de evaluatie van de algemene dreiging het OCAD inderdaad de aandacht vestigt op bepaalde plaatsen. Dat heeft het altijd gedaan. Het OCAD probeert zo gecibleerd en zo gedetailleerd mogelijk te werken om de diensten toe te laten heel gecibleerd beveiligingsmaatregelen in de plaats te stellen. Het OCAD vestigt dus de aandacht op bepaalde plaatsen, die het om duidelijke veiligheidsredenen zo weinig mogelijk publiek probeert te maken. Bovendien evalueert het OCAD, wanneer een specifiek verzoek aan het OCAD wordt gedaan, de dreiging tegen een plaats, een persoon of een evenement op een specifiek moment, rekening houdende met de algemene context.
Uw vierde vraag gaat over de gemeenschappelijke gegevensbank. Uw vraag is precies het doel van de gemeenschappelijke gegevensbank. De databank bevat personen die voldoen aan de wettelijke criteria om erin te worden opgenomen. Wij hebben de criteria met de gewijzigde wet wettelijk verankerd. De databank bevat dus de personen die voldoen aan de wettelijke criteria om erin te worden opgenomen en stelt de diensten vervolgens in staat de juiste opvolging te geven. De context speelt daarin een rol. Het gaat hier echter om een evaluatie op individuele basis aan de hand van een methodologie die wetenschappelijk wordt gemonitord. Het is dus niet omdat er een aanvoelen van een toegenomen algemene dreiging zou zijn, dat alle entiteiten beter zouden moeten worden gevolgd. De diensten doen dat met dezelfde ernst als altijd. Dat is niet meer of minder dan wat wij van hen mogen verwachten. De individuen opgenomen in de gemeenschappelijke gegevensbank worden opgevolgd door de LTF van de woonplaats.
We hebben al vaak gezegd dat het niet voorzien is op dit moment om het leger te mobiliseren. Ik heb al meermaals gezegd dat dat volgens ons ook niet aan de orde is. Het leger heeft niet de bevoegdheden die de politie heeft in de aanpak van extremisme en gewelddadige radicalisering, laat staan in de aanpak van de georganiseerde misdaad, waar men soms ook het leger voor vraagt.
Uw zesde vraag betreft de contacten met de Franse ambtgenoten. We hebben regelmatig contact met de Franse collega's, ook hierover. Ook het OCAD heeft contact gehad met zijn Franse partnerdienst, de UCLAT. Frankrijk had in januari zijn veiligheidsniveau verlaagd, maar na de aanslag in Moskou hebben ze beslist om het veiligheidsniveau te verhogen. Een vergelijking tussen België en Frankrijk gaat moeilijk op. Het systeem in Frankrijk is anders. Men doet het daar meer in functie van het risico dat zich manifesteert en minder in functie van de dreiging, zoals die zich manifesteert. Met de nadering van de Olympische Spelen in Frankrijk hadden de Fransen zich sowieso voorgenomen om hun niveau naar het hoogste niveau te verhogen.
09.03 Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, we zijn het er allebei over eens dat het over een zeer zware aanslag ging. Er vielen meer dan 133 doden en meer dan 100 zwaargewonden. Onze fractie heeft van in het begin betreurd dat het dreigingsniveau in ons land niet is verhoogd naar niveau 4. Ik verwijs naar een aantal vragen die de heer Depoortere aan minister Verlinden heeft gesteld om dat te illustreren.
U verklaart dat er regelmatig contacten zijn met Frankrijk. Dat is evident volgens mij. U merkt ook op dat de vergelijking met Frankrijk niet opgaat. Ze gaat misschien niet helemaal op, zeker niet met de Olympische Spelen die in Frankrijk in aantocht zijn. We mogen evenwel niet vergeten dat ook ons land al getroffen is door zware islamitische terroristische aanslagen. Ik hoef u de aanslagen in Zaventem en Maalbeek niet in herinnering te brengen. Ook vrij recent is terreur op Zweedse voetbalsupporters gepleegd. Ook wij moeten de terreurdreiging dus zeer nauwlettend in het oog houden, zeker ook die welke uitgaat van ISKP, zoals u hebt erkend. Daarvoor waarschuwen ook de internationale diensten ons land. We moeten dan ook vast en zeker dag in dag uit op onze hoede zijn.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
10.01 Olivier Vajda (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, ma question est peut-être un peu plus technique.
Lors de la séance plénière du 17 novembre 2022, la Chambre a adopté une loi portant modification de la loi du 16 mars 1803 contenant organisation du notariat, introduisant un conseil de discipline pour les notaires et les huissiers de justice dans le Code judiciaire et des dispositions diverses. Cette loi prévoyait notamment la mise en place d’un conseil national de discipline avec effet au 1er janvier 2024.
Selon mes sources, mais vous me contredirez peut-être, ce conseil national de discipline ne serait toujours pas en place ni, a fortiori, en ordre de marche. La difficulté ne viendrait pas des notaires ou d’une organisation de votre administration, mais plutôt du monde judiciaire, qui n’aurait, à ce jour, délégué aucun magistrat vers ce tribunal déontologique. Le monde notarial semble le regretter, se trouvant, par l’effet de la nouvelle loi, devant un vide juridique en l’absence de cet organe déontologique.
Monsieur le ministre, confirmez-vous l’absence de mise en place du conseil? Avez-vous des contacts avec le monde judiciaire et la Fédération du notariat pour mettre en œuvre cette partie de la loi? Quels sont les éventuels blocages? Pensez-vous qu’il pourront être surmontés avant la fin de la législature, qui approche à grands pas?
10.02 Paul Van Tigchelt, ministre: Bonne question! Je peux vous confirmer, cher collègue, que des discussions sont en cours avec le Collège des cours et tribunaux, ainsi qu'avec les deux organisations professionnelles pour rendre le conseil de discipline pleinement opérationnel. Le Collège des cours et tribunaux prend les mesures nécessaires pour désigner des magistrats et a déjà mis à disposition une salle d'audience. Les organisations professionnelles ont préparé la liste des assesseurs. Restent encore des discussions concernant les autres capacités du personnel de l'appui et de l'infrastructure informatique.
Je suis convaincu qu'avec un peu de bonne volonté de la part de tous les acteurs impliqués, ce à quoi je m'attends comme vous tous, nous trouverons une solution avant la fin de cette législature. En ce qui me concerne, en tout cas, je suis à votre disposition pour réaliser cette ambition.
10.03 Olivier Vajda (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, merci pour cette réponse qui montre que ce n'est pas encore prêt, mais qui est néanmoins volontariste. Je note des avancées, avec cette salle d'audience, mais c'est un work in progress en ce qui concerne les magistrats eux-mêmes, le personnel, le matériel informatique et d'autres points encore.
Si cela ne concernait que le petit monde des notaires, cela poserait un problème déontologique qui pourrait encore être ciblé. Cependant, ce monde des notaires est en lien constant avec sa clientèle et donc avec une grande partie de la population. S'agissant d'officiers qui ont un pouvoir d'ordre public entre leurs mains, il est important qu'ils disposent d'une déontologie affirmée et forte, qui soit en mesure d'être exercée.
Merci pour votre bonne volonté. J'insiste pour que les solutions puissent arriver à leur terme le plus rapidement possible.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
11.01 Sarah Schlitz (Ecolo-Groen): Monsieur le
Ministre, l’espace public n’est pas neutre, les expériences que nous y vivons
sont très différentes en fonction de qui nous sommes. Les femmes, mais aussi
les personnes LGBTQIA+, y expérimentent des violences et du harcèlement en
raison de leur genre.
Expérimenter
l’espace public, ce n’est pas uniquement marcher en rue. C’est aussi aller au
ciné, à la piscine, à la salle de sport, étudier sur un campus, c’est attendre
à la plaine de jeu, attendre son train dans une gare, rouler à vélo, aller
boire un verre avec des copines, sortir en boîte et revenir au petit matin.
Notre
rôle en tant que responsables politiques est de garantir à chacune et chacun le
droit de circuler librement et en sécurité dans l’espace public.
La
Belgique est dotée depuis 2014 d’une loi visant à lutter contre le sexisme dans
l'espace public. Cette loi est le fruit d’un long combat des associations
féministes qui a permis de visibiliser cette violence subie par les femmes.
Les
conclusions de deux rapports d'évaluation successifs (réalisés par l’IEFH et le
bureau d’avocats DEMOS) sur l'applicabilité et l'efficacité de cette loi sont
interpellantes.
Ils
mettent en lumière une réalité où, malgré l'intention louable de la loi,
celle-ci est très peu invoquée et encore moins appliquée. En effet, on touche
la "pointe de l’iceberg" sans toucher à la masse de nuisances
potentielles.
Les
conditions requises par la loi pour caractériser un acte de sexisme sont non
seulement trop strictes mais revêtent également un caractère cumulatif,
celles-ci rendant son application particulièrement difficile sur le plan
pratique.
Pourriez-vous
m’informer des mesures envisagées ou déjà en cours pour mettre en œuvre ces
recommandations? Comptez-vous simplifier
et rendre plus efficaces les critères d'application de cette loi pour qu'elle
soit véritablement un outil utile dans la lutte contre le sexisme et pas
seulement symbolique? Quelles actions sont prévues pour augmenter la
sensibilisation autour de cette législation du point de vue des magistrats, et
encourager ainsi son invocation dans les cas de sexisme dans l'espace public?
11.02 Paul Van Tigchelt, ministre: Madame Schlitz, la compétence en cette matière incombe, comme vous le savez, à la secrétaire d'État à l'Égalité des chances, Mme Leroy. L'initiative en matière de modification de la loi sexisme revient en principe à la secrétaire d'État, tout comme la prise de mesures transversales en matière de sensibilisation, de prévention et de formation dans le domaine de la politique du genre. Par conséquent, je me permets de vous renvoyer à ma chère collègue Mme Leroy.
En ce qui concerne spécifiquement les poursuites en matière de sexisme, je peux vous assurer que la loi sexisme et le phénomène du sexisme ont été explicitement abordés dans les versions révisées de la circulaire COL 13/2013. Des dispositions relatives à la formation spécialisée ont également été intégrées dans cette loi.
11.03 Sarah Schlitz (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.
J'ai évidemment des contacts avec Mme Leroy. Ce qui m'intéressait ici, c'était de voir quelles initiatives pouvaient ou allaient être prises de votre côté, au regard de ces évaluations qui sont, je pense, très indicatives de là où on en est et de vers où on peut aller pour renforcer la lutte contre le sexisme dans l'espace public, qui est un grand problème qui pourrit la vie de beaucoup de personnes, aussi bien en ligne que hors ligne. En effet, comme vous le dites, il s'agit d'un travail conjoint qui doit être mené entre la Justice et l'égalité.
Quand je parle d'espace public, c'est aussi bien la rue que tout espace dans lequel on est en contact avec des personnes qu'on ne connaît pas, comme le train, la gare, le bus, le cinéma, la plaine de jeux, etc. C'est une série de situations du quotidien qui privent de la liberté de circulation plus de la moitié de la population. C'est donc un sujet qu'il est important de traiter avec beaucoup d'ambition, et que je continuerai à porter.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitster: De vragen nrs. 55042260 en 55042261 van de heer Cogolati zijn omgezet in schriftelijke vragen.
12.01 Marijke Dillen (VB): Ik verwijs naar de schriftelijke versie van mijn vraag.
In een
drugslabo in het Kempense Poederlee werden recent drie doden en één persoon in
levensgevaar aangetroffen. Bij het vervaardigen van de synthetische drugs
hadden ze giftige stoffen ingeademd. Maar het had nog veel erger kunnen aflopen
want de dampen waren zich aan het verspreiden in de aanpalende woningen.
Het
stijgende aantal ontmantelde drugslabo's toont nog maar eens de noodzaak aan om
de strijd tegen drugs te intensifiëren, ook tegen synthetische drugs. De
afzetmarkt is duidelijk heel groot. En waar drugfabrikanten actief zijn,
zwermen ook dealers en junks rond. En met hen onvermijdelijk ook verloedering,
criminaliteit en geweld.
Absolute
nultolerantie en zware straffen, ook voor het gebruik en bezit van drugs, moet
dan ook de boodschap zijn.
Welke
initiatieven gaat u nemen om de strijd tegen drugslabo's te intensifiëren?
Op
welke wijze gebeurt er hier samenwerking met de nationale Drugscommissaris die
ook een aantal duidelijke waarschuwingen heeft geformuleerd n.a.v. deze
gebeurtenissen?
12.02 Minister Paul Van Tigchelt: We moeten het warm water niet heruitvinden bij het nemen van initiatieven. Helaas is het niet de eerste keer dat er doden vallen in een drugslab. Ik banaliseer het voorval zeker niet, maar in het verleden zijn al acties ondernomen. België en Nederland zijn zowat de mondiale koplopers in de productie van amfetamines en methamfetamines. We zien telkens nieuwe varianten van synthetische drugs opduiken en zij lijken ook steeds sterker te worden. De wet van Say lijkt hier van toepassing te zijn: het aanbod creëert de vraag en niet omgekeerd. Soms heeft dat dramatische gevolgen.
Welke initiatieven inzake bewustmaking en voorlichting zullen we nemen? We zullen bewustmakingscampagnes stimuleren waaraan de politie en het parket deelnemen, bijvoorbeeld op het vlak van de verhuur van panden. Er is het project Smell it voor buurtbewoners. De drugscommissaris heeft daarover in haar communicatie al bepaalde uitspraken gedaan.
We moedigen het gebruik van meldpunten aan waarbij de federale politie en het parket zijn betrokken. Zulke meldpunten bestaan al in Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant. Dat systeem heeft al meermaals zijn doeltreffendheid bewezen. Als ik me niet vergis, sprak de woordvoerder van het parket van Limburg vanmorgen nog op de radio over de resultaten van het Limburgse meldpunt. De meldpunten hebben al bijgedragen aan de ontdekking van dergelijke illegale laboratoria en daaropvolgend aanhoudingen en veroordelingen.
We beogen ook de privésector te sensibiliseren. De afdeling precursoren van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAGG) heeft in samenwerking met de federale politie, de centrale afdeling drugs, het NICC en de douane een brochure uitgewerkt en verspreid voor groothandelaars en kleinhandelaars van chemische producten en precursoren. Die brochure is bedoeld om de samenwerking tussen de economische actoren en de autoriteiten te verbeteren en om de privésector bewust te maken van het feit dat bepaalde chemische producten niet zo onschuldig zijn als ze eruitzien. Er wordt uitgelegd hoe een verdachte bestelling of offerteaanvraag kan worden herkend en wat er met de verkregen informatie dient te gebeuren. Ook wordt gevraagd om elke diefstal, dumping en elk verlies van chemische producten te melden. Dat is niet alleen theorie, maar ook praktijk. Het is immers op basis van die meldingen dat men soms ook vaststellingen doet, zodat mensen kunnen worden vervolgd en eventueel veroordeeld.
Het is ook aan de gespecialiseerde diensten om de eerstelijnsdiensten beter te ondersteunen. Wanneer een clandestien drugslab, een clandestiene opslagplaats of dumping wordt ontdekt, komt de CRU (Clan Lab Response Unit) ter plaatste. Dat is een gespecialiseerd, multidisciplinair team. Die mensen zijn opgeleid om de interventie uit te voeren op een veilige manier. Zo'n team bestaat uit leden van de federale politie, gespecialiseerde brandweerofficieren en forensisch deskundigen van het NICC. De unit biedt operationele en professionele ondersteuning op het terrein bij een interventie naar aanleiding van het ontdekken van locaties of stortplaatsen.
We hebben deze legislatuur ook geïnvesteerd in het NICC, want dat is een goede dienst die niet de erkenning krijgt die hij verdient. We hebben goede ervaringen met het NICC. We proberen ook inspiratie te putten uit de richtlijnen van het Limburgs parket over de inbeslagname en vernietiging van drugs en het specifieke draaiboek voor synthetische drugslabs om duidelijke praktische richtlijnen op te stellen voor alle arrondissementen.
Als het gaat over de gerechtelijke aanpak, is het zaak om een specifiek milieuonderzoek te openen. Het gaat ook over het onderzoek naar milieumisdrijven dat systematisch een analyse moet bevatten die gericht is op het fenomeen van laboratoria. De ontdekking van illegale dumpingen van giftige producten kan een cruciale aanwijzing zijn voor het bestaan van een lab in de buurt. Het gaat er dan ook om dat we eigenaars die te kwader trouw handelen vervolgen als leden van of medeplichtigen aan een criminele organisatie. We onderzoeken inderdaad ook in hoeverre het huidige juridische instrumentarium volstaat.
Als het over administratieve verantwoordelijkheden gaat, dan hebben we het over de procedure voor het verstrekken van informatie aan en het betrekken van de administratieve autoriteit die bevoegd is voor het nemen van maatregelen ter bescherming van de gezondheid, het milieu en de toestand van gebouwen. Die procedure moet op systematische en formele wijze worden uitgevoerd.
Het gaat er ook over dat we er systematisch voor zorgen dat de administratieve overheid over alle nodige informatie beschikt. Het gaat ook over de kosten voor het herstel en de sanering van gebouwen of voor de logistieke ondersteuning en de technische bijstand aan de hulpdiensten en de operationele eenheden van de civiele bescherming. Die kosten zijn geen gerechtskosten en daarvoor moeten de administratieve autoriteiten maximaal worden ondersteund.
Uiteraard is het zo – ik zei het al in het begin – dat België en Nederland niet onterecht de reputatie hebben dat zij het centrum van de synthetische drugsproductie zijn. Dat brengt mij tot de internationale aanpak waarbij we ons proberen te beschermen tegen de invoer van precursoren en pre-precursoren, die vaak uit het buitenland komen: India, China, Rusland en dergelijke. We trachten onze regelgeving aan te passen om een verbod op de toegang tot die precursoren te versterken en voeren strengere controles uit op basis van de huidige regelgeving. Dat is cruciaal om ons land te beschermen tegen de invoer van dergelijke chemische stoffen.
Ons drugscommissariaat biedt ter zake expertise bij het identificeren van risico's en het ontwikkelen van effectieve controlestrategieën. Het gaat dan ook over het samenwerken met de landen waaruit die precursoren afkomstig zijn, wat niet altijd evident is.
Dan gaat het ook over internationale initiatieven in het kader van Europol en over de deelname van België aan het EMPACT (European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats) van Europol inzake synthetische drugs. Wij zijn de leider van dat actieplan en België neemt ook deel aan werkgroepen van de wereldwijde coalitie tegen synthetische drugs, omdat het probleem onze landen immers overstijgt. We nemen ook deel aan Europese projecten ter zake.
Dat was een uitgebreid antwoord over de initiatieven die we nemen, maar ik weet heel goed dat geen enkel initiatief de mirakeloplossing is.
Uw tweede vraag betreft de samenwerking met de nationale drugscommissaris. We steunen de nationale drugscommissaris in het nastreven van de prioriteiten van haar opdrachtbrief inzake de problematiek. Als zodanig is het belangrijk dat onze diensten de drugscommissaris voorzien van relevante informatie om beleidsaanbevelingen en strategieën te formuleren die de aanpak van drugslaboratoria en synthetische drugs versterken. De communicatie tussen onze diensten en het drugscommissariaat is van groot belang om een beleid te voeren dat zoveel mogelijk evidencebased of minstens 'informationbased' is op basis van de vaststellingen op het terrein.
Ik stel vast dat de input van de drugscommissaris op dat vlak wordt gewaardeerd, zowel naar beneden – het terrein – als naar boven – de overheid, het beleidsmatige niveau. Dat is belangrijk.
12.03 Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, een mirakeloplossing bestaat helaas niet, anders zouden de problemen allang van de baan zijn.
U zegt dat u eigenaars vervolgt die te kwader trouw handelen en zo hun medewerking verlenen. In een eerste reactie naar aanleiding van de gebeurtenissen met dodelijke afloop waarover mijn vraag gaat, waarschuwde drugscommissaris Van Wymersch heel duidelijk dat eigenaars zich ervan bewust moeten zijn dat, wanneer zij hun pand verhuren aan mensen die daar mogelijk drugslabs uitbaten, voor een huurprijs die iets te hoog of spectaculair te hoog is, zij risico lopen op vervolging. Is dat hetgeen u bedoelt met te verwijzen naar de vervolging van eigenaars?
Dan is het immers belangrijk om eigenaars te verwittigen. Als men morgen een klein pand verhuurt tegen een spectaculaire prijs, bijvoorbeeld 5.000 euro per maand, wordt men geacht te vermoeden dat daar iets fout loopt. Hetzelfde geldt voor wanneer men cash betaald wordt. Niet iedereen is zich daarvan echter echt bewust. Misschien is het belangrijk om wat meer te sensibiliseren.
Het incident is gesloten.
L'incident est
clos.
13.01 Marijke Dillen (VB): Het aantal geïnterneerden in onze gevangenissen stijgt jaarlijks
aanzienlijk. Voor de cipiers die met deze mensen moeten omgaan is het van het
grootste belang om met deze geïnterneerden te leren omgaan. Hiervoor zijn
aangepaste opleidingen absoluut noodzakelijk. Bijvoorbeeld om te leren omgaan
met agressie. Zo wordt gesteld dat bij een 'gewone' gedetineerde de cipiers meestal
wel merken als de bom op barsten staat. Er is dan een opbouw van frustraties en
stress. Maar geïnterneerden zijn onvoorspelbaar. Een cipier getuigde dat hij
een koffie kwam brengen en vanuit het niets met een in stukken geslagen stoel
werd aangevallen.
Maar
uit vele getuigenissen blijkt dat de beloofde opleidingen om met psychiatrische
patiënten om te gaan er nooit gekomen zijn.
Kan de
minister mij mededelen waarom deze specifieke opleidingen die beloofd waren
niet worden aangeboden aan cipiers die moeten werken met geïnterneerden?
Zullen
er nog initiatieven komen om deze opleidingen vooralsnog aan te bieden? Kunnen
er hiervoor bijkomende budgetten worden vrijgemaakt?
Een
andere aanklacht van de cipiers is het gegeven dat ze geen profielomschrijving krijgen
van de gedetineerden die binnenkomen. Dit is nochtans belangrijk. Waarom
gebeurt dit niet? Zullen er ter zake initiatieven genomen worden om hier wel
aandacht aan te besteden?
Een
andere aanklacht is het gegeven dat de psychosociale diensten er niet in het
weekend zijn en in de week om 17 uur vertrekken. Maar mensen zijn niet alleen
maar tijdens de kantooruren suïcidaal of psychotisch. Heeft er deze legislatuur
overleg plaatsgevonden met de Gemeenschappen om de aanwezigheid op de
psychosociale diensten te verhogen en ook in het weekend en buiten de
kantooruren permanentie te voorzien?
13.02 Minister Paul Van Tigchelt: Mevrouw Dillen, op uw eerste twee vragen, er wordt momenteel – dat is belangrijk – werk gemaakt van opleidingen voor de omgang met gedetineerden met psychiatrische problemen. De context waarin deze problematiek zich afspeelt is hier de voorbije weken meermaals aan bod gekomen. In de basisopleiding zit een module over psychiatrische en mentale problemen. Ik kan u de details over de opleiding bezorgen. Het gaat om een voortgezette opleiding van een of twee dagen en daarnaast nog een meerdaagse opleiding psychiatrische zorg. Er is ook nog een eendaagse opleiding omgaan met bijzonder gedrag en psychische stoornissen.
Op uw derde vraag, het personeel dat werkt op de afdelingen waar deze gedetineerden verblijven heeft inzage in de objectieve gegevens van behandelplannen, opdat ze zouden weten op welke signalen moet worden gelet, welke gedragingen op problemen wijzen en hoe best wel of niet wordt gereageerd. Dit kan op elk moment met de betrokken zorgmedewerkers worden besproken. Er worden alleen objectieve gegevens gegeven, geen diagnoses noch details over de behandeling, want dat is voor de zorg- en medische dienst.
Op uw vierde vraag, over psychosociale diensten, er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de PSD, de psychosociale dienst, en de medische dienst, die met inbegrip van de zorg instaat voor de opvolging van gedetineerden met een psychiatrische problematiek. De medische dienst werkt 7/7 en in een aantal instellingen ook 24/7. De zorg werkt intussen, door het opvullen van het kader, in heel wat instellingen met psychiatrische patiënten en geïnterneerden ook in de weekends, maar dat is niet overal zo.
13.03 Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
De opleidingen in verband met agressiebeheersing zijn de laatste tijd al herhaaldelijk aan bod gekomen in deze commissie en ook in de plenaire vergadering. Hier gaat het heel specifiek over de opleiding omgang met psychiatrische patiënten. Uit getuigenissen van cipiers is gebleken dat die opleidingen beloofd waren, maar dat ze nog steeds niet worden aangeboden. Ik denk dat ik geen antwoord heb gekregen op de vraag waarom dat zo is. Zullen die er nog komen?
Een andere aanklacht die wij uit getuigenissen hebben gehoord is dat cipiers niet altijd een profielomschrijving krijgen van de gedetineerden die binnenkomen. Ik denk dat het belangrijk is om ook daar initiatieven te nemen.
Het incident is gesloten.
L'incident est
clos.
De voorzitster: Vraag nr. 55042288C van mevrouw Fonck en vraag nr. 55042295C van mevrouw Hugon worden omgezet in schriftelijke vragen.
14.01 Marijke Dillen (VB): Mevrouw de voorzitster, ik verwijs naar de schriftelijke voorbereiding.
In
december besliste het Hof van Beroep te Antwerpen dat zesvoudig moordenaar
Freddy Horion, die voordien al een vervroegde vrijlating had gekregen na een
zware celstraf voor een overval en een reeks diefstallen, binnen de zes maanden
moet worden overgeplaatst naar een instelling buiten de gevangenis, op straffe
van een dwangsom van 1000 euro per dag dat hij langer in de gevangenis moet
blijven. Horion was voor de zesvoudige moord niet ontoerekeningsvatbaar
verklaard en dus niet geïnterneerd. Hierdoor is er geen plaats in een
psychiatrische instelling. Hij kreeg de doodstraf die nadien werd omgezet in
een levenslange gevangenisstraf. Hierbij mag ook niet worden vergeten dat
Horion deze feiten heeft gepleegd uit wrok tegen de maatschappij.
Deze
beslissing ondermijnt het vertrouwen in een rechtvaardige justitie en is een
kaakslag in het gezicht van de nabestaanden.
Werd
er inmiddels opdracht gegeven om na te gaan of cassatieberoep mogelijk is tegen
dit arrest van het Hof van Beroep Antwerpen? Werd er cassatieberoep
aangetekend? Wat is hier de stand van zaken? Graag toelichting.
Indien
er geen cassatieberoep werd aangetekend, in een eerste reactie heeft de
minister verklaard het arrest van het Hof van Beroep Antwerpen te bestuderen en
een oplossing te zoeken in het belang van de slachtoffers en van de veiligheid
van de maatschappij. Wat is hier de stand van zaken? Werden er inmiddels oplossingen
gevonden? Op welke wijze werden en worden de slachtoffers hierbij betrokken?
Graag meer toelichting.
14.02 Minister Paul Van Tigchelt: Mevrouw Dillen, ik geef voor één keer een kort antwoord. Op 24 maart 2024 is cassatieberoep ingesteld. We wachten op de uitkomst van die procedure.
14.03 Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, dat is een duidelijk antwoord. Ik hoop dat het cassatieberoep tot een positieve uitkomst leidt. De beslissing inzake de zaak-Horion heeft immers tot veel onbegrip geleid, ook bij de nabestaanden van de slachtoffers. Ik zal dus samen met u het cassatieberoep met veel interesse opvolgen.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
De voorzitster: Van mevrouw Vindevoghel hebben we niets hebben vernomen, dus vraag nr. 55042335C vervalt.
15.01 Sarah Schlitz (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre,
le Plan d'Action National 2021-2025 contre la violence basée sur le genre a
intégré une approche critique à l'égard de la notion d'aliénation parentale,
soulignant l'absence de fondement scientifique du “syndrome d’aliénation
parentale” (SAP), conformément aux recommandations du GREVIO. Cette position
s'aligne sur la vision de l'Organisation Mondiale de la Santé qui ne reconnaît
pas ce syndrome, ainsi que sur les critiques de nombreux professionnels qui
voient dans cette notion une construction patriarcale minimisant la violence à
l'égard des femmes et des enfants en contexte de séparation.
Cependant,
il est rapporté que malgré cette orientation claire du PAN et les efforts de
sensibilisation, comme le projet mené par l’association Des Mères Veilleuses:
Six décryptages pour en finir avec les violences domestiques ! financé par le
fédéral, l'utilisation du concept de SAP persiste dans certains contextes
juridiques et sociaux. Ceci soulève des inquiétudes quant à l'efficacité des
mesures de sensibilisation et leur capacité à transformer les pratiques
professionnelles et les mentalités.
Pourriez-vous
m’informer de l’état d’avancement de la mesure 53 du PAN: “Faire connaître aux
acteurs concernés l’absence de fondement scientifique de la notion de «
syndrome d’aliénation parentale » lors des situations de séparation où se
présentent des violences entre partenaires.”? Comment l’Institut de Formation
Judiciaire contribue-t-il à cette recommandation? Pourriez-vous m’informer
d’autres mesures mises en œuvre par le gouvernement pour renforcer l'efficacité
de cette mesure?
15.02 Paul Van Tigchelt, ministre: Madame, l’absence de fondement scientifique en ce qui concerne la notion de syndrome d’aliénation parentale est abordée dans le cadre des formations que l’Institut de Formation Judiciaire organise régulièrement pour les magistrats.
Une première édition de la formation "risque de perte de lien et perte de lien entre parents et enfants lors d’une séparation parentale, support pratique pour les éviter" a été organisée en 2019 déjà, en groupes linguistiques séparés. Il y avait 46 participants francophones et 36 participants néerlandophones.
En 2023, il y a un an, une nouvelle édition a eu lieu. Cette fois-ci, il y avait 35 participants francophones et 30 néerlandophones. En 2024, une troisième édition est prévue. Du côté francophone, la formation a eu lieu au cours de ce mois d’avril. Il y avait 21 participants. Le volet néerlandophone est prévu pour l’automne 2024. Voilà les réponses!
15.03 Sarah Schlitz (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces chiffres. J’ai connaissance de cette formation sur la perte de lien, mais sommes-nous bien d’accord que l’usage du concept d’aliénation parentale y est déconstruit? Pour moi, ce n’est pas une évidence, d’après ce que j’ai pu comprendre. C’est ma question, mais je peux revenir ultérieurement par rapport à cela.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
16.01 Sarah
Schlitz (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, le Plan d'Action National 2021-2025 contre la
violence basée sur le genre stipule que, “conformément aux recommandations du
GREVIO, le but sera d’améliorer la prise en compte des violences basées sur le
genre lors de la détermination des droits d’hébergement et de visite ou de
l’adoption de mesures impactant l’exercice de l’autorité parentale. Une
réflexion sera notamment initiée sur l’utilisation appropriée des dispositions
légales qui permettent de réduire, de lever et/ou de soumettre à des garanties
les droits de garde et de visite des agresseurs à chaque fois qu’une situation
de violence basée sur le genre est constatée.”
Pourriez-vous
m’informer de l’état de mise en oeuvre de ces différents engagements:
147.
Analyser la manière dont les tribunaux de la famille traitent les cas de
violence entre partenaires et comment ils motivent leurs décisions en matière
de garde et de droit de visite dans les situations (potentielles) de violence
entre partenaires.
149.
Analyser et évaluer le cadre législatif actuel relatif aux modalités
d'hébergement, au droit de visite et à la détermination de l'autorité
parentale, ainsi que leur application, afin de déterminer si les incidents de
violence entre partenaires sont explicitement pris en compte lors de la
détermination des modalités d'hébergement et du droit de visite pour les
enfants, y compris l'hébergement égalitaire, et, si nécessaire, étudier les
possibilités de modifier ou de compléter la législation en conséquence.
16.02 Paul Van Tigchelt, ministre: La mise en œuvre des engagements que vous citez dans votre question nécessite une enquête approfondie sur le terrain. C'est pourquoi le SPF Justice a préparé une demande que je vais adresser au Collège des cours et tribunaux. Dans ce courrier, je demande d'organiser une enquête auprès des tribunaux de la famille afin d'examiner comment ils traitent les cas de violence entre partenaires et comment ils motivent leurs décisions en matière de garde et de droits de visite dans les situations effectives et potentielles de violences entre partenaires.
Je lui demande également de me fournir son analyse ainsi que de s'informer auprès des tribunaux de la famille afin de savoir s'ils prennent explicitement en considération les incidents de violences entre partenaires lorsqu'ils déterminent la modalité d'hébergement et du droit de visite pour les enfants, y compris l'hébergement égalitaire. Je souhaite également qu'il fasse des propositions pour, le cas échéant, modifier ou compléter la législation. Ces analyses sont demandées pour cette année afin d'octroyer au Collège le temps nécessaire pour la réponse.
16.03 Sarah Schlitz (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse. C’est un problème gravissime qui fait l’objet de ma question. On continue, au moment de la détermination de la garde, à placer des enfants alors que des violences à leur encontre ont été dénoncées et sont traitées devant les tribunaux pénaux. On peut continuer à mettre ces enfants en danger en les plaçant chez leur agresseur. C’est une problématique extrêmement grave qui nous est relayée jour après jour, mois après mois, par des associations, par des personnes désespérées qui nous écrivent des mails mais aussi sur les réseaux sociaux. C’est en tout cas mon quotidien.
Les deux mesures évoquées ont été adoptées en 2021. Il me paraît un peu léger, à quelques encablures de la fin de la législature, d’envoyer simplement des courriers aux différents tribunaux pour se renseigner un peu et savoir s’ils en tiennent compte. Il y avait des attentes bien supérieures de la part du terrain, de la part des personnes concernées pour prendre ce problème à bras-le-corps. On parle d’analyser, d’évaluer le cadre législatif. J’ai l’impression qu’on n’y est pas vraiment.
J’espère que des mesures supplémentaires pourront être mises en place comme notamment le financement d'une véritable étude réalisée par des professionnels qui pourra donner lieu à des recommandations. En effet, ici, je ne sais pas très bien comment les juges vont vous répondre. Vont-ils remettre en question leurs propres pratiques? J’ai quelques doutes sur l’efficacité de cette démarche. C’est mieux que rien mais je pense qu’on peut mieux faire.
L'incident est
clos.
Het incident
is gesloten.
De voorzitster: Vragen nr. 55042363C en 55042372C van mevrouw Hugon zijn omgezet in een schriftelijke vraag.
La réunion publique de commission est levée à 18 h 04.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 18.04 uur.