Commission des Affaires sociales, de l'Emploi et des Pensions |
Commissie
voor Sociale Zaken, Werk en Pensioenen |
du Mercredi 10 mai 2023 Après-midi ______ |
van Woensdag 10 mei 2023 Namiddag ______ |
De behandeling van de vragen en
interpellaties vangt aan om 15.57 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer
Björn Anseeuw.
Le développement des questions et interpellations commence à 15 h 57. La réunion est présidée par M. Björn Anseeuw.
Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.
De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.
01.01 Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, enkele jaren geleden raakte bekend dat enkele FOD's sociale fraude faciliteerden door de schoonmaak van hun gebouwen te gunnen aan een schoonmaakbedrijf dat zwaar onder de prijs werkte, waardoor het onmogelijk was om de schoonmakers zelf het afgesproken minimumloon voor de sector uit te betalen. Eind 2020 heeft een Franstalige onderzoeksjournalist zich met de zaak beziggehouden. Daaruit blijkt dat de schoonmaakfirma nog steeds heel wat personeel in het zwart tewerkstelt. Men zou een loon van 7,40 euro uitbetalen. De firma in kwestie zou maandelijks minstens 10.000 werkuren in het zwart uitbetalen, al dan niet via een netwerk van duistere onderaannemingen die de facto in dezelfde handen zijn als de firma.
Er werd niet alleen ontdekt dat de firma zich bedient van zwartwerk, ze zou ook boekhoudkundige kunstgrepen toepassen. Er werden schulden ten belope van bijna 2 miljoen euro gemaakt voor doeleinden die buiten het maatschappelijk doel van de schoonmaakfirma vallen, waarbij er dus misbruik is van het ondernemingsvermogen. Zo zouden de toenmalige bestuurder van de firma en zijn vennoten een BMW cabrio, een Bentley en een Rolls-Royce hebben aangekocht. En het houdt niet op: een van de bestuurders van de firma staat al op de zwarte lijst van de Belgische overheid wegens het verhandelen dan wel smokkelen van drugs, onder de dekmantel van de activiteiten van de schoonmaakfirma in Spanje en Marokko.
Intussen werd zowel bij de Arbeidsrechtbank als bij de rechtbank van Eerste Aanleg in Brussel een dossier geopend tegen de firma, respectievelijk voor inbreuken in de sociale zekerheid als voor fiscale inbreuken.
Ik heb naar aanleiding hiervan een hele reeks schriftelijke vragen gesteld. Uit die antwoorden daarop blijkt dat de schoonmaakfirma intussen nog steeds ongestoord bij heel wat overheidsdiensten kan werken. Zo maakt de firma de lokalen schoon van de Federale Pensioendienst in Gent en Namen, gebouwen van Defensie in Florennes, het Brusselse hoofdgebouw, de lokale antennes van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de lokalen van de FOD Financiën, bepaalde lokalen van de politie en het gesloten centrum voor illegalen te Vottem.
Het is uiteraard bijzonder cynisch dat een firma waartegen onderzoeken voor fiscale en sociale inbreuken lopen, de kantoren van de FOD Financiën en de RSZ schoonmaken.
Mijnheer de minister, hoe verklaart u dat een firma die verdacht is van fiscale en sociale inbreuken, toch een contract voor de schoonmaak van de lokalen van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid kan toegewezen krijgen?
Ik ken en eerbiedig het vermoeden van onschuld, maar ik heb een hele lange lijst voorgelezen over de firma. Ik hoop uit uw antwoord te horen dat de lijst van uitsluitingscriteria goed opgevolgd werd. Als dat het geval is, wil ik graag van u weten of de lijst van uitsluitingscriteria niet moet worden uitgebreid en aangevuld met de uitsluiting van ondernemingen waarnaar de arbeidsauditeur onderzoek doet.
Ik ben benieuwd naar uw antwoord.
01.02 Minister Frank Vandenbroucke: Ik wil eerst iets zeggen over de sociale inbreuken en dan over het contract met de RSZ, ingaand op de precieze vragen die u stelt.
Wat de sociale
inbreuken betreft, na bevraging naar aanleiding van uw interpellatie werd aan
de RSZ bevestigd dat de inspectiediensten van de RVA, DSW en RSZ in 2021
inderdaad pro justitia’s tegen de onderneming Activa voor diverse sociale
overtredingen hebben opgesteld. Indien een sociaal inspecteur een pro justitia
heeft opgemaakt, is de leiding van het onderzoek in handen van de
arbeidsauditeur en zal hij moeten beslissen welke stappen er kunnen worden
gezet in het belang van het onderzoek.
Op 11 maart
2021 hebben inspecteurs van de RVA en de RSZ een controle uitgevoerd van de
medewerkers van Activa die in het Hortagebouw van de RSZ actief waren. De RSZ
heeft geen melding ontvangen van bevindingen die in dat kader werden gedaan en
is bijvoorbeeld ook niet op de hoogte gebracht in het kader van een eventuele
hoofdelijke aansprakelijkheid vanwege de opdrachtgever voor de loonschulden van
een aannemer, zoals bedoeld in het artikel 49/1 van het Sociaal Strafwetboek.
Net als alle
andere medewerkers van de RSZ die zelf geen sociaal inspecteur zijn, heeft de
administrateur-generaal van de RSZ, noch de directeur-generaal van de algemene
inspectie van de inspectiediensten toegang tot gegevens van lopende
onderzoeken. Pas wanneer een onderzoek is afgesloten, is het ook consulteerbaar
voor medewerkers van de operationele diensten van de RSZ.
Wat het contract
met de RSZ betreft, u vraagt naar een verklaring waarom een firma verdacht van
sociale en fiscale inbreuken, een contract kan toegewezen krijgen voor de
schoonmaak van de lokalen van de RSZ.
Het huidige contract met de firma Activa werd gegund op basis van een openbare aanbesteding die werd toegewezen op de vergadering van het beheerscomité van 29 maart 2019. Het contract met Activa loopt sinds 1 mei 2019. Toen het dossier 3 jaar geleden werd toegewezen, waren er bij de RSZ geen inbreuken op de sociale wetgeving bekend en evenmin elementen die aanleiding zouden kunnen geven tot de uitsluiting van de betrokken firma, zoals bepaald in de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten. Uit alle documenten die na verificatie door de regeringscommissaris aan het beheerscomité werden voorgelegd, bleek dat het dossier kon worden toegewezen volgens de bepalingen van dezelfde wet inzake overheidsopdrachten. De firma heeft ook het uniek Europees aanbestedingsdocument getekend. Dat is een verklaring op eer. Daarin bevestigt ze dat ze voldoet aan de selectiecriteria en geen sociale schuld heeft. Bij de gunning aan Activa in 2019 werden ook effectief de standaardcontroles uitgevoerd en is gebleken dat de firma in regel was wat de financiële gegevens betreft, geen fiscale schulden had, een erkend aannemer was, niet bankroet was, geen sociale schulden had, over een btw-attest beschikte en in orde was met het strafregister.
De actiemiddelen van de aanbesteder tijdens de uitvoeringsfase bij het in gebreke blijven van de opdrachtnemer en mogelijke sancties zijn vastgelegd in de artikelen 44 tot en met 49 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels voor de overheidsopdrachten. Die kunnen worden ingezet, wanneer de prestaties niet uitgevoerd worden volgens de voorschriften bepaald in de opdrachtdocumenten, wanneer de prestaties niet zodanig vorderen dat zij op de vastgestelde data volledig kunnen worden voltooid en wanneer de geldende gegeven schriftelijke bevelen van de aanbestedende overheid niet worden nageleefd. Op die domeinen werden er geen problemen vastgesteld door de RSZ. Die kunnen ook worden ingezet, indien de aanbesteder overeenkomstig artikel 49/1 van het Sociaal Strafwetboek ervan in kennis is gesteld dat de opdrachtnemer of een onderaannemer in de onderaannemingsketen op zwaarwichtige wijze tekort is geschoten in zijn verplichting om zijn werknemers tijdig het loon te betalen waarop die recht hebben. De RSZ heeft nooit een dergelijke notificatie ontvangen van TSW.
Ten slotte geldt hetzelfde wanneer de aanbesteder vaststelt of er kennis van heeft dat de opdrachtnemer of een onderaannemer in de onderaannemingsketen, op welke plaats en voor welk aandeel van het werk die laatste ook verantwoordelijk is, één of meer illegaal verblijvende onderdanen van derde landen tewerkstelt. De RSZ heeft dat niet vastgesteld of is daarvan niet in kennis gesteld.
Inmiddels loopt het contract ten einde en wordt er een nieuwe openbare aanbesteding afgerond. Tegen 1 juli 2023 zal de RSZ op basis van de resultaten van die aanbestedingsprocedure nieuwe contracten sluiten.
Het is aan het beheerscomité van de RSZ om de uitsluitingsgronden voor een openbare aanbesteding te onderzoeken en te beoordelen. Voor de toepassing van de verplichtingen op het vlak arbeidsrecht en sociale zekerheid dient men terug te vallen op de bepalingen van de wet van 17 juli 2016 inzake overheidsopdrachten, meer bepaald de artikelen 7, 67§1, 68§1 en 69.
Ik heb het volle vertrouwen in de besluitvorming van het beheerscomité van de RSZ en ook mijn regeringscommissaris is er belast met de opvolging van het dossier.
U vraagt naar mijn
mening of de lijst van uitsluitingscriteria niet moet worden aangevuld. Het
feit dat een arbeidsauditeur een onderzoek verricht, betekent niet dat de persoon
of het bedrijf waarover het onderzoek handelt, schuldig is. Daarenboven speelt
ook het geheim van het onderzoek. Dat is een zeer belangrijke beperking op
eventuele overwegingen om uitsluitingscriteria toe te voegen, die in dat soort
van situaties van toepassing zouden kunnen zijn.
01.03 Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Ik heb een gelijkaardige interpellatie gericht aan de minister van Financiën en de minister van Pensioenen, omdat ook hun diensten hiermee te maken hadden. Het grote verschil is dat daar het contract pas werd toegewezen, nadat alles al was bekendgemaakt. U hebt verduidelijkt dat het contract loopt sinds 1 mei 2019. Ik kan aannemen dat er toen nog geen informatie beschikbaar was over wat er allemaal fout loopt bij de firma Activa.
Ik neem aan dat de wet op de overheidsopdrachten mooi werd gevolgd, maar als zo’n firma dan toch opnieuw kan worden aangesteld, nadat dat allemaal bekend is geworden – er werden namelijk contracten bij andere overheidsdiensten vernieuwd -, dan schort er toch iets aan het systeem. Men zou er op een of andere manier strikter op moeten kunnen toezien dat firma’s in overheidsopdracht geen personeel in het zwart of illegalen tewerkstellen. De piste daarvoor is om de uitsluitingscriteria van overheidsopdrachten aan te vullen, uiteraard met respect voor het geheim van het onderzoek. Dat zo’n firma nog steeds actief kan zijn – ik zal de resem inbreuken niet herhalen – vind ik toch bijzonder frappant.
Ik zou dan ook graag een motie van aanbeveling indienen, mijnheer de voorzitter, omdat zeker de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid het goede voorbeeld zou moeten geven inzake nultolerantie wat inbreuken op de sociale zekerheid betreft. Ik heb een motie gemaakt om de uitsluitingscriteria voor overheidsopdrachten aan te vullen en om in een striktere controle op de firma’s in overheidsopdracht te voorzien wat zwartwerk en tewerkstelling van illegalen betreft.
De voorzitter: Wij hebben die motie ontvangen, mevrouw Pas.
01.04 Anja Vanrobaeys (Vooruit): Mijnheer de voorzitter, ik zou een eenvoudige motie willen indienen.
De voorzitter:
Tot besluit van de bespreking werden volgende moties ingediend.
En conclusion de cette discussion, les motions suivantes ont été déposées.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door de mevrouw Barbara Pas en luidt als volgt:
"De
Kamer,
gehoord
de interpellatie van mevrouw Barbara Pas
en het
antwoord van de vice-eersteminister en minister van
Sociale Zaken en Volksgezondheid,
- gelet
op het feit dat de FOD contracten voor schoonmaakprestaties heeft toegewezen
aan een firma waartegen zowel bij de arbeidsrechtbank als bij de rechtbank van
eerste aanleg een onderzoek loopt voor inbreuken op de sociale zekerheid en
voor fiscale inbreuken;
- overwegende
dat onderzoeksjournalisten reeds eind 2020 ontdekten dat de firma in
kwestie zich schuldig zou maken aan zwartwerk en misbruik van
ondernemingsvermogen;
- overwegende
dat de FOD als allereerste het goede voorbeeld zou moeten geven waar het gaat
over nultolerantie tegen inbreuken op de sociale zekerheid;
verzoekt
de regering
- de
lijst van uitsluitingscriteria voor overheidsopdrachten aan te vullen met
uitsluiting van ondernemingen waarnaar de arbeidsauditeur dan wel een andere
rechtbank onderzoek doet;
- er
veel strikter op toe te zien dat firma’s in overheidsopdracht zwartwerk noch
tewerkstelling van illegalen organiseren."
Une motion de recommandation a été déposée par Mme Barbara Pas et est libellée comme suit:
"La Chambre,
ayant entendu l'interpellation de Mme Barbara Pas
et la réponse du vice-premier ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique,
- compte tenu du fait que le SPF a attribué des contrats de services de nettoyage à une entreprise qui fait l'objet d'une enquête, tant devant le tribunal du travail que devant le tribunal de première instance, pour des infractions en matière de sécurité sociale et pour des infractions fiscales;
- considérant que des journalistes d'investigation ont déjà découvert fin 2020 que l'entreprise en question se serait rendue coupable de travail non déclaré et d'abus de biens sociaux;
- considérant que le SPF devrait être le tout premier à donner l'exemple quant à la tolérance zéro à l'égard des infractions en matière de sécurité sociale;
demande au gouvernement
- d'ajouter à la liste des critères d'exclusion pour les marchés publics le fait qu'une entreprise fasse l'objet d'une enquête de l'auditeur du travail ou d'un autre tribunal;
- de veiller beaucoup plus rigoureusement à ce que les entreprises adjudicataires n'organisent pas de travail non déclaré et n'emploient pas de personnes en situation illégale."
Een eenvoudige motie werd ingediend door mevrouw Anja Vanrobaeys.
Une motion pure et simple a été déposée par
Mme Anja Vanrobaeys.
Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu
ultérieurement. La discussion
est close.
01.05 Wim Van der Donckt (N-VA): Mijnheer de voorzitter, collega Calvo meldt mij dat hij niet aanwezig kan zijn. Hij zet zijn vraag om in een schriftelijke vraag. Om collegiale redenen zet ik mijn vraag eveneens in een schriftelijke vraag om.
De voorzitter: De vragen nr. 55035900C van de heer Calvo en nr. 55036462C van de heer Van der Donckt worden omgezet in schriftelijke vragen.
02.01 Jean-Marc Delizée (PS):
Monsieur le ministre,
En
décembre 2014, dans le cadre de son plan de lutte contre la fraude sociale, le
secrétaire d'Etat Bart Tommelein a exprimé son intention de renforcer les
contrôles des allocataires sociaux qui déclarent vivre seuls, par le recueil de
leurs données de consommation d'eau et d'énergie.
Dans la
loi programme du 13 mai 2016, il instaurait un flux de données « énergétiques
divergentes » (soit des consommations considérées comme anormales) des
gestionnaires de réseaux de distribution et sociétés de distribution d'eau, gaz
et électricité vers la BCSS. Et de L'ONEm, Famifed et l'INAMI vers la BCSS. En
croisant ces données, la Banque Carrefour de la Sécurité Sociale était censée
ainsi détecter des fraudes potentielles au domicile.
La
consommation anormale est ainsi définie dans la loi : « parce que la
consommation du client privé s'écarte d'au moins 80 % vers le haut ou vers le
bas d'une consommation moyenne en fonction de la composition de ménage
officiellement communiquée. ».
La crise
Covid est passée par là, avec la suspension d'un grand nombre de contrôles,
notamment les visites domiciliaires, qui n'ont jamais été remises sur pied.
Mes
questions sont donc les suivantes :
•Les
réseaux et sociétés de distribution d'eau, gaz et électricité transmettent-ils
toujours les données de consommation « anormale » à la BCSS ? Le cas échéant,
comment ces chiffres sont-ils analysés, sachant qu'une consommation moyenne est
un concept théorique qui ne tient pas compte d'une multitude de facteurs ?
•Ou, au
contraire, cette montagne de contrôles s'est-elle effondrée comme un château de
cartes car ne reposant pas sur des bases juridiques et/ou logistiques fiables ?
Je vous remercie.
02.02 Frank Vandenbroucke, ministre: Monsieur Delizée, j'ai bien lu votre question et je me suis interrogé sur la matière; je pense que la réponse va vous plaire.
Comme vous le savez, la loi du 13 mai 2016 a donné lieu à l'introduction d'une base légale permettant de transmettre par voie électronique à la Banque-Carrefour de la Sécurité sociale certaines données de consommation d'eau, de gaz et d'électricité ainsi que les adresses de certains particuliers. Vu que la mise en œuvre pratique de cette loi n'était pas simple, le secrétaire d'État de l'époque a jugé nécessaire de tester ce nouveau cadre légal dans le cadre d'une phase pilote.
En exécution de cette loi du 13 mai 2016, deux transmissions de données ont eu lieu. La première a été effectuée en 2016 dans le cadre de la phase pilote précitée: Eandis a fourni les données de consommation énergétique relatives aux ménages domiciliés en Région flamande et présentant une consommation énergétique pour le relevé 2015 s'écartant de plus ou de moins de 80 % de la moyenne observée pour chaque catégorie de consommation.
La phase pilote a été élargie au cours du dernier trimestre de 2017 par l'ajout des données de consommation relatives à l'année 2016 et issues de plusieurs fournisseurs actifs dans les trois Régions. Les données de consommation, après croisement avec les données enregistrées dans le Registre national, ont été transmises à l'Office national de l'Emploi (ONEM) pour les dossiers de chômeurs contrôlés et les travailleurs en interruption de carrière, à l'Institut national de l'assurance maladie-invalidité (INAMI) pour les dossiers d'incapacité de travail et d'invalidité, ainsi qu'à l'ancienne Agence fédérale pour les allocations familiales (Famifed) pour les dossiers de prestations familiales.
À l'issue de l'évaluation deux ans après son entrée en vigueur, telle que prévue par ladite loi, il n'y a plus eu d'autre transmission. Tout d'abord, le retour sur investissement a été très faible auprès des institutions de sécurité sociale qui ont participé au projet pilote. En outre, il était très difficile d'impliquer tous les fournisseurs dans le projet pilote. Bien qu'au moins un fournisseur par Région ait participé, il n'y avait toujours pas de couverture complète du territoire belge, ce qui pose bien évidemment un problème d'égalité de traitement entre tous les citoyens.
Enfin, des différences considérables ont été observées dans la maturité des systèmes informatiques des différents fournisseurs, ce qui rendait quasiment impossible l'application de critères uniformes pour définir les types de ménages et la consommation moyenne, ainsi qu'exigé dans la loi.
Donc la loi s'est avérée très difficile à appliquer en pratique.
02.03 Jean-Marc Delizée (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie. Je vous ai obligé à vous replonger dans l'historique de ce débat. Nous avons beaucoup débattu de ce projet dans cette assemblée et mon groupe l'a beaucoup combattu également. Tous les constats que vous venez de rappeler ont été faits avant le vote de la loi. Je ne veux être désagréable pour personne, mais nous avons auditionné beaucoup de partenaires qui nous ont dit que nous prenions un bazooka pour essayer de tuer une mouche. Le coût excessif pour un résultat nul; le fait qu'il fallait, parmi les fournisseurs et distributeurs d'eau, de gaz et d'électricité, mettre en œuvre au moins 80 opérateurs sur l'ensemble du territoire; le fait que certaines parties du territoire ne seraient pas couvertes, ce qui pose la question de l'égalité de traitement des personnes suivant les Régions et sous-régions: tous ces éléments avaient été dits.
Ce projet partait d'un point de vue idéologique, avait pour but de montrer que l'on en faisait davantage, mais ce n'était pas la bonne façon de travailler. De plus, la méthode antérieure prévoyait des contrôles, avec l'évaluation du système push ou du système pull. Il aurait mieux valu rester dans l'ancien système de contrôle et non mettre en œuvre cette montagne qui a, effectivement, accouché d'une souris.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
03.01 Chanelle Bonaventure (PS): Monsieur le ministre, le 28 avril dernier, se tenait la Journée mondiale pour la santé et la sécurité au travail. À cette occasion, la CSC a souhaité sensibiliser à la question du refus de reconnaissance des accidents de travail par les compagnies d'assurance. Le syndicat a ainsi mené une analyse sur la base des dernières données de Fedris, lesquelles indiquent que plus d'un refus sur six est considéré comment injustifié et que dans le cas des accidents graves, ce taux peut grimper à 20 %. Il en ressort que le pourcentage de déclarations du secteur privé refusées par les assureurs a été multiplié par six depuis 1985. Il s’agit d’une tendance qui ne peut que nous interpeller d'autant qu'elle s'inscrit dans un contexte d'augmentation du nombre des accidents de travail. Ainsi, dans ma province, en 2021, selon les données de la CSC, on dénombrait 9 626 cas, dont 1 750 dans l'arrondissement de Verviers pour une population d'un peu plus de 288 000 habitants.
La CSC plaide dès lors pour que les moyens humains et financiers de Fedris soient renforcés afin de permettre que tous les dossiers rejetés puissent être étudiés, de même qu'elle propose que les victimes reçoivent en même temps que l'assureur une copie de la déclaration faite par l'employeur, ce qui leur garantirait d'être informés de ce dépôt et surtout leur donnerait la possibilité de vérifier que le contenu correspond bien à la réalité des faits.
Monsieur le ministre, avez-vous pris connaissance de l'étude menée par la CSC à l'occasion de la Journée mondiale pour la santé et la sécurité au travail? Quels sont les éléments qui, selon vous, expliquent ce nombre important de déclarations refusées par les assureurs? Comment vous positionnez-vous quant aux propositions de la CSC, en particulier concernant le renforcement des moyens de Fedris et la communication simultanée à l'assureur et à la victime de la déclaration d'accident?
03.02 Frank Vandenbroucke, ministre: Madame Bonaventure, après que le collaborateur de la CSC nous a fourni son analyse des rapports concernant les accidents de travail refusés, présentés au comité de gestion de Fedris pour les trois dernières années, ma cellule stratégique a organisé une rencontre avec lui et des techniciens de Fedris lors d'une première réunion en date du 3 mai. En premier lieu, nous avons discuté de la meilleure manière d'interpréter les chiffres de ces rapports.
Na een gesprek blijkt dat de realiteit ongeveer in het midden van het cijfer van Fedris ligt en van het cijfer in de nota van het ACV zal liggen. Ik verwijs naar het driejaarlijkse gemiddelde voor de jaren 2019-2021. Het cijfer zal dus ergens liggen tussen 13 % en 17 %. Voor het laatst gekende jaar, zijnde 2021, zal dat cijfer ergens tussen 10,6 % en 13,1 % liggen.
Donc, la réalité se situe entre les deux chiffres avancés, d'une part, dans une note publique de la CSC et, d'autre part, à travers la réaction de Fedris.
De reden is dat Fedris de in het jaar finaal afgesloten dossiers opneemt. Bijvoorbeeld, wanneer Fedris 2021 neemt als referentie, gaat het over dossiers afgesloten in 2021.
Echter, aan het einde van ieder jaar is er een beperkte restgroep van nog niet afgesloten dossiers. Het resultaat van die dossiers wordt echter wel apart hernomen in het verslag van het jaar nadien. Dat gaat effectief veelal om probleemdossiers over de reden waarom zij nog niet waren afgesloten. Het blijkt dat de helft van die probleemdossiers aanleiding geeft tot een vraag tot herziening.
In het rapport van het ACV werden die dossiers voor honderd procent meegenomen als onterecht, terwijl in de feiten in de helft van de gevallen een vraag om herziening aangeeft dat in het oordeel van Fedris een onterechte weigering werd toegekend.
Zoals ik echter al eerder meegaf, is het
secundair of het nu om 13 %, 11 %, 17 % of 15 % gaat. Wat voor
mij telt, is dat een substantieel aandeel onterecht werd geweigerd door de
verzekeraars. Daar moeten wij
naar kijken.
C'est pourquoi, lors de la réunion du 3 mai, mon cabinet a également examiné avec les collaborateurs de la Confédération des syndicats chrétiens de Belgique (CSC) des pistes pour encore mieux détecter à l'avenir le nombre de refus injustifiés dans les enquêtes de Fedris. Une réunion supplémentaire à ce sujet est prévue demain, le jeudi 11 mai.
Fedris examine chaque année une partie des dossiers refusés. En 2021, 3 609 dossiers ont été examinés. Une petite partie d'entre eux le sont à la demande de la victime ou de son représentant. La majeure partie des dossiers examinés le sont à l'initiative de Fedris. Il s'agit, pour une partie, d'un contrôle systématique des dossiers avec des codes de refus spécifiques, par exemple lorsque le siège d'exploitation où l'accident s'est produit n'est pas couvert par la police de l'assureur où l'accident a été déclaré, lorsque la police n'était plus valide au moment de l'accident, lorsqu'il n'existe pas de contrat de travail – ce sont des indications de contextes un peu spécifiques. En outre, et c'est la grande majorité des cas, Fedris effectue chaque année des contrôles par coups de sonde dans les dossiers refusés.
Fedris essaye d'utiliser des indicateurs, qui varient d'année en année, signalant qu'il y a peut-être un problème. Par exemple, si un assureur a un nombre anormalement élevé de dossiers refusés, ou si certaines activités donnent lieu à beaucoup de refus comme le secteur intérimaire, certains secteurs professionnels. L'âge, l'ancienneté des victimes, et le code de lésion de l'accident sont aussi des indicateurs. On cherche les dossiers où l'on peut soupçonner un refus non justifié. Cependant, il apparaît souvent qu'une très grande partie des refus étaient bien justifiés. Par exemple, dans le secteur intérimaire, où il y a beaucoup d'accidents et beaucoup de cas refusés, il apparaît que 95 à 97 % des refus sont justifiés. Et nous constatons le même phénomène dans les examens ciblés en fonction de l'expérience professionnelle de la victime.
Étant donné qu'il est peu réaliste de contrôler tous les cas de refus – environ 24 000 par an –, et que dans la grande majorité des cas, au moins 85 %, les refus sont justifiés, nous réfléchissons à avoir la meilleure correspondance possible entre les cas de refus injustifiés et les indicateurs que Fedris utilise pour faire une sélection annuelle. Selon nous, c'est ce sur quoi il faut travailler. Lors de la réunion de demain, nous examinerons la piste d'un contrôle systématique des accidents graves refusés, c'est-à-dire avec des lésions graves.
Car dans la sélection 2021, nous constatons que la part des cas refusés à tort y est plus élevée que la moyenne.
Un contrôle de ces dossiers avec lésions graves nous semble donc certainement justifié. Ils ont un impact plus important sur la victime et nous constatons aussi que la proportion de refus injustifiés y est plus élevée vraisemblablement en raison des coûts qui y sont liés.
Par ailleurs, nous devons réfléchir à la meilleure façon de détecter les accidents graves. En effet, il apparaît que, parfois, un accident n'a pas été initialement déclaré comme accident grave dans la banque de données mais qu'une longue période d'incapacité de travail ou de travail partiel y était malgré tout associée.
Je répète les propos que j'ai tenus en séance plénière: il me semble évident qu'une victime sache qu'un accident du travail a été déclarée pour elle. Mon administration élabore actuellement un projet de texte réglementaire à ce sujet, texte qui sera également abordé lors de la réunion du 11 mai que j'ai évoquée.
Le dialogue est poursuivi entre FEDRIS et la CSC qui en ce cas-ci introduit la problématique. Ce dialogue est important pour tous les affiliés, tous les assurés sociaux, tous ceux qui peuvent devenir victime d'un accident de travail et nous voulons améliorer le contrôle en le rendant plus efficace tout comme améliorer de façon significative la transparence et l'information dans le chef de la victime.
De voorzitter: Mijnheer de minister, ik wil u gewoon in alle beleefdheid wijzen op het feit dat u het viervoudige van de vastgelegde spreektijd hebt gebruikt voor uw antwoord.
03.03 Chanelle Bonaventure (PS): Monsieur le président, je pense que les nombreuses précisions apportées étaient essentielles. M. le ministre nous a, une fois de plus, prouvé qu'il n'avait pas chômé sur la question, et je tiens à le remercier pour toutes ces informations ainsi que pour les initiatives déjà prises en la matière et les mesures à prendre.
Nous attendons bien évidemment beaucoup de la réunion de demain, et je ne manquerai pas de revenir vers M. le ministre sur les différentes évolutions de cette thématique qui reste essentielle aujourd'hui.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
04.01 Tania De Jonge (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het systeem van flexi-jobs is stevig ingeburgerd in verschillende sectoren en wie er de cijfers op nahoudt, weet dat er massaal van gebruikgemaakt wordt.
Voor enkele kleine sectoren bestaat er echter nog wat onduidelijkheid. Zo heb ik zelf een wetsvoorstel ingediend voor chocolatiers, omdat chocolatiers het eindproduct niet konden verkopen, ook niet via flexi-jobs. Dat is met mijn wetsvoorstel rechtgezet.
Momenteel is er ook een vraag vanuit de sector van het ambachtelijke roomijs. Tearooms die ijs verkopen vallen onder de horeca en kunnen perfect een beroep doen op flexi-jobs, bakkers kunnen dat eveneens. Het is echter onduidelijk of de sector van het ambachtelijke roomijs op flexi-jobs een beroep kan doen. Ambachtelijke ijsbereiders hebben geen specifieke beroepsfederatie en kunnen dus ook zelf niet op zoek gaan naar de regels inzake flexi-jobs. Met hun vragen worden zij blijkbaar van het kastje naar de muur gestuurd, want niemand kent de regels echt en niemand weet onder welk paritair comité zij vallen. Door die onduidelijkheid kunnen zij geen beroep doen op flexi-jobs.
Voorts is het voor kleine handelaars in specifieke sectoren vaak moeilijk om terug te vinden op welke manier zij op flexi-jobs een beroep kunnen doen.
Mijnheer de minister, klopt het dat een verkoper van zelfgemaakt ambachtelijk ijs momenteel geen beroep kan doen op flexi-jobs? Als dat het geval is, kan die hiaat weggewerkt worden en kan die sector toegevoegd worden aan de flexi-jobs?
Werkt u aan een tool opdat handelaars makkelijk kunnen nagaan of zij een beroep kunnen doen op flexi-jobs?
Mogelijk moet ik mij met deze vraag tot verschillende bevoegde ministers richten. Bij deze richt ik mij alvast tot u.
04.02 Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw De Jonge, de verkopers van zelfgemaakt ambachtelijk ijs vallen onder het paritair comité 118 voor de voedingsnijverheid. Met uitzondering van de bakkerij, de banketbakkerij, de consumptiesalons bij een banketbakkerij en de chocolatiers kunnen de werkgevers ressorterend onder dat paritair comité geen beroep doen op flexi-jobwerknemers.
IJsbereiders die hun ijs verkopen om in een eigen verbruikerszaal te worden geconsumeerd, krijgen de werkgeverscategorie 048 toegewezen en voor de werkgevers die vallen onder die werkgeverscategorie 048 zijn geen flexitewerkstellingen mogelijk.
Voor de verkopers van ambachtelijk ijs zijn er dus de volgende drie mogelijkheden. Ten eerste, bereidt men zelfgemaakt roomijs, dan valt men onder paritair comité 118 van de voedingsnijverheid en kan men geen beroep doen op flexijobs. Ten tweede, verkoopt men niet-zelfgemaakt roomijs aan de consument, dan valt men onder het paritair comité 119 van de handel in voedingswaren en kan men wel een beroep doen op flexi-jobs. Ten derde, verkoopt men niet-zelfgemaakt roomijs om te consumeren in een verbruikerszaal, dan valt men onder paritair comité 302 van het hotelbedrijf en kan men wel een beroep doen op flexi-jobs.
Dat is dus nogal ingewikkeld. In het kader van de arbeidsdeal is het toepassingsgebied van de flexi-jobs nogmaals uitgebreid naar een aantal nieuwe sectoren. Er bestaan geen plannen voor een verdere uitbreiding van het toepassingsgebied. Ik stel evenwel vast dat voor de opeenvolgende uitbreidingen, die misschien niet altijd aansluiten bij het initiële opzet van de maatregel, het toepassingsgebied van de flexi-jobs nogal onoverzichtelijk is geworden. Die vaststelling indachtig, is het wenselijk om in een globale oefening de coherentie van het systeem, die nu wat zoek is geraakt, te verbeteren.
Ik benadruk dat werkgevers altijd terechtkunnen bij het contactcenter van de RSZ om te weten of ze al dan niet een beroep kunnen doen op de flexi-jobs. Ook in de RSZ-instructies worden bijkomende duidelijke toelichtingen gegeven. Werkgevers kunnen zich ook richten tot hun sociaal secretariaat of dienstverrichter. Dat is geen reden om het allemaal zeer ingewikkeld te maken, maar ze kunnen zich wel informeren als ze zekerheid willen.
04.03 Tania De Jonge (Open Vld): U weet dat wij wel een grote voorstander zijn van flexi-jobs omdat het een middel is om kleine zelfstandigen bij te staan tijdens de piekmomenten die zij vaak ervaren. Zij hebben echter ook dalmomenten waarop zij geen flexi-jobs inschakelen.
Het is goed dat u erkend dat er onduidelijkheid is, maar ik ben ook blij dat u inziet en aangeeft dat er een oefening moet worden gemaakt om een coherent systeem op poten te zetten. Op deze manier kan er duidelijkheid gebracht worden in verschillende sectoren. Een ijsbereider kan namelijk bijna onder drie sectoren vallen en dat leidt tot chaos. Sommige mensen vinden hun weg niet meer.
Het is dan ook goed dat we dat eens evalueren en ik wil daaraan gerust meewerken.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
05.01 Tania De Jonge (Open Vld): Mijnheer de minister, de website van de FOD Sociale Zekerheid maakte in april melding van het feit dat België het nieuwe Europese raamakkoord over grensoverschrijdend telewerk zou ondertekenen. Zolang de werknemer minder dan de helft van de totale werktijd in de staat van verblijf werkt, blijft de regeling inzake sociale zekerheid gelden die van toepassing is op grensarbeiders.
Volgens onze informatie is ook Nederland van plan om het raamakkoord te ondertekenen, waardoor deze regeling dus wederzijds van toepassing zou worden tussen beide landen. Het is een goede zaak dat ook internationale afspraken inzake sociale zekerheid rekening houden met het sinds de coronaperiode toegenomen belang van telewerk.
Heeft België het raamakkoord inmiddels ondertekend? Klopt het dat Nederland dat ook heeft gedaan? Vanaf welke datum zou de regeling gelden tussen beide landen? Zullen Frankrijk, Luxemburg en Duitsland het raamakkoord ook ondertekenen? Zo ja, wanneer zou de regeling tussen ons land en deze landen in werking kunnen treden? Wij juichen dit toe.
05.02 Minister Frank Vandenbroucke: Ik kan inderdaad bevestigen dat ons land de intentie kenbaar heeft gemaakt om het nieuwe Europese raamakkoord over grensoverschrijdend telewerk met een regelmatig karakter voor een buitenlandse werkgever te zullen ondertekenen.
Dat akkoord ligt in de lijn van mijn pleidooi voor een Europees overlegde oplossing, die rekening houdt met het toegenomen belang van telewerk en dat binnen het bestaande Europese kader van coördinatie. De herziening van de Europese coördinatieregels zelf is immers een werk van lange adem.
De inwerkingtreding van het akkoord is ten vroegste voorzien vanaf 1 juli 2023 voor die Europese lidstaten die besluiten om toe te treden tot dit multilateraal uitzonderingsakkoord. De geldigheid van de bestaande Guidance Note on telework loopt immers af op 30 juni. Dit betrof een louter administratief EU-standpunt om de lidstaten tijdelijk toe te laten de normale aanwijsregels inzake sociale zekerheid niet toe te passen. Het effect van het verplichte en toegenomen grensoverschrijdend telewerk tijdens en na de pandemie zou immers snel aanleiding gegeven hebben tot wijzigingen van de toepasselijke sociale zekerheid.
Mijn administratie bereidt nu de concrete implementatie van het akkoord voor en heeft bevestigd dat Nederland, Luxemburg en Duitsland intussen ook de intentie kenbaar hebben gemaakt om het raamakkoord te zullen ondertekenen. Op basis van de laatst beschikbare informatie heeft Frankrijk tot op heden nog geen definitief standpunt ingenomen.
05.03 Tania De Jonge (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw duidelijke antwoord. Ik heb het al gezegd: wij juichen dat absoluut toe. Het is ook fijn dat Nederland, Luxemburg en Duitsland ook die intentie hebben. Hopelijk treedt ook Frankrijk toe. Dat is heel belangrijk voor de mensen die grensoverschrijdend telewerken.
Het incident is gesloten.
L'incident est
clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.38 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16 h 38.