Commission des Finances et du Budget |
Commissie voor Financiën en Begroting |
du Mercredi 10 mai 2023 Après-midi ______ |
van Woensdag 10 mei 2023 Namiddag ______ |
La réunion publique de commission est ouverte à 14 h 09 et présidée par M. Marco Van Hees.
De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.09 uur en voorgezeten door de heer Marco Van Hees.
Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.
De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.
En raison d'un problème technique, une partie de l'enregistrement digital fait défaut. Pour les questions de MM. Van Hees, Vermeersch et Loones, le compte rendu se base exceptionnellement sur le texte remis par l'auteur.
Ten gevolge van een technisch mankement ontbreekt een deel van de digitale geluidsopname. Voor de vragen van de heren Van Hees, Vermeersch en Loones steunt het verslag uitzonderlijk op de tekst die de spreker heeft ingediend.
01.01 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Mercredi 8 mars, la
Commission Européenne a publié un communiqué de presse concernant la réforme
des règles budgétaires, dans lequel on affirme que la clause dérogatoire du
pacte de stabilité et de croissance sera désactivée à la fin de 2023.
En plus, nous lisons que « Rédiger les segments orateur attribués à la Commission proposera au Conseil d'ouvrir des procédures concernant les déficits excessifs fondées sur le déficit au printemps 2024 sur la base des données réelles pour 2023, conformément aux dispositions légales en vigueur ».
Le Bureau
du Plan a estimé que notre déficit pour 2023 sera de 5,7 % du PIB et de 5,4 %
pour 2024, donc bien au-delà du seuil de 3 %.
Est-ce que ceci signifie qu’on devra
s’attendre à que la Commission proposera d’ouvrir une procédure de déficit
excessif déjà à partir de l’année prochaine?
En novembre 2022, la Commission Européenne a
annoncé une réforme du cadre budgétaire de l’UE. Malgré plusieurs annonces
indiquant que les nouvelles règles seraient plus souples et flexibles que les
précédentes, les dogmes des seuils du 3% de déficit et de 60% de dette seront à
nouveau d’application à partir de janvier 2024 et les modalités seraient encore
plus dures qu’avant.
Ainsi, en janvier dernier, le Bureau du Plan
a signalé que pour la Belgique, cette réforme « impliquerait une consolidation
budgétaire rapide et d’ampleur considérable, et ne serait pas moins exigeante
que les règles précédemment en vigueur et suspendues depuis la crise Covid ».
De plus, le rapport ECOFIN de mars confirme
que, dans le nouveau cadre budgétaire de l’UE, « l'efficacité de la mise en
œuvre des sanctions devrait être renforcée ». Les montants des sanctions seront
réduits « afin de permettre une application plus réaliste des sanctions ».
Donc, non seulement les paramètres
arbitraires de Maastricht resteront d’application, mais le chemin sera plus
strict, la menace de sanctions plus tangible et – élément supplémentaire – les
moyens de pression européens pour appliquer des réformes libérales plus
puissants.
Plusieurs membres du gouvernement critiquent
eux aussi ces nouvelles règles. Le 5 mars dernier, le ministre Dermagne
déclarait à La Libre
Belgique : « Nous n’acceptons pas la dernière version sur la table
des États membres (...) La version du Pacte de stabilité et de croissance
actuellement en discussion au niveau européen ne répond pas à nos besoins. »
Le 17 mars, sur le plateau de la RTBF, la
ministre Khattabi dénonçait les dégâts que l’application des paramètres de
Maastricht avait provoqués en Grèce.
Un récent conseil des ministres a débattu de
la position belge que vous devrez aller défendre au sein des instances
européennes.
1. Quelle position allez-vous défendre au
sein des instances européennes?
2. Acceptez-vous la proposition de réforme
telle qu’elle est présentée aujourd’hui? Dans la négative, quels éléments le gouvernement
remet-il en question?
3. Accepterez-vous un chemin budgétaire qui
pourrait s’avérer plus contraignant qu’actuellement?
4. Accepterez-vous des sanctions plus
aisément applicables?
5. Accepterez-vous que la Commission
européenne, outre son pouvoir de gendarme budgétaire, puisse imposer plus
aisément des réformes dont on sait qu’elles sont souvent d’inspiration
patronale?
01.02 Wouter Vermeersch (VB): Op 9 november 2022 heeft de Europese Commissie haar voorstel voor een
hervorming van het kader voor het begrotingstoezicht van de lidstaten
bekendgemaakt. De Europese begrotingsregels, die een begrotingstekort van niet
meer dan 3% toelaten en de schuldgraad van elke lidstaat tot onder een drempel
van 60% willen terugbrengen, zijn momenteel immers opgeschort. Dat gebeurde
eerst vanwege corona, later vanwege de oorlog in Oekraïne. Vanaf 2024 worden
die zogenaamde Maastrichtnormen opnieuw van kracht, maar volgens de Commissie
moeten de EU-lidstaten meer inspraak krijgen bij hun schuldafbouw. Aan de
normen zelf wil de Commissie niet raken.
Het Federaal Planbureau heeft op 26 januari
2023 berekend hoe hoog de vereiste begrotingsaanpassing kan oplopen voor
België, dat bijzonder kwetsbaar is voor risico's inzake budgettaire
houdbaarheid. Uit die simulaties blijkt dat de vereiste budgettaire aanpassing
kan oplopen tot 4,0% van het bbp in 4 jaar (d.w.z. 1,0% extra aanpassing per
jaar gedurende 4 jaar), en tot 4,8% van het bbp in 7 jaar (d.w.z. 0,7% extra
aanpassing per jaar gedurende 7 jaar). Het verkrijgen van een aanpassingsperiode
van 7 jaar in plaats van 4 jaar is echter afhankelijk van het feit of er
hervormingen en investeringen worden voorgesteld die gunstig zijn voor de
economische groei en de houdbaarheid van de schuld. Het nieuwe begrotingskader
zal dus zeker niet minder veeleisend worden voor België dan het vorige kader,
luidt het in het rapport van het Planbureau.
Het voorstel van de Europese Commissie is
nog niet goedgekeurd en moet nog met de lidstaten onderhandeld worden. Wat is
de actuele stand van zaken van het debat rond de Europese begrotingsregels in
de Raad Economische en Financiële Zaken (Ecofin)?
Als leidraad voor de discussies op Europees
vlak werd, op voorstel van de minister van Financiën, een federale
positionering over de Europese begrotingsregels uitgewerkt. De Vlaamse regering
heeft een strenger standpunt en vroeg op 14 januari 2022 dat de Europese
begrotingsregels verder worden aangescherpt. Heeft de minister ondertussen het
standpunt van de andere deelstaten ontvangen? Welke deelstaten moeten hun
standpunt nog kenbaar maken? Wanneer en hoe wordt het Belgische standpunt
doorsproken met de deelstaten?
Hoe reageert de minister op het rapport van
het Planbureau van 26 januari 2023?
Deelt de minister de conclusies van het
Planbureau?
Welke acties acht de minister noodzakelijk
op basis van dit rapport?
01.03 Sander Loones (N-VA):
De Europese Commissie is volop bezig met
de opmaak van nieuwe Europese begrotingsregels voor de Europese lidstaten. Over
de voorgaande regels rezen steeds meer stemmen op sinds de coronacrisis dat
deze achterhaald waren en bijgeschaafd dienden te worden.
Landen
met een begrotingstekort hoger dan 3% van het bbp zouden moeten jaarlijks
minstens 0,5% van het bbp van dat saldo afkrijgen. Ook moet er een
geloofwaardig meerjarenplan uitgestippeld worden om de overheidsschuld
significant te doen afnemen.
Uit
wat nu op tafel ligt, kan afgeleid worden dat dit een enorme budgettaire impact
zou hebben op België: er zou namelijk 0,8% van het bbp (en dus niet 0;5% van
het bbp) of 5 miljard euro per jaar moeten bespaard worden zodat het hoge
begrotingstekort zou dalen. De slechte uitgangspositie van België zorgt er
immers dat België een van de zwaarste inspanningen zou moeten leveren van de
hele EU.
Graag
stel ik u hierover de volgende vragen:
1/
Heeft de federale regering al een standpunt ingenomen over die nieuwe Europese
begrotingsregels? Zo ja, kan u dit standpunt meegeven?
2/
Welke aandachtspunten wil de regering meegeven (en heeft al meegegeven) aan de
commissie hierover?
3/ Hoe
zal de regering omgaan met die nieuwe begrotingsregels opdat aan die nieuwe
eisen zal worden voldaan?
4/ Op
de ministerraad van 28.04.2023 keurde de regering het begrotingstraject goed
voor de komende jaren. En er zou vanaf 2024 een totale jaarlijkse inspanning
van 0,8% van het bbp gedaan worden. Hoe plant de regering dit concreet (m.a.w.
met welke maatregelen) aan te pakken? Welke extra structurele maatregelen neemt
deze regering deze legislatuur nog om de oefening de komende jaren te helpen
realiseren?
01.04 Minister Vincent Van Peteghem: Het heeft inderdaad een tijdje geduurd vooraleer deze vragen aan bod kwamen maar op 14 maart heeft de Raad Economische en Financiële Zaken (Ecofin) de conclusies aangenomen in verband met de herziening van de Europese begrotingsregels op basis van de mededeling van de commissie die dateert van 9 november 2022.
Le 26 avril, la Commission européenne a finalement publié des propositions législatives concrètes, sur la base desquelles le débat sera mené sur le fond. Il va de soi que nous étudierons d'abord ces propositions et que la position belge sera déterminée par le biais des canaux consacrés.
Néanmoins, mon point de vue à cet égard est clair: nous devons passer d'une approche purement basée sur la réduction de la dette à une approche à trois volets, articulée autour de la réduction de la dette, des investissements et des réformes.
Mijnheer Vermeersch, tot op heden heb ik enkel een officieel standpunt ontvangen van de Vlaamse Gemeenschap. Dat dateert van voor de mededeling van de Commissie met de eerste richtsnoeren. Uiteraard gaan we de Belgische positie en het standpunt met alle deelstaten bespreken, zeker nu de Commissie ook de wetgevende initiatieven op tafel heeft gelegd. De laatste maanden hebben er natuurlijk al gesprekken plaatsgevonden, ook met de deelstaten, op basis van die mededeling en van de onderhandelingen over de Raadsconclusies.
J'ai moi-même
demandé le rapport du Bureau du plan pour avoir une idée de l'effort que la Belgique
devrait fournir à politique inchangée selon les orientations proposées par la
Commission. Le rapport montre clairement que la Belgique doit prendre des
mesures pour ramener la dette et le déficit vers la norme de respectivement
60 % et 3 %.
De oefening die het Planbureau heeft gemaakt, is niet meer dan een louter theoretische benadering uitgaande van het huidige, ongewijzigd beleid en zonder in dialoog te treden met de Commissie. Dat geheel in tegenstelling tot de voorstellen die momenteel op tafel liggen. In ruil voor een pakket aan hervormingen en investeringen, met beoogde gunstige effecten op de groei en de houdbaarheid van de schuld, zou de periode kunnen worden opgetrokken van vier tot zeven jaar.
Het verbaast me overigens dat die cijfers zo veel vragen oproepen. Het lag niet in de lijn der verwachtingen dat we met deze hervormingen de inspanningen die we budgettair moeten opbrengen plots significant zouden kunnen minderen. Dat was alvast nooit het uitgangspunt bij de opmaak van de regels.
We streven er wel naar dat de nieuwe Europese regels beter afgestemd moeten zijn op de realiteit van vandaag. Om de schuld terug te dringen wordt ook rekening gehouden met andere zaken dan alleen maar met de schuldreductie op zich. Groei, hervormingen en investeringen dragen bij tot een houdbare schuld op middellange termijn. De bedoeling van deze hervorming is nooit geweest om de teugels te laten vieren. Dat zou overigens ook politiek gesproken geen haalbare kaart zijn.
Monsieur Van Hees, je ne peux que confirmer que la Commission européenne pourrait effectivement proposer d'ouvrir une procédure de déficit excessif basée sur le déficit budgétaire à partir de 2024. Cela se produirait au plus tôt au printemps 2024, sur la base des chiffres d'Eurostat pour 2023.
Mijnheer Loones, u stelde vragen over het Belgische begrotingstraject. De regering heeft zich maximaal aangesloten bij de logica van de voorstellen van de Europese Commissie met betrekking tot ons stabiliteitsprogramma. De Europese Commissie heeft een aantal begrotingsrichtlijnen gepubliceerd, die we uiteraard nog moeten bespreken. Een gedetailleerder antwoord op uw vragen zal ook mogelijk worden zodra de concrete uitwerking van het nieuwe regelgevende kader zich in een verder stadium bevindt.
Het stabiliteitsprogramma legt de krachtlijnen en de doelstellingen van ons begrotingsbeleid vast voor de periode 2024-2025-2026 met het oog op de vermindering van het nominale tekort van de gezamenlijke overheid tot onder de referentiewaarde van 3% van het bbp. We hebben ons geëngageerd tot een extra inspanning die noodzakelijk is: 0,2% in 2024, 0,8% in 2025 en 0,8% in 2026. Dat traject heeft de federale regering op 28 april 2023 goedgekeurd. De resterende extra inspanning van 0,2% voor 2024, boven op alle inspanningen die we al voor 2024 hebben geleverd, namelijk die welke we bij de regeringsonderhandelingen hebben afgesproken en die welke we extra hebben geleverd bij de laatste begrotingscontrole, moeten we nog bespreken bij de begrotingsopmaak van 2024 in oktober 2023.
U haalt een manier aan om mijn mandaat te versterken om te onderhandelen namens het Parlement. Dat verbaast me enigszins, want dan zet u ook de deelstaten, waar u zelf deel uitmaakt van de regering, buiten spel. Ik weet niet of dat uw gewenste positie is. Ik wil uiteraard op het debat blijven wegen, omdat het belangrijk is dat we dat doen. Ik zou echter heel graag de positie die we zullen innemen via de geijkte kanalen bespreken, waarbij ook de deelstaten zijn betrokken bij het vastleggen van het mandaat dat we zullen opnemen.
01.05 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, vous confirmez qu'à partir de 2024, une procédure de déficit excessif pourrait être entamée contre la Belgique. Ce sera dans une logique d'austérité où nous resterons avec ce dogme des 3 % de déficit et de 60 % de dette.
Comment ont été fixés ces 60 %? Nous ne le savons pas. C'est totalement arbitraire. Pour vous, trois volets doivent composer ces règles budgétaires: la dette, l'investissement et les réformes. En ce qui concerne l'investissement, je peux totalement vous suivre. Au sujet des réformes, je pense qu'il s'agit d'un abus grave de la part de la Commission européenne d'intervenir dans la politique menée par le gouvernement belge, en imposant des réformes qui sont généralement des réformes d'inspiration patronale et libérale. Cela signifie que cela a un impact fort sur les alternatives budgétaires possibles.
Tout le monde veut réduire le déficit et la dette. Toute la question est de savoir si on le fait en allant chercher de l'argent du côté du capital ou du côté du travail. Les réformes impliquent d'aller chercher du côté des travailleurs en attaquant les pensions, par exemple, plutôt que de mettre un impôt sur les grandes fortunes, plutôt que de revoir les dispenses de précompte professionnel dont on sait qu'elles explosent.
Sachant que la Belgique, dans le cadre
européen, est un des pays qui finance le plus les subsides aux entreprises et
qui finance le moins les dépenses sociales, je pense que nous restons tout à
fait dans l'ancien canevas. Nous n'avons pas changé du tout par rapport aux
anciennes règles européennes. Je trouve cela dommage et dommageable.
01.06 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, het debat over de begrotingsregels loopt nu al maanden. In november van vorig jaar heeft de Europese Commissie haar voorstellen op tafel gelegd en eind april van dit jaar die geconcretiseerd. Vandaag leren we uit uw antwoord dat er nog helemaal geen standpunt is van dit land. Enkel Vlaanderen heeft zijn huiswerk gedaan. Dat verhindert de Waalse politici, uw Franstalige collega’s, echter niet allerlei signalen te verspreiden in de media.
Mijnheer de minister, ik zie u “neen” schudden. Maar u hebt daarnet bevestigd dat u nog geen standpunt ontvangen hebt van de deelstaten, behalve dan van Vlaanderen.
01.07 Minister Vincent Van Peteghem: (…)
01.08 Wouter Vermeersch (VB): Er is dus toch een standpunt ontvangen van de deelstaten, maar er is nog geen gemeenschappelijke positie van het land geformuleerd.
Nu, u moet mij er niet van overtuigen dat de budgettaire toestand problematisch is en dat de regering het noodzakelijke werk om de boel onder controle te krijgen, gewoon doorschuift naar de volgende regeringen en de volgende generaties.
Als er vandaag nog iets fout loopt, bijvoorbeeld bij een nieuwe ramp of crisis; heeft dit land gewoon geen cent meer om daarop in te spelen. De discussie die wij nu voeren, bewijst dat dit land en zijn regeringen niet meer weten van welk hout pijlen te maken. Ondertussen wordt er aangemodderd. Ondertussen ontspoort de situatie verder en slagen wij er alsmaar minder in de Maastrichtnorm te behalen. Dat betreuren wij.
01.09 Sander Loones (N-VA): Collega Van Hees, het is misschien wat ongebruikelijk dat ik mij niet meteen tot de minister richt, maar ik wil eerst u aanspreken. Ik begrijp echt niet hoe u meent deel uit te maken van een monetaire unie en daar alleen de voordelen van te plukken, zonder daarbij verantwoordelijkheden op te nemen. Zo werkt het niet. Voor wie samen in één organisatie zit, samen gaat voor één aanpak, zijn beide aspecten van tel. Men moet een aantal zaken doen om van een aantal voordelen te genieten. Gewoon de pleziertjes krijgen terwijl iemand anders de facturen betaalt, zo werkt het niet. Een dergelijk idee is niet goed voor de stabiliteit van de eurozone, het zou ook voor ons uiteindelijk zeer negatief zijn.
Mijnheer de minister, u hebt, ten eerste, helemaal gelijk dat de schuld en het tekort niet zomaar automatisch verdwijnen dankzij een nieuw controlemechanisme. Het is goed dat u daar nog eens aan herinnert. Het maakt onmiddellijk ook tastbaar hoe diep de miserie is.
Ten tweede, het is bekend dat de hond gebonden ligt bij het optellen van de structurele inspanningen en welke structureel dan wel eenmalig zijn. Dat was ook het onderwerp van de budgettaire discussie met mevrouw De Bleeker eind vorig jaar, wat tot haar ontslag leidde. Dat debat zal ongetwijfeld voortgezet worden, wellicht met de staatssecretaris van Begroting en minder met u als minister van Financiën, want helaas zijn belastingen allemaal structureel.
Ten derde, ik apprecieer wel uw stelling dat de deelstaten mee aan de lead kunnen komen om op Europees niveau afspraken te maken. Die tendens wil ik ten volle aanmoedigen. Het is u bekend dat de Vlaamse regering daarover al een standpunt bepaald heeft en de andere deelstaatregeringen eveneens, maar er is nog geen gezamenlijk standpunt. Hoe Vlaamser dat gezamenlijk standpunt kleuren kan, hoe meer steun u van onze fractie kunt verwachten.
01.10 Christian Leysen (Open Vld): Mijnheer de minister, het is goed dat de Europese Unie met toepassing van de weliswaar aangepaste eigen regelgeving de opvolging van de begrotingen heractiveert .
Structurele hervormingen zijn nodig; dat is evident. Dat is te allen tijde een werkpunt, maar aangezien die soms moeilijk te implementeren zijn, juichen wij het waakzaam oog van de Europese Unie, die ons dus bij de les houdt, toe.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Le président: La question n° 55034843C de M. Pillen est transformée en question écrite.
02.01 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de voorzitter, aangezien het probleem nogal duidelijk is en de vragen wat cijfergegevens bevatten, verwijs ik naar schriftelijke versie ervan.
De
Europese Centrale Bank (ECB) heeft de rentetarieven begin februari 2023 met een
half procentpunt opgevoerd. Daardoor komt de zogeheten depositorente, de rente
die banken betalen over geld dat ze tijdelijk bij de ECB stallen, weer terug op
2,5 procent, het hoogste niveau sinds 2008. En de ECB kondigde al aan dat de
rente in maart nogmaals met dat percentage omhoog kan gaan.
De
rente op klassieke spaarrekeningen bij de grootbanken volgt echter niet. BNP
Paribas Fortis is marktleider in het segment van klassieke spaarboekjes en past
er omstreden commerciële praktijken toe. Die praktijken zijn erop gericht
zoveel mogelijk klanten zo weinig mogelijk rente te betalen, zo schrijft De
Standaard. Spaarders krijgen er een basisrente van 0,15 procent en een
getrouwheidspremie van 0,10 procent. Samen geeft dat 0,25 procent.
ING:
0,4 procent basis, 0,1 procent getrouwheid, samen 0,5 procent.
Belfius:
0,35 procent basis, 0,15 procent getrouwheid, samen 0,5 procent.
KBC:
0,35 procent basis, 0,25 procent getrouwheid, samen 0,6 procent.
Wie hogere
rentes wil bij de grootbanken, moet kiezen voor langere looptijden, minder
flexibiliteit en/of bepaalde minimum- of maximumbedragen sparen.
'Hogere'
rentes zijn te vinden bij kleinere banken, maar blijven beperkt tot maximaal
1,5 procent en bestaan voor een groot deel uit getrouwheidspremie, die
spaarders dus enkel krijgen als het spaargeld minstens twaalf maanden blijft
staan. Deze 'hogere' tarieven zijn momenteel te vinden bij Santander, Aion
Bank, MeDirect en NIBC Direct: kleinere spelers die vooral online actief zijn
en klanten proberen te lokken door de meer gunstige voorwaarden te bieden dan
de grootbanken.
Heeft
de minister van Financiën het optrekken van de spaarrente al opnieuw ter sprake
gebracht bij de bankensector?
Deelt
de minister de opvatting dat spaarders aanspraak moeten kunnen maken op een
betere rentevergoeding?
Zal de
minister van Financiën en de regering bijkomende druk zetten op de bankensector
om de spaarrente op te trekken?
De
Belgische banken halen altijd aan dat ze de rente op de spaarboekjes niet (nog)
kunnen verhogen, aangezien ze ook nog een bankentaks van 0,33 procent moeten
betalen op het spaargeld. Als die 0,33 procent bankentaks wordt opgeteld bij de
wettelijke minimumrente van 0,11 procent op een spaarboekje bekomt men 0,44
procent. En dat terwijl de ECB-depositorente nu 2,5 procent bedraagt.
Vindt
de minister dat dit argument nog steek houdt?
Op 9 mei 2023 heeft het Nieuwsblad een
spraakmakend artikel gepubliceerd met de titel:
“Schandalig" groot verschil tussen rente op
spaarboekje en woonlening: “De banken misbruiken hun macht terwijl ze miljarden
verdienen"
Daarin wordt gesteld dat de banken hun macht om de
rente op onze spaarboekjes laag te houden, misbruiken terwijl de rente die ze
zelf krijgen bij de Europese Centrale Bank fors gestegen is. “Een
schande", noemt een econoom dat in het artikel. “Dit kan wijzen op een
structureel probleem", zegt ook de gouverneur van de Nationale Bank in
hetzelfde artikel.
Is de minister van Financiën bekend met het
aangehaalde artikel uit het Nieuwsblad?
Wat vindt de minister van de beschuldigingen van
de econoom en de gouverneur van de Nationale Bank dat de banken hun macht
misbruiken om de rente op spaarboekjes laag te houden, terwijl ze zelf
miljarden verdienen bij de Europese Centrale Bank?
Kan de minister uitleggen waarom de banken zo
traag zijn om de rente op spaarboekjes op te trekken, terwijl ze de rente op
woonleningen wel snel optrekken?
Wat denkt de minister over de opmerking van de
professor Financiële Economie, die ook wordt geciteerd in het artikel, dat het
verschil tussen de rente op woonleningen en die op spaarboekjes "te
groot" is en dat het op een gebrek aan concurrentie tussen banken kan
wijzen?
Wat kan de minister doen om te zorgen dat de rente
op spaarboekjes dichter bij de marktrente komt te liggen en dat de banken niet
langer hun macht misbruiken om die rente laag te houden?
Hoe denkt de minister te voorkomen dat banken
stilzwijgende akkoorden maken om de rente op spaarboekjes niet te fel te laten
stijgen en om te zorgen dat er meer concurrentie komt tussen banken?
02.02 Minister Vincent Van Peteghem: Behoudens wettelijke bepalingen met betrekking tot de minimumvergoeding van de gereglementeerde spaardeposito’s, dat is de basisrente van 0,01 % en de getrouwheidspremie van minimum 0,10 %, is deze vergoeding het resultaat van commerciële beslissingen door de verschillende individuele kredietinstellingen in een concurrentiële markt.
Het niveau en de verwachte evolutie van de rentevoeten van de Europese Centrale Bank zijn ongetwijfeld een van de belangrijke elementen die banken in rekening nemen om het tarief te bepalen voor de vergoeding van de gereglementeerde spaartegoeden die zij aantrekken bij hun cliënteel. Dat is natuurlijk niet de enige factor. Bij de prijszetting van de spaarboekjes moeten de banken ook kijken naar de impact van zo’n beslissing die vanaf dag 1 geldt voor alle uitstaande spaardeposito’s. De impact van die beslissing moet natuurlijk ook bekeken worden op de rentabiliteit.
Daarbij kan opgemerkt worden dat het gemiddelde rendement van de activa sterk is gedaald tijdens de periode van zeer lage rentevoeten en dat de marge van de banken om de vergoeding van de spaarboekjes tot het minimum te verlagen beperkt werd door die wettelijk bepaalde minimumvergoeding, waarnaar ik verwees. In het recente jaarverslag van de Nationale Bank werd dit trouwens bevestigd.
Wat betreft de rente-inkomsten die banken ontvangen op de deposito’s bij het eurosysteem herinner ik eraan dat de kosten, verbonden aan de ontlening van banken bij het eurosysteem, ook gestegen zijn als gevolg van de verstrakking van het monetair beleid.
U citeert in uw vraag de gouverneur van de Nationale Bank, maar u citeert hem niet juist want, zoals vermeld in het artikel van Het Nieuwsblad, heeft de gouverneur naar aanleiding van de publicatie van het jaarverslag begin maart gezegd dat de rente op het spaarboekje op termijn dichter bij de ECB-rente zou moeten liggen. Mocht dat op termijn niet het geval zijn, dan zou dat wijzen op een structureel probleem van gebrek aan concurrentie. Ik denk dat het nog te vroeg is om conclusies te verbinden aan de vastgestelde verschillen tussen de ECB-rente en het spaarboekje.
Om de stabiliteit van de deposito’s als financieringsbron voor de Belgische banksector te vrijwaren, zal de vergoeding evenwel min of meer in lijn met de veranderende marktomstandigheden moeten blijven.
Zelfs als men een toename van de depositorentes zou kunnen verwachten, wordt de vergoeding van de spaardeposito’s best overgelaten aan de concurrentiële markt voor dit spaarproduct, die zal leiden tot een marktconforme vergoeding met het oog op alle relevante parameters.
Dit principe lijkt ook het best verenigbaar met het behoud van een duurzame rentabiliteit van onze banksector, die nodig is om de stabiliteit van ons financieel stelsel te garanderen. Op die wijze zal het financiële stelsel ook in uitdagende tijden zoals vandaag haar kernfuncties voor de Belgische economie kunnen blijven vervullen, namelijk de kredietverlening aan gezinnen en bedrijven aan concurrentiële rentetarieven en het aanbieden van oplossingen aan huishoudens en gezinnen die tijdelijke of meer structurele problemen ondervinden om hun leningen af te betalen.
02.03 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, de Europese Centrale Bank heeft de rente ondertussen al herhaaldelijk verhoogd. We zitten richting 3 %, maar op het spaarboekje voelt men daar bijna niks van. De rente op spaarboekjes wordt slechts met muizenstapjes verhoogd. De conclusie is duidelijk: vandaag verdienen de banken miljarden euro’s door deze tactiek en wachten maar al te graag met het optrekken van de rente.
U hebt daar een taak te vervullen. Uiteraard kunt u niet ingrijpen in het beleid van de banken, maar u zou er zich als minister van Financiën tegen kunnen uitspreken. Vandaag hoor ik hier weer zeer zachte bewoordingen over. U bent veel te braaf voor de banken! Laten we het bij naam benoemen: het is gewoon schandalig dat het verschil tussen wat gegeven wordt op een spaarboekje en wat de bank zelf krijgt voor het deponeren van die gelden bij de centrale bank, zo groot is. Dat geldt ook voor het verschil tussen wat men vandaag voor een woonlening moet betalen en wat men krijgt op een spaarboekje.
De banken misbruiken hun macht om vele miljarden euro’s te verdienen. U zou kunnen zeggen dat dit de markt is die werkt, maar dat is niet zo. Als u kijkt naar wat buitenlandse banken verdienen in de ons omringende buurlanden, dan ligt de rente daar al een pak hoger. Als u ziet wat alternatieve banken, die niet tot de traditionele grootbanken behoren, vandaag al kunnen geven, met nichebanken die al tot 2 % gaan, dan ziet u dat er geen normale marktwerking is. Ik zeg niet dat er marktafspraken zijn, maar er is toch iets als een stilzwijgend akkoord tussen de grootbanken om de rente niet te snel op te trekken.
U spreekt over een pensioenhervorming. Heel wat mensen op leeftijd hebben wat spaarcenten staan en kunnen de rente best gebruiken om hun pensioen wat aan te vullen. Het is eigenlijk een pensioenhervorming op zich om de rente op spaarboekjes wat te verhogen. Wij zijn de PVDA niet en roepen u niet op om een volksbank of staatsbank op te richten, maar roepen u wel op om u minstens uit te spreken over het feit dat het verschil op de Belgische bankenmarkt tussen enerzijds het spaarboekje en wat men krijgt van de centrale bank en anderzijds het spaarboekje en wat men aan een hypothecaire lening moet betalen, schandalig is. Er worden nu miljarden verdiend op de kap van de kleine spaarder en dat vinden wij onaanvaardbaar.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
03.01 Malik Ben Achour (PS): Monsieur le ministre, plusieurs reportages, y compris dans les pays voisins (sur TF1, dans le journal Le Monde) ont mis en lumière le fait que le port d'Anvers est devenu une plateforme mondiale du trafic de drogue en Europe. Nous avons récemment auditionné l'administrateur général des Douanes pour évoquer, notamment, cette vaste question.
J'aimerais vous poser quelques questions, en gardant à l'esprit que le port d'Anvers est gigantesque. Chaque année, 12 millions de conteneurs arrivent au port d'Anvers, qui compte 160 km de quais, ce qui en fait l'un des plus grands ports du monde.
Il semble que plus de 36 000 tonnes de drogue aient été saisies rien que cette année. Confirmez-vous ces chiffres? De même, pouvez-vous confirmer que 10 % de la cocaïne introduite est actuellement interceptée? La question du pourquoi est essentielle: pourquoi les trafiquants ont-ils jeté leur dévolu sur le port d'Anvers plutôt que sur un autre port européen?
Enfin, en ce qui concerne le contrôle des conteneurs, j'aimerais savoir si le service des Douanes utilise le datamining pour leur sélection? Et si ce n'est pas le cas, pourquoi?
03.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur Ben Achour, la quantité totale de cocaïne saisie par la douane en 2023 au port d'Anvers s'élève jusqu'à présent à 21,9 tonnes. L'Administration générale des Douanes et Accises peut uniquement se prononcer sur la quantité saisie et pas sur les quantités importées illégalement. Le port d'Anvers est, après celui de Rotterdam, le plus grand port d'Europe. Et, en ce qui concerne le trafic avec les pays sources d'Amérique latine, le port d'Anvers est le plus grand d'Europe. L'étendue du port d'Anvers et la proximité des Pays-Bas font que ce port est très attractif pour les organisations criminelles qui opèrent principalement depuis les Pays-Bas.
Les conteneurs sont en général sélectionnés pour le contrôle sur la base d'une analyse de risques résultant d'une combinaison d'indicateurs de risques, d'un datamining limité et d'informations reçues. Dans le cadre du projet 100 % scanning, le datamining jouera bien sûr un rôle plus important dans le processus de sélection.
03.03 Malik Ben Achour (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour les données que vous m'avez communiquées. Je vous remercie également d'avoir rectifié les chiffres que j'avais en ma possession.
Vous avez souligné la proximité des Pays-Bas et de leurs réseaux mafieux. Mais ne soyons pas naïfs, ces réseaux ont des ramifications en Belgique. Des procès sont d'ailleurs actuellement en cours. Le problème paraît immense. La lutte pour le contrer ne pourra pas faiblir.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
04.01 Benoît Piedboeuf (MR): Monsieur le président, je me suis installé sur les bancs socialistes, mais cela ne change pas mon point de vue.
Monsieur
le ministre, cher monsieur Van Peteghem, il me revient que votre administration
considère les jours d’astreinte (c’est-à-dire une permanence à distance sans
intervention) comme des jours de télétravail effectif. Sont concernés, par
exemple, les IT ou les infirmiers.
La
Belgique est le seul pays frontalier du Luxembourg à y faire mention dans son
accord amiable (voy. par exemple Circulaire AGFisc N° 22/2015 (n° Ci.700.520)
du 01.06.2015).
Le fait
d’être le seul pays à comptabiliser ces jours de permanence sans intervention
comme des jours de travail effectifs au domicile se révèle handicapant sur le
terrain.
Ainsi, on
m’informe que certaines institutions bancaires de la place luxembourgeoise vont
commencer à réduire les engagements des frontaliers belges soumis aux
astreintes.
Monsieur
le ministre, mes questions sont les suivantes:
Pourquoi
la Belgique adopte-t-elle cette position sur les jours d’astreinte en faisant
cavalier seul?
Est-il
envisageable de réviser cette position compte tenu de son caractère contreproductif et de se conformer à la pratique des autres
pays frontaliers du Luxembourg?
04.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur Piedboeuf, mon administration considère que les jours de permanence au domicile du travailleur doivent entrer en ligne de compte pour le calcul de la limite des 34 jours prévus dans l’avenant à la convention préventive de la double imposition conclue avec le Luxembourg. Dans de telles circonstances, un travailleur est en effet physiquement présent dans son État de résidence pour y exercer son emploi. Il percevra souvent en contrepartie de sa disponibilité une prime d’astreinte versée par son employeur.
La disposition introduisant le seuil de 34 jours déroge notablement aux principes généraux mis en place par les conventions préventive de la double imposition. Comme pour toute dérogation en droit fiscal, les règles dérogatoires doivent être appliquées de manière stricte. Ainsi, l’administration tient compte, pour le calcul du plafond de 34 jours, de chaque partie de la journée qui nécessite la présence physique du travailleur en Belgique pour des raisons professionnelles.
04.03 Benoît Piedboeuf (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie. J’entends votre réponse et évidemment, je ne suis pas d’accord parce que je peux comprendre une application stricte effectivement en matière de dérogation mais là, on parle de gens qui parfois sont de permanence chez eux mais qui ne travaillent pas. Ils attendent qu’on les rappelle éventuellement. Ce n’est que s’ils sont rappelés qu’ils vont travailler. Ici, quand ils sont de permanence, on considère qu’ils travaillent et que cela réduit le nombre de jours. Cela ne va pas! D’ailleurs, les pays voisins ont une toute autre interprétation. Les gens qui sont de permanence mais qui ne sont pas rappelés ne sont pas pénalisés par cette permanence. Je pense donc qu’il va falloir faire évoluer l’interprétation de l’administration.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
05.01 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, ik verwijs naar mijn schriftelijk ingediende vraag.
De
federale Ombudsman heeft op 6 maart 2023 een verslag gepubliceerd over de
manier waarop mensen in Brussel en Wallonië hun belastingvoordeel op de
registratierechten moeten terugbetalen.
Elk
jaar moeten ongeveer 1.000 mensen in Brussel en Wallonië het abattement of
vermindering terugbetalen die ze kregen op de registratierechten toen ze hun
huis of appartement kochten. Ze voldeden niet aan de voorwaarden om dit fiscaal
voordeel te verkrijgen omdat ze ofwel hun woning voor de vereiste
minimumperiode verlieten ofwel er niet op tijd introkken.
Naar
aanleiding van verschillende klachten heeft de federale Ombudsman een onderzoek
uitgevoerd over de manier waarop mensen het fiscaal voordeel op de
registratierechten moeten terugbetalen. Het probleem bestaat uiteraard ook in
Vlaanderen, maar de federale Ombudsman is enkel bevoegd om klachten te
onderzoeken over registratierechten die de FOD Financiën int voor het Waalse
Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Voor Vlaanderen is de Vlaamse
Ombudsdienst bevoegd om klachten in dit verband te onderzoeken.
De
federale Ombudsman heeft vastgesteld dat de FOD Financiën kopers onvoldoende op
de hoogte brengt van de voorwaarden die verbonden zijn aan de verminderde
registratierechten. Sommige mensen moeten plots bijna 30.000 euro betalen.
Het
onderzoeksverslag werd al besproken met de FOD Financiën en werd bezorgd aan de
minister van Financiën.
Heeft
de minister ondertussen kennisgenomen van dit onderzoeksverslag?
Hoe
reageert de minister op dit onderzoeksverslag?
Heeft
de minister ook zicht op de grootorde van deze problematiek in Vlaanderen?
Graag toelichting.
Het
onderzoeksverslag bevat negen aanbevelingen aan de FOD Financiën om onder meer
mensen die een onroerend goed kopen te waarschuwen en meer flexibiliteit te
bieden in de afbetalingsplannen.
Kan de minister een concreet gevolg geven aan deze aanbevelingen? Zo ja, hoe zal de minister dat doen en welke tijdslijn wordt hiervoor voorzien?
05.02 Minister Vincent Van Peteghem: Het verslag waarnaar u verwees is mij bekend, mijnheer Vermeersch. De reacties van de administratie staan reeds vermeld in de tabel van aanbevelingen aan de FOD Financiën, die gepubliceerd is in dat verslag. Het spreekt voor zich dat de administratie werk zal maken van de uitvoering daarvan.
Elk gewest is bevoegd eigen vrijstellingen of abattementen op te nemen in zijn wetgeving. Voor het Vlaamse Gewest valt dit onder de bevoegdheid van Matthias Diependaele, Vlaams minister van Financiën en Begroting, Wonen en Onroerend Erfgoed.
Ik wil u meegeven dat mijn administratie momenteel werk maakt van het opstellen van een tijdslijn en dat dit thema verder opgevolgd zal worden.
05.03 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
06.01 Sander Loones (N-VA): Ook al hebben we het verslag van het Monitoringcomité, dat intussen al een tijdje gepubliceerd is, al wat beter kunnen analyseren, ik wil er vandaag een specifiek punt uitlichten en aankaarten, zelfs al kan de minister er niet onmiddellijk op antwoorden.
Het is mij opgevallen dat er eigenlijk geen wetgeving bestaat rond het Monitoringcomité. Topambtenaren maken een rapport op, maar noch een KB noch een wet schrijft voor wat er precies moet gebeuren en op welke cijfers het comité zich moet steunen. Voor het groeicijfer baseert het zich altijd op het cijfer van het Planbureau, 1 %. Dat is logisch, maar ook bijzonder, gelet op het feit dat de Europese Commissie, het IMF en de OESO allemaal lagere groeicijfers vooropstellen. Wat het nominaal tekort betreft, dat het Monitoringcomité in zijn rapport herneemt, is er een volledig ander beeld. Het Monitoringcomité vertrekt van een nominaal saldo gezamenlijke overheden van -4,8 %, terwijl een maand ervoor het Planbureau het tekort becijferd had op -5,7 %. Dat is toch wel een groot verschil van ongeveer 1 % in tekort op een maand tijd. De Europese Commissie en de OESO houden het op een tekort rond 5,8 %, terwijl de Nationale Bank een tekort van 5,3 % vooropstelt. Het is raar dat het Monitoringcomité zo’n laag cijfer hanteert.
Misschien is het een detailvraag en kunt u er niet meteen op antwoorden. Mocht u dat wel kunnen, dan is dat natuurlijk interessant. Hoe dan ook, moeten wij niet overwegen om het wetgevend beter te kaderen wat we aanvangen met de rapporten van het Monitoringcomité en in welke mate die politiek gezien effectief gevolgd moeten worden of in welke mate daar een politieke lezing over gehouden kan worden?
06.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Loones, uiteraard hebben we rekening gehouden met het rapport van het Monitoringcomité voor de basisnorm voor de begrotingscontrole. We zullen dat in de commissie nog nader bespreken.
Over het door u aangehaalde punt heb ik vandaag geen politieke mening, wat niet wegneemt dat we de discussie daarover niet uit de weg hoeven te gaan. Het is wel een feit dat het Monitoringcomité vaak over meer informatie beschikt om bepaalde inschattingen te maken, onder andere van de groei, dan bijvoorbeeld het Planbureau of internationale instellingen, die vaak op een meer geaggregeerd, macro-economisch niveau de voorspellingen doen. We moeten daarmee rekening houden.
Voorzitster: Marie-Christine Marghem.
Présidente:
Marie-Christine Marghem.
06.03 Sander Loones (N-VA): Mijnheer de minister, ik heb daar alle begrip voor. Mijns inziens moeten we inderdaad eens over het thema nadenken. Ik zou het tijdens de begrotingsgesprekken willen uitdiepen, ook met staatssecretaris Bertrand, om na te gaan hoe we een en ander kunnen uitwerken. Het kan dus interessant zijn om er al eens over na te denken.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
07.01 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, Fecibel, de erkende beroepsfederatie van de sigaren en cigarillo-industrie, heeft recent gereageerd op de verschillende interfederale initiatieven inzake het antitabaksbeleid, zo ook op het fiscale luik.
Volgens de sectorfederatie is een verhoging van de sigarenfiscaliteit richting sigaretten buitenproportioneel. De meest verkochte sigaren en cigarillo's zijn immers duurder dan sigaretten. Door het productieproces van die producten ligt de prijs, exclusief accijnzen en btw, veel hoger dan die van sigaretten.
Het gelijktrekken van de taxatie zal die traditionele sigaren uit de markt prijzen en de consument naar goedkopere alternatieven duwen. 95 % procent van alle cigarillo's die worden verkocht, worden overigens in het binnenland geproduceerd, vooral in Vlaanderen. Een gelijktrekking is dan ook in het nadeel van lokale productie en in het voordeel van buitenlandse tabaksbedrijven, zo concludeert Fecibel.
Mijnheer de minister, bent u zich bewust van deze fiscale effecten? Hebt u kennisgenomen van de argumenten van Fecibel? Bent u bereid om aan tafel te gaan zitten met de sectorfederatie?
Het Rekenhof wees er in zijn commentaar op de begroting voor 2023 al op dat de budgettaire impact van de verhoging van de accijnzen op tabak verder negatief kan worden beïnvloed door een anticipatief effect en een hoger risico op illegale productie. Bent u er zich, als verantwoordelijke voor de douane, voldoende bewust van dat een toenemend marktsegment voor tabak wordt ingenomen door goedkope en vaak illegale sigaretten uit het buitenland?
Wil de regering de lokale productie van tabaksproducten beschermen en duurzaam verankeren?
07.02 Minister Vincent Van Peteghem: In het antitabaksplan is niet voorzien dat fiscaliteit op sigaren zou worden gelijkgetrokken met de fiscaliteit op sigaretten. De bezorgdheden van de sectorfederatie waarnaar u verwijst, zijn dan ook onterecht.
07.03 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, uw antwoord op de vele gestelde vragen was wel erg summier. De laatste vraag is relevant, namelijk: wilt u de lokale productie van tabaksproducten beschermen en duurzaam verankeren? Daar antwoordt u gewoon niet op. Met fiscale maatregelen kunt u daar natuurlijk wel aan tegemoetkomen. Het feit dat u niet antwoordt, is eigenlijk ook een antwoord.
Wij stellen vast dat men in de praktijk, omwille van fiscale redenen en omwille van de begroting, steeds vaker teruggrijpt naar meer heffingen op tabaksproducten. Mocht deze regering echt de bedoeling hebben om het tabaksgebruik te doen dalen, dan zou men ook rekenen op minder inkomsten uit tabaksproducten. Dat doet u niet, en dat heeft natuurlijk tot gevolg dat de lokale productie wordt getroffen omdat ze kapot wordt belast en dat we te maken krijgen met massale import uit het buitenland. Ik heb u daar al meermaals over ondervraagd, mijnheer de minister. Uw diensten bij de douane zien de illegale import van sigaretten de afgelopen jaren, en zeker vorig jaar, fors toenemen.
Ik kan u dan ook alleen maar oproepen om toch oog te hebben voor de lokale productie en om ze te beschermen en te verankeren, alsook om de illegale import keihard aan te pakken.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
08.01 Dieter Vanbesien (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, naar aanleiding van eerdere discussies in verband met de digitalisering en de aangiftetermijnen van de personenbelasting heeft u uitgebreid overleg gehad met ITAA.
Op basis van de afspraken en een charter die het gevolg waren van dit overleg, vreesden andere partijen ernstig in hun werking getroffen te zullen worden. Het zijn immers niet alleen de leden van ITAA die mensen bijstaan in het invullen van hun belastingaangifte; er zijn ook andere verenigingen die dat doen. Zeker voor mensen die geen inkomsten hebben uit een zelfstandige activiteit wordt hiervoor gesteund op andere tussenpersonen, zoals verzekeringstussenpersonen of maatschappelijk assistenten. Als beroepsvereniging van zelfstandige tussenpersonen in een deel van de financiële sector geeft onder meer Bzb-Fedafin aan dat ze niet voldoende tijd hebben en onvoldoende betrokken werden om zich aan te passen aan de halvering van de aangiftetermijn. Hierdoor zal hun dienstverlening in het gedrang komen, wat gevolgen zal hebben voor de kwaliteit van de aangiften.
Blijkbaar heeft u sinds de indiening van deze vraag ook contact gehad met andere beroepsverenigingen, zoals Bzb-Fedafin. Zij hebben u voorstellen overgemaakt om tot een werkbare situatie te kunnen komen. Dat leidt me tot de volgende vraag. Heeft u zich akkoord verklaard met die voorstellen? Heeft u inmiddels ook een akkoord met andere beroepsverenigingen, zoals Bzb-Fedafin?
08.02 Minister Vincent Van Peteghem: Er is inderdaad een nieuw systeem ingevoerd, gebaseerd op de relatie burger-staat, dat meteen ook objectiever is. Het onderscheid gebeurt vanaf dit jaar op basis van het type van inkomsten dat in de aangifte moet worden aangegeven. Wie voorheen zelf de aangifte deed, diende dit te doen voor 15 juli, of het dossier toe te vertrouwen aan een mandaathouder. Het is merkwaardig een onderscheid te maken qua deadline op basis van wie de aangifte invult.
Het nieuwe systeem dat is uitgewerkt, voorziet voor mandatarissen een principiële indieningstermijn voor de aangifte tot 15 juli. Bij aangiftes inzake een complexer type van inkomsten, bijvoorbeeld inkomsten uit een zelfstandige activiteit of inkomsten met buitenlandse beroepsinkomsten, kunnen zij een verlengde aangiftetermijn inroepen, die dit jaar duurt tot 18 oktober. Dat gaat over winsten, baten, bezoldigingen van bedrijfsleiders of bezoldigingen aan meewerkende echtgenoten.
Die nieuwe termijnen maken het ook mogelijk om de belangen van de Staat op het gebied van de belastinginning te verzoenen met die van de burger door hem een redelijke termijn voor de indiening van de aangifte toe te kennen. Dat geldt ook voor mandatarissen die een complexe of meer complexe aangifte moet indienen en daarvoor dus een verlengde termijn zullen genieten.
Het is moeilijk om een precies aantal aangiften die door verzekeringstussenpersonen worden ingediend, te geven, want velen van hen zijn natuurlijk niet uitsluitend in deze sector werkzaam. Wij schatten dat aantal op een 70.000 à 80.000 aangiften die via mandaat worden ingediend door ondernemingen die werkzaam zijn als verzekeringsmakelaar-verzekeringstussenpersoon zonder dat zij ook werkzaam zijn in de boekhoudkundige sector.
Dankzij het vooraf invullen van aangiften in Tax-on-web zullen de meeste cliënten van tussenpersonen met een uiterste indieningsdatum tot 15 juli hun aangifte waarschijnlijk ook via dat kanaal invullen. Indien zij moeilijkheden ondervinden om dat te doen, zijn onze ambtenaren van de FOD Financiën natuurlijk telefonisch bereikbaar om vragen te beantwoorden en om hen, indien nodig, te helpen bij het invullen van hun aangifte, zoals wij elk jaar voor heel veel burgers doen in de gemeentehuizen en andere plaatsen.
Er heeft trouwens ook een uitgebreide raadpleging plaatsgevonden van vertegenwoordigers van de boekhouders en fiscalisten, die verreweg de meeste aangiften via mandaat invullen. Zoals ik al heb gezegd, is het aantal aangiften dat de verzekeringsagenten en -makelaars via het officieel mandaat invullen, eerder beperkt.
Ik wil wel benadrukken dat deze wijziging eigenlijk een rationalisering van de aangiftetermijn inhoudt die ook rekening houdt met de noden van de burgers, eerder dan die van bepaalde belangengroepen. De aangifte blijft altijd de relatie tussen de burger en de overheid en niet tussen de mandataris en de overheid. Het is niet mijn bedoeling, zoals ik in het begin heb aangegeven, om een speciale termijn toe te kennen aan beroepsorganisaties. Wij moeten natuurlijk wel met hen in overleg treden om te bekijken welke uitzonderlijke situaties een individueel uitstel zouden kunnen krijgen. Ik heb mijn administratie trouwens verzocht om dit jaar met betrekking tot de uiterste indieningstermijn van 15 juli geen sancties op te leggen als iemand te goeder trouw de datum niet zou halen.
We hebben inderdaad overleg gepleegd met andere verenigingen. Zij wilden namelijk vooral weten in welke uitzonderlijke situaties zo’n individueel uitstel mogelijk is. Dat overleg is zoals steeds bijzonder constructief verlopen.
08.03 Dieter Vanbesien (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik begrijp de logica van wat u doet. Het is inderdaad logischer een onderscheid te maken naargelang het type aangifte veeleer dan wie de aangifte invult. Maar de sector, die particulieren en professionelen helpt, moet zich kunnen aanpassen. Ze hebben daar tijd voor nodig en daarom is in een overgangsjaar wat clementie wenselijk. Ik begrijp dat die er is. In dit geval zou ik niet spreken van een belangengroep, maar van een beroepsvereniging of een sector die zich moet aanpassen. Ik begrijp hun bezorgheden ter zake. Wij zullen in ieder geval in contact blijven met die beroepsverenigingen om te bekijken of alles naar wens verloopt en te zorgen dat er zo weinig mogelijk hiaten vallen in de aangiftes die dit jaar moeten worden ingediend.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
09.01 Christian Leysen (Open Vld): Mijnheer de minister, conform een wet van 2005 geven vrijwilligersvergoedingen voor gelegenheidswerk in de sportsector en in de sociaal-culturele sector, dus voor een club, een federatie, vereniging, instelling of overheid, onder een bepaald plafond geen aanleiding tot een belastingheffing, omdat zij als onkostenvergoeding worden beschouwd en mits de betrokken instelling geen activiteiten met winstgevend karakter ontplooit en niet onder de rechtspersonen- of vennootschapsbelasting valt. U hebt die bepaling in een nieuwe circulaire aangepast en dat geeft aanleiding tot enige bezorgdheid. Zorgt het systeem niet voor onduidelijkheid over de uitvoering van commerciële activiteiten die via de vennootschapsbelasting moeten worden belast, waardoor een ongelijk speelveld wordt gecreëerd waarin oneerlijke concurrentie mogelijk wordt?
Kunt u, om misbruiken te vermijden, nader verduidelijken wat gelegenheidswerk uitgevoerd door vrijwilligers, concreet betekent? Gaat het om activiteiten van winstgevende of niet winstgevende aard, wat mag de omvang ervan zijn, wat mag de frequentie ervan zijn en mag er al dan niet rechtstreeks of onrechtstreeks verband zijn met commerciële activiteiten ter financiering van de organisatie en haar belangeloze doel of activiteiten?
U streeft naar heldere en eenvoudige wetgeving zonder loopholes. De wet waarvan hier sprake, heeft verduidelijking nodig.
09.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Leysen, de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers is geen fiscale maar een sociale wet. Indien heel specifieke verduidelijkingen noodzakelijk zijn, zal het mijn collega-minister van Sociale Zaken zijn, die ze kan geven.
Het is inderdaad altijd onze betrachting om de administratieve regeling op fiscaal vlak zo nauw mogelijk te laten aansluiten bij de sociale regelgeving. Uit onderzoek is gebleken dat de automatische uitsluiting van vzw’s onderworpen aan de vennootschapsbelasting, niet in overeenstemming was met de interpretatie op sociaal vlak. Om die reden hebben wij dat fiscale standpunt bijgestuurd via de circulaire, waarnaar u verwijst.
Volgens dat nieuwe standpunt kan een vzw die commerciële activiteiten verricht om middelen te genereren ten behoeve van haar belangeloze doel, een beroep doen op vrijwilligers. Die vzw moet natuurlijk een belangeloos doel nastreven en er mag geen verrijking zijn voor de leden van die vereniging.
09.03 Christian Leysen (Open Vld): U verwijst door naar de minister van Sociale Zaken. Bij dergelijke dossiers is het risico op onduidelijkheden of misverstanden des te groter. Niemand trekt in twijfel dat sportverenigingen of culturele verenigingen terecht die mogelijkheid genieten, maar als ook instellingen of overheden een beroep op vrijwilligers mogen doen en de circulaire toelaat dat vrijwilligers ook commerciële activiteiten ontwikkelen zij het ter ondersteuning van de doelstellingen van de organisatie, dan moeten we toch ervoor waken dat er geen interpretatie opduikt waarbij organisaties die niet beantwoorden aan de geest van de wet, ook kunnen rekenen op de gunstregeling. Ik vraag u om dat nauwlettend in de gaten te houden, zoals wij dat ook vanuit dit Parlement zullen doen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
10.01 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, dit is een belangrijk onderwerp, de Amerikaanse bankensector, die vorige maand in een financiële storm gekomen is nadat Silicon Valley Bank aangaf de balans te willen versterken. Dit bracht uiteindelijk een bankrun op gang en leidde tot de ondergang van de bank. In haar val werd ook de Signature Bank meegesleurd.
Ondertussen heeft J.P. Morgan de noodlijdende First Republic overgenomen, en vorige week werd duidelijk dat ook die overname niet volstond om de onrust in de VS over de bankensector te sussen. Er staan immers alweer Amerikaanse banken in de uitverkoop. De beurskoers van PAC West en Western Alliance stuikte vorige week volledig ineen. Beide regionale banken voeren nu gesprekken over een overname. Ik noemde de verschillende banken, Silicon Valley Bank, Signature Bank, First Republic, PAC West, Western Alliance. Dit blijken allemaal dominostenen te zijn in een Amerikaanse regionale bankencrisis.
Toegegeven, deze bankencrisis is op dit moment redelijk onder controle en dijt niet verder uit, maar waakzaamheid is, wat ons betreft, zeker geboden. Vandaar een aantal vragen.
Ten eerste, mijnheer de minister, ziet u een kans op besmetting en gevolgen voor de Europese en de Vlaamse banken? Ziet u een kans op gelijkaardige scenario’s bij Europese en binnenlandse banken?
Hoewel Silicon Valley Bank door haar bedrijfsmodel niet moest voldoen aan de regelgeving van de grootste Amerikaanse banken, wat betekende dat deze bank zich niet hoefde te houden aan de financierings- en liquiditeitsvoorschriften, gaan in de VS toch stemmen op om de bankregels verder te verstrengen. Mijnheer de minister, kunt u deze redenering volgen? Acht u de zoveelste verstrenging van de bankenregels noodzakelijk, ook hier in Europa?
Als de Amerikaanse centrale bank, de FED, sneller had gehandeld en sneller duidelijkheid had gegeven aan de onverzekerde depositohouders dat hun geld veilig was, zou Signature Bank wellicht nog actief zijn, zo vindt een aantal financiële experts. Dan was het hele dominospel dat nu bezig is helemaal niet nodig geweest.
Kunt u zich als minister vinden in deze analyse? Denkt u dat de Europese Centrale Bank sneller zal ingrijpen in geval van liquiditeitsproblemen bij Europese banken?
Ook de aandelen van Europese banken boekten vorige maand zware verliezen. Er is al heel wat recuperatie geweest en heel wat banken zijn opnieuw op niveau gekomen, maar de sector kent sinds de bankproblemen in de VS en, vooral, de ondergang van Crédit Suisse in Zwitserland een bewogen maand. Het zwalpende Crédit Suisse werd overgenomen door UBS en er doemden herinneringen op aan de financiële crisis van zowat vijftien jaar geleden. De moeilijkheden bij Amerikaanse en Zwitserse banken hebben de afgelopen weken ook de bezorgdheid bij beleggers aangewakkerd dat er grotere onderliggende problemen zouden zijn. Grote Europese banken zoals Deutsche Bank, AIB-groep, Commerzbank en het Franse Société Générale kwamen ondertussen in het vizier van de beurzen.
Vandaar mijn laatste vraag. De vrees is vooral dat de hoge en nog altijd oplopende rentes nog andere banken in de problemen zullen brengen, met gevaar voor de stabiliteit van het volledige financiële systeem. Mijnheer de minister, deelt u die bezorgdheid over de stabiliteit van het financiële systeem in de eurozone?
10.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Vermeersch, dank u voor een belangrijke vraag. In eerste instantie is het belangrijk om ook te luisteren naar de boodschap die de Europese Centrale Bank daarover geeft. Die geeft aan dat er momenteel geen reden is tot bezorgdheid over de stabiliteit van het financiële systeem in de eurozone. Ik verwijs expliciet naar de uitspraken van ECB-voorzitter Christine Lagarde: “The area banking sector is resilient with strong capita land liquidity positions.”
Van liquiditeitsproblemen is er zowel bij Europese als Belgische banken geen sprake. In de eurozone is met de oprichting van de Bankenunie, in het bijzonder het gecentraliseerde toezicht op de zogenaamde significante banken door het single supervisory mechanism, bestaande uit de ECB en de nationale toezichthouders, eigenlijk een zeer robuust toezichtskader aanwezig, waardoor een situatie zoals bij de Sillicon Valley Bank hoe dan ook heel wat sneller zou worden vastgesteld en aangepakt.
We moeten er wel voor blijven ijveren om, meer dan ooit, onze strikte regelgeving en ons strikt toezichtkader te behouden. Dat blijft de beste en meest performante garantie dat de financiële sector zijn rol in de economie en in de samenleving kan blijven opnemen, en de economie kan blijven voorzien van kredieten en financiële diensten.
De Belgische en Europese banken vertonen veel verschillen met de door u aangehaalde Amerikaanse banken. U verwees naar de Sillicon Valley Bank. Er zijn er nog andere, zoals de First Republic Bank, en andere.
Ten eerste is het zo dat de balans van de Europese banken meer gediversifieerd is, en dus minder afhankelijk is van de ontwikkeling in één specifieke sector. Onze Belgische banken hebben bovendien ook een efficiënt risicobeheer waarmee ze zich kunnen wapenen tegen ongunstige renteontwikkelingen. Daarnaast vertonen ze een meer gediversifieerde financieringsmix, beschikken ze over grote liquiditeitsbuffers waardoor ze potentiële liquiditeitsschokken kunnen opvangen, en is het aandeel verzekerde deposito’s ook een flink stuk hoger. Dat betekent dat er weinig stimulans is voor de deposanten om, bij twijfel, de deposito’s alsnog terug te trekken. Nagenoeg 60 % van de deposito’s is gedekt in België, veel hoger dan gemiddeld in het eurogebied. Ook dat moet vertrouwen inboezemen.
Tot slot, de liquiditeits- en kapitaalbuffers van de Belgische banken worden periodiek getest op hun robuustheid en hun toereikendheid, en dat onder stressscenario’s, via de zogenaamde stresstesten die ze moeten ondergaan. Ook op dat vlak behoren de resultaten van onze Belgische banken tot de beste in Europa.
Het geval van Credit Suisse is een geval apart. Het betreft hier een zeer grote, internationaal actieve, bank, die de afgelopen jaren het hoofd heeft moeten bieden aan opeenvolgende problemen bij het beheer van de complexe groep die het vormt. De problemen bij de instelling zijn specifiek aan de instelling, en hebben niets te maken met specifieke ontwikkelingen die zich zouden voordoen op de markt.
In het geval van de Deutsche Bank volgde de koerscorrectie op een stijging van de credit default swaps, een soort verzekering tegen de wanbetaling door een instelling. Die stijging was het gevolg van een beperkt aantal posities in een illiquide markt. In het verleden werd de Deutsche Bank ook gekenmerkt door een reeks herstructureringen.
Ik wil wel benadrukken dat de Deutsche Bank in vergelijking met Credit Suisse veel sterker en winstgevender is dan de Zwitserse bank. Er is een brede consensus dat de Deutsche Bank niet het nieuwe Credit Suisse is of zal worden.
De marktcorrectie die heeft plaatsgevonden, gebeurde op een moment dat er een zeer grote nervositeit was, maar die moet niet geïnterpreteerd worden als twijfel of onzekerheid over de goede fundamentals van de Deutsche Bank. Wij zagen trouwens dat het aandeel na die periode aanzienlijk is gestegen.
10.03 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik vind dat ook een zeer belangrijke kwestie. Ik volg dit op de voet. Ik probeer ook te begrijpen wat maakt dat de ene bank valt en de andere niet. Het gaat meestal om regionale Amerikaanse banken met bijzondere nicheactiviteiten. Het blijkt ook dat een aantal banken toch wel erg grote risico’s nemen, die Europese banken niet zouden kunnen nemen.
Dit is een belangrijke kwestie, waarbij mij de radiostilte in het Parlement toch opvalt. Dit krijgt hier weinig of geen aandacht, terwijl een nieuwe bankencrisis toch wel een belangrijke uitdaging zou zijn.
De Europese verantwoordelijken sussen allemaal. Terecht, het tegendeel beweren zou natuurlijk problematisch zijn. Het tegendeel beweren is eigenlijk ook onmogelijk. Zodra er negatieve berichtgeving over een bank of de bankensector zou verschijnen, kan dit tot bankruns leiden. Men zit daar ook wat vast om negatief nieuws te brengen.
U weet beter dan wie ook dat het bancaire systeem een systeem is dat gebaseerd is op vertrouwen. Dat zagen we ook bij de regionale banken. Zodra er geruchten of bezorgdheden over die banken zijn, trekken klanten hun deposito’s terug en zakken de banken als kaartenhuisjes in elkaar.
Zo komen wij meteen bij de begroting. België is vandaag minder gewapend voor een nieuwe bankencrisis dan 15 jaar geleden. Wij herinneren ons dat de schuld van het land toen enorm is gestegen omdat wij heel wat banken hebben moeten redden. België heeft vandaag eigenlijk geen enkele marge om een dergelijke nieuwe bankencrisis aan te pakken. Dat is bijzonder problematisch. Wij zijn niet gewapend voor toekomstige uitdagingen en wij kunnen vanuit Belgisch perspectief dan ook alleen maar hopen dat er geen nieuwe financiële crisis zal opduiken.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
11.01 Malik Ben Achour (PS): Monsieur le ministre, j'ai une question sur les plans d'ajustement structurel qui conditionnent l'octroi de prêts par le FMI et la Banque mondiale. Plusieurs études récentes démontrent que ces programmes d'ajustement structurel – qui sont en réalité des programmes d'austérité – visent prioritairement les politiques publiques en matière de soins de santé.
Par ailleurs, depuis le Covid, nous connaissons la nécessité d'investir dans les services publics, la protection sociale et les soins de santé. On constate en effet qu'attaquer ou s'en prendre à ces politiques-là ne fait, finalement, que renforcer la dépendance des pays du Sud envers les pays prêteurs du Nord.
Je synthétise ici ma question pour permettre à tout le monde de gagner du temps. À l'aube de la présidence belge de l'Union européenne – présidence qui verra certainement les politiques de coopération mises au cœur des réflexions européennes mais aussi la question de l'accès aux soins de santé –, je voulais vous demander, monsieur le ministre, comment vous vous positionnez quant à la pérennité de telles exigences budgétaires de la part du FMI et de la Banque mondiale pour l'octroi de prêts aux pays endettés. Je voudrais également vous demander si ces mesures n'instaurent pas un lien implicite de subordination de ces pays du Sud par rapport au Nord. Ces mesures ne vous semblent-elles pas à contre-courant du contexte actuel et de la volonté de "décoloniser" la coopération au développement?
11.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur Ben Achour, les ajustements structurels contenus dans les programmes de soutien du FMI visent toujours à améliorer structurellement la situation financière et macro-économique, étant devenue problématique, du pays en question.
Cela peut impliquer une correction des finances publiques devenues insoutenables. Le programme d'ajustement est établi en concertation avec les autorités. Dans la plupart des cas, le programme prévoit un plancher pour les dépenses sociales et des mesures afin de mieux les cibler, accroître leur efficacité et veiller à ce que les plus pauvres soient épargnés.
En ce qui concerne la Banque mondiale, l'aide financière est principalement fournie par le biais de deux canaux: le financement des projets et l'aide budgétaire. Les conditions prévues pour le financement de projets sont principalement liées à la qualité de la mise en œuvre et de la gestion du projet. Dans le cas de l'aide budgétaire, il s'agit de mesures très diverses, telles que l'amélioration de la transparence et l'efficacité des dépenses publiques, mais aussi d'une meilleure gestion des ressources naturelles d'un pays ou de la suppression des obstacles qui entravent une meilleure prestation de services à la population.
Quant à votre deuxième question, alors que les pays industrialisés exercent le poids le plus élevé dans des institutions telles que le FMI et la Banque mondiale, les économies émergentes et les pays en développement ont également une voix forte dans les discussions politiques. Du reste, leur point de vue respectif est bien pris en compte.
Il m'est donc difficile de voir des signes de subordination dans l'exécution de politiques élaborées de manière consensuelle. L'un des principes directeurs de l'unification des opérations, tant du côté du FMI que de la Banque mondiale, est ce que l'on appelle l'appropriation par les pays. En effet, ceux-ci décident – en étroite consultation avec des experts institutionnels – quelles sont les priorités et négocient alors les conditions avec eux. En outre, chaque opération est également soumise à l'approbation du conseil d'administration au sein duquel les pays partenaires sont également représentés.
11.03 Malik Ben Achour (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie de votre réponse. Malheureusement ou heureusement, je ne partage pas votre analyse. En effet, vous déclarez que ces mesures visent à améliorer la situation des pays, mais c'est exactement le contraire qui se produit. Je m'appuyais pour vous interroger, monsieur le ministre, sur une étude menée par Isabel Ortiz – ancienne directrice de l'OIT et membre de l'UNICEF – et Matthew Cummins, conseiller régional en politique sociale pour l'UNICEF à Nairobi. Ensemble, ils ont analysé 779 rapports nationaux du FMI élaborés entre 2010 et 2019. Leur constat est sans appel, puisque les mesures d'économie budgétaire visent, dans la plupart des cas, les politiques sociales liées notamment au système de santé. Il en découle forcément, non une amélioration de la qualité des services publics, mais leur dégradation structurelle. D'où ce rapport de dépendance que vous ne compreniez pas. En effet, dans de telles circonstances, le pays concerné n'est plus en mesure de s'en sortir par lui-même – ce qui aggrave donc cette dépendance.
J'espère que la présidence de l'Union européenne, que nous exercerons au premier semestre 2024, permettra de débattre de ces sujets. En tout cas, je vous remercie.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
12.01 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, ik neem u even mee naar Wevelgem, een cd&v-gemeente die onlangs in het nationaal nieuws kwam. De banken sluiten steeds meer geldautomaten. Dat zorgt er op sommige plaatsen voor dat er geen enkele bankautomaat meer beschikbaar is. Dat was sinds september 2022 ook het geval in de West-Vlaamse deelgemeente Moorsele. De gemeente Wevelgem zal daarom deze zomer zelf zorgen voor een nieuwe bankautomaat in die deelgemeente.
Het is de eerste keer dat een lokaal bestuur, weliswaar via een privépartner, zelf zorgt voor een geldautomaat. Er werd een huurcontract voor vier jaar gesloten en de gemeente voorziet daarvoor een totaalbudget van maar liefst 126.000 euro, toch een belangrijk bedrag om te dragen voor een kleine gemeente. Uw partijgenoot, de cd&v-schepen voor Lokale Economie, stelde dat het eigenlijk niet aan een gemeentebestuur is om de installatie van een bankautomaat te faciliteren.
Wevelgem wordt bestuurd door cd&v, dat er voorlopig nog een absolute meerderheid heeft. Voorafgaand aan de beslissing werd door het gemeentebestuur contact opgenomen met de hoofdkantoren van alle banken in België en met de lokale bankkantoren in de gemeente. Er werd ook een brief gericht aan de minister van Economie, maar ook aan de minister van Financiën. Uw partijgenoot zei dat de gemeente hierop tot vandaag geen reactie ontving.
Hebt u ondertussen kennisgenomen van de brief van het gemeentebestuur van Wevelgem? Zult u een antwoord sturen aan het gemeentebestuur? Zo niet, waarom niet? Zo ja, wat zal dat antwoord inhouden? Ik krijg graag een grondige toelichting.
12.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Vermeersch, wij hebben een antwoord geformuleerd op de brief waarnaar u verwijst. Het gaat om een voorlopig antwoord waarin wij aangeven dat het verdwijnen van bankautomaten een algemene uitdaging is en dat die problematiek mij na aan het hart ligt. Ik was op dat ogenblik samen met de minister van Economie en de staatssecretaris van Consumentenbescherming in onderhandeling met de banksector. Ik deel de mening die de schepen formuleert in zijn brief, namelijk dat het niet aan een gemeentebestuur is om de installatie van bankautomaten te faciliteren. Dat is niet hun opdracht, zij moeten daarvoor geen middelen inzetten. Wij hebben dat trouwens ook meegenomen in de besprekingen met Febelfin.
Het antwoord dat wij gegeven hebben in de brief is inmiddels achterhaald. Op 31 maart is er immers een akkoord gesloten tussen de federale regering en de financiële sector, vertegenwoordigd door Febelfin, over de toegang tot cash in België en de spreiding van bankautomaten over het grondgebied. Als ik mij niet vergis, hebben wij volgende week of binnen twee weken hier in het Parlement een bespreking, samen met de minister van Economie en de staatssecretaris van Consumentenbescherming, om dit verder toe te lichten.
12.03 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, u verwijst naar het akkoord van 31 maart, maar het is mij niet bekend of dat tot gevolg zal hebben dat er concreet een bankautomaat van de samenwerkingsvereniging komt in Moorsele. Zal het dus onnodig zijn dat het lokaal bestuur 126.000 euro uitgeeft aan een eigen bankautomaat? Hebt u daar zicht op?
12.04 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Vermeersch, wij hebben daar met Febelfin afspraken over gemaakt. In elke gemeente komt er sowieso een bankautomaat. Wij hebben een aantal parameters gebruikt voor de afstand tot een bepaalde bankautomaat. Afhankelijk van de vraag of het om een dichtbevolkt gebied dan wel een minder dichtbevolkt gebied gaat, moet er een bankautomaat binnen een afstand van vijf of drie kilometer beschikbaar zijn. U kent de afspraken die wij hebben gemaakt.
Ik zal volgende week of de week nadien, vermoedelijk in de commissie voor Economie, toelichting geven bij de concrete toepassing hiervan.
12.05 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, wij zullen uw antwoord zeker en vast lokaal terugkoppelen. Wij zullen ook nagaan of het akkoord van 31 maart 2023 concreet iets kan oplossen voor de casus in kwestie. De kwestie wordt dus eventueel nog vervolgd.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
13.01 Wouter Vermeersch (VB): Ik verwijs naar mijn schriftelijk ingediende vraag.
Op 14
maart 2023 publiceerde het Federaal Agentschap van de Schuld een mededeling
over federale staatsschuld. Eind februari 2023 bedroeg de schuld van de
federale staat 481,210 miljard euro. De federale staatsschuld is daarmee met
6,85 miljard euro toegenomen tegenover januari 2023. In netto-termen (na aftrek
van de plaatsingen en de effecten in eigen bezit) nam de federale staatsschuld
met 7,37 miljard euro toe, tot 468,612 miljard euro. Het netto te financieren
saldo van februari bedroeg 7,37 miljard euro in het nadeel van de staatskas.
1. Onder
het gezag van de minister van Financiën verzekert het Agentschap van de Schuld
het operationeel beheer van de federale staatsschuld in overeenstemming met de
door de minister gegeven algemene richtlijnen. Heeft de minister de algemene
richtlijnen aan het agentschap bijgestuurd in het licht van de actualiteit en
de veranderende renteomgeving? Hebben er vorige jaar significante wijzigingen plaatsgevonden
en zullen er dit jaar plaatsvinden?
2. De
mededeling over februari heeft het over een erg grote stijging van de schuld in
vergelijking met andere maanden. Heeft de minister zicht op de oorzaken van
deze grote stijging?
3. Ziet
de minister bijkomende redenen tot bezorgdheid in het kader van de houdbaarheid
van de staatsschuld?
4. Hoe
ziet de minister te komen tot een houdbare staatsschuld om toekomstige
crisissen het hoofd te bieden?
5. Hoe
ziet de minister, in het licht van de stijgende staatsschuld, alsnog de
overheidsinvesteringen verder op te voeren? Zal een volgende regering nog marge
hebben om te investeren?
6. Welke ambitie moet de regering hebben om de staatsschuld terug te dringen?
13.02 Minister Vincent Van Peteghem: Ik heb de risicolimieten, zijnde de minimale gemiddelde duurtijd van de schuld en de maximale herfinancierings- en herzettingsrisico’s, in de richtlijnen van 2023 niet aangepast ten opzichte van vorig jaar omdat ik ervan overtuigd ben dat de risico’s beperkt moeten blijven tot de maximale niveaus die het Strategisch Comité van de Schuld in zijn meest recente, grondige analyse van de meerjarenstrategie aangenomen heeft. Bovendien heeft de schuldportefeuille momenteel een heel wat minder risicovolle structuur dan maximaal toegelaten.
Wat wel nieuw is in de richtlijnen van 2023 is mijn oproep aan het Federaal Agentschap van de Schuld om de gecreëerde marge ten opzichte van de maximale risico’s gepast te gebruiken mocht de rentestijging zich doorzetten. Het Agentschap kan dus opteren voor een meer evenwichtige mix van uitgiften op lange, middellange of zelfs korte termijn om de rentekosten te beperken.
De betaling van de energiepremie via de CREG is de oorzaak van de ongewoon sterke stijging van de schuld in februari. Verder vond er ook een vrij grote betaling aan de Europese Unie plaats. Ook de stortingen aan entiteit II waren eind februari hoger dan in de vorige jaren. Aan inkomstenzijde was er sprake van minder inkohieringen, maar er werd verwacht dat dat in de maand maart gecompenseerd zou worden
13.03 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord. Ik wil nog even onze bezorgdheid herhalen dat samen met de vergrijzingskosten de intresten op die immense staatsschuld de komende jaren een van de grootste budgettaire uitdagingen zullen vormen. Daar zullen we het de komende weken zeker nog over hebben tijdens de begrotingsbesprekingen.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
14.01 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, la loi du 19 mars 2023 portant réforme de la fiscalité sur la facture d’énergie a été adoptée en séance plénière trois jours plus tôt à la Chambre. Elle a fait l’objet de nombreux débats. Cette loi introduit des accises de 33,88 euros par MWh sur l’électricité et de 7,69 euros par MWh sur le gaz, sans compter la TVA supplémentaire qui s’applique également sur ces accises. Pour une consommation annuelle moyenne, la réforme alourdit la facture énergétique des ménages de 264 euros voire plus. En effet, si le prix du gaz sur les marchés devait être inférieur à 45 euros par MWh, un mécanisme de cliquet est prévu dans cette loi. Il serait donc activé. Ces 45 euros constituent un prix élevé. On peut imaginer que le cliquet soit d’application si le prix est bas, mais 45 euros, ce n’est pas vraiment bas! Lorsque les prix étaient normaux, c'est-à-dire jusqu’en juin 2021, le prix du gaz était de 25 euros. Avec 45 euros, on est nettement au-dessus de ces 25 euros.
La question est de savoir si ce cliquet risque d’être activé prochainement. Pour cela, on peut regarder les chiffres de la CREG sur les prix des mois passés et les anticipations de l’indice TTF de la CREG. Si on se penche sur le trimestre en cours qui a commencé le mois dernier, on est à 43 euros en avril, à 42 euros en mai et à 35 euros selon les pronostics pour le mois de juin. Pour les trois mois, on est en dessous de 45 euros. La moyenne de trois montants en dessous de 45 euros, généralement, c’est 45 euros. Il y a donc tout lieu de s’attendre à ce que le cliquet soit appliqué six mois plus tard car c’est le principe de la loi: il faut attendre six mois avant que le cliquet ne soit activé. Six mois après le constat qu’on se situe en dessous de 45 euros signifie que ce serait en hiver qu’on aurait des accises supplémentaires à payer. C’est assez effarant mais c’est bien ce qui semble se dessiner.
Monsieur le ministre, confirmez-vous que les ménages doivent s'attendre cet hiver à une hausse des accises en raison de l'application du cliquet? Si oui, quelle sera l'ampleur de cette augmentation? Comment justifiez-vous un décalage si long de six mois entre le constat que le prix est passé en dessous de 45 euros et le moment où le cliquet est appliqué? Nous pourrions avoir des prix qui remontent, ce qui constituerait la double peine pour les ménages si on additionne le cliquet aux accises alors que le prix est plus élevé.
14.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur Van Hees, nous ne pouvons pas encore nous prononcer sur votre première question. Toute modification éventuelle des taux d'accises au quatrième trimestre 2023 ou au premier trimestre 2024 dépend respectivement des prix applicables aux deuxième et troisième trimestres 2023. Ceux-ci ne sont actuellement pas connus. Il existe des prévisions mais pas de prix réels.
En ce qui concerne l'ampleur d'une augmentation éventuelle, il est prévu dans la loi qu'une telle augmentation est limitée à la partie TVA calculée sur la différence entre le prix moyen et la valeur limite inférieure. En outre, l'augmentation ne s'applique que pour la tranche de consommation supérieure à 12 MWh. Par exemple, si le prix moyen est de 43 euros par MWh, le taux d'accises augmentera, avec l'application des règles que je viens d'expliquer, de 0,12 euro par MWh.
14.03 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Merci, monsieur le ministre, mais je ne vous remercie pas de fermer les yeux devant les tendances qui sont notées par la CREG. Formellement et objectivement, le mois de mai n'est pas terminé, nous ne sommes pas encore en juin, mais la tendance dessinée par la CREG parle d'elle-même.
Certes, la hausse des accises n'est pas forcément énorme, mais elle s'ajoute à des accises qui n'existaient pas et risque de s'ajouter, à cause de ce décalage dans le temps, à un nouveau départ des prix à la hausse. Les ménages sont donc véritablement les perdants de cette réforme qui était présentée comme une réforme favorable pour les ménages, et nous ne pouvons que constater l'ampleur du désastre que cette réforme représente.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
15.01 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, ma question suivante concerne la crise bancaire et les banques belges.
À la suite des bouleversements qui ont frappé les marchés financiers ces dernières semaines (i.e. faillite de Silicon Valley Bank et Signature Bank aux USA et le rachat de Crédit Suisse par UBS en Suisse), l’inquiétude concernant la solidité du secteur financier belge a augmenté.
Plusieurs économistes et historiens ont publié sur les pages du journal La Libre du 23 mars une tribune qui préconise un durcissement des mesures de surveillance et contrôle du secteur bancaire. Selon eux, les prêts et avances aux ménages et entreprises ont diminué et représentent aujourd’hui moins de 65 % des actifs des banques belges “au profit d’un portefeuille de placements boursiers”.
Pour remédier à cette situation, ils proposent de "réguler davantage les banques – durcissement des exigences de liquidité, limitation plus stricte de l’effet de levier, quotas d’actifs à consacrer aux crédits aux ménages et entreprises (durables)… –, afin que l’avenir de nos économies cesse d’être à la merci de la confiance des financiers".
Confirmez-vous les chiffres fournis par ces experts, notamment ceux relatifs aux prêts aux ménages et aux entreprises représentant moins de 65 % des actifs des banques belges?
Pourriez-vous nous fournir cette donnée pour chacune des quatre grands établissements bancaires belges (ING Belgique, BNP Paribas Fortis, KBC et Belfius)?
Envisagez-vous d’établir un pourcentage minimum d’actifs que les banques belges devraient consacrer aux investissements dans l’économie réelle plutôt que dans des produits financiers spéculatifs?
15.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur Van Hees, à la fin de l’année 2022, les crédits aux ménages et aux entreprises représentaient un peu moins de 60 % du total de l’actif des banques belges. Le secret professionnel auquel la Banque nationale de Belgique est sujette ne lui permet pas de fournir des informations concernant des institutions individuelles.
De plus, il convient de nuancer ce chiffre. Tout d’abord, par rapport aux autres actifs qui composent le bilan des banques belges, outre des prêts envers l’économie réelle, on y retrouve des prêts aux pouvoirs publics pour un peu moins de 5 %. On retrouve également des obligations, des titres de dettes émises soit par les pouvoirs publics, soit par des entreprises privées. Ces obligations forment une source de financement complémentaire aux prêts pour les entreprises et les pouvoirs publics et représentent un peu moins de 10 % de l’actif.
Les banques belges disposent également à leur actif d’importantes réserves de cash pour un peu plus de 15 % de l’actif qui compose pour bonne partie les amples coussins d’actifs liquides que les banques pourraient mobiliser en cas de choc de liquidités.
Le reste des actifs reflète notamment le recours par les banques belges à des produits financiers à des fins de gestion des risques, notamment du risque de taux d’intérêt. La faillite récente de la Silicon Valley Bank aux États-Unis a démontré les conséquences d’une mauvaise gestion du risque de taux. On peut donc se féliciter que nos banques gèrent ce genre de risques de manière sérieuse.
Il est important de rappeler que depuis 2014, un régime spécifique à la Belgique a été mis en place lequel interdit les activités de négociation pour compte propre (property tradingi) des banques et vise à assurer que les activités de négociation de trading ne soient permises qu’à certaines finalités, telles que la fourniture de services au client, visant notamment les besoins de financement ou de couverture des clients, la gestion saine des liquidités de l’établissement, la couverture des risques, la détention de titres en tant que teneur de marché afin de pouvoir répondre de manière optimale à la demande attendue de la clientèle, etc.
Par ailleurs, ces activités autorisées le sont dans certaines limites uniquement. Un maximum absolu équivalent à 15 % de l’actif est par exemple fixé. Ces limites ont été respectées depuis l’introduction de ce régime. Les taux actuellement observés se situent bien en deçà des maxima imposés.
15.03 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Merci monsieur le ministre de relativiser les chiffres que je vous ai donnés et d'indiquer que les banques respectent les règles qu'on leur impose – c'est encore heureux que les banques respectent les règles.
Mais ma question portait justement sur le fait de savoir s'il ne faudrait pas revoir ces exigences à la hausse, notamment exiger des banques qu'elles investissent plus, qu'elles consacrent davantage de leur actif à des prêts aux ménages et aux entreprises.
On sait que pour certains ménages, ou certaines PME par exemple, il est très difficile d'obtenir des prêts auprès des banques, surtout dans certains secteurs. On s'attendrait à ce qu'il y ait une plus grande participation au fonctionnement de notre économie de la part des banques. Mais nous savons qu'elles sont plus intéressées par l'idée de faire le profit le plus important possible plutôt que d'améliorer la situation sociale et économique de leur pays.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
16.01 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Madame la présidente, monsieur le ministre, dans les jours qui ont précédé le rachat de Credit Suisse par UBS en mars, de nombreuses banques visaient à se protéger d’une éventuelle faillite de Credit Suisse en achetant des titres d’assurance à ce propos (credit default swap) pour réduire leur exposition vis-à-vis de la banque suisse.
Cependant, BNP Paribas a été la seule banque à aller un cran plus loin, en informant ses clients qu’elle n’aurait plus accepté les produits dérivés de Credit Suisse comme contrepartie dans des transactions.
Le 21 mars 2023, l'Autorité suisse de régulation des marchés financiers a demandé à Credit Suisse de déprécier entièrement ses obligations Additional Tier 1 (AT1) et d'en informer sans délai les créanciers obligataires concernés.
Monsieur le ministre, la décision de BNP Paribas de ne plus accepter les dérivés Credit Suisse est-elle un signal que cette banque est particulièrement exposée à ce genre d’obligations? BNP Paribas Fortis, qui fait partie de BNP Paribas, est une des quatre grandes banques de Belgique. Sauriez-vous nous donner une estimation de son exposition aux produits dérivés de Credit Suisse? Quels sont les risques pour l’État belge en tant qu'actionnaire de BNP Paribas, même si on a réduit notre participation?
16.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Madame la présidente, monsieur Van Hees, comme je viens de le dire en réponse à la question précédente, le secret professionnel auquel la Banque Nationale de Belgique est sujette ne lui permet pas de fournir des informations concernant des institutions individuelles. Ainsi, elle ne fait aucun commentaire au sujet des expositions spécifiques.
Néanmoins, il est important de souligner que les risques des banques belges sur Credit Suisse sont limités. Ils ne sont pas de nature à mettre en péril la stabilité d'un quelconque établissement. L'impact éventuel des expositions de BNP Paribas sur Credit Suisse ne devrait donc pas présenter de risque particulier.
16.03 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je vous remercie de votre réponse qui se veut rassurante.
En ce qui concerne le secret, je noterai quand même que l'État belge est actionnaire de BNP Paribas. Il me paraît donc exagéré de se réfugier derrière ce secret. Dès lors que des fonds publics sont engagés dans le capital de cette banque, il est normal que nous bénéficiions d'une transparence totale au regard de la situation de la banque. Il ne me semble donc pas à propos d'invoquer ce secret.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
17.01 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, en février 2021, le fisc allemand a acquis pour deux millions d'euros les données relatives à des personnes physiques et sociétés détenant des actifs immobiliers à Dubaï. Cette information a été rendue publique en juin 2021 et les autorités allemandes ont exprimé leur intention de mettre ces données à disposition des administrations fiscales des États concernés. Dès le 19 juin 2021, le fisc français donnait suite à cette proposition.
En mai 2022, plusieurs journaux internationaux et belges, dont De Tijd et Knack, publiaient une série d'articles sur base de la fuite Dubai Land Departement & Properties concernant 800 000 propriétés détenues aux Émirats par 274 000 propriétaires pour un montant total de 145 milliards de dollars. Les administrations fiscales norvégienne et danoise, par exemple, disposeraient de données sur les possessions immobilières de leurs ressortissants à Dubaï, sur lesquelles elles enquêtent.
Selon De Tijd et Knack, 714 Belges détiendraient 1 154 propriétés immobilières à Dubaï. Le porte-parole du SPF Finances a déclaré à ces journaux que l’administration disposait de la liste et qu'elle l’examinait, tandis que le 18 mai 2022, vous m’aviez répondu à la Chambre: "Mon administration n'a actuellement pas accès à cette liste". Ces propos sont un peu contradictoires.
Monsieur le ministre, l'administration fiscale belge a-t-elle reçu les données acquises par les autorités fiscales allemandes relatives notamment à des propriétés immobilières à Dubaï? Le cas échéant, l’administration les a-t-elle reçues directement des autorités fiscales allemandes ou via un autre intermédiaire? Dans ce dernier cas, lequel? En ce qui concerne les contribuables belges, les constats sont-ils les mêmes que ceux des administrations fiscales danoise et norvégienne, à savoir qu'une fraction importante des contribuables n'auraient pas déclaré leurs propriétés à Dubaï et que, pour nombre d'entre eux, se poserait la question des moyens financiers pour ces acquisitions? L'administration a-t-elle entamé des contrôles sur les dossiers en question? Si oui, combien de dossiers sont-ils examinés? Si non, pour quels motifs?
17.02 Vincent Van Peteghem, ministre: L'administration belge a également reçu les données par l'intermédiaire de différentes sources de coopération internationale. Il est encore trop tôt pour répondre exhaustivement à la troisième question. Trente-sept dossiers ont été constitués par l'Inspection spéciale des impôts et un dossier a déjà été traité, mais sans résultat. Les autres dossiers en dehors des 37 dossiers précités ont été transférés à l'administration générale de la Fiscalité.
Cette administration prépare actuellement une action sur la base des données qu'elle a obtenues. En outre, des démarches ont été entreprises auprès de l'administration générale de la Documentation patrimoniale afin de déterminer le revenu cadastral. Les dossiers à contrôler seront mis en contrôle le plus vite possible.
17.03 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Merci monsieur le ministre. Je note votre dernière phrase, "le plus vite possible", car manifestement, ce n'est pas ce qui a été fait jusqu'ici. Quand on voit la vitesse de la Belgique par rapport à celle d'autres pays, nous sommes plutôt à la traîne.
Je m'étonne également de ce que vous m'aviez répondu le 18 mai 2022. Vous m'aviez dit que l'administration n'avait pas accès à cette liste et, aujourd'hui, vous dites l'inverse. Pourquoi ce changement de réponse? Quoi qu'il en soit, j'ai l'impression que cela avance, même si le chiffre de 37 dossiers sur 714 dossiers belges me semble peu élevé. Je ne manquerai pas de suivre cela de près.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
18.01 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, le 8 mars
dernier, je vous interrogeais sur le Crédit Suisse dont on connaît
entre-temps le funeste destin. Je vous demandais si, dans l’affaire de fraude
du Crédit Suisse, votre département avait ou allait entamer les procédures
nécessaires pour obtenir des dommages et intérêts. Vous aviez alors renvoyé
vers le ministre de la Justice qui "est compétent pour le ministère public".
Or, le dossier Dubaï Papers
montre que la constitution de partie civile par le SPF Finances
n'appartient pas aux services en charge de la politique criminelle, mais au
ministre des Finances. En effet, interrogé sur ce dossier en commission des
Finances, le 4 février 2020, votre prédécesseur, Alexander De Croo,
s’était prononcé en ces termes: "Mon administration – en particulier
l'ISI – a proposé que l'État belge, en l'occurrence le SPF Finances,
introduise une déclaration de personne lésée dans le cadre du dossier pénal et
qu'un avocat soit désigné en vue de défendre les intérêts de l'État. L'ISI a
également proposé d'étendre le mandat de l'avocat désigné au dépôt d'une
constitution de partie civile dès que le dossier aura fait l'objet d'une
instruction judiciaire ou qu'un juge d'instruction aura été saisi de l'affaire.
Pour l'heure, le mandat de l'avocat inclut seulement le dépôt d'une déclaration
de personne lésée, le dossier étant actuellement au stade de l'information, et
non de l'instruction."
Monsieur le ministre, pour ce qui concerne les Dubaï Papers,
la déclaration de personne lésée
a-t-elle été déposée? Si oui, à quelle date? Dans la négative, pourquoi pas?
Puisque, entre-temps, le dossier est à l’instruction, la constitution de partie
civile a-t-elle été faite? Si oui, à quelle date? Dans la négative, pourquoi
pas?
Pour ce qui concerne le
dossier Crédit Suisse, dois-je déduire de votre réponse du 8 mars que
l’ISI n’a pas proposé de constitution de partie civile? Si tel est le cas, comment
l’expliquez-vous alors qu'en France, le département de l’Économie et des
Finances a obtenu des indemnités substantielles (distinctes de la transaction
pénale) dans le même dossier Crédit Suisse? Allez-vous user de votre pouvoir
d'injonction pour que le SPF Finances se constitue partie civile?
18.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur Van Hees, cette déclaration de personne lésée a été introduite le 20 février 2020. La constitution de partie civile n'a pas encore été effectuée car l'avancement du dossier judiciaire n'indique pas que cette démarche soit déjà opportune. Par contre, l'administration fiscale a participé à des concertations "una via" dans le cadre des Dubaï Papers.
Pour certains dossiers, on a privilégié la voie administrative. Pour les autres dossiers pour lesquels la voie pénale a été privilégiée, l'administration fiscale a la possibilité d'introduire une action au civil autonome sur base de l'article 4bis du Titre préliminaire du Code de procédure pénale lui permettant de récupérer les impôts non payés. L'avancement actuel du dossier judiciaire n'indique pas qu'une telle démarche s'impose.
Comme je le mentionnais dans ma réponse à votre précédente question à ce sujet, les données initialement reçues par la Belgique étaient difficilement exploitables malgré les efforts substantiels fournis en ce sens par mon administration. Cela n'exclut pas qu'une indemnisation de la part de la banque puisse encore être réclamée par le SPF Finances dans le cadre de la procédure judiciaire en cours.
Soyez assurés que le SPF Finances sera très prompt à se constituer partie civile dès que le moment sera opportun sans que l'usage de mon pouvoir d'injonction soit nécessaire.
18.03 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, vous me rassurez lorsque vous dites que votre pouvoir d'injonction ne devra pas être activé.
On constate dans ces deux dossiers, comme dans les autres cités lors de mes précédentes questions, une lenteur et un manque de volontarisme et de proactivité de la part du fisc. Quand on compare la situation belge à celle des autres pays que j'ai cités, ceux-ci semblent avancer plus vite. Il en est de même pour les Dubaï Papers et le Crédit Suisse. Il y a des résultats. Lorsqu'il s'agit de la Belgique, les données sont difficilement exploitables. Cette différence de traitement est étonnante.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
19.01 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, il me revient qu’en 2022, l’Inspection spéciale des impôts (ISI) aurait entamé l'exploitation des dossiers des contribuables belges identifiés dans les Pandora Papers, cette énième fuite fiscale internationale sortie en octobre 2021. Il s’agit des contribuables ayant été cités dans la presse ou repris dans la base de données publique du Consortium international des journalistes d'investigation (ICIJ), un registre faisant l’objet de mises à jour.
J'ai par ailleurs constaté que le nombre des nationaux belges repris dans cette base de données avec la mention "Pandora Papers" était inférieur au nombre de nationaux belges impliqué dans les Pandora Papers selon les chiffres cités à l’époque par la presse.
Confirmez-vous que l'ISI a entamé l'exploitation des dossiers des contribuables belges liés aux Pandora Papers? Dans l’affirmative, combien de dossiers sont-ils constitués? Dans la négative, pour quels motifs?
19.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Cher collègue, je peux vous confirmer que l'ISI a constitué 126 dossiers sur la base de la fuite des Pandora Papers.
19.03 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, merci pour cette réponse très étendue!
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
20.01 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, de gewesten in dit land keren verschillende premies uit, ook aan zelfstandigen. Denk maar aan de Vlaamse JobbonusPLUS voor startende zelfstandigen, de Vlaamse transitiepremie, de Waalse financiële Airbag-incentive en de premie voor zelfstandigen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Volgens de administratie houden deze premies in hoofde van de startende zelfstandigen een “verrijking” in, die “rechtstreeks of onrechtstreeks te verklaren is door de uitoefening van een beroepswerkzaamheid”. Wie geen zelfstandige is in hoofdberoep, komt immers niet in aanmerking voor deze premies. Bijgevolg gaat het om een belastbaar beroepsinkomen. Men betaalt achteraf dus belastingen op die premies. Wat met de ene hand door de ene overheid wordt gegeven, wordt met de andere hand door een andere overheid afgenomen en verdwijnt in de bodemloze federale staatskas.
Aan bepaalde werknemers kent het Vlaamse Gewest een jobbonus toe, maar daarvoor heeft de federale wetgever uitdrukkelijk een belastingvrijstelling ingevoerd, die wij trouwens steunen. Onlangs heeft de Vlaamse regering een stikstofakkoord bereikt – het heeft natuurlijk weinig gescheeld of er was helemaal geen Vlaamse regering meer. We bestrijden dat akkoord, maar de redenen waarom zouden ons hier veel te ver leiden.
Omdat vooral de veestapel moet verkleinen, worden veeboeren financieel aangemoedigd om over te stappen naar akkerbouw en natuurbeheer. De regering wil die omschakeling financieel aantrekkelijk maken en voorziet in een heus transitiefonds.
Zullen de inkomsten uit dit transitiefonds worden belast? Of voorziet de minister hiervoor in een belastingvrijstelling?
20.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Vermeersch, ten eerste, het is nog niet duidelijk welke tegemoetkomingen zullen worden uitgekeerd in het kader van dat transitiefonds. Het is ook niet duidelijk wat de fiscale behandeling van die tegemoetkoming zou zijn op grond van de bestaande fiscale wetgeving.
Ik vermoed dat, zodra daarover meer duidelijkheid zal komen, er waarschijnlijk een vraag van het Vlaamse Gewest zal komen aan de federale overheid om ter zake een afwijkende regeling te overwegen. Op dat ogenblik zal ik zoals steeds eerst aan mijn administratie vragen de zaak te onderzoeken, om daarna de nadere bespreking te voeren in de regering.
20.03 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, ik meende dat uw partij ooit is opgekomen voor de boeren en dat u hier heel duidelijk en fors zou verklaren aan de boeren, die ongetwijfeld op dit moment luisteren, dat wanneer de uitkeringen er komen u er sowieso voor zult zorgen dat dat belastingvrij kan gebeuren. Ik meende ook dat u zou verklaren dat uw partij en u in uw hoedanigheid van minister van Financiën – en zeker van cd&v-minister van Financiën – zich sterk zullen maken dat op die uitkeringen geen belastingen zullen worden geheven. Dat is echter helemaal niet de boodschap die wij hier horen.
Onze boodschap is duidelijk: laat onze boeren niet stikken. De toekomst van de landbouw in Vlaanderen is meer dan ooit in gevaar. Al jarenlang gaan landbouwers gebukt onder steeds meer regels en verplichtingen. De Vlaamse regering wil nu een stikstofakkoord doorduwen.
Indien Zuhal Demir dus haar groen-extremistische zin krijgt, komen honderden landbouwbedrijven in de onzekerheid terecht en zullen sommigen zelfs worden gedwongen te stoppen. Financiële steun zal ter zake dan ook noodzakelijk zijn. Het is dus belangrijk dat die steun er belastingvrij kan komen.
Mijnheer de minister, ik had een heel ander signaal van u verwacht. Ik stel echter ook vast dat de woorden van cd&v zeker niet overeenstemmen met de daden. U stelt extreme daden naar de landbouwsector door het stikstofakkoord. Ik hoor hier echter helemaal geen woorden die in de richting gaan van een belastingvrijstelling inzake dat transitiefonds. Wij zien evenwel bij andere premies voor zelfstandigen dat wat met de ene hand door de ene overheid wordt gegeven, met de andere hand door de andere overheid wordt teruggepakt.
Dat is natuurlijk geen correct principe. Dat betreuren wij.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
La présidente: M. Bayet a demandé le report de ses questions, notamment n° 55035736C, n° 55035738, n° 55035738C et n° 55035741C.
21.01 Marco Van Hees (PVDA-PTB): J'étais curieux d'entendre la question de M. Bayet sur l'impôt sur les grandes fortunes en Espagne. C'est partie remise.
En ce qui concerne le pilier 1 de l’accord mondial sur la fiscalité des multinationales, nous savons que cet accord comprend deux piliers: le pilier 1, qui vise une meilleure répartition de l'imposition des multinationales en fonction des pays où elles exercent une activité, et le pilier 2, qui fixe un taux d’imposition minimale de 15 %.
Tant le récent conclave budgétaire que votre projet de réforme fiscale prennent en considération un rendement budgétaire du pilier 2 (d’où un double emploi d’une même recette), mais pas du pilier 1. Or une récente étude réalisée par l’École économique de Paris pour l’Observatoire européen de la fiscalité – dirigé par Gabriel Zucman – chiffre son rendement annuel à 116,4 millions d’euros.
Monsieur le ministre, votre administration peut-elle confirmer ou infirmer ce rendement de 116,4 millions d’euros?
Pourquoi le pilier 1 ne figure-t-il ni dans votre projet de réforme fiscale ni dans les décisions du conclave budgétaire?
Le tableau budgétaire pluriannuel présenté par la Vivaldi en 2020 lors de la formation du gouvernement mentionnait une digitaxe pour 100 millions d’euros en 2023 et 2024. Considérez-vous que cela correspond au pilier 1? Le périmètre n’est-il pas différent?
Le rapport d’étape publié par l'OCDE fin juillet 2022 avance une entrée en vigueur du pilier 1 en 2024. Confirmez-vous cette échéance?
Enfin, si vous assimilez pilier 1 et digitaxe, une éventuelle entrée en vigueur au plus tôt en 2024 marquerait un non-respect de l’accord de gouvernement, selon lequel "la Belgique instaurera une taxe sur les services numériques en 2023". Comment justifiez-vous ce manque, alors que d’autres pays appliquent une digitaxe depuis plusieurs années?
21.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur Van Hees, les négociations concernant une taxe au sein de l’OCDE sont toujours en cours. Comme expliqué précédemment, l’OCDE façonne un tel impôt dans ce qu’elle appelle le pilier 1; l’impôt minimum, plus avancé, formant le pilier 2.
Le pilier 1 vise à introduire des nouvelles règles de rattachement et d’attribution des bénéfices afin d’appréhender les revenus générés à distance par les entreprises. À ce titre, le pilier 1 vise non seulement les entreprises fortement digitalisées, telles que les GAFA, mais tend plus largement à instaurer un cadre fiscal durable et équitable en phase avec la transformation numérique de l’économie.
L’OCDE a annoncé à la mi-2022 qu’elle aspirait à soumettre un traité multilatéral, le cadre inclusif, aux pays participants de l’OCDE pour signature à la première partie de 2023.
Si un accord n’est pas conclu ou n’entre pas en vigueur, il convient de souligner que la Belgique ne s’est engagée que jusqu’à la fin de 2023, dans le cadre inclusif au niveau de l’OCDE, à ne pas introduire unilatéralement une taxe sur le numérique. Cet engagement a été pris en prévision des négociations du pilier 1 au niveau de l’OCDE et pour donner toutes leurs chances à ces négociations.
Dès lors, rien n’empêche la Belgique d’adopter une position constructive au niveau européen, et si nécessaire au niveau national, afin de parvenir à un consensus en vue de la mise en place d’une taxe sur le numérique à partir de 2024.
Cependant, il est encore trop tôt pour discuter de ce à quoi devrait ressembler une telle taxe sur le numérique, que ce soit au niveau européen ou, si nécessaire, au niveau national.
21.03 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Merci monsieur le ministre. L'accord de gouvernement dit que si ce n'est pas fait en 2023 au niveau international, le gouvernement belge introduira cette digitaxe au niveau de la législation nationale. Mais vous déclarez que vous allez attendre 2024 pour vérifier que cela n'a pas été fait en 2023. Pourtant, en 2024, il y aura les élections et nous nous demandons à quel moment vous allez pouvoir mettre en place cette taxe. Cette façon de procéder est un peu spéciale. Nous avons l'impression que c'est une déclaration de l'accord de gouvernement qui ne va pas être réalisée par manque de temps. Si vous attendez le dernier moment pour le faire, il ne sera plus possible de l'instaurer.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La présidente: Les question n° 55035742C de M. Leysen et n° 55035816C de Mme Merckx sont transformées en questions écrites. La question n° 55035740C de Mme Thémont est reportée.
22.01 Benoît Piedboeuf (MR): Le 24 mars, un arrêté royal
a été publié au Journal officiel interdisant la mise sur le marché des sachets
de nicotine à partir du 1er juillet 2023. Concrètement, cela signifie que –
compte tenu de la période de vente – la vente de sachets de nicotine au niveau
du détaillant ne sera plus possible à partir du 1er octobre.
Dans de
nombreux pays de l’Union européenne, les sachets de nicotine font partie de la
politique antitabac et des droits d’accise y sont perçus. C’est le cas en
Suède, en Italie, en Norvège, au Danemark, en Lettonie, en Hongrie et en
Estonie. Dans tous ces pays (à l’exception du Danemark), les sachets de
nicotine sont taxés en fonction de leur poids et ce au moyen d’un droit
d’accise spécifique. Au Danemark, les sachets de nicotine sont taxés en fonction
du taux de nicotine.
Un simple
calcul nous indique que le même droit d’accise qu’on Italie pourrait rapporter
à la Belgique plus de 25 million euros par an. L’interdiction de la vente de
sachets de nicotine peut donc être considérée comme une occasion manquée de
générer davantage de recettes d’accises, comme le font plusieurs autres États
membres de l’UE. D’autant que ce gouvernement veut aussi lever des droits
d’accises sur les alternatives au tabac à partir de 2024 et ainsi générer 200
millions d’euros (y compris les produits du tabac) de recettes supplémentaires.
Cela
m’amène aux questions suivantes:
Que
pensez-vous de l’interdiction de la vente de sachets de nicotine et du fait
qu’un droit d’accise sur ces produits générerait plus de revenus?
Il est
déjà apparu clairement dans les médias que la révision de la directive
européenne sur les accises créera une catégorie distincte pour les sachets de
nicotine. Comment concilier l’interdiction belge avec cela?
Quelle
est votre vision sur le droit d’accise sur les alternatives au tabac à partir
de 2024?
Comment
allez-vous taxer ces alternatives, comme les produits de vapotage par
exemple? (cf. spécifique, ad valorem,
contenu, etc.)
Combien
de recettes d’accise le gouvernement a-t-il l’intention de générer sur la vente
de produits de vapotage?
Que
pensez-vous de la compensation de la perte de recettes d’accise sur les
produits du tabac par des recettes provenant des alternatives moins nocives?
22.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Cher collègue, la décision d'interdire la vente de sachets de nicotine est une mesure qui a été prise dans le cadre de la santé publique. Il est évident que si un produit particulier est interdit, nous n'en tirerons aucune recette d'accises.
L'existence d'une catégorie distincte pour certains produits dans une directive européenne sur les accises n'empêche pas un État membre de prendre d'autres mesures à l'égard de ces produits spécifiques.
En ce qui concerne la taxation de nouveaux produits du tabac et des e-liquides, mon administration prépare un avant-projet de loi. Je ne peux vous en dire plus à ce stade des travaux.
22.03 Benoît Piedboeuf (MR): Monsieur le ministre, merci pour cette réponse générale. Comme les sachets de nicotine font partie de la politique anti-tabac dans d'autres pays et que cela génère des recettes - et que je suis aussi avide que vous de trouver des sources de recette -, je me dis qu'il y a peut-être moyen d'en produire ici.
J'attends avec impatience les nouvelles projections en matière de droits d'accises car nous sommes dans un pays qui, de par son niveau de taxation, produit parfois des accises qui ne rapportent pas d'argent mais qui en font perdre. Nous attendrons avec impatience ce projet.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
23.01 Benoît Piedboeuf (MR): monsieur le ministre, cher
monsieur Van Peteghem, pour des raisons qui ne sont pas claires à établir,
l'Administrateur Général des Douanes et Accises a décidé de rassembler
l'ensemble de ses effectifs de la Province de Luxembourg au centre de la
Province.
L'activité
des douanes est pourtant, principalement dans le sud de la Province de
Luxembourg. Une localisation centrale
éloigne l'administration de ce lieu et suppose dès lors une augmentation des
coûts de déplacements. Il en résulterait une plus grande difficulté de
fonctionnement de l'administration, et
donc indirectement de ralentir l'activité économique, la chaîne logistique de
la province de Luxembourg.
Ralentir,
entraver, empêcher les contrôles a un impact sur la chaîne logistique, c'est un
aspect dont il faut tenir compte.
Monsieur
le ministre, pourriez-vous me dire où en est ce dossier? Quels sont les
avancements? Y a-t-il eu une étude réalisée pour délocaliser l'Administration
des Douanes? Si oui, pourriez-vous nous la transmettre?
23.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur Piedboeuf, la décision de relocaliser les services de l'Administration générale des Douanes et Accises de la province de Luxembourg a été prise dès 2018 et ce, pour des raisons objectives. S'agissant tout d'abord de l'évolution de la situation du personnel (départs, pensions, mobilité), des mesures d'économie et d'optimisation ne me permettent plus de maintenir de multiples résidences administratives dans cette même province. À titre de comparaison, le même exercice a eu lieu en province de Liège, où tous les services ont été regroupés à l'aéroport de Bierset ou bien dans la Tour des Finances de Liège.
Sur le plan géographique, l'activité purement douanière est majoritairement remplie dans l'arrondissement d'Arlon, mais ce n'est plus du tout le cas si l'on étend la réflexion aux autres activités de l'Administration générale des Douanes et Accises – dont les accises et les contrôles sur la voie publique.
L'administration a entrepris une analyse de la répartition des autorisations délivrées en douanes et accises par arrondissement de la province. En tenant compte de toutes les activités, il apparaît qu'elles sont réparties de manière relativement uniforme. De plus, et à titre d'exemple, la localisation actuelle des services entraîne une absence quasi permanente de contrôle dans la région de Bouillon, alors qu'une relocalisation aura pour effet de favoriser un rayonnement bien plus équilibré sur tout le territoire provincial.
Sur le plan logistique, le bâtiment actuel à Arlon est arrivé en fin de bail. Pour l'heure, les services ne sont maintenus à Arlon que via une reconduction tacite de celui-ci. Le bâtiment actuel ne répond pas aux besoins des activités propres de l'Administration générale des Douanes et Accises. Une solution pérenne devait donc être trouvée. L'existence d'un bâtiment appartenant à l'État et localisé à Libramont représentait une opportunité, pour autant que certaines adaptations soient apportées, notamment en matière de stockage des marchandises saisies, de garages pour les véhicules de service, de vestiaires, etc. Tous ces aménagements ont été pris en compte par la Régie des Bâtiments afin d'offrir au personnel de l'Administration générale des conditions de travail optimales.
Enfin, en ce qui concerne la rapidité d'intervention des services des Douanes et Accises en matière de contrôles douaniers, ceux-ci ne seront en rien ralentis, bien au contraire. Non seulement les solutions qui ont été offertes aux opérateurs, mais également le panel de simplification auquel ils ont accès leur permettent d'optimiser les flux.
De plus, des solutions ont été prévues pour que les services de l'Administration générale des Douanes et Accises puissent, si nécessaire, avoir accès à tous les bâtiments administratifs du SPF Finances, y compris au futur bâtiment d'Arlon, afin d'optimiser les distances et les temps de déplacement.
23.03 Benoît Piedboeuf (MR): Merci, monsieur le ministre, pour votre réponse, large et précise cette fois, qui repose sur une certaine logique. Bien entendu, le chef-lieu que constitue Arlon va y trouver à redire. Il est vrai qu'une localisation au centre de la province a une pertinence par rapport à des lieux d'intervention – vous avez cité Bouillon. Je prends donc acte de votre réponse.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
24.01 Sander Loones (N-VA): Mevrouw de voorzitster, ik verwijs naar de schriftelijke voorbereiding van mijn vraag.
Sinds
1 april 2022 betaalt elke vliegtuigpassagier die instapt vanaf een Belgische
luchthaven een belasting variërend van twee tot tien euro afhankelijk van de
bestemming van zijn vlucht. De hoogste belasting is bedoeld voor kortere
vluchten (minder dan 500km). De regering voerde deze maatregel in met de bedoeling 'reizigers aan te moedigen
voor een meer ecologisch alternatief te kiezen'. Voor het jaar 2022 werd 30
miljoen begroot aangezien de maatregel pas in april in werking trad. Voor 2023
werd 40 miljoen euro ingepland om te innen. In de media is echter te vernemen
dat de werkelijke inkomst een stuk lager zou uitvallen.
Graag
stel ik u hierover de volgende vraag:
Kan u
de meest precieze bedragen geven voor deze maatregel?
Dient
een minderinkomst op enige manier te worden gecompenseerd? Welke afspraken zijn
daarover (al dan niet) gemaakt binnen de regering?
Heeft
de regering plannen om de regeling van de vliegtaks te verhogen?
Welk
bedrag hebbende vliegtuigmaatschappijen zelf gedragen in het jaar 2022 wetende
dat de doorfacturatie naar de passagier niet steeds mogelijk was (m.n. voor 1
april 2022)?
24.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Loones, de opbrengst voor het jaar 2022 is 20,5 miljoen euro. Voor 2023 werd de raming van 31,7 miljoen euro opgenomen in het rapport van het Monitoringcomité. Momenteel ligt een verhoging van het tarief van de taks op de inscheping van een luchtvaartuig niet op de regeringstafel.
24.03 Sander Loones (N-VA): Bedankt voor de informatie.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
25.01 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, normalement, l’administration fiscale dispose de trois ans pour vérifier une déclaration fiscale. En cas de fraude, elle peut remonter jusqu'à sept ans en arrière et imposer tous les revenus non déclarés au cours de cette période.
La jurisprudence avait toujours confirmé cette approche jusqu’à un nouvel arrêt de la Cour de cassation, fin mars 2023, selon lequel le fisc ne peut taxer dans le délai de sept ans que les revenus non déclarés dont il peut prouver qu’ils ont fait l’objet d’une fraude.
"Cela signifie concrètement", explique l’avocat fiscaliste Filip Smet à L’Écho, "que le fisc devra prouver à chaque fois séparément qu'il y a fraude. Il devra le faire pour chaque élément de revenu qu'il souhaite taxer lors d'un contrôle en dehors du délai de trois ans et dans le délai de fraude. Si le fisc ne prouve pas cela, il ne peut pas inclure les éléments dans son redressement."
Vous avez récemment prolongé de sept à dix ans le délai en cas de fraude, à compter de l'exercice d'imposition 2023, mais cette nouvelle jurisprudence risque de limiter fortement les effets de cette prolongation. Envisagez-vous dès lors de légiférer pour la contrecarrer?
25.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur le député, l'arrêt cité de la Cour de cassation revient, comme la cour l'indique explicitement, sur sa jurisprudence antérieure. Mon administration analyse actuellement l'arrêt et examine les mesures possibles. En outre, l'impact de l'arrêt ne doit pas être surestimé. Par exemple, je note que la cour n'a statué que sur les éléments fiscaux pour lesquels aucune fraude n'avait été invoquée, ce qui signifie que, dans le cas d'une imposition comportant à la fois des éléments de fraude et des éléments pour lesquels aucune fraude n'a été invoquée, l'imposition peut toujours être maintenue en ce qui concerne la fraude. Il serait, effectivement, inacceptable de laisser impunie une fraude avérée.
Enfin, je note que la réforme des délais de prescription fiscale récemment mise en œuvre a rendu cette discussion moins pressante. En effet, grâce à cette réforme, il est devenu plus clair dans quels cas les autorités fiscales peuvent invoquer un délai prolongé.
25.03 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, merci pour votre réponse. Nous attendrons cette analyse que vous avez demandée à l'administration pour voir ce qu'il en sera.
Het incident is gesloten.
L'incident est
clos.
De voorzitster: Vraag nr. 55036113C van de heer Loones wordt op zijn verzoek geschrapt.
M. Ben Achour a transformé sa question n° 55036127C en question écrite.
26.01 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Madame la présidente, monsieur le ministre, le SPF Finances a publié en mars, sur son site internet, les moyens en personnel au 31 décembre 2022. L'analyse de la période 2016 à 2022 fournit des indications inquiétantes.
En ce qui concerne l'ISI, après une chute du personnel à partir de 2016, le niveau fin 2022 est quasiment identique au niveau fin 2016, tout en restant inférieur de près de 90 agents aux besoins de l'ISI, qui se voit pourtant attribuer de nouvelles missions, telles que les 25 agents dédiés aux MOTEMS.
Pour ce qui est des douanes et accises, à partir de 2019, la chute est constante, avec une perte de 87 agents essentiellement dans les services de contrôle, alors qu’on connaît les graves problèmes au port d’Anvers, par exemple.
Quant à l'Administration générale de la Fiscalité, la chute est continue de 2016 à 2022, avec une perte d'exactement 900 agents, soit 11 %, essentiellement dans le contrôle des entreprises dont le nombre a pourtant explosé. Un rapport de la Cour des comptes met pourtant en évidence certains effets négatifs de ce manque de personnel, dont la rupture d’égalité de traitement entre contribuables.
En matière de perception et recouvrement, la chute du personnel est continue de 2016 à 2022, avec une perte de 289 agents, soit 9,5 % du personnel.
Enfin, en matière de documentation patrimoniale, ici encore, la chute est continue, avec la perte de 456 agents, soit 11 %.
Monsieur le ministre, pouvez-vous fournir, pour chacune de ces administrations, les départs à la pension attendus pour 2023, 2024 et 2025 ainsi que les engagements, statutaires et non statutaires, planifiés pour ces mêmes années?
Comme vos prédécesseurs, vous prétendez remplacer chaque départ dans les fonctions de contrôle, mais les chiffres démentent ces engagements. Ainsi, vous avez hérité mi-2020 d’une situation comptant 3 827 fonctionnaires contrôleurs alors qu’ils ne sont plus que 3 762 fin 2022. Comment justifiez-vous cette situation? Combien d’agents contrôleurs faut-il attendre pour la fin de la législature?
Le SPF Finances dispose d'un plan pluriannuel du personnel lié à son contrat d’administration. Pouvez-vous nous fournir ce plan et envisager un échange sur celui-ci en commission des Finances?
26.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Monsieur Van Hees, sur la base statistique, nous pouvons estimer le nombre de départs à la retraite dans les prochaines années. Je fournirai les chiffres exacts au secrétariat de la commission. Les recrutements 2023 déjà prévus découlent du plan de personnel 2022 et précédents, de l’application des notifications budgétaires d’octobre 2022 et de l’exécution des notifications budgétaires de mars 2023.
Pour 2023, le SPF Finances ambitionne de recruter environ 1 500 personnes. À ces recrutements déjà autorisés viendront s’ajouter les recrutements du plan de personnel 2023 actuellement en préparation et des plans de personnel 2024 et 2025 qui doivent encore être élaborés. Il y a donc suffisamment de recrutements prévus pour couvrir les départs attendus. Nous sommes bien conscients de ce problème et l’augmentation du nombre de fonctions de contrôle afin de revenir à la capacité de contrôle du 1er janvier 2018 sera une des priorités des départements en 2023. Les budgets nécessaires ont été prévus à cet effet.
Cependant et malgré qu’ils mettent tout en œuvre pour attirer via les campagnes d’employer branding et recruter le personnel nécessaire, le département est bien sûr confronté à plusieurs difficultés. Le SPF Finances recherche chaque année entre 1 500 et 2 000 nouveaux collaborateurs, ce qui représente une énorme charge de travail. Les procédures de recrutement restent longues et complexes afin de respecter la réglementation. Le marché du travail est actuellement très tendu dans plusieurs Régions du pays et plusieurs profils recherchés sont très spécialisés et donc particulièrement difficiles à trouver.
Le cadre organique a été supprimé pour offrir davantage de flexibilité et de réactivité à l’administration. Le SPF Finances travaille donc avec des plans annuels qui sont alignés sur les objectifs stratégiques prévus dans le contrat d’administration. Ceci lui permet de s’adapter aux décisions du gouvernement.
26.03 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Vous nous dites que des recrutements vont avoir lieu, mais c'est malheureusement le discours qu'on entend souvent. Il ressort des chiffres que le nombre d'embauches est inférieur au nombre initial. C'est vrai pour l'ensemble du personnel, en ce compris les agents contrôleurs. Vos engagements ne sont donc pas respectés.
Ma dernière question portait sur le plan pluriannuel de personnel. Je vous ai demandé si vous pouviez fournir ce plan mais je n'ai pas entendu de réponse à cette question. Est-ce possible de nous communiquer ce plan?
26.04 Vincent Van Peteghem, ministre: Je ne pense pas qu'il soit déjà approuvé.
26.05 Marco Van Hees (PVDA-PTB): D'accord! Je reviendrai sur cette question.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
27.01 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, selon un récent article paru dans la presse financière luxembourgeoise, l’OCDE a identifié quelque 400 schémas de planification fiscale agressive, réunis dans une base de données protégée.
Il existerait dans les États membres de l'Union européenne entre 1,5 et 2 millions de structures utilisant des schémas de planification fiscale agressive pour réduire ou éliminer leur charge fiscale.
En ce qui concerne la mise en œuvre de la directive DAC 6, telle que traduite par les États européens, quelque 41 000 dispositifs auraient été déclarés fin 2022, contre 31 000 fin 2021, soit une absence d'accélération du phénomène de déclaration. Ces déclarations sont rassemblées dans une base de données de l'Union européenne.
Selon une récente étude d'un des Big Four, les cinq marqueurs les plus rencontrés en Belgique sont les marqueurs B2 (conversion de revenus vers une catégorie de revenus moins ou non imposés), B3 (transactions circulaires), C1 (paiement transfrontaliers entre entreprises), E2 (transferts d'actifs incorporels difficiles à évaluer entre entreprises liées) et E3 (transfert au sein d'un groupe de fonctions, de risques et/ou d'actifs).
Monsieur le ministre, confirmez-vous ces différentes informations? Combien de dispositifs ont-ils été déclarés auprès de l'administration fiscale belge au 31 décembre 2021 et au 31 décembre 2022 en application des dispositions DAC 6? Si les cinq marqueurs mentionnés ne sont pas les plus rencontrés en Belgique, lesquels le sont-ils?
De combien d'agents équivalents temps plein est composé le service en charge du suivi de la législation DAC 6? Les déclarations reçues ont-elles servi à sélectionner des dossiers à contrôler? Si oui, combien de dossiers? Si non, pourquoi? Si sélection il y a, est-elle effectuée par le service qui suit la législation DAC 6 ou par le Tax Audit and Compliance Management (TACM) ?
Les contrôles sont-ils assurés par le pilier Grandes entreprises ou par l’ISI? Si l’ISI n’est pas associée à ces contrôles, un addendum au protocole réglant les rapports entre l'AGFisc et l'ISI en matière de contrôle de prix de transfert est-il envisagé pour associer l'ISI au contrôle de certains de ces contribuables?
Le fisc envisage-t-il de publier un rapport sur la mise en œuvre de DAC 6 qui serait rendu public? Si oui, dans quel délai? Si non, pourquoi?
27.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Madame la présidente, monsieur Van Hees, les marqueurs qui reviennent le plus souvent dans les communications à l'administration fiscale belge concernant les dispositifs transfrontaliers fluctuent en fonction du nombre de communications que mon administration reçoit de la part des intermédiaires et des contribuables concernés, et du moment où cela est mesuré. Dans l'état actuel des choses, je ne peux confirmer l'information contenue dans votre question.
En 2021, 763 communications relatives à des dispositifs transfrontaliers ont été déclarées à l'administration, conformément à la loi du 20 décembre 2019 qui transpose la DAC 6 en droit interne belge. En 2022, il était question de 231 communications. Au 20 avril 2023, les cinq marqueurs les plus courants sont le C1 d), un dispositif avec des paiements transfrontaliers déductibles entre deux ou plusieurs entreprises associées, lorsque le paiement bénéficie d'un régime fiscal préférentiel dans la juridiction où le bénéficiaire est résident fiscal; le E3, un dispositif mettant en jeu un transfert transfrontalier de fonction et ou de risques et ou d'actifs au sein du groupe; le A3, un dispositif qui utilise des documents standardisés et/ou une structure standardisée, et qui est disponible pour plus d'un contribuable concerné sans nécessité d'adaptation substantielle pour la mise en œuvre; le C1 b)ii), un dispositif qui prévoit la déduction des paiements transfrontières effectués entre deux ou plusieurs entreprises associées et que le bénéficiaire réside, à des fins fiscales, dans une juridiction qui figure sur une liste de juridictions de pays tiers qui ont été évalués par les États membres collectivement ou dans le cadre de l'OCDE comme étant non coopératifs; le B2, un dispositif qui a pour effet de convertir des revenus en actifs, en dons ou autres catégories de revenus moins taxés ou exonérés d'impôt.
Les informations sur DAC 6 sont utilisées pour l'analyse des risques tant pour le groupe cible grandes entreprises que pour le groupe cible des petites et moyennes entreprises ainsi que dans le cadre des audits. Plusieurs personnes sont impliquées dans ces activités, mais il ne s'agit pas d'activités à temps plein de sorte qu'il est impossible de déterminer un nombre exact DDP.
L'administration ISI examine également de manière ponctuelle les déclarations d'accises et, le cas échéant, ouvre des dossiers. À la mi-2022, une phase d'initiative a commencé, limitée aux marqueurs de prix de transfert. Une sélection plus étendue a été lancée pour le plan de travail 2023, basée sur l'ensemble des marqueurs. Une infographie figure à ce sujet dans le rapport annuel de 2021. Le nombre des déclarations précitées y est communiqué. En revanche, elle n'a pas été reprise dans le rapport annuel de 2022. Le nombre de signalements enregistrés l'année dernière était inférieur à celui de 2021. Cette baisse peut s'expliquer par le fait que les constructions échafaudées entre la mi-2018 et la fin 2021 ont été déclarées au cours de cette dernière année. Les déclarations enregistrées en 2022 ne comprennent que les constructions élaborées cette même année.
Mon administration n'a, pour le moment, prévu aucune autre publication sur l'obligation de déclaration d'accises.
27.03 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Madame la présidente, comme la question et la réponses ont été longues, je vais abréger ma réplique en remerciant M. le ministre, dont nous examinerons tranquillement les réponses détaillées.
La présidente: Très bien, monsieur Van Hees.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
28.01 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, fin 2016, De Tijd et L’Écho révélaient la présence à Monaco de plusieurs centaines de nationaux belges bénéficiant du statut de résidents monégasques. Pour nombre d'entre eux, des dirigeants d'entreprises belges.
En 2017, Le Vif précisait que l'ISI avait entamé le contrôle de quelque 130 d'entre eux. Des rectifications fiscales ont été notifiées pour 98 contribuables en 2018 et 49 en 2019, avec des impôts enrôlés de 99,6 millions d’euros. Quant à ces enrôlements, pouvez-vous préciser le montant des impôts payés et le nombre de dossiers en contentieux administratif et judiciaire? Le nombre de contentieux perdus? Le montant des enrôlements dégrevés?
L’administration a-t-elle opéré de nouveaux contrôles en la matière depuis 2019? Si oui, pour combien de dossiers? Si non, pour quels motifs?
L’accord d’échange de renseignements entre la Belgique et Monaco, par ailleurs non entré en vigueur, ne devrait-il pas être approfondi et durci quant à cet aspect de domiciliation fictive?
Une présomption réfragable de maintien de la domiciliation fiscale en Belgique ne devrait-elle pas être introduite en cas de domiciliation d'un national belge à Monaco?
Confirmez-vous que l’ISI analyse les départs de contribuables belges vers Monaco – qui ont fortement augmenté: le nombre de Belges résidant à Monaco étant passé de 713 en 2008 à près de 1 200 fin 2021 – sur base d'analyses en textmining des données de la Centrale de bilans de la Banque nationale avec le domicile des administrateurs de société belge? Si oui, pour quelles années et quels enseignements en ont été tirés?
Une évolution a-t-elle été observée quant aux types de sociétés belges dont les dirigeants sont domiciliés à Monaco?
28.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Depuis le 1er janvier 2019, l'ISI a initié 270 dossiers en matière de fraude domiciliaire. Deux cent dix-sept volets ont été clôturés à ce jour avec des suppléments d'impôts de 228 millions d'euros et 30 millions de paiement effectif. Nous ne disposons pas de statistiques détaillées quant aux pays de destination utilisés.
Mon administration dispose de deux bases légales en vigueur autorisant l'échange de renseignements à des fins fiscales avec Monaco. Il s'agit d'une part de la convention multilatérale concernant l'assistance administrative mutuelle en matière fiscale du Conseil de l'OCDE et d'autre part de l'accord entre l'Union européenne et la Principauté de Monaco sur l'échange d'informations relatives aux comptes financiers en vue d'améliorer le respect des obligations fiscales à l'échelle internationale. Ces bases légales permettent en effet, sous certaines conditions, à mon administration d'échanger des renseignements sur demande à des fins fiscales.
La détermination du domicile fiscal est essentiellement une question de fait appréciée, selon les circonstances, d'une personne à l'autre. Une présomption légale réfragable est déjà prévue à l'article 2 premier alinéa & alinéa 2 CIR 92 si les personnes physiques sont inscrites au registre national des personnes physiques.
Invoquer une présomption légale pour un simple déménagement ne semble pas approprié et créerait également une charge administrative disproportionnée. Toutefois, je vous confirme que mon administration est particulièrement attentive aux départs et domiciliations étrangères lorsque des éléments permettent de présumer que la résidence fiscale déclarée ne correspond pas à la réalité.
Nous ne disposons pas de statistiques concernant votre dernière question.
28.03 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Merci monsieur le ministre pour vos réponses, que nous allons analyser. Nous reviendrons vers vous, le cas échéant.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
29.01 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, het interview op Radio1 dateert van 18 maart 2023. U zei toen dat er dringend nood is aan hervormingen om tot een duurzaam pensioenmodel te komen, waarin meer mensen langer werken.
Ik geef enkele citaten. “De schulden moeten omlaag om de intrestlasten onder controle te houden,” – daar ging het daarnet ook over – “maar ook enkele hervormingen zijn noodzakelijk. Het is ook goed dat Europa met het signaal kwam dat de pensioenhervorming van vorig jaar niet voldoende is. We moeten nog meer stappen zetten om tot een duurzaam pensioenmodel te komen dat erop gefocust is dat mensen langer aan het werk blijven. Daarom heb ik ook de fiscale hervorming op tafel gelegd, die pleit voor meer rechtvaardigheid zodat zij die ervoor zorgen dat ons systeem overeind blijft en die bijdragen door te gaan werken, beloond worden. Als die hervormingen er niet komen, dan is dat schuldig verzuim. We moeten dat beseffen. Voor mij is het belangrijk dat we de komende periode stappen zetten. Anders zijn we meteen vijf jaar verder.”
We horen u het allemaal graag zeggen, mijnheer de minister, maar in de praktijk zien we toch iets anders. Vandaar enkele vragen. Welke hervormingen acht u prioritair? Welk tijdpad hebt u voor ogen voor deze hervormingen? Acht u hervormingen nog mogelijk tijdens deze legislatuur en met deze regering?
29.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Vermeersch, het doet mij bijzonder veel plezier en het raakt me dat u zelfs op zaterdagmorgen naar mijn interviews luistert. (Gelach) Ik kan amper mijn emoties onderdrukken om een antwoord op uw vraag te geven.
Sinds de eerste dag van deze regering heb ik meermaals aangehaald in interviews dat het van belang is dat we onze sociale welvaart en onze sociale welvaartsstaat beschermen en versterken, en dat we dat alleen maar kunnen doen door enkele hervormingen door te voeren.
Onze sociale welvaartsstaat is een internationaal model dat geprezen wordt omdat het bescherming biedt aan wie tegenslag kent in het leven of zorg nodig heeft.
Om dat natuurlijk op lange termijn duurzaam te houden, moeten we oog hebben voor de betaalbaarheid daarvan. Dat betekent dat we meer mensen aan het werk moeten krijgen. Dat betekent dat we meer mensen aan het werk moeten houden. Dat betekent dat we onze gezondheidszorg efficiënt moeten organiseren. Dat klinkt allemaal mooi in woorden, maar we moeten daar natuurlijk daden en hervormingen aan koppelen.
Dat gaat dus voor mij over de hervorming van de fiscaliteit. Mijn voorstel ligt op tafel. In dat voorstel van de fiscaliteit is het onze doelstelling om meer mensen aan het werk te krijgen om het verschil tussen werken en niet werken groter te maken, om de incentive en de motivatie te geven aan mensen die vandaag nog niet werken om te gaan werken en aan mensen die vandaag al werken om toch nog wat meer te gaan werken, van deeltijds naar voltijds.
Evenzeer blijven er hervormingen nodig in de pensioenen, zodat we daar mensen langer en op een duurzame manier aan het werk kunnen houden, binnen de bestaande wettelijke pensioentermijn. Ook binnen de gezondheidszorg moeten we kijken hoe we ons systeem beter en efficiënter kunnen afstemmen op de zorgvraag die bij onze gezinnen en alleenstaanden zal leven.
Het is niet aan mij om voor dit alles een tijdpad uit te stippelen in de naam van de regering. Het zal u echter niet verbazen dat er weinig tijd te verliezen valt. Dat is ook af te leiden uit de vele rapporten die vanuit internationale organisaties, zoals het IMF, de OESO en de Europese Commissie, worden opgesteld. Deze plaatsen toch ook wat vraagtekens bij de draagkracht van het sociaal systeem op lange termijn. Ik ben er inderdaad van overtuigd dat we in de komende maanden toch nog een aantal noodzakelijke stappen moeten en zullen moeten zetten.
29.03 Wouter Vermeersch (VB): Ik word ook emotioneel als ik het hervormingsbilan van uw regering bekijk. Het is eigenlijk om te janken. Wij horen het u allemaal graag zeggen. Wat u zegt, is correct. Alle Vlaamse partijen zitten in verregaande mate op dezelfde lijn. Werken moet meer lonen en dergelijke. Daar zijn we het eigenlijk, zeker in Vlaanderen, over alle partijgrenzen heen over eens. We moeten alleen maar vaststellen dat we op onze honger blijven zitten en dat het maar niet vlot binnen uw regering.
U verwijst ook naar een aantal internationale instellingen, die – ik citeer u – “vraagtekens plaatsen”. Wat zij doen, is echter natuurlijk geen vraagtekens plaatsen, maar werkelijk de alarmbellen luiden. Ze klinken ook steeds luider. Zonder hervormingen zullen de structurele problemen van dit land natuurlijk niet kunnen worden aangepakt.
Die boodschap van de oppositie is echter ondertussen ook wel duidelijk aangekomen bij de meerderheid.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
30.01 Joris Vandenbroucke (Vooruit): In 2017 zette België de Europese
anti-ontwijkingsrichtlijn om in Belgisch recht. Een van de essentiële elementen
daarin was de invoering van controlled foreign company-regels in België.
CFC-regels zorgen ervoor dat wanneer een Belgische multinational een puur
kunstmatige constructie in het buitenland gebruikt om fiscale redenen, zonder
reële economische activiteit, België die buitenlandse winsten toch zelf kan
belasten.
Ons land koos toen echter voor de zwakke
CFC-variant uit de ATAD-richtlijn, het zogeheten model B. Het merendeel van de
Europese lidstaten koos voor het sterkere model A. België was wel strenger dan
de Europese richtlijn op één punt, namelijk dat het niet was toegestaan om
eventuele buitenlandse belasting betaald door de buitenlandse entiteit te
verrekenen met de Belgische belasting. Die bepaling is echter in strijd met de
ATAD-richtlijn. De Europese Commissie startte reeds in 2020 een
inbreukprocedure op tegen België en heeft ons land op 19 april formeel voor het
Europese Hof Van Justitie gedaagd. Er is dus een reëel risico dat België toch
verrekening van buitenlandse belasting zal moeten toestaan en bijgevolg met een
tandeloze CFC-regeling zal eindigen. Dit moet ten alle prijze worden vermeden.
Wat zijn de budgettaire gevolgen
indien het Europese Hof van Justitie vereist dat verrekening van Buitenlandse
belasting wel toegelaten moet worden? Hoeveel opbrengsten in de
vennootschapsbelasting zal België hierdoor verliezen, en om hoeveel bedrijven
gaat het?
Bent u het met mij eens dat ons
land nood heeft aan strengere CFC-regels als antwoord op deze rechtszaak? Ziet
u dit als opportuniteit om ook hier het strengere model A van CFC-regels in te
voeren als bescherming tegen het uithollen van de belastbare grondslag?
30.02 Minister Vincent Van Peteghem: Vermits de Belgische CFC-regeling bij weten van mijn administratie tot op heden nog niet is toegepast, zou een berekening van de buitenlandse belasting geen impact hebben onder het huidige regime. Ik ben het met u eens dat er ruimte is om strengere CFC-regels uit te vaardigen, maar we hebben hiervoor binnen de regering nog geen consensus gevonden.
Een eventuele verstrenging van de CFC-regels kan niet zonder meer worden gezien als een opportuniteit in het licht van het zoeken naar een oplossing voor de inbreukprocedure en de opmerkingen van de Europese Commissie. Zeker in het geval er zou worden geopteerd voor strengere CFC-regels zou de problematiek van de onmogelijkheid om de buitenlandse belasting te verrekenen, zich nog sterker stellen. Een arrest van het Hof van Justitie zal immers nooit strengere CFC-regels kunnen bewerkstelligen. Dit arrest kan er daarentegen wel toe leiden dat de in de richtlijn voorziene mogelijkheid tot verrekening van buitenlandse belasting, directe werking verkrijgt.
30.03 Joris Vandenbroucke (Vooruit): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord. Ik onthoud dat er ruimte is voor verstrenging van de CFC-regels; maar dat daarvoor consensus moet worden gevonden. Ik wil u daarbij met heel veel plezier helpen op de wijze die een eenvoudig parlementslid daarvoor ter beschikking heeft. Het laatste deel van uw antwoord zal ik toch nog eens grondig moeten nalezen.
Het incident is gesloten.
L'incident est
clos.
De voorzitster: Mevrouw Dierick is niet aanwezig voor haar vraag 55036160C.
31.01 Wouter Vermeersch (VB): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, eind 2011 verloren bijna 800.000 coöperanten van ARCO, dat gold als de financiële arm van het ACW, naar schatting zowat 1,5 miljard euro van hun zuurverdiende spaarcenten. De ARCO-coöperanten voelden zich misleid, want de investering werd de spaarders als veilig voorgesteld.
Eind 2022 werd voor de Brusselse rechtbank van eerste aanleg een nieuwe rechtszaak ingeleid door Deminor in het dossier-ARCO. Maar liefst 14.000 coöperanten sloten zich bij die procedure aan. Het zou daarmee een van de grootste rechtszaken ooit in dit land zijn. Deminor eist een schadevergoeding van ARCO, de Belgische Staat, waarvan u de vertegenwoordiger bent, en Belfius.
Mijnheer de minister, alle partijen kwamen overeen om op 3 februari 2023 de inleidende zitting te organiseren, waar de agenda voor het proces zou worden vastgelegd. Dat proces zou ten vroegste in 2024 kunnen plaatsvinden. Kunt u dat bevestigen? Wat is de stand van zaken van die rechtszaak?
Een andere belangenorganisatie, ArcoClaim, zou intussen ook werken aan een nieuwe gerechtelijke procedure. ArcoClaim hoopt voor de ARCO-gedupeerden een schadevergoeding te bekomen en dient een vordering in tegen beweging.net, de opvolger van het ACW, de Belgische Staat en Belfius. De zaak zou in maart 2023 worden behandeld door de rechtbank van eerste aanleg in Brussel. ArcoClaim hoopt in eerste instantie op de aanstelling van een bemiddelaar. Mijnheer de minister, kunt u dat bevestigen? Wat is de stand van zaken van die rechtszaak?
Een bemiddeling is natuurlijk pas succesvol als alle partijen willen bemiddelen en als de wil er is om het geschil te beëindigen. Ziet u een meerwaarde in de aanstelling van een gerechtelijk bemiddelaar? Is de regering bereid om mee te werken aan een bemiddeling en het geschil zo te beëindigen, of zal de regering zich verzetten tegen de aanstelling van een bemiddelaar door de Brusselse rechtbank van eerste aanleg?
Beide zaken, zowel die van Deminor als van ArcoClaim, zullen dus voor dezelfde rechtbank komen. Hebt u er een zicht op of die zaken zullen worden samengevoegd?
Voormalig CD&V-voorzitter Joachim Coens liet eerder tijdens deze regeerperiode al optekenen dat ARCO zeker nog op de regeringstafel komt. Wat is de stand van zaken? Is er in de schoot van de regering al gesproken over het dossier? Komt het dossier nog op de regeringstafel? Zult u als vicepremier het dossier op de regeringstafel leggen?
31.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Vermeersch, in antwoord op uw eerste vraag kan ik meedelen dat een nieuwe rechtszaak werd ingeleid op 23 december 2022. Toen is de zaak uitgesteld naar de zitting van 3 februari 2023. Op die zitting is de zaak opnieuw uitgesteld tot 2 juni 2023. Er wordt verwacht dat de rechtbank op die zitting of in de weken volgend op die zitting de conclusietermijnen zal bepalen en de pleitdata zal vaststellen.
In antwoord op uw tweede vraag is deze zaak ingesteld in februari 2018 door twee particulieren. Andere partijen zijn nadien vrijwillig tussenbeide gekomen in de procedure. ArcoClaim, dat stelt de schuldvordering van deze twee particulieren te hebben overgenomen, heeft een verzoekschrift tot gedinghervatting neergelegd op 21 december 2020 en vervolgens een verzoek tot bemiddeling ingediend op 31 maart 2022, met toepassing van artikel 1734, § 4 van het Gerechtelijk Wetboek.
Na enkele uitstellen werd het verzoek behandeld op de zitting van 3 maart 2023. De raadsleden van ArcoClaim hebben de rechtbank op 2 mei 2023 echter geïnformeerd dat ArcoClaim de beslissing had genomen om haar verzoek tot aanstelling van een mediator in te trekken. ArcoClaim wenst dat de zaak in staat wordt gesteld. Partijen moeten nu de reactie van de rechtbank op dat schrijven afwachten.
Over de samenvoeging van deze zaken van Deminor en ArcoClaim heb ik geen zicht.
Op uw laatste vraag blijft mijn antwoord ongewijzigd. Elke beslissing van de rechtbank die een interactie vraagt van de voltallige regering, wat zich momenteel nog niet heeft voorgedaan, zal binnen de schoot van de regering worden besproken. Het is ook in die zin dat u de uitspraak van mijn voormalige voorzitter dient te begrijpen.
31.03 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, de eerste zaak werd dus uitgesteld naar 2 juni 2023. We zullen dat verder opvolgen.
Op 2 mei heeft ArcoClaim beslist om geen bemiddelaar meer te laten aanstellen en de rechtszaak voort te zetten. U hebt er geen zicht op of de zaken worden samengevoegd. U zult de hele zaak pas binnen de regering bespreken als er uiteindelijk een uitspraak in die rechtszaak is.
U wacht dus af. Dat betekent echter ook dat het afwachten is voor die vele coöperanten, zijnde maar liefst 800.000 coöperanten, die bedrogen zijn – laten wij dat maar met naam noemen – en die samen maar liefst zowat 1,5 miljard euro zuurverdiende spaarcenten hebben verloren.
Mijnheer de minister, dat betreuren wij natuurlijk, zeker omdat een organisatie zoals Beweging.net of het vroegere ACW heel wat boter op het hoofd heeft. Wij zijn van mening dat de organisatie de ruime reserves die zij heeft, moet aanwenden om de coöperanten per direct te vergoeden. Zij zijn immers schaamteloos bedrogen geweest door de hele constructie. Dat is voor ons onaanvaardbaar.
Mijnheer de minister, u mag er dus zeker op rekenen dat het Vlaams Belang het dossier ten volle zal blijven opvolgen en u ook op dat vlak op uw verantwoordelijkheid zal wijzen. U bent immers niet toevallig lid van de cd&v-partij, die nauwe banden heeft met het vroegere ACW, zijnde het huidige Beweging.net.
Ook op dat gebied hebt u een belangrijke taak. Misschien kan u binnenkort op Rerum Novarum tijdens de vele speeches die zullen plaatsvinden, nog even hameren op de manier waarop Beweging.net de meer dan 800.000 coöperanten nu eindelijk het bedrag van 1,5 miljard euro spaarcenten zal terugbetalen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
32.01 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, de notering van het financieel instrument Telenet Group werd op 16 maart geschorst op Euronext Brussel in afwachting van de publicatie van een persbericht. Dat meldde de FSMA. Op dat moment waren na één uur handel maar liefst 144.290 stukken Telenet verhandeld, ongeveer het gemiddelde handelsvolume van een volledige beursdag. Beleggers hadden vooral kooplust. Het aandeel schoot 10 % hoger, naar 15,20 euro. Wie toen kocht, had zicht op een snelle winst van bijna 50 %, als gevolg van het bod van Liberty op Telenet. De forse koerssprong, in combinatie met de hoge volumes, op een moment dat Liberty achter de schermen bezig was met de deal, doet vermoeden dat sommige beleggers misschien wel meer wisten. Dat schrijft ook de krant De Tijd.
Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van de schorsing en heropening van Telenet door toezichthouder FSMA?
Als de FSMA een vermoeden van handel met voorkennis heeft, kan de analyse officieel uitmonden in een onderzoek. Kunt u bevestigen of de FSMA effectief een onderzoek is gestart?
De analyse van toezichthouder FSMA kan later uitmonden in sancties. Welke sancties riskeren diegenen die gehandeld hebben of zouden hebben met voorkennis?
Ook het parket kan optreden tegen handel met voorkennis. Hebt u er weet van of het parket een onderzoek is gestart?
32.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Vermeersch, de FSMA treedt op als een onafhankelijke instelling en kan de notering van een financieel instrument op een Belgisch gereglementeerde markt schorsen wanneer zij dit noodzakelijk acht in het kader van haar toezicht. De beslissing van schorsing wordt op het moment van de schorsing door de FSMA via een persbericht bekendgemaakt, evenals de hervatting van de handel. Het gaat om een gebruikelijke procedure die gemiddeld een veertigtal keer per jaar wordt toegepast en waarvan ik als minister niet door de FSMA op de hoogte gebracht hoef te worden.
De FSMA is krachtens het EU-recht ook gebonden door het beroepsgeheim, waardoor ze bepaalde informatie niet mag communiceren. Telkens er een merkwaardige gebeurtenis op de markten plaatsvindt, start de FSMA een interne analyse die desgevallend in een formeel onderzoek uitmondt. Normaliter communiceert de FSMA niet over de opening van een onderzoek of over lopende onderzoeken. Als een onderzoek tot een sanctie leidt, wordt de beslissing gepubliceerd op de website van de FSMA.
Op basis van de wet van 2 augustus 2002 kan de FSMA in het geval van handel met voorkennis een administratieve geldboete opleggen. De voorziene maximumbedragen bedragen voor natuurlijke personen 5 miljoen euro en voor rechtspersonen 15 miljoen euro of, indien het hoger is, 15 % van de totale jaaromzet. Wanneer de inbreuk de overtreder winst heeft opgeleverd of hem heeft toegelaten verlies te vermijden, mag dit maximum worden verhoogd tot het drievoud van het bedrag van deze winst of dit verlies.
Er zijn ook strafrechtelijke sancties mogelijk, maar ik heb geen weet van een onderzoek door het parket. Dit valt trouwens ook onder de bevoegdheid van de minister van Justitie.
32.03 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. U kunt niet meedelen of de FSMA al dan niet verdere stappen onderneemt. Dat begrijpen wij uiteraard. Ik meen dat de organisatie in volle onafhankelijkheid moet kunnen functioneren. Dit neemt niet weg dat het hier om een vreemde vaststelling gaat. Er is toch een duidelijk vermoeden van handel met voorkennis in Telenetaandelen. Dat kunnen we met het oog op een eerlijke marktwerking niet aanvaarden.
Wellicht zullen wij hier later meer over vernemen via de pers. Mocht blijken dat er daadwerkelijk sprake is van handel met voorkennis en dat daaraan gevolgen zullen worden gekoppeld – de sancties die u noemt zijn niet min – dan zullen we u opnieuw ondervragen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
33.01 Wouter Vermeersch (VB): Er is een Amerikaans onderzoek gestart over banken die mogelijk de sancties tegen Rusland omzeilen. Verschillende banken zouden Russische oligarchen hebben geholpen om restricties te omzeilen.
UBS, de Zwitserse grootbank die recent Credit Suisse overnam en zo van de ondergang redde, is een van de banken waar het Amerikaanse gerecht volgens het persbureau Bloomberg onderzoek naar voert. Ook Credit Suisse zelf is een van de bewuste banken.
Bent u op de hoogte van dit Amerikaanse onderzoek? Hebt u er weet van of er ook Europese of binnenlandse banken betrokken zijn in dit Amerikaanse onderzoek? Hebt u weet van gevallen in Europa of het binnenland waarbij banken Russische oligarchen hebben geholpen om sancties te omzeilen?
33.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijn diensten hebben door de berichtgeving in de pers kennisgenomen van dit Amerikaanse onderzoek. Wij beschikken niet over meer informatie dan diegene afkomstig van openbare bronnen, dus die persberichten. We hebben ook geen informatie ontvangen omtrent de eventuele betrokkenheid van Europese of binnenlandse banken in het kader van dit onderzoek. Mijn diensten hebben op vraag van de administrateur-generaal van de Thesaurie alle verrichtingen met deze banken voor Russische personen en entiteiten stopgezet, dit in overeenstemming met het voorzichtigheidsprincipe. Mijn diensten hebben vooralsnog geen kennis van de gevallen waar u naar verwijst.
33.03 Wouter Vermeersch (VB): Dat is toch wel opmerkelijk, mijnheer de minister, want ik dacht dat de premier naar aanleiding van het bezoek van president Zelenski zei dat dit land zowat het grootste aantal bedragen heeft geblokkeerd in Europa. Ik dacht dat hier ongeveer 200 miljard euro zit geblokkeerd. Hij zei dat op geen enkele manier werd gepoogd om die Russische gelden vrij te geven, wat een goede zaak is.
In dat Amerikaanse onderzoek wordt echter vastgesteld dat er gegronde redenen zijn om ongerust te zijn over sommige banken, onder meer Credit Suisse en UBS. Zij zouden volgens dat onderzoek effectief rijke Russen hebben geholpen om hun gelden er toch weg te krijgen.
Ik vraag mij ook af of daarop ooit controles zijn uitgevoerd en of een gelijkaardig onderzoek in Europa niet aan de orde is om na te kijken of er, behalve die 200 miljard euro, niet een aantal miljarden zijn ontsnapt. Dat is immers wat de Amerikanen met hun onderzoek proberen aan te tonen.
Een Europees onderzoek in dezelfde richting zou niet ongepast zijn. Misschien kunt u daarover met uw collega-ministers van Financiën in Europa eens overleggen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
34.01 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, het aanvullend pensioen van 27.000 contractuele ambtenaren mag binnenkort niet meer worden belegd in fossiele energiebedrijven. Dat meldde de minister van Ambtenarenzaken, die momenteel trouwens onder vuur ligt.
De minister van Ambtenarenzaken heeft de minister van Financiën ook gevraagd te onderzoeken of fossiele bedrijven uit alle tweede en derde pensioenpijlers van alle werknemers in België verwijderd kunnen worden. Dat vind ik toch nogal dogmatisch.
Zult u ingaan op de vraag van uw collega en een dergelijk onderzoek instellen?
Acht u het realistisch om fossiele energiebedrijven te weren uit fondsen waarin voor 160 miljard euro aan Belgische pensioengelden zijn belegd?
Er zijn verschillende studies en onderzoeken die aantonen dat beleggingsfondsen zonder fossiele energiebedrijven minder renderen, hogere kosten hebben en minder gediversifieerd en dus minder veilig zijn dan traditionele beleggingsfondsen. Is het verzekeren van het rendement en de veiligheid van de pensioenen niet de belangrijkste sociale opdracht van een pensioenfonds?
34.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Vermeersch, in het kader van de begrotingscontrole van maart 2023 heeft de regering de volgende beslissing genomen: “De regering zal aan de Nationale Bank en de FSMA vragen om tegen eind april 2023 de mogelijkheid te onderzoeken om engagementen inzake het beleggingsbeleid in de tweede en derde pijler aan te moedigen. Deze engagementen zijn, conform het regeerakkoord, bedoeld om enerzijds desinvestering aan te moedigen in sectoren die schadelijk zijn voor het milieu en de gezondheid, met inbegrip van fossiele brandstoffen, en anderzijds om investeringen in de energietransitie van onze economie aan te moedigen. Op basis van deze analyse zal de minister van Financiën de consultaties met de betrokken actoren opstarten en een voorstel aan de regering doen.”
Er zal dus een onderzoek gebeuren naar de mogelijkheid om die desinvestering aan te moedigen in sectoren die schadelijk zijn voor het milieu en de gezondheid. Dat zal gebeuren op basis van de input van de toezichthouder en de sector. Op basis daarvan zal de regering oordelen of een dergelijke aanmoediging effectief kan worden gerealiseerd, maar wij zitten eigenlijk nog maar in de fase waarin de onderzoeken zullen gebeuren. Er moet daarna natuurlijk ook nog een verdere analyse gebeuren.
34.03 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, u bent financieel voldoende onderlegd om te weten dat beleggingsfondsen zonder fossiele-energiebedrijven en ook zogenaamde duurzame fondsen vaak strengere selectiecriteria hanteren en dus minder beleggingsmogelijkheden hebben dan traditionele beleggingsfondsen. Dat kan tot gevolg hebben dat de rendementen van die duurzame beleggingsfondsen lager liggen dan die van traditionele beleggingsfondsen. Bovendien heeft dat tot gevolg dat die beleggingsfondsen minder gediversifieerd en dus minder veilig zijn. Voor duurzame fondsen rekenen beheerders zoals u weet ook vaak hogere kosten aan. Bedenk ook dat Europa vandaag nog altijd fossiele-energiebedrijven toelaat, zelfs in die duurzame fondsen. De fondsen zonder fossiele-energiebedrijven renderen dus minder, hebben hogere kosten en zijn minder veilig want minder gediversifieerd.
Wij gaan dus niet akkoord met die redenering. Voor ons is het verzekeren van het rendement en de veiligheid van de pensioenen de belangrijkste sociale opdracht van een pensioenfonds en daar zijn alle andere overwegingen ondergeschikt aan. Mensen moeten op een veilig en goed renderend pensioen kunnen rekenen. Alles wat daarbovenop wordt gegooid aan groene dogma’s en redeneringen, is ondergeschikt aan die belangrijke sociale functie van een pensioen.
L'incident est clos.
Het incident is
gesloten.
35.01 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, suite au rapport de spending review relatif aux dispenses de versement de précompte professionnel, le Conseil des ministres du 10 novembre 2021 vous a chargé de prendre des initiatives visant à augmenter la disponibilité des données afin de permettre le suivi économique des mesures concernant l’exonération du versement de précompte professionnel et d’imposer des systèmes de rapportage uniformes.
L’article 21 de la loi du 28 mars 2022 portant réduction de charges sur le travail a modifié l’article 312 du Code des impôts sur les revenus en vue de donner une habilitation au Roi pour remanier la manière dont les employeurs doivent fournir des données dans le cadre de cette dispense de versement de précompte professionnel.
Monsieur le ministre, cette habilitation a-t-elle été concrétisée dans un arrêté royal? Si oui, pouvez-vous en préciser les références et le contenu? Les nouvelles données que les employeurs doivent fournir dans le cadre de la dispense de versement de précompte professionnel seront-elles rendues publiques, de manière anonymisée et agrégée?
Votre administration a-t-elle déjà pu recevoir des nouvelles données et procéder à leur analyse pour évaluer l’efficacité économique des dispenses de versement de précompte professionnel? Si oui, quelles sont les premières conclusions de cette analyse?
Enfin, prévoyez-vous de réduire le coût budgétaire des dispenses avant la fin de la législature? Votre projet de réforme fiscale mentionne un montant de 24,3 millions d’euros relatif au précompte professionnel. S’agit-il des dispenses? Si oui, ce montant n’est-il pas dérisoire par rapport à un coût budgétaire global de 4,5 milliards d'euros?
35.02 Vincent Van Peteghem, ministre: Mevrouw de voorzitster, ik mag het onderwerp van de vergadering niet veranderen. Un premier arrêté royal a déjà été pris et publié le 30 mai 2022. Cet arrêté modifie les formalités que les entreprises doivent accomplir en tant que redevables du précompte professionnel dans le cadre de l'application de la dispense de versement de précompte professionnel, compte tenu de la modification des règles de cette dispense par la loi du 28 mars 2022.
L’article 312 alinéa 3 CIR 92 n’a pas encore été exécuté. Mon administration examine toujours la meilleure façon d’organiser le flux de données visées à l’article 312 alinéa 3 CIR 92. Les données elles-mêmes ne seront pas rendues publiques. L’administration ne dispose pas de nouvelles données et n’a donc pas encore pu évaluer l’efficacité économique de la dispense de précompte professionnel.
La proposition de la première phase de la vaste réforme fiscale contient une mesure relative à la dispense de précompte professionnel pour la recherche et le développement. L’objectif de cette mesure est avant tout d’accroître la sécurité juridique. La réforme est actuellement discutée au sein du gouvernement et sera ensuite soumise au Parlement.
35.03 Marco Van Hees (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, on peut dire que la montagne accouche d’une souris. Vous avez lancé ces spending reviews quand le gouvernement s’est formé en 2020. Ici, vous commencez à mettre en place tout doucement un mécanisme d’évaluation mais, visiblement, ce sera un autre gouvernement qui devra le faire.
Je pense que c’est un raté assez impressionnant des spending reviews. En effet, comme je l’ai dit dans ma question, on a un coût budgétaire de 4,5 milliards d’euros et chaque année, ce montant augmente. Tout cela pour quoi? Pour des effets économiques qui ne sont pas démontrés. Le spectacle de ces spending reviews est assez affligeant.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
36.01 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, u vergroot het Garantiefonds van de banken door de bijdrage die de banken aan dat fonds betalen, te verhogen en volledig van de Schatkist gescheiden te houden.
Daarnaast wilt u dat bankmedewerkers die de bankierseed overtreden, voortaan een sanctie krijgen van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten, de FSMA. Een wet over de tuchtprocedure werd al goedgekeurd in 2019, maar ze is om praktische redenen nog niet in werking getreden.
Mijnheer de minister, waarom hebt u besloten de bijdrage aan het Garantiefonds te verhogen en ze volledig van de Schatkist gescheiden te houden?
De bijdrage van de banken aan het Garantiefonds wordt verhoogd tot 1,8 % van alle gedekte spaargelden, wat dus hoger is dan de Europese richtlijn, die het heeft over 0,8 %. Hoe werd dat percentage, 1,8 %, bepaald? Graag krijg ik een gedetailleerde toelichting.
Is een hogere bijdrage van 1% nodig en gerechtvaardigd?
Zal de verhoging van de bijdrage aan Garantiefonds leiden tot hogere kosten voor de banken en/of hun klanten?
Bankmedewerkers die de bankierseed niet respecteren, riskeren een beroepsverbod van maximaal 3 jaar, administratieve boetes, en dwangsommen. Zijn er ook sanctiemaatregelen voor de werkgevers, de banken zelf, als bankmedewerkers de bankierseed schenden? Misschien worden zij daartoe door hun werkgever aangespoord of worden zij onder druk gezet?
Hoe zal de naleving van de deontologische normen en de overtredingen van de bankierseed worden gecontroleerd? Wordt daartoe in extra mensen, middelen en bevoegdheden toegewezen aan de FSMA?
Tot slot, zijn er voor u, als minister, nog andere maatregelen nodig om de financiële stabiliteit van de banksector te verbeteren en het vertrouwen van de klanten te vergroten? Zo ja, welke maatregelen hebt u in gedachten?
36.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Vermeersch, de regering heeft inderdaad besloten om de middelen van het Garantiefonds te scheiden van die van de Schatkist om te voldoen aan de Europese richtlijn 2014/49 inzake de depositogarantiestelsels. Zo zullen de middelen van het Garantiefonds duidelijk worden onderscheiden van die van de Staat en onmiddellijk toegankelijk zijn. Ook gaat het erom de aanbeveling van internationale instanties als het IMF en de International Association of Deposit Insurers te respecteren.
Bovendien moeten de financiële middelen van het Garantiefonds tegen 2025 een streefbedrag van 1,8 % van de gedekte deposito’s uitmaken. Hoewel dat streefbedrag hoger ligt dan het Europees minimum van 0,8 %, blijkt uit een vergelijkende studie dat meer dan 40 % van de lidstaten dat minimum ontoereikend acht. Dat is ook het geval voor België. Gelet op de specifieke kenmerken van onze Belgische bankensector, heeft zowel het Garantiefonds als het IMF immers aanbevolen om aanvullende bijdragen te innen en een streefbedrag vast te stellen dat hoger ligt dan het in de richtlijn vastgelegde minimum.
Die twee maatregelen zijn bedoeld om het vertrouwen in het Garantiefonds te vergroten en bijgevolg ook de financiële stabiliteit te versterken, hetgeen in het belang is van iedereen, met inbegrip natuurlijk van de deposant.
Wat de bankierseed betreft, wil ik eveneens de basis voor het vertrouwen in de financiële instellingen versterken. Het voorontwerp van de wet inzake de bankierseed berust op twee pijlers.
Ten eerste zal het individuele gedragsregels, uitgaande van de FSMA, uitwerken. In tegenstelling tot de regels waaraan financiële instellingen al moeten voldoen voor een correcte en billijke behandeling van de consumenten van financiële diensten, zullen die regels op individuele basis van toepassing zijn op de bankmedewerkers. Hoewel die regels ook onrechtstreeks zullen bijdragen aan een betere bescherming van de consument, hebben zij in de eerste plaats tot doel het vertrouwen van het publiek in de financiële sector te herstellen door de integriteit van het bankiersberoep te vergroten, meer bepaald door de eer en de waardigheid ervan te vrijwaren. Als dusdanig zijn dat regels van deontologische aard. Uiteraard blijft de werkgever aansprakelijk voor de daden van een aangestelde, overeenkomstig het gemeen aansprakelijkheidsrecht.
Ten tweede zorgen we ervoor dat de nieuwe regels in de toezichtsopdracht van de FMSA worden geïntegreerd om zo gebruik te kunnen maken van de bestaande controlestructuren en sanctieregelingen.
Wat uw vraag betreft inzake andere noodzakelijke maatregelen om de financiële stabiliteit te garanderen, herhaal ik mijn standpunt over de Bazelakkoorden. Ik heb dat onlangs ook op de informele bijeenkomst van Ecofin herhaald: voor ons land is het belangrijk dat de Bazel III-akkoorden trouw en tijdig worden uitgevoerd.
36.03 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, dat de bijdragen van de banken aan het Garantiefonds volledig gescheiden worden van de schatkist, komt dus door de Europese richtlijn.
Op mijn vraag waarom er in België 1% extra wordt geïnd, zei u dat de meeste landen het percentage zelfs te weinig vinden. Mijn vraag blijft: waarom 1 % en niet 2 %? Het lijkt wat op vogelpik. We zijn daar bezorgd over, want het kan leiden tot hogere kosten voor de banken en dus voor de eindklant.
U hebt ook de bankierseed verstrengd, maar we stellen vast dat u geen flankerende maatregelen hebt genomen, waaronder extra medewerkers, middelen en bevoegdheden voor de FMSA. Als men met dezelfde middelen en mensen de naleving van de strengere regels moet controleren, zal de controle verhoudingsgewijs ontoereikend zijn. We zullen de kwestie zeker opvolgen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
37.01 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, er verscheen een opmerkelijk bericht in de pers. Knack meldde dat bijna alle bestelwagens van koerierdiensten rondrijden met een of meer pakjes drugs. Drugs die verstuurd worden met post- en pakjesdiensten, zijn volgens experts een echte plaag geworden. Het gaat vooral om synthetische drugs, de handel is zeer lucratief en de pakkans is bijzonder klein, klinkt het ook bij de federale politie.
De douane kan een veiligheidscontrole uitvoeren op alle goederen die bpost en andere koeriersdiensten in de Europese Unie binnenbrengen. Hij onderzoekt of de invoer van de goederen, die bpost en andere koerierdiensten ter beschikking van de douane houden, toegelaten is en zoekt actief naar onder andere drugs, wapens, namaak, voeding en geneesmiddelen.
Bent u zich bewust van het fenomeen van pakjes met drugs in koerierbusjes?
Publieke cijfers over dat soort drugshandel konden wij niet vinden, maar het fenomeen lijkt aan belang te winnen. Beschikt u over cijfers van het fenomeen en de evolutie ervan? Of vaart u blind?
Twee jaar geleden werd er een werkgroep opgericht die in nauwe samenwerking met twee diensten een barrièremodel ontwerpt om het fenomeen verder te bestrijden. In de werkgroep zitten vertegenwoordigers van de politie en de douane uit België, Nederland, Luxemburg en Duitsland samen met vertegenwoordigers van de private sector, bpost, FedEx, DHL en UPS, aldus Knack. Acht u meer actie noodzakelijk?
In tegenstelling tot de douane dienen drugshandelaars zich niet te houden aan allerlei regels en beschikken ze over veel ruimere financiële middelen. Zult u meer middelen, personeel en bevoegdheden geven aan de douane om het nieuwe drugsfenomeen kordater aan te pakken?
37.02 Minister Vincent Van Peteghem: Ik ben mij uiteraard bewust van de problematiek. De in beslag genomen hoeveelheden drugs bij de post- en koerierdiensten steeg van ongeveer 4,47 naar meer dan 7,6 ton. Daarnaast werden er in 2022 ook 1.540 post- en koerierszendingen in beslag genomen wegens de aanwezigheid van drugs, namelijk synthetische drugs, cocaïne, opioïden, cannabis, NPS en qat. Het betreft hoofdzakelijk zendingen van kleine hoeveelheden drugs en in mindere mate zendingen van grote hoeveelheden synthetische drugs.
De douane neemt deel aan verschillende samenwerkingsverbanden die gericht zijn tegen de smokkel van drugs in post- en koerierzendingen. Er wordt ook structureel samengewerkt met parket en politie rond het onderwerp. De douane maakt ook deel uit van de werkgroep die de ontwikkeling van het barrièremodel aanstuurt, en zal meewerken aan de implementatie van het model.
De samenwerking met buitenlandse wethandhavingsdiensten is essentieel voor een effectieve bestrijding van het fenomeen. De douanediensten spelen op dat vlak hun rol via de deelname aan de overlegfora en internationale operaties via de werelddouaneorganisaties, de International Narcotics Control Board en het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats. Voorts zet de douane in op de uitwisseling van informatie over concrete drugsvaststellingen met de landen van herkomst of bestemming om nader onderzoek naar de achterliggende organisaties mogelijk te maken.
De FOD Financiën streeft ernaar om zijn taken efficiënter uit te voeren via de ontwikkeling van ambitieuze digitaliseringsprogramma’s. We zullen hier ook verder op inzetten. Daarnaast is er in bijkomende middelen voorzien voor de strijd tegen drugs. Zo zijn er verschillende aanwervingen op het personeelsplan van de douaneadministraties gepland.
37.03 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, wat dat laatste betreft, wij hebben wel moeten vaststellen dat het nettoaantal medewerkers bij de douane de voorbije jaren gedaald is. Ik heb u daarover reeds herhaaldelijk schriftelijke vragen gesteld.
U had het over 7,6 ton in beslag genomen drugs. Het valt niet te ontkennen dat de douane roeit met de riemen die hij heeft en schitterend werk levert, maar natuurlijk nog veel beter zou kunnen doen. Daarom blijven wij pleiten voor meer mensen, middelen en bevoegdheden voor de douane, om ook dat nieuwe, toch wel onrustwekkende, drugsfenomeen kordater aan te pakken. De impact op onze samenleving van die synthetische drugs mag zeker niet onderschat worden. Daarom is het noodzakelijk dat uw regering daaraan meer aandacht schenkt. Wij zullen dat pleidooi blijven herhalen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
38.01 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, ondertussen zijn de prijzen opnieuw wat gedaald, maar op het moment van de indiening van mijn vraag waren de benzine- en dieselprijzen aan het stijgen en energiedeskundigen dachten toen dat de literprijzen nog duurder zouden worden. We kunnen er nu wel even om lachen, collega’s, maar we kunnen zeker niet uitsluiten dat de prijzen tegen de zomer opnieuw stijgen.
Enerzijds is er de evolutie op de internationale marken. De prijs van ruwe olie gaat omhoog sinds OPEC+ onverwacht een substantiële productiedaling aankondigde. Het oliekartel is van plan om de olieproductie met meer dan een miljoen vaten per dag te verlagen. Ook het nieuws dat de Amerikaanse oliereserves zijn gedaald, duwt de prijs omhoog. Anderzijds zijn er, dat kunnen we niet ontkennen, de maatregelen van de regering. Er geldt geen accijnsverlaging meer aan de pomp. De accijnsverlaging die de federale regering vorig jaar invoerde, werd ondertussen ingetrokken.
Bovendien worden prijsdalingen systematisch getemperd door de toepassing van het zogenaamde cliquetsysteem.
Dat perverse systeem zorgt ervoor dat, hoewel we de afgelopen twee weken dalingen aan de pomp zagen, slechts een deel van die daling wordt doorgerekend. Het overgrote deel vloeit dus weg in de bodemloze putten van de staatskas van dit land.
Mijnheer de minister, bent u zich ervan bewust dat de prijsstijgingen aan de pomp, naast de evolutie op de internationale markten, ook te wijten zijn aan uw accijnsmaatregelen?
Bent u er zich van bewust dat het cliquetsysteem de prijzen sluipend omhoogstuwt? Als we nu dalingen aan de pomp zien, dan wordt er eigenlijk sluipend een verhoging doorgevoerd door het feit dat die daling slechts gedeeltelijk wordt doorgerekend.
Welke maatregelen acht u noodzakelijk om de prijsstijgingen aan de pomp te temperen?
38.02 Minister Vincent Van Peteghem: We hebben destijds een accijnsverlaging voor diesel en benzine doorgevoerd, dat was toen een tijdelijke en uitzonderlijke maatregel om de gezinnen en alleenstaanden ondersteuning te bieden op een moment met historisch hoge brandstofprijzen.
Die tijdelijke maatregel was gelinkt aan het cliquetsysteem. Zowel de accijnsverlaging als het cliquetsysteem waren van toepassing tot eind maart 2023. Sinds 1 april zijn opnieuw de oude of normale accijnstarieven op diesel van toepassing; die voor benzine waren door het cliquetsysteem opnieuw op het niveau van wat normaal was sinds eind november 2022.
Momenteel is het cliquetsysteem niet meer van toepassing. Het heeft dus ook geen impact meer op de prijzen aan de pomp. U hebt zelf de evolutie van die prijzen aangegeven. Momenteel ligt er geen accijnsverlaging op tafel. In het verleden heeft de regering altijd maatregelen genomen wanneer zij dat nodig achtte. Op basis van de prijzen van vandaag is dat niet aan de orde.
38.03 Wouter Vermeersch (VB): Vandaag niet aan de orde maar wat niet is, kan nog altijd komen. Experts verwachten dat de prijzen zeker niet meer significant zullen dalen. Integendeel, gezien de evolutie op de markt worden er wel stijgingen verwacht. De lichte daling van nu heeft onder meer te maken met een lichte daling van de wereldeconomie, waardoor er minder olie nodig is en de prijzen kunnen matigen.
Zodra de wereldeconomie weer aantrekt, en laat ons hopen dat dat heel snel is, dan zullen de olieprijzen opnieuw stijgen, vrees ik. Dan vertrekken die prijzen van het huidige, verhoogde niveau om stilletjes weer richting 2 euro per liter te gaan. Dan zullen extra maatregelen uiteraard aan de orde zijn. Ook dit dossier blijven we opvolgen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
39.01 Joris Vandenbroucke (Vooruit): Mijnheer de minister, op 21 april verscheen er een koninklijk besluit dat u machtigt om de rentevoet op de e-DEPO-rekening te plafonneren op 2,5 % en de instroom van vrijwillige deposito's te beperken of op te schorten. In het koninklijk besluit lees ik dat als reden wordt aangevoerd dat, ik citeer, “een buitensporig hoge rente op de deposito's” en, ik citeer opnieuw, “massale vrijwillige deposito's” nadelig kunnen zijn voor het niveau van de overheidsschuld en risico's voor de financiering van de Staat of het goede beheer van de overheidsschuld met zich kunnen meebrengen.
U hebt van dat koninklijk besluit onmiddellijk gebruikgemaakt. Vorige maand bedroeg de rente op de e-DEPO-rekening nog 3,10 % en die rente is vanaf 1 mei effectief verlaagd naar 2,5 %.
De e-DEPO-rekening was de enige manier om met een fatsoenlijke rente te kunnen sparen voor wie niet over grote hoeveelheden cash beschikt die geparkeerd kunnen worden op een termijnrekening van een commerciële grootbank. Een gewoon spaarboekje bij een commerciële grootbank brengt amper 1 % op. Wie op zoek is naar een wat hogere rente, vindt bij Deutsche Bank bijvoorbeeld 3,02 % bruto rente, maar moet daar minstens 100.000 euro parkeren. De overgrote meerderheid van de mensen heeft een dergelijk bedrag niet. Met andere woorden, door uw ingreep zien kleinere spaarders zich in tijden van hogere inflatie de pas afgesneden. Vorige week ontmoette ik nog een kleine spaarder die mij vroeg wat hij kon doen. Ik zei dat hij een vraag aan de minister moest indienen, omdat die daar misschien meer informatie over zou kunnen geven.
Ik krijg graag een antwoord op mijn schriftelijke vraag nr. 1392, waarin ik u om cijfers vroeg over de instroom van gelden bij de Deposito- en Consignatiekas. Die vraag werd veel meer dan twintig werkdagen geleden ingediend. Kunt u wat meer duiding geven bij de risico’s die aan dit koninklijk besluit ten grondslag liggen? Waarom brengt u het renteplafond juist op 2,5 %? Is het niet mogelijk om het plafond bijvoorbeeld stapsgewijs te verlagen in functie van de drempelbedragen, dus het omgekeerde systeem van de commerciële banken? Er zou kunnen worden beslist dat men op een bepaald basisbedrag de volle rente zou kunnen krijgen, zoals vroeger, gebaseerd op het rendement van de OLO met een looptijd van een jaar en dat de rente stapsgewijs zou zakken naarmate men meer parkeert op de e-DEPO-rekening. In welke omstandigheden zult u de instroom van vrijwillige deposito’s beperken of opschorten? Slaat deze maatregel op elke categorie van rekeninghouders?
39.02 Dieter Vanbesien (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, tijdens de periode van negatieve rente werd de e-DEPO-rekening naar voren geschoven als een mogelijk alternatief voor vzw’s, scholen en andere instellingen om zich te beschermen tegen die negatieve rente. De aandacht die er toen is gekomen vanuit het Parlement en de pers heeft ervoor gezorgd dat de Deposito- en Consignatiekas veel succes kende.
Aangezien de brutorente op de spaarrekening mee evolueert met de rente van de overheidsobligaties hebben vooral onze overheidsfinanciën baat gehad bij dit succes. Met een recent aangenomen koninklijk besluit van uw hand wordt de rente echter plots geplafonneerd op 2,5 %, wat 0,7 % lager is dan wat de rente bijvoorbeeld deze maand zou bedragen zonder deze maatregel. Dit is dus een vrij ingrijpende maatregel en ik heb daarover enkele vragen.
Ten eerste, hoe zult u in de toekomst verzekeren dat de rente op die rekening op een voorzienbare en voorspelbare manier evolueert? Hoe zult u met andere woorden voorkomen dat u die rekening actief moet beheren op basis van de evoluties in de rentevoeten van andere financiële instellingen en het totaal aan deposito’s dat de DCK beheert?
Ten tweede, hoe komt u precies aan het plafond van 2,5 %? Is dat gebaseerd op een andere berekening dan diegene die vertrekt van de huidige noden van de financiering van de Staat? Hoe komt u aan dat percentage?
Ten derde, kunt u verduidelijken wie vandaag van deze spaarformule gebruikmaakt? Zijn dat voornamelijk particulieren? Is dat voornamelijk voor kleine bedragen? Bijvoorbeeld, hoeveel deposito’s onder het beheer van de DCK bestaan uit kleine stortingen van minder dan 20.000 euro? Hoeveel ervan bestaan uit grote stortingen van bijvoorbeeld meer dan 200.000 euro? Welk aandeel vertegenwoordigen zij?
Ten slotte, mijnheer de minister, op basis van welke criteria zullen nieuwe stortingen op de e-DEPO-rekening in de toekomst worden uitgesloten of opgeschort?
39.03 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Vandenbroucke, mijnheer Vanbesien, de mogelijkheden voor de deposito’s aangeboden door de DCK worden gebruikt door particulieren en rechtspersonen, waaronder entiteiten uit de S.13-sector, zijnde de overheidssector. De verdeling tussen verschillende soorten deposanten die gebruikmaken van een depositorekening is als volgt: 19 % rechtspersonen, 39 % natuurlijke personen en 41 % entiteiten van de overheidssector.
Tot heden heeft de DCK 9.562 dossiers geregistreerd voor deposito’s van minder dan 20.000 euro. Die dossiers vertegenwoordigen in totaal 73,3 miljoen euro of 4 % van de bedragen op de depositorekeningen. Voor de deposito’s van meer dan 200.000 euro heeft de DCK 930 dossiers geregistreerd, die in totaal 1.274 miljoen euro vertegenwoordigen of 69,8 % van de bedragen op de depositorekeningen.
Volgens artikel 17 van de wet van 11 juli 2018 op de DCK mogen alle bij de DCK gedeponeerde bedragen geplaatst en belegd worden in financiële instrumenten. De deposito’s worden in geconsolideerde schuldinstrumenten van de Belgische overheden belegd en/of aangehouden op de bpostrekening van de DCK, zodat de Belgische overheden zich ermee kunnen financieren.
In 2019 werd een opbrengst van de portefeuille van 75,28 miljoen euro doorgestort naar de schatkist, alsook een opbrengst van 140,17 miljoen euro als toevallige ontvangst naar aanleiding van de verkoop van die portefeuille. In de periode 2020-2022 was er geen opbrengst.
Inzake de opbrengst van de portefeuille in 2023 werd er in de begroting een voorzichtige inschatting gemaakt van 66,5 miljoen euro. De werkelijke opbrengst voor het kalenderjaar 2023 zal uiteraard afhangen van de werkelijke intrestvoet die op de verschillende plaatsingen zal worden verkregen.
Het DCK moet uiteraard ook op haar beurt intresten betalen aan de consignatiegevers. Voor het kalenderjaar 2023 werd rekening gehouden met een te betalen bedrag van 38 miljoen euro. De DCK is meermaals gecontacteerd door de pers, waarna er een aantal artikels zijn verschenen in de Nederlands- en Franstalige pers.
De hierna volgende overwegingen liggen aan de grondslag van het KB van 7 april 2023 en het installeren van een cap van 2,5 %. Ik wil eerst en vooral benadrukken dat de depositorekening voornamelijk een oplossing is voor personen die tijdelijk geld moeten deponeren in het geval van bijvoorbeeld een geschil. De DCK is geen commerciële instelling en het is nooit de bedoeling geweest dat de depositorekening bij de DCK een spaar- of beleggingsalternatief zou vormen voor een gewone spaar- of zichtrekening. De interestberekening op de consignaties bij DCK verloopt overigens ook niet op dezelfde manier als bij een spaar- en zichtrekening, maar wordt bepaald door een striktere regelgeving dan bij een commerciële bank.
De vrijwillige consignaties bij DCK zijn de afgelopen jaren, onder meer door de mogelijke aanrekening van negatieve rente, sterk toegenomen. Op de financiële markten zijn de rentevoeten in euro, in het bijzonder die op korte termijn, sterk gestegen sinds het tweede trimester van 2022: van gemiddeld 53 nieuwe depositanten in de periode januari-oktober 2022 zit men sinds november 2022 aan gemiddeld 2.185 nieuwe deposanten per maand. Op zes maanden tijd is er maar liefst 870 miljoen euro bijgestort, wat overeenkomt met één zesde van de totale consignaties bij de DCK.
Het ECB sluit toekomstige renteverhogingen niet uit. De geboden rente op de deposito’s bij DCK, die zich baseert op de OLO-rente op één jaar, volgt deze evolutie. De rentekosten van de DCK nemen dus systematisch toe.
Het Federaal Agentschap van de Schuld signaleerde dat zij een negatieve invloed kunnen ondervinden van een sterke toename van vrijwillige consignaties. Een onverwacht grote toestroom van dergelijke deposito’s zou een toename van de schuldratio tot gevolg hebben, indien deze bedragen door het Federale Agentschap voor de Schuld bij commerciële banken of privé-instellingen in het algemeen moeten geplaatst worden. Tegelijk zou het niveau van de schuld op korte termijn onaanvaardbaar hoog worden, wat grote herfinancieringsrisico’s zou inhouden, aangezien de deposanten bij de DCK te allen tijde hun deposito’s opnieuw kunnen opvragen. De deposito’s bij de DCK worden inderdaad als schuld op korte termijn geboekt. Dit zou ongerustheid bij de beleggers en bij de ratingagentschappen tot gevolg hebben, in het bijzonder wanneer het Agentschap de beperking op de schuld op korte termijn van de algemene richtlijnen van de schuld, die door de minister van Financiën gegeven werden, niet meer zou kunnen respecteren.
Ten slotte is het duidelijk dat de stijgende rentevoeten ook een impact hebben op de begroting en op de schuld van de staat. Het is dan ook passend om de rentekosten voor de DCK en de federale overheid en de belastingbetaler tot nader order te beperken tot 2,5 %. Indien de omstandigheden het zouden rechtvaardigen, kan deze beperking tot 2,5 % naar boven of beneden worden herzien. De maximale rentevoet waarin het nieuwe koninklijk besluit voorziet, verzekert in de toekomst de stabiliteit van de tarieven die worden toegekend door de DCK. Het KB van 7 april 2023 bepaalt bijkomend dat de vrijwillige deposito’s bij ministerieel besluit kunnen worden beperkt of opgeschort in geval van risico voor de financiering van de staat of het goede beheer van de overheidsschuld.
Het risico voor de financiering van de staat of het goede beheer van de overheidsschuld wordt maandelijks beoordeeld door het Federale Agentschap voor de Schuld, op basis van de maandelijkse verslagen die de DCK haar bezorgt, over de evolutie van de geconsigneerde bedragen en de rentevoet van deze vrijwillige deposito’s. Het Federale Agentschap voor de Schuld maakt een gemotiveerd advies over aan mij, hetzij op eigen initiatief wanneer het risico voor de financiering van de staat of het goede beheer van de overheidsschuld wordt vastgesteld, hetzij op verzoek van mijzelf.
Mijnheer Vandenbroucke, ten slotte kan ik ook nog meegeven dat het antwoord op uw schriftelijke vraag naar de diensten is verstuurd. Als u echt niet kunt wachten, ik heb hier ook het antwoord bij.
39.04 Joris Vandenbroucke (Vooruit): Mijnheer de minister, ik begrijp dat er aan enige risicobeheersing moet worden gedaan, maar het is natuurlijk wel bijzonder sneu voor heel wat mensen die in de krant lazen dat er een alternatief is om de ontwaarding van spaargeld tegen te gaan, een gratis alternatief, een gemakkelijk alternatief, met een interessante rentevoet, waar men zijn geld een jaar moet laten staan om van die rentevoet te kunnen genieten. Men zet het geld dan over en een paar maanden later komt er een koninklijk besluit dat de rente plots verlaagt.
Mijnheer de minister, u zegt dat het plafond tot nader orde op 2,5 % is gezet en dat dit afhankelijk van de omstandigheden zowel naar boven als naar beneden kan worden herzien. Dat maakt het natuurlijk veel minder interessant en aantrekkelijk voor mensen om naar daar te gaan met hun spaargeld als alternatief voor de commerciële grootbanken. U zei ook dat het niet de bedoeling is van de federale overheid om bankier te spelen.
Ik hoop voor de mensen, de verenigingen, de scholen, de vzw’s die hun geld daar geparkeerd hebben, dat die rentevoet niet verder naar beneden wordt herzien, tenminste als de langetermijnrente zo hoog blijft of nog verder zou stijgen.
39.05 Dieter Vanbesien (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, u zegt dat het nooit de bedoeling is geweest van de DCK om een regulier product te zijn op de financiële markt. Dat komt niet helemaal overeen met hetgeen wij eerder hebben gehoord. Wij hebben eerder dit jaar een hoorzitting gehad met mensen van de DCK. Zij hebben toen het mechanisme uitgelegd aan onze commissie. Ze hebben het aangeprezen. Er was op dat ogenblik geen sprake van de mogelijkheid van plafonnering of beperking.
Recent hadden wij ook een vergadering met het Agentschap van de Schuld. Ook toen werd geen enkele melding gemaakt van het risico van de vrijwillige deposito’s bij de DCK voor het beheer van de staatsschuld. Het komt dus allemaal een beetje onverwacht.
Ik begrijp dat de recente aandacht voor e-DEPO heeft gezorgd voor een nieuw patroon in het gebruik. Ik begrijp ook dat we moeten nadenken over de gevolgen daarvan, maar het plots verlagen van de rente is wel vervelend voor mensen die daarvan ondertussen gebruikmaken. Ik zou daarover dus graag wat meer transparantie en debat hebben, bijvoorbeeld een bijkomend debat met het Federaal Agentschap van de Schuld daarover.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
40.01 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, u hebt meermaals de ambitie geuit om het aantal codes in de belastingaangifte drastisch te verminderen en op federaal niveau zelfs een op de vier codes te schrappen. Dat is zeer ambitieus, maar in de praktijk kunnen we alleen maar vaststellen dat het aantal codes op de belastingaangifte verder gestegen is sinds uw aantreden als minister.
In 2020 telde de belastingaangifte voor de inwoners van het Vlaamse Gewest 811 codes. De nieuwe belastingaangifte klokt ondertussen af op een record van 843 codes.
Mijnheer de minister, bent u zich bewust van het feit dat het aantal codes op de belastingaangifte onder uw verantwoordelijkheid alleen maar is toegenomen?
Welke stappen zult u deze legislatuur nog nemen om het aantal codes drastisch te reduceren en de belastingaangifte te vereenvoudigen?
Op hoeveel codes wilt u eindigen in 2024?
40.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Vermeersch, ik denk dat u de antwoorden op die vragen kent. Ik ben mij uiteraard bewust van het feit dat het aantal codes is toegenomen. Bij de voorstelling van de belastingaangifte op de persconferentie heb ik gezegd dat ik eens goed gevloekt heb toen ik zag dat er vier codes meer waren dan vorig jaar.
Dat heeft natuurlijk verschillende redenen. De voornaamste reden is dat deze regering er heel expliciet voor heeft gekozen om tijdens de covidcrisis en de energiecrisis in een breed pakket van steunmaatregelen en fiscale maatregelen te voorzien. Een fiscale maatregel heeft vaak een weerslag in de aangifte, ook al zijn die tijdelijk van aard. We kunnen hopen dat die maatregelen snel vervallen en dat daarmee ook de codes in die aangifte zullen verdwijnen.
Het blijft mijn overtuiging dat het aantal codes moet dalen. U weet dat dat een onderdeel is van de brede fiscale hervorming die ik naar voren heb geschoven. Er is een lijst van fiscale uitgaven die we graag schrappen en die we op de manier kunnen gebruiken om een structurele lastenverlaging te financieren. Het schrappen van al die fiscale uitgaven zal ook leiden tot de schrapping van de codes die daaraan verbonden zijn. Hopelijk kunnen wij er op die manier voor zorgen dat de aangifte in de toekomst minder dan 843 codes zal tellen.
40.03 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, mijn vraag stuurde natuurlijk aan op de fiscale hervorming. Sinds u minister bent, is het aantal codes met maar liefst 32 gestegen. Een aantal van de steunmaatregelen steunen wij en waren ook noodzakelijk, maar wij kunnen alleen maar vaststellen dat er codes bij zijn gekomen, maar dat er geen verdwenen zijn. Er is dus weinig of geen belastingvereenvoudiging geweest. De enige manier om echt codes te laten verdwijnen, is door een grondige vereenvoudiging van het belastingsysteem. Daar zijn wij het allemaal over eens, maar de praktische invulling is iets anders.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La présidente: La question n° 55036332C de M. Arens est transformée en question écrite. La question n° 55036337C de M. Verreyt est reportée. M. De Caluwé étant absent, sa question n° 55036359C devient sans objet.
41.01 Joris Vandenbroucke (Vooruit): Ik verwijs naar de schriftelijke versie van mijn mondelinge vraag.
In het
kader van de Oekraïnecrisis hebben veel mensen in dit land solidariteit getoond
door tijdelijk Oekraïense vluchtelingen in hun huis op te nemen. Om in regel te
zijn met de wetgeving voor onderverhuur hebben veel mensen een procedure voor
tijdelijke herbestemming van een gezinswoning doorlopen. Een soort
verbouwingsaanvraag zonder verbouwing om tijdelijk een gezinswoning te kunnen
onderverhuren.
Voor
sommige mensen is er na die uiting van solidariteit een koude douche gevolgd.
Door de tijdelijke herbestemmingsprocedure zijn ze immers op de radar van de
FOD Patrimoniumdocumentatie verschenen. Het gaat vaak om woningen die geregistreerd
staan in het kadaster onder woning met zogenaamd “klein of zonder comfort”. De
FOD patrimoniumdocumentatie gaat blijkbaar bij deze groep systematisch na of er
ondertussen reeds wijzigingen gebeurd zijn in dat comfortniveau.
Nu
zijn de regels uiteraard de regels, maar het is voor uiteraard deze mensen
moeilijk te begrijpen is dat hun solidariteit mogelijks ‘beloond’ wordt met een
hoger kadastraal inkomen en dus een hogere onroerende voorheffing. Zij hebben
correct een procedure willen volgen die ingesteld is dóór de overheid, om
solidariteit te tonen nà een oproep van de overheid en nu blijkt dat die
procedure een trigger is voor diezelfde overheid om hen hoger te gaan belasten.
Ik
vraag u daarover graag het volgende
Bent u
het met mij eens dat een dergelijk overheidsoptreden bijdraagt tot onbegrip en
onvrede tegenover de overheidsdiensten onder uw bevoegdheid?
Hoeveel
mensen zijn gecontacteerd geweest door de FOD patrimoniumdocumentatie naar
aanleiding van een procedure voor een tijdelijke herbestemming van een woning
naar aanleiding van de opvang van Oekraïnevluchtelingen?
Is er
een mogelijkheid om voor de groep getroffenen toch een uitstel te bekomen van
een verhoging van het KI, of een andere regeling te treffen, zodat hun
solidariteit niet afgestraft wordt met hogere belastingen?
41.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Vandenbroucke, het is inderdaad aan onze Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie om de patrimoniale documentatie up-to-date te houden. Een eventuele bijwerking van het kadastraal inkomen gebeurt in het licht van de taak op basis van de door het gewest overgezonden omgevingsvergunningen, inclusief de verbouwingen en de herbestemmingen van gezinswoningen. In 2022 gaven 59.358 omgevingsvergunningen van het type 'verbouwing' aanleiding tot een herschatting van het kadastraal inkomen. In die aangeleverde omgevingsvergunningen kan de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie natuurlijk niet vaststellen of die verbouwing of herbestemming werd uitgevoerd in het kader van de opvang van vluchtelingen of dat de verbouwing of herbestemming voor andere doeleinden werd uitgevoerd. Bovendien kan en mag de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie wettelijk geen onderscheid maken naargelang het doel waarvoor de werken worden uitgevoerd. Het is aan de gewesten om in het kader van hun fiscale bevoegdheden te beslissen of het aangepaste kadastraal inkomen voor die bepaalde periode in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de onroerende voorheffing.
41.03 Joris Vandenbroucke (Vooruit): Uw antwoord was kort en helder. We zullen de vraagstelling ook in het Vlaams Parlement laten geschieden.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
42.01 Wouter Vermeersch (VB): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, wanneer een belastingplichtige een papieren aangifte heeft ingediend en na de indiening, maar voor de inkohiering, een fout vaststelt, dient hij hiervoor zo snel mogelijk contact op te nemen met het juiste belastingkantoor.
In de contactinformatie wordt het e-mailadres van de dienst echter niet meer vermeld. Dit was vorig jaar wel nog het geval. Alleen het postadres staat er nog. Hierdoor worden belastingplichtigen eigenlijk aangezet om terug via de post te werken.
Eenzelfde probleem rijst voor de mandatarissen, de boekhouders en fiscalisten die aangiften namens hun cliënten indienen. Als zij digitaal een aangifte indienen, dan kan die niet meer verbeterd worden, in tegenstelling tot de indiening door een belastingplichtige zelf.
Hoe kan een belastingplichtige of mandataris nog op eenvoudige wijze het e-mailadres van de juiste dienst terugvinden?
Hoe kan een belastingplichtige of mandataris efficiënt digitaal en rechtstreeks contact opnemen met de betrokken dienst om een fout te laten rechtzetten?
Kan hiervoor via MyMinfin een eenvoudige oplossing worden voorgesteld?
Kunnen de e-mailadressen van de kantoren voor de tussenperiode terug toegevoegd worden aan de kantoorgids?
42.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mevrouw de voorzitster, de FOD Financiën streeft naar een vereenvoudiging van het online indienen van de aangifte van de personenbelasting. Dat wordt enerzijds bewerkstelligd door een voorstel van vereenvoudigde aangifte op te maken voor wie een stabiele fiscale situatie heeft en anderzijds door zoveel mogelijk gegevens op voorhand in te vullen in MyMinfin en Tax-on-web.
Wij zijn ons er echter ook van bewust dat een deel van de bevolking zijn aangifte nog op papier indient. Ook voor die groep kan MyMinfin nuttig zijn. Wanneer een wijziging of rechtzetting moet gebeuren, kan die persoon dat vandaag via MyMinfin doen, ook wanneer de aangifte op papier werd ingediend.
Dat kan op verschillende tijdstippen. Tot en met 15 juli kan een digitaal ingediende aangifte door iedereen, dus zowel door burgers als door mandatarissen, eenmalig gewijzigd worden. Voor de ontvangst van het aanslagbiljet en na 15 juli kan een wijziging aangevraagd worden op de website via 'Mijn Aangifte: een vraag stellen' of via 'Een bezwaarschrift indienen, een ander onderwerp of een vraag stellen' of 'Ik wens mijn onlangs ingediende aangifte in de personenbelasting te verbeteren.' Al die keuzes moeten gemaakt worden op de website.
Na ontvangst van het aanslagbiljet kan ook via MyMinfin op eenvoudige wijze bezwaar worden ingediend via 'Een bezwaarschrift indienen – Een fout in de berekening'. De aanvragen tot rechtzetting komen dan direct bij de behandelende medewerker terecht. Op de website van de FOD Financiën zijn instructiefilmpjes beschikbaar die stap voor stap uitleggen hoe MyMinfin in die zin gebruikt kan worden, zelfs wanneer iemand op papier een VVA-aangifte heeft ingediend.
Voor burgers die niet in de mogelijkheid zijn om online via MyMinfin de rechtzetting door te voeren, kan telefonisch contact opgenomen worden met de FOD Financiën voor een eventuele rechtzetting. Via een algemeen nummer komt de oproeper in contact met de behandelende medewerker, die het nodige kan doen. Ik ben ervan overtuigd dat voor die categorie van burgers, die hun aangifte niet graag online rechtzetten, een persoonlijk telefonisch contact beter beantwoordt aan hun noden.
Het e-mailkanaal, dat u aanhaalt, biedt minder veiligheidsgaranties voor de wijziging of aanvraag van een rechtzetting van een aangifte en bevat mogelijk gevoelige en persoonlijke informatie. Heel wat belastingplichtigen worden immers dagelijks geconfronteerd met frauduleuze praktijken. Daarom is mijn administratie van mening dat het niet opportuun is om de e-mailadressen van de kantoren opnieuw te publiceren.
42.03 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, ik ben ontgoocheld over uw antwoord. Het is vooreerst cynisch dat iemand die zijn aangifte op papier indient, via MyMinfin een rechtzetting kan voorleggen, aangezien die mensen er net voor kiezen om op papier en niet online te werken. Het is dus bijzonder cynisch om alsnog op een elektronische indiening aan te sturen.
U zegt dat belastingplichtigen hun aanvraag ook telefonisch kunnen indienen via een algemeen nummer. Waarschijnlijk praat u ook vaak met mandatarissen en vanuit die praktijk weet u wellicht dat dat geen gemakkelijke manier van werken is. De telefooncentrale is soms overbelast en het is soms ellenlang werk om uiteindelijk de juiste persoon aan de lijn te krijgen.
Zeker voor mandatarissen, maar ook voor burgers, is het handig om een e-mailadres te hebben, om een verantwoordelijke of rechtstreeks contactpunt te hebben. Het kan voor heel veel burgers immers een verontrustende situatie zijn wanneer ze vaststellen dat hun aangifte verkeerd is. Het is dan ook belangrijk om de aangifte snel te kunnen rechtzetten, wat niet mogelijk is met de telefoon en met algemene nummers.
Wij vrezen dat het voorgaande de komende weken en maanden, zeker vanaf juni 2023, aanleiding zal geven tot heel veel bijkomende problemen, ook voor de mandatarissen. U begrijpt toch dat een belastingspecialist, een belastingadviseur, een boekhouder, een fiscalist of een mandataris beter gewapend is met een e-mailadres, waarmee hij snel en efficiënt een bericht kan sturen naar de juiste persoon om een rechtzetting door te geven. Dat is veel efficiënter dan die boekhouders, fiscalisten en mandatarissen een algemeen nummer te laten bellen.
Wij gaan dus niet akkoord met het feit dat de emailadressen zijn verwijderd. Dat is jammer. Wij keuren ook af dat u niet bereid bent aan een en ander tegemoet te komen. Wij zullen het zeker opvolgen, mocht dat aanleiding geven tot heel veel problemen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitster: Mevrouw Lanjri is afwezig.
43.01 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, men kan over u zeggen wat men wil, u hebt tot op heden nog geen fiscale hervorming doorgevoerd, maar uw belangrijkste verwezenlijking is wel die genderneutrale belastingaangifte.
De genderneutrale opmaak van het aangifteformulier is de belangrijkste wijziging van de belastingaangifte dit jaar. Bij een gezamenlijke aangifte van een gehuwd of wettelijk samenwonend stel was tot voor kort de regel dat de linkerkolom voor de man voorbehouden was en de rechterkolom voor de vrouw. Dat automatisme geldt niet langer en vanaf dit jaar is de leeftijd het doorslaggevende criterium. Bijgevolg zal de oudste partner de linkerkolom van de aangifte invullen en de jongste partner de rechterkolom.
Mijnheer de minister, volgens de FOD Financiën zal de volgorde van de kolommen dit jaar wijzigen voor zo’n 540.000 koppels. Wij stellen ernstig de vraag wat daarvan de meerwaarde is. Wat zijn de gevolgen indien de belastingplichtigen zich vergissen en toch nog oude werkwijze hanteren? Ik heb reeds van u vernomen dat zij geen e-mail zullen moeten sturen om die fout te corrigeren, maar dat zij naar het algemeen nummer zullen moeten bellen om die correctie door te geven.
U noemt deze genderneutraliteit een "logisch gevolg van de maatschappelijke veranderingen". U stelde dat de klassieke man-vrouwopdeling een "relict uit het verleden" was. Draagt die genderneutrale belastingaangifte niet vooral bij tot een verdere ondermijning van het traditionele gezin? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
Hoe zorgt de regering ervoor dat de overgang naar een nieuwe belastingaangifte soepel verloopt voor belastingbetalers? Welke ondersteuning is er voor mensen die moeite hebben met het invullen van de nieuwe formulieren? Ik kan uw antwoord al raden: bellen naar het algemeen nummer.
43.02 Minister Vincent Van Peteghem: Mijnheer Vermeersch, uw vraag doet mij vermoeden dat u thuis niet de oudste bent en dat u dus in de rechterkolom zult terechtkomen. (Hilariteit) Er zat toch een zekere frustratie in uw vraag.
Zoals meegedeeld op de persconferentie over de opening van tax-on-web zullen er uiteraard geen boetes worden opgelegd die louter het gevolg zijn van de wijziging van de kolommen en ingevolge de nieuwe genderneutrale belastingaangifte, wanneer de aan te geven inkomsten en andere elementen voor het aanslagjaar 2023 volledig en correct zijn ingevuld. De wettelijke grondslag voor deze tolerantie bevindt zich in het feit dat het respectievelijk artikel in het WIB aangeeft dat de door de adviseur-generaal gemachtigde ambtenaar een geldboete kan opleggen, zonder dat die daar evenwel de verplichting toe heeft. Bovendien zal een fout in de situatie geen gevolgen hebben voor de aanslagtermijn, behalve indien een dergelijke aangifte laattijdig is ingediend. Bij een laattijdige aangifte beschikt de administratie immers steeds over een langere aanslagtermijn. Wanneer de inkomsten van de man, die de jongste persoon van het koppel zou zijn, uit gewoonte in de linkerkolom werden ingevuld, volgt een automatische identificatie bij de omkering van de kolommen door de verwerkingsprogramma’s van de FOD Financiën. De FOD Financiën zal de belastingplichtige hiervan trouwens ook in kennis stellen, niet per mail maar per gewone brief.
43.03 Wouter Vermeersch (VB): Mijnheer de minister, die genderneutrale aangifte is niets meer dan regulitis en betutteling waarop niemand zit te wachten. De c in cd&v staat al lang niet meer voor christelijk. Dat wisten we al. Woke is de nieuwe religie van cd&v geworden. Een genderneutrale belastingaangifte is een onnodige aanpassing en draagt bij aan de ondermijning van het traditionele gezin als hoeksteen van onze samenleving. Ik dacht dat cd&v daar in een ver verleden ook voorstander van was.
Wij staan dus bijzonder kritisch tegenover deze aanpassing en zien het als een onnodige ideologische strijd. De nieuwe belastingaangifte zal aanleiding tot verwarring en kan daardoor de administratieve kosten van de overheid verhogen. Wij kanten ons tegen dergelijke woke-overheidsmaatregelen, ook in de fiscaliteit.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitster: De resterende vragen worden uitgesteld naar de volgende vergadering.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 18.03 uur.
La réunion publique de commission est levée à 18 h 03.