Commission de la Justice

Commissie voor Justitie

 

du

 

Mercredi 12 avril 2023

 

Après-midi

 

______

 

 

van

 

Woensdag 12 april 2023

 

Namiddag

 

______

 

De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.14 uur en voorgezeten door mevrouw Kristien Van Vaerenbergh.

La réunion publique de commission est ouverte à 14 h 14 et présidée par Mme Kristien Van Vaerenbergh.

 

De teksten die in cursief zijn opgenomen in het Integraal Verslag werden niet uitgesproken en steunen uitsluitend op de tekst die de spreker heeft ingediend.

Les textes figurant en italique dans le Compte rendu intégral n’ont pas été prononcés et sont la reproduction exacte des textes déposés par les auteurs.

 

De voorzitster: Vraag nr. 55034945C van de heer De Vuyst wordt ingetrokken.

 

01 Vraag van Marijke Dillen aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De beperking van de pleitduur voor advocaten door een arrest van het Hof van Cassatie" (55035692C)

01 Question de Marijke Dillen à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La limitation du temps de plaidoirie des avocats, imposée par un arrêt de la Cour de cassation" (55035692C)

 

01.01  Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, ik verwijs naar de schriftelijke voorbereiding van mijn vraag.

 

Advocaten mogen niet meer onbeperkt pleiten. Dit is een recente beslissing van het Hof van Cassatie in haar arrest van 14 maart jl. Een advocaat was naar het Hof van Cassatie gestapt omdat hij bij een zitting van de Kamer van Inbeschuldigingstelling (KI) in Gent over de verlenging van de voorlopige hechtenis van een beschuldigde van de KI maar tien minuten had gekregen om te pleiten. Eén van de argumenten van het Hof van Cassatie is dat “er geen enkele wet of verdrag een raadsman het recht geeft te pleiten zolang die dat zelf wil".

 

Dit arrest schept een bijzonder gevaarlijk precedent. Niet elke zaak is complex of vereist uitgebreide pleidooien. Maar in omvangrijke of zeer complexe dossiers kan het nodig en nuttig zijn uitvoerig te pleiten met het oog op het correct uitvoeren van het recht op verdediging waarbij alle argumenten ten gronde dienen te worden uitgespit. Terecht stelt Advocaat.be dat “een pleitduur van 10 minuten onrustwekkend kort lijkt om te debatteren over de vrijheid van een persoon, zeker als de advocaat nog veel meer te zeggen heeft om zijn cliënt te verdedigen: een gedetineerde mag verwachten dat er naar hem of haar geluisterd wordt en naar zijn of haar advocaat".

 

Verder stelt Advocaat.be dat “het zorgwekkend is dat het Hof van Cassatie de weg inslaat van een zeer drastische beperking van de pleittijd van de advocaat". “In een rechtstaat staan de rechten van de verdediging centraal. Justitie moet een menselijk gelaat tonen. Dat is zeker het geval wanneer het gaat om de vrijheid van een persoon. … Zo'n zaak afhaspelen, of zelfs maar die indruk geven, is niet het beeld dat Justitie van zichzelf mag geven".

 

“Dit is een bijzonder ongunstige evolutie, onrustwekkend zelfs. Het pad dat Justitie hier ingeslagen is, is niet de weg die wij als advocatuur wensen voor onze cliënten", stelt Advocaat.be. Wat is hier het standpunt van de minister?

 

“Er moet een behoorlijk evenwicht zijn tussen de noodwendigheden van de dienst binnen de rechtbanken en de toegekende pleitduur die voldoende moet zijn om een ernstige en volledige verdediging naar voren te brengen", stelt Advocaat.be. Gaat u een wetgevend initiatief nemen om de pleitduur van de advocaat te beschermen in omvangrijke en/of complexe dossiers en dit in antwoord op één van de argumenten van het Hof van Cassatie dat er geen enkele wet is dat aan een raadsman het recht geeft lang te pleiten?

 

01.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Collega, ik heb uiteraard kennisgenomen van het arrest van het Hof van Cassatie. Ik heb de volgende opmerkingen. Hoewel de arresten van het Hof van Cassatie in belangrijke mate richtinggevend kunnen zijn, kent ons rechtsbestel geen precedentensysteem. De betreffende gerechtelijke uitspraak geldt voor één specifiek dossier en ten aanzien van de betrokken partijen in dat specifieke dossier. Voorts heeft noch de magistratuur, noch de advocatuur mij structurele klachten over een te beperkte pleitduur gemeld. Indien dat zo was, dan zou ik zeker overleg plegen om te bekijken wat hieraan gedaan moet worden in het belang van de rechten van de verdediging.

 

Ik heb al vaker in de commissie gezegd dat er in ons land elk jaar ongeveer 1 miljoen vonnissen en arresten worden uitgesproken. Dat plaatst het een en het ander in perspectief. Zelfs dan ben ik ervan overtuigd dat in de omvangrijke en complexe dossiers waarnaar u verwijst, er voldoende waarborgen zijn die de nodig geachte pleitduur garanderen. In de praktijk worden op de inleidingszitting vaak ook goede afspraken over de benodigde pleitduur voor de partijen tussen de advocatuur en magistratuur gemaakt.

 

01.03  Marijke Dillen (VB): Het gaat inderdaad om een specifiek dossier, maar u zult ook wel kennis hebben genomen van de bijzonder scherpe kritiek van de advocatuur op de website advocaat.be, die het arrest bijzonder zorgwekkend noemen. Ik citeer: “In een rechtstaat moeten de rechten van de verdediging centraal staan. Justitie moet een menselijk gelaat tonen. Dat is zeker het geval wanneer het gaat over de vrijheid van een persoon. Zo’n zaak afhaspelen, of zelfs maar die indruk geven, is niet het beeld dat Justitie van zichzelf mag geven”.

 

Mijnheer de minister, ik hoop dat het effectief bij een alleenstaand geval blijft. Ik geef wel toe dat een aantal advocaten de kunst kent om veel te lang te pleiten en zich voortdurend te herhalen. Aangezien u lacht, ga ik ervan uit dat u mij gelijk geeft. Dat geldt trouwens niet alleen voor advocaten, hier in het Parlement worden we daar ook regelmatig mee geconfronteerd. We moeten zeer waakzaam zijn dat we in grote en ernstige dossiers niet evolueren in de richting van een verkorting van de pleitduur. Ik zal het fenomeen alleszins opvolgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van Marijke Dillen aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Oud-jihadisten die een nieuwe lichting jihadisten oppoken" (55035713C)

02 Question de Marijke Dillen à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les anciens djihadistes qui attisent la ferveur d'une nouvelle génération de djihadistes" (55035713C)

 

02.01  Marijke Dillen (VB): Mevrouw de voorzitster, ik verwijs naar de schriftelijke versie van mijn vraag.

 

Het was een bont gezelschap, de acht verdachten die vorige week de dreiging van de jihad plots weer in de schijnwerpers hebben gezet. Het merendeel mannen, maar ook een vrouw. Sommigen als moslim geboren, anderen bekeerd. En qua afkomst blijkbaar variërend van Marokko, Kosovo, Turkije en Irak. Een achttienjarige uit Brussel zou op het foute pad zijn belang door een oom die zelf ook al voor terrorisme in de gevangenis zat. Oudgedienden spelen blijkbaar vaak de rol van 'mentor' voor een nieuwe lichting en scherpen het gevaar daarvan gevoelig aan. Uit onderzoek blijkt dat het feit dat ze hebben vastgezeten bijdraagt tot hun status. Hun ervaring dient blijkbaar als voorbeeld en dat valt niet uitsluitend moreel te verstaan want ze kunnen hun kennis en ook adresboek delen.  Het blijkt geen nieuw fenomeen te zijn dat generaties jihadisten zo aan elkaar worden geklonken.

1.Is de Minister op de hoogte van deze problematiek?  Wat is zijn standpunt ter zake?

2.Op welke wijze besteden de Veiligheidsdiensten bijzonder aandacht aan deze problematiek?

3.Doordat het aantal opgesloten jihadisten de voorbije jaren aanzienlijk hoog was en er daar nu velen van vrijkomen, waarschuwen experten dat de toestand zorgwekkend wordt. (HLN 30/03/2023)  Welke initiatieven worden er genomen om hieraan bijzondere aandacht te besteden?

4.Uit gegevens die terreurexperten verzamelden over de Belgische Syriëstrijders blijkt hoezeer de veteranen het gevaar vergroten.  Rekruten met veteranen duiken vaker op bij de aanslagcomplotten die de Islamitische Staat in het Westen beraamde. (HLN, 30/03/2023). Welke initiatieven worden er genomen om bijzondere aandacht te besteden aan deze problematiek?

 

02.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw Dillen, ik heb een analyse gekregen van de Veiligheid van de Staat en het OCAD en ik kan de conclusies die de diensten trekken over de door u aangehaalde problematiek onderschrijven.

 

Ik begin met uw eerste vraag. Wanneer wij kijken naar het fenomeen van de radicalisering van jongeren in de afgelopen jaren binnen het jihadisme, dan is het een gegeven dat er veel dynamieken spelen en dat verscheidene push- en pullfactoren aan de grondslag liggen van het feit dat jongeren een dergelijk extremistisch pad beginnen te bewandelen. De sociale context vormt uiteraard eveneens een belangrijk gegeven. Daardoor kan het gebeuren dat bepaalde oudgedienden een rol spelen. Anno 2023 is dat evenwel absoluut geen noodzakelijke voorwaarde en lijkt dat hier ook niet het geval.

 

In de meerderheid van de gevallen halen jongeren hun kennis online. Dat vormt, veel meer nog dan in het verleden, een belangrijke factor. Daarbij moet bovendien gewezen worden op de specifieke eigenheid van die onlinenetwerken, waar anonimiteit en een zekere mate van wantrouwen een belangrijke rol spelen. In het algemeen lijkt het niet het geval dat vooral oudgedienden hun kennis doorgeven en een voortrekkersrol spelen in de radicalisering van jongeren. Hoewel die praktijken van radicalisering door oudgedienden in sommige gevallen wel degelijk vastgesteld worden, kan ook worden gesteld dat veel personen die in het verleden werden opgevolgd in de gemeenschappelijke gegevensbank vandaag niet langer zijn ingebed binnen extremistische structuren en dat ze derhalve ook zeker niet allemaal dienen te worden beschouwd als vectoren van radicalisering van jongeren. Integendeel, veel personen die in het verleden werden opgevolgd, worden vandaag niet langer als een dreiging voor de veiligheid beschouwd en werden dus geschrapt uit de gemeenschappelijke gegevensbank.

 

In verband met uw tweede vraag, is de nationale Strategie TER, wat staat voor terrorisme, extremisme en radicalisering, het middel bij uitstek om die problematiek zo goed en zo vroeg als mogelijk in de kiem te smoren. Ze voorziet in verschillende multidisciplinaire overlegplatformen die instaan voor de opvolging van individuen die gekend zijn in het kader van alle vormen van extremisme, die geweld goedkeuren of die het gebruik van geweld aanmoedigen. Zo voorziet de local taskforce in de eerste plaats in een veiligheidsgerichte opvolging van individuen. De opvolging door die dienst is standaard voor personen die opgenomen zijn in de gemeenschappelijke gegevensbank onder een statuut, dus ook voor ex-gedetineerden die aan de wettelijk bepaalde criteria voor opname voldoen. Een degelijke uitwisseling van kennis, expertise en informatie vanuit onderling vertrouwen tussen de deelnemers aan die platformen maakt het nemen van de meest gepaste maatregelen voor een individu mogelijk.

 

De middelen die worden ingezet, zullen dus verschillen naar gelang het type van extremisme, de ruime omgeving en het individu. Bovendien is de werking van de platformen van de Strategie TER erop gericht om het risico van deze individuen te reduceren tot het principe van risicomanagement.

 

Indien aangewezen kan naast de local taskforce ook de Lokale Integrale Veiligheidscel (LIVC) ingeschakeld worden voor de individuele sociopreventieve opvolging of een opvolging gericht op re-integratie. Die LIVC-R bestaat in symbiose met de local taskforce. Daar waar de local taskforce een opvolging doet van het veiligheidsperspectief, ent de LIVC-R zich op preventie en begeleiding.

 

Ik zal nu antwoorden op uw derde vraag. Dat dient te worden genuanceerd, omdat ons land het afgelopen decennium quasi constant werd geconfronteerd met een aantal jihadisten die een zekere doorloop kenden binnen het detentiesysteem, mede door het hoge aantal individuen dat een veroordeling voor terrorisme kreeg. Intussen zijn dat immers meer dan 500 personen.

 

Jaarlijks kwam er een aantal individuen onder het statuut in de gemeenschappelijk gegevensbank vrij of werd onder voorwaarden vrijgelaten. Er is derhalve wat dat betreft anno 2023 niet echt sprake van enig nieuw gegeven of een trendbreuk. De opvolging van die personen gebeurt middels de gemeenschappelijke gegevensbank via de aanpak opgenomen in de Strategie TER. De behandeling is hierbij steeds op maat, afhankelijk van de dreiging die uitgaat van een individu.

 

De Veiligheid van de Staat verzekert samen met het gevangeniswezen de opvolging vanuit veiligheidsoogpunt van personen die in de gemeenschappelijke gegevensbank staan. Wanneer een gedetineerde die veroordeeld is voor terrorisme, het einde van de straf nadert, stelt de Veiligheid van de Staat een nota einde straf op die ze deelt met alle partners van de Strategie TER. Op basis van die evaluatie bespreekt de local taskforce het dossier en de eventueel te nemen maatregelen voor de opvolging van elke GGB-entiteit die vrijkomt.

 

Tot slot antwoord ik op uw vierde en laatste vraag. Ik zei het al, dat gegeven moet worden genuanceerd. Dat individuen die zich voorheen in detentie bevonden nadien opduiken in complotten waarbij aanslagen worden gepland, blijft vooralsnog eerder de uitzondering dan de regel in ons land. Dat werd immers slechts in een aantal gevallen gedetecteerd tijdens de afgelopen jaren. Bepaalde individuen met een zekere ervaring in de militaire strijd bezitten uiteraard specifieke capaciteiten die risicoverhogend werken.

 

Algemeen kan evenwel worden gesteld dat bij het merendeel van de individuen in detentie die voorheen in een jihadistisch strijdgebied verbleven er geen sprake is van een hoge dreigingsinschaling.

 

Voor de initiatieven verwijs ik opnieuw naar de gemeenschappelijke gegevensbank als het kloppende hart en de local taskforce als het zenuwcentrum van onze aanpak van problematische radicalisering. Tot daar mijn antwoorden.

 

02.03  Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw zeer uitvoerige antwoord dat één en ander toch in een ander daglicht stelt, vergeleken met het artikel dat al dan niet op wetenschappelijk onderzoek zou zijn gebaseerd en waarin een ander standpunt naar voren kwam. Het is in ieder geval belangrijk dat we dit dossier blijven volgen. Ik hoop dat dit grondig gebeurt, in het belang van de veiligheid van dit land.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

03 Samengevoegde vragen van

- Els Van Hoof aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De opvolging van de resolutie over illegale adoptie" (55035219C)

- Yngvild Ingels aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De overlegcommissie naar aanleiding van de resolutie omtrent illegale adopties" (55035654C)

03 Questions jointes de

- Els Van Hoof à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le suivi de la résolution sur l'adoption illégale" (55035219C)

- Yngvild Ingels à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La commission de concertation et de suivi relative à la résolution sur les adoptions illégales" (55035654C)

 

03.01  Yngvild Ingels (N-VA): Mijnheer de minister, graag kom ik nog eens terug op de al gestelde vragen over de uitvoering van de resolutie inzake adoptie. De laatste keer dat we daarover gesproken hebben, was op 1 februari in deze commissie. Toen waren er wel al wat stappen gezet. In tegenstelling tot wat u in december had verteld, hebt u in februari al wat concretere zaken kunnen zeggen. Daaruit bleek dat er een aantal misverstanden waren.

 

Is het nu duidelijk wat met die resolutie bedoeld werd?

 

U had het over een Commissie van Overleg en Opvolging inzake Adoptie die zou samenkomen op 24 maart. Wat was daar het resultaat van? Hoe zal er nu verder samengewerkt worden?

 

U stelde voor om na de meeting van 24 maart een punctueel overleg te organiseren met de geïnteresseerde parlementsleden om daar verder te bespreken hoe het nu verder moet.

 

03.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw Ingels, de vergadering van 13 februari met het kabinet van de collega in Vlaanderen is goed verlopen. Het kabinet ging akkoord met het programma dat wij vooropstelden, met name een samenvattend rapport te maken met de gemeenschappelijke conclusies van de twee expertengroepen en te bekijken of er nog aanvullende onderzoeken dienen te gebeuren die zouden resulteren in een extra taak voor die deskundigen.

 

Sindsdien heeft mijn kabinet een ontmoeting gehad met de voorzitters van de Nederlandstalige en Franstalige deskundigen. Bij die gelegenheid hebben wij hen gevraagd of zij bereid zijn hun bevindingen te bundelen en te bepalen of een aanvullend onderzoek noodzakelijk is. De conclusies van de studie die momenteel door de ULB in opdracht van de Franse Gemeenschap wordt uitgevoerd, zijn nog niet bekend. De studie zal naar verwachting tegen eind september worden afgerond. Het onderzoeksteam van de ULB heeft ons meegedeeld dat het geen bijkomend onderzoek kan verrichten zolang het door de Franse Gemeenschap gevraagde onderzoek niet is afgerond.

 

De twee teams van deskundigen zijn evenwel overeengekomen om samen aan het project te werken. Aangezien het verslag van de door de Franse Gemeenschap ingeschakelde deskundigen in september wordt verwacht, werd overeengekomen dat de bundeling van de conclusies en de vaststelling van de punten waarover de deskundigen van beide gemeenschappen aanvullende studies zullen moeten maken, vanaf oktober zullen plaatsvinden. Wij zullen echter niet wachten tot oktober om gevolg te geven aan de punten waarvoor wij nu al kunnen handelen. Daarvoor hebben mijn kabinet en mijn administratie een ontmoeting gehad met de vertegenwoordigers van de geadopteerden om hun verwachtingen en concrete behoeften beter op elkaar af te stemmen. De concrete eisen van de vereniging van de geadopteerden werden afgestemd op de punten van de resolutie.

 

Tijdens de Commissie van Overleg en Opvolging inzake Adoptie van 24 maart werden die bezorgdheden vooropgesteld en werd verder bepaald wie voor welk punt bevoegd is. Mogelijke oplossingen werden besproken.

 

Mijn administratie werkt momenteel aan een concreet vervolg van die discussie. Een punt van de resolutie over de nationaliteit is al het onderwerp van een voorontwerp van wet dat momenteel in de IKW wordt besproken.

 

Mijn kabinet heeft op 27 maart op zijn vraag een ontmoeting met de heer De Maegd gehad, medeopsteller van de resolutie, samen met het kabinet van Buitenlandse Zaken. Tijdens die zeer constructieve vergadering werden de verschillende invalshoeken uitgelegd en besproken.

 

Het spreekt voor zich dat mijn kabinet zich ter beschikking stelt van collega’s die dat ook willen, maar waar mogelijk graag wel gegroepeerd.

 

03.03  Yngvild Ingels (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik ben blij dat een aantal zaken al gebeurd is, vooral dat er al aan een voorontwerp van wet wordt gewerkt. We zaten te wachten op een herstelwet.

 

Ik vind het zelf echter geen goed idee om te wachten tot de beide gemeenschappen klaar zijn. Ik denk dat het een gedeeltelijk losstaat van het ander. Dat u daarmee rekening moet houden, daar heb ik wel begrip voor.

 

Het is jammer dat de heer De Maegd hier soloslim speelt. Het was anders afgesproken, maar daar kunt u niets aan doen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitster: De vragen nrs. 55035609C en nr. 5506610C van mevrouw Hugon worden uitgesteld. De samengevoegde vragen nrs. 55035635C, 55035643C, 55035644C en 55035647C van respectievelijk mevrouw Dillen, de heer Boukili, de heer Colebunders en mevrouw De Wit worden uitgesteld. Vraag nr. 55035665C van mevrouw Gabriels wordt in een schriftelijke vraag omgezet.

 

04 Vraag van Marijke Dillen aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De verijdelde terroristische aanslag(en)" (55035714C)

04 Question de Marijke Dillen à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le ou les attentat(s) terroriste(s) déjoué(s)" (55035714C)

 

04.01  Marijke Dillen (VB): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, ik verwijs naar de schriftelijke voorbereiding van mijn vraag.

 

Vorige week werden er acht terreurverdachten opgepakt die blijkbaar een terroristische aanslag aan het voorbereiden waren.  Uit de informatie van de media blijkt dat de plannen reeds ver gevorderd waren.  Het federaal Parket spreekt over voorbereidende handelingen.  Bij deze acht terreurverdachten zijn er zeker twee met linken naar vroegere dossiers. Eén zat zelf al achter de tralies en een andere werd geradicaliseerd door een eerder veroordeelde oom.  Deze problematiek werd reeds in de plenaire vergadering van de Kamer van donderdag jl. aangekaart binnen een kort tijdsbestek maar vereist een meer uitgebreid debat. Vandaar mijn vragen.

Kan de Minister meer gedetailleerde informatie geven over dit dossier?

Kan de Minister meer toelichting geven betreffende de achtergrond van deze acht terreurverdachten en het gerechtelijk gevolg dat aan deze feiten werd gegeven? Hoeveel personen werden er in verdenking gesteld? Hoeveel werden aangehouden en hoeveel blijven aangehouden?

Hoeveel van deze acht terreurverdachten hebben een gerechtelijk verleden m.b.t. terreurdreiging? Hoeveel werden er door OCAD opgevolgd?

Klopt de berichtgeving dat één of meerdere van de verdachten in het verleden reeds werden aangehouden in het kader van een terrorismeonderzoek?  Hoe lang heeft deze aanhouding geduurd?  Zijn deze dossiers nog lopende?  Waarom werd de voorlopige hechtenis niet verlengd?

 

04.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mijn antwoord zal zeer kort zijn omdat ik al een antwoord heb gegeven in de plenaire vergadering van 30 maart 2023, onder andere op de vragen van de heer Depoortere en de heer Metsu. Waarschijnlijk is dat de reden waarom die laatste zijn vraag heeft ingetrokken.

 

Toen heb ik al uitvoerig geantwoord op de vragen die u nu stelt, maar voorts verwijs ik ook naar de berichtgeving van het federale parket en het OCAD over dit dossier. Ik heb uw vragen, gebundeld in vier puntjes, nog eens naast mijn antwoord van 30 maart gelegd – een antwoord van 4,5 minuten overigens – en vastgesteld dat er sindsdien geen nieuwe informatie is.

 

04.03  Marijke Dillen (VB): Deze vraag werd inderdaad vroeger ingediend en al besproken in de plenaire vergadering, waar u antwoorden hebt gegeven op de vragen die ik stelde. Het is dan ook geen probleem dat u daarnaar verwijst.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van Marijke Dillen aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De stijging van het aantal gevallen van elektronisch toezicht" (55035715C)

05 Question de Marijke Dillen à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'augmentation du nombre de cas de surveillance électronique" (55035715C)

 

05.01  Marijke Dillen (VB): Ik verwijs naar mijn schriftelijke voorbereiding.

 

Mijnheer de minister, het aantal gedetineerden dat in Vlaanderen met een elektronische enkelband thuis mag zitten, is op drie maanden tijd met maar liefst 40 % gestegen.  Volgens Vlaams Minister van Justitie Demir is het een bewijs dat de federale Justitie op instorten staat en steeds meer doorschuift naar de deelstaten. Ze uit bovendien haar bezorgdheid over geradicaliseerde en extremistische gevangenen die onder E.T. worden geplaatst. “Een deradicaliseringsproject opleggen terwijl thuis de radicaliseringskraan online openstaat, is ronduit gevaarlijk", aldus de Vlaamse Minister. “Op drie maanden tijd bouwden we dus een extra digitale gevangenis", stelt de Vlaamse Minister Van Justitie.

1.Wat is het standpunt van de Minister op deze kritiek van de Vlaamse Minister van Justitie ?

2.De overbevolking in de gevangenissen mag geen reden zijn om het elektronisch toezicht vlot toe te passen.  “Drugsdealers en pedofielen kunnen bijvoorbeeld niet met een enkelband thuis worden gezet. En geradicaliseerde gevangenen  zeker niet. Terwijl er volgens Demir momenteel zo'n 10 geradicaliseerde gedetineerden onder elektronisch toezicht zijn geplaatst. Daarvoor is het systeem niet geschikt.  Iedereen is het erover eens dat  dat het internet een cruciale rol speelt bij het radicaliseren. Daarover hebben we geen controle.“ Terreur en enkelband zijn geen gezonde mix, laat staan een veilige. Wat is hier uw standpunt op deze kritiek?

3.Gaat de Minister initiatieven nemen om bepaalde straffen uit te sluiten van elektronisch toezicht?

 

05.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Het klopt inderdaad dat er een stijging is van het aantal beklaagden en veroordeelden onder elektronisch toezicht, net zoals er een stijging is van het aantal gedetineerden in onze gevangenissen. Ik hoef u niet te herhalen dat we de strijd tegen de georganiseerde misdaad fors opvoeren, waardoor we onder meer in het dossier Sky ECC behoorlijke resultaten boeken. Dat heeft evident een stijging van het aantal beklaagden, alsook van het aantal veroordelingen tot gevolg. Het is dus niet correct om te zeggen dat de stijging van het aantal mensen onder elektronisch toezicht automatisch een reactie is op de overbevolking, wel integendeel.

 

De regering vandaag is de eerste die het anders aanpakt en die is gestart met de gefaseerde uitvoering van de korte gevangenisstraffen. In mensentaal, vroeger werd elke korte gevangenisstraf automatisch omgezet naar een enkelband en dat gebeurt nu niet langer. Die verandering hebben wij teweeggebracht. Ik vind het jammer dat sommigen daar een communautair verhaal van willen maken. Er is een stijging bij de diensten van elektronisch toezicht en er is een stijging bij ons. We moeten allemaal extra investeren en dat doen we.

 

We moeten ook kiezen. Willen we meer strijden tegen de criminaliteit, dan moeten we daar de gevolgen van dragen. Of willen sommigen dat de politie, het parket en de rechters wat minder werken en wat meer seponeren? We moeten beide op onze domeinen blijven inzetten op recidivebeperking bij de uitvoering van de straffen in de gevangenissen en de deelstaten bij het elektronisch toezicht. Daarom hoop ik dat de Vlaamse regering eindelijk werk maakt – mevrouw Dillen, u hebt collega’s in het Vlaams Parlement – van de begeleiding van veroordeelden met een enkelband. Dat staat in het regeerakkoord, maar is nog steeds niet uitgevoerd. Wij van onze zijde blijven inzetten op kleinschalige detentie en werken met detentiebegeleiders. De departementen Volksgezondheid en Welzijn moeten investeren in voldoende aanbod voor de behandeling.

 

Elektronisch toezicht wordt ook gebruikt als maatregel voorafgaandelijk aan voorwaardelijke invrijheidsstelling. Als er positieve tekenen zijn van deradicalisering zie ik niet in waarom extremisten niet zouden kunnen genieten van een maatregel van elektronisch toezicht op hun weg naar voorwaardelijke en definitieve invrijheidsstelling. De strafuitvoeringsrechtbank analyseert de dossiers grondig en gaat niet over ijs van één nacht. Bepaalde feiten uitsluiten van elektronisch toezicht is voor mij dus geen optie, want dan moet men alle gunsten uitsluiten voor bepaalde categorieën. Dan blijft enkel het strafeinde over, waarvan het u zeer goed bekend is dat hiermee de recidive niet naar beneden zal worden geholpen, wel integendeel.

 

05.03  Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, de begeleiding van veroordeelden onder elektronisch toezicht is inderdaad niet uw bevoegdheid maar die van de gemeenschappen. Ik deel uw mening dat er nog heel wat werk moet verricht worden en dat Vlaanderen hieromtrent zwaar in gebreke blijft. Ik stel dat trouwens ook in de praktijk vast. Ik kan u geruststellen; mijn collega’s in het Vlaams Parlement ondervragen de bevoegde minister regelmatig hierover.

 

Ik deel niet uw standpunt als zouden sommige feiten niet mogen worden uitgesloten voor een straf onder elektronisch toezicht. U zegt dat het voor u geen optie is en dat het binnen het korte tijdsbestek waarover u hier beschikt, onmogelijk is om alle soorten van misdaden te overlopen die niet in aanmerking zouden mogen komen voor elektronisch toezicht. Dat zal zeker gebeuren in het kader van de bespreking van uw ontwerp van het nieuwe Strafwetboek. Toch zijn er vormen van misdrijven waarvoor een straf onder elektronisch zeker uitgesloten moet zijn.

 

Ik weet niet of het cijfer dat door de Vlaamse minister gegeven is, correct is. Zij spreekt van een stijging van 40 % op drie maanden tijd. Ik ben benieuwd naar de cijfers, maar ook die zal ik moeten opvragen via mijn Vlaamse collega’s. In elk geval moeten we erkennen dat de kritiek die zij gegeven heeft, bijzonder scherp is.

 

Ik ben het niet volledig eens met haar kritiek, maar in de praktijk is die toch wel gedeeltelijk waar. Zo stelt zij dat het ronduit gevaarlijk is om een deradicaliseringsprogramma op te leggen, terwijl de radicaliseringskraan thuis online openstaat. Daar zit volgens mij toch een grond van waarheid in, waarover nagedacht mag worden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van Marijke Dillen aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De uitbetaling van de pro-Deovergoedingen" (55035716C)

06 Question de Marijke Dillen à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le versement des indemnités pro deo" (55035716C)

 

06.01  Marijke Dillen (VB): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, ik verwijs naar de schriftelijke voorbereiding van mijn vraag.

 

Reeds herhaaldelijk werd er op aangedrongen om meer duidelijkheid en transparantie te krijgen betreffende de uitbetaling van de Pro deo-vergoedingen aan advocaten die bereid zijn op te treden in het kader van de tweedelijnsbijstand. Uit berichten van de Orde van Vlaamse Balies blijkt dat de vaste waarde van een punt nog niet werd medegedeeld en dus niet gekend is.  Ook de datum van betaling is niet geweten.

Kan de minister mij mededelen wanneer deze gegevens kenbaar zullen worden gemaakt?

In het verleden werd er reeds herhaaldelijk een pleidooi gehouden om de uitbetaling van deze vergoeding sneller te laten verlopen en om na te gaan of dit niet meerdere malen per jaar, minstens tweemaal kan gebeuren.  Wat is hier het standpunt van de minister?  Bent u bereid dit te onderzoeken en  minstens na te gaan of er een snellere betaling kan gebeuren?

Is de minister bereid om een initiatief te nemen om  de prestaties van de advocaten die optreden in dit systeem beter te vergoeden en de waarde van een punt te verhogen?  Wat is uw visie ter zake?​

 

06.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw Dillen, de betalingsprocedure is lopende en dit zal eerstdaags op de ministerraad worden geagendeerd.

 

Momenteel onderzoek ik of het mogelijk is om advocaten frequenter te vergoeden in het kader van de tweedelijnsbijstand. De moeilijkheid ligt vooral in de overgang tussen de twee systemen. In begrotingsjaar X zullen de prestaties van gerechtelijk jaar X-2 en een deel van de prestaties van begrotingsjaar X-1 moeten worden uitbetaald.

 

Sinds mijn aantreden als minister van Justitie zijn de middelen voor rechtsbijstand blijven toenemen. Ik werk aan een betere vergoeding voor de prestaties van advocaten. Ik ben van plan om de waarde van het punt op te nemen in de geldende normen en die te koppelen aan de indexering.

 

06.03  Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, u gaat dus onderzoeken of de pro-Deoadvocaten meerdere malen, minstens tweemaal per jaar, zouden kunnen worden uitbetaald. Tegen wanneer verwacht u de resultaten van dat onderzoek? Ik begrijp dat dat in het overgangsjaar begrotingstechnisch geen evidentie is. Op een bepaald ogenblik zal men daar toch echt werk van moeten maken, want de vergoedingen slechts eenmaal per jaar uitbetalen is veel te weinig.

 

In verband met de waarde van het punt klopt het dat de middelen blijven toenemen. We moeten ook durven erkennen dat de wetswijziging die in het begin van deze legislatuur is goedgekeurd, toen u nog geen minister was, ertoe geleid heeft dat de middelen moeten toenemen. Ik heb die wetswijziging toen gesteund en ik sta daar nog altijd achter, maar dat staat totaal los van de waarde van het punt. Dat is op dit ogenblik totaal ondermaats. Ik ben ervan overtuigd dat een groot deel van de advocaten in dit systeem hun werk met veel overtuiging en inzet uitvoeren. Daar mag dus wel een degelijke verloning tegenover staan. Ik hoop dat u ook wat dat betreft nog in deze legislatuur met concrete resultaten komt.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Questions jointes de

- Nabil Boukili à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La réforme de la transaction pénale élargie" (55035757C)

- Marijke Dillen à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La réforme de la transaction pénale élargie" (55035806C)

07 Samengevoegde vragen van

- Nabil Boukili aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De hervorming van de verruimde minnelijke schikking" (55035757C)

- Marijke Dillen aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De hervorming van de verruimde minnelijke schikking" (55035806C)

 

07.01  Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, au cours de la législature, vous avez à plusieurs reprises exprimé votre volonté de réaliser une évaluation de la transaction pénale élargie.

 

De notre côté, nous estimons que les différentes transactions qui sont survenues ces dernières années, permettant aux gros fraudeurs de s'en tirer à peu de frais, ont largement permis de faire cette évaluation. Nous demandons depuis longtemps la suppression de cet instrument de justice de classe qui permet aux riches d'acheter leur procès.

 

Récemment, vous avez annoncé que la transaction pénale serait réformée sur deux axes: les transactions conclues seront désormais publiques et la possibilité sera introduite de prononcer une interdiction de gérer des entités juridiques. C'est une évolution que nous pouvons soutenir. Nous préfèrerions que la transaction n'existe plus, mais la rendre publique va dans le sens de plus de transparence. C'est mieux que rien.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous nous tracer les grandes lignes de cette réforme? Où en est l'évaluation de la transaction pénale? Comment et par qui a-t-elle été menée? Pouvons-nous disposer du rapport d'évaluation? Sur quels axes cette évaluation a-t-elle porté?

 

07.02  Marijke Dillen (VB): Ik verwijs naar mijn schriftelijk ingediende vraag.

 

De wet op de minnelijke schikking, beter bekend als de afkoopwet, bestaat reeds geruime tijd voor 'kleine misdrijven', maar werd in 2011 grondig aangepast zodat deze wet ook voor zware feiten, zoals o.a. fraude, kan worden toegepast. Deze uitbreiding is terecht zeer omstreden en leidt zonder twijfel tot klassenjustitie waarbij vermogende burgers hun straf kunnen afkopen en zo hun blanco strafregister kunnen behouden. Reeds herhaaldelijk hebt u deze legislatuur aangekondigd dat deze wet zou worden geëvalueerd en hervormd en dat de regeling strenger en transparanter moet worden gemaakt. Vorige week hebt u aangekondigd dat u met een ontwerp naar het parlement zal komen, maar teksten zijn er nog niet.

 

Werd de bestaande wetgeving inmiddels geëvalueerd? Wie was hiervoor verantwoordelijk en wat zijn de resultaten?

Kan u de krachtlijnen van uw ontwerp toelichten?

Naar aanleiding van de wetswijziging in 2018 stelde de Hoge Raad voor de Justitie in haar advies van november 2017 dat ook na de wetswijziging er een aantal zwakke punten blijven waardoor een daadwerkelijke controle door de rechter en de transparantie en effectiviteit van het systeem in het gedrang kunnen komen. Wordt er in dit ontwerp rekening gehouden met dit advies waarin zes zeer duidelijke aanbevelingen worden geformuleerd?

De Hoge Raad voor de Justitie heeft ook duidelijk gezegd dat de wetgever moet evalueren of de regels m.b.t. de toegang tot het strafregister en de uittreksels nog allemaal coherent zijn. Is deze evaluatie gebeurd?

 

07.03  Vincent Van Quickenborne, ministre: Chers collègues, le projet implique deux interventions législatives: plus de publicité et une interdiction de gérer. En premier lieu, l’accord conclu entre le ministère public et l’inculpé devra être homologué en public en chambre du conseil. Les portes de la chambre du conseil seront obligatoirement ouvertes. La presse et le public pourront prendre place dans la salle et l’accord sera ensuite rendu public. En deuxième lieu, le projet de loi prévoit que le commissaire public pourra désormais exiger une interdiction de gérer lors de la conclusion d’une transaction pénale élargie. De ce fait, l’inculpé ne pourra plus exercer de fonction de représentation, par exemple au sein de personnes morales.

 

Het systeem van verruimde minnelijke schikking is geanalyseerd door het College van procureurs-generaal en door het Federaal Instituut voor de bescherming en de bevordering van de rechten van de mens. We hebben ook een evaluatie gevraagd aan de Hoge Raad voor de Justitie. Intussen hebben we een voorontwerp van wet uitgewerkt, dat is goedgekeurd door de ministerraad van 31 maart 2023. Na advies van de Raad van State zal het aan het Parlement worden voorgelegd.

 

La modification de la transaction pénale élargie fait partie du projet de loi de procédure pénale 2. Nous devons aller de l’avant avec ce projet pour l’achever au cours de cette législature. Nous tiendrons bien entendu compte de l’audit du Conseil supérieur de la Justice dès qu’on le recevra. Nous espérons que cela coïncidera avec la réception de l’avis du Conseil d’État.

 

Mevrouw Dillen, het advies van de Hoge Raad voor de Justitie van november 2017 is al gedeeltelijk achterhaald. Zo verwijst het oude advies nog naar het gebrek aan rechterlijke toetsing. U weet dat mijn voorganger dat intussen gecorrigeerd heeft door de rechterlijke tussenkomst. Nu gaan we nog een stap verder met de uitspraak in publieke zitting en daarmee wordt opnieuw een punt van kritiek weggewerkt.

 

Mevrouw Dillen, voor uw vraag over de toegang tot het strafregister en de uittreksels bekijken we of er punctuele aanpassingen aan de regelgeving nodig zijn in functie van het advies van de Hoge Raad voor de Justitie.

 

07.04  Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, merci pour votre réponse.

 

Tout d'abord, il est étonnant que nous n'ayons pas encore reçu cet audit. À chaque fois que nous parlons de la transaction pénale, vous dites qu'il faut attendre l'évaluation pour agir. Et, là, vous nous annoncez une réforme de la transaction pénale alors que l'audit n'est pas encore prêt. Il y a là une contradiction, en tout cas dans votre approche.

 

Cette réforme ne fait que rétablir quelque chose de naturel: le fait que ce soit public. C'est la moindre des choses d'être au courant que des gens volent l'argent public et font de la fraude fiscale. Cette mesure n'est en rien révolutionnaire.

 

Je rappelle que, pour le PTB, cette transaction pénale élargie telle qu'elle existe depuis 2011 est complètement injuste. Cette procédure exprime vraiment une justice de classe: quand quelqu'un vole un paquet de pâtes dans un supermarché, il prend de la prison ferme; mais, quand HSBC détourne des milliards d'euros, elle s'en sort en payant 50 millions d'amende et sans aucune condamnation. C'est le monde à l'envers! Cela témoigne de cette justice de classe que nous dénonçons au quotidien.

 

J'espère que cette réforme est un premier pas vers une suppression totale de cette transaction élargie, qui est injuste.

 

07.05  Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, onze fractie is absoluut geen voorstander van deze afkoopwet. Dat leidt immers inderdaad tot klassenjustitie. 

 

U hebt echter aangekondigd dat u hieraan wilt sleutelen. Ik ben benieuwd naar het ontwerp dat, als ik het goed begrepen heb, nu naar de Raad van State is gestuurd. U hebt ook een advies gevraagd aan de Hoge Raad voor de Justitie en dat benieuwt mij ook.

 

Ik hoop in elk geval dat u rekening houdt met wat ik in mijn vierde vraag gesteld heb in verband met de toegang tot het strafregister en de uittreksels. Dat is immers ook een bijzonder pijnpunt. Ik hoop dat daaraan eveneens aandacht wordt besteed in uw nieuwe ontwerp.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Question de Samuel Cogolati à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'enquête sur les lobbyistes de Huawei à Bruxelles" (55035667C)

08 Vraag van Samuel Cogolati aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het onderzoek naar de lobbyisten van Huawei in Brussel" (55035667C)

 

08.01  Samuel Cogolati (Ecolo-Groen): Monsieur le Ministre, les services de renseignements belges enquêteraient sur les activités de Huawei dans et autour des quartiers généraux de l’Union européenne et de l’OTAN à Bruxelles.

 

L’enquête permet-elle de révéler des liens entre l'État chinois et le fonctionnement du bureau bruxellois de Huawei?

 

Quel mode opératoire serait-il utilisé par les suspects afin de promouvoir les intérêts de la Chine et du Parti communiste chinois (PCC) dans les institutions européennes et l’OTAN? Quelles formes d’ingérence seraient-elles reprochées à l’Etat chinois dans le cadre de cette enquête?

 

D’autres entreprises ou groupes d’intérêt en lien avec la Chine font-ils également l’objet d’enquêtes en raison de leur rôle dans la promotion des intérêts de la Chine et du PCC dans les institutions européennes et l’OTAN?

 

Quelles mesures sont actuellement déjà en place afin de limiter le lobbying d’un État tiers par le biais d’acteurs privés auprès des institutions européennes et de l’OTAN? Ces mesures pourraient-elles être renforcées à l’avenir? Si oui, comment?

 

Des sanctions pourraient-elles être imposées aux lobbyistes de Huawei si l’enquête s’avérait concluante?

 

08.02  Vincent Van Quickenborne, ministre: Cher collègue, la Sûreté de l'État me confirme qu'il existe, au niveau mondial, une implication de l'État chinois dans les structures de Huawei, notamment en ce qui concerne la présence de cellules du Parti communiste dans les structures de l'entreprise. Il reste difficile de déterminer avec exactitude jusqu'à quel niveau la présence des cellules se reflète dans les implantations de Huawei à l'étranger. Pour l'instant,  il est impossible d'entrer dans plus de détails à ce sujet.

 

Cependant, dans le cadre de sa mission légale de suivi de l'ingérence, la Sûreté de l'État accorde une attention particulière à plusieurs entités liées de manière officielle ou semi-officielle aux structures étatiques de la République populaire et au Parti communiste chinois, y compris certaines entreprises privées.

 

La définition des règles et mesures au sujet du lobbying au sein de l'Union européenne et de l'OTAN ainsi que leur mise en œuvre sont du ressort des instances internationales et non de la Belgique comme host nation. Toutefois, si une instance internationale détecte des activités qui sont illégales ou qui touchent aux compétences des services de renseignement, elle peut se mettre en contact direct avec les instances belges compétentes.

 

La Commission européenne va lancer prochainement une initiative, Defence of Democracy Package, qui aura comme but de prendre des mesures de protection pour les institutions européennes contre l'ingérence des États tiers.

 

En tout cas, en ce qui concerne l'ingérence étatique ou semi-étatique dirigée vers l'Union européenne et l'OTAN, le travail de contre-ingérence de la Sûreté de l'État se fait en concertation avec l'institution internationale concernée.

 

De manière générale, je veux surtout souligner que le lobbying en soi est parfaitement légal et ne peut pas mener à des sanctions.

 

08.03  Samuel Cogolati (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie ainsi que vos collaborateurs pour la qualité des réponses.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Question de Samuel Cogolati à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'opération Silk Road" (55035668C)

09 Vraag van Samuel Cogolati aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De operatie Silk Road" (55035668C)

 

09.01  Samuel Cogolati (Ecolo-Groen): Monsieur le Ministre, ce mardi 28 mars, des perquisitions ont été lancées dans des sociétés logistiques et commerciales chinoises actives dans le fret internationalà Liege Airport et Zeebruges, dans le cadre d’une vaste enquête du parquet européen sur un système présumé de fraudes à la TVA, appelée opération "Silk Road".

 

1. Quels sont les acteurs chinois impliqués? La société Alibaba installée à Liège Airport est-elle impliquée dans cette enquête? Qu’est-il exactement reproché aux acteurs chinois impliqués?

2. Quels bien importés sont concernés par l’opération Silk Road? Dans quels volumes? Des biens importés du Xinjiang sont-ils concernés? Quel est le mode opératoire des sociétés impliquées dans ces fraudes présumées?

3. D’autres enquêtes judiciaires sont-elles en cours en Belgique contre des acteurs chinois, dont Alibaba, Cosco ou encore Huawei?

4. Des Belges sont-ils soupçonnés d'avoir servi d'intermédiaires ici? Et si oui, un Etat-tiers est-il soupçonné d’ingérence dans cette affaire, et si oui lequel? Quelle est l'identité des suspects? Font-ils partie d’organisations criminelles, si oui lesquelles? Les suspects sont-ils uniquement belges ou des personnes étrangères sont-elles également suspectées?

5. Des mesures vont-elles être prises afin de réduire le risque que de telles fraudes se reproduisent à l’avenir? Si oui, lesquelles? Quel sera l'impact de l'opération Silk Road sur le filtrage des investissements chinois en Belgique, notamment à Liège et Zeebruge/Anvers, en ce compris dans le cadre du mécanisme européen de filtrage des investissements étrangers?

 

09.02  Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur Cogolati, l'enquête en cours est menée par le Parquet européen (European Public Prosecutor's Office (EPPO)), sous la direction d'un juge belge. Je ne violerai donc pas le secret de l'instruction.

 

Toutefois, en concertation avec le procureur belge de l'EPPO à Luxembourg, je vous informe que l'EPPO a effectué, le 28 mars 2023, dix perquisitions dans plusieurs lieux en Belgique et a arrêté quatre suspects au cours d'une opération visant un réseau de fraudes douanières qui aurait causé un préjudice d'au moins 303 millions d'euros de taxes éludées.

 

Au cours de l'opération menée entre autres avec le soutien d'Europol et d'une équipe d'enquête multidisciplinaire (MOTEM) belge – un nouveau dispositif depuis cette législature et installé par ce gouvernement – des autorités douanières et de la TVA de Belgique ainsi que de plusieurs branches de la police belge, les agents ont perquisitionné des entrepôts et des bureaux aux aéroports de Zeebrugge et de Liège et les maisons privées des suspects à Ans, Liège et Visé, et ont saisi des preuves ainsi que des biens.

 

Dans le collimateur du Parquet européen se trouvent des exportateurs chinois soupçonnés d'avoir mis en place un système complexe pour échapper au paiement de la TVA sur des marchandises importées.

 

Selon l'enquête, les sociétés belges agissant en tant que représentantes fiables d'exportateurs chinois en matière de douanes et de TVA ont déclaré que les marchandises entrant par l'aéroport de Liège (matériel électronique, jouets et une myriade d'accessoires) étaient destinées à d'autres États membres afin de bénéficier de l'exonération de la TVA à l'importation sur la base de la procédure douanière 42.

 

La procédure douanière dite "CP42" est une procédure qui exempte les importateurs du paiement de la TVA dans les pays d'importation si les biens importés sont ensuite acheminés vers un État membre de l'Union européenne. Dans le cadre de cette procédure créée pour simplifier les échanges transfrontaliers, la TVA est exonérée dans le pays d'importation lorsque les biens sont acquis dans l'État membre de destination finale. Pour bénéficier de cette exonération, les importateurs chinois ont fait appel à des agences douanières privées et représentantes fiables en matière de TVA en Belgique qui déclaraient que la destination finale des marchandises était d'autres États membres. Pour ce faire, ils auraient utilisé des sociétés-écrans situées en France, en Allemagne, en Hongrie, en Italie, en Pologne et en Espagne en utilisant de fausses factures et des documents de transport falsifiés.

 

Cela a permis aux marchandises d'être vendues avec d'énormes bénéfices, tout en fraudant des organismes de recouvrement des droits de douane et de la TVA.

 

Dans certains cas, ils auraient utilisé le nom d'entreprises réelles qui ignoraient que leur numéro de TVA et leur identité avaient été volés. En réalité, les sociétés-écrans ne recevaient pas les marchandises, qui étaient en fait livrées à de vraies sociétés établies dans d'autres états membres, ou vendues à des consommateurs finaux par l'intermédiaire des places de marché en ligne dans plusieurs pays.

 

L'objectif de ces société-écrans était de détourner l'attention des inspecteurs en créant une fausse chaîne commerciale et en rendant les contrôles plus difficiles. Les marchandises étaient finalement vendues au consommateur final qui payait le prix total des produits, y compris la TVA. Toutefois, selon l'enquête, la TVA payée par le consommateur final n'a jamais été déclarée ni payée à une quelconque administration fiscale par l'organisation criminelle présumée, et a été conservée par le vendeur.

 

En ce qui concerne votre dernière question, je peux encore ajouter ce qui suit: l'enquête étant toujours en cours, il est encore trop tôt pour mesurer l'impact possible de cette enquête sur le filtrage des investissements chinois en Belgique. Néanmoins, l'accord de coopération du 30 novembre 2022 visant à instaurer un mécanisme de filtrage des investissements directs étrangers prévoit que le Comité de filtrage interfédéral pourra prendre en compte le risque qu'un investisseur étranger exerce des activités illégales ou criminelles pour décider de l'ouverture d'une procédure de filtrage.

 

09.03  Samuel Cogolati (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour la qualité, la longueur et le contenu de la réponse. Je vous remercie, et à travers vous évidemment l'action du gouvernement, pour le volontarisme qui est ici clairement démontré.

 

Trois cent millions d'euros, ce n'est pas rien. Ce n'est vraiment pas rien. C'est même énorme. Et c'est assez fou de se dire que nous en sommes à ce point. C'est de la véritable triche. C'est de la fraude à la TVA. Je pense, plus globalement, que nous commençons seulement – en Belgique et en particulier à Liège, dans ma région – à ouvrir les yeux sur les risques que peuvent représenter de tels investissements monstres dans l'e-commerce.

 

Je pense qu'il faut arrêter d'idéaliser la venue d'Alibaba et d'autres acteurs chinois à Liège Airport. Il y a quelques années on leur déroulait le tapis rouge dans la plus grande naïveté. Aujourd'hui, je vous entends, monsieur le ministre, parler de filtrage des investissements. Et je vous entends très clairement dire non aux activités illégales et criminelles. Selon moi, c'est le bon sens et c'est la voie à suivre. La loi vaut pour tout le monde, y compris pour des énormes sociétés mastodontes, également celles qui viennent de Chine.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

De voorzitster: Vraag nr. 55035691C van mevrouw Van Hoof wordt uitgesteld.

 

10 Question de Nabil Boukili à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'incendie survenu à la prison de Haren" (55035768C)

10 Vraag van Nabil Boukili aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De brand in de gevangenis van Haren" (55035768C)

 

10.01  Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, il y a deux semaines, un incendie est survenu à la prison de Haren. Un détenu placé au cachot a mis le feu à son matelas, nécessitant l'intervention des agents pour maîtriser la situation.

 

Il semble cependant que les lieux ne soient pas suffisamment bien équipés pour faire face à ce type de faits. Il n'y avait pas d'extracteur de fumée à proximité du cachot – le premier extracteur se situant à 40 mètres de là –, ce qui a eu pour conséquence d'enfumer une partie importante de la section. L'extincteur ne convenait pas et n'a pas permis de faire face au feu correctement. La prison de Haren n'est pas dotée de radios mais uniquement de téléphones sans fil, ce qui rend plus difficiles les contacts entre agents en cas d'urgence. Par ailleurs, la prison n'a pas fait l'objet d'un rodage suffisant avant sa mise en fonction, ce qui entraîne une désorganisation dans les interventions.

 

Monsieur le ministre, pourriez-vous nous retracer le cours de ces événements? Confirmez-vous l'absence d'extracteurs de fumée, l'absence de radios, la présence d'extincteurs inadaptés? Comment les expliquez-vous et qu'allez-vous faire pour répondre à ces besoins du terrain? Pouvez-vous nous dire pourquoi la prison de Haren n'a pas fait l'objet d'un rodage, consistant à la faire tourner à vide pendant une longue période, avant d'y incarcérer des détenus?

 

10.02  Vincent Van Quickenborne, ministre: Chers collègues, sur la base des données actuellement disponibles, je peux déjà vous communiquer que dans la nuit du 31 mars au 1er avril de cette année, un feu a été allumé par un détenu dans la cellule de sécurité à l'aide d'un briquet. Il s'agissait de vêtements et de son matelas ignifugé. L'alarme incendie a fonctionné à 3 h 59 de la nuit grâce à un détecteur de fumée. La cellule est équipée d'un système d'arrosage automatique de type sprinkler mais la température critique n'a pas été atteinte, car il y a peu de développement de chaleur dans la cellule. Cela étant, les deux systèmes fonctionnaient donc bien.

 

L'analyse complète de l'incident, basée sur les rapports des membres du personnel présents, sur les images des caméras et sur les fichiers journaux des différentes installations est cependant toujours en cours. Un briefing aura lieu le 15 avril avec les membres du personnel impliqués et le directeur en charge de la sécurité. L'analyse a pour but d'identifier et d'analyser tous les aspects de l'incident, et de déterminer si des mesures correctives doivent être prises à l'avenir.

 

Le bâtiment est conçu conformément à la législation. Tous les aspects ont été approuvés par les pompiers de Bruxelles. Des appareils détecteurs avec bouton d'alarme sont en place pour chaque membre du personnel, ce qui leur permet de donner l'alerte avec géolocalisation et de communiquer le problème. Ces appareils couvrent l'ensemble du site.

 

Ce 6 avril la population de la prison de Haren était de 227 hommes et de 87 femmes. Ces 314 détenus sont à peine plus d'un quart de la population que cette population pourra accueillir. La prison a été inaugurée le 30 septembre de l'année passée. Cela fait bientôt six mois que des détenus y sont accueillis. Je pense donc que nous sommes loin d'avoir précipité son utilisation.

 

Par ailleurs, comme j'ai déjà eu l'occasion de le souligner devant cette commission, il est urgent que d'autres détenus puissent arriver à Haren. Dois-je vous rappeler que la prison de new Dendermonde, inaugurée le 2 décembre, accueille déjà plus de 300 détenus soit plus de 75 % de sa capacité qui est de 444 détenus? L'incident que vous évoquez est regrettable mais il faut souligner que, selon toute vraisemblance, c'est le détenu lui-même qui a bouté le feu à sa cellule et que, selon mes informations actuelles, tout semble avoir été géré avec professionnalisme par le personnel en place.

 

10.03  Nabil Boukili (PVDA-PTB): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.

 

Je ne doute pas une seconde du professionnalisme du personnel qui a bien géré la situation. D'ailleurs, heureusement qu'il est là! En effet, ce sont les représentants de ce personnel qui nous ont communiqué toutes ces défaillances, tous ces dysfonctionnements. Pourtant, à vous entendre tout est nickel, tout s'est bien passé, tout est en ordre.

 

Vous dites que cela fait six mois qu'un quart des détenus sont présents dans la prison. Mais quand je parle de rodage, je pense à la période qui a précédé l'ouverture de la prison. Habituellement, on fait tourner la prison à vide durant toute une période afin de vérifier que tout est en ordre, ce qui n'a pas été le cas à Haren. La question se pose de savoir pourquoi? Telle était ma question. Cette dernière ne portait pas sur ce qui se passe depuis l'ouverture? Pourquoi n'y a-t-il pas eu de rodage avant celle-ci comme l'usage l'impose?

 

Je reviendrai, en tout cas, vers vous avec des questions plus détaillées. En effet, votre réponse est contraire aux informations qui nous ont été transmises par les personnes de terrain. Les deux versions sont contradictoires. Je vais donc communiquer votre version à ces dernières et je suis certain que je serai amené à vous poser d'autres questions.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van Marijke Dillen aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De inwerkingtreding van het centraal register voor de beslissingen van de rechterlijke orde" (55035808C)

11 Question de Marijke Dillen à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "L'entrée en vigueur du registre central pour les décisions de l'ordre judiciaire" (55035808C)

 

11.01  Marijke Dillen (VB): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, ik verwijs naar de schriftelijke voorbereiding van mijn vraag.

 

Op 6 oktober 2022 werd de wet tot oprichting van het centraal register voor de beslissingen van de rechterlijke orde goedgekeurd. Zo komt er eindelijk een onlinedatabank waarin alle vonnissen en arresten opgenomen zijn. Dit is belangrijk voor een verdere digitalisering van Justitie en voor meer transparantie. Dit centraal register waarborgt ook een betere toegang tot de rechtspraak. De inwerkingtreding gebeurt in twee fasen. De eerste fase start op 30 september 2023 en vanaf die datum zullen de nieuwe uitgesproken vonnissen en arresten in het centraal register gepubliceerd worden en toegankelijk zijn voor magistraten. De advocaten, beklaagden, experts en burgerlijke partijen zullen alleen inzage hebben in de beslissingen m.b.t. hun specifieke dossiers. In een tweede fase die op 31 december 2023 ingaat, zal het centraal register in een aangepaste versie toegankelijk zijn voor het publiek.

 

30 september (fase 1) en 31 december 2023 (fase 2) zijn  niet meer zo ver af voor dit toch wel ambitieuze project. Wat is de stand van zaken betreffende de voorbereiding? Is deze voorbereiding op schema? Wie is hiervoor verantwoordelijk? Kan de minister garanderen dat beide fasen op de voorziene datum in werking kunnen treden? Graag een gedetailleerde toelichting.

 

Naar aanleiding van de bespreking van deze wet was er discussie betreffende het gebruik van artificiële intelligentie (AI) en de beperkte toegang van de advocaten tot het centraal register.  Magistraten hebben toegang tot de integrale versies van de niet-gepseudonimiseerde vonnissen en arresten die zij via AI kunnen exploiteren. Advocaten kunnen alleen de gepseudonimiseerde versie raadplegen behalve voor hun eigen dossiers en kunnen enkel gebruik maken van een eenvoudige zoekrobot. De verschillende behandeling van magistraten en advocaten is ongerechtvaardigd. De minister heeft beloofd dat er een werkgroep wordt opgericht om te onderzoeken of in de databank voor het grote publiek gebruik kan worden gemaakt van artificiële intelligentie. Werd deze werkgroep inmiddels opgericht? Wat is de samenstelling? Binnen welke tijdsspanne moet deze werkgroep met resultaten komen?  Indien de werkgroep nog niet is opgericht, wanneer zal dit in praktijk gebeuren? Graag meer toelichting.

 

11.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Het beheer van dit traject gebeurt vanuit het Digital Transformation Office, de organisatie die met het oog op het bewaken van de onafhankelijkheid samenwerkt met zowel de stafdienst ICT als het team Cross Border van de FOD Justitie. Het project federalisatie van het Centraal Strafregister of Just Judgement, zoals het zal heten, had een lange voorbereidingstijd. Vanaf december 2021 is er gradueel gestart met de nodige werkzaamheden, waarbij voornamelijk de opmaak en de afhandeling van de overheidsprocedure voor de automatische pseudonimisatie de grootste inspanningen hebben gevraagd. Momenteel bevindt die procedure zich in de allerlaatste fase en er zal nog deze maand een officiële gunning plaatsvinden aan de geselecteerde firma.

 

Daarnaast zijn ook alle omstandigheden gecreëerd, zoals het budget, de middelen, de architectuur en het beheerscomité, om de vooropgestelde fases 1 en 2 te realiseren, zodat de databank ontwikkeld kan worden, uiteraard in de wetenschap dat de planning krap, maar nog steeds haalbaar is en blijft. De ontwikkelingen gebeuren volgens een bepaalde aanpak en zijn opgestart in februari van dit jaar, waarbij als eerste een minimale scope werd gehanteerd in overeenstemming met de wetgeving. In tussentijd is er al werk gemaakt van technische voorbereidingen op het vlak van het content service platform voor het opslaan van de data, het gebruikersbeheer, de integraties met de bestaande gerechtsdossierbeheersystemen, alsook van de gebruikersinterface van de applicatie zelf.

 

Ik wil even een fout in uw tweede vraag verbeteren. Er moet worden benadrukt dat ook magistraten niet automatisch over alle niet-gepseudonimiseerde vonnissen kunnen beschikken. Enkel wanneer men in het kader van een concreet onderzoek een opvraging doet over een specifiek persoon, zal men enkel de aan die persoon gelinkte vonnissen in niet-gepseudonimiseerde vorm kunnen raadplegen. Dergelijke opzoekingen dienen steeds gemotiveerd te worden, waarbij ook in een logging zal worden voorzien om mogelijke misbruiken te kunnen achterhalen.

 

Zoals werd besproken tijdens het debat in de commissie, werd een multidisciplinaire werkgroep opgericht met als doel een aantal openstaande discussiepunten vanuit verschillende hoeken te benaderen en hierover de wetgevende macht te adviseren. De eerste vergadering vond plaats op 16 februari van dit jaar. Als gevolg van die startvergadering werd beslist om in kleinere groepen voort te werken en dat met diverse thema’s. Een eerste werkgroep behandelt de criteria voor de toegang tot het publieke gedeelte. Een tweede werkgroep gaat over de inhoud van het publieke gedeelte. Een derde werkgroep bespreekt de digitale toepassingen, de zogenaamde instrumenten voor artificiële intelligentie. De vierde werkgroep buigt zich over de integratie van Just Judgement. Werkgroep vijf houdt zich bezig met rechtsvergelijking.

 

In maart 2023 vonden al de eerste vergaderingen van de verschillende subwerkgroepen plaats. Tegen de zomer van dit jaar verwachten we de eerste resultaten, die indien nodig verder kunnen worden verfijnd in het tweede deel van 2023.

 

11.03  Marijke Dillen (VB): Ik dank u voor uw antwoord en noteer dat de timing krap, maar haalbaar is. We blijven het in elk geval opvolgen. Voorts zei u ook dat werkgroep van start is gegaan en dat er gewerkt zal worden in verschillende kleinere deelgroepen. Bestaat daar al een tijdpad voor? Wordt dat strikt opgevolgd? Daarop heb ik geen antwoord gekregen. Ik heb het natuurlijk over de totaliteit van de resultaten.

 

11.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Tegen de zomer verwachten wij de eerste resultaten van die werkgroepen. Die kunnen dan in de tweede helft van 2023 worden verfijnd. U weet dat fase twee in december 2023 start. Dat moet dus lukken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van Marijke Dillen aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "Het geweld tegen de politie" (55035817C)

12 Question de Marijke Dillen à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les violences à l'encontre de la police" (55035817C)

 

12.01  Marijke Dillen (VB): Mevrouw de voorzitster, mijnheer de minister, ik verwijs naar de schriftelijke voorbereiding van mijn vraag.

 

Eind november 2022 konden we in verschillende media het volgende lezen:

“Er is een akkoord tussen de politievakbonden en minister van Justitie Vincent Van Quickenborne (Open Vld), die donderdag extra maatregelen afkondigde: de nultolerantie tegen politiegeweld wordt uitgebreid naar feiten van weerspannigheid met arbeidsongeschiktheid tot gevolg. Het openbaar ministerie had in deze dossiers al vooruitgang geboekt, zegt een woordvoerder: in drie op de vier zaken van weerspannigheid met arbeidsongeschiktheid tot gevolg werd al overgegaan tot vervolging. ‘Nu wordt daar dus nog een stap verder in gegaan.’

De automatische strafverzwaring bij geweld tegen de politie, zoals opgenomen in het ontwerp van het nieuwe Strafwetboek, zal vervroegd in werking treden. Net zoals met het seksueel strafrecht werd gedaan, wil de minister dit luik van het nieuwe Strafwetboek reeds invoegen in het huidige Strafwetboek.  Dit werd herhaaldelijk beloofd.

Concreet betekent dit dat als een misdrijf bestraft wordt met drie tot vijf jaar gevangenisstraf, dezelfde feiten tegen een politieambtenaar tot tien jaar celstraf zullen kunnen opleveren. Voor foltering en onmenselijke behandeling van politieagenten zullen ook zwaardere straffen gelden. Onder zo’n behandeling vallen feiten die psychisch leed veroorzaken, zoals ernstige bedreigingen. Doodslag op een lid van de politie wordt beschouw als een verzwaard misdrijf en gelijkgesteld aan moord.”

 

1. We zijn inmiddels vijf maanden verder, wanneer mogen we uw wetsontwerp ontvangen dat tegemoetkomt aan uw aankondiging met betrekking tot een strengere bestraffing van geweld tegen de politie en zo onder meer de automatische strafverzwaring bij geweld tegen de politie?

2. Zal in dit wetsontwerp ook aandacht worden besteed aan alle hulpverleners?

 

12.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Mevrouw de voorzitster, mevrouw Dillen, in het regeerakkoord heeft de meerderheid er zich toe verbonden om geweld tegen politie en reddingswerkers te bestrijden met een nultolerantiebeleid.

 

Wij hebben dat in het ontwerp van nieuw Strafwetboek ook legistiek geconcretiseerd, niet alleen ten aanzien van de politie, maar ook ten aanzien van andere hulpverleners. Ook andere personen die zonder deel uit te maken van de politie een taak van openbare dienstverlening of een taak van algemeen belang vervullen en in de uitoefening van hun functie verplicht zijn in contact te komen met het publiek dat van hun diensten geniet, ondergaan immers fysieke agressie. Voor die personen moet de strafrechtelijke bescherming die het Strafwetboek biedt eveneens worden versterkt, aangezien ook zij agressie ondergaan.

 

Het is belangrijk dat de lijst van personen die specifiek wegens hun beroep worden beschermd, wordt uitgebreid. Dat deden wij in het ontwerp van het nieuw Strafwetboek. Denk onder meer aan agressie ten aanzien van de treinbegeleiders van de NMBS, wat helaas ook vaak in de media komt.

 

Het advies van de Raad van State over Boek I van het ontwerp van nieuw Strafwetboek mochten wij echter pas vorige week en dus met verschillende maanden vertraging ontvangen.

 

Het initiële voorstel was om de wijzigingen nog in het huidige Strafwetboek op te nemen. Wij kunnen er echter ook voor opteren om het ontwerp van nieuw Strafwetboek in te dienen in het Parlement en de bepalingen eventueel samen met andere dringende bepalingen sneller in werking te laten treden. Dat bespreken wij op dit ogenblik op regeringsniveau.

 

12.03  Marijke Dillen (VB): Mijnheer de minister, ik begrijp uit uw antwoord dat u op dit ogenblik niet van plan bent te doen wat u nochtans verschillende malen in het Parlement hebt verklaard en aangekondigd. Ik verwijs onder andere naar de bespreking van de beleidsverklaring in december 2022. Een en ander zal nu mee worden opgenomen in uw ontwerp van nieuw Strafwetboek. Naar ik begrijp, hebt u echter wel de bedoeling om die artikelen versneld in werking te laten treden. Mag ik dat uit uw antwoord begrijpen?

 

12.04 Minister Vincent Van Quickenborne: Dat is een mogelijkheid.

 

12.05  Marijke Dillen (VB): Het is dus de bedoeling? Ik heb niet gesteld dat u dat hier met 100 % zekerheid hebt beloofd. Dat hoort u mij niet beweren. U onderzoekt het op dit ogenblik op regeringsniveau, naar ik begrijp.

 

12.06 Minister Vincent Van Quickenborne: Wij onderzoeken het niet, maar bespreken het.

 

12.07  Marijke Dillen (VB): Bespreken is inderdaad een juistere term.

 

Mijnheer de minister, ik hoop alleen dat u een ander belofte wel houdt, namelijk dat hier in de commissie de zaken niet op een drafje worden besproken. Dat is het voorbije jaar een paar keer te veel gebeurd, wat u trouwens ook een aantal keer hebt erkend. Ik hoop dat wij in de commissie voldoende gelegenheid krijgen om het ontwerp ten gronde te bespreken.

 

Ik ben in elk geval benieuwd wanneer u eindelijk met dat al heel lang aangekondigde ontwerp naar de commissie zal komen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van Kristien Van Vaerenbergh aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De voorziene provisie in het kader van het proces van de aanslagen" (55035838C)

13 Question de Kristien Van Vaerenbergh à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "La provision prévue dans le cadre du procès des attentats" (55035838C)

 

13.01  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Ik verwijs naar mijn schriftelijk ingediende vraag.

 

In de begrotingsnotificaties van maart 2023 staat een 'verhoging provisie aanslagen':

 

“In het kader van het proces van de aanslagen van 22 maart 2016 werd een interdepartementale provisie voorzien van 10.392 kEUR.

 

Op basis van een nieuwe kostenraming is een éénmalige verhoging van 10.000 kEUR noodzakelijk.

 

De FOD Justitie en de federale, lokale politie en de FOD Binnenlandse Zaken hebben een trekkingsrecht op deze provisie.

 

Budgettaire impact: (BA 06.90.10.01.00.01)

 

2023: 10.000 kEUR

 

Vanaf 2024: 0 kEUR"​

 

Vandaar mijn vragen voor u:

 

Waarvoor dienen de extra voorziene middelen?

Gaat het om bijkomende kosten of om een nieuwe inschatting van reeds voorziene kosten?

Wat zal de totale kostprijs van het proces van de aanslagen zijn?

 

13.02 Minister Vincent Van Quickenborne: De bijkomende middelen dienen om de kosten te dekken voor diverse uitgaven, aangezien het proces een grote budgettaire impact heeft op het begrotingsjaar 2023. Het grootste deel van die bijkomende middelen zijn voor de lokale en de federale politie; ik stel voor dat u daarover mijn collega van Binnenlandse Zaken bevraagt.

 

Voor Justitie gaat het voornamelijk om de gerechtskosten en om het contract multiservice supplier. Dat gaat over onthaal-, bewakings- en schoonmaakpersoneel, afvalophaling, catering en andere. Het gaat om een geactualiseerde inschatting van de voorziene kosten in functie van de duur van het proces. Door het contract van de multiservice supplier en door het feit dat er een apart kostencentrum is opgericht in de boekhoudapplicatie van gerechtskosten, kunnen we wat de FOD Justitie betreft na het proces een overzicht opstellen van alle uitgaven. Het is momenteel nog niet mogelijk u een gedetailleerd overzicht te bezorgen.

 

13.03  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Dank u voor uw antwoord, mijnheer de minister. U kunt nog geen gedetailleerd overzicht geven, maar op basis van persberichten bedroegen de kosten zowat een jaar geleden al rond de 40 miljoen euro. Dat betekent dat er nu nog zo’n 10 miljoen bij komt.

 

Ik begrijp uiteraard dat het een belangrijk proces is, dat in volkomen veilige omstandigheden moet verlopen, maar het wordt toch erg duur. Ik herhaal dat de regering ook andere keuzes had kunnen maken en het proces niet voor assisen had kunnen laten voeren, waardoor alvast de duurtijd sterk beperkt had kunnen worden en dus ook de daarmee samenhangende kosten.

 

Ik zal die vragen inderdaad ook stellen aan de minister van Binnenlandse Zaken en ik zal ook een schriftelijke vraag indienen om van de staatssecretaris voor Begroting een meer gedetailleerd overzicht te verkrijgen van de verschillende kosten van dit proces.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van Katja Gabriëls aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De volgende stappen m.b.t. het Iran-verdrag inzake de overbrenging van veroordeelde personen" (55035841C)

14 Question de Katja Gabriëls à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les prochaines étapes du traité avec l'Iran sur le transfèrement de condamnés" (55035841C)

 

14.01  Katja Gabriëls (Open Vld): Mijnheer de minister, gisteren werd het overbrengingsverdrag met Iran gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. We wisten al dat het Grondwettelijk Hof het beroep tegen de Irandeal heeft verworpen en dat Iran heeft aangegeven bereid te zijn mee te werken aan een gevangenenruil met België. Het verdrag maakt een onderlinge ruil van gevangenen tussen België en Iran mogelijk en vormt zo een belangrijk juridisch instrument om Olivier Vandecasteele, de ngo-medewerker die al meer dan een jaar in bijzonder slechte omstandigheden vastzit in een Iraanse gevangenis, uiteindelijk terug te kunnen halen naar België.

 

Welke zijn de volgende stappen om dit verdrag uit te werken?

 

14.02 Minister Vincent Van Quickenborne: Nadat het Grondwettelijk Hof op vrijdag 3 maart vaststelde dat de instemmingswet wel degelijk grondwettelijk was, vroeg ons land meteen de uitwisseling van de akten van ratificatie. Krachtens artikel 22.1 van het verdrag treedt het verdrag in werking dertig dagen na de uitwisseling van die akten. De uitwisseling gebeurde uiteindelijk op 19 maart. Dit impliceert dat het in werking treedt op 18 april.

 

Met de publicatie in het Belgisch Staatsblad op dinsdag 11 april werd de inwerkingtreding dan ook aangekondigd nadat de instemmingswet al werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 4 november 2022. U ziet het: veel publicaties.

 

Zodra het verdrag in werking is getreden, kan een verzoek tot overbrenging tussen de staten worden ingediend door de personen die voldoen aan de in de wet van 23 mei 1990 bepaalde voorwaarden of door een van de twee partijen bij het verdrag. De verzoeken tot overbrenging zullen worden behandeld overeenkomstig de procedure waarin de wet voorziet en rekening houdend met het arrest van het Grondwettelijk Hof waar ik net naar verwees.

 

Conform artikel 3 van het verdrag zal ons land na de inwerkingtreding de procedure starten tot overbrenging van onze landgenoot. Dit past uiteraard in de vastberadenheid van deze regering om onze landgenoot terug bij zijn familie te krijgen. Zijn veiligheid en de nationale veiligheid zijn en blijven onze prioriteit. We hebben altijd gezegd dat de Belgische regering daarvoor alle diplomatieke en alle juridische middelen zal gebruiken, die de rechtstaat ons geeft.

 

14.03  Katja Gabriëls (Open Vld): Ik ben ervan overtuigd dat er achter de schermen hard gewerkt wordt en ik hoop samen met de regering dat er vlug resultaat wordt geboekt voor de heer Vandecasteele en zijn familie.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

15 Question de Olivier Vajda à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le cadre des greffiers à la cour d’appel de Liège" (55035843C)

15 Vraag van Olivier Vajda aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De personeelsformatie van de griffiers bij het hof van beroep te Luik" (55035843C)

 

15.01  Olivier Vajda (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, cette question pourrait concerner toutes les cours d'appel du pays.

 

Selon mes informations, le cadre des greffiers près la cour d’appel de Liège compte 23 places pour 43 magistrats. C'est une situation historique. Ce cadre a été calculé et est adapté pour une juridiction où la majorité des audiences se tiennent à trois juges.

 

Or, en 2014, une réforme a invité les cours d’appel du pays à favoriser les audiences à juge unique et à ne réserver les chambres à trois juges que pour les affaires les plus importantes, soit par les enjeux qu’elles portent, soit à cause de la nouveauté législative ou jurisprudentielle portée par le litige.

 

La cour d’appel de Liège s’est inscrite dans cette évolution et a multiplié les audiences à juge unique, permettant ainsi plus d’audiences pour un nombre équivalent de magistrats. Pour 40 audiences, il n'y en aurait plus que trois qui se tiendraient à trois juges.

 

Cependant, là où un greffier était suffisant par audience à trois juges, il en faut désormais un par audience à juge unique. Le cadre des greffiers n’a pas été revu à la hausse, ce qui provoque une charge de travail énorme pour les 23 greffiers face aux audiences qui se sont multipliées.

 

Toutes les tâches des greffiers ne peuvent être accomplies dans de bonnes conditions et le temps gagné en multipliant les audiences à juge unique est perdu parce que les greffiers ne sont plus assez nombreux pour préparer ces audiences et en assurer le suivi.  Sans compter que cette surcharge de travail provoque immanquablement un mal-être pour les titulaires de cette fonction voire des incapacités de travail, ce qui renforce encore la charge de travail de ceux qui résistent.

 

Monsieur le ministre, est-il prévu une augmentation des cadres des greffiers des cours d’appel, proportionnellement à l’augmentation des audiences à juge unique?

 

15.02  Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur Vajda, le Collège des cours et tribunaux est en train de mesurer la charge de travail du personnel judiciaire, de façon à faciliter la quantification de ses besoins. Sur cette base, nous examinerons la meilleure manière d'y répondre, plus précisément par l'adaptation des cadres légaux ou par l'introduction de cadres flexibles.

 

Vous savez que la loi du 26 décembre 2022 portant dispositions diverses en matière d'organisation judiciaire a introduit des cadres flexibles, qui permettent de déroger temporairement au cadre légal des greffiers par juridiction dans une limite maximale fixée à 20 %, et à condition que le cadre global ne soit pas dépassé. Voici donc mes réponses ainsi que les solutions possibles.

 

15.03  Olivier Vajda (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie de confirmer que cette étude relative à la charge de travail est en cours et qu'elle impliquera vraisemblablement une adaptation des cadres légaux.

 

Cela dit, j'attire votre attention sur deux choses. D'une part, un cercle vicieux peut se former, puisque le manque de greffiers entraîne une plus grande charge de travail et, par conséquent, des maladies, causant à leur tour une nouvelle carence en greffiers et un accroissement de la charge de travail, etc. D'autre part, c'est une bonne idée au départ de vouloir augmenter le nombre d'audiences à juge unique devant les cours d'appel. Cependant, la réussite de l'opération "juge unique" dépend aussi des greffiers, qu'il ne faut donc pas oublier.

 

D'ici quelques jours, je reviendrai vers vous pour aborder la question de l'attrait représenté par la profession de greffier et du personnel de greffe – ce qui constitue encore un autre débat. Je vous remercie, en tout cas, pour les réponses que vous avez apportées jusqu'à présent.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

16 Question de Khalil Aouasti à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Les seuils d'insaisissabilité" (55035499C)

16 Vraag van Khalil Aouasti aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De inbeslagnemingsdrempels" (55035499C)

 

16.01  Khalil Aouasti (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, en 2022, vous aviez pris la décision d'augmenter temporairement, par arrêté royal, les seuils d'insaisissabilité. Une telle mesure était, en effet, indispensable dans un contexte économique difficile afin de ne pas précariser davantage des personnes qui se trouvent déjà dans une situation financière tendue. Cette décision faisait également suite à toute une série de débats qui nous avaient animés en lien avec le moment et la manière dont ces seuils sont eux-mêmes indexés.

 

L'arrêté royal précisait que cette augmentation des seuils prenait fin le 31 mars 2023. Avec mon groupe nous avions déposé une proposition de loi visant à augmenter ces montants de manière structurelle et à déterminer un nouveau mode de calcul et d'indexation de ces montants.

 

Il convient de se questionner sur les conséquences potentiellement désastreuses de l'arrêt de cette mesure à l'heure actuelle.  

 

Monsieur le ministre, avez-vous pour ambition de prolonger dans le temps les effets de l'arrêté royal que vous aviez pris et qui a pris fin le 31 mars dernier ou de mettre en place une mesure qui puisse pérenniser ces effets? Une augmentation structurelle des seuils d'insaisissabilité est-elle à l'étude?

 

16.02  Vincent Van Quickenborne, ministre: Monsieur Aouasti, il n'est pas prévu de prolonger les effets de la loi prévoyant une augmentation temporaire des seuils d'insaisissabilité. En effet, ces montants ont fait l'objet de l'indexation annuelle en janvier 2023, ce qui a permis d'augmenter les seuils applicables en tenant compte de l'indice santé lissé et donc de la forte inflation qui a eu lieu durant l'année 2022. Désormais, les seuils applicables sont plus adaptés à la situation économique actuelle.

 

Pour être tout à fait complet, j'ajouterai que l'indice a légèrement diminué depuis le début de l'année, l'indice du mois de mars 2023 étant inférieur à celui du mois de janvier 2023. Une adaptation ne serait donc pas opportune.

 

Concernant votre deuxième question, un texte visant à réviser l'article 1409 du Code judiciaire dans son ensemble a été préparé par mon administration et fait actuellement l'objet d'une discussion au sein du gouvernement.

 

Durant ces dernières années, notre pays a fait face à plusieurs crises telles que la pandémie, la crise énergétique ou encore l'inflation générale. Toutes ces situations ont nécessité que nous prévoyions des mesures spéciales pour assurer que les citoyens en difficulté puissent faire face à une réduction inattendue de leurs revenus pour des raisons indépendantes de leur volonté.

 

L'objectif de cette modification à l'étude est, d'une part, de mettre à jour les références contenues dans la disposition afin d'en faciliter la lecture et, d'autre part, de permettre au gouvernement de réagir plus efficacement dans les situations qui nécessitent une réaction rapide en vue de venir en aide aux citoyens concernés par cet article du Code judiciaire. Ce projet doit encore être approuvé par le Conseil des ministres, puis soumis au Conseil d'État. Il sera ensuite déposé au Parlement.

 

16.03  Khalil Aouasti (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Je vous remercie, à tout le moins, d'assurer la continuation du travail, comme vous vous y étiez engagé. Je suis heureux d'entendre qu'un texte est sur la table du gouvernement et qu'il a pour objectif de mettre à jour les références ainsi que de permettre une réaction plus rapide que le mécanisme d'indexation actuel.

 

J'attendrai que ce texte soit déposé sur les bancs du Parlement pour le découvrir. Mais je pense qu'il s'agit en effet d'une avancée heureuse que d'avoir pu mettre ce chantier en œuvre, et de pouvoir aboutir à une solution qui permettra, à l'avenir, d'abord de faire coller les chiffres au plus près de la réalité, et ensuite de réagir plus rapidement si le besoin s'en fait sentir.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

17 Question de Khalil Aouasti à Vincent Van Quickenborne (VPM Justice et Mer du Nord) sur "Le décès de Mme Sourour Abouda dans un commissariat bruxellois" (55035642C)

17 Vraag van Khalil Aouasti aan Vincent Van Quickenborne (VEM Justitie en Noordzee) over "De dood van mevrouw Sourour Abouda in een Brussels politiebureau" (55035642C)

 

17.01  Khalil Aouasti (PS): Monsieur le ministre, nous avons déjà débattu de ce sujet avec vous et avec la ministre Verlinden également. Cependant, le temps passe, et certaines circonstances qui entourent le décès de Mme Abouda demeurent toujours floues et mettent la famille dans une situation d'attente intenable.

 

Plusieurs éléments appellent à la clarification. Dans les heures qui ont suivi la mort de Mme Abouda, les premières déclarations faisaient état d'un décès à la suite d'un suicide, en raison d'une arrestation au regard d'un état d'ébriété sur la voie publique, qui aurait dû justifier l'enfermement en cellule de dégrisement, mais aussi le passage devant un médecin. La référence à l'état d'ébriété a maintenant disparu, ainsi que celle relative au suicide. Il a simplement été indiqué par la suite, suivant la formule conventionnelle, qu'il n'y a pas eu d'intervention de tiers.

 

Il semblerait que les communications diverses et variées tenues par plusieurs acteurs de la ligne judiciaire et de la ligne policière aient amené à l'ensemble de ces confusions, qui mettent aujourd'hui la famille, victime de cette situation, dans un questionnement quotidien auquel les réponses ne sont toujours pas apportées. Effectivement, des informations partielles leur ont été dévoilées. La famille a eu un accès partiel aux images de vidéosurveillance, mais pas total. Elle a demandé une contre-autopsie et, après dix jours d'attente, il leur a été proposé une contre-autopsie à Anvers, moyennant payement, et donc informelle, à leur charge et à grands frais.

 

Cette situation est devenue totalement intenable, monsieur le ministre de la Justice. Les proches de Mme Abouda ne demandent rien de plus que des informations afin de pouvoir faire leur deuil en connaissant les circonstances précises du décès de leur sœur, fille ou mère.

 

Monsieur le ministre, pour quels motifs la famille de Sourour Abouda n'a-t-elle toujours pas pu prendre connaissance des éléments du dossier?

 

En réponse à l’une de mes questions, la ministre de l'Intérieur a fait mention de la directive zonale qui énumère les situations dans lesquelles une personne privée de liberté doit être présentée à un médecin. Une communication rencontre les prescrits de cette directive zonale contrairement au procès-verbal de police, alors que selon cette directive, Mme Abouda aurait dû voir un médecin. Pourquoi n'y a-t-elle pas eu droit? A-t-on une réponse à cette question?

 

À quel type de prise en charge ou d’encadrement juridique financier et psychologique les victimes, comme la famille, ont-elles droit dans ce cadre? Pourquoi, à ce jour, la famille de Mme Abouda n'a-t-elle toujours pas pu bénéficier d'un suivi ou d'un encadrement de cet ordre?

 

Afin que plus jamais un tel drame, car c’est un drame, ne puisse se reproduire, pensez-vous qu'une réforme de la procédure soit nécessaire pour répondre de manière plus qualifiée et non pas offrir une simple réponse policière aux personnes privées de liberté et qui, manifestement, se trouvent sous l'emprise de l'alcool ou de substances illicites, notamment sur la base des recommandations déjà réalisées par le Comité P et le CPT?

 

17.02  Vincent Van Quickenborne, ministre: Cher collègue, concernant votre première question, vous comprendrez qu’une enquête pénale se déroule en discrétion. Il est inconciliable avec la nature d’une telle enquête de tenir au courant en temps réel les parties concernées. Néanmoins, dans ce dossier, le parquet a fait exception à cette règle pour rencontrer au maximum les besoins de la famille qui a ainsi pu voir une partie des images caméra du déroulement des faits. À côté de cela, la famille a été reçue par le procureur du Roi lui-même et par les responsables de la section du paquet qui traitent le dossier. Lors de cet entretien, le parquet a répondu à des interrogations de la famille notamment sur le déroulement de la procédure.

 

Le procureur général de Bruxelles me fait en plus savoir les éléments suivants: la description des faits qui précèdent les questions reprend des éléments erronés. L’hypothèse du suicide n’est pas du tout écartée. Au contraire, bien que les circonstances au sens large du décès fassent encore l’objet d’une enquête approfondie, cette hypothèse est privilégiée notamment en tenant compte des images caméra du décès.

 

Le parquet n'a jamais communiqué sur l'état d'ivresse éventuel de cette personne ou sur d'éventuelles mentions à ce sujet dans le dossier.

 

Le procureur général poursuit: "En ce qui concerne la demande d'une contre-autopsie, il est important de souligner que le parquet fait appel à des médecins indépendants et très spécialisés, qui suggèrent, le cas échéant, des expertises complémentaires". C'est ce que le procureur général a ajouté à la suite de vos questions précises.

 

J'en viens à votre seconde et à votre quatrième question. Il s'agit d'une conclusion prématurée. L'enquête actuellement menée sous l'autorité du parquet par le comité P est toujours en cours.

 

Concernant votre troisième question, relative à la prise en charge financière et psychologique, celle-ci ne relève pas de ma compétence mais bien de la compétence des Régions, auxquelles je vous invite à vous adresser.

 

Finalement, chers collègues, comme la famille, comme vous, je veux de la clarté dans ce drame; mais je pense qu'il faut faire confiance à l'enquête qui est menée par les autorités judiciaires.

 

17.03  Khalil Aouasti (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.

 

Comme vous, j'ai une pleine et entière confiance dans nos autorités. Nous représentons, autrement, nous-mêmes l'autorité. Je tiens simplement à indiquer que nous sommes le 12 avril. Le décès a eu lieu le 12 janvier. Cela fait trois mois. Après trois mois, la famille, qui est victime dans cette affaire, estime ne toujours pas avoir de réponses à des questions qu'elle se pose. Lorsqu'on entre dans un commissariat pour état d'ébriété, normalement la suite logique n'est pas d'en sortir après y être décédé. C'est quelque chose qu'il faut pouvoir entendre. Bien que le parquet du procureur du Roi souhaite, comme je l'entends, aller le plus vite possible, trois mois pour une famille qui s'interroge toujours sur les circonstances du décès, c'est long. Trois mois plus tard, on ne sait même pas de quoi Mme Abouda est décédée, l'enquête étant toujours en cours. Il faut pouvoir aussi faire en sorte que le parquet agisse le plus vite possible, informe le mieux possible et communique le mieux possible pour faire en sorte que l'on n'étudie plus seulement des hypothèses mais que l'on donne des réponses à cette famille. Je pense que c'est important.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitster: Vraag nr. 55035530C van mevrouw Merckx wordt uitgesteld. Vraag nr. 55035670C van mevrouw Depraetere wordt in een schriftelijke vraag omgezet.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.29 uur.

La réunion publique de commission est levée à 15 h 29.