Commissie voor de Justitie |
Commission
de la Justice |
van Woensdag 19 september 2018 Namiddag ______ |
du Mercredi 19 septembre 2018 Après-midi ______ |
La réunion publique de commission est ouverte à 14.24 heures et présidée par M. Philippe Goffin.
De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.24 uur en voorgezeten door de heer Philippe Goffin.
01 Vraag van de heer Koenraad Degroote aan de minister van Justitie over "de regularisatie van wapens" (nr. 26690)
01 Question de M. Koenraad Degroote au ministre de la Justice sur "la régularisation des armes" (n° 26690)
01.01 Koenraad Degroote (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, wij hebben het hier enkele maanden geleden gehad over de wijziging van de wapenwet en het vastleggen van een nieuwe aangifteperiode voor burgers, om hun wapens te laten regulariseren.
Ik had graag een stand van zaken van de aangifteperiode gehad. Hoeveel wapens werden aangegeven? Hoeveel wapens werden ingeleverd?
Ik vrees echter het antwoord al in de pers te hebben gelezen, al hoop ik uit uw mond wat anders te vernemen.
01.02 Minister Koen Geens: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Degroote, de aangifteperiode voor vergunningsplichtige vuurwapens, laders en munitie heeft tot nu toe al een zeer goed resultaat opgeleverd. Tussen 1 maart en 31 juli werden er al 8 750 aangiftes voor wapens, laders en munitie gedaan. Eén aangifte staat voor één wapen of voor een bepaalde hoeveelheid laders of munitie. Het aantal aangiftes stijgt maand na maand. Voor de maand juli 2018 zijn de gegevens van twee provincies nog niet meegeteld. Het werkelijke cijfer ligt dus nog iets hoger.
De meeste burgers vragen een vergunning of een inschrijving van hun wapen, zijnde in 40 % van de aangiftes, of doen definitief afstand van hun wapen, laders of munitie, zodat deze definitief uit het circuit verdwijnen, namelijk zowat 37 % of 3 206 wapens en hoeveelheden laders en munitie.
Ik neem de gelegenheid te baat, om de provinciale diensten en politiediensten te bedanken voor de inspanningen die zij leveren, om van de aangifteperiode mee een succes te maken.
Zoals u weet, burgers die nog een aangifte willen doen, hebben hiervoor de tijd tot 31 december van dit jaar.
01.03 Koenraad Degroote (N-VA): Mijnheer de minister, ik heb twee opmerkingen.
Ten eerste, het merendeel van uw antwoord staat inderdaad in de persberichten van gisteren en vandaag, terwijl mijn vraag dateert van 22 augustus. Dat getuigt niet van respect ten opzichte van het Parlement. Ik kan daarmee echt niet leven.
Ten tweede, u spreekt van een succes. Destijds, in 2015, verklaarde de Federale Wapendienst dat er nog 300 000 illegale wapens voorhanden waren. Daarvan is tot op vandaag dus reeds 3 % aangegeven. Dat kan volgens mij moeilijk een succes worden genoemd.
Ik zal een en ander nader laten onderzoeken.
L'incident est clos.
02 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "het geweld tegen de politie" (nr. 26703)
02 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "la violence envers la police" (n° 26703)
02.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, mijn vraag dateert van eind
augustus, toen wij allen werden opgeschrikt door het trieste nieuws dat Nederlanders in Spa de dood
van een Belgische agent veroorzaakten.
Na de
rellen in Brussel van november vorig jaar werd de omzendbrief over geweld tegen
de politie verstrengd. In het voorstel voor het nieuwe strafwetboek zullen ook
zwaardere gevangenisstraffen kunnen worden opgelegd. Het huidige Strafwetboek
voorziet al in een strengere bestraffing voor geweld gepleegd op politieagenten.
In het nieuwe strafwetboek zal geweld op personen met een maatschappelijke
functie opnieuw tot een verzwaring van de maximumstraf leiden.
Onder de vele
reacties en blijken van medeleven eind augustus was er ook de vraag van de
vakbonden NSVP en VSOA om de maximumstraf op te leggen aan alle daders van
politiegeweld. Dat vond u in een eerste reactie overdreven. Het moet volgens u
mogelijk blijven voor de rechter om niet de maximumstraf op te leggen.
Mijnheer
de minister, kunt u de cijfers meedelen over de gerechtelijke vervolgingen voor
geweld tegen de politie met vermelding van de uitgesproken strafmaat voor
dergelijke misdrijven? Daarmee wil ik nagaan of er een stijgende trend in het
aantal vervolgingen vast te stellen is en hoe de strafrechtelijke aanpak van
geweld tegen onze politieagenten evolueerde?
Kunt u al
aantonen dat de omzendbrief van november vorig jaar zijn effect niet heeft
gemist?
02.02 Minister Koen Geens: Mevrouw Lahaye-Battheu, in de korte tijdspanne van een mondelinge vraag kan ik de gevraagde cijfergegevens helaas niet verkrijgen. Bovendien deelt het College van procureurs-generaal mij mee dat de nomenclatuur van de parketstatistieken tot 2016 niet toeliet om de categorie van politiebeambten te onderscheiden van de andere slachtoffers bedoeld in de artikelen 280 en 410 bis van het Strafwetboek. Sinds de toepassing van de omzendbrief 10/2017 is dat echter wel mogelijk. Een cijfermatige beeldvorming zal pas begin 2019 kunnen worden gevraagd.
De omzendbrief is vooral belangrijk, omdat de duidelijke richtlijnen voor het opsporings- en vervolgingsbeleid van de parketten en het aanstellen van een referentiemagistraat met bijzondere ervaring op het vlak van politie tot een uniforme, effectieve en doortastende aanpak van de problematiek leiden.
De omzendbrief beoogt een systematische reactie ten opzichte van dergelijke vormen van geweld om iedere vorm van straffeloosheid bij de dader uit te sluiten. Daarmee geeft het openbaar ministerie gevolg aan de wens van de regering om strenger op te treden ten opzichte van geweld tegen politieambtenaren.
Een evaluatie is nu nog voorbarig, gelet op het recent karakter van de omzendbrief.
In het ontwerp van het nieuw strafwetboek wordt het begrip maatschappelijke functie gedefinieerd en aangewend als verzwarende omstandigheid of als verzwarend bestanddeel, waardoor het misdrijf in een hoger strafniveau wordt ingedeeld of strenger kan worden bestraft. De straftoemeting moet echter steeds maatwerk zijn. Een verplicht automatisch opleggen van de strengste straf zou de rechterlijke appreciatie van de strafbare feiten uithollen. De rechterlijke vrijheid moeten wij in onze rechtsstaat blijven respecteren. In een rechtsstaat moet de rechter rekening houden met de concrete omstandigheden van de zaak, de aard van de dader en de mate waarin het herstel werd nagestreefd ten aanzien van het slachtoffer.
02.03 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld):Ik dank de minister voor zijn antwoord.
Het incident is gesloten.
03 Question de M. Jean-Marc Nollet au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "les informations en lien avec la centrale nucléaire de Doel retrouvées sur un ordinateur de Salah Abdeslam" (n° 26768)
03 Vraag van de heer Jean-Marc Nollet aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de informatie betreffende de kerncentrale van Doel die op de computer van Salah Abdeslam gevonden werd" (nr. 26768)
03.01 Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, le site du journal L’Avenir du 5 septembre s’interrogeait ("La centrale de Doel visée par un attentat?") à la suite de la découverte du contenu d’un ordinateur retrouvé dans la planque de Salah Abdeslam rue du Dries à Forest.
Pouvez-vous nous préciser ce que contenait cet ordinateur? Pour ce qui concerne plus spécifiquement la sécurité nucléaire, quels étaient les articles, photos et/ou éléments retrouvés sur cet ordinateur? Cela ne visait-il que le site de Doel ou également d’autres sites? On pense notamment au SCK-CEN dont le directeur avait été suivi et filmé. Je suppose que vous vous en souviendrez.
Quelles menaces faut-il retenir en lien avec ces éléments? Des mesures ont-elles été prises à la suite de ces découvertes?
03.02 Koen Geens, ministre: Monsieur Nollet, monsieur le président, le procureur fédéral m'a fait parvenir les informations suivantes. Il est exact qu'en date du 15 mars 2016, un PC portable a été découvert lors d'une perquisition dans l'appartement sis rue du Dries 60 à Forest, appartement conspiratif occupé par des suspects en lien avec la cellule terroriste impliquée dans les attentats de Paris.
Toutefois, en ce qui concerne les questions relatives aux risques nucléaires, les éléments suivants peuvent être communiqués. Un sous-dossier intitulé "études" contenait trois fichiers vidéo de l'émission francophone "C'est pas sorcier". Ces vidéos ont pour thème l'alerte nucléaire, les centrales nucléaires et les usines à risques. Les enquêteurs ont aussi découvert deux articles de presse du quotidien belge La Dernière Heure. Ces articles courts et généraux portaient sur le réacteur de Doel 1 et sur les doutes émis sur la sécurité des centrales belges. Il s'agit donc de recherches générales qui n'ont pas mis au jour des détails techniques relatifs aux failles éventuelles des centrales belges. Aucun plan de centrale nucléaire n'a été découvert dans l'ordinateur.
La police judiciaire fédérale, conformément à ses obligations légales, a transmis l'ensemble des informations en temps réel à l'OCAM via des notes. L'OCAM a procédé à une analyse de la menace. En ce qui concerne les mesures de protection de la police administrative, elles incombent à la direction générale du Centre de crise sous la compétence du ministre de la Sécurité et de l'Intérieur.
Une carte micro-SD comportant une dizaine d'heures de vidéosurveillance effectuée devant le domicile du directeur du Centre d'études de l'énergie nucléaire, mentionné dans la question, a été découverte lors d'une autre perquisition dans le cadre de l'enquête sur les attentats de Paris. Des mesures très spécifiques avaient immédiatement été prises.
Je vous remercie, monsieur Nollet, monsieur le président.
03.03 Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen): À mon tour de vous remercier, monsieur le ministre.
L'incident est clos.
04 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "het herstel in eer en rechten" (nr. 26785)
04 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "la réhabilitation" (n° 26785)
04.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb al verschillende keren cijfergegevens gevraagd in verband met de procedure van herstel in eer en rechten. Met deze mondelinge vraag wil ik vooral algemene informatie verkrijgen.
Een aantal artikelen aangaande de procedure van herstel in eer en rechten uit het Wetboek van strafvordering werden in 2016 via de zogenaamde potpourri IV-wet aangepast. Die aanpassingen hadden onder meer tot doel om de verwijzingen naar rechtspersonen op te nemen.
Hier en daar lees ik nu dat een recente wijziging ervoor gezorgd heeft dat de procedure om eerherstel te verkrijgen, terwijl die vroeger eenvoudig was maar erg lang duurde, nu ingewikkelder geworden is maar korter duurt. Daarbij wordt onder meer verwezen naar de centralisatie van de aanvragen en naar het feit dat het nu de aanvrager zelf toekomt om alle attesten en kopieën op te vragen en te bezorgen binnen een termijn van zes maanden.
Uit de cijfers die ik via een schriftelijke vraag heb opgevraagd, blijkt dat het aantal aanvragen per jaar sinds 2012 rond de 1 100 per jaar schommelt, terwijl er dat in 2009 nog bijna tweeduizend waren, al bij al dus lage cijfers. Er wordt mij ingefluisterd dat vooral de lange en omslachtige procedure mensen ervan weerhoudt om herstel in eer en rechten te vragen. Nochtans is herstel in eer en rechten belangrijk, aangezien de betrokkene na het verkrijgen van dat herstel opnieuw een blanco strafregister heeft, wat belangrijk is bij eventuele nieuwe veroordelingen. Uiteraard moet de betrokkene voldoen aan de voorwaarden om in eer en rechten hersteld te worden.
Mijnheer de minister, erkent u dat het aantal aanvragen tot herstel in eer en rechten eerder laag is? Wat is volgens u de oorzaak?
Erkent u het belang van de procedure van herstel in eer en rechten?
Klopt het dat er recent wijzigingen werden doorgevoerd, zoals ik aangehaald heb, en zo ja, in welke tekst kan ik die centralisatie, de omkering van de werkwijze voor de samenstelling van het dossier en de termijn van zes maanden terugvinden?
Zijn er nog andere wijzigingen in de procedure? Wanneer zijn die ingegaan?
Wat was tot nu toe de gemiddelde duurtijd voor de afhandeling van een aanvraag tot herstel in eer en rechten? Hoe lang zal de afhandelingstermijn in de toekomst bedragen?
04.02 Minister Koen Geens: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Lahaye-Battheu, binnen de context van een mondelinge vraag kan ik geen statistische gegevens geven, zoals u weet, maar uw vraag was van meer algemene aard.
Het verband tussen de wetswijziging in 2016, die een gelijke behandeling beoogt voor natuurlijke en rechtspersonen, en de in de praktijk vastgestelde lange doorlooptijden, lijkt mij niet meteen relevant.
Herstel in eer en rechten is mijns inziens belangrijk met het oog op een verdere resocialisatie van de dader die zijn straf heeft uitgevoerd. Na verloop van tijd moet iemand inderdaad opnieuw een blanco strafregister kunnen krijgen, weliswaar mits hij aan de wettelijke voorwaarden voldoet die door de rechterlijke macht worden getoetst, zijnde de kamer van inbeschuldigingstelling.
Het parket-generaal van Antwerpen bevestigde mij dat het in 2017 voor het ressort een uniforme werkwijze heeft uitgewerkt om de procedure efficiënter en sneller te maken met minder werklast voor het parket. Bij ontvangst van het verzoek wordt aan de verzoeker gevraagd om zijn dossier zelf samen te stellen, overeenkomstig een aantal instructies die hem per brief worden meegedeeld en binnen een termijn van zes maanden. De verzoeker komt daarbij soms tot het inzicht nog niet te voldoen aan de gestelde voorwaarden.
Deze praktijk lijkt volgens het parket positieve resultaten op te leveren en wordt reeds overgenomen in het ressort Gent. Er wordt inderdaad ook een centralisatie van de dossiers bewerkstelligd. In Antwerpen gebeurt dat in de afdeling Turnhout. In Gent wordt een centralisatie van de strafuitvoeringsdossiers onderzocht. Het gaat erom de beste beheerspraktijken vast te leggen.
04.03 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik leer uit het antwoord vooral dat er vandaag twee ressorten zijn die de werkwijze een beetje hebben aangepast en dat het waarschijnlijk nog te vroeg is om dat te evalueren. Ik zal dit verder opvolgen.
Het incident is gesloten.
Le président: Les questions jointes n° 26794 de Mme Catherine Fonck, n°s 26880 et 26882 de Mme Katja Gabriëls et n° 26941 de Mme Monica De Coninck, qui sont inscrites au point 7 de l'agenda, sont reportées.
J'en viens ainsi au point 8 de l'ordre du jour, à savoir les questions n°s 26797 et 26798 de Mme özlem özen et n° 26909 de M. Olivier Maingain. Mme Özen m'informe qu'elle souhaite dissocier sa question n° 26797 relative à la rentrée judiciaire.
- Mme Özlem Özen au ministre de la Justice sur "la rentrée judiciaire" (n° 26797)
- Mme Özlem Özen au ministre de la Justice sur "la rentrée judiciaire et la situation de la cour d'assises de Bruxelles" (n° 26798)
- M. Olivier Maingain au ministre de la Justice sur "la situation de la cour d'assises de Bruxelles" (n° 26909)
- mevrouw Özlem Özen aan de minister van Justitie over "het begin van het gerechtelijk jaar" (nr. 26797)
- mevrouw Özlem Özen aan de minister van Justitie over "het begin van het gerechtelijk jaar en de situatie van het hof van assisen in Brussel" (nr. 26798)
- de heer Olivier Maingain aan de minister van Justitie over "de situatie bij het hof van assisen in Brussel" (nr. 26909)
05.01 Özlem Özen (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, cette année encore, plusieurs magistrats ont, une fois de plus, tiré la sonnette d'alarme à l'occasion de la rentrée judiciaire dans leur traditionnel discours appelé "la mercuriale". Divers magistrats ont souligné un manque de moyens entraînant des répercussions sur le fonctionnement de la Justice.
Le premier avocat général près la Cour de cassation l'a également évoqué dans son discours de rentrée. Il a souligné que la logique de restriction budgétaire de votre gouvernement oblige la Justice à bricoler avec les moyens du bord et mène à des conséquences graves pour la société belge lorsqu'elle empêche la Justice de fonctionner. Il conclut en des mots particulièrement forts: "Un État qui se prive de la Justice, qui l'assèche, cesse d'être un État de droit."
Le premier président de la cour d'appel de Liège, Marc Dewart, se demandait si la Justice avait encore un service public suffisamment accessible à tous, de manière égalitaire. Á Mons, le procureur général regrette la diminution des cadres qui sont passés de 91 à 80 depuis le mois de mai 2016 alors que la loi en prévoit normalement 98.
Bref, tout n'est vraisemblablement pas si rose pour ces acteurs de terrain qui pointent des questions importantes sur le fonctionnement de notre Justice et sur l'accès à la Justice.
Monsieur le ministre, quelles initiatives précises et spécifiques allez-vous prendre pour faire face à la l'inquiétude des acteurs du monde judiciaire relatives au fonctionnement général et de l'état de notre Justice? Dans le cadre des négociations sur l'autonomie de gestion, pouvez-vous nous donner des informations sur l'enveloppe budgétaire? Serait-elle suffisamment sérieuse pour permettre à la Justice d'accomplir ses missions? Pouvez-vous donner des précisions sur son état d'avancement ainsi que sur le travail de concertation?
Monsieur le ministre, je vous propose d'enchaîner avec ma question concernant la cour d'assises de Bruxelles.
05.02 Koen Geens, ministre: Je lirai les réponses consécutivement.
05.03 Özlem Özen (PS): Monsieur le ministre, au niveau de la cour d'assises de Bruxelles, le procureur général de Bruxelles, M. Delmulle, s'inquiète fortement de la situation. Il note que le manque de conseillers assurant une présidence de session d'assises entraîne un allongement inquiétant des délais de fixation des audiences. Aucune session d'assises n'a pu être fixée entre les mois d'octobre 2018 et janvier 2019! Avec l'arrêt de la Cour constitutionnelle, qui engendre une recrudescence de la saisine des cours d'assises, et les nombreux procès attendus, notamment en matière de terrorisme, on peut s'attendre à d'importants dysfonctionnements.
Monsieur le ministre, pouvez-vous fournir les chiffres relatifs au cadre des magistrats de la cour d'assises de Bruxelles? Quelles solutions préconisez-vous pour faire face à ces difficultés?
Depuis l'arrêt de la Cour constitutionnelle, vous avancez dans un nouveau projet. Des experts ont d'ailleurs été auditionnés par notre commission. Dans ce cadre, pouvez-vous nous expliquer vers quoi vous vous orientez? Quand pensez-vous pouvoir venir avec ce projet devant le Parlement?
05.04 Koen Geens, ministre: Madame Özen, mes services contrôlent en permanence le déroulement et le taux d'occupation des juridictions et des parquets. Sur cette base, les plans de recrutement sont élaborés, pour lesquels des moyens sont octroyés prioritairement aux juridictions qui font l'objet de la charge de travail la plus élevée. Je souhaite dès lors publier 71 vacances début octobre pour le poste de magistrat au sein de l'ordre judiciaire, réparties de manière égale entre le siège et le ministère public.
En outre, un plan de recrutement pour le personnel judiciaire est en cours de préparation. Les Collèges des cours et tribunaux et du ministère public sont invités à présenter une répartition des places vacantes. Afin de consolider rapidement les greffes et les secrétariats de parquets en attente des recrutements définitifs au sein du personnel judiciaire, ils ont la possibilité d'engager temporairement un total de 270 personnes.
Actuellement, le ministère public est également renforcé par des juristes de parquet dans des parquets où il est compliqué de nommer des magistrats, faute de candidats. Afin d'y remédier, le Conseil supérieur de la Justice organise cette année encore, à ma demande, un deuxième examen d'aptitude professionnelle. L'épreuve écrite a eu lieu le 15 septembre, les épreuves orales suivront en novembre et décembre.
Mon intention a toujours été d'attribuer des moyens suffisants aux Collèges lors du transfert de la compétence de gestion. Cet été, j'ai conclu un accord cadre avec le Collège des cours et tribunaux convenant d'un parcours pour les démarches qui restent à entreprendre afin d'aboutir à une gestion autonome et prévoyant un premier transfert de compétences à partir de 2020. À cet égard, nous avons convenu d'une enveloppe budgétaire à prévoir. Après approbation du gouvernement, elle serait transférée au Collège conformément au calendrier des transferts successifs des compétences.
Afin de renforcer les juridictions ainsi que le Collège des cours et tribunaux à l'entame de cette autonomie de gestion, j'ai obtenu pour 2019 un budget supplémentaire de 8,9 millions d'euros. Ce budget servira à assurer la période de transition, l'extension du service d'appui du Collège et les embauches supplémentaires de 43 magistrats, 108 membres du personnel et 23 juristes au sein des cours et tribunaux.
Pour ce qui concerne votre deuxième question, le législateur n'a pas prévu de cadre légal distinct pour les cours d'assises. La cour d'assises n'est pas une juridiction siégeant en permanence. La cour se compose d'un président, qui doit être conseiller actif au sein de la cour d'appel, et de deux assesseurs désignés parmi les juges actifs au sein du tribunal de première instance ou parmi les conseillers issus de la cour d'appel. En ce qui concerne le ministère public, il n'existe pas non plus de cadre distinct pour le parquet au sein de la cour d'assises.
Dans le contexte de l'arrêt rendu par la Cour constitutionnelle, une série de vacances pour le poste de conseiller a déjà été publiée le 20 juillet 2018. Pour les prochaines publications de places vacantes de magistrat, je porterai aussi l'attention nécessaire au fait de pourvoir correctement les juridictions qui composent les cours d'assises.
Le législateur a également créé la possibilité juridique de faire appel, en vue de la composition de la cour d'assises, à des magistrats à la retraite. À cet effet, ils peuvent être désignés à leur demande, après avoir suivi une formation spécialisée organisée par l'institution de formation judiciaire. Cette mesure supplémentaire permet d'affecter le mieux possible l'expertise disponible pour l'organisation.
Une grande réforme du jury populaire nécessite une modification de l'article 150 de la Constitution, et donc une majorité des deux tiers. La commission de la Justice a tenu des auditions, au cours desquelles les experts des secteurs associatif, judiciaire et académique ont été entendus. Dans l'attente d'une modification éventuelle de cet article constitutionnel, j'ai inséré quelques mesures à effet rapide dans les procédures actuelles, après avis du Collège des cours et tribunaux et du Collège des procureurs généraux. Ils sont contenus dans le projet de loi portant dispositions diverses en matière pénale qui, après approbation du Conseil des ministres, a été soumis à l'avis du Conseil d'État. Le projet sera bien évidemment soumis à la commission dès la réception de l'avis du Conseil d'État.
En ce qui concerne la sécurité, chaque audience fait l'objet d'une analyse de risques préalable. Lorsque le contexte du procès, les parties en cause ou tout autre facteur externe le nécessite, les mesures de sécurité sont adaptées. La police locale compétente détermine celles-ci en étroite collaboration avec les magistrats. Il va de soi qu'un procès tel que celui du musée juif fait d'ores et déjà l'objet d'une attention toute particulière.
05.05 Özlem Özen (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse extrêmement détaillée, dont je prendrai connaissance. Ce n'est pas la première fois que je vous interpelle sur le manque de magistrats ou sur les dysfonctionnements récurrents dus au manque de personnel. Vous me parlez de plan de recrutement et vous m'indiquez la méthode utilisée. Mais je ne comprends pas que, connaissant le nombre de places vacantes, vous n'anticipiez pas.
Comme tous les acteurs du monde judiciaire le font depuis le début de cette législature, je tire la sonnette d'alarme. Il y a de plus en plus d'affaires et de moins en moins de magistrats pour les traiter. Il y a là un énorme souci. La justice ne sera tout simplement plus rendue.
Vous dites que, dans le courant du mois d'octobre, 71 places vacantes seront comblées. Monsieur le ministre, cela fait longtemps que ces places sont vacantes. Par ailleurs, vous dites que certains collègues viendront en renfort. Mais s'ils renforcent un service, ils en déforcent un autre et, à un moment, ce sera le chaos. Depuis longtemps, nous attirons l'attention sur ce dysfonctionnement. Je crains le pire.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 26872 van mevrouw Van Vaerenbergh is uitgesteld.
06 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de leeftijd van seksuele meerderjarigheid" (nr. 26877)
06 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "l'âge de la majorité sexuelle" (n° 26877)
06.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, de discussie over de zogenaamde "seksuele meerderjarigheid" woedt in de juridische wereld al enkele jaren. Daarom is het goed dat in het regeerakkoord werd opgenomen dat de desbetreffende wetgeving moet worden geharmoniseerd.
Wij konden eind juli 2018 in de pers lezen dat een akkoord is bereikt, dat in het ontwerp van het nieuwe Strafwetboek vorm zal krijgen. Er zou een akkoord zijn om de seksuele meerderjarigheid op 14 jaar vast te leggen, indien er geen sprake is van een gezagsrelatie en het leeftijdsverschil tussen de partners niet meer dan 5 jaar bedraagt. Dat is ook de inhoud van een wetsvoorstel dat wij in mei 2015 al indienden.
Kloppen die modaliteiten? Welke verdere weg wordt er bewandeld?
Ik merk dat ik in de ingediende vraag ook cijfers heb gevraagd. Daarop zult u waarschijnlijk antwoorden dat ik daarover een schriftelijke vraag moet stellen. Ik zal die vraag dus vandaag laten vallen.
06.02 Minister Koen Geens: Mevrouw Lahaye-Battheu, het ontworpen boek II van het nieuwe strafwetboek omvat in titel II inzake de misdrijven tegen personen alle strafbepalingen inzake het seksueel strafrecht. Er werd inderdaad rekening gehouden met de vele wetsvoorstellen over de strafrechtelijke seksuele meerderjarigheid die door verschillende fracties reeds werden ingediend, waaronder ook uw wetsvoorstel.
Het wetsontwerp gaat uit van een volledige toestemmingsbekwaamheid vanaf de leeftijd van 16 jaar. Toestemming kan echter reeds vanaf de leeftijd van 14 jaar worden gegeven, indien er een maximumleeftijdsverschil van 5 jaar tussen de partners bestaat en er geen sprake van een gezags- of vertrouwenspositie is.
Binnen het bestek van een mondelinge parlementaire vraag is het sowieso niet mogelijk gedetailleerde cijfergegevens mede te delen.
U had het zelf al opgemerkt, maar tot slot wil ik erop wijzen dat inbreuken op de huidige strafwetgeving, waarbij de minderjarige toestemming aan de eveneens minderjarige partner verleende, maar daartoe niet rechtsbekwaam was, veelal geen strafrechtelijk gevolg zullen krijgen. Zij worden binnen het kader van het jeugdbeschermingsrecht behandeld. De parketstatistieken van de correctionele rechtbanken zijn dus, alleszins op het vlak van dat type misdrijven, weinig relevant.
06.03 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u.
L'incident est clos.
07 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "Lernout & Hauspie" (nr. 26878)
07 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "Lernout & Hauspie" (n° 26878)
07.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, zoals u weet, kom ik uit de streek waar Lernout & Hauspie destijds bejubeld werd. Iedereen weet dat de procedures in deze zaak al een hele tijd aanslepen. De burgerlijke afhandeling van de fraudezaak, waarbij de omvang van de schadevergoedingen voor de slachtoffers nog moet worden bepaald, staat pas op 8 maart 2019 gepland.
Op 20 september 2010 werden de oprichters door het Gentse hof van beroep reeds veroordeeld, maar de afhandeling van de schadevergoedingen laat dus op zich wachten.
Uiteraard gaat het hier om een complexe zaak, met meer dan vijftienduizend burgerlijke partijen, waarvan er 2 733 geen beroep hebben gedaan op een advocaat.
Ruim tien jaar geleden, in november 2007, stelde ik in deze commissie over dit dossier een vraag over de kosten aan uw voorgangster, Laurette Onkelinx. Zij antwoordde het volgende: "Het door u vermelde bedrag van 500 000 euro zal niet dienen om de gerechtskosten in de eigenlijke zin van het woord te dekken, maar om werkingskosten zoals de huur van de zaal in het Congressenpaleis te Gent, het veiligheidspersoneel, de ontvangst en dergelijke te betalen. Het gaat hier immers om een uitzonderlijk proces, waarbij niet minder dan 18 000 burgerlijke partijen betrokken zijn. Naarmate het proces vordert, zal duidelijk worden of er in bijkomende middelen moet worden voorzien."
Mijnheer de minister, het is al zeventien jaar geleden dat het bedrijf failliet ging. Is het de complexiteit en de vele burgerlijke partijen die een en ander zo lang laten aanslepen?
Wanneer men vandaag naar het hof van beroep in Gent belt, krijgt men de vraag om een keuze in te toetsen, waarbij keuze 1 nog steeds verwijst naar het proces Lernout & Hauspie. Waarom is dat vandaag nog altijd nodig?
Hoeveel bedragen de werkingskosten tot op heden? Welke cijfergegevens over de kosten voor het proces zijn beschikbaar? Kunt u ze bezorgen?
07.02 Minister Koen Geens: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Lahaye-Battheu, zoals u zelf aangeeft, gaat het hier om een zeer complexe en omvangrijke zaak met heel veel burgerlijke partijen. De burgerlijke belangen werden in het najaar van 2016 behandeld. In een arrest van maart 2017 werden de principes voor de schadeloosstelling vastgelegd, met name wie welke schadevergoeding kan vorderen en welke bewijselementen daartoe moeten worden aangeleverd.
De zaak stond overigens in voortzetting eind juni 2018, maar werd uitgesteld op verzoek van de verwerende partij.
Specifiek wat de kosten betreft, kan ik u meedelen dat de kosten voor de huur van de zaal voor de strafzaak en voor de huur van de stoelen en de video voor de behandeling van de burgerlijke belangen in 2016 door de FOD Justitie werden betaald en dat de overige logistieke kosten door het hof ten laste werden genomen. Meer gedetailleerde cijfers inzake de kosten kan ik u niet meedelen in het kader van deze vraag.
Ook op de tweede vraag, waarom de telefoon nog altijd als eerste keuze Lernout & Hauspie vermeldt, kon het hof van beroep mij op die korte termijn geen antwoord geven.
07.03 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal binnenkort terugkomen op deze toch wel pertinente vraag, wanneer men de tijd heeft gehad om dit uit te zoeken en eventueel op te lossen.
L'incident est clos.
08 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de beperking van de effecten van verkrijgende verjaring tot de verweerder" (nr. 26879)
08 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "la limitation des effets de la prescription acquisitive au défendeur" (n° 26879)
08.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de schriftelijke versie van deze mondelinge vraag heb ik met een concreet voorbeeld ingeleid. Deze concrete situatie zal ik niet voorlezen; ik verwijs naar wat er daarover op papier staat.
Mijn vraag gaat over het huidig principe in ons land waarbij de verkrijgende verjaring enkel ingeroepen kan worden als verweerder en niet als eiser. De praktijk leert dat er vaak een constructie opgezet moet worden in een procedure voor de vrederechter, waarbij iemand beweert eigenaar te zijn en waarop de verkopers als verweerders een tegeneis moeten instellen. Het gaat niet om slechts enkele gevallen, want het komt regelmatig voor dat een dergelijke constructie moet worden opgezet.
Mijnheer de minister, welke zijn in de huidige stand van onze wetgeving mogelijke oplossingen voor kopers of verkopers om grond waarvan de eigenaar niet meer bekend is, op hun naam te krijgen, gelet op het feit dat de betrokkenen de grond zelf niet kunnen kopen of verkopen aangezien er geen eigenaar bekend is?
Kan het een optie zijn om de verkrijgende verjaring ook in hoofde van een eiser te laten spelen, waardoor dus niet langer de voorwaarde geldt dat enkel een verweerder de verkrijgende verjaring kan inroepen?
Kunt u voor de toekomst een eenvoudigere oplossing bedenken voor deze problematiek?
08.02 Minister Koen Geens: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Lahaye-Battheu, klassiek verdedigde men inderdaad dat bij gebreke aan een akkoord of eenzijdige verklaring van de buiten bezit gestelde eigenaar die de verkrijgende verjaring vaststelt, het bezit enkel kan worden opgeworpen als verweermiddel. Nochtans evolueren de opvattingen over die problematiek. Deze nieuwe tendens binnen de rechtsspraak en de rechtsleer oordeelt dat de bezitter beschikt over een vordering tegen de oorspronkelijke eigenaar, gebaseerd op artikel 544 van het Burgerlijk Wetboek, wat hem toelaat om zijn eigendomsrecht in rechte te laten erkennen.
Zoals u weet, wordt momenteel de laatste hand gelegd aan een voorontwerp van wet tot invoeging van een Boek III betreffende het goederenrecht in het nieuw gehercodificieerd Burgerlijk Wetboek. Dat voorontwerp beoogt onder meer een nieuw artikel 3.26 in te voegen dat de verschillende manieren vermeldt om geldig de verkrijgende verjaring in te roepen en dat uitdrukkelijk toelaat dat de bezitter zelf een vordering in rechte instelt. De eenzijdige verklaring van de bezitter, waarvan de draagwijdte onzeker is, wordt dan ook niet opgenomen als geldige manier om een verkrijgende verjaring in te roepen. In de situatie waarin een buiten bezit gestelde titularis ongekend of onvindbaar is of waarin een onroerend goed nooit een eigenaar heeft gehad, zal de bezitter toch in rechte kunnen vorderen, namelijk tegen de Staat, aan wie onroerende goederen zonder eigenaar momenteel al toebehoren krachtens artikel 713 van het Burgerlijk Wetboek, dat in de nabije toekomst zal worden bevestigd door het ontworpen nieuw artikel 3.81.
Omwille van de rechtszekerheid voorziet het ontworpen nieuwe artikel 3.26 in samenlezing met het ontworpen nieuwe artikel 3.30 in de mogelijkheid om de rechterlijke beslissing, het akkoord of de verklaring betreffende een onroerend zakelijk recht, als die authentiek zijn, over te schrijven in de hypothecaire registers. Dat versterkt op juridisch vlak de positie van wie de verkrijgende verjaring inroept en vereenvoudigt de taak van wie in een professionele hoedanigheid met onroerend goed te maken krijgt, zoals notarissen en hypotheekbewaarders.
08.03 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Ik dank u voor uw positief antwoord, mijnheer de minister.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag 26833 van mevrouw Gabriëls is omgezet in een
schriftelijke vraag. Monsieur Maingain ne nous a pas
rejoints pour poser ses questions 26909 et 26910. Ceci clôture nos travaux de
cet après-midi.
La réunion publique de commission est levée à 14.59 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 14.59 uur.