Commission des Relations extérieures

Commissie voor Buitenlandse Betrekkingen

 

du

 

Mardi 25 avril 2023

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Dinsdag 25 april 2023

 

Namiddag

 

______

 

De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.12 uur en voorgezeten door mevrouw Els Van Hoof.

La réunion publique de commission est ouverte à 14 h 12 et présidée par Mme Els Van Hoof.

 

01 Samengevoegde vragen van

- Kathleen Depoorter aan Caroline Gennez (Ontwikkelingssamenwerking en Grote Steden) over "De dekolonisatie en de studie van de VUB-ULB naar de Belgische ontwikkelingssamenwerking" (55035513C)

- Goedele Liekens aan Caroline Gennez (Ontwikkelingssamenwerking en Grote Steden) over "De tekortkomingen van het Belgische ontwikkelingsbeleid in onze partnerlanden" (55036161C)

01 Questions jointes de

- Kathleen Depoorter à Caroline Gennez (Coopération au développement et Grandes Villes) sur "La décolonisation et l'étude de la VUB-ULB sur la coopération belge au développement" (55035513C)

- Goedele Liekens à Caroline Gennez (Coopération au développement et Grandes Villes) sur "Les manquements de la politique belge de coopération au développement dans nos pays partenaires" (55036161C)

 

01.01  Kathleen Depoorter (N-VA): Mevrouw de minister, de Directie-generaal Ontwikkelings­samenwerking en Humanitaire Hulp (DGD) bestelde bij de VUB/ULB een studie naar de Belgische ontwikkelingssamenwerking. De studie werd gefinancierd door VLIR-UOS. De onderzoekers zeggen dat de denkoefening een model of kader heeft opgeleverd dat gebruikt kan worden om dekolonisatie in de praktijk te realiseren.

 

Haar conclusie is dat vandaag de onderliggende structuren, procedures en daaruit voortvloeiende machtsrelaties duidelijk nog een koloniale stempel dragen, waardoor gelijkwaardige samenwerking met partnerlandschappen in de praktijk niet volledig lukt. België legt volgens de onderzoekers nog te veel de eigen ontwikkelingsvisie op aan de landen waarmee het samenwerkt. De noden van de landen worden vaak niet vervuld, omdat de donoren hun eigen idee hebben over de ontwikkeling van een land. Er is volgens de onderzoekers dus sprake van een mismatch. De deelnemers aan de studie beklemtonen dat programma’s, projecten, onderzoeksonderwerpen, implementatie en evaluatie zijn geworteld in westerse waarden en kennis, die lokale kennissystemen naar de achtergrond drukken. Misschien nog opvallend, in de studie komt naar voren dat ontwikkelingshulpactoren zich niet volledig bewust zijn van hun koloniale reflexen.

 

Welk belang hecht u aan de conclusies van het onderzoek?

 

Gaat u akkoord met de door het onderzoek gehanteerde methodologie?

 

Hoe reageert u op de stelling dat de Belgische ontwikkelingssamenwerking te veel een eigen ontwikkelingsvisie wil doordrukken?

 

Hoe reageert u op de mening van de deelnemers dat de Belgische ontwikkelingssamenwerking zich niet bewust is van haar koloniale reflex?

 

Meent u dat een pact waarin nederige samenhorigheid, waarnaar het rapport verwijst, de te volgen piste is?

 

Welke elementen van het onderzoek wilt u implementeren in de Belgische ontwikkelings­samenwerking?

 

Welke elementen van het onderzoek wilt u niet implementeren in de Belgische ontwikkelings­samenwerking? Hoe luiden uw argumenten voor die beslissing?

 

01.02  Goedele Liekens (Open Vld): Mevrouw de minister, mijn vraag handelt over hetzelfde rapport van de VUB van eind maart, opgesteld op vraag van de Directie-generaal Ontwikkelings­samenwerking en Humanitaire Hulp (DGD), toch niet onbetekenend.

 

Zoals mijn collega al heeft aangegeven, is de uitkomst niet fraai. Het rapport bestempelt het Belgisch ontwikkelingsbeleid als inefficiënt en neokoloniaal en toont zich bijzonder kritisch voor het klassiek gevoerde beleid. De experten wijzen er onder meer op dat het geïnvesteerde geld compleet zijn doel mist om structurele veranderingen teweeg te brengen. Er zou niet geluisterd worden naar de lokale bevolking of naar hun adviezen en oplossingen. De ngo’s zouden ingrijpende veranderingen weigeren door te voeren als dat hun eigen bestaan of financiering in het gedrang brengt. De vaak gehoorde klacht uit het verleden, volgens dewelke men zichzelf probeert in stand te houden, duikt daarmee weer op. Het rapport geeft verder aan dat het ook behoorlijk fout gaat op het vlak van de feedback en de analyse van de mogelijke impact. We weten niet wat wel of niet werkt en we kunnen niet bijsturen of controleren, wat nochtans erg belangrijk is. Echte huiveringen bekruipen ons bij de vaststelling dat onze partnerlanden het Belgisch beleid bestempelen als structureel racistisch.

 

Het rapport heeft dus een best schokkende inhoud, terwijl ons ontwikkelingsbeleid toch bedoeld is om zelfredzaamheid aan te moedigen. De afspraak was dat elke euro die we daar spenderen, efficiënt moet worden aangewend om dat doel te bereiken. Dat veronderstelt dat we één en ander moeten kunnen meten. Ons ontwikkelingsbeleid schiet voorbij aan de daadkrachtige impact die we voor ogen hebben en tot overmaat van ramp blijkt onze aanwezigheid daar ook nefast voor de banden met onze partnerlanden. We schieten onszelf en hen daarmee dus in de voet.

 

Mevrouw de minister, hebt u kennisgenomen van het bewuste rapport? Wat is uw visie daarover? Bent u het eens met de conclusies? Met welke wel of welke niet?

 

Welke acties gaan we ondernemen om de problemen en tekortkomingen aan te pakken? Hoe gaat u bewerkstelligen dat het Belgische ontwikkelingsgeld zijn doel niet mist?

 

01.03 Minister Caroline Gennez: Collega’s, dank u voor deze vragen, ik ben zeer blij dat ze ronduit worden gesteld. Mevrouw Bruna hier naast mij is een vrijwilliger van de samenlevingsdienst YOUCA die vandaag de minister van Ontwikkelings­samenwerking volgt. Morgen zal ik haar naar het college in Leuven vergezellen. Zo leren we van elkaar en dat is waarschijnlijk ook de bedoeling in deze commissie. Ik ben dus blij met de kritische vragen.

 

Ik zal eerst wat algemene achtergrondinformatie geven over de opdrachtgever van de studie, de DGD.

 

In het kader van de universitaire samenwerking werd een onderzoek gevraagd met het oog op het opstellen van beleidsadviezen; dat heet policy support research (PSR). Eind 2020 werd de opdracht gegeven voor een studie over hoe men de Belgische ontwikkelingssamenwerking kan dekoloniseren. Er werden twee voorstellen geselecteerd, één onder leiding van de VUB en één onder leiding van de universiteit van Bergen. De doelstelling – waar ik achter sta: een gemeenschappelijke en open reflectie over de complexe en delicate kwestie van de dekolonisatie, ook binnen het domein van ontwikkelings­samenwerking. De PSR’s hebben een looptijd van een jaar en beschikken over beperkte middelen. Dit geeft misschien al een deel van de verklaring. Dit was namelijk een kort onderzoeksproject dat vanuit methodologisch oogpunt niet geheel onberispelijk is naar ons aanvoelen. Dit geldt des te meer omdat het moest gebeuren tijdens de pandemie, wat de implementatie van de voorgestelde participatieve methode aanzienlijk heeft bemoeilijkt.

 

De conclusies van de studie zouden de open reflectie moeten helpen stimuleren en verrijken. Ze kunnen in die zin nuttig zijn, maar het is waarschijnlijk geen geheim dat ik het als minister niet met alle conclusies van die studie eens ben. Er zijn verschillende inspiratiebronnen in het Belgische ontwikkelingsbeleid op het vlak van dekolonisatie. Naast deze studie is er ook die van de universiteit van Bergen, net als initiatieven van organisaties uit het middenveld, ander academisch werk over dit onderwerp, internationale debatten, terreinervaring en uitwisseling met onze globale partners.

 

Ik spreek nu even vanuit mijn eigen terreinervaring. Nog niet zo lang geleden was ik op dienstreis in Oeganda. Ik heb toen geenszins gemerkt dat onze aanpak daar als paternalistisch, betuttelend of neokoloniaal werd ervaren. Integendeel, we hadden daar een zeer open dialoog, waarin vooral sprake is van partnerschap. In tegenstelling tot in het verleden proberen wij in onze bilaterale samenwerking uit te gaan van de wensen van het partnerland. Wat zijn hun noden, hoe worden die gedefinieerd door onze partners en hoe kunnen wij die doelstellingen mee realiseren? Ik kan uiteraard niet voor het verleden spreken, maar vandaag heb ik wel het gevoel en ook de ambitie – ik denk dat dit ook geldt voor alle leden van deze commissie voor Buitenlandse Betrekkingen – om in ontwikkelingssamenwerking op voet van gelijkheid partnerschappen aan te gaan. Dat is uiteraard ook de doelstelling van ons algemeen ontwikkelingsbeleid.

 

Nu wil ik wat meer beschouwend op uw vragen ingaan.

 

Het debat over de dekolonisatie van ontwikkelings­samenwerking is een gevoelig en zeer actueel onderwerp. De jongste jaren is dat in een stroomversnelling geraakt en dat vind ik persoonlijk een goede zaak. Het wordt in België, maar ook in andere landen, vooral de Verenigde Staten, zelfs versterkt door de Black Lives Matterbeweging. Ontwikkelings­­samenwerking is inderdaad, gelet op de keuze van onze partnerlanden, de Grote Meren en Centraal-Afrika, ietwat verweven met onze koloniale geschiedenis, maar de grote uitdagingen van onze tijd, klimaat, migratie, ongelijkheid, waardig werk, leefbare en veilige steden, manifesteren zich uiteraard overal, zelfs ook hier in België. Wij moeten ons wereldbeeld telkens weer bijstellen, inclusiever maken en de nadruk leggen op gelijke rechten voor iedereen.

 

Het is een breed, complex en gevoelig debat. Voor mij zijn daarbij in essentie drie elementen heel erg belangrijk.

 

Het eerste element is empathie. Ik denk dat wij daar bij ontwikkelingssamenwerking heel vaak een beroep op doen, niet als een goedkope emotie, maar wel om het perspectief van de ander, van het Zuiden, van de partners mee in rekening te brengen. Om samen vooruit te gaan, moeten we ook ons verleden samen onder ogen durven zien. Dit gaat niet over schaamte, wel over verantwoordelijkheid nemen. Dit gaat niet over schuld, maar over machtsverhoudingen. In het kader van veranderende machtsverhoudingen moet diegene die vroeger vaak aan het kortste eind trok nu wel zijn of haar verhaal kunnen doen. Deze regering zoekt daar uit de grond van haar hart naar een evenwichtige relatie met partners, waarbij wij onze stereotypes overboord gooien en ook kansen zien in onze partnerlanden in plaats van alleen eeuwige problemen.

 

Ik kom bij het tweede belangrijke element. Niemand van ons die het goed meent met internationale solidariteit zou nog het ietwat belegen woord ontwikkelingshulp in de mond nemen. We gaan uit van samenwerking via partnerschappen. De partners zelf hebben zo veel mogelijk de lead. In de nieuwe samenwerkings­programma’s en het nieuwe beheerscontract met Enabel dat dit jaar op 1 januari is ingegaan, hebben we onze partnerlanden veel centraler gezet dan in het verleden. We werken zoveel mogelijk vraaggestuurd. We doen niet langer aan een top-downbenadering. Zo is erin voorzien dat de instructiebrief die het kader vormt voor elk bilateraal samenwerkingsprogramma pas na overleg met het partnerland wordt opgesteld. Vroeger was die volgorde anders. Dit is een goede bijsturing, ook in het beheerscontract van Enabel. De actoren van onze ontwikkelingssamenwerking die in het partnerland aanwezig en actief zijn, worden in de loop van het proces ook geraadpleegd. Het ontwerp van samenwerkings­programma wordt in nauw overleg met het partnerland opgesteld en ook samen uitgevoerd. Voor de niet-gouvernementele samenwerking bepaalt de regelgeving dat de lokale partners centraal staan in de identificatie, formulering, uitvoering en opvolging van de samenwerking. De instrumenten voor opvolging en evaluatie beklemtonen dat. Men kan immers geen impact hebben als men niet evalueert en monitort.

 

Ten derde vind ik het ontzettend belangrijk dat het niet alleen over taal mag gaan als het om dekolonisatie gaat. Taal heeft een geschiedenis. Taal heeft zijn plek. Taal evolueert ook doorheen de tijd. Voor mij is het echter belangrijk dat er een goed en stevig evenwicht wordt gezocht, waarbij vooral actie wordt ondernomen richting oplossingen op vraag van mensen in het Globale Zuiden. Zo kunnen zij heel concreet voor zichzelf een heldere en betere toekomst uittekenen.

 

Ten slotte, is er nog een punt dat mij verbaast, namelijk wat betreft de evaluatie. Ik vind het heel vreemd dat er in de studie gezegd wordt dat wij ons beleid onvoldoende zouden monitoren en evalueren. U moet maar eens vragen aan de gemiddelde ngo of partner of men vindt dat wij te veel of te weinig administratie, controle en feedback vragen. Ik denk eerder dat het vaak als zwaar wordt aangevoeld. Daarom laten wij alle projecten evalueren door externe evaluatoren, die kijken naar relevantie, doeltreffendheid, efficiëntie en duurzaamheid. Het is ook belangrijk dat wij dat doen. Er wordt dus veel geëvalueerd. Het is ook belangrijk dat wij dat doen in het kader van de OESO, waar wij ons hebben geëngageerd om met betrekking tot de ngo’s in de toekomst nog beter gebruik te maken van evaluatie, om lessen te trekken voor toekomstig beleid.

 

01.04  Kathleen Depoorter (N-VA): Mevrouw de minister, het is heel fijn dat u zegt dat het rapport niet op een geheel onberispelijke manier tot stand gekomen is. Ik ben het daar volledig mee eens. De pandemie vind ik een beetje een flauw excuus, maar daarover zullen wij het later wel hebben.

 

De conclusies moeten leiden tot een debat, die kunnen niet zomaar overgenomen worden. Ze zijn soms immers wel heel erg dogmatisch. Wij moeten van dat eeuwige schuldgevoel af. Het kan ons ook niet steeds in de schoenen worden geschoven. Het is heel goed dat u het voorbeeld van Oeganda gaf. U zei dat men de Belgische ontwikkelings­samenwerking daar niet als dogmatiserend aanvoelt. Wij willen niet top-down werken, maar samenwerken.

 

Als we dat dan vergelijken met dekoloniseren, met wat ik soms van bepaalde stromingen hoor, heb ik het idee dat dit ook weer het opleggen van een bepaalde visie kan inhouden. U sprak alleen over de taal, maar het gaat soms veel verder. Er is onlangs een heel triestige discussie geweest in het Brussels Parlement over dekoloniseren en deconstructie. Ik heb daar toch wel heel veel vragen bij.

 

Ik ben het helemaal niet met u eens als u zegt dat wij voldoende controles uitvoeren. U zult heel veel waardebepalingen vragen, maar de geldstromen zijn niet transparant genoeg. Ik heb dat al vaker gezegd en zal dat ook blijven herhalen. Daar wordt niet voldoende op gecontroleerd en af en toe komt er een schandaal aan het licht.

 

Er is bovendien onvoldoende transparantie inzake de GSK’s. Ik heb u het GSK inzake Palestina gevraagd, maar u hebt mij doorverwezen naar de ngo’s, die mij hebben geantwoord dat zij het antwoord niet zullen meedelen. Er is dus een probleem inzake transparantie. Meten is weten. Als parlementslid kan ik mijn taak niet uitvoeren als wij op die manier werken.

 

Wij zijn bij de ontwikkelingssamenwerking al een tijdje bezig met peer-to-peerevaluaties en samenwerking en wij moeten dat zeker blijven doen. Laten we dus kritisch kijken naar de conclusies in het rapport die wij samen kunnen evalueren en eventueel toepassen, en tegelijk de voeten op de grond houden wat ontwikkelings­samenwerking betreft.

 

01.05  Goedele Liekens (Open Vld): Mevrouw de minister, u zegt dat het onderzoek zo zijn gebreken heeft en daar ben ik het deels mee eens. In tegenstelling tot mevrouw Depoorter denk ik wel dat de pandemie daar een rol in heeft gespeeld, want het is natuurlijk moeilijker geweest om daar participatief aanwezig te zijn.

 

U zegt dat uw ervaring in Oeganda geheel anders is, maar u en ik weten dat de eigen ervaring niet echt een wetenschappelijke methode is. Wij mogen binnenkort met een aantal commissieleden bepaalde projecten van Enabel met eigen ogen aanschouwen. Wij zijn dan al met iets meer, dus dat is al iets wetenschappelijker. Wij zullen u uitgebreid onze bevindingen vertellen.

 

Wat mij het meest verheugt, is uw stelling dat u veel belang hecht aan het principe 'meten is weten' en aan evaluatie. Ik onderstreep nogmaals dat het mij daarbij niet te doen is om te controleren waar elke euro heengaat; de bedoeling is dat elke euro efficiënt besteed wordt. Het is niet altijd door meer geld te geven dat een en ander efficiënter verloopt. Het gaat erom het geld op een juiste manier te besteden. We kunnen enkel het beleid bijsturen als we op de juiste manier meten.

 

Ik denk dat er wat dat betreft nog werk aan de winkel is. Wij moeten bijvoorbeeld betere parameters zoeken om vooruitgang te meten. Zo hebben we niet echt een monitor om de vooruitgang te meten op het vlak van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, een van mijn stokpaardjes, terwijl dat toch de sleutel is tot alle volgende sustainable development goals.

 

U zegt dat u zult inzetten op de evaluatie en dat is zeer goed. U wilt een externe partij daarmee gelasten, des te beter. Recente gebeurtenissen hebben ons alvast geleerd dat het beter is om een beroep te doen op externe partijen om zaken in onze instelling te controleren. Ik dank u daarvoor.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitster: De vragen nrs. 55035959C en 55035991C van mevrouw Rohonyi, vraag nr. 55036118C van de heer Ben Achour en vraag nr. 55036242C van mevrouw de Laveleye worden op hun vraag uitgesteld.

 

De behandeling van de vragen eindigt om 14.33 uur.

Le développement des questions se termine à 14 h 33.