Commissie
voor de Buitenlandse Betrekkingen |
Commission des Relations extérieures |
van Woensdag 9 november 2016 Namiddag ______ |
du Mercredi 9 novembre 2016 Après-midi ______ |
De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.36 uur en voorgezeten door mevrouw Rita Bellens.
La réunion publique de commission est ouverte à 14.36 heures et présidée par Mme Rita Bellens.
- Mme Gwenaëlle Grovonius au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "le maintien de l'aide humanitaire au Burundi" (n° 13571)
- Mme Rita Bellens au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "le bureau des Nations Unies pour les droits de l'homme au Burundi" (n° 14601)
- M. Wouter De Vriendt au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "la réorientation de la coopération au développement au Burundi" (n° 14818)
- mevrouw Gwenaëlle Grovonius aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "het behoud van de humanitaire hulp in Burundi" (nr. 13571)
- mevrouw Rita Bellens aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "het VN-mensenrechtenkantoor in Burundi" (nr. 14601)
- de heer Wouter De Vriendt aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de heroriëntering van de ontwikkelingssamenwerking in Burundi" (nr. 14818)
01.01 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, in het kader van de less for less-benadering werd een deel van de bilaterale ontwikkelingssamenwerking in Burundi opgeschort en ook stopgezet.
Kunt u voor zowel de opschorting als de stopzetting aangeven over welke bedragen het gaat en op welke projecten die van toepassing is?
In 2015 hebt u aangekondigd en eigenlijk beloofd om die middelen te heroriënteren zodat de bevolking niet het slachtoffer wordt van de toentertijd genomen politieke beslissing. Die heroriëntering is echter nog altijd niet gebeurd, zoals blijkt uit uw antwoord op een schriftelijke vraag van mij. Waarom is die heroriëntering nog niet gebeurd? Worden de middelen voor heroriëntering als zodanig ingeschreven in de begroting 2017? Indien de regering nog altijd van plan is te heroriënteren, tegen wanneer zou dat dan gerealiseerd moeten zijn? Op welke kanalen en sectoren mikt de regering?
01.02 Rita Bellens (N-VA): Mijnheer de minister, Burundi heeft aangekondigd de samenwerking met de Verenigde Naties stop te zetten. Uiteraard heeft die demarche een grote invloed op de mensenrechtensituatie in dat land en wijst ze ook op een gebrek aan respect voor de basisprincipes van een democratische maatschappij.
De beslissing tot stopzetting van de samenwerking heeft ook gevolgen voor ons en ons aandeel in de bekostiging van het VN-mensenrechtenkantoor, dat begin 2017 de deuren zou moeten openen.
Daarom heb ik enkele vragen voor u.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de oprichting van het kantoor in Burundi? Zal het al dan niet worden stopgezet? Is de Belgische bijdrage voor het mensenrechtenkantoor al doorgestort? Indien dat niet het geval is, zal dat gebeuren? Ik heb dus een aantal praktische vragen over wat er nu met het kantoor te gebeuren staat.
Op welke wijze zal de Belgische Ontwikkelingssamenwerking in Burundi te werk gaan? In het verleden gaf u immers aan dat bij een derde mandaat van president Nkurunziza geen klassiek samenwerkingsprogramma meer zal worden opgestart. Heeft de ambassade in Bujumbura daarover al voorstellen aan u bezorgd? Op welke wijze zal ons land het respect voor de democratie en de mensenrechten in Burundi monitoren?
Burundi leeft de Arusha-akkoorden niet na en verbreekt de samenwerking met de Verenigde Naties. Welke invloed heeft dat op een verdere samenwerking met Burundi? Kan de situatie aanleiding zijn om ons eventueel uit dat land terug te trekken?
01.03 Alexander De Croo, ministre: Madame la présidente, en ce qui concerne la coopération gouvernementale, la Belgique reste fortement engagée aux côtés du peuple burundais, à travers des projets bilatéraux toujours en cours dans les domaines de la santé, de l'agriculture et de l'éducation. Notre agence d'exécution, la CTB, met ainsi actuellement en œuvre un important programme de l'Union européenne dans le domaine de la santé, sur le Fonds européen de développement, auquel la Belgique contribue également. Nous sommes aussi venus en aide aux réfugiés burundais à travers des financements du Programme alimentaire mondial (PAM).
Dès l'annonce de la candidature du président Nkurunziza pour un troisième mandat – ce qui constituait une rupture nette avec les accords d'Arusha -, j'ai décidé d'arrêter définitivement une série d'interventions concernant notamment l'appui à la police, aux élections et à la justice, ce qui représente un budget d'environ 14 millions d'euros. En outre, lors de la sélection des nouveaux pays de coopération gouvernementale, en mai 2015, le gouvernement belge a décidé de ne conclure de nouveaux programmes de coopération avec le Burundi, la RDC et le Rwanda qu'après la tenue d'élections libres et transparentes.
La Belgique s'est aussi alignée sur le calendrier du processus article 96 de la convention de Cotonou et de la Commission européenne. Dans ce cadre, j'ai décidé de suspendre les interventions suivantes: l'appui à la gouvernance, aux marchés publics et à la stratégie de bonne gouvernance, des appuis institutionnels dans les secteurs de concentration, toutes les interventions d'appui institutionnel au gouvernement et à son administration, ainsi que le Fonds d'études et d'expertises, la contribution belge au projet de la Banque mondiale de renforcement des capacités institutionnelles de la république du Burundi, ainsi qu'un projet de barrage et de désenclavement dans le fief électoral du président. Les interventions suspendues représentent environ 45 millions d'euros.
L'enveloppe budgétaire du programme actuel de coopération avec le Burundi est de 200 millions d'euros. Sur cette enveloppe, 14 millions font donc l'objet d'arrêts de programmes et 45 millions de suspensions de programmes. Les interventions axées sur le bien-être de la population continuent dans les trois secteurs mentionnés (santé, éducation, agriculture).
Les mesures belges et européennes n'ont finalement qu'un seul but: encourager le gouvernement burundais à faire tout le nécessaire pour sortir de la crise actuelle. L'Union européenne a présenté les mesures à prendre par le gouvernement burundais pour avancer dans cette voie. La Belgique s'inscrit totalement dans cette approche.
Voorzitter: Dirk Van der Maelen.
Président: Dirk Van der Maelen.
Ik zou hier graag wat dieper willen op ingaan naar aanleiding van een aantal artikelen die vorige week in de pers zijn verschenen en een aantal vragen en verklaringen van parlementsleden, onder andere de heer De Vriendt. Ik wil proberen uit te leggen wat men wil bereiken.
Gaat het hier om een besparingsmaatregel? Neen, duidelijk niet. Op een totaal van 200 miljoen werd 14 miljoen euro geschrapt en 45 miljoen opgeschort. Die 45 miljoen euro blijven beschikbaar en worden heraangewend binnen de lopende programma’s voor interventies die het lot van de bevolking verbeteren en tegenmachtorganisaties versterken zoals ngo’s, vakbonden en boerenorganisaties. De middelen die niet worden heraangewend, kunnen worden aangewend voor een nieuw programma rond mensenrechten, goed bestuur en vrije media. Het overgrote deel van de programma’s loopt dus verder, namelijk de programma’s die voldoende afstand ten opzichte van de overheid bewaren. Het is immers de bedoeling dat de Burundese bevolking niet het slachtoffer van de genomen maatregelen wordt. Bovendien werd er via het Wereldvoedselprogramma en het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen steun verleend aan de Burundese vluchtelingen.
De onveilige situatie in Burundi heeft uiteraard ook een impact op de uitvoering van de samenwerkingsprojecten. De BTC heeft het aantal internationale deskundigen beperkt en Burundi is uit veiligheidsoverwegingen een non-family post voor de Belgische diplomatieke vertegenwoordiging en de BTC.
De maatregelen die door de Burundese regering werden genomen ten aanzien van internationale ngo’s zoals controle op bankrekeningen, pesterijen door de belastingsdiensten en andere, bemoeilijken de uitvoering van hulpprojecten ten gunste van de lokale bevolking.
De heroriëntering binnen de programma’s naar activiteiten die de bevolking rechtstreeks ten goede komen, lukt. Zoveel is duidelijk. Het klopt echter dat de heroriëntering naar meer rechtstreekse steun aan tegenmachtorganisaties en steun aan de verdediging van de mensenrechten en de democratie zeer moeilijk, zo niet onmogelijk is gebleken om twee redenen. Ten eerste, de ngo’s, vakbonden en boerenorganisaties vragen om zeer voorzichtig te werk te gaan. Er staan immers mensenlevens op het spel. Indien bekend wordt dat dergelijke organisaties samenwerken met het Belgisch ontwikkelingsbeleid, dan brengt dat de levens van de medewerkers in gevaar. Ten tweede, het regime doet er alles aan om een dergelijke heroriëntering tegen te werken. Het regime heeft de onafhankelijke media gesloten, de licenties van kritische ngo’s ingetrokken, rekeningen werden bevroren en tegen sommigen werd rechtsvervolging ingesteld.
Het regime heeft beslist dat alle financiële middelen die buitenlandse ngo’s aan een lokale vertegenwoordiging of aan Burundese ngo’s willen sturen voortaan op rekeningen van de Burundese nationale bank moeten gestort worden. Op die manier worden de tegenkrachtorganisaties financieel drooggelegd. Er zijn momenteel geen tegenkrachtorganisaties die we kunnen steunen of met wie we kunnen samenwerken.
We zullen hier lessen uit moeten trekken. Onze beslissingen zijn allereerst een reactie op de illegitimiteit en de illegaliteit van de Burundese regering, waarmee België de rechtstreekse samenwerking dan ook tot een minimum wil herleiden. Daarnaast hopen we dat de Belgische en Europese maatregelen een impact hebben op het beleid van de Burundese regering. Helaas graaft die zich steeds meer in en verkiest ze duidelijk de isolering boven de samenwerking.
Tenslotte, wensen we de bevolking niet in de steek te laten. De rechtstreekse dienstverlening aan de bevolking wordt verder gezet. Een meer betekenisvolle inzet, rechtstreeks of onrechtstreeks, op activiteiten rond mensenrechten en democratie in Burundi zelf wordt door de Burundese regering enorm bemoeilijkt.
Ik heb soms het gevoel dat we in een situatie zitten die de Amerikanen zouden omschrijven als “You are damned if you do, and you are damned if you don’t.”
Indien ik geen maatregelen had genomen tegen het Burundese regime, zou ik daar terecht veel kritiek op gekregen hebben. Nu we proberen het regime aan te pakken en tegelijkertijd de bevolking te sparen, met alle moeilijkheden die daarmee gepaard gaan en de actieve sabotage door het regime in Bujumbura, is het ook niet goed.
Ik herhaal dat het samenwerkingsprogramma met Burundi grotendeels door loopt. De interventies die de bevolking rechtstreeks ten goede komen, worden verder gezet, in tegenstelling tot de rechtstreekse institutionele ondersteuning van de Burundese overheid en administratie. De heroriëntering verloopt bijzonder moeilijk omdat de Burundese regering dit actief tegenwerkt. Wij zijn niet de enigen die geconfronteerd worden met dit probleem. Ook 11.11.11 heeft al te kennen gegeven dat het voor hen bijzonder moeilijk geworden is om nog in Burundi te werken.
Tenslotte, wat het VN-mensenrechtenkantoor in Burundi betreft, is op dit ogenblik nog geen beslissing genomen om het landenkantoor van OHCHR in Bujumbura te sluiten. Het landenkantoor blijft tot nader order verder functioneren. De Burundese autoriteiten hebben wel een brief gestuurd naar die organisatie waarin ze de opschorting van de samenwerking vragen.
De Belgische bijdrage aan het OHCHR-kantoor in Burundi bedraagt 1,5 miljoen euro voor de periode 2015-2017. Deze bijdrage wordt in drie schrijven van 500 000 euro uitbetaald. De bijdragen voor 2015 en 2016 worden overgemaakt aan die organisatie. De derde en laatste bijdrage zal worden overgemaakt in 2017.
Aangezien op dit ogenblik het OHCHR en de Burundese autoriteiten nog geen duidelijke beslissing hebben over de aanwezigheid van de organisatie in Burundi, blijft onze samenwerking doorlopen zoals voorzien.
Er is een punt dat ik toch wil benadrukken. Er is een verschil tussen opschorten en schrappen, en niet enkel qua uitgaven. Schrappen betekent niet uitgeven. Opschorten betekent het budget bevriezen, maar wel behouden. Er is ook een verschil voor de partner waarmee je werkt. Als we aan de Burundese overheid zeggen dat het budget geschrapt werd, dan is dat onomkeerbaar, dan is het geld weg en wordt het ergens anders aan uitgegeven. Dan zegt men dat de deur toe is. Bij opschorting zegt men echter dat het geld nog niet wordt uitgegeven, maar daar wel de intentie toe hebben als er tot een akkoord gekomen kan worden. Het klopt dus absoluut niet dat er budgetten opgeschort of bevroren werden met het oog op besparingen. Het is wel degelijk de bedoeling die budgetten uit te geven.
Ik vind dat we een forse boodschap gegeven hebben aan Burundi. Als we echter zouden zeggen dat we de budgetten schrappen en ergens anders uitgeven, dan slaan we de deur toe en stoppen we de dialoog. Dat mogen we niet doen.
01.04 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, die less for less-benadering, waarbij landen financieel gesanctioneerd worden, is vrij uitzonderlijk voor onze ontwikkelingssamenwerking. Toen u deze politieke beslissing aankondigde in 2015, hebben we u daarin gesteund en wij staan er nog altijd achter.
Ik heb toen echter van u garanties gevraagd dat de middelen die bevroren of stopgezet zouden worden, geheroriënteerd zouden worden. Dat is een jaar na de politieke beslissing niet gebeurd. U geeft daar een aantal redenen voor. Volgens ons moet die 14 miljoen euro die stopgezet werd, geheroriënteerd worden. We gaan ermee akkoord dat middelen bevroren worden, dat er een dialoog plaatsvindt, Europees of bilateraal, met Burundi en dat we zien wat er met die middelen gebeurt. Zoals u zelf aangeeft in uw antwoord op mijn schriftelijke vraag, mag die stopgezette 14 miljoen euro niet verdwijnen maar moet die behouden worden voor de Burundese bevolking. Die moet dus geheroriënteerd worden.
Daarom heb ik u gevraagd of de middelen voor heroriëntering – inclusief die 14 miljoen euro – behouden blijven in de begroting 2017, dan wel of ze terechtkomen in het totaalbudget van Ontwikkelingssamenwerking? Of verdwijnen die middelen uit het budget Ontwikkelingssamenwerking? Dat laatste mag niet gebeuren. Misschien kunt u dat nog toelichten.
Meer in het algemeen vinden wij dat ontwikkelingssamenwerking een flexibel instrument moet worden, waardoor de aanwezige middelen binnen een jaar geheroriënteerd kunnen worden van de ene naar de andere sector of, waarom niet, van het ene naar het andere land, bilateraal of multilateraal, direct of indirect. Op een jaar tijd zou zoiets toch mogelijk moeten zijn.
Als u mij positief zou kunnen antwoorden op al die bekommernissen, dan kunt u mij ervan overtuigen dat het geen platte besparingsoefening wordt. Er wordt immers al genoeg bespaard op Ontwikkelingssamenwerking. In uw regeerperiode zijn de besparingen werkelijk gigantisch en voor ons volkomen onverdedigbaar. Het gaat om een miljard euro, gecumuleerd over uw regeerperiode. Daar komt nu nog 25 miljoen euro per jaar bovenop. Daarover hebben we al gedebatteerd in de plenaire vergadering.
Een antwoord op mijn bijkomende vragen zou ik dan ook bijzonder appreciëren.
01.05 Rita Bellens (N-VA): Mijnheer de minister, ik begrijp dat de situatie in Burundi het zeer moeilijk maakt om budgetten te heroriënteren zodat ze rechtstreeks ten gunste komen van de burgers in Burundi. U geeft aan dat Burundi zich alsmaar meer terugtrekt, zich isoleert en het alsmaar moeilijker maakt om te heroriënteren.
Ik vraag mij af hoelang de situatie behouden kan blijven waarbij wij met een wortel zwaaien naar Burundi. Op een gegeven moment moet er toch een beslissing worden genomen, denk ik.
01.06 Minister Alexander De Croo: Wij zitten in de artikel 96-constructie van het proces van de ACP-verdragen. Tot nu toe is dat een zeer theoretische oefening geweest, maar wij zitten in een Europese context en wij willen het wel graag op die manier aanhouden.
Wij hebben nog altijd de hoop dat er op een bepaald moment een inclusieve dialoog zal komen waarbij men iedereen rond de tafel brengt en dan kunnen wij daar ook steun aan geven. Wij zullen niet aan de zijkant blijven staan op het ogenblik dat er positieve elementen zijn. Wij hebben dat voor andere landen ook gedaan.
Mijnheer De Vriendt, wat die 14 miljoen betreft, er is geen budgetlijn van 14 miljoen. Er is, in het totaal, een algemene envelop van het programma voor Burundi. Als wij in 2017 opnieuw kunnen overgaan tot de uitgave van bedragen, dan gaat het niet om 14 miljoen in 2016, 14 miljoen in 2017 enzovoort. Het is een globale enveloppe. Als wij bedragen kunnen uitgeven in 2017 dan zullen wij die uitgeven in 2017. Als de evolutie in Burundi zeer goed is, dan zullen wij meer uitgeven. Wij volgen een more for more-benadering: als de zaken goed gaan, dan hebben wij er absoluut geen probleem mee om meer te doen.
01.07 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Die 14 miljoen euro is niet bevroren, maar stopgezet. Dat hebt u zelf gezegd. 2016 loopt op zijn einde, maar volgens ons moet die 14 miljoen euro behouden blijven, zeker in 2017. Als de begroting eraan komt, zullen wij vragen dat het globale pakket voor Burundi niet vermindert. Ik kan u daarover bevragen en ik zal dat ook doen.
Er zijn op dit moment verschillende ngo’s actief in Burundi, zoals 11.11.11, Oxfam, Broederlijk Delen, Vredeseilanden, CARE International en het Wereldvoedselprogramma van de VN. Die organisaties zijn daar actief en besteden daar ook geld. Zij hebben daar nu lopende programma’s. De Burundese overheid laat dat ook toe. In die zin herhaal ik mijn oproep om van onze Ontwikkelingssamenwerking een flexibel instrument te maken. Middelen die in het kader van een less for less-benadering kunnen geheroriënteerd worden naar de organisaties die actief zijn in Burundi.
De voorzitter: Het incident is gesloten, maar het wordt vervolgd, zo heb ik begrepen, als wij over de begroting zullen praten.
Het incident is gesloten.
- M. Benoit Hellings au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "le plan de sortie de BIO pour sortir ses investissements des paradis fiscaux" (n° 13791)
- Mme Rita Bellens au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "les Bahamas Leaks" (n° 13863)
- de heer Benoit Hellings aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "het plan van BIO om zijn investeringen weg te halen uit belastingparadijzen" (nr. 13791)
- mevrouw Rita Bellens aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "Bahamas Leaks" (nr. 13863)
02.01 Benoit Hellings (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le vice-premier ministre, dans la liste dite Bahamas Leaks, publiée par le journal Le Soir, entre autres le 22 septembre dernier, apparaissent deux administrateurs belges siégeant dans la même société bahaméenne appelée CaseIF Corporation II Limited. Ces deux concitoyens y représentent BIO. Dans une interview publiée par le même quotidien, le chargé de communication de BIO affirme qu'en 2006, les Bahamas étaient considérés comme une juridiction acceptable, compte tenu de son cadre réglementaire adéquat pour une structure de fonds et sa stabilité politique. Mais en 2014, une nouvelle législation est entrée en vigueur en Belgique, qui a fait couler beaucoup d'encre ici, interdisant à BIO, à juste titre, d'investir dans des paradis fiscaux tels les Bahamas.
Le porte-parole de BIO a ajouté qu'"actuellement, BIO détient encore cinq investissements dans des sociétés établies dans les États qualifiés de paradis fiscaux, représentant un encours de 14,9 millions sur un portefeuille global de 414,3 millions et 130 investissements. Les États concernés sont les Bahamas, les Îles Caïmans et Guernesey. Conformément au contrat de gestion conclu avec l'État belge, BIO a établi un plan de sortie de ces investissements, et poursuit ses efforts en vue de se désengager de ces investissements dans les meilleurs délais. Le plan de sortie pour ces cinq investissements devrait être réalisé d'ici 2017".
Monsieur le vice-premier ministre, pourriez-vous détailler le montant précis de l'encours pour chacun des trois paradis fiscaux concernés par ce qui est, en fait, une évasion fiscale? Pourriez-vous détailler ce chiffre pour 2015 et 2016 mais aussi les prévisions établies par BIO pour 2017? Le porte-parole de BIO affirme que l'impôt sur les revenus générés par ces sociétés offshore a été perçu en Belgique. Pourrais-je connaître les montants d'impôts effectivement payés en 2013, 2014 et 2015, en Belgique, par les sociétés en question, selon leur pays de résidence fiscale, soit respectivement les Bahamas, les Îles Caïmans et Guernesey, des destinations fort intéressantes?
02.02 Rita Bellens (N-VA): Mijnheer de minister, na de Panama Papers zijn er nu de Bahamas Leaks. Daaruit zou blijken dat BIO een investeringsfonds heeft opgezet op de Bahama's. Bij oprichting in 2006 zei BIO dat dit juridisch sluitend is. Nochtans is er beslist dat vanaf 2013 BIO zich zou moeten terugtrekken uit dat investeringsfonds. De einddatum is eind 2017.
Wat is de verklaring voor de veeleer trage terugtrekking; we zijn ondertussen reeds eind 2016? Zal men het rekken tot eind 2017 vooraleer BIO zich terugtrekt uit het investeringsfonds?
Zult u na de onthullingen BIO versneld laten terugtrekken uit de Bahama's? Wat zijn hiervan eventueel de gevolgen voor BIO? Moeten er dan meer verliezen worden geboekt?
Zijn de Bahama’s, gezien de verklaringen van het land dat het in 2018 zal voldoen aan de internationale richtlijnen van de OESO, momenteel een belastingparadijs volgens de OESO-richtlijnen? Waarom wel of waarom niet?
Hoe rijmt u de investeringspolitiek van BIO met betrekking tot belastingparadijzen, die gebonden is aan de definitie van de belastingparadijzen van de OESO, met de verklaring van de Bahama’s dat het in 2018 zal voldoen aan de richtlijnen? Handelt BIO volgens u correct?
Welke voorzieningen treft u of hebt u reeds getroffen om te garanderen dat BIO-investeringsfondsen conform de wetgeving zijn en blijven?
Zijn er momenteel nog investeringen van BIO of waarin BIO participeert in landen die niet voldoen aan de OESO-richtlijnen inzake belastingparadijzen? Wat zijn hiervoor dan de eventuele terugtrekkingstermijnen?
02.03 Minister Alexander De Croo: Ik wil eerst even ingaan op het beleid van BIO ten opzichte van de offshore financial centers en daarna zal ik antwoorden op de gedetailleerde vragen.
Wat de regels betreft voor BIO om via OFC’s te investeren, zet ik het beleid van mijn voorgangers verder en scherp ik het aan. Getuige daarvan is de investeringsstrategie, die door BIO werd goedgekeurd in december 2014, amper twee maanden na mijn aantreden. De investeringsstrategie bevat voor het eerst een concreet stappenplan om tegen eind 2017 investeringen via OFC’s volledig af te bouwen. In de investeringsstrategie worden de 52 landen bepaald waar BIO kan investeren. Op die lijst figureert geen enkel land dat in het KB van 1 maart 2016 genoemd wordt als een belastingvrij land of een land met weinig belastingen.
Tijdens mijn bezoek aan BIO op 15 december 2014, twee maanden na mijn aantreden, heb ik aangekondigd dat BIO een centraal instrument in mijn beleid zou worden en dat ik het beleid van mijn voorganger inzake belastingparadijzen voort zou zetten en zou aanscherpen. Het is niet langer maatschappelijk aanvaardbaar dat BIO participeert in investeringsfondsen die hun zetel hebben in een OFC. Op die manier werd immers de indruk gewekt dat BIO meewerkt aan belastingontduiking en aan belastingvlucht naar het zuiden. In een brief van 3 maart 2015 aan de voorzitter van de raad van bestuur en aan de algemeen directeur van BIO heb ik de beperking bevestigd, die ik wil aanscherpen.
Ce modus vivendi constituait, aux yeux de mon prédécesseur, un bon compromis afin de laisser à BIO une certaine flexibilité quant à la gestion de ce type de situation. Toutefois, l'environnement actuel et la récente actualité m'obligent à prendre des mesures plus strictes en la matière.
BIO is volop bezig met de uitvoering van het stappenplan. Op 31 december 2013 bedroeg het totaal van de interventies via OFC’s 70,5 miljoen euro in vijf landen, de Bahama’s, de Kaaimaneilanden, Panama, Cyprus, Guernsey en Luxemburg. Vandaag is dat nog slechts 14,9 miljoen euro. Het engagement blijft dat dit volledig wordt afgebouwd tegen eind 2017. Eind 2013 ging het om 15 investeringsdossiers, daarvan zijn er intussen 10 afgewikkeld.
Waarom duurt het drie jaar? Daarvoor zijn er drie redenen. Ten eerste, BIO moet contractuele verplichtingen nakomen. Ten tweede, BIO wil vermijden dat bedrijven in interventielanden in de problemen komen door plotse desinvesteringen. Ten derde, BIO heeft een wettelijke rendementsverplichting en wil vermijden al te grote verliezen te lijden onder die desinvesteringen.
Voorts heeft het Parlement op mijn verzoek de wet op BIO gewijzigd. In de wetswijziging van 21 juli 2016 worden de beperkingen inzake OFC’s verduidelijkt en aangescherpt. Ik wens dat nu te vertalen in een wijziging van het beheerscontract met BIO. Op dit moment wordt er binnen de regering over een ontwerp gesproken. Het beheerscontract wordt ook op dit punt verder verstrengd en voorziet in de nodige controleprocedures.
In de wet en het ontwerp van beheerscontract staat een volledig verbod om via fondsen en ondernemingen in OFC’s te werken. In de wet wordt daarenboven een beperking ingebouwd wanneer het gaat over de steun aan ondernemingen in interventielanden waarvan een minderheidsaandeelhouder in de OFC’s zit. Het beheerscontract van 2014 voorziet in een speciale procedure met als minimumdrempel 25 % van de aandelen. Die drempel zal in het nieuwe beheerscontract worden verlaagd tot 10 %.
De wetswijziging beoogt tot slot een regeling in te voeren voor landen die vrijwillig toetreden tot het evaluatieproces van het Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes van de OESO. Het proces van het Global Forum is een proces in constante evolutie, waar meer dan 130 landen vrijwillig aan deelnemen. De landen onderwerpen zich aan een grondige evaluatie van de graad waarin zij aan de internationale standaard inzake fiscale transparantie voldoen.
Het is mijn bedoeling de toetreding aan te moedigen, veeleer dan af te raden. Regelmatig verschijnen nieuwe lijsten van landen die compliant of non-compliant zijn. Indien een van de 52 interventielanden van BIO als non-compliant wordt beoordeeld, voorziet de wet in een overgangsperiode van vijf jaar die de toegetreden landen moet toelaten het traject van het Global Forum succesvol af te werken en als compliant te worden beoordeeld.
J'en viens aux questions précises que vous me posez.
CaseIF Cooperation II Ltd est un fonds d'investissements dont l'objet est d'investir dans de petites entreprises en Amérique centrale qui n'ont pas ou peu accès au financement à long terme. BIO a investi dans ce fonds en 2007 avec d'autres institutions nationales et multilatérales de développement. Une personne représente BIO au conseil d'administration de ce fonds pour veiller aux intérêts de BIO et au respect des règles par le fonds, mais ne perçoit aucune rémunération du fonds.
Les fonds d'investissements orientés vers les investisseurs internationaux ne sont souvent pas établis dans les pays où se situent les bénéficiaires finaux de leurs interventions, essentiellement pour des raisons de stabilité politique et du cadre juridique et réglementaire adapté pour établir les fonds d'investissements. Les Bahamas, État géographiquement proche des pays-cibles en Amérique centrale, a été jugé acceptable à l'époque par les investisseurs précités. L'interdiction pour BIO d'investir dans ou via certains États considérés comme paradis fiscaux n'a été introduite que par la loi du 20 janvier 2014. Les investissements concernés et leurs encours sont les suivants:
- aux Îles Caïmans: 3 investissements, pour un encours total de 6,4 millions d'euros, dont 2 arrivent à échéance en 2016 et 2017 et un pour lequel BIO cherche à réaliser une vente d'ici fin 2017;
- aux Bahamas: un investissement de 1,6 million d'euros dont la clôture est prévue en 2017;
- à Guernesey: un investissement de 3,6 millions d'euros pour lequel BIO cherche à réaliser une vente d'ici fin 2017.
D'ailleurs, il ne me semble pas adéquat de parler d'évasion fiscale puisque les revenus que BIO perçoit de cette entité établie aux Bahamas, sont imposables en Belgique sans que BIO puisse se prévaloir de la déduction de revenus définitivement taxés ou de l'exemption d'impôts sur les plus-values, eu égard au statut de paradis fiscal des Bahamas.
BIO investit dans des fonds d'investissements qui, à leur tour, investissent ces moyens dans des entreprises locales. Les revenus que ces entreprises génèrent sont imposables dans les pays en développement concernés. De plus, les fonds d'investissements perçoivent des dividendes ou des intérêts ou encore des plus-values éventuelles lors des sorties. Ces revenus sont souvent soumis à l'impôt, notamment sous forme de précompte, dans le pays d'origine. Lorsque ces revenus sont ensuite distribués aux investisseurs, dont BIO, ils constituent des revenus dans leur chef, imposables selon les lois fiscales auxquelles les investisseurs concernés sont soumis, en l'occurrence les lois fiscales belges en ce qui concerne BIO.
À ce titre, les revenus provenant de CaseIF II sont fiscalisés, à l'instar des dividendes et plus-values de ses participations directes.
BIO a déclaré le revenu suivant pour les exercices 2013, 2014 et 2015, se rapportant aux investissements dans les trois États concernés et en ce qui concerne la base taxable globale:
- en 2013, les Îles Caïmans, 808 824 euros; les Bahamas, 3 415 euros;
- en 2014, les Îles Caïmans, 525 479 euros, les Bahamas, 25 922 euros;
- en 2015, les Îles Caïmans, 11 524 euros et les Bahamas, 75 586 euros.
Aucun revenu n'a été déclaré pour Guernesey car le fonds d'investissements en question est encore en phase d'investissement et ne génère donc pas encore de revenu.
02.04 Benoit Hellings (Ecolo-Groen): Monsieur le vice-premier ministre, tout d'abord, merci pour la transparence dont vous avez fait preuve et pour les chiffres communiqués.
J'ai entendu votre argument selon lequel il fallait investir via les Bahamas de par la proximité géographique des sociétés sud-américaines visées.
02.05 Alexander De Croo, ministre: Cela, c'était dans le temps.
02.06 Benoit Hellings (Ecolo-Groen): Mais je me pose la question pour Guernesey. Il s'agit d'une île anglo-normande et je ne crois pas qu'il existe des sociétés européennes qui bénéficieraient de ce type d'investissements. Donc, cet argument ne vaut pas dans ce cas-là.
En tout cas, il y a eu une erreur magistrale dans le chef de BIO, c'est d'avoir cru que l'on pouvait investir via des paradis fiscaux. Heureusement, aujourd'hui, cette erreur a été corrigée. Je suis heureux de vous entendre dire que vous allez durcir les termes du contrat de gestion. C'est une excellente nouvelle. Mais il est dommage qu'on doive en arriver là. C'était une erreur magistrale et elle ne doit plus jamais être commise.
J'en viens à mon objection de fond. L'objectif de BIO est d'abord et avant tout de faire, via des investissements dans des entreprises, du développement durable. Bien sûr, ces investissements peuvent être rentables. Mais l'objectif premier doit être le développement et ensuite, éventuellement, la rentabilité; et non l'inverse. La rentabilité est une conséquence éventuelle de l'investissement dans des projets de développement durable, mais ne doit pas être la raison première de l'investissement. En tout cas, nous, les Verts, resterons très attentifs au maintien de cette primauté du développement sur le rendement dans le cadre des politiques futures menées par BIO.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: De vraag van mevrouw Grovonius is op haar verzoek uitgesteld.
- Mme Gwenaëlle Grovonius au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "les coupes budgétaires dans la coopération au développement" (n° 13794)
- Mme Fatma Pehlivan au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "le rapport annuel de 11.11.11" (n° 14221)
- Mme Rita Bellens au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "le rapport annuel de 11.11.11" (n° 14468)
- Mme Els Van Hoof au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "le rapport annuel de 11.11.11" (n° 14711)
- mevrouw Gwenaëlle Grovonius aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de bezuinigingen in de ontwikkelingssamenwerking" (nr. 13794)
- mevrouw Fatma Pehlivan aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "het 11.11.11-jaarrapport" (nr. 14221)
- mevrouw Rita Bellens aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "het jaarrapport van 11.11.11" (nr. 14468)
- mevrouw Els Van Hoof aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "het jaarrapport van 11.11.11" (nr. 14711)
03.01 Fatma Pehlivan (sp.a): Mijnheer de minister, onlangs bracht 11.11.11 zijn jaarlijks rapport uit over het Belgische ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en daarbij vielen mij toch twee punten op die ik zou willen aankaarten.
Het is duidelijk dat 11.11.11 niet akkoord gaat met de gang van zaken omtrent het onderbenutten van het totale ingecalculeerde budget van Ontwikkelingssamenwerking en ook wij vinden dat bedenkelijk, zeker als het zo structureel is ingepland. Voor 2015 gebeurt dat met het niet geringe bedrag van 195 miljoen euro, geld dat normaal ten goede had moeten komen van verscheidene projecten en programma’s. Als partij vinden wij het ook problematisch hoe deze omgang met de budgetten onze betrouwbaarheid in het gedrang brengt. Nu zullen organisaties en landen de bedenking maken of België wel zijn eigen financiële beloftes zal nakomen als puntje bij paaltje komt. Daarmee sluit ik aan bij de eerste vraag van mijn twee collega’s over wat u met de middelen doet waar u geen gebruik van maakt.
Het tweede punt dat in dit verslag naar boven komt is dat, uw reeds uitgevoerde hervormingen ten spijt, er zoveel geld in België werd uitgegeven vorig jaar. Volgens de rapporten zou 12 % van het budget van Ontwikkelingssamenwerking in België worden besteed in plaats van in onze partnerlanden, vooral vanwege het heroriënteren van het budget richting opvang van vluchtelingen. Natuurlijk zijn wij voorstander van een goede opvang van mensen op de vlucht, maar dat dit geld uit het budget van Ontwikkelingssamenwerking dient te komen, daar stellen wij ons vragen bij.
Bovendien moest ik met een wrang gevoel lezen dat mede daardoor op dit moment België zelf de grootste begunstigde van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking is. Dat kan toch niet de bedoeling zijn. Ik denk daarbij ook aan de boodschap die wij daarmee aan onze partnerlanden geven en aan de verdeling van het budget in tijden van besparingen.
Mijnheer de minister, wat is de reden van deze systematische jaarlijkse onderbenutting? Is dat een deel van een constructief plan of is dat een vorm van besparing? Is dat ook in 2016 gebeurd? Bij de bespreking van de begroting zullen wij toch iets alerter moeten zijn.
Ik heb ook een vraag over de besteding van de middelen van Ontwikkelingssamenwerking. In welke mate zullen uw hervormingen ervoor zorgen dat er meer geld van het budget effectief besteed zal worden in de partnerlanden in plaats van in België?
03.02 Rita Bellens (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag gaat over hetzelfde 11.11.11-jaarrapport.
Als gevestigde middenveldorganisatie kan 11.11.11 elk jaar opnieuw spreken met een zeker gewicht. Tegelijk mogen wij niet vergeten dat 11.11.11 zich ook voorstelt als een organisatie met een politieke agenda.
Enkele elementen springen wel uit het recent jaarrapport. Er is sprake van een onderbenutting van 609 miljoen euro over de hele legislatuur, waarvan 11.11.11 laat uitschijnen dat het om een besparing zou gaan. Daar staat een opmerking van het Rekenhof naast, dat eveneens over een onderbenutting spreekt, maar de bedragen zijn niet dezelfde. Een doorn in het oog van 11.11.11 is ook de 12 % ODA die naar de opvang van vluchtelingen in ons land gaat. 11.11.11 beschouwt dat als geld dat niet besteed zou mogen worden binnen Ontwikkelingssamenwerking, alhoewel de OESO aangeeft dat dit wel mogelijk is.
Ik heb daarover de volgende vragen.
Wat zijn de juiste cijfers? De cijfers van 11.11.11? De cijfers van het Rekenhof? Nog andere cijfers?
Als er een onderbenutting is, op welke wijze kunnen wij die in de toekomst eventueel beperken?
Wat is uw standpunt over het cijfer van 11.11.11, namelijk een onderbenutting van 609 miljoen? Welke inspanningen kunnen wij daarvoor eventueel nog doen?
Wat is het totaalpercentage van de ODA die in ons land blijft, voor vluchtelingenopvang, maar evenzeer voor de Noordwerking en de beheers- en personeelskosten van gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties? Welk aandeel daarin is gereserveerd voor hulp aan vluchtelingen? Wat uw standpunt, mijnheer de minister, over de ODA-uitgaven die plaatsvinden in België, in relatie tot de stelling dat de echte ODA moet bijdragen aan de duurzame ontwikkeling in ontwikkelingslanden?
03.03 Els Van Hoof (CD&V): Mijnheer de minister, mijn vraag gaat over hetzelfde rapport.
Twee elementen daarin baren mij zorgen.
Ten eerste, de daling van de middelen in 2015, vooral voor de DGD. Het gaat om een daling van maar liefst 17 %. Dat betekent ook dat wij, globaal gezien, het in het regeerakkoord opgenomen percentage, namelijk 0,7 %, steeds moeilijker kunnen bereiken. Wij zitten natuurlijk in het algemeen in een besparingscyclus. Ontwikkelingssamenwerking doet daar ook haar deel.
Ten tweede, de ontwikkelingssamenwerking raakt steeds meer uitgehold en versnipperd over andere departementen. Ook rond dat punt kan beleid worden gevoerd.
Vandaar mijn vragen.
Vormt de neerwaartse spiraal in 2015 een trend die voortgezet zal worden? Wij zullen daarop uiteraard terugkomen in de begrotingsbesprekingen. Hoe zit het met de versnippering en het gebruik van middelen van Ontwikkelingssamenwerking bij andere departementen?
Wat is de stand van zaken voor wat de onderbenutting betreft? Is dat een bewuste bijkomende besparing, of is het reëel, door het feit dat bepaalde projecten niet opgestart of uitgevoerd geraken?
Zoals ik al zei, de grootste verliezers zijn de gouvernementele en de multilaterale samenwerking. Dat verbaast mij. Hoe verklaart u die keuze?
Worden de middelen voor het Belgische Fonds voor Voedselzekerheid nog verder gegarandeerd in de toekomst, gezien de huidige besparing?
03.04 Minister Alexander De Croo: Mijnheer de voorzitter, er is eerst en vooral een verschil tussen de ODA en het budget voor ontwikkelingssamenwerking. Er zijn een aantal zaken die de ODA aanrekenbaar zijn, maar die daarom niet per se uit de budgetten voor ontwikkelingssamenwerking komen. Als er op een bepaald moment meer wordt uitgegeven voor de opvang van vluchtelingen, bijvoorbeeld via het Fedasil-budget, dan stijgt de ODA. Daarom wil dat niet zeggen dat er minder geld uitgegeven wordt aan ontwikkelingssamenwerking.
In België is er een budget voor ontwikkelingssamenwerking. Er is een budget voor organisaties als Fedasil dat kan fluctueren op basis van de noden, maar de ODA-berekening gaat niet enkel over ontwikkelingssamenwerking. In sommige landen is dat anders. In Zweden bijvoorbeeld, bepaalt men hoeveel procent men zal inschakelen voor de ODA. Als men dan genoodzaakt is om meer uitgaven te doen voor de opvang van vluchtelingen, dan vermindert het bedrag dat aan ontwikkelingssamenwerking wordt uitgegeven. Daar speelt het systeem van de communicerende vaten, maar in ons land niet. Dat heeft tot gevolg dat bijvoorbeeld in Zweden het grootste partnerland de stad Göteborg is. Deze stad heeft veel mensen opgevangen en op het vlak van de ODA is dat het grootste partnerland. In ons land gebeurt dat absoluut niet zo.
Volgens mij is het verslag van 11.11.11 niet correct wat dit punt betreft. Mijn budget en het budget van Fedasil zijn geen communicerende vaten; het is dus niet zo dat wat bij het ene erbij komt, van het andere wordt afgetrokken. Het gaat om twee afzonderlijke budgetten die niet met elkaar verbonden zijn.
En 2015, l'APD total de la Belgique s'élevait à 1,7 milliard d'euros dont 59 % venaient du budget de la Coopération et 12 % du budget de Fedasil. Cela représentait 0,42 % du revenu national brut. En 2016, l'APD de la Belgique par rapport au revenu national brut augmentera légèrement à 0,44 % pour redescendre de nouveau à 0,42 % en 2017 suite à la politique d'assainissement budgétaire.
De huidige regering heeft zichzelf ambitieuze begrotingsdoelstellingen gesteld. Alle departementen, ook het departement Ontwikkelingssamenwerking, dienen daartoe bij te dragen. Bij de vorming van de regering werd, met het oog op de noodzakelijke beheersing van de uitgaven, beslist op ontwikkelingssamenwerking een besparing door te voeren die lineair wordt verhoogd, met name van 150 miljoen euro in 2015 tot 270 miljoen euro in 2019. Tijdens de opmaak van de begroting 2017 heeft de regering beslist om een bijkomende besparing van 25 miljoen euro door te voeren op de begroting van de overheidsdienst Ontwikkelingssamenwerking. Dat bedrag wordt trouwens op de werking van Delcredere verhaald en is dus een besparing die, om te beginnen, geen invloed heeft op de ODA. Delcredere staat enigszins aan de zijkant van ontwikkelingssamenwerking. Die bijkomende besparing heeft dus eigenlijk geen invloed op de werking in onze partnerlanden en in de partnerorganisaties.
In januari 1991 keurde het ministerieel comité voor Buitenlandse Betrekkingen een saneringslening goed voor de Nationale Delcrederedienst, die in slechte papieren was geraakt door de schuldencrisis in de ontwikkelingslanden. Het plan voorzag in een afkoop door de Staat met een korting van 50 % van de schuldvordering die Delcredere op een aantal ontwikkelingslanden had. De financiering van de operatie werd verzekerd door een lening, die voor rekening van de Staat door Delcredere werd aangegaan. De federale overheid zou gedurende 22 jaar elk jaar omgerekend 19,6 miljoen euro betalen. De afbetaling is voorlopig gecentraliseerd via de begroting voor ontwikkelingssamenwerking. Er resten nog twee schijven van 19,6 miljoen euro te vereffenen. In maart 2012 besliste de Ministerraad de betaling van de volgende schijf uit te stellen tot 2016-207. Dat zal nu dus niet gebeuren, zodat de bijkomende besparing van 25 miljoen euro, waartoe werd beslist, volledig wordt gerealiseerd op de niet-terugbetaling van deze schijven in 2017. De bijkomende besparing zal dus geen enkele impact hebben op het ontwikkelingsbeleid dat ik wens te voeren.
Een van de voornaamste punten die ik bij het begin van deze legislatuur vooropstelde, was een streven naar een efficiënter beheer van de middelen in onze ontwikkelingssamenwerking.
Samen met de besparingsmaatregelen die door de regering werden vooropgesteld in het regeerakkoord werd een strategie uitgewerkt waardoor het effect op de lokale bevolking zo beperkt mogelijk gehouden werd. Een kritische herziening van de bestaande enveloppen van gouvernementele samenwerking liet immers toe om traaglopende programma’s of programma’s die niet volledig werden vastgelegd, te herwerken.
Wij hebben in de eerste plaats programma’s geviseerd die ofwel weinig resultaten opleverden ofwel aanzienlijke vertraging hadden opgelopen. Deze werkwijze heeft toegelaten om het effect op de lokale bevolking zo beperkt mogelijk te houden. Deze maatregelen maken deel uit van een meer globale aanpak naar meer doelmatigheid en doeltreffendheid, zoals ook het feit dat de interventies in principe niet meer verlengd worden in duur en dat de saldi van afgesloten interventies worden teruggestort aan de Belgische Schatkist.
Naast deze besparingen maakt de regering elk jaar een aantal afspraken inzake onderbenutting van overheidsbudgetten. Elk departement dient hiertoe bij te dragen. Dat zijn dus geen beslissingen die ik neem, maar regeringsbeslissingen die door de vier regeringspartijen samen worden genomen. Een onderbenutting is nooit wenselijk maar soms noodzakelijk, zeker in tijden waarin de begrotingsmiddelen beperkt zijn.
Vorig jaar, in 2015, is een onderbenutting van 187,5 miljoen euro opgelegd, wat overeenkomt met de cijfers van het Rekenhof. Dit maakt deel uit van de begrotingsopmaak en –uitvoering door de regering. De onderbenutting zal in 2016 aanzienlijk lager liggen dan in 2015. Hoeveel deze precies zal bedragen, is pas na afsluiting van het begrotingsjaar vast te stellen. Afspraken over onderbenutting worden elk jaar tijdens de begrotingsopmaak gemaakt. Dat was ook zo tijdens de vorige legislaturen.
Waar 11.11.11 de raming van de totale onderbenutting van 609 miljoen tijdens deze legislatuur vandaan haalt, weet ik niet. U zou deze vraag aan hen moeten stellen.
Het is juist dat de budgetverminderingen van 2015 en 2016 in de eerste plaats worden verhaald op de gouvernementele samenwerking en de multilaterale samenwerking. Het operationele budget voor BTC bleef evenwel gevrijwaard op 180 miljoen euro. Bij de multilaterale samenwerking gaat het vooral over herschikking van de bijdragen aan de Wereldbank, door de verlenging van de looptijd van deze bijdragen van drie jaar tot negen jaar. De humanitaire hulp werd volledig gevrijwaard gezien de enorme noden op dat vlak.
Inzake niet-gouvernementele samenwerking werd evenmin bespaard, gezien de meerjarenfinanciering die door mijn voorganger werd beslist. Ik heb ervoor gekozen deze verbintenissen na te komen om op die manier de juridische en budgettaire stabiliteit te garanderen voor de niet-gouvernementele en institutionele actoren voor de periode 2015-2016.
Tot slot, kom ik aan het Belgisch Fonds voor Voedselzekerheid.
De regering heeft bij de opmaak van de begroting 2017 inderdaad bevestigd dat het Belgisch Fonds voor Voedselzekerheid in het begrotingsjaar 2017 wordt opgeheven. In het kader van een geïntegreerd beleid, waarbij alle instrumenten van het Belgische ontwikkelingsbeleid zoveel mogelijk worden samengebracht om elkaar wederzijds te versterken, valt de integratie van het thema voedselzekerheid in de gouvernementele samenwerkingsprogramma’s te verkiezen boven de financiering van afzonderlijke voedselzekerheidsprogramma’s. Een afzonderlijk fonds aan voedselzekerheid wijden, staat haaks op dergelijk geïntegreerd beleid. De kredieten van het fonds zullen naar limitatieve kredieten op de begroting van Ontwikkelingssamenwerking worden getransfereerd.
Gelet op het feit dat voedselzekerheid in de meeste van onze partnerlanden een belangrijk probleem is, heb ik gevraagd bij de voorbereiding van nieuwe samenwerkingsprogramma’s voldoende aandacht aan dat probleem te besteden en, indien nodig, voedselzekerheid te integreren in de samenwerkingsprogramma’s. Dat is gebeurd in de nieuwe ontwikkelingsprogramma’s die ik in juni 2016 in Mali en in Niger heb ondertekend.
03.05 Fatma Pehlivan (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord en voor de cijfergegevens.
Wij zullen op de kwestie terugkomen tijdens de begrotingsbespreking, aangezien 2016 nog niet is afgesloten.
U verklaart dat de vorige regering ook van de onderbenutting gebruik heeft gemaakt, waarbij het geld opnieuw in de grote pot belandt. Eigenlijk is dat ook een vorm van besparingen. U merkt op dat alle regeringen en alle ministers dat doen en dat het om een regeringsbeslissing gaat. De oppositie kan daarmee echter niet akkoord gaan. Het is immers een vorm van besparing. U zult ervoor moeten zorgen dat de onderbenutting van alle middelen die in het kader van de besparing zijn afgesproken voor het subsidiëren van projecten of ngo’s en multilaterale organisaties, zo min mogelijk is. Er is immers al een vorm van besparing en dat betekent dus dat er eigenlijk een tweede besparingsronde wordt voltooid.
U had het over de middelen die voor vluchtelingen worden aangewend. Heb ik goed begrepen dat deze middelen niet van het totaalpakket van Ontwikkelingssamenwerking komen? In bevestigend geval is er iets vreemds met de berekening op basis van het rapport van 11.11.11, want daaruit blijkt dat de middelen wel van Ontwikkelingssamenwerking komen.
03.06 Minister Alexander De Croo: 11.11.11 is fout.
03.07 Fatma Pehlivan (sp.a): Wij zullen dan met 11.11.11 aan tafel gaan zitten en nagaan of wij de kwestie nog meer moeten uitdiepen.
De middelen voor de opvang van vluchtelingen moet men blijven inzetten. De twee soorten mogen niet door elkaar worden gemengd. Ik heb de documenten niet bij, maar ik meen dat er in het kader daarvan ook door de Europese Unie een oproep is geweest. Het is naar aanleiding daarvan dat ik de link legde dat men middelen van Ontwikkelingssamenwerking zou kunnen gebruiken voor de opvang van vluchtelingen. Ik denk dat wij dat nader moeten bekijken.
03.08 Rita Bellens (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik heb nog een idee voor de toekomst. In het budget staat er een post “België, multilateraal en onbepaald”. Dat is voor mij heel onduidelijk. Misschien begrijpen de collega’s dat beter. Dat is zo’n groot en divers geheel. Misschien zou het interessant zijn om die zaken in de toekomst duidelijker te scheiden.
03.09 Els Van Hoof (CD&V): Mijnheer de minister, ik hoor u duidelijk zeggen dat er foute gegevens staan in het rapport van 11.11.11. Het is goed om te weten dat u die gegevens beschouwt als zijnde niet correct. Ik stel voor dat wij tijdens de begrotingsbesprekingen terugkomen op een aantal zaken. Dat is het beste forum om hierover een debat te voeren.
Natuurlijk blijft er altijd de vraag of de 0,7 % wel een reëel gegeven is. Misschien moeten wij het daar eens over hebben. Kunnen wij dat ooit wel halen, aangezien wij merken dat het percentage steeds daalt? Wat is dan wel reëel? Wat kunnen wij wel bereiken? Dat is zeker een debat waard.
Werd de onderbenutting ook al vastgelegd voor de komende jaren, of wordt deze op een bepaald moment telkens opnieuw gefixeerd? Dat is mij niet helemaal duidelijk. Op welk moment wordt de onderbenutting bepaald?
03.10 Minister Alexander De Croo: Er wordt een globaal bedrag afgesproken. Sowieso is het in elke begroting zo dat een bedrag van 100 wordt ingeschreven, met verschillende types van uitgaven. Men kan nooit meer dan 100 uitgeven; maar exact 100 uitgeven is niet zo simpel. Het is als een bokaal vullen; die vult men ook nooit volledig omdat men met stukjes, met projecten zit. Er is sowieso een stuk onderbenutting en er is het voorzichtigheidsprincipe. In bepaalde departementen worden de facto een aantal zaken niet uitgegeven omdat ze niet worden gerealiseerd. Inzake ontwikkelingssamenwerking is dat vaak het geval, omdat men vaak met moeilijkheden qua uitvoering wordt geconfronteerd. Dikwijls heeft men goede intenties, maar krijgt men een zaken niet uitgevoerd om een aantal redenen.
Ik heb soms de indruk dat er een beetje hypocrisie in de zaal hangt: iedereen weet hoe onderbenutting werkt, iedere partij die in de regering zit weet hoe zoiets werkt. Men stelt een globaal bedrag vast en dan volgt een soort intuïtieve verdeling over de departementen. Ik denk niet dat ik daarmee de kroon ontbloot, dat weet iedereen.
03.11 Els Van Hoof (CD&V): Het gaat niet over hypocrisie, de vraag is of er voor ontwikkelingssamenwerking een vast bedrag is.
Over de jaren heen ziet men wel welk percentage elk jaar terugkomt en wat reëel is. Ik heb het zelf ook meegemaakt: bepaalde projecten raken niet gestart of niet uitgevoerd. Sowieso is er altijd een reëel bedrag. Dat moet niet worden bekeken als abnormaal of als alweer een besparing. Dat mag duidelijk worden gesteld. Uiteraard kan dit element worden meegenomen. Als er besparingen mogelijk zijn, moeten wij daar niet hypocriet over doen. De vraag is of dit elk jaar hetzelfde is, dan wel hard schommelt.
Het incident is gesloten.
- Mme Gwenaëlle Grovonius au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "la République démocratique du Congo" (n° 13798)
- Mme Els Van Hoof au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "la coopération au développement en RDC" (n° 14259)
- mevrouw Gwenaëlle Grovonius aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de Democratische Republiek Congo" (nr. 13798)
- mevrouw Els Van Hoof aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de ontwikkelingssamenwerking in de DRC" (nr. 14259)
De voorzitter: Mevrouw Grovonius is verontschuldigd.
04.01 Els Van Hoof (CD&V): Ook in Congo kondigen zich presidentsverkiezingen aan die niet evident zijn. De organisatie van die verkiezingen lijkt wel een soap.
In augustus verklaarde de CENI niet in staat te zijn daar presidentsverkiezingen te organiseren omdat de middelen daartoe ontbraken. Er volgde dan een dialoog met als conclusie dat het onmogelijk was om vóór 2018 verkiezingen te organiseren en dat er een overgangsfiguur zou komen.
Ondertussen lopen er echter nog samenwerkingsprogramma’s op het vlak van ontwikkelingssamenwerking. In uw strategienota zegt u de more for more-benadering te volgen. De uitdaging situeert zich uiteraard op het vlak van de heroriëntering van de middelen. We versnipperen onze middelen over nieuwe domeinen, misschien ten koste van bestaande domeinen waarin we expertise hebben opgebouwd. Zo hebben we heel veel geld geïnvesteerd in de uitbouw van plattelandswegen in Congo. We investeren echter niet meer in het onderhoud en de consolidatie van die wegen. Is dat überhaupt wel mogelijk vandaag? Hoe zit het eigenlijk met de heroriëntatie van die middelen?
Kan u toelichten hoe de Belgische Sectie DGD en BTC in Kinshasa, de Belgische ngo's en andere Belgische organisaties actief in Congo, de huidige situatie inschatten? Wat is uw eigen inschatting van de actuele situatie in Congo betreffende de presidentsverkiezingen en de algemene situatie ter plaatse?
Welk standpunt verdedigt u namens België binnen de EU en binnen de internationale gemeenschap? We worden namelijk nog altijd beschouwd als een soort broker op het vlak van politieke betrekkingen met Congo. Wat is het Europese standpunt ter zake?
In welke richting en in welke sectoren wordt verder geïnvesteerd op het vlak van ontwikkelingssamenwerking? In welke richting gaat de heroriëntatie? Welke sectoren worden eventueel afgebouwd op het vlak van ontwikkelingssamenwerking?
Lopen er momenteel gesprekken tussen België en/of de EU en het regime met betrekking tot de heroriëntering van de middelen?
04.02 Minister Alexander De Croo: Ik ben zeer bezorgd over het klimaat van geweld in de Democratische Republiek Congo.
Na het geweld op 19 en 20 september 2016 heeft de Belgische regering opgeroepen tot een onmiddellijk onafhankelijk onderzoek. België vraagt dat de individuele verantwoordelijkheid wordt onderzocht van al wie bij deze feiten betrokken was. Er kan alleen een oplossing voor de crisis komen op een vreedzame manier, met een inclusieve dialoog in overeenstemming met de grondwet. Belgische ngo’s hebben steeds gepleit voor respect voor de grondwet en benadrukken dat een democratische en vreedzame machtswissel essentieel is om de prille democratie en de kwetsware vrede in de DRC te vrijwaren.
In de conclusies van Europese Raad van 17 oktober 2016 maakt de Europese Unie zich eveneens ernstige zorgen over de politieke situatie in de DRC. Het geweld van 19 en 20 september 2016 heeft de impasse waarin de DRC zich reeds bevond nog verergerd. De Europese Unie gaat ervan uit dat de politieke crisis in de DRC alleen kan worden opgelost indien alle politieke actoren zich er publiekelijk en uitdrukkelijk toe verbinden de huidige grondwet in acht te nemen, met name de limiet op het aantal presidentiële ambtstermijnen, en een inhoudelijke, inclusieve, onpartijdige en transparante dialoog te voeren. De EU onderstreept dat de situatie urgent is en dat het belangrijk is dat alle grote politieke stromingen en het maatschappelijk middenveld, waaronder de bisschoppenconferentie van Congo, aan dat proces deelnemen. Om een gunstig klimaat voor de dialoog en de verkiezingen te creëren moet de Congolese regering duidelijk toezeggen dat zij zal toezien op de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat en niet zal proberen om de Congolese justitie tot instrument van haar eigen belangen te maken.
Het grote aantal aanhoudingen naar aanleiding van de gebeurtenissen van 19 en 20 september werpt ernstige vragen op met betrekking tot de rechtsgang en de wil om onafhankelijke rechtspraak te waarborgen. De EU dringt er bij alle actoren, zowel aan regeringszijde als bij de oppositie, op aan om het gebruik van geweld af te wijzen.
België heeft een belangrijke rol gespeeld bij het totstandkomen van de Europese besluitvorming rond de DRC. België besloot onlangs al de maximumduur van visa voor Congolese diplomaten te halveren tot zes maanden. De andere EU-landen hebben afgesproken dit ook te gaan doen door het visumbeleid voor houders van diplomatieke paspoorten uit Congo op elkaar af te stemmen. Het is de verdienste van onder meer de Belgische regering dat er consensus is tussen de EU-lidstaten onderling en de Verenigde Staten over de noodzaak van een meer inclusieve dialoog, verkiezingen in 2017 en de mogelijkheid tot het nemen van sancties.
De gouvernementele ontwikkelingssamenwerking van de DRC concentreert zich in de sectoren technisch en beroepsonderwijs, gezondheid, landbouw en rurale ontwikkeling. Deze prioriteiten werden niet gewijzigd. Van deze context heb ik ook gebruik gemaakt om de hele gouvernementele portefeuille kritisch tegen het licht te houden, zoals ik daarnet naar aanleiding van een ander vraag heb toegelicht.
De renovatie van rurale wegen is een goed voorbeeld. De BTC heeft reeds meer dan 7 500 km dergelijke wegen gerenoveerd voor een budget van verschillende tientallen miljoenen euro’s. De Congolese regering had er zich toe verbonden om in te staan voor het onderhoud van de herstelde wegen, maar heeft daarvoor tot nu toe nog geen eurocent vrijgemaakt. Aangezien de Congolese regering haar verbintenissen niet nakomt, zie ik niet in waarom de BTC de renovatie van die wegen zou moeten voortzetten. Uit een studie van de BTC blijkt immers dat, zonder onderhoud, de herstelde wegen na twee jaar opnieuw onbruikbaar zijn.
Indien de Congolese regering haar verantwoordelijkheid niet neemt en haar verbintenissen niet nakomt, zie ik niet in waarom de Belgische regering verder tientallen miljoenen euro’s in een bodemloze put zou storten.
04.03 Els Van Hoof (CD&V): Mijnheer de minister, ik begrijp dat er geen heroriëntatie van de middelen is gebeurd voor de rest, dus dat het alleen maar gaat over die plattelandswegen. Goed, bedankt voor uw antwoord.
Het blijft natuurlijk een bezorgdheid. Dat zal evolueren tot 20 december. Daarna zullen we toch moeten bekijken welke richting we uitgaan, net zoals u met Burundi hebt gedaan. Of er al dan niet een beslissing genomen zal worden, wordt dus vervolgd.
Het incident is gesloten.
Le président: La question n° 14026 de M. Benoît Piedboeuf est transformée en question écrite.
05 Question de M. Benoit Hellings au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "le financement par la Banque mondiale de la construction de centrales au charbon en Asie" (n° 14108)
05 Vraag van de heer Benoit Hellings aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de financiering van de bouw van steenkoolcentrales in Azië door de Wereldbank" (nr. 14108)
05.01 Benoit Hellings (Ecolo-Groen): Monsieur le vice-premier ministre, en mars dernier, nous échangions dans cette commission au sujet de projets controversés financés par la Banque mondiale. Or nous apprenons que, selon le rapport de l'organisation Inclusive Development International (IDI), que la Banque a indirectement aidé à co-financer 41 projets associés au charbon en Asie via sa branche dédiée au secteur privé, la Société financière internationale (SFI). Cette filiale aurait plus précisément accordé des prêts à des banques et fonds d'investissement de pays en développement, qui auraient ensuite été utilisés pour financer ces projets polluants, notamment la construction d'une centrale au Bangladesh.
Ce constat entre en totale contradiction avec ce que la Banque avait promis en 2013. Elle avait alors annoncé qu'elle ne soutiendrait plus les projets de développement reposant sur le charbon que dans de "rares circonstances" où il n'existerait pas d'autres alternatives énergétiques.
Rappelons que la Banque mondiale devrait être le principal bailleur de fonds planétaire pour les projets de développement durable. À ce titre, elle est l'un des premiers bénéficiaires de l’aide multilatérale belge, puisqu'elle reçoit annuellement de notre part 130 millions d'euros. Ce montant représente plus que la totalité des financements octroyés par l’État à tous les acteurs belges de la coopération non gouvernementale de développement, dont font évidemment partie les ONG.
D'où, monsieur le ministre, mes questions. Pourriez-vous m'indiquer quelles instructions précises vous avez données au fonctionnaire du SPF Finances représentant la Belgique au sein de cette institution – et que nous avons même entendu en ces lieux - pour que cessent ces financements totalement contraires aux objectifs de développement assignés à cette institution? Cet énième épisode est-il de nature à faire en sorte que vous évoluiez sur la question et que la Direction générale de la Coopération au développement et de l’Aide humanitaire (DGD) devienne, à terme, le seul interlocuteur pour représenter les intérêts belges dans cette instance, en lieu et place d'un représentant du SPF Finances, comme c'est le cas actuellement?
05.02 Alexander De Croo, ministre: Monsieur Hellings, en ce qui concerne le financement de centrales au charbon par la Société financière internationale, je voudrais vous indiquer que ma politique consiste précisément à soutenir un accès de tous à l'énergie durable. C'est la raison pour laquelle nous plaidons à l'échelle internationale pour plus d'investissements dans les énergies renouvelables. Cela implique notamment le remplacement du charbon par des sources d'énergie propres telles que le soleil, le vent, l'eau, etc.
Ce point de vue est clairement repris dans la note stratégique de mon administration, "L'Environnement dans la coopération belge au développement", qui a été amplement partagée avec le SPF Finances. J'ai pu en parler tout récemment au directeur exécutif de la Belgique auprès de la Banque mondiale, M. Frans Godts, qui est également venu au parlement pour un échange de vues.
Les contributions de la Coopération belge à la Banque mondiale sont exclusivement destinées à l'Association internationale pour le développement (AID) et non directement à la SFI. Il n'y a donc pas de financement belge en cause.
En ce qui concerne la tutelle au sein du gouvernement fédéral sur la Banque mondiale, une étape importante a été franchie ce vendredi 7 octobre 2016, avec l'approbation, par le Conseil des ministres, d'un projet d'arrêté royal modifiant les modes d'application de la tutelle belge auprès, notamment, du groupe de la Banque mondiale. Les ministres des Finances et de la Coopération au développement en partageront désormais la tutelle. Jusqu'ici, cette compétence incombait uniquement au ministre des Finances. Cette tutelle partagée est logique puisque la Banque mondiale est le principal partenaire multilatéral de la politique belge de développement et le principal acteur mondial dans le domaine du développement international.
Pour mettre en exergue le rôle de la Coopération belge au développement, le ministre de la Coopération au développement sera nommé gouverneur suppléant pour la Belgique auprès des institutions de la Banque mondiale. La fonction était assumée jusqu'ici par le gouverneur de la Banque nationale. À partir du 1er juillet 2017, le ministre désignera aussi les représentants belges au sein de l'Association internationale de Développement, ce qui est important pour pouvoir peser sur sa politique au travers de notre politique de développement.
La Coopération au développement aura désormais la pleine compétence de la Banque africaine de développement et du Fonds africain du développement. Ce choix est logique puisque la politique belge de développement met l'accent sur l'Afrique. La Banque asiatique de développement, le Fonds asiatique de développement et la Banque inter-américaine de développement incomberont également aux Finances.
Les administrations des Finances et de la Coopération au développement vont conjointement défendre les intérêts belges auprès de la Banque mondiale, en participant notamment aux négociations sur les reconstitutions de fonds et d'augmentation de capital. Cette coopération sur un pied d'égalité doit permettre de profiter pleinement des compétences complémentaires des deux administrations: la finance apporte l'expertise financière et la coopération fournit le savoir-faire en matière de politique de développement international.
05.03 Benoit Hellings (Ecolo-Groen): Monsieur le vice-premier ministre, je suis heureux d'entendre que la Belgique n'est pas directement liée au financement de la SFI et, donc, indirectement, à des financements de production d'électricité par des moyens carbonés. Il n'empêche que la Belgique doit continuer dans les instances comme celle-ci, à plaider, comme vous l'avez précisé, pour les énergies vertes, dans toutes les dimensions et dans toutes les politiques menées par la Banque mondiale. Maintenons le cap, même si nous ne sommes pas liés.
Par rapport à l'étape logique dont vous parliez, à savoir d'un partage 50/50 du pouvoir à la Banque mondiale entre, d'une part, le SPF Finances, et d'autre part, votre administration, c'est une première évolution que je salue. Nous parlions, dans un échange précédent, de la primauté du développement sur la rentabilité, c'est le même problème ici. La primauté doit être celle du développement, à savoir de la coopération. Éventuellement, les finances viennent en appui pour leur expertise financière, pourquoi pas. Mais la Banque mondiale concerne des projets de financement multilatéraux et c'est la Coopération au développement qui doit être dans le cockpit et à la manœuvre. Les Finances peuvent venir en appui, mais ne doivent pas avoir le premier rôle. Je salue quand même l'étape que vous appelez "logique", que je vois, pour ma part, comme un premier pas.
L'incident est clos.
06 Vraag van mevrouw Els Van Hoof aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de aandacht voor ouderen in de Belgische ontwikkelingssamenwerking" (nr. 14110)
06 Question de Mme Els Van Hoof au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "l'attention portée aux aînés dans le cadre de la Coopération belge au développement" (n° 14110)
06.01 Els Van Hoof (CD&V):
Mijnheer de minister, 1 oktober is de Internationale Dag voor
Ouderen.
De VN heeft in een recent gepubliceerd rapport de wereldwijde
vergrijzing of veroudering van de bevolking zowel een reden om te vieren als
een uitdaging genoemd. De voorbije jaren groeit ook de aandacht van talrijke
middenveldorganisaties en ngo’s voor ouderen Ook binnen de 2030 Agenda,
die een jaar geleden werd goedgekeurd, werd aandacht voor ouderen opgenomen, in
het bijzonder de noodzaak hen ook een luidere stem te geven in het
maatschappelijke debat, aangezien zij niet altijd gehoord worden.
Ten eerste, Leaving No One Behind staat synoniem voor de
2030 Agenda en heeft dus logischerwijs ook betrekking op ouderen. Op welke
manier besteedt België aandacht aan de wereldwijde veroudering in zijn
samenwerking met partnerlanden? Welke initiatieven zult u binnen uw domein nemen
om meer bepaald doelstelling 1.2 van de SGD's te realiseren, met name de
ontwikkeling van social protection floors, inclusief pensioenen, tegen
2030?
Ten tweede, welk standpunt verdedigt u namens België ten opzichte
van de Open Ended Working Group on Ageing van de VN? Op welke wijze wil België
mee zijn schouders zetten onder de realisatie van het International Plan of
Action on Ageing?
Ten derde, welke initiatieven zult u nemen om het actieplan van de WHO betreffende A Global Strategy and Plan of Action on Ageing and Health te realiseren in de partnerlanden van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking? Wat hebt u hiertoe reeds ondernomen?
06.02 Minister Alexander De Croo: België volgt van nabij de wereldwijde demografische evolutie, onder meer via onze samenwerking met het United Nations Population Front, dat zich in het bijzonder toelegt op de bevolkingsproblematiek en dat technische bijstand verleent aan ontwikkelingslanden. Hoewel kan worden verwacht dat het aantal ouderen in de komende 15 jaar in onze partnerlanden zal stijgen, hebben zij nog niet te maken met een veroudering van de bevolking en worden zij veeleer geconfronteerd met een hoog geboortecijfer.
Dat betekent echter niet dat er in onze partnerlanden geen aandacht dient te worden gegeven aan ouderen. Ook voor hen dient in sociale bescherming te worden voorzien. België heeft steeds onderstreept dat sociale bescherming een mensenrecht is dat gedurende de hele levenscyclus dient te worden gegarandeerd. Het komt echter de nationale overheid van ieder land toe om beleid inzake sociale bescherming uit te werken, te implementeren en te financieren.
De Belgische Ontwikkelingssamenwerking maakt geen deel uit van de Open Ended Working Group on Ageing van de VN.
Gezien de budgettaire krijtlijnen is ons land verplicht keuzes te maken. Op het gebied van demografische evolutie concentreer ik mij op de problematiek van de seksuele en reproductieve rechten en van geboorteplanning. België ondersteunt de partnerlanden bij de uitvoering van een nationaal strategisch plan voor de gezondheidszorg. De behoeften van de ouderen verdienen daarbij speciale aandacht indien zij vaak een beroep doen op gezondheidszorg voor de preventie en de behandeling van chronische aandoeningen. Het komt echter de partnerlanden toe om strategische keuzes te maken binnen de eigen politieke, culturele, sociale en economische context. België ondersteunt bij voorkeur nationale strategieën die tot doel hebben een gezondheidssysteem uit te bouwen dat goede en toegankelijke zorg aanbiedt aan alle lagen van de bevolking. Een universal health care coverage of een universele dekking van de gezondheidszorg is daarbij een belangrijk instrument.
06.03 Els Van Hoof (CD&V): Dank u voor uw antwoord, mijnheer de minister.
Het is een nieuw thema, dat traditioneel niet wordt behandeld in ontwikkelingssamenwerking, omdat mensen in ontwikkelingslanden minder oud worden. Er is echter een nieuwe tendens. Het zou goed zijn dat u werk maakt van de strategienota of position paper over sociale bescherming. Wij kunnen bij de bespreking van die nota daarop terugkomen. Ik vermoed dat die wel in voorbereiding zal zijn, naar aanleiding van de resolutie over de sociale bescherming, die hier in het Parlement werd goedgekeurd.
Misschien kunnen wij op dat ogenblik bekijken in welke richting u gaat op het vlak van de social protection floors, die door de ILO in Conventie 202 naar voren worden geschoven. Op welke manier gaat de Belgische Ontwikkelingssamenwerking daarmee om? Het was een vraag van het Parlement om de thema’s gezondheid, werkloosheid en pensioenen meer aandacht te geven en te bekijken hoe wij die in het kader van de sociale zekerheid in ontwikkelingslanden vorm kunnen geven.
L'incident est clos.
07 Vraag van mevrouw Fatma Pehlivan aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "het nieuwe rapport van UNHCR omtrent de toegang tot het onderwijs voor kindvluchtelingen" (nr. 14127)
07 Question de Mme Fatma Pehlivan au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "le nouveau rapport du HCR concernant l'accès des enfants réfugiés à l'enseignement" (n° 14127)
07.01 Fatma Pehlivan (sp.a): Mijnheer de minister, ik was blij te horen hoe u tijdens de bijzondere plenaire zitting van de Verenigde Naties over migratie gepleit hebt voor een echte internationale solidariteit. Dit is immers ook de enige constructieve en positieve manier om met de uitdagingen om te gaan die gepaard gaan met de wereldwijde vluchtelingen- en migratiestroom.
Het is mij daarbij ook opgevallen dat u in New York, maar ook eerder al, het belang van onderwijs benadrukt hebt alsook de investering in onderwijs als preventiemaatregel om nieuwe vluchtelingen- en migratiestromen te vermijden. Bovendien kan dit ook helpen voorkomen dat jongeren in vluchtelingenkampen verleid zouden worden door extremistische groeperingen.
Het investeren in onderwijs is ook een onderdeel van de vorig jaar afgesproken sustainable development goals, waarin de toegang tot onderwijs benadrukt is als een cruciale doelstelling. Investeren in onderwijs zou toch ook niet louter moeten worden gezien als een preventiemiddel tegen migratie, maar als een wereldwijde doelstelling voor een duurzame menselijke ontwikkeling.
U hebt wellicht ook het recente rapport gelezen van het UNHCR, het VN-vluchtelingenagentschap, omtrent de uitdagingen voor onderwijs en kindvluchtelingen. Daar wordt pas duidelijk hoe groot de uitdaging is waar we als internationale gemeenschap voor staan. We zien dat 50 % van alle vluchtelingenkinderen toegang heeft tot onderwijs, in vergelijking met 90 % van alle kinderen wereldwijd. Er is een ongelijke toegang die systematisch erger wordt naarmate de leeftijd van de kinderen en jongeren in kwestie vordert.
Er staat ook het trieste cijfer vermeld van 1 % dat slechts hoger onderwijs kan volgen. UNHCR schat dat er jaarlijks gemiddeld 12 000 extra klaslokalen en 20 000 extra leerkrachten nodig zullen zijn om het tij te doen keren.
Daarom zou ik u een aantal vragen willen stellen.
Welke extra inspanningen zal België leveren om de toegang tot onderwijs waar deze kindvluchtelingen recht op hebben te verbeteren? In welke mate zal België ook zijn inzet coördineren met langetermijnprogramma’s van multilaterale organisaties zoals UHNCR?
07.02 Minister Alexander De Croo: Mijnheer de voorzitter, België geeft financiële ondersteuning aan verschillende initiatieven die focussen op het verbeteren van de situatie van vluchtelingenkinderen, waaronder de toegang tot onderwijs.
België voorziet in een extra financiering van 2,5 miljoen euro voor het UNICEF-programma in Jordanië voor de periode 2016-2017. Het programma investeert in de toekomst van kinderen en jongeren die door de Syrische crisis zijn getroffen. In Makani Centers krijgen de Syrische vluchtelingen, kinderen en jongeren toegang tot kwaliteitsonderwijs, bescherming en kansen op civiel engagement. België financiert eveneens het humanitair fonds van UNICEF in Syrië. De bijdrage bedraagt 10 miljoen euro.
De VN-organisatie voor Palestijnse vluchtelingen, het UNRWA, richt zich dan weer op de vele kinderen van Palestijnse vluchtelingen die geen school lopen of een beperkte toegang hebben tot onderwijs. Het UNRWA wil de kwaliteit en kwantiteit van het onderwijs voor 314 900 kinderen en jongeren opdrijven. België subsidieert het programma met vijf miljoen euro.
Om de programma’s van multilaterale organisaties, zoals UNICEF en het UNRWA, te ondersteunen, geeft België zijn humanitaire partners de kans langetermijnacties te ontwikkelen en uit te voeren. Daardoor kunnen de organisaties de langdurige crisissen diepgaander aanpakken.
07.03 Fatma Pehlivan (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor de informatie.
Ik pleit ervoor dat wij de inspanningen, ondanks de besparingen die wij kennen, kunnen volhouden. Ik weet dat u ook oog hebt voor het feit dat onderwijs heel belangrijk is.
Het incident is gesloten.
- M. Jean-Jacques Flahaux au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "la participation de BIO aux activités de Feronia" (n° 14155)
- Mme Gwenaëlle Grovonius au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "le financement de Feronia par BIO" (n° 14859)
- M. Benoit Hellings au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "le financement par BIO d'une entreprise non respectueuse des droits sociaux et environnementaux au Congo" (n° 14884)
- de heer Jean-Jacques Flahaux aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de participatie van BIO in Feronia" (nr. 14155)
- mevrouw Gwenaëlle Grovonius aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de financiering van Feronia door BIO" (nr. 14859)
- de heer Benoit Hellings aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de financiering door BIO van een onderneming die de sociale en milieurechten met voeten treedt in Congo" (nr. 14884)
08.01
Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le
président, monsieur le vice-premier ministre, l'aide au développement de l’Afrique doit se faire
selon des critères rigoureux et respectueux du droit des populations. Les fonds
de développement se sont engagés à respecter, notamment, les directives
concernant le consentement libre et éclairé de ces dernières.
Feronia,
entreprise canadienne d’exploitation d’huile de palme, détenue à 80 % par
des institutions de financement du développement européennes et américaines,
semble pourtant oublier cet engagement. Elle semble faire pression sur les
communautés locales pour les contraindre à signer des cahiers des charges lui
permettant d’exploiter des terres qu'elle s’octroierait sans le consentement
des populations en question, en l'absence de documents écrits attestant la
propriété des populations.
Malgré la
contestation de nombreux chefs coutumiers du district de Yahuma où se trouvent
90 % des plantations de la société, Feronia continuerait à s'accaparer des
terres. Pour imposer son cahier des charges, l’entreprise aurait
instrumentalisé, en vain, une délégation des autorités provinciales et d’élus,
avec l’aide du pouvoir congolais.
Monsieur le
vice-premier ministre, si je vous interpelle aujourd’hui, c’est parce que,
parmi les institutions de financement du développement qui investissent dans
Feronia, BIO, l’agence de la coopération belge au développement, est
mentionnée. Elle aurait fait pour onze millions d'euros d’investissements dans
cette grande société, alors que sa mission est de soutenir les petites et les
micro-entreprises.
Monsieur le
vice-premier ministre, pouvez-vous nous éclairer à ce sujet? Pouvez-vous nous
informer sur la manière de fonctionner de Feronia en matière d’accaparement des
terres? Pouvez-vous nous dire si oui ou non BIO participe, pour un montant de
onze millions d’euros, à une grande entreprise canadienne? Cela correspond-il à
son core business? Si oui, demande-t-elle à Feronia de respecter les
principes et directives en matière de prise en compte du consentement éclairé
des populations concernées? Sinon, comment comptez-vous réorienter les choix de
BIO en matière d’investissement au Congo?
08.02 Benoit Hellings (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le ministre, comme M. Flahaux vient de le dire, le 23 décembre 2015, BIO a octroyé un financement à l'entreprise de droit canadien Feronia pour un montant total de onze millions d'euros. Cette société est un agrobusiness spécialisé dans la production d'huile de palme, pour revenir sur une autre dimension de la question. L'exploitation de cette huile rime systématiquement avec la déforestation dans le monde. C'est d'ailleurs un vrai problème économique et écologique pour l'Indonésie et la Malaisie, deux pays producteurs d'huile de palme.
Cette industrie pourrait désormais menacer les forêts congolaises, puisque Feronia ne se contente pas d'exploiter les forêts au Congo, mais qu'elle exploite aussi ses ouvriers. Elle les sous-paye: ces derniers doivent vivre avec un salaire inférieur à 2 dollars par jour, ce qui est insuffisant par rapport au coût de la vie en République démocratique du Congo.
Finalement, de nouveaux éléments publiés dans un récent rapport d'une ONG européenne indiquent que Feronia aurait détourné des millions d'euros au profit d'une entreprise ou d'entreprises liée(s) à un officiel congolais.
Monsieur le ministre, au regard
de la nature des activités de Feronia et de leurs impacts environnementaux au
Congo, comment expliquez-vous que BIO finance cette entreprise? Je rappelle que
l'objectif de BIO est de financer le développement durable. Comment se fait-il
que BIO soutienne une entreprise qui exploite sa main-d'œuvre au mépris des
droits sociaux élémentaires? Quelles mesures envisagez-vous de prendre pour
remédier à cette situation? Quelles dispositions structurelles envisagez-vous
de prendre pour que de pareils cas ne se reproduisent pas et que BIO respecte
les missions sociales et environnementales que la loi et l'accord de
coopération entre l'État et la société lui assignent?
08.03 Alexander De Croo, ministre: Monsieur le président, le 26 mai 2015, le conseil d'administration de BIO a approuvé un prêt de onze millions de dollars à Feronia. L'Institution de financement du développement britannique CDC détient 67 % des actions de cette dernière. Ses homologues allemande et néerlandaise ont également accordé des prêts à PHC (Plantation & Huilerie du Congo).
L'objectif de Feronia est de relancer l'agriculture en RDC, notamment en réhabilitant les plantations historiques tombées en ruine. La stratégie d'investissement de BIO prévoit en effet que celle-ci joue un rôle moteur dans le développement du secteur privé en Afrique centrale en se focalisant sur l'agriculture.
Feronia, qui exploite trois plantations d'huile de palme, possède 206 titres de propriété immobilière qui englobe tous les sols sur lesquels l'entreprise opère, y compris le district de Yahuma. Sur un total de 107 000 hectares en concession, Feronia en détient 27 000 en exploitation. En outre, elle maintient être en possession de tous les titres de propriété requis pour les terres en exploitation. Tous ceux-ci ont été soumis à une diligence raisonnable approfondie avant l'approbation du prêt accordé par BIO et les autres DFI et sont consultables dans les bureaux de Feronia à Londres et dans ceux de PHC à Kinshasa.
Dans le contexte de la RDC, la contribution de Feronia est significative en termes de sécurité alimentaire et de développement économique. Elle a en effet créé quelque 10 000 emplois, 8 000 équivalents temps plein (3 800 employés permanents et 4 200 contrats saisonniers). De plus, des milliers d'emplois indirects ont été créés dans la région, où il existe peu d'autres possibilités d'emploi. Pour les employés permanents et leurs familles, Feronia prend en charge le logement, l'enseignement et les soins de santé. En outre, elle s'est engagée à transformer tous les contrats saisonniers en contrats permanents d'ici 2021.
Jusqu'à présent, l'entreprise a fourni 1 900 kilomètres de route, 3 700 maisons d'employés, 94 écoles, 4 hôpitaux, 5 centres de santé et 17 dispensaires.
De plus, Feronia est responsable du développement de sources et de puits d'eau.
La RDC est un grand consommateur d'huile de palme. Malgré le potentiel important de la production locale, la RDC importe actuellement 75 % de ses besoins en huile de palme. Feronia contribue ainsi à ce que ce produit alimentaire puisse être produit localement et que les communautés locales aient accès à l'huile de palme à des prix locaux inférieurs à ceux de l'huile importée. Feronia ne vise pas à exporter sa production mais plutôt à contribuer à réduire la dépendance à l'importation.
Avec le soutien des DFI, un comité "aspects sociaux et environnementaux et de gouvernance", appelé comité SIJ, a été créé en avril 2014. Il relève directement du conseil d'administration de Feronia et a pour tâche de vérifier si Feronia respecte bien ses engagements en matière de performances sociales et environnementales et de contrôler l'exécution du plan d'action environnemental et social. Ce plan a été conçu avec les DFI et les investisseurs, y compris BIO.
Feronia respecte le salaire minimum si on prend en compte les treizième et quatorzième mois. À partir du 1er janvier 2017, Feronia respectera le salaire minimum sans prendre en compte ces treizième et quatorzième mois. Il est vrai que le salaire minimum est fixé à 1,75 dollar par jour par les autorités congolaises.
L'accusation d'un détournement de 40 millions de dollars, versés à un proche du président Kabila, n'a pas encore pu être prouvée. Il est vrai qu'un ancien ambassadeur congolais réputé proche du président est impliqué dans la création en 2009 de Feronia. Deux transactions le concernant ont pu être retracées. Cette personne a loué une maison à Kinshasa à Feronia. Ce bail a été résilié. Cette personne a été administrateur de Feronia pendant quatre ans. En tout, elle a touché 43 000 euros pour cette fonction. Les DFI, dont BIO, ont exigé et obtenu le retrait de cette personne du conseil d'administration de Feronia comme condition préalable à son intervention.
Je suis ce dossier de très près. Mon chef de cabinet et ma conseillère pour l'appui au secteur privé local ont rencontré ce lundi 7 novembre le CEO de Feronia. Le dossier sera débattu au prochain conseil d'administration de BIO. Un commissaire du gouvernement, que j'ai désigné auprès de BIO, me fera rapport. Jusqu'à présent, je ne dispose d'aucun élément vérifiable et vérifié qui me porte à croire que BIO devrait se retirer de ce dossier. J'ai pris connaissance des différentes accusations et il importe maintenant que ceux qui accusent apportent des preuves. S'il s'avérait, dans les semaines ou les mois à venir, que ces accusations sont bel et bien fondées, je demanderai à BIO de reconsidérer son appui à cette société.
Enfin, permettez-moi de vous indiquer quelques résultats bénéfiques de l'implication de BIO dans ce dossier.
Je vous ai déjà parlé du plan d'action environnemental et social. En outre, le siège de la société-mère de Feronia RDC, actionnaire majoritaire de PHC, se trouve aux îles Caïman. Le conseil d'administration de BIO a posé comme condition préalable à un éventuel prêt le transfert de ce siège. Finalement, Feronia a décidé de transférer ce siège à Bruxelles.
08.04 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le vice-premier ministre, je suis fort content de votre réponse.
Notre intention, à M. Hellings et moi-même, était de donner un coup d'éclairage sur la situation de Feronia. Vous avez été très clair sur plusieurs points. Je vous remercie aussi pour les réunions organisées encore récemment avec Feronia, en plus du transfert du siège des îles Caïman à Bruxelles.
Ce qui m'intéresse dans ce que vous avez dit, c'est qu'on ne fait pas de concurrence à d'autres pays puisque la production ne couvre pas encore, loin s'en faut, la consommation locale. Plus on peut être en circuit court, mieux cela vaut. Cela me paraît donc positif. Même chose sur le fait d'avoir intégré la dimension éducation (écoles) et santé (hôpitaux) ainsi que la problématique des salaires – un peu faible encore mais qui semble s'améliorer tant sur le plan du type de contrats que sur celui du niveau des salaires. Je suis aussi content que vous ne vous arrêtiez pas à la réponse que vous venez de faire.
Ce qui me paraît aussi fondamental dans vos propos, c'est le fait qu'il y a bien des documents écrits pour des titres de propriété. Cela m'avait interpellé.
Il me semblait cependant que BIO devait d'abord soutenir les petites et micro-entreprises. Là, on est loin du compte, vu la superficie couverte. Quoi qu'il en soit, on a déjà largement dépiauté le sujet.
08.05 Benoit Hellings (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, concernant les éléments d'accusation, je suis heureux d'entendre qu'une enquête est en cours, que le commissaire du gouvernement auprès de BIO va pouvoir vous éclairer sur les accusations portées. Il s'agit de faire la lumière. Là-dessus, on ne peut pas présager. Vous avez pris les mesures qui s'imposent.
Par rapport au business de Feronia, un des objectifs clairs de BIO, de la Coopération au développement, c'est le développement de l'agriculture familiale et vivrière. Ici, il s'agit bel et bien d'un agrobusiness. Vous avez parlé de 27 000 hectares en exploitation; c'est énorme et on est loin des quelques hectares qui conviennent à une agriculture familiale qui vise à répondre aux besoins. J'entends que les besoins en huile de palme sont importants au Congo. Il n'empêche que ce n'est pas le modèle économique qu'on attend de la Coopération belge et de la société qui est censée investir dans ces micro-entreprises. Il s'agit d'une grande entreprise.
Il y a la dimension de sécurité alimentaire, que vous estimez remplie; il y a aussi toute la dimension environnementale. L'huile de palme, surtout à des échelles pareilles, c'est aussi la déforestation et toute une série d'impacts environnementaux. Ce sont des monocultures, on est loin du modèle d'agroforesterie ou de systèmes de ce genre.
Vous avez aussi parlé de routes et de crèches. Est-ce bien le rôle d'une telle société? Je pense que ce serait plutôt à l'État d'assurer ces fonctions.
Enfin, je suis heureux d'entendre que le siège de la société sorte d'un paradis fiscal pour venir dans un pays démocratique, en l'occurrence la Belgique.
08.06 Alexander De Croo, ministre: (…)
08.07 Benoit Hellings (Ecolo-Groen): Cela dépend pour qui.
Le président: Chez moi, on nous a dit que c'est toujours le paradis fiscal pour les grandes fortunes.
08.08 Benoit Hellings (Ecolo-Groen): Feronia est peut-être une grande fortune.
Le président: On le sait, il ne payait pas de taxe. Il avait une société au Luxembourg.
08.09 Alexander De Croo, ministre: (…)
Le président: Mais on ne perd rien! C'est M. Noels qui a calculé que cela nous coûte 70 millions, mais ce n'est pas juste. Il n'y a pas de taxe en Belgique. Excusez-moi!
08.10 Benoit Hellings (Ecolo-Groen): Tout le monde est fatigué, on voit que personne n'a dormi!
Donc je terminerai par dire que ce qui compte, ce n'est pas où la société se trouve, mais ce qu'elle fait. Ici, en l'occurrence, ce qu'elle fait pose question.
L'incident est clos.
- mevrouw Els Van Hoof aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de humanitaire hulp in Haïti" (nr. 14530)
- mevrouw Rita Bellens aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de hulp aan Haïti" (nr. 14563)
- mevrouw Gwenaëlle Grovonius aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de humanitaire hulp in Haïti" (nr. 14689)
- mevrouw Els Van Hoof aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de humanitaire hulp aan Haïti" (nr. 14710)
- Mme Els Van Hoof au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "l'aide humanitaire à Haïti" (n° 14530)
- Mme Rita Bellens au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "l'aide à Haïti" (n° 14563)
- Mme Gwenaëlle Grovonius au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "l'aide humanitaire à Haïti" (n° 14689)
- Mme Els Van Hoof au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "l'aide humanitaire apportée à Haïti" (n° 14710)
09.01 Els Van Hoof (CD&V): Mijnheer de minister, begin vorige maand werd Haïti zwaar getroffen door orkaan Matthew. In het plenaire debat ter zake bij de Verenigde Naties werd reeds duidelijk gemaakt dat ons land bereid was om hulpmechanismen in stelling te brengen indien die nodig zijn, zoals B-FAST.
Mijn vragen handelen vooral over de opvolging van de situatie.
De respons van hulporganisaties om giften te geven ter ondersteuning van de hulp aan Haïti en de slachtoffers, blijft zeer gering. Meer aandacht voor de situatie aldaar is nodig.
Mijnheer de minister, welke rol kunnen wij daarin spelen vanuit België? Die vraag bedoel ik ook op middellange en lange termijn, want verschillende personen bezweken al aan cholera en er wordt ook gevreesd voor een verspreiding van die ziekte.
Ik besef dat het bilateraal niet mogelijk is om te interveniëren, aangezien wij onze partnerlanden al gekozen hebben, maar de vraag blijft openstaan wat er mogelijk is via multilaterale weg of via de ondersteuning van lokaal verankerde organisaties of ngo’s die met humanitaire hulp bezig zijn, zowel in België als in een internationaal netwerk.
09.02 Rita Bellens (N-VA): Mijnheer de minister, op mijn vraag in de plenaire vergadering aan minister Reynders over een eventuele zending van een team van B-FAST naar Haïti, werd negatief geantwoord. Wel liet de minister weten dat er vanuit het budget Ontwikkelingssamenwerking hulp verleend zou worden aan Haïti.
De voorzitter: Zo werkt dat in de regering!
09.03 Rita Bellens (N-VA): Daarom kom ik u vragen of minister Reynders zich niet vergist heeft. Zoals collega Van Hoof reeds zei, er werd ook een vraag gesteld vanuit de VN.
Mijnheer de minister, welke bedragen zijn er vrijgemaakt ter ondersteuning van de hulp aan Haïti en uit welke budgetten komen die bedragen?
Worden Belgische ngo’s extra ondersteund voor hulp aan Haïti?
De hulp na de aardbeving van 2000 is in 2014 vereffend. Bestaan er details en is er al een evaluatie van de besteding van die middelen?
09.04 Minister Alexander De Croo: De federale overheid speelt een belangrijke rol in de hulpverlening aan Haïti. Nagenoeg de helft van het budget van de Belgische humanitaire hulp wordt, vóór dat een crisis zich voordoet, ter beschikking gesteld aan internationale organisaties en fondsen. Het betreft hier de bijdragen aan de algemene middelen van de internationale humanitaire organisaties en de bijdragen aan de flexibele fondsen.
Een wezenlijk kenmerk van die middelen is dat ze op het moment van een crisis onmiddellijk kunnen worden vrijgemaakt, zonder veel administratieve verplichtingen en naar het inzicht van de organisatie aan wie ze toebedeeld zijn.
Ik ben het met u eens dat investeringen in rampenparaatheid belangrijk zijn. Die vergen echter een langdurig engagement. Binnen de Belgische humanitaire strategie is ervoor gekozen zo veel mogelijk langdurige engagementen te nemen binnen de prioritaire zones van de humanitaire hulp, namelijk het gebied van de Grote Meren, de Sahel, Palestina, Syrië en zijn buurlanden. De humanitaire middelen dienen enigszins geconcentreerd te zijn, anders wordt de spoeling te dun. Haïti verdient bijkomende investeringen in rampenparaatheid, maar kijkt daarvoor best uit naar partners die historisch en cultureel dicht bij het land aanleunen.
Le service "aide humanitaire" de la DGD suit la situation en Haïti en permanence. Le service sait que l'UNICEF a déjà recueilli suffisamment de fonds pour l'eau, l'assainissement et la prévention du choléra. Le service a reçu une demande de l'Organisation des Nations unies pour l'alimentation et l'agriculture pour ses opérations à Haïti afin d'atténuer l'impact de l'ouragan sur les zones agricoles. Un dossier sera soumis à ma signature sous peu. Il s'agira d'une contribution de 3 millions d'euros.
Jusque fin 2016, onze programmes d'ONG sont en cours en Haïti, à savoir ACTEC, APEF, ARES, Broederlijk Delen, Caritas International, Codeart, Entraide et Fraternité, Handicap International, Médecins du Monde, Protos et VIA Don Bosco.
Pour la période 2017-2021, l'administration examine actuellement les demandes de subventions présentées. Quant à Haïti, neuf dossiers de subventions ont été soumis. Le rapport final du programme d'appui au relèvement d'Haïti, qui est basé entre autres sur une évaluation externe indépendante réalisée en 2013, inclut une section recueillant les conclusions et leçons tirées. La leçon principale qui en a été tirée engendre de ne pas effectuer principalement les interventions humanitaires ponctuelles mais plutôt des interventions qui constituent un ensemble cohérent et qui sont regroupées sous un programme. En outre, la capacité locale doit être utilisée et renforcée dans toute la mesure du possible.
09.05 Els Van Hoof (CD&V): Ik heb geen verdere vragen.
L'incident est clos.
10 Vraag van mevrouw Rita Bellens aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de hongersnood in Nigeria" (nr. 14564)
10 Question de Mme Rita Bellens au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "la famine au Nigeria" (n° 14564)
10.01 Rita Bellens (N-VA):
Mijnheer de minister, nu
de Nigeriaanse regering stilaan terrein aan het heroveren is op terreurbeweging
Boko Haram, wordt het land geconfronteerd met een andere dreiging,
hongersnood. Zowat vierenhalf miljoen mensen in het noordoosten van Nigeria
kampen met een ernstig voedseltekort. Daarvan werd nog maar een klein deel
bereikt. Volgens de VN dreigt de hongerdood voor ongeveer 80 000 kinderen.
Hoewel
Nigeria geen partnerland is, bevindt het zich wel in een regio waar wij zeer
actief zijn met een aantal partnerlanden. U heeft ondertussen al actie
ondernomen en negen miljoen uitgetrokken. Niettemin is elke bijkomende hulp
voor het land en de getroffen regio welkom.
Ten eerste,
wat is momenteel de situatie ter plaatse? Kunt u daarover meer informatie
geven? Heeft men al meer mensen bereikt dankzij onze medewerking en de bijdrage
die wij hebben geleverd?
Ten tweede,
waar is het geld terechtgekomen? Is er eventueel nog in extra financiering voor
Nigeria voorzien?
Ten derde,
op welke wijze worden de activiteiten, ontplooid in Nigeria, in synergie
gebracht met de regionale strategie die u in uw beleid voorstaat?
10.02 Minister Alexander De Croo: Er zijn nog steeds gebieden in het uiterste noorden van Nigeria die ontoegankelijk blijven voor de humanitaire actoren. In Noord-Nigeria, Kameroen, Tsjaad en Niger blijft voedselzekerheid de eerste prioriteit voor 4,2 miljoen mensen. Het humanitair responsplan werd ondertussen herzien en begroot de totale humanitaire nood op 484 miljoen dollar. Thans is dit plan voor slechts 26 % gedekt.
Nigeria is geen prioritair land van de Belgische humanitaire ontwikkelingssamenwerking noch van de humanitaire hulp. Echter, als gevolg van de crisis in het gebied rondom Lake Chad, heeft België besloten om binnen een regionale aanpak ook aan Nigeriaanse vluchtelingen in de buurlanden steun te verlenen. Wat specifiek Nigeria betreft, werd de keuze voor het Internationaal Comité van het Rode Kruis ingegeven door de aard van het conflict waarmee het land geconfronteerd wordt. De negen miljoen euro humanitaire hulp die door België werd toegezegd voor de regio rond Lake Chad werd al volledig vereffend. De geselecteerde humanitaire organisaties werden dus reeds betaald. Het is wel nog te vroeg om de impact van die middelen te beoordelen.
Het humanitaire budget voor 2016 is intussen wel volledig geprogrammeerd. Daar kunnen dus geen nieuwe voorstellen meer op gefinancierd worden. Mijn diensten volgen de evolutie van de situatie ter plaatse en eventueel kan volgend jaar bijkomende steun worden overwogen, indien de noden dit rechtvaardigen en het budget dit toelaat.
10.03 Rita Bellens (N-VA): Ik heb een bijkomende vraag.
We hebben in die regio toch al een aantal partnerlanden. Bestaat de mogelijkheid van een vijftiende partnerland? Gezien de zeer moeilijke situatie in Nigeria en de hoge nood gaat het om meer dan enkel een humanitaire hulp. Ik denk dat daar in de toekomst meer structurele hulp noodzakelijk zal zijn.
10.04 Minister Alexander De Croo: We denken er momenteel nog niet over om een vijftiende land toe te voegen, maar humanitaire hulp kan wel.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 13454 van de heer Blanchart wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.26 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16.26 heures.