Commissie voor de Justitie

Commission de la Justice

 

van

 

Woensdag 28 maart 2018

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

Mercredi 28 mars 2018

 

Après-midi

 

______

 

 


La réunion publique de commission est ouverte à 14.36 heures et présidée par M. Philippe Goffin.

De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.36 uur en voorgezeten door de heer Philippe Goffin.

 

Le président: La question n° 24258 de M. Gautier Calomne est reportée à sa demande.

 

01 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au ministre de la Justice sur "le vote du Parlement européen en faveur de l'interdiction des thérapies de conversion" (n° 24364)

01 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister van Justitie over "de stemming in het Europees Parlement voor een verbod op therapieën om homoseksuelen en transgenders te 'genezen'" (nr. 24364)

 

01.01  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, tout à l'heure, j'ai vu au journal télévisé que vous vous trouviez à Gand avec le ministre de l'Intérieur. 

 

Le 1er mars dernier, à l'occasion de son rapport annuel sur les droits fondamentaux dans l’Union européenne, le Parlement européen a adopté un texte qui appelle les États membres à interdire les thérapies de conversion. Organisées la plupart du temps par des groupements religieux, celles-ci consistent en un ensemble diversifié de "traitements" (injection de testostérone, psychothérapie, etc.) ayant pour objectif de changer l’orientation sexuelle des "patients". Le but est donc de rendre des personnes homosexuelles hétérosexuelles.

 

Par ce vote, l’Union européenne rejoint l’Organisation des Nations Unies, qui a déjà condamné cette pratique à de nombreuses reprises. À ce jour, seuls le Royaume-Uni et Malte, ainsi que certaines régions espagnoles, ont légiféré pour interdire ces thérapies de conversion. Dans le monde, le Brésil et la Chine, ainsi que plusieurs États des États-Unis en ont fait de même.

 

Monsieur le ministre, tout d’abord, avons-nous une idée de l’ampleur de ce phénomène dans notre pays?

 

Ensuite, nous avons toujours été – et j’en suis fier – un pays précurseur dans la défense des personnes LGBTQI. On peut penser, bien sûr, à l’introduction du mariage pour les personnes homosexuelles en 2003 – dont j'ai profité – ou, plus récemment, à la nouvelle loi sur les personnes transgenres. Ne pensez-vous pas qu'une fois encore, nous pourrions montrer l’exemple en ce domaine? Quelle que soit l’ampleur du phénomène dans notre pays, je pense qu’il s’agirait là d’un nouveau symbole fort dans la défense des personnes LGBTQI. Que pensez-vous, donc, de l’opportunité de saisir cette demande du Parlement européen en légiférant à notre tour sur cette question?

 

01.02  Koen Geens, ministre: Monsieur le président, monsieur Flahaux, j'ai pris connaissance de la récente initiative du Parlement européen. Il est évident que, par principe, j'entends soutenir une telle motion.

 

En effet, l'orientation sexuelle, le sexe, le changement de sexe, l'expression de genre ou d'identité de genre doivent être considérés dans notre État de droit comme étant des libertés individuelles auxquelles chacun a droit et aucunement comme étant des maladies à guérir.

 

Dans le cadre des réformes du Code pénal, une attention est également portée à cette problématique. Ainsi le mépris ou l'hostilité à l'égard d'une personne en raison de son sexe, de son changement de sexe ou de son orientation sexuelle sont intégrés dans la définition du mobile discriminatoire afin que les délits commis délibérément puissent donner lieu à une aggravation de la peine.

 

En outre, l'expression de genre et d'identité de genre sont reprises dans les critères de protection contre la discrimination et les délits de haine. Cependant, la possibilité d'une interdiction légale à certains traitements médicaux et thérapeutiques, qui viserait à guérir ces libertés protégées doit faire l'objet d'une approche nécessitant toute la prudence juridique. En effet, cette interdiction ne doit pas entraîner d'effets pervers et ainsi interdire légalement au patient transgenre, par exemple, de subir des traitements hormonaux ou thérapeutiques qu'il souhaite.

 

Toutefois, je suis d'avis que cette requête relève bien plus de la compétence de ma collègue ministre de la Santé publique étant donné qu'elle concerne tant les pratiques thérapeutiques que les droits des patients qui bénéficient déjà d'une protection juridique.

 

Enfin, j'aimerais indiquer que l'application de traitements médicaux ou thérapeutiques injustifiés provoquant de sérieux dommages physiques et psychiques peut déjà faire l'objet de poursuites pénales à l'instar des coups et des blessures.

 

01.03  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, je tiens à vous remercier, comme je l'ai fait au moment de la loi "transgenre", pour votre ouverture en la matière. J'entends bien que la problématique dépend en partie de la ministre de la Santé, que j'interrogerai par ailleurs.

 

Nous devrions à tout le moins examiner la nouvelle législation telle qu'elle existe au Royaume-Uni qui, jusqu'à présent est toujours membre de l'Union européenne, et à Malte. Nous pourrions voir ce que nous pourrions en retenir d'intéressant en vue de la mise sur pied d'un éventuel projet dans notre pays.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Carina Van Cauter aan de minister van Justitie over "het verdachte overlijden van een Belg in India in 2016 en het gerechtelijk onderzoek hieromtrent" (nr. 24391)

- de heer Stefaan Van Hecke aan de minister van Justitie over "het onderzoek naar het overlijden van Danny Byltjes in India" (nr. 24493)

02 Questions jointes de

- Mme Carina Van Cauter au ministre de la Justice sur "la mort suspecte d'un Belge en Inde en 2016 et l'enquête judiciaire la concernant" (n° 24391)

- M. Stefaan Van Hecke au ministre de la Justice sur "l'enquête relative au décès de Danny Byltjes en Inde" (n° 24493)

 

02.01  Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in februari 2016 verbleef Danny Byltjes, als werknemer van het bedrijf Power Climber, in India. Hij keerde jammer genoeg niet terug, omdat hij daar overleed. Officieel stierf hij aan een hartstilstand, zo blijkt uit een autopsierapport dat in India werd opgemaakt. Een nieuw autopsierapport dat in België door een wetsgeneesheer werd opgemaakt, bracht echter aan het licht dat Danny Byltjes zou zijn overleden aan de gevolgen van zwaar stomp kneuzend geweld, dat heeft geresulteerd in een grote leverscheur en een schedelfractuur. Bovendien ontbraken ook een aantal organen.

 

Het Belgisch gerecht startte intussen een onderzoek. Dit onderzoek loopt echter bijzonder stroef. Het antwoord op een resem vragen kan uiteraard alleen ter plaatse worden opgehelderd. Daarom werd een rogatoire commissie belast met het onderzoek. Blijkbaar zou deze commissie niet welkom zijn in India, twee jaar na de feiten, wat voor de betrokken familieleden uiteraard zeer pijnlijk is.

 

Via het federaal parket werd een internationaal rechtshulpverzoek geformuleerd dat via diplomatieke weg en Eurojust zou worden afgehandeld. Deze afhandeling verloopt evenmin zoals zou mogen worden verwacht. Niettegenstaande diplomatieke demarches kunnen wij nog steeds niet op medewerking van de Indiase autoriteiten rekenen.

 

Het uitblijven van een bilateraal verdrag inzake rechtshulp in strafzaken tussen India en ons land helpt de zaak niet vooruit.

 

Mijnheer de minister, wat zijn de redenen waarom een rogatoire commissie niet welkom is in India? In welke fase zit de afhandeling van het internationaal rechtshulpverzoek? Wat is de mogelijke oorzaak van een traag verloop van deze afhandeling? Kan het gebruik van de techniek van de videoconferentie soelaas bieden in deze casus? Zo nee, waarom niet?

 

Welke initiatieven hebt u al genomen of zijn gepland, eventueel samen met uw collega bevoegd voor Buitenlandse Zaken, om ter zake vooruitgang te boeken?

 

Hoe komt het dat er nog geen bilateraal verdrag inzake internationale rechtshulp in strafzaken bestaat tussen ons land en India, hoewel de gesprekken daarover al sinds 2010 lopen? Meent u dat hierover binnen afzienbare tijd een akkoord zal bestaan? Zo nee, waarom niet?

 

02.02  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, er was de voorbije weken in de media inderdaad heel wat te doen over het onderzoek naar het overlijden van Danny Byltjes. De Vlaming, gespecialiseerd in de technologie van windmolens, stierf twee jaar geleden tijdens een werkreis in lndia. Volgens de plaatselijke overheden ging het om een natuurlijk overlijden, maar een autopsie in België wierp een ander licht op de zaak. De man zou op een gewelddadige manier om het leven zijn gebracht en bovendien ontbraken zowel hart als nieren.

 

Een onderzoeksrechter uit Antwerpen zou nu een rogatoire commissie naar lndia willen sturen, maar lndia geeft daarvoor geen toestemming. Er zou ook een internationaal rechtshulpverzoek lopen.

 

Ik heb hierover de volgende heel concrete vragen.

 

Wat heeft de Belgische Justitie precies ondernomen sinds het onderzoek in België is geopend?

 

Wat zijn de precieze problemen waarmee het Belgische gerecht wordt geconfronteerd aangaande de medewerking van de lndiase overheid?

 

Welke initiatieven hebt u genomen in uw hoedanigheid van minister van Justitie? Hebt u of heeft de minister van Buitenlandse Zaken contacten gehad met uw lndiase collega? Zo ja, wat zijn de resultaten daarvan?

 

Hoever staat het met de afhandeling van het rechtshulpverzoek dat lopende zou zijn?

 

Welke verdere initiatieven zult u nog ondernemen om Justitie toe te laten de waarheid te achterhalen?

 

Er wordt al jaren — naar ik verneem sinds 2010 — gewerkt aan een rechtshulpverdrag tussen ons land en lndia. Hoe komt het dat er nog geen akkoord kon worden bereikt? Wat zijn de obstakels? Wanneer kan een dergelijk akkoord afgerond worden?

 

02.03 Minister Koen Geens: Mijnheer de voorzitter, collega's, gelet op het lopend onderzoek, kan ik slechts partieel antwoord geven op uw vragen. Het spreekt echter voor zich dat dit een situatie is waarover wij ons ten zeerste bekommeren en die de volle inzet wegdraagt van het federaal parket, dat mij de volgende informatie aanreikt.

 

Het gerechtelijk onderzoek werd geopend op 9 maart 2016 ingevolge de inleidende vordering van de federaal procureur lastens onbekenden wegens moord op de Belgische onderdaan Danny Byltjes, overleden op 11 februari 2016 in India. Naar aanleiding van het overlijden werd in India een autopsie uitgevoerd, waarbij geen doodsoorzaak kon worden bepaald. Het lichaam werd gerepatrieerd en in België werd nogmaals een autopsie uitgevoerd, waarbij de wetsgeneesheer tot de conclusie kwam dat Danny Byltjes overleden is aan de gevolgen van zwaar stomp kneuzend geweld.

 

Alle mogelijke onderzoeksdaden die in België tot de waarheidsvinding zouden kunnen leiden, werden uitgevoerd als volgt: het verhoor van de weduwe en de zoon van Danny Byltjes, het sporenonderzoek van de reiskoffers, het verhoor van de aftersalescoördinator van de firma Power Climber, het verhoor van de plantmanager van de firma Power Climber, het nazicht van het mailverkeer van Danny Byltjes met betrekking tot zijn dienstreis naar India, het nazicht van de ipod van Danny Byltjes en de uitlezing van de werk- en privé-gsm van Danny Byltjes.

 

Er werden tot op heden in totaal drie rechtshulpverzoeken gericht aan de Indiase autoriteiten. De onderzoeksrechter richtte in mei 2016 een eerste rechtshulpverzoek tot de Indiase autoriteiten om ter plaatse tot verder onderzoek te kunnen overgaan. Een tweede rechtshulpverzoek volgde begin augustus en een derde op 12 december 2017.

 

Het Indiase Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft bij elk rechtshulponderzoek bevestigd dat dit verzoek aan de bevoegde autoriteit werd overgemaakt. Er kwam geen enkele reactie van de Indiase autoriteiten, ondanks het feit dat zij werden ingelicht over de urgentie van het rechtshulpverzoek. Ook verschillende tussenkomsten van de Belgische ambassade en van de Nederlandse verbindingsofficier in New Delhi bleven zonder resultaat. Via de verbindingsofficier werd vernomen dat de Indiase autoriteiten het rechtshulpverzoek als uitgevoerd beschouwen door het opsturen van het post-mortemverslag. De Belgische ambassade heeft recent nog bijkomende demarches gedaan bij de bevoegde Indiase overheden om verdere contacten te faciliteren.

 

U kunt ervan op aan dat wij onze inzet onverdroten zullen voortzetten.

 

02.04  Carina Van Cauter (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.

 

Ik neem aan dat betrokkenen op de Belgische Justitie hebben kunnen rekenen om alle mogelijke onderzoeksdaden in België te laten plaatsvinden.

 

Ik stel ook vast dat men met de internationale rechtshulpverzoeken al het mogelijke doet om daarin vooruitgang te boeken.

 

Ik kan u alleen maar vragen, om de zaak niet los te laten en te blijven aandringen om tot een correcte waarheidsvinding te komen. Ik neem aan dat de federale procureur dat zeker doet,

 

Mijnheer de minister, had u nog iets gezegd over het bilateraal verdrag? Of is mij dat ontsnapt?

 

02.05 Minister Koen Geens: (…)

 

02.06  Carina Van Cauter (Open Vld): Ik neem aan dat u daarop terugkomt.

 

02.07  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord en begrijp dat u niet tot in de details kunt gaan, gelet op het lopende onderzoek. Mijn vragen waren er dan ook eerder op gericht te achterhalen welke middelen de Belgische overheid in haar algemeenheid heeft om vooruitgang te kunnen boeken. Ik vind het een vreselijke zaak. Het is uiteraard een persoonlijk drama, maar dat een gerechtelijk onderzoek niet uitgevoerd kan worden zoals het moet, door een gebrek aan medewerking van de andere partner, stoort mij enorm.

 

Ik ben ook ontgoocheld. Ik dacht dat India een goed georganiseerde overheid had, met een rechtsstelsel met een rijke traditie. Ik vind het heel jammer dat wij er niet in slagen om in zo'n belangrijk dossier, een moorddossier, tot een goede samenwerking te komen.

 

Mijnheer de minister, uit wat u opsomde, blijkt dat Justitie en Buitenlandse Zaken gedaan hebben wat zij kunnen doen, met de inzet van onze ambassade, verbindingsofficieren en drie keer een vraag voor een rogatoire commissie. Er moeten dus geen verwijten uitgestuurd worden aangaande de aanpak in België. De vraag is alleen of wij nog verder kunnen gaan op het niveau van ministers en regeringen, op hoger niveau, als het niet via het niveau van de ambassade kan. Ik zou dus aan u, en misschien ook aan de minister van Buitenlandse Zaken, willen vragen om het ook op de agenda te plaatsen bij onze internationale contacten. Ik meen dat ons land dat moet doen.

 

Ik had, tot slot, ook een vraag over het rechtshulpverdrag. U hebt daar niet op geantwoord. Misschien hebt u de elementen van antwoord niet. Blijkbaar wordt er al sinds 2010 aan gewerkt. Wat is de stand van zaken? Wat zijn de eventuele problemen?

 

02.08 Minister Koen Geens: Ik zal op die twee vragen terugkomen, mevrouw Van Cauter, mijnheer Van Hecke.

 

02.09  Carina Van Cauter (Open Vld): Zult u ons dat schriftelijk laten weten?

 

02.10 Minister Koen Geens: Ja, ik zal dat eerstdaags per mail doen. Dan kunt u er nog op terugkomen, maar dan hebt u tenminste de informatie al.

 

02.11  Carina Van Cauter (Open Vld): Het zou misschien de deur kunnen openen en het concrete dossier kunnen vooruithelpen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 24470 van mevrouw Pas wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

03 Question de M. Georges Dallemagne au ministre de la Justice sur "l'ASBL Aksahum" (n° 24398)

03 Vraag van de heer Georges Dallemagne aan de minister van Justitie over "de vzw Aksahum" (nr. 24398)

 

03.01  Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, dans son édition du 8 mars, l’hebdomadaire Le Vif, dans un article consacré aux ambitions d’un candidat aux élections communales d’octobre 2018 à Verviers, indique que l’ASBL verviétoise Aksahum, qualifiée d’entité terroriste mondiale par le Trésor américain en 2003, n’a pas fait l’objet d’une interdiction en Belgique.

 

D’après Le Vif, cette ASBL aurait été créée à Verviers en 1993 par Mohammad El Hajjaji et par des Frères musulmans jordaniens et syriens en exil à Aix-la-Chapelle. Elle est la branche belge de la fondation Al-Aqsa qui collecte des fonds à travers le monde, principalement à destination de la bande de Gaza contrôlée par le Hamas. Les succursales ont été interdites en Allemagne, aux Pays-Bas, au Luxembourg, au Danemark, en Suisse, au Royaume-Uni, mais pas en Belgique. D’après l’hebdomadaire, une enquête du parquet à Verviers aurait tourné court. L’ASBL ne publie plus de comptes depuis dix ans et il semblerait que les banques refusent ses dépôts en raison de sa mise en cause dans plusieurs rapports internationaux.

 

Monsieur le ministre, que savez-vous de cette ASBL, de son origine, de ses fondateurs, de son objet social, de ses liens avec les Frères musulmans ou d’autres groupes radicaux? Que savez-vous de ses activités? Poursuit-elle des activités qui pourraient menacer l’ordre public, la cohésion sociale, la sécurité nationale? Est-elle liée à des groupes de mosquées ou des prédicateurs radicaux? Pourquoi cette ASBL peut-elle poursuivre ses activités en Belgique alors qu’elle a été interdite dans d’autres pays européens? Confirmez-vous qu’elle ne publie plus ses comptes depuis dix ans? Est-ce légal? Confirmez-vous que l’argent récolté n’apparaît pas sur des comptes bancaires? Est-ce légal? Que savez-vous des montants de la récolte de fonds? La CTIF est-elle chargée de faire la lumière sur les flux financiers?

 

03.02  Koen Geens, ministre: Monsieur le président, monsieur Dallemagne, l'ASBL Aksahum, anciennement dénommée Al-Aqsa, est connue du parquet fédéral. Elle a fait l'objet d'un dossier réactif initié en 2002 dans lequel de très nombreux devoirs d'enquête ont été réalisés: enquêtes - bancaire et fiscale - approfondies, téléphonie, commissions rogatoires internationales, réunions de coordination à Eurojust, etc. Ces différents devoirs n'ont pas permis de mettre en évidence des éléments constitutifs d'infractions; le dossier a donc fait l'objet d'un classement sans suite en juin 2007.

 

Le parquet de Liège m'a communiqué les informations selon lesquelles l'ASBL a déposé à la Banque nationale de Belgique ses comptes annuels tant qu'elle atteignait le chiffre d'affaires qui le lui imposait. En 2015, le chiffre d'affaires chute brutalement et passe sous le seuil requis. L'obligation se limite alors à déposer les comptes au greffe du tribunal. Si le parquet local constate qu'une association ne satisfait pas ou plus aux obligations visées par la loi sur les ASBL - comme la tenue d'un dossier au tribunal comprenant notamment les statuts, une liste actualisée des membres et la composition du conseil d'administration et les comptes annuels, etc. -, les mesures appropriées pour corriger la situation sont prises. Cette procédure a donné lieu à la dissolution de huit ASBL et la régularisation de 77 autres.

 

Je travaille actuellement avec le ministre des Finances à un projet visant à améliorer la transparence financière dans le secteur sans but lucratif.

 

03.03  Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Je vous encourage à persister à vous intéresser à cette ASBL qui continue visiblement à collecter des fonds, qui continue visiblement à inquiéter et a été clairement interdite dans tous les pays dans lesquels elle avait des représentants, mais pas en Belgique. J'en suis surpris et cela m'inquiète.

 

Vous dites que ce dossier date de 2002 mais nous sommes en 2018. Les paramètres et les informations auxquels les services de la Justice, le parquet, avaient accès à l'époque ne sont peut-être plus les mêmes que ceux auxquels ils pourraient avoir accès aujourd'hui. Je pense donc que cela mériterait d'approfondir cette question, ce dossier, sachant la menace que peut constituer aujourd'hui l'islam radical en Belgique.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

04 Question de M. Georges Dallemagne au ministre de la Justice sur "la reconnaissance des mosquées" (n° 24399)

04 Vraag van de heer Georges Dallemagne aan de minister van Justitie over "de erkenning van moskeeën" (nr. 24399)

 

04.01  Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, une des recommandations de la commission d’enquête sur les Attentats terroristes concerne la reconnaissance des mosquées. En effet, la reconnaissance des mosquées permet un contrôle, notamment des flux financiers, et permet à l’Exécutif des musulmans de Belgique d’exercer son rôle et sa tutelle d’organe coordinateur. La commission d’enquête a émis ses recommandations depuis près de six mois.

 

Monsieur le ministre, quelle a été l’évolution du nombre total de mosquées en Belgique depuis cette date ou à défaut entre le 1er et le 31 décembre 2017, au total et par Région? Quelle est l’évolution du nombre de mosquées agréées, au total et par Région?

 

Combien de mosquées sont-elles actuellement en cours de processus d’agrément? Quels sont les obstacles et les difficultés rencontrés lors de l'agrément des mosquées? Combien de mosquées se sont-elles vu refuser leur agrément et, le cas échéant, pour quelle raison?

 

04.02  Koen Geens, ministre: Monsieur Dallemagne, actuellement 83 communautés islamiques sont reconnues dans notre pays: 39 en Région wallonne, 24 en Flandre et 20 en Région de Bruxelles-Capitale. Trente demandes de reconnaissance de communautés islamiques adressées aux Régions le 23 décembre 2016 ont fait l'objet d'un avis favorable, à savoir 5 en Région de Bruxelles-Capitale, 5 en Région wallonne et 20 en Région flamande.

 

L'organe représentatif du culte islamique vient de me demander de suspendre un de ses avis pour une de ces mosquées flamandes à la suite d'une enquête judiciaire en cours concernant d'éventuels comportements sexuels abusifs.

 

L'année dernière, seule la Région de Bruxelles-Capitale a reconnu trois communautés islamiques, par arrêté pris par le gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale le 19 juillet 2017. La Région flamande a retiré la reconnaissance d'une communauté islamique. En Région wallonne, c'est le statu quo.

 

Concernant l'évolution du traitement des dossiers de reconnaissance des communautés islamiques, la Région flamande, par le biais de la KUL, mène actuellement une étude des critères de reconnaissance des communautés cultuelles locales, dont les résultats sont attendus fin 2018.

 

La Région wallonne, quant à elle, a pris un décret le 18 mai 2017 dans lequel les dossiers de reconnaissance déjà assumés au gouvernement wallon vont faire l'objet d'une actualisation et d'un complément de pièces justificatives. Ce décret a fait l'objet d'un arrêté d'exécution du gouvernement wallon le 25 janvier 2018.

 

La Région de Bruxelles-Capitale poursuit l'instruction de plusieurs dossiers de reconnaissance des communautés islamiques sur son territoire. Quatre demandes de reconnaissance dans la Région de Bruxelles-Capitale sont en cours d'instruction au SPF Justice.

 

04.03  Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, vous ne répondez pas tout à fait à ma question, car je vous ai demandé quel était le nombre total de mosquées. Vous ne m'avez répondu qu'au sujet des mosquées reconnues, qui sont au nombre de 83. Selon les chiffres en circulation, le nombre total atteindrait 350. Si je comprends bien, il n'a pas beaucoup évolué depuis qu'on a considéré que la reconnaissance des mosquées était nécessaire. Le statu quo se maintient, mais vous n'en donnez pas la raison. Or il s'agit d'un aspect crucial du rapport de notre commission d'enquête.

 

04.04  Koen Geens, ministre: La réponse vous a été apportée implicitement, monsieur Dallemagne, dans la mesure où la Flandre a mis en avant la nécessité d'examiner la question en commandant une étude à la KUL et aussi parce que la Wallonie a pris le temps de voir et affiner sa procédure de reconnaissance par un arrêté royal de janvier 2018. Il en résulte que ces deux Régions enregistrent un retard dans les reconnaissances demandées par l'Exécutif des musulmans de Belgique.

 

Je viens donc d'expliciter ma réponse. 

 

04.05  Georges Dallemagne (cdH): Si je comprends bien, pour la Flandre, nous ne serons informés qu'à partir de 2019, puisque les résultats de l'étude sont attendus pour fin 2018. Nous allons donc prendre beaucoup de retard. Cela va encore poser des problèmes de sécurité, dans la mesure où nous ne saurons pas grand-chose de certains lieux de culte, notamment au sujet de leur financement. 

 

04.06  Koen Geens, ministre: Là, monsieur Dallemagne, vous me posez des questions auxquelles il m'est impossible de répondre, parce que je ne peux pas prédire l'avenir.

 

04.07  Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, je vous parle du présent.

 

04.08  Koen Geens, ministre: En ce cas, interrogez les ministres flamand et wallon compétents!

 

04.09  Georges Dallemagne (cdH): Il appartient au gouvernement fédéral de prendre en compte les craintes exprimées par la commission d'enquête au sujet de mosquées recevant des financements de l'étranger et qui ne sont pas considérées officiellement comme des lieux de culte, de sorte qu'elles peuvent se révéler inquiétantes pour l'ordre public. Je pense notamment à la menace exercée par un islam radical, qui pourrait continuer à y fleurir.

 

Je maintiens donc ma préoccupation à l'égard du gouvernement. C'est pourquoi je ne pense pas judicieux de renvoyer la balle aux gouvernements des entités fédérées.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 24409 de M. Gautier Calomne est reportée.

 

05 Vraag van de heer Stefaan Van Hecke aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de criteria voor de BELFI-lijst" (nr. 24453)

05 Question de M. Stefaan Van Hecke au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "les critères de l'inscription sur la liste BELFI" (n° 24453)

 

05.01  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik kom nog even terug op de inval in de Brusselse vzw Globe Aroma, die enkele weken geleden in de actualiteit kwam.

 

Ik had mijn vraag eerst aan uw collega van Binnenlandse Zaken gesteld. Blijkbaar moest ik mij echter tot u wenden. Ik kom dus graag naar de commissie voor de Justitie om naar uw antwoord te luisteren.

 

Er zijn ondertussen al een aantal vragen gesteld en een aantal vragen beantwoord. Wij weten dat de inval binnen een actie in het kader van het BELFI-project paste.

 

Na vragen op de Brusselse gemeenteraad en politieraad blijft het echter erg onduidelijk op basis van welke informatie die vzw op de BELFI-lijst was terechtgekomen.

 

Het is nochtans de Brusselse lokale politie die de actie had gevraagd, wat blijkt uit het antwoord van de heer Close op vragen tijdens de gemeenteraad. Het was de Brusselse lokale politie die de actie had gevraagd en de vereniging op een lijst had geplaatst.

 

BELFI-controles vinden plaats in het kader van vermoedens van radicalisering.

 

Inmiddels heeft de burgemeester ook verklaard dat de vzw nooit op de BELFI-lijst had mogen belanden, wat heel opmerkelijk is. Het is immers zijn eigen politie die de vereniging op de lijst had geplaatst.

 

De vraag is dus hoe een en ander is kunnen gebeuren.

 

Daarom heb ik een aantal heel concrete vragen.

 

Ten eerste, wat zijn de concrete criteria op basis waarvan de lokale politie een rechtspersoon kan opnemen op een lijst die het voorwerp van een BELFI-actie zal uitmaken? Bestaan er criteria waaraan moet worden getoetst om een rechtspersoon al dan niet op een dergelijke lijst te plaatsen?

 

Ten tweede, is in een bepaald controlemechanisme voorzien dat nagaat of de criteria correct worden toegepast?

 

Ten derde, bent u op de hoogte van de redenen die aan de basis liggen van de opname van vzw Globe Aroma op de lijst van de rechtspersonen die aan een controle in het kader van BELFI zouden worden onderworpen? Op de gemeenteraad bijvoorbeeld is erop gewezen dat er een vermoeden was dat er een illegale tapinstallatie zou zijn. Ik heb het niet over een tap om af te luisteren, maar om bier te tappen. Dat is als reden gegeven om op een BELFI-lijst terecht te komen. Was de actie gerechtvaardigd?

 

Ten vierde, bent u het met mij eens dat het aangewezen zou zijn of kunnen zijn dat het Comité P een onderzoek doet naar de wijze waarop en de procedure die door de lokale politie wordt gevolgd om bepaalde rechtspersonen al dan niet op de lijst op te nemen? Wij weten dat er een onderzoek van het Comité P is naar het concrete politieoptreden zelf. Misschien zal uw antwoord mij tegenspreken, maar het lijkt mij noodzakelijk dat even grondig wordt nagegaan op welke manier de lokale politiediensten of de lokale politie tout court rechtspersonen al dan niet op dergelijke lijsten opneemt.

 

Ik kijk uit naar uw antwoord.

 

05.02 Minister Koen Geens: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van Hecke, vooreerst wil ik herinneren aan de doelstelling van BELFI. In dat kader worden verenigingen en vennootschappen gecontroleerd waarvan er aanwijzingen zijn dat zij betrokken zijn bij de rekrutering van personen voor de gewapende strijd, bijdragen tot het radicaliseringsproces van personen, logistieke ondersteuning geven aan personen bij hun verplaatsing naar een conflictzone, financiële steun verlenen aan de families van zij die naar een conflictzone vertrokken zijn en gerelateerd zijn aan terrorisme, drugs, wapens en valse documenten.

 

BELFI wordt dus niet toegepast in het kader van het opsporen van vreemdelingen zonder geldige verblijfstitel. Indien personen zonder geldige verblijfstitels worden aangetroffen, zal daarvan uiteraard wel een vaststelling worden gedaan. De acties gebeuren binnen het wettelijk kader en binnen de bevoegdheden van de betrokken diensten.

 

In het kader van BELFI worden de acties op geïntegreerde en integrale wijze aangepakt. Alle betrokken diensten stemmen hun acties op elkaar af en werken samen. BELFI heeft geen puur gerechtelijke finaliteit en het openbaar ministerie machtigt de acties dan ook niet maar stuurt uiteraard wel de gerechtelijke aspecten ter zake. De operationele coördinatie ligt in handen van de federale gerechtelijke politie van Brussel. Een BELFI-lijst bestaat als dusdanig niet.

 

Elke dienst kan op basis van eigen informatie individuele voorstellen tot controle doen en vervolgens wordt, op basis van bovenstaande criteria, tussen de diensten nagegaan in welke mate een geïntegreerde actie opportuun is. De controlemechanismen zijn opgenomen in de verschillende bijzondere wetgevingen die van toepassing zijn op de verschillende diensten. Een onwettig optreden kan door de rechtbank worden gesanctioneerd. Het openbaar ministerie komt daar niet in tussen, behoudens in het geval van eventuele strafrechtelijke aspecten.

 

De actie bij Globe Aroma werd georganiseerd op vraag van de lokale politie van Brussel die blijkbaar over informatie in lijn met de BELFI-criteria beschikte. Het Comité P is op basis van een ingediende klacht belast met het voeren van een onderzoek rond de gebeurtenissen tijdens het uitvoeren van de controleactie bij Globe Aroma.

 

05.03  Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik ben niet veel wijzer geworden van uw antwoord.

 

U schetst heel ruim wat BELFI inhoudt, maar dat weten wij al. De vraag is hoe zo'n vereniging op die lijst terechtkomt. U zegt dat er geen BELFI-lijsten bestaan. U geeft echter ook aan dat die vereniging op vraag van de lokale politie op een lijst werd geplaatst, of dat de naam werd doorgegeven aan bepaalde instanties.

 

U zegt dat er op allerlei niveaus in controlemechanismen is voorzien. Hoe is het mogelijk dat zo'n vzw op die lijst terechtkomt? Welke controles werden er uitgevoerd? De burgemeester zegt zelf dat die vereniging nooit op die lijst had mogen staan. De enige aanwijzing was blijkbaar de aanwezigheid van een illegale tapinstallatie.

 

Dan stel ik me de vraag hoe het komt dat de lokale politie deze rechtspersonen opneemt. U kunt er ook geen antwoord op geven. Dan is de vraag wie dit wel gaat doen? De burgemeester weet het niet. U weet het niet. Binnenlandse Zaken weet het niet. Niemand weet hoe die vereniging op de lijst terechtgekomen is, welke criteria er gehanteerd zijn en welke controles er al dan niet zijn uitgevoerd.

 

De gevolgen zijn ernstig voor een vereniging als achteraf blijkt dat ze ten onrechte beschuldigd wordt. Zo'n beschuldiging is niet min, wanneer men in het kader van een BELFI-actie bezoek krijgt. Dan krijgt men de stempel van een oord waar terroristen actief zijn en radicalisme welig tiert.

 

Wat het Comité P betreft, weet ik wat het moet onderzoeken, namelijk het politieoptreden zelf. Mijn vraag was specifieker. Ik herhaal dat ik denk dat het nodig is dat heel grondig wordt nagegaan op basis van welke criteria bepaalde rechtspersonen al dan niet worden geselecteerd om in aanmerking te komen voor een BELFI-controle. Dat moet op een ernstige manier gebeuren. Het mag niet lichtzinnig gebeuren.

 

De vereniging loopt overal tegen muren aan omdat niemand hen kan helpen. Niemand kan zeggen hoe het komt of bij wie ze terechtkunnen met hun klachten.

 

Volgens mij is er dus nog heel wat werk om deze procedures te verfijnen in het kader van de nodige rechtsbescherming voor burgers en verenigingen die het goed menen in deze maatschappij.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 24470 van mevrouw Pas is omgezet in een schriftelijke vraag.

 

06 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au ministre de la Justice sur "le sweeping dans les prisons" (n° 24480)

06 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister van Justitie over "sweeping in de gevangenissen" (nr. 24480)

 

06.01  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre,  la problématique du téléphone portable dans les prisons reste importante. Désormais, de plus en plus de détenus utilisent des gsm miniatures, grands de quelques centimètres à peine, plus difficiles à déceler.

 

Il y a plusieurs mois, vous annonciez la fin du recours aux brouilleurs d’ondes fixes dans nos prisons. À l’époque, seules celles de Beveren et de Marche-en-Famenne en étaient dotées, et seule cette dernière possédait un dispositif fonctionnel.

 

Vous annonciez au même moment que le système du sweeping, développé et devenu très efficace, serait maintenant privilégié pour lutter contre l’utilisation des téléphones portables dans les prisons. Vous annonciez également l’utilisation à venir de brouilleurs d’ondes mobiles.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous nous indiquer si le système fixe de Marche-en-Famenne, le seul qui était fonctionnel, est, depuis, toujours en activité ou s’il a été désactivé?

 

Pouvez-vous nous indiquer si l'usage des systèmes de sweeping et de brouilleurs d’ondes mobiles est désormais généralisé à l’ensemble de nos établissements pénitentiaires et, dans l’affirmative, si leur bilan est positif? Des améliorations doivent-elles encore avoir lieu et, si oui, de quelle nature seront-elles?

 

06.02  Koen Geens, ministre: Monsieur Flahaux, je tiens à vous confirmer que nous réalisons actuellement les démarches  pour abandonner les systèmes de brouilleurs d'ondes fixes à la prison de Marche, en raison des nombreuses évolutions technolo­giques. Les opérateurs, notamment, changent beaucoup leurs paramètres, ce qui entraîne des adaptations presque permanentes. Il en découle une incidence financière importante. Le rapport coûts-avantages est, en effet, disproportionné. Par contre, ce système de brouilleur d'ondes mobiles n'est pas encore à l'ordre du jour, mais il est envisagé pour les futures nouvelles prisons.

 

Le système de sweeping est généralisé à l'ensemble des établissements. Ce système de contrôle existe déjà depuis quelques années, mais son organisation et son exécution ont été revus fin 2016 dans le but de réaliser davantage de sweepings et de fonctionner de manière plus efficace. Une équipe locale de sweeping a été créée au sein de chaque prison et chaque établissement dispose de son propre matériel de sweeping ou utilise celui d'un établissement voisin. C'est par exemple le cas pour les deux prisons de Louvain ou pour les établissements de Namur et de Dinant.

 

Une formation spéciale sur l'exécution et l'organisation de sweeping a été dispensée au personnel pénitentiaire concerné. L'équipe locale de sweeping doit effectuer, dans son établissement, un nombre déterminé de sweepings par an et ce, selon une fréquence imposée, c'est-à-dire une fois par semaine dans les sections DeRadex, à Ittre, deux fois par mois dans les prisons satellites, d'Andenne, Lantin, Gand, Bruges et Saint-Gilles, et une fois par mois dans les autres établissements. Le nombre imposé est donc le nombre minimal de sweepings devant être effectués. Chaque établissement peut décider d'en effectuer davantage. L'équipe nationale de sweeping du service Appui, Bâtiments et Sécurité de l'administration pénitentiaire effectue des contrôles sweeping mensuels dans les sections DeRadex et dans les prisons satellites ainsi que des contrôles sweeping aléatoires dans tous les établissements

 

Ainsi, les 316 opérations de sweeping, menées tant par l'équipe nationale que par les équipes locales au cours de l'année 2017, ont permis de saisir 336 gsm. En 2016, 82 sweeping avaient été organisés et avaient permis de saisir 186 gsm. Ce système donne donc satisfaction.

 

06.03  Jean-Jacques Flahaux (MR): À la suite de votre réponse, j'aurais presque tendance à vous demander, sans que vous ne soyez obligé de me répondre, ce qu'on fait de ces gsm saisis. Le gsm est-il rendu au détenu à la fin de l'emprisonnement? Ou bien, ces gsm sont-ils revendus, dans la mesure où le détenu a été pris en infraction à moins qu'ils ne soient envoyés dans le tiers-monde? Cette question en vaut la peine, mais je ne vous oblige pas à y répondre de suite.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Vraag van de heer Peter Vanvelthoven aan de minister van Justitie over "de vaststelling van de datum van een assisenproces en de redelijke termijn" (nr. 24534)

07 Question de M. Peter Vanvelthoven au ministre de la Justice sur "la fixation de la date d'un procès d'assises et le délai raisonnable" (n° 24534)

 

07.01  Peter Vanvelthoven (sp.a): Mijnheer de minister, naar aanleiding van een concrete zaak waarover ook in de pers werd geschreven, wil ik u toch even de algemene problematiek voorleggen. De concrete zaak betreft een moord gepleegd op 13 december 2009. Na een uitgebreid onderzoek is het parket van oordeel dat er voldoende bewijzen bestaan om een verdachte te vervolgen. In zijn vordering van 16 maart 2017 vraagt het parket aan de raadkamer om de verdachte voor het hof van assisen te brengen. Op 12 mei verwijst de raadkamer de verdachte door naar de correctionele rechtbank. Het parket gaat hiertegen in beroep.

 

Sedertdien ligt de zaak stil. Het gaat dan nog niet over de grond van de zaak, alleen over de procedure. Het eenvoudige beroep inzake de procedure werd nog steeds niet voor behandeling vastgesteld voor de kamer van inbeschuldigingstelling. Wanneer de slachtoffers, die inmiddels al meer dan negen jaar wachten op het proces, hun ongerustheid hierover uitdrukken bij de eerste voorzitter van het hof van beroep te Antwerpen, wordt hun meegedeeld dat de reden voor het stilzitten van Justitie in deze zaak te wijten is aan de besparingsmaatregelen van de minister van Justitie. U zult het met mij eens zijn dat het onuitlegbaar en daarenboven onbegrijpelijk is dat misdrijven van dergelijke aard, een moord dus, zolang op een proces moeten wachten.

 

Ten eerste, zijn de door de eerste voorzitter aangehaalde redenen, namelijk besparingen van de minister, inderdaad de oorzaak van het klaarblijkelijk niet kunnen vaststellen van de bevoegde rechtbank om dit ernstige misdrijf te berechten?

 

Ten tweede, zo neen, wat is dan wel de echte reden waarom deze zaak niet voor behandeling door de kamer van inbeschuldigingstelling vastgesteld geraakt?

 

Ten derde, indien het toch aan besparingen zou liggen, welke initiatieven zult u dan nemen om deze en gelijkaardige zaken sneller voor de bevoegde rechtbank te krijgen?

 

Ten vierde, vreest u niet dat de redelijke termijn, ondertussen al negen jaar voorbij, stilaan in het gedrang komt door deze niet-behandeling? 

 

07.02 Minister Koen Geens: Ik vind het even belangrijk als u dat strafzaken een diligent verloop kennen en dat de doorlooptijden strikt worden gecontroleerd en in de hand gehouden. Dat heb ik reeds verschillende malen besproken met het College van procureurs-generaal, dat strikt toeziet op de doorlooptijden van de strafzaken. Als het een ernstige zaak betreft, met grote impact op de slachtoffers en de nabestaanden, betreur ik nog meer dan anders elke eventuele vertraging van de rechtsgang.

 

Uw vraag betreft een concrete individuele beslissing, met een bevoegdheid van de rechterlijke macht, waarin ik als minister niet mag tussenkomen. Na afsluiting van het gerechtelijk onderzoek heeft het parket immers een eindvordering opgemaakt zodat de kamer van inbeschuldigingstelling een arrest kan vellen tot verwijzing.

 

Betreffende de invulling van het kader van het hof van beroep van Antwerpen, kan ik u meedelen dat het kader momenteel voor 92% is ingevuld. Op vraag van de meeste korpschefs van de magistratuur heb ik destijds getracht om het aantal assisenprocessen te beperken door middel van de mogelijkheid van een veralgemeende correctionalisering. Dit heeft ervoor gezorgd dat de achterstand bij de hoven van beroep in dit soort zaken drastisch verminderd is. Voor Antwerpen bijvoorbeeld werden sinds Potpourri II 27 dossiers door de correctionele rechtbanken behandeld, die voorheen verplicht door een hof van assisen moesten worden beoordeeld.

 

Sinds het arrest van het Grondwettelijke Hof van 21 december 2017, dat trouwens de gevolgen handhaafde van zaken die voor 8 januari 2018 werden verwezen of behandeld, zullen onvermijdelijk opnieuw meer zaken moeten worden behandeld door de hoven van assisen.

 

In deze commissie Justitie wordt momenteel nagedacht over de toekomst van het hof van assisen. De commissie Justitie heeft gisteren, dinsdag 27 maart 2018, de werkzaamheden geregeld met betrekking tot de problematiek van het hof van assisen. Als ik me goed herinner, zullen er hier op woensdag 25 april hoorzittingen worden gehouden over de toekomst van de berechting van zware misdaden.

 

De beoordeling van de impact van een mogelijke overschrijding van de redelijke termijn behoort tot de exclusieve beoordelingsbevoegdheid van de rechter ten gronde. Ik mag er mij dus niet over uitspreken.

 

07.03  Peter Vanvelthoven (sp.a): Dank u, mijnheer de minister. Uiteraard kunt u zich niet uitspreken over concrete zaken. Dat spreekt voor zich.

 

Hier is het echter wel de eerste voorzitter van het hof van beroep die zegt wel te willen maar niet te kunnen wegens uw besparingen. Dat wil ik aan u voorleggen. Is het inderdaad zo dat die zaken niet vastgesteld raken omdat de minister te veel bespaart?

 

U zegt dat het kader voor 72% is ingevuld, wat volgens de eerste voorzitter niet voldoende is.

 

U staat in voor de algemene organisatie. Als dergelijke zaken gebeuren, zijn ze er niet mee geholpen als u zich ervan af maakt met te antwoorden dat u niets mag zeggen over de concrete zaak en over de toekomst van assisen en dat wij met ons allen eens grondig moeten nadenken over hoe wij de ernstige misdrijven in de toekomst nog berecht willen zien.

 

Vandaar nogmaals mijn oproep om erop toe te zien dat er in dergelijke, ernstige zaken – want daarover gaat het, het gaat hier niet om een verkeersongeval – toch enige spoed aan de dag wordt gelegd door de departementen die onder uw bevoegdheid vallen. Dit zal immers ook niet het enige geval zijn.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Question de M. Gilles Vanden Burre au premier ministre sur "les mesures prises et le paiement des indemnités pour les victimes des attentats du 22 mars 2016" (n° 24484)

08 Vraag van de heer Gilles Vanden Burre aan de eerste minister over "de maatregelen voor de slachtoffers van de aanslagen van 22 maart 2016 en hun schadeloosstelling" (nr. 24484)

 

08.01  Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le ministre, comme vous le savez, de trop nombreuses victimes des attentats du 22 mars 2016 n'ont toujours pas reçu un euro d'indemnité. Nous en avons déjà discuté au sein de la commission de suivi de la commission d'enquête Attentats terroristes. C'est clairement inacceptable.

 

Vous vous êtes engagé, avec le premier ministre et Assuralia, la coupole représentant l'ensemble des compagnies d'assurances, à ce que chaque victime reçoive les avances financières auxquelles elle a droit, même si une procédure judiciaire a été engagée par les victimes. Cela a été répété à plusieurs reprises en commission, en séance plénière, dans la presse. C'est important.

 

Malheureusement, sur le terrain, cela n'est pas systématique. Aujourd'hui encore, il y a des victimes qui refusent concrètement les avances sur indemnités auxquelles elles ont droit. C'est un réel souci.

 

Ce matin, La Libre Belgique publiait une carte blanche d'Assuralia sur cette problématique, en répétant que chacun a droit à ses indemnités, même si un procès est engagé. Récemment, j'ai également eu un contact avec les associations de victimes qui confirment la problématique. C'est l'urgence numéro 1. Je pense que c'est la priorité parmi l'ensemble des mesures que vous avez annoncées la semaine dernière avec vos collègues, Maggie De Block et Steven Vandeput, en commission de suivi: la création du guichet unique, la création d'une section spéciale pour les victimes au sein de la Commission d'aide aux victimes, la couverture de l'augmentation des frais d'avocat. Tout cela va dans le bon sens et est en lien avec les recommandations de la commission d'enquête, mais je pense vraiment que ce qui a trait à l'indemnisation des victimes et, donc, en priorité aux avances, est fondamental. Or, il y a aujourd'hui un blocage. Je n'ai pas envie de savoir à qui incombe la faute. Je souhaiterais savoir ce que vous comptez mettre en place pour résoudre ce problème.

 

Vous vous êtes engagé, avec le premier ministre et Assuralia, à ce que chacun ait droit à ses avances, même si un procès est en cours, car c'est souvent cela qui bloque au niveau juridique. Certains avocats déconseillent aux victimes d'accepter les avances. Que faire dans ce cas, car cela concerne plusieurs dizaines de victimes, de familles, de proches de victimes des attentats du 22 mars 2016.

 

08.02  Koen Geens, ministre: Monsieur le président, monsieur Vanden Burre, mes services ont préparé un avant-projet de loi visant à adapter la loi du 1er août 1985 organisant le régime actuel de l'aide financière aux victimes d'actes intentionnels de violence.

 

Cet avant-projet de loi a pour but de simplifier et d'accélérer l'octroi d'aide financière aux victimes du terrorisme par le biais d'un certain nombre de mesures organisationnelles. Elles comprennent, notamment, une réforme de la procédure auprès de la Commission, avec l'instauration d'un président permanent, l'organisation de la subrogation en faveur de l'État qui permettra à la Commission d'octroyer aux victimes des avances récupérables à charge des compagnies d'assurances, mais également la reconnaissance d'une nouvelle forme de préjudice, qui permet d'intervenir dans les frais de défense de victimes du terrorisme au titre de l'aide juridique spécifique.

 

L'avant-projet de loi comprendra également des dispositions en vue de garantir aux victimes étrangères qui ne résidaient pas en Belgique des avantages équivalents au statut de solidarité nationale qui ne leur est pas directement applicable en vertu de l'article 3, alinéa 3 de la loi du 18 juillet 2017.

 

Je me suis engagé à ce que mon département prenne cet élément en charge, dès lors que cette catégorie particulière de victimes n'est pas couverte par le statut de solidarité nationale, qui est un mécanisme relevant de la sécurité nationale. Cette question est relativement complexe dans la mesure où elle requiert la mise en œuvre de compétences très diverses, notamment pour le remboursement des soins médicaux pour les victimes ne résidant pas dans notre pays.

 

Cet avant-projet de loi fait toujours l'objet de discussions en intercabinet. Mon objectif est de déposer le texte à la Chambre le plus vite possible. Lorsque ces diverses mesures auront été adoptées, dont la possibilité de subrogation vis-à-vis des assureurs après l'octroi d'une aide financière, j'estime qu'une certaine période sera nécessaire pour reprendre les dossiers qui sont en suspens auprès de la Commission et pour accorder les avances à l'ensemble des victimes qui en font la demande.

 

Les premières discussions pourront bien évidemment intervenir beaucoup plus rapidement, dans le mois ou les six semaines suivant l'entrée en vigueur de la loi. Dans la mesure du possible, les dossiers des victimes les plus gravement touchées et qui sont toujours confrontées à des frais médicaux importants seront traités prioritairement. Un budget complémentaire a été débloqué pour renforcer le personnel.

 

Comme vous le savez, les indemnisations par les assureurs ne relèvent pas de mes compétences. À cet égard, je vous renvoie à mon collègue compétent pour les Affaires économiques.

 

Pour dissiper tout malentendu, le gouvernement organise prochainement un moment de contact individuel entre toutes les victimes qui le souhaitent et des représentants de la Commission pour l'aide aux victimes, ainsi que des experts en matière de statut national et les assureurs concernés. Lors de cette réunion, chaque victime pourra rencontrer individuellement ces experts et leur poser les questions qu'elle souhaite.

 

08.03  Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen): Je vous remercie pour votre réponse, monsieur le ministre. En commission de suivi, vous aviez déjà annoncé le texte relatif à la subrogation. Certes, nous participerons aux débats. Sur le principe, vous savez que nous soutenons évidemment cette démarche qui, de nouveau, est en lien avec les recommandations de la Commission d'enquête.

 

Sur le deuxième point, tout ce qui a trait aux assurances ressortir aux compétences de votre collègue, Kris Peeters. Ma question portait sur les procédures judiciaires en cours. Sous couvert de ces procédures, certaines victimes refusent les avances auxquelles elles ont droit. Il est fondamental d'organiser un moment d'échange entre toutes ces victimes et les experts, parce que je pense qu'aujourd'hui, il s'agit surtout d'une question de communication et de pédagogie. Il y a énormément de victimes qui ne sont pas au courant de l'ensemble des possibilités, de l'ensemble de leurs droits, des indemnités auxquelles elles peuvent prétendre. Elles suivent, et c'est normal, les avocats qui les entourent.

 

Ce contact direct entre les experts, les personnes d'Assuralia, les membres de votre cabinet, des cabinets des autres ministres compétents avec les victimes, est fondamental, parce que de trop nombreuses personnes se sentent, encore aujourd'hui, vraiment perdues. De facto, comme elles ne connaissent pas l'ensemble des mécanismes, elles n'ont aucune indemnité. Nous le regrettons tous. C'est l'urgence actuelle. Votre initiative en la matière est positive. J'espère que je ne devrai pas revenir sur le sujet et que le dossier avance.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "het tijdelijk huisverbod bij intrafamiliaal geweld" (nr. 24452)

- mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "de wetten op het huisverbod" (nr. 24542)

09 Questions jointes de

- Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "l'interdiction temporaire de résidence en cas de violence intrafamiliale" (n° 24452)

- Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "les lois relatives à l'interdiction de résidence" (n° 24542)

 

09.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, ik volg samen met collega Van Vaerenbergh al een tijdje de problematiek van het tijdelijk huisverbod bij intrafamiliaal geweld op. Sinds juni 2012 heeft een procureur de mogelijkheid om een tijdelijk huis- en contactverbod op te leggen aan een meerderjarig persoon van wie de aanwezigheid een ernstig en onmiddellijk gevaar vormt voor de andere huisgenoten. Na een dergelijke maatregel van de procureur komt de zaak voor de familierechtbank, die de maatregel kan opheffen of verlengen.

 

In 2016 gaf u cijfers waaruit blijkt dat in de eerste drie jaar slechts 103 daders van intrafamiliaal geweld een tijdelijk huisverbod opgelegd kregen. Dat is een klein aantal, gelet op de jaarlijks 40 000 à 50 000 meldingen van intrafamiliaal geweld. Bovendien bleek uit de cijfers dat in een op drie gevallen het huisverbod wordt overtreden en dat de maatregel verschillend wordt toegepast naar gelang van het arrondissement.

 

Op dat moment was het College van procureurs-generaal ook bezig met een evaluatie van de omzendbrief over het huisverbod. In september vorig jaar verscheen dan het rapport van het college. Daaruit bleek dat magistraten vaak kiezen voor zwaarder ingrijpen, bijvoorbeeld een aanhouding, of lichter ingrijpen, bijvoorbeeld bemiddeling door de politie.

 

Los van dat rapport was er in oktober 2015 een geactualiseerde versie van de COL 4/2006 inzake partnergeweld verschenen. Daardoor kregen politie en gerecht voor het eerst specifieke regels opgelegd in dergelijke dossiers, vooral met de nadruk op aandacht voor de kinderen die bij intrafamiliaal geweld worden betrokken.

 

Mijnheer de minister, kunt u recentere cijfers bezorgen, namelijk voor 2016 en 2017? Hoeveel keer werd er een huisverbod opgelegd, per gerechtelijk arrondissement? Kunt u ook meer informatie geven over de daaropvolgende beslissing van de familierechtbank?

 

Welke initiatieven werden genomen of zitten nog in de pijplijn na de publicatie van het rapport van het college?

 

Hoe wordt de geactualiseerde COL van oktober 2015 geëvalueerd?

 

09.02  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, mevrouw Lahaye-Battheu en ikzelf volgen de problematiek inderdaad al een tijdje op.

 

Het College van procureurs-generaal heeft een omstandig evaluatierapport over de wetten op het huisverbod gemaakt. Daarin werden praktijkgerichte en wetgevinggerichte aanbevelingen geformuleerd.

 

De praktijkgerichte aanbevelingen waren de aanpassing van de gemeenschappelijke omzendbrief COL18/2012 betreffende het tijdelijke huisverbod in geval van huiselijk geweld, de rationalisering van de administratieve procedure die met het tijdelijke huisverbod gepaard gaat, de formulering van voorstellen over de manier waarop de steundiensten overgaan tot automatisering en verspreiding van de in de COL18/2012 vastgestelde modellen, de promotie van de spoedprocedure door het College van procureurs-generaal in het kader van zijn strafrechtelijk beleid, de eigen plaats voor het tijdelijke huisverbod als instrument van strafrechtelijk beleid en de uitvaardiging van nieuwe richtlijnen van strafrechtelijke beleid inzake het tijdelijk huisverbod door het College van procureurs-generaal om de cultuur van het openbaar ministerie in die richting te laten evolueren.

 

Mijnheer de minister, welke van die aanbevelingen werden reeds uitgevoerd? Welke ervan zijn gepland? Tegen wanneer zal dat gebeuren?

 

Ook werden in de evaluatie de volgende wetswijzigingen voorgesteld. De duur van het tijdelijke huisverbod zou van tien dagen naar veertien dagen worden uitgebreid. De in de wet vastgelegde spoedprocedure zou als enige procedure worden aangenomen. De partijen zouden in de mogelijkheid worden gesteld om tijdens de duur van het tijdelijke huisverbod alle andere verzoeken over de familiale situatie bij de familierechtbank aanhangig te maken. De strafmaat in geval van niet-naleving van het tijdelijke huisverbod zou tot één jaar worden verhoogd, zodat een aanhoudingsbevel zou kunnen worden afgeleverd. Tot slot zou de niet-naleving van een door de familierechtbank verlengd tijdelijk huisverbod met dezelfde sanctie gepaard gaan.

 

Mijnheer de minister, hoe ver staat het met de voorgestelde wetswijzigingen? Plant u de voorstellen tot wijziging ook effectief in wetgeving om te zetten?

 

Ten slotte sluit ik mij aan bij de vraag van mevrouw Lahaye-Battheu naar recentere cijfers over het gebruik in de praktijk van het tijdelijke huisverbod, zo mogelijk per arrondissement.

 

09.03 Minister Koen Geens: Mevrouw Lahaye-Battheu, mevrouw Van Vaerenbergh, voor het College van procureurs-generaal is het onmogelijk om statistische gegevens te verstrekken naar aanleiding van mondelinge vragen, gelet op de korte tijdsspanne. De aanbevelingen die werden geformuleerd naar aanleiding van de evaluatie, werden onderzocht. Mijn administratie legt momenteel de laatste hand aan de voorbereiding van een wetgevend initiatief. Het betreft zowel het strafrechtelijk als het burgerrechtelijk aspect van het huisverbod. Dit wetsontwerp zal in de komende weken kunnen worden besproken door een interkabinettenwerkgroep. Ik verwijs ook naar het nieuwe Strafwetboek, waarbij onder andere de strafbaarstelling van de schending van het huisverbod wordt onderzocht in het kader van de bestraffing van misdrijven tegen de rechtsbedeling.

 

Daarnaast maken de evaluatie en de aanbevelingen ook deel uit van besprekingen op diverse niveaus, zoals de interministeriële conferentie Justitiehuizen en de vergadering van het College van procureurs-generaal met de deelstaten. Het klopt dat de COL4/2006 in een jaarlijkse evaluatie voorziet, maar die zal voortaan gebeuren door een jaarlijkse bespreking op het expertisenetwerk Misdrijven tegen Personen, en niet middels een formeel evaluatieonderzoek. Inmiddels zult u in de voorbije evaluatie hebben gemerkt dat er grote regionale verschillen zijn in de toepassing van de uithuiszetting. In sommige rechtsgebieden ziet men dus heil in de maatregel, in andere tot nu toe zeer weinig. Waar men er heil in ziet, zijn de resultaten bijzonder positief. Ik vermeld onder andere het geval van Limburg.

 

09.04  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, dank u voor de stand van zaken. Ik noteer dat u met wetgevende initiatieven zult komen. Wellicht zullen er wetsvoorstellen van onder andere mezelf aan worden toegevoegd. Wordt vervolgd, denk ik.

 

09.05  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord. We zullen de kwestie blijven opvolgen en kijken uit naar het wetsontwerp. Hopelijk ligt het wat in de lijn van onze wetsvoorstellen. Ik veronderstel dat het wat die richting uitgaat, omdat de teksten ook overeenkomen met wat het College van procureurs-generaal zelf heeft aanbevolen.

 

Ten slotte zal ik een navolgende schriftelijke vraag stellen naar meer recente cijfers, indien die ter beschikking zijn.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de werklast van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens" (nr. 24508)

10 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "la charge de travail de la Cour européenne des droits de l'homme" (n° 24508)

 

10.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in een vergadering van de commissie voor Juridische Zaken en Mensenrechten van de Raad van Europa werd gesproken over de totstandkoming van de Verklaring van Kopenhagen. Éen van de onderwerpen die ter sprake kwamen, was de uitdaging waar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens voor staat, namelijk dat er nog heel veel zaken wachten op behandeling en uitspraak. In de ontwerpverklaring staat dat lidstaten kunnen worden opgeroepen om via detacheringen, vanuit hun eigen griffies naar de griffie van het Hof, de achterstand weg te werken.

 

Ik heb daarover de volgende vragen. Worden er door ons land griffiers van onze rechtbanken en hoven gedetacheerd of op een andere manier ter beschikking gesteld? Bent u op de hoogte van de Verklaring van Kopenhagen waarin dit wordt bepleit? In hoeveel zaken bij het Europees Hof is België betrokken?

 

10.02 Minister Koen Geens: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Lahaye-Battheu, zeer recent was ik in Straatsburg voor een thematisch debat over de overbevolking in gevangenissen en de detentieomstandigheden, georganiseerd door het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Naar aanleiding van dit werkbezoek heb ik ook de voorzitter van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ontmoet, en kwamen ook de werklast en andere uitdagingen, waar het Hof voor staat, aan bod.

 

Het document Analyse statistique 2017, dat beschikbaar is op de website van het Hof, geeft de werklast van het Hof aan per land en dit in elk stadium van de procedure. Voor België waren er in 2017 321 zaken in behandeling. Er zijn landen die tijdelijk gedetacheerden sturen om de griffie van het Hof te ondersteunen. Vorig jaar vond een Belgische detachering van een jaar plaats in het kader van een Europees programma. Bovendien is er een zeer goede wisselwerking tussen zowel het Hof als het Comité van Ministers dat de uitvoering van de arresten opvolgt, en onze administratie.

 

De conferentie op hoog niveau van Interlaken in 2010 heeft een hervormingsproces in gang gezet dat de doelstellingen van het Verdrag moet uitstippelen en de duurzaamheid ervan moet waarborgen. Bovendien moet het instrumenten aanleveren ter verbetering van de werking van het Europees Hof. Deze werkzaamheden werden voortgezet in Izmir in 2011, Brighton in 2012, Brussel in 2015 en nu dus in Kopenhagen in 2018.

 

In de Verklaring van Brussel van 27 maart 2015 heb ik onder het Belgisch voorzitterschap reeds het accent gelegd op de gedeelde verantwoordelijkheid in het kader van de tenuitvoerlegging van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

 

Ik heb er het subsidiair karakter van het controlemechanisme dat werd ingesteld door het Verdrag, in herinnering gebracht en in het bijzonder de primaire rol die moet worden vervuld door de nationale overheidsinstanties, en dit zowel door de uitvoerende, de rechterlijke als de wetgevende macht.

 

Het faciliteren voor verzoekende partijen van toegang tot informatie met betrekking tot het Verdrag en het Hof, de vormingen van de belangrijkste actoren, het voorzien van effectieve nationale rechtsmiddelen om een antwoord te kunnen bieden aan vermeende schendingen en andere zijn alvast heel nuttig in dat verband.

 

10.03  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor deze stand van zaken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van mevrouw Goedele Uyttersprot aan de minister van Justitie over "de rechten van de minderjarigen" (nr. 24528)

11 Question de Mme Goedele Uyttersprot au ministre de la Justice sur  "les droits des mineurs d'âge" (n° 24528)

 

11.01  Goedele Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de Salduzwet bepaalt dat ook minderjarigen alleen mogen verhoord worden met bijstand van een advocaat. Het College van procureurs-generaal heeft nu via omzendbrief nieuwe richtlijnen opgesteld, in het kader van de uitbreiding van de Salduzwet, namelijk de Salduz Plus.  Hierdoor kan de politie een minderjarige die wordt betrapt op kleine feiten, vragen om een formulier in te vullen in plaats van verhoord te worden, dus zonder bijstand van een advocaat.

 

De Orde van Vlaamse Balies en de kinderrechtencommissaris verzetten zich tegen deze nieuwe instructie, aangezien deze volgens hen in strijd is met de Grondwet. Aangezien minderjarigen een kwetsbare groep zijn, bepaalt de Salduzwet dat zij extra beschermd moeten worden en geen afstand kunnen doen van bijstand door een advocaat. De Orde van Vlaamse Balies en de kinderrechtencommissaris oordelen ook aldus.

 

Ondertussen verneem ik dat de Salduz Plus voor praktische problemen zorgt, veel capaciteit opslorpt bij de politiediensten, de effectiviteit van het politiewerk vermindert en handenvol geld kost. De rechten die minderjarigen door Salduz Plus krijgen, zouden volgens de politie niet in verhouding staan tot de feiten en de realiteit. Zo moet voor elke bijkomende vraag aan een minderjarige verdachte eerst opnieuw een advocaat worden ingeschakeld. Ook voor het verhoren van een getuige, die misschien ook een verdachte kan zijn, moet een volledige procedure worden opgestart, om uiteindelijk gewoon info van een getuige te krijgen. Ook mogen de verdachten, behalve bij arrestatie, pas na tien dagen worden verhoord.

 

Het zijn twee strekkingen met een uiteenlopende mening.

 

Om welke reden werd deze nieuwe instructie voor kleine feiten met minderjarigen uitgebracht?

 

Wat verstaat men onder kleine misdrijven?

 

Zult u de omzendbrief intrekken of doorvoeren? Wat is uw oordeel? Wat is uw standpunt met betrekking tot de twee uiteenlopende meningen?

 

Hoe beoordeelt u de grondwettelijkheid hiervan?

 

Is er een evaluatie gepland? Zo ja, wie zal daaraan deelnemen? Wanneer wordt deze uitgevoerd?

 

11.02 Minister Koen Geens: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Uyttersprot, de Dienst voor het Strafrechtelijk beleid beëindigt haar nieuwe evaluatierapport van de Salduz Plus-wet. Ik zal dit binnenkort ontvangen en bestuderen.

 

Wat betreft het verhoor van minderjarigen voor strafbare feiten moeten twee Europese richtlijnen samen worden gelezen. Het betreft de richtlijn procedurele waarborgen voor minderjarigen in een strafprocedure, dat is de zogenaamde richtlijn minderjarigen 2016/800, die de verplichte bijstand betreft, en de richtlijn toegang tot een advocaat in strafprocedures, de richtlijn Salduz 2013/48, die het recht op bijstand regelt. De richtlijn minderjarigen wijzigt het toepassingsgebied van de richtlijn Salduz niet maar kent verder rechten toe aan minderjarigen. De richtlijn minderjarigen bepaalt expliciet dat de rechtsstaten voorwaarden kunnen bepalen om van de verplichte bijstand af te wijken wanneer deze niet evenredig zou zijn, bijvoorbeeld als betrokkene in vrijheid blijft, als het een klein misdrijf betreft of als de feiten niet tot een vrijheidsbeperkende maatregel aanleiding kunnen geven. Deze criteria kunnen ook worden gecombineerd met de instemming van betrokkene en van zijn advocaat.

 

Naar aanleiding van een nota van het expertisenetwerk Jeugdbescherming van het College van procureurs-generaal, van juli 2017, ontstond commotie bij de Orde van advocaten, die daarin een schending van de richtlijn minderjarigen lazen. Dit gaf aanleiding tot een overleg met het College van procureurs-generaal. Ik verwijs daarvoor naar mijn vroegere antwoorden ter zake.

 

Het expertisenetwerk Jeugdbescherming heeft op 8 maart 2018 een nieuwe nota ter goedkeuring aan het College procureurs-generaal voorgelegd. Daarin wordt behouden dat een verhoor van een minderjarige, die niet van zijn vrijheid is beroofd, zonder verplichte bijstand van een advocaat mogelijk blijft onder strikt cumulatieve voorwaarden.

 

Het College van procureurs-generaal dringt er ook op aan dat voor verhoren op uitnodiging de nodige soepelheid aan de dag zou worden gelegd bij het vastleggen van de datum van het verhoor, opdat het overleg en de bijstand van de advocaat maximaal mogelijk blijven. Het College van procureurs-generaal wijst er tevens op dat heel wat eenvoudige en mineure feiten voldoende kunnen worden aangetoond aan de hand van gedane vaststellingen en geen verhoor behoeven.

 

11.03  Goedele Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de minister, ik begrijp dat er al binnen zeer korte termijn in een eerste evaluatie is voorzien. De kleine feiten geven, ingevolge de definiëring, in de praktijk geen aanleiding tot vrijheidberoving. Ik meen dat wij het evenwicht moeten bewaren, in die zin dat wij enerzijds de minderjarigen moeten beschermen en hen steeds bijstand moeten verlenen, en anderzijds moeten openstaan voor een soepele omgang met en praktische oplossing van de problemen die zich voordoen. De eerste evaluatie zien wij alleszins tegemoet.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Goedele Uyttersprot aan de minister van Justitie over "het hoorrecht voor minderjarigen" (nr. 24529)

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "het horen van minderjarigen" (nr. 24715)

12 Questions jointes de

- Mme Goedele Uyttersprot au ministre de la Justice sur "le droit des mineurs d'âge d'être entendus" (n° 24529)

- Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "l'audition de mineurs d'âge" (n° 24715

 

12.01  Goedele Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, minderjarigen vanaf 12 jaar hebben het recht om door de rechter gehoord te worden in materies die hem of haar aanbelangen, bijvoorbeeld omtrent de verblijfregeling.

 

Sinds het koninklijk besluit dat in werking trad op 1 juni 2017 worden de minderjarigen opgeroepen via een brief die toegankelijker is. Dat is een goeie zaak, want de voorheen gebruikte formulieren waren onvoldoende afgestemd op het taalgebruik van kinderen. Naar vorm is dit een stap in de goeie richting.

 

Naar inhoud is er ook ruimte voor verbetering. Mijn collega, die zich hierbij aansluit, en ikzelf stelden u hierover reeds enkele vragen. U hebt in het verleden al meegedeeld dat de werkgroep Familierechtbank zich ook buigt over het hoorrecht van minderjarigen en over eventuele verbeteringen daaraan.

 

In onze niet-aflatende zoektocht naar verbeteringen op dat vlak, hebben wij bij het opzoeken van internationale wetgeving en rechtsvergelijking studies gevonden die interessante informatie bevatten. Zo worden in Kroatië minderjarigen niet door een rechter worden verhoord, zoals dat bij ons gebeurt. Daar verloopt het gesprek via een psycholoog, aangepast aan het niveau en de leeftijd van het kind. Het verhoor wordt opgenomen op video en nadien bekeken door de rechter. Het verhoor uitbesteden aan een deskundige heeft verschillende voordelen. Zo wint de rechter kostbare tijd, maar ook door de video-opname te beoordelen kan de mening van de minderjarige correct worden geïnterpreteerd.

 

Mijnheer de minister, ik heb hierover de volgende vragen. Ten eerste, wat is uw standpunt omtrent een dergelijke video-opname van het verhoor van minderjarigen? Ten tweede, magistraten moeten goed worden opgeleid en ondersteund om te communiceren met minderjarigen. Kan een verhoor door een deskundige hieraan een oplossing bieden? Ten derde, neemt u deze suggesties, zowel inzake videoverhoor als het verhoor door een deskundige, bijvoorbeeld een psycholoog, mee naar de werkgroep Familierechtbank?

 

12.02  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, mijn collega heeft al heel wat geschetst. Het verhoor van minderjarigen op onze familierechtbanken gebeurt op basis van een verplichtende uitnodiging vanaf twaalf jaar. Daarbij doen zich een aantal problemen voor. Het gesprek met de rechter is vaak heel kort, soms nauwelijks vijf minuten. Zo komen de echte problemen niet steeds aan bod. De minderjarige heeft op het ogenblik van het verhoor soms de andere ouder maanden niet gezien en/of enkel negatieve zaken gehoord over die ouder of grootouder. Dat maakt het moeilijk om een objectief verhoor af te nemen. Soms krijgen minderjarigen tot op het moment dat ze bij de rechter binnengaan dingen ingefluisterd door de andere ouder. Dat maakt het ook erg moeilijk om de situatie juist in te schatten. De verhoren van onze familierechters zijn van erg verschillende kwaliteit.

 

Daarom heb ik een aantal vragen.

 

Hoe zit het met de opleiding van familierechters voor het afnemen van dergelijke verhoren? Is er een evaluatie van de manier waarop er verhoord wordt? Op grond van artikel 1004 van het Gerechtelijk Wetboek vindt het onderhoud plaats buiten de aanwezigheid van wie ook, tenzij de rechter hiervan gemotiveerd afwijkt. Is het in de praktijk zo dat er vooral alleen wordt verhoord? Of zijn er vaak afwijkingen waardoor er ook andere personen aanwezig zijn?

Wat zijn de reacties op de nieuwe modellen van uitnodigingsbrieven en informatieformulieren voor minderjarigen?

 

12.03 Minister Koen Geens: Het uitbesteden van het verhoor van een minderjarige aan een deskundige en de video-opname ervan is ongetwijfeld een interessante denkpiste, maar ik wil er toch enkele bedenkingen bij plaatsen.

 

In eerste instantie rijst de vraag of de familierechter niet de best geplaatste persoon is om een minderjarige te verhoren. De rechter is immers de spilfiguur in de procedure voor de familierechtbank waar het principe geldt van één familie, één dossier, één rechtbank. Volgens artikel 1250bis van het Gerechtelijk Wetboek houdt de familierechtbank rekening met alle nuttige elementen die voorkomen in het dossier. De rechter in de familierechtbank heeft bijgevolg een volledig overzicht van het dossier en kent de hele evolutie ervan. De rechter kan dus zeer goed inschatten welke vragen er aan de minderjarige dienen gesteld te worden om een beslissing te kunnen vellen, in tegenstelling tot een deskundige die buiten het dossier staat.

 

De concrete manier waarop het verhoor van de minderjarige plaatsvindt, kan verschillen van arrondissement tot arrondissement. De opmerking dat het gesprek vaak heel kort is mag dan ook zeker niet worden veralgemeend.

 

Voorts wil ik erop wijzen dat op grond van artikel 259sexies van het Gerechtelijk Wetboek alle familierechters voordat ze tot deze functie kunnen worden aangewezen, een verplichte opleiding moeten volgen die georganiseerd wordt door het Instituut voor Gerechtelijke Opleiding, het IGO. Deze gespecialiseerde opleiding omvat drie modules: drie dagen familierecht, drie dagen jeugdrecht en twee dagen 'horen van kinderen en minderjarigen'. De module 'horen van kinderen en minderjarigen' omvat de volgende topics. Ten eerste het wettelijk kader betreffende het horen van minderjarigen in familiezaken en in zaken van jeugdbescherming, ten tweede ontwikkelingspsychologische aspecten in functie van de communicatie met kinderen en adolescenten waarbij er gepaste communicatietechnieken worden aangeleerd, ten derde politionele inzichten met betrekking tot het horen van minderjarigen en ten vierde rollenspellen inzake het horen van kinderen en minderjarigen.

 

Rechters die minderjarigen horen, worden net als alle magistraten geëvalueerd overeenkomstig artikel 259nonies en undecies en 360ter van het Gerechtelijk Wetboek. De evaluatie slaat op de wijze van ambtsuitoefening en geschiedt op grond van criteria die betrekking hebben op de persoonlijkheid en de intellectuele professionele en organisatorische capaciteiten. Het Instituut voor Gerechtelijke Opleiding heeft in de evaluatie van deze gespecialiseerde opleiding voorzien in het tweede kwartaal van 2018.

 

Ik heb, ten slotte, geen informatie over de praktijken in de verschillende arrondissementen wat de eventuele bijstand van de kinderen betreft en over de eventuele reacties op de nieuwe modellen van uitnodigingsbrieven en informatieformulieren. De praktijk kan bovendien, zoals ik reeds aangaf, verschillen van arrondissement tot arrondissement.

 

12.04  Goedele Uyttersprot (N-VA): Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat de kwaliteit van een dergelijk verhoor heel belangrijk is. Zo'n verhoor leidt tot grote verschillen in de toekomst voor de kinderen, maar bij uitbreiding voor het hele gezin. Het is en blijft dus heel belangrijk om in te zetten op dat verhoor.

 

Opleidingen die gegeven worden aan familierechters moeten efficiënt zijn en moeten meer dan voldoende zijn om kinderen effectief te verhoren. Als in de praktijk blijkt dat dit niet werkt, bijvoorbeeld omdat dit leidt tot te veel werklast of tot te weinig voldoening van kinderen of ouders, moeten we volgens mij toch ook nadenken over alternatieve denksporen. Ik denk bijvoorbeeld aan het verhoor door externen, deskundige mensen die het gewoon zijn om dergelijke gesprekken te voeren. Justitie moet daarvoor openstaan. Ook in andere zaken maken we gebruik van externe deskundigen. Ik denk dat zij ook hier een meerwaarde kunnen bieden, uiteraard bovenop de kunde van de familierechters zelf.

 

12.05  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

13 Vraag van mevrouw Goedele Uyttersprot aan de minister van Justitie over "de pamperfraude door het bedrijf Luierbox" (nr. 24530)

13 Question de Mme Goedele Uyttersprot au ministre de la Justice sur "l'escroquerie concernant la société Luierbox" (n° 24530)

 

13.01  Goedele Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de minister, uit cijfers die ik opvroeg bij minister Peeters over de problematiek rond aankoop op afstand blijkt dat in 2017 al 5 535 meldingen werden geregistreerd op het vrije recente meldpunt, waarvan meer dan 2 000 over de Pamperbox.

 

Het bedrijf Luierbox bood namelijk abonnementen aan voor de maandelijkse levering van luierboxen tegen een scherpe prijs. De luiers werden echter niet of nauwelijks geleverd en na verloop van tijd was het bedrijf onbereikbaar. Nadat de FOD Economie klacht indiende bij het parket, werd de zaakvoerder van Luierbox uiteindelijk aangehouden voor oplichting en is er alleszins hieraan een correctioneel gevolg gegeven. Via een groepsvordering van Test-Aankoop werd ook een zaak aangespannen tegen Groupon, een van de partners of verkopers van de Luierbox.

 

Ik heb hierbij de volgende vragen, mijnheer de minister.

 

Is er ondertussen reeds een uitspraak gedaan in deze zaak, zowel op correctioneel vlak als op het vlak van de groepsvordering tegen Groupon? Zo ja, wat is het besluit en zullen de gedupeerden worden vergoed voor de geleden schade? Indien niet, wanneer wordt de uitspraak verwacht?

 

Hoeveel gedupeerden hebben zich burgerlijke partij gesteld in de correctionele zaak en hoeveel mensen hebben deelgenomen aan de groepsvordering?

 

Is er iets wat Justitie kan doen om dit soort oplichting in de toekomst te vermijden?

 

13.02 Minister Koen Geens: Mevrouw Uyttersprot, op basis van de informatie die ik ontving van het parket van Leuven kan ik u volgende zaken meedelen.

 

De FOD Economie ontving klachten over de feiten die u aanhaalt en stelde op 23 januari 2017 een proces-verbaal op. Op 24 januari 2017 vorderde het parket van Leuven een gerechtelijk onderzoek wegens oplichting en talrijke inbreuken op het Wetboek van economisch recht. Op 21 januari 2017 werd een verdachte aangehouden, die later onder voorwaarden in vrijheid werd gesteld. Het strafonderzoek is momenteel lopend en kent de normale vooruitgang gelet op de omvang van het dossier.

 

Het is momenteel niet geweten hoeveel personen zich reeds burgerlijke partij hebben gesteld. Gelet op het grote aantal slachtoffers werd ervoor geopteerd om twee meldpunten te creëren, waar gedupeerden zich kunnen registreren. Een eerste werd gecreëerd in de schoot van de FOD Economie, een tweede in Nederland bij het Landelijk Meldpunt Internetoplichting.

 

Daarnaast hebben vele slachtoffers overal in het land klacht ingediend.

 

Voor uw vraag over te nemen maatregelen verwijs ik u naar mijn collega, de minister van Economie, en zijn bevoegdheden in de strijd tegen dergelijke praktijken van fraude, misleiding en oplichting.

 

13.03  Goedele Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord. Ik noteer dat het strafonderzoek nog loopt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van mevrouw Goedele Uyttersprot aan de minister van Justitie over "het pilootproject bij de rechtbank van Dendermonde" (nr. 24541)

14 Question de Mme Goedele Uyttersprot au ministre de la Justice sur "le projet pilote concernant le tribunal de Termonde" (n° 24541)

 

14.01  Goedele Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in oktober hebt u uw "Court of the Future: toegankelijker en stipter, en daarom rechtvaardiger" voorgesteld. Een van de nieuwigheden daarbij is het voorzien in een efficiënter gebouwenpark dat vertrekt vanuit een nieuwe structuur, namelijk een hoofdkantoor en maximum twee extra bijkantoren. Dergelijk bijkantoor beschikt noch over een correctionele keten, noch over een cellencomplex.

 

Deze lezing leidde tot mijn vraag van eind vorig jaar waarbij ik u onder andere vroeg of ik een correcte interpretatie maakte door ervan uit te gaan dat voor Oost-Vlaanderen vermoedelijk de correctionele keten van Dendermonde zou moeten verdwijnen. U hebt mij daarop geantwoord dat het een hervorming betreft die een aantal jaren zal duren. Dit wou volgens u evenwel niet zeggen dat de ambitie niet bestaat om nu reeds de eerste voorbereidingen op te starten en te bekijken waar er pilootprojecten mogelijk zjjn. U voegde eraan toe dat de door mij aangehaalde sites daarvoor eventueel in aanmerking kunnen komen.

 

Inmiddels werd dit laatste opgeworpen door de burgemeester van Dendermonde, namelijk dat de rechtbank zal worden gemoderniseerd en ondergebracht in een nieuw gebouw. Hij kondigde ook aan dat de rechtbank van Dendermonde zelfs het proefproject wordt voor modernisering, met een correctionele rechtbank en in een nieuw gebouw. De site van de Hollandse Kazerne werd daarbij opgeworpen.

 

Ik heb daarover de volgende vragen.

 

Ten eerste, wat is het tijdpad voor het organiseren van een hoofdkantoor en bijkantoren? In uw antwoord op mijn eerdere vraag zei u immers dat de eerste voorbereidingen al werden getroffen. Waar en hoe zijn deze voorbereidingen al aan de gang? Kunt u hierover wat meer duiding geven?

 

Ten tweede, zal er, zoals aangekondigd door de burgemeester, in Dendermonde een pilootproject worden opgestart? Zo ja, op welke locatie zal dit gebeuren? Wordt daarbij de piste van de Hollandse Kazerne gevolgd? Wat zal dit pilootproject concreet inhouden? Betekent het enkel een herschikking van de infrastructuur en/of meteen ook een herschikking van de dienstverlening zelf? Welke termijn wordt daarbij vooropgesteld?

 

14.02 Minister Koen Geens: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Uyttersprot, aansluitend op wat ik reeds eerder heb toegelicht, kan ik u bevestigen dat de FOD Justitie heel duidelijk interesse heeft om in Dendermonde een nieuwbouw pilootproject te realiseren.

 

De huidige huisvestingssituatie van de gerechtelijke diensten in Dendermonde laat immers te wensen over. Justitie blijft vragende partij om op het grondgebied van Dendermonde in de toekomst een mooi project uit te werken. Indien de site van de Hollandse Kazerne, waarnaar u verwijst, een mogelijkheid biedt om dit realiseren, lijkt dit zeker een piste die verder moet onderzocht worden.

 

Het globale plaatje en de concrete toepassing hiervan op een pilootproject vragen evenwel enige voorbereiding en denkwerk. Wij zijn hiermee momenteel bezig. Het uiteindelijke doel is te komen tot een soort van standaardbehoefteprogramma voor een frontoffice. Het is echter nog te vroeg om nu reeds een concrete timing te geven.

 

14.03  Goedele Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de minister, ik neem mee dat er nog geen echt concrete plannen zijn maar dat alleszins wel de ambitie bestaat om de verouderde infrastructuur aan te pakken. En dat is zeker nodig, de infrastructuur is verouderd en versnipperd over heel de stad. Wij kijken met veel enthousiasme uit naar wat er in Dendermonde zal komen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Les questions jointes nos 24449, 24587 et 24588 de Mme Sabien Lahaye-Battheu et de M. David Clarinval sont transformées en questions écrites. La question n° 24595 de Mme Annick Lambrecht est reportée. La question n° 24605 de Mme Sabien Lahaye-Battheu est transformée en question écrite.

 

15 Question de M. Paul-Olivier Delannois au ministre de la Justice sur "le système défectueux de la gestion des portes à la prison de Tournai" (n° 24622)

15 Vraag van de heer Paul-Olivier Delannois aan de minister van Justitie over "het defecte systeem voor de bediening van de deuren in de gevangenis van Doornik" (nr. 24622)

 

15.01  Paul-Olivier Delannois (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, le système de gestion automatique des portes au sein de la prison de Tournai est défectueux depuis plusieurs mois. Des microcoupures se produisent depuis près d'un an et sont dues à un problème au niveau de la cabine à haute tension qui nécessite d'urgence une mise en conformité.

 

La mesure mise en place pour l'instant à la prison et qui fait office de "système bis" ou de "bricolage" censé empêcher ces microcoupures ne fonctionne pas. D'ailleurs, le week-end des 17 et 18 mars 2018, le système a totalement été à l'arrêt. De ce fait, toutes les portes, allant de l'entrée jusqu'à l'intérieur de la prison, ne pouvaient être manipulées que manuellement, ce qui, au vu du personnel affecté actuellement à la prison de Tournai, est totalement ingérable.

 

Considérant ces deux facteurs, à savoir un système manuel de portes et le cadre en personnel qui n'est pas prévu pour exécuter cette tâche, la situation devient alarmante. En effet, lorsque le système ne fonctionne plus, ce sont les visites qui sont diminuées ainsi que les sorties au préau et les coups de téléphone. La tension ne fera ainsi qu'augmenter au sein des détenus, ce qui tend également à détériorer le climat entre ces derniers et les agents.

 

Monsieur le ministre, depuis quand le service Appui, Bâtiments et Sécurité (SABS) est-il au courant du dysfonctionnement au niveau de la gestion des portes de la prison de Tournai? Va-t-il agir en urgence pour remettre à niveau la cabine à haute tension? Le système de gestion automatique des portes sera-t-il effectif à court terme? Pourriez-vous me donner un calendrier précis? Plus largement, n'estimez-vous pas que ce dysfonctionnement pose un problème sécuritaire important pour la prison et ses alentours?

 

15.02  Koen Geens, ministre: Monsieur le président, monsieur Delannois, le SABS est effectivement au courant de la situation. Bien avant les problèmes rencontrés, le SABS avait pris l'initiative du remplacement du système de gestion des portes. La demande d'intervention a été transmise à la Régie des Bâtiments et ce dossier fait l'objet d'un suivi régulier.

 

Depuis le week-end des 17 et 18 mars, la Régie a été saisie du dossier et a demandé son engagement sur les crédits d'urgence. Par ailleurs, pour assurer a minima la sécurité pénitentiaire, d'autres interventions ont été menées comme, par exemple, le placement d'un onduleur uninterruptible power supply (UPS) fin de semaine passée. L'UPS est une espèce de batterie qui permet de prendre le relais pour le matériel informatique en cas de coupure survenue sur le réseau électrique. Le SABS prévoit également l'achat de quelques pièces de rechange. En parallèle, la Régie devrait fournir un UPS de capacité suffisante et annoncer un délai de placement pour la fin de ce mois. Toutes ces interventions servent à maintenir provisoirement l'installation existante en attendant le remplacement complet qui prendra plus de temps.

 

Concernant la cabine de haute tension, le début du chantier est annoncé pour mai-juin 2018 par la Régie des Bâtiments. Donc, le SABS et la Régie ont pris des actions pour une solution à court terme ainsi qu'une solution définitive à plus long terme.

 

Enfin, je dois préciser que le SABS n'est pas un service de dépannage. Il s'agit d'un service d'appui des établissements pour les aspects très techniques des installations de sécurité pénitentiaires particulièrement. À ce titre, le SABS est l'interlocuteur privilégié de la Régie des Bâtiments

 

15.03  Paul-Olivier Delannois (PS): Monsieur le ministre, je ne sais pas si vous connaissez le film "Les Tuche". L'acteur principal, Jean-Paul Rouve, ne perd pas une carte bancaire, ni deux, mais bien une quinzaine et il affirme que c'est possible. Je ne sais pas si le réalisateur du film s'est inspiré d'un fait divers qui s'est passé à Tournai mais sachez quand même qu'en 1983, à Tournai, ce n'est pas un détenu qui s'est échappé, ni même deux mais bien 38! À l'époque, nous avions été la risée du monde entier. Vous vous doutez bien que je n'ai plus nécessairement envie de ce genre de publicité.

 

Je comprends votre réponse. Vous me parlez de la Régie des Bâtiments. Très honnêtement, en évoquant cette dernière, vous ne me rassurez pas nécessairement. Dernièrement, j'ai visité la prison et je me suis rendu compte qu'un bâtiment tout neuf n'y était pas utilisé depuis des mois car on avait oublié d'y placer des caméras. Dans la prison même, j'ai aperçu un immense tableau avec toute une série d'écrans reliés à des caméras en panne. Quand on me dit que la Régie des Bâtiments va se mettre à l'œuvre, c'est un peu comme Dalida, je pense que j'attendrai encore longtemps. Je ne suis pas du tout rassuré et le personnel de la prison ne l'est pas plus.

 

Je vous remercie pour votre collaboration en espérant que vous pourrez peut-être intervenir auprès de la Régie pour qu'ils soient peut-être un peu plus sérieux.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

16 Vraag van mevrouw Goedele Uyttersprot aan de minister van Justitie over "parentale ontvoering" (nr. 24716)

16 Question de Mme Goedele Uyttersprot au ministre de la Justice sur "l'enlèvement parental" (n° 24716)

 

16.01  Goedele Uyttersprot (N-VA): Wie door een rechtbank toegekend bezoekrecht weigert, begaat een misdrijf wegens de niet afgifte van een kind en is bijgevolg strafbaar op grond van artikel 432 van het Strafwetboek. Alleen een rechter heeft de bevoegdheid om een persoon het recht te ontnemen om zijn kind te zien. Wanneer de ouder die het ouderlijk gezag uitoefent het land uitvlucht zonder de andere ouder hiervan op de hoogte te brengen, wordt het voor laatstgenoemde zeer moeilijk om een persoonlijke relatie te blijven onderhouden met zijn/haar in het buitenland verblijvende kind.

 

In dergelijke gevallen kan in België de hulp ingeroepen worden van de Belgische Centrale Autoriteit voor internationale kinderontvoeringen. Ons land is immers gebonden door verscheidene internationale instrumenten die maatregelen bevatten om het ongeoorloofd overbrengen van kinderen uit hun gewone verblijfplaats te bestrijden. Deze instrumenten moeten de administratieve en gerechtelijke samenwerking tussen de staten bevorderen om op die manier te beletten dat de ouder met het kind naar het buitenland vlucht en de nieuwe situatie die daardoor ontstaat, bestendigt.

 

Nog steeds blijkt dat zeer veel ouders die een vordering instellen weinig of geen resultaat boeken om het bezoekrecht te verkrijgen. De Potpourri V-wet voorziet in een verbetering van de verordening 22/01 van 2013 onder andere om de strijd tegen kinderontvoeringen binnen Europa aan te gaan en te vergemakkelijken.

 

Daarover heb ik een aantal vragen.

 

Kunt u reeds beoordelen of het terugbrengen van kinderen uit het buitenland intussen sneller en vlotter verloopt?

 

Welke stappen kan de ouder die machteloos achterblijft zelf ondernemen?

 

Welke procedure wordt er gevolgd bij een gedwongen uitvoering van de rechterlijke beslissing die een omgangsrecht toekent? Wat is daarbij de gemiddelde duurtijd?

 

Zijn er landen waarmee België een betere relatie onderhoudt en waarbij de duurtijd om tot een oplossing te komen aanzienlijk korter is dan bij andere landen? Deze landen kunnen als voorbeeld dienen.

 

16.02 Minister Koen Geens: Wanneer zich een internationale parentale kinderontvoering voordoet kan een persoon of instelling die het ouderlijk gezag over een minderjarige bezit een beroep doen op de Belgische Centrale Autoriteit voor Internationale Kinderontvoeringen, die deel uitmaakt van mijn diensten.

 

De Potpourri V-wet is te recent in werking getreden om momenteel reeds een duidelijk zicht te hebben of procedures sneller kunnen worden afgehandeld sinds de toepassing ervan.

 

De buitenlandse Centrale Autoriteit behoort bijstand te verlenen aan de behandeling van terugkeer- of omgangsverzoeken, onder meer met het oog op het bekomen van een juridische beslissing alsook de tenuitvoeringlegging ervan.

 

Het mag duidelijk zijn dat de verzoeken waarbij de Centrale Autoriteit tussenkomt zich op burgerrechterlijk vlak situeren. Het staat de verzoeker wel steeds vrij om ook de strafrechtelijke weg te bewandelen. Voor dit aspect adviseert de Centrale Autoriteit de verzoekers steeds om contact op te nemen met de lokale politiedienst of met een advocaat.

 

Indien de Centrale Autoriteit tussenkomt in een dossier waarbij in het buitenland een terugkeer richting België wordt uitgesproken, dient de regelgeving van de andere lidstaat te worden toegepast inzake de gedwongen tenuitvoerlegging. Het hangt af van land tot land hoe lang dit kan duren.

 

Indien de Centrale Autoriteit tussenkomt in een dossier waarbij in België de terugkeer wordt uitgesproken richting buitenland, dan treedt de Centrale Autoriteit in overleg met het bevoegde openbare ministerie om tot de tenuitvoerlegging over te gaan.

 

In eerste instantie zal worden getracht om alsnog tot een vrijwillige tenuitvoerlegging over te gaan, bijvoorbeeld de minderjarige mag alsnog zijn schooljaar afmaken waarna de terugkeer volgt.

 

Indien dit niet lukt zal een plan voor gedwongen tenuitvoerlegging worden uitgewerkt in samenspraak met mogelijke diverse actoren zoals de lokale politie.

 

Er is geen vaststaande termijn voor de gedwongen tenuitvoerlegging.

 

De Belgische Centrale Autoriteit heeft het meest ervaring in het afhandelen van dossiers met de buurlanden. Lidstaten bepalen evenwel nog steeds zelf wat hun interne procedure is inzake het toepassen van het kinderontvoeringsverdrag.

 

Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland handelen hun procedures in het algemeen vlot af. Zo bedraagt de totale doorlooptijd van de rechtbankprocedure in Nederland vanaf de indiening van het verzoek tot de uitspraak gemiddeld twee maanden.

 

In dit verband kan worden verwezen naar de besprekingen die momenteel gaande zijn in de Europese Raad over de schikking van de Brussel II bis-verordening. Het is de bedoeling om een versnelling van de procedure te verkrijgen door het bepalen van tijdslimieten, een idee waarvan ik zelf voorstander ben.

 

16.03  Goedele Uyttersprot (N-VA): … (zonder micro).

 

16.04 Minister Koen Geens: In dit verband kan worden verwezen naar de besprekingen die momenteel gaande zijn binnen de Europese Raad over een herschikking van de Brussel II bis-verordening. Het is de bedoeling om een versnelling van de procedure te verkrijgen door het bepalen van tijdslimieten. Dit is een idee waar ikzelf voorstand van ben.

 

16.05  Goedele Uyttersprot (N-VA): Mijnheer de minister, ik kan mij bij dat laatste aansluiten. Ik had het gevoel dat dit belangrijk was.

 

Als het gaat over een verbreking van omgang tussen ouder en kind moeten wij tijdslimieten trachten te vermijden of minstens beperken qua duur. Als wij de verloren tijd bekijken, worden wij daar uiteraard niet vrolijk van. Wij kijken uit naar initiatieven die de tijd kunnen beperken als het gaat over de doorlooptijd inzake contacten met centrale autoriteiten, de duur van de procedures, parketten, uitvoering, en dergelijke meer.

 

Time is money, zeker wanneer het over kinderen gaat.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 24687 van de heer Laaouej wordt omgezet in een schriftelijke vraag. Vraag nr. 24519 van mevrouw Lalieux wordt uitgesteld. Samengevoegde vragen nrs. 24525 van de heer Maingain en 24593 van mevrouw Cassart-Mailleux worden ook uitgesteld.

 

17 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Annick Lambrecht aan de minister van Justitie over "het uitvoerings-KB voor de DNA-databank Intervenanten" (nr. 24553)

- mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "de uitwerking van de DNA-databank Vermiste personen" (nr. 24554)

17 Questions jointes de

- Mme Annick Lambrecht au ministre de la Justice sur "l'arrêté royal d'exécution relatif à la banque de données ADN Intervenants" (n° 24553)

- Mme Sophie De Wit au ministre de la Justice sur "la mise en oeuvre de la banque de données ADN Personnes disparues" (n° 24554)

 

17.01  Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, de wet tot oprichting van een DNA-gegevensbank Vermiste Personen werd reeds aangenomen in 2013. De inwerkingtreding daarvan werd al herhaaldelijk uitgesteld en uiteindelijk vastgesteld op 1 juli 2017, maar ook die deadline werd ruimschoots overschreden. Technisch staat alles klaar om de databank op te starten, maar de betrokken diensten wachten op de nodige middelen vanuit Justitie.

 

Ik hoef u niet te overtuigen van de nood aan zo’n databank. Zo is er een verdwijningszaak waarbij een Belgische man verdween bij het diepzeeduiken in Frankrijk. Enkele maanden na de verdwijning werd een lichaam teruggevonden, maar om te kunnen bevestigen dat het effectief om die betrokken persoon ging, was uiteraard een DNA-onderzoek nodig. De zoon van de vermiste persoon stond hiervoor een DNA-staal af. Als er een databank is, kan men gewoon op een knopje drukken en worden de gegevens automatisch uitgewisseld met Frankrijk. Men moet dat trouwens ook maar één keer doen en niet elke keer opnieuw wanneer er iets gevonden wordt wat misschien gelinkt zou kunnen zijn met de betrokkene. Omdat er nog geen databank is, kon de uitwisseling van DNA-gegevens met het buitenland niet gebeuren en is er een apart DNA-onderzoek moeten gebeuren dat maandenlang op zich liet wachten, terwijl dat eigenlijk op enkele dagen afgerond had kunnen zijn.

 

Ik heb gevraagd naar de kostprijs van de databank. Er werd mij gezegd dat 113 000 euro zou moeten volstaan om de databank operationeel te maken, vandaar mijn vragen.

 

Wat is vandaag de stand van zaken betreffende de invoering van de DNA-databank? Het gaat tenslotte over aangenomen wetgeving.

 

Om welke redenen werd de praktische uitvoering al die tijd uitgesteld?

 

Zult u de vereiste middelen vinden en aanwenden om de databank eindelijk operationeel te laten worden?

 

17.02 Minister Koen Geens: Mevrouw De Wit, betreffende de uitvoering van de wet van 17 mei 2017, met het oog op de oprichting van een DNA-gegevensbank Intervenanten, waarvan u de indiener was, kan ik het volgende meedelen. Deze databank zal inderdaad erg nuttig zijn.

 

17.03  Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, mijn vraag ging over de vermiste personen. Mijn volgende vraag gaat over de intervenanten.

 

Ik heb twee vragen. De voorzitter sprak over de DNA-databank voor vermiste personen.

 

De voorzitter: De vragen werden samengevoegd.

 

17.04  Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de voorzitter, in dat geval moet ik nog een bijkomende vraag stellen.

 

Mijnheer de minister, het wetsvoorstel dat we indienden over de DNA-databank Intervenanten is uiteraard ook heel belangrijk. Het zou efficiënter onderzoek mogelijk maken. Het zou heel wat betrokkenen bij het onderzoek kunnen uitsluiten bij het verwerken van de sporen. Veel mensen komen namelijk in aanraking met de sporen, denk maar aan politie-inspecteurs, onderzoeksrechters en laboranten. Zij laten dus vaak ongewild hun eigen DNA achter.

 

Dat was de reden om het wetsvoorstel over een DNA-databank Interventanten goed te keuren. Er ontbreekt echter nog altijd een uitvoerings-KB om die databank te kunnen invoeren.

 

Wat is de stand van zaken voor deze databank?

 

Wat de vermiste personen betreft, is mijn vraag vooral wanneer het budget gevonden kan worden om die databank in te voeren, want die wet is al in werking getreden.

 

Excuseer me, mijnheer de voorzitter, maar ik kom rechtstreeks uit de commissie Kazachgate en had niet door dat die vragen samengevoegd waren.

 

17.05 Minister Koen Geens: Nu u ook uw tweede vraag gesteld hebt, zal ik beide samen beantwoorden.

 

Mevrouw De Wit, betreffende de uitvoering van de wet van 17 mei 2017, met het oog op de oprichting van een DNA-gegevensbank Intervenanten, waarvan u de indiener was, kan ik u het volgende meedelen. Deze databank zal inderdaad erg nuttig zijn. De betrokken intervenanten en de verdere regels voor het afnemen en verwerken van hun DNA moeten worden bepaald in een koninklijk besluit. Daartoe werd een werkgroep opgericht, bestaande uit mijn beleidscel, de federale politie, het openbaar ministerie en het NICC. Er werden tevens verschillende adviezen ingewonnen.

 

Tijdens deze werkzaamheden is een lacune vastgesteld met betrekking tot de persoonlijke levenssfeer en de beperking van de finaliteit waarmee het DNA wordt ingezameld. De wet zal dan ook worden aangepast om op basis van een omstandige juridische en criminologische studie op wetenschappelijke wijze na te gaan op welke intervenanten de regeling van toepassing zou moeten zijn en hoe het DNA moet worden bewaard en beveiligd. Die studie wordt momenteel door het NICC uitgevoerd. Hierin zal onder andere een rechts- en praktische vergelijking met het buitenland worden gemaakt. Hierbij zullen diverse partners bevraagd worden. Deze bevindingen worden voor de zomer verwacht.

 

Inzake de uitvoering van de wet van 21 december 2013 met het oog op de oprichting van een DNA-gegevensbank Vermiste Personen, kan ik het volgende meedelen.

 

Deze wet werd goedgekeurd via een wetsvoorstel. Om de databank te operationaliseren, moeten twee personeelsleden opgeleid te worden. De middelen om deze te bekostigen, worden vrijgemaakt.

 

Ondertussen hebben wij niet stilgezeten met de voorbereiding van de DNA-databank Vermiste Personen. Er werd een rondzendbrief van het Collega van procureurs-generaal uitgevaardigd. Er werden processen voor het gebruik van de databank opgesteld. Er werd een technische afstemming uitgevoerd van de CODIS-databank, beschikbaar gesteld door het FBI voor het beheer en het vergelijken van DNA-profielen. De databank werd technisch uitgebouwd.

 

Zodra de werkingsmiddelen worden toegekend, kan deze databank geoperationaliseerd worden.

 

Ik ben met het vrijmaken van de werkingsmiddelen druk bezig, mevrouw De Wit.

 

17.06  Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik ben blij te horen dat er werkingsmiddelen worden vrijgemaakt zodat de wetgeving op het terrein effect kan hebben.

 

Heb ik goed gehoord dat er nog studiewerk zou zijn voor de Databank Intervenanten? Dat verbaast mij. Ik meende dat er op heel wat vragen inzake de privacywetgeving al een antwoord was. Maar goed, ik zal mee de resultaten van de studie afwachten. Ik heb genoteerd dat u die nog voor de zomer verwacht. Dan kunnen er ook op dat vlak verdere stappen ondernomen worden.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 16.19 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.19 uur.