Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt

Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique

 

van

 

Woensdag 13 juli 2016

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

Mercredi 13 juillet 2016

 

Après-midi

 

______

 

 


De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.38 uur en voorgezeten door de heer Brecht Vermeulen.

La réunion publique de commission est ouverte à 14.38 heures et présidée par M. Brecht Vermeulen.

 

De voorzitter: De vragen nrs 12816 en 12817 van mevrouw Jadin worden omgezet in schriftelijke vragen, evenals vraag nr. 12839 van de heer Vanden Burre en vraag nr. 12846 van de heer Vanvelthoven.

 

01 Vraag van mevrouw Katja Gabriëls aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "het redesigntraject in het domein Veiligheid" (nr. 12887)

01 Question de Mme Katja Gabriëls au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "le redesign dans le domaine de la sécurité" (n° 12887)

 

01.01  Katja Gabriëls (Open Vld): Mijnheer de minister, het is niet de eerste en waarschijnlijk ook niet de laatste vraag over redesign Veiligheid. Gisteren kwam dat ook al aan bod bij minister Vandeput.

 

Zoals u weet, voorziet het regeerakkoord in een optimalisatieproject voor de federale overheid, de redesign. Op 3 juli 2015 werd dit door de Ministerraad goedgekeurd. Het project bestaat uit zes verbetertrajecten die op korte en middellange termijn tot resultaten zouden moeten leiden.

 

De zes trajecten zouden samen tegen 2020, op termijn dus, zeker 750 miljoen euro moeten opbrengen. De verschillende trajecten verschillen van omvang. De doelstelling moet samen bereikt worden waardoor het ene traject meer of minder kan opbrengen dan het andere.

 

Wat betreft uw bevoegdheid, mijnheer de minister, het traject 'operationele excellentie in het domein Veiligheid' werd onder het sponsorship van u gebracht. De kern van dit traject is om meer en beter te doen met minder. Uitgangspunt hierbij is dat heel wat efficiëntie en kwaliteit van de dienst aan de burger verloren gaat binnen elk departement, doordat men vaak in silo's per departement of dienst werkt. De aanpak beschouwt end-to-endprocessen vanuit het oogpunt van de burger en optimaliseert zowel de interne werking van diensten als de raakpunten tussen diensten en departementen.

 

We hadden hierover al een gedachtewisseling met de minister van Ambtenarenzaken op 14 juni jongstleden in deze commissie, maar de minister kon toen niet melden hoeveel de redesign tot op vandaag al heeft opgebracht noch hoeveel hij zal opbrengen tegen 2020. Ais reden hiervoor gaf hij onder meer aan dat de redesign een taak is van de hele regering, waarbij de bevoegdheden verdeeld zijn over verschillende ministers.

 

ln dit kader had ik volgende vragen.

 

Wat is de stand van zaken van het traject dat onder uw bevoegdheid valt? Op welke manier wil u meer en beter doen met minder?

 

Hoeveel heeft het redesigntraject Veiligheid tot op heden al opgebracht? Hoe werd dit gerealiseerd?

 

Wat is de doelstelling tegen 2020, specifiek wat het traject Veiligheid betreft?

 

01.02 Minister Jan Jambon: Mevrouw Gabriëls, ik heb een voorafgaande opmerking.

 

Ik weet niet of u het zo bedoeld hebt, maar het zijn niet enkel de zes redesigntrajecten die we tot nog toe gedefinieerd hebben die tegen 2020 750 miljoen zullen opleveren. Er zullen nog trajecten bijkomen om tot die som te komen. Dat wou ik nog even verduidelijken.

 

Voor traject 4, operationele excellentie in het domein Veiligheid, werd de visienota goedgekeurd door de stuurgroep op 14 juni laatstleden, waarna er werd gestart met de uitvoering van deze visienota. Door een integratie, een vereenvoudiging, een afstemming en een focus op de dienstverlening van geïdentificeerde gemeenschappelijke, gelijkaardige of belendende transversale processen van FOD Binnenlandse Zaken, de FOD Justitie, de rechterlijke orde en de geïntegreerde politie als sleutelfactoren op het vlak van veiligheid, kan er bijgedragen worden tot een veiligere samenleving met minder middelen. Minder middelen zal dan vertaald worden in minder voltijds equivalenten en/of een lager budget. De stakeholders zullen effectiever en efficiënter inclusief betrokken worden.

 

Waar komt het eigenlijk op neer?

 

Binnenlandse Zaken zal samen met Justitie in dit project de processen op elkaar afstemmen en misschien ook kleine wijzigingen aanbrengen in de wetgeving die tot enorme operationele gevolgen kunnen leiden. Die processen en wijzigingen zullen in kaart gebracht en aangepast worden. Mede daardoor zal de dienstverlening aan de burgers en de bedrijven verbeterd worden, dankzij het identificeren en waar mogelijk verbeteren van de moments of truth, waar de stakeholders in rechtstreeks contact komen met de betrokken diensten.

 

Daartoe werd er besloten om in een eerste fase vijf prioritaire deelprojecten uit te werken. Per deelproject werd er op de trajectgroep van 29 mei 2016 een werkgroep opgericht voor de uitwerking ervan. Deze werkgroepen hebben onder meer tot taak om de budgettaire aspecten van het redesigntraject te becijferen. We hebben daar namelijk nog geen cijfers over. We zien wel een enorm potentieel om zaken te versnellen, te verbeteren en goedkoper te maken. Het is nu juist de taak van die werkgroepen om dat in kaart te brengen en te becijferen.

 

01.03  Katja Gabriëls (Open Vld): Dank u wel, mijnheer de minister.

 

Ik begrijp dat wij ons nog in een beginfase bevinden. Die 750 miljoen is de globale doelstelling, hoe wij die zullen bereiken is minder belangrijk. Als er goede projecten kunnen bijkomen is dat zoveel te beter.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van mevrouw Katja Gabriëls aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de Belgische hooligans op het EK in Frankrijk" (nr. 12889)

02 Question de Mme Katja Gabriëls au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "les hooligans belges présents à l'EURO 2016 en France" (n° 12889)

 

02.01  Katja Gabriëls (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het EK ligt ondertussen achter ons. Deze vraag werd ingediend op een moment dat België wel nog in de running was.

 

Wij lazen dat ons land, op vraag van Frankrijk, 11 politiemensen heeft gemobiliseerd om de Belgische supporters van de Rode Duivels op het EK op te volgen. Vorige maand verduidelijkte u in deze commissie de opdracht van deze agenten. U gaf toen aan dat zij de bevoegde autoriteiten zullen bijstaan bij het nemen van beslissingen, dat zij in dialoog moeten gaan met de supporters en de lokale autoriteiten moeten wijzen op de aanwezigheid van risicosupporters die uiteraard beter gekend zijn door de eigen mensen. Voorts zullen onze politieagenten de onderzoekers technische hulp bieden wanneer er iemand wordt opgepakt. Indien er op een andere manier moet worden opgetreden, zullen zij dat overlaten aan hun Franse collega's. Er zal dus voortdurend worden opgetreden in samenspraak met de Franse politieagenten.

 

De laatste weken sijpelen berichten binnen over mogelijke problemen met Belgische supporters. Zo zou er bijvoorbeeld een honderdtal Belgische hooligans naar Nice zijn afgezakt om er keet te schoppen. Zij behoren tot Casuals United Belgium, een hooliganvereniging die bestaat uit hardekernleden van verschillende Belgische voetbalploegen. Zij kwamen laatst in het nieuws toen zij in Brussel jammer genoeg een eerbetoon voor de slachtoffers van de aanslagen van 22 maart verstoorden. Ik stelde u daarover toen ook al een vraag. Onze agenten ter plaatse zouden weten om wie het gaat en zouden hun identiteit makkelijker kunnen doorgeven aan de Franse politie.

 

Enkele weken geleden heb ik de volgende vragen ingediend.

 

Welke problemen zijn er tot op heden opgedoken? Heeft onze politie al moeten optreden? Is er een extra verzoek tot politiesteun gekomen sinds bekend geraakte dat Casuals United Belgium zou zijn afgezakt naar Frankrijk? Of hebt u alsnog een aanvullende reserve van spotters moeten aanleggen?

 

Kortom, ik had graag een evaluatie gekregen van de inzet van onze politiemensen op het EK.

 

02.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Gabriëls, op 30 juni werden sinds het begin van het EK 28 Belgische onderdanen geïnterpelleerd, van wie 26 in steden waar de Belgische ploeg niet aan het spelen was en waar onze politiemensen dus ook niet werkzaam waren.

 

Er waren vier interpellaties voor geweld tegen een politieambtenaar in Lille op 16 juni, op de vooravond van de match Engeland tegen Wales. Eén Belg is daarvoor voor de rechter verschenen en werd intussen veroordeeld. Er waren 11 interpellaties voor het bezit van pyrotechnische middelen en twee interpellaties voor het bezit van verdovende middelen. Dat was in Lens op 21 juni naar aanleiding van de match Tsjechië tegen Kroatië. Er waren twee interpellaties voor het bezit van verdovende middelen in Nice op 22 juni naar aanleiding van de match België tegen Zweden. Er waren drie interpellaties voor openbare dronkenschap en een interpellatie voor het bezit van verdovende middelen in Lens op 25 juni naar aanleiding van de match Kroatië tegen Portugal. Er waren vier interpellaties voor de heling van gestolen tickets en een interpellatie voor het bezit van verdovende middelen in Saint-Denis op 27 juni naar aanleiding van de match Italië tegen Spanje.

 

De Belgische politieambtenaren zijn tot nu toe enkel preventief moeten optreden in een rol van gastheerschap, onthaal en communicatie met de supporters.

 

Wat uw tweede vraag betreft, er is geen extra verzoek tot punctuele politiesteun gekomen. Dat werd door Frankrijk enkel geformuleerd voor de wedstrijd Wales tegen België van 1 juli, gezien de geografische ligging van Lille en het aantal supporters zonder tickets die in die stad werden verwacht.

 

Wat uw derde vraag betreft, bijkomende steun is niet nodig. Alles is eigenlijk tamelijk rustig verlopen.

 

02.03  Katja Gabriëls (Open Vld): Mijnheer de minister, de conclusie is dus dat de samenwerking met de Franse politie goed is verlopen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 12903 van mevrouw Gabriëls werd ingetrokken.

 

03 Vraag van mevrouw Barbara Pas aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de mededeling van namen van moslimextremisten aan de banken in verband met de financiering van terrorisme" (nr. 12690)

03 Question de Mme Barbara Pas au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "la communication des noms des extrémistes musulmans aux banques dans le cadre du financement du terrorisme" (n° 12690)

 

03.01  Barbara Pas (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, een maand geleden heeft mijn collega u in plenaire vergadering ondervraagd over het feit dat de Nederlandse politiediensten met het idee speelden om de namen van jihadisten en van mensen uit hun omgeving door te geven aan de vier belangrijkste banken, zodat deze in staat zijn een grondige analyse te maken van eventuele verdachte financiële transacties van betrokkenen. Die vraag kwam er op verzoek van de Nederlandse Financial Intelligence Unit (FIU), die vorig heeft vastgesteld dat minstens twee miljard euro afkomstig uit jihadistische hoek zeer betwistbaar is.

 

U antwoordde mijn collega, de heer Jan Penris, in die plenaire vergadering dat u 's anderendaags een ontmoeting zou hebben met uw Nederlandse collega Ard van der Steur en dat u het zeker daarover zou hebben.

 

Mijnheer de minister, wat is de stand van zaken? Wat heeft het onderhoud met uw Nederlandse collega in dat verband opgeleverd? Wat zijn uw en zijn bevindingen daaromtrent?

 

Overweegt u een dergelijke maatregel ook hier mogelijk te maken? Wat zijn de voor- en nadelen ervan? In welke zin zouden wij een dergelijke maatregel kunnen verwachten? Binnen welke termijn is dat eventueel mogelijk?

 

03.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Pas, ik dank u voor de opvolging van de plenaire vergadering.

 

Zoals ik toen heb gezegd, heb ik contact gehad met mijn collega van der Steur, de Nederlandse minister van Veiligheid en Justitie. Hij heeft mij uitgelegd hoe hun systeem werkt. De Nederlandse banken krijgen binnenkort de individuele namen van vermoedelijke jihadisten om hen te kunnen controleren op ongebruikelijke transacties. De namen worden aan de banken verstrekt door de Financial Intelligence Unit. Zij baseren zich daarbij op informatie van de politie. Dat kan pas gebeuren na bij het openbaar ministerie te hebben gecontroleerd of er een overwegend bezwaar is om de namen te delen. Met deze maatregel hoopt de FIU in Nederland meer zicht te krijgen op de financiering van terrorisme en van jihadistische netwerken. Nadat ongebruikelijke transacties, die worden gemeld vanuit de financiële sector, verdacht zijn verklaard door het hoofd van de FIU worden deze ter beschikking gesteld van diverse handhavings- en opsporingsdiensten.

 

Bij ons werkt dat eigenlijk op ongeveer dezelfde manier. Ik verklaar mij nader. Het OCAD meldt elke foreign fighter bij de SIOD of Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, die met een sociaal en fiscaal onderzoek kan starten. Daarnaast kan ook de CFI met een financieel onderzoek starten en al haar bevoegdheden uitoefenen. Deze bevoegdheden worden opgelijst in artikel 33 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Bovendien kunnen er in het kader van het gerechtelijk onderzoek stappen worden genomen om de financiële toestand van de foreign fighter te onderzoeken, waaruit eventueel gerechtelijke maatregelen kunnen voortvloeien. Tenslotte, kunnen de bankrekeningen van foreign fighters het voorwerp worden van een maatregel die bekendstaat als de bevriezing van de tegoeden, op basis van een eventuele opname op de geijkte nationale of internationale lijsten.

 

Dit systeem werkt tot hiertoe naar behoren. De Nederlanders moeten hun systeem evenwel nog invoeren.

 

Ik heb met mijn collega, de heer van der Steur, afgesproken dat wij na verloop van tijd beide systemen zullen bekijken en evalueren. Als blijkt dat hun systeem meer trefzeker is dan het onze, sta ik er voor open om te kijken naar een andere structuur in ons land. Wij werken nu dus voort zoals wij bezig zijn, want dat geeft resultaten op het terrein. Over een half jaar ongeveer, nadat men in Nederland is gestart, zullen wij met hen nagaan welk van beide systemen het beste is.

 

03.03  Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord en kijk uit naar de evaluatie.

 

Als blijkt dat het nuttig is om namen rechtstreeks aan de banken door te geven, neem ik aan dat u er ook wel voor openstaat om dat hier te doen. Het is immers voor de foreign fighters een kleine stap om van een bank in Nederland naar een bank in België over te stappen, als er geen rechtstreekse controle is.

 

Een evaluatie zal inderdaad nodig zijn. Ik heb er mijn bedenkingen bij dat dit in Nederland tot een aantal banken wordt beperkt. Betrokkenen zijn immers niet van gisteren en zullen zich tot andere banken wenden, die de informatie niet krijgen. Samen met u wacht ik de evaluatie ter zake af.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 12904 van de heer Delannois zal in de commissie voor de Financiën behandeld worden.

 

04 Vraag van mevrouw Barbara Pas aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de protocollaire rangorde" (nr. 12960)

04 Question de Mme Barbara Pas au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "l'ordre de préséance protocolaire" (n° 12960)

 

04.01  Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, dit is opnieuw een opvolgingsvraag.

 

U weet dat de Vlaamse regering evenals de andere deelstaatregeringen vragende partij zijn om de protocollaire rangorde te wijzigen. Vlaams minister-president Bourgeois heeft destijds al gepleit bij de federale overheid om in de federale protocollaire rangorde de functie van Vlaams minister-president onmiddellijk na de functie van de federale eerste minister te plaatsen.

 

Ik heb u hierover al ondervraagd en u beloofde daar werk van te willen maken. U stelde zich daarbij tot doel deze wijziging door te voeren tegen 21 juli 2015. U heeft toen een werkgroep opgericht, die in juli 2015 een aantal aanbevelingen in consensus heeft geformuleerd. Bij een opvolgingsvraag in november 2015 zei u dat de uitvoering hiervan nog in overleg was binnen de federale regering en dat de realisatie ervan geprojecteerd was naar het najaar van 2015. In maart 2016 heb ik u hierover een schriftelijke vraag gesteld en ook toen luidde het antwoord dat het nog steeds in overleg was binnen de regering en dat de agendering op de Ministerraad voorzien was voor hett voorjaar 2016.

 

Ondertussen is het voorjaar voorbij en heb ik het thema nog niet op de agenda van de Ministerraad zien staan.

 

Vandaar mijn vragen.

 

Klopt het dat dit dossier nog niet op de Ministerraad werd gebracht? Zo ja, hoe komt dat? Hoe lang zal de federale regering in dat geval nog in overleg zijn om tot een akkoord te komen over dit dossier?

 

Het ligt misschien aan mijn slecht karakter, maar zou het kunnen dat daarover onenigheid bestaat in de schoot van de regering? Zo ja, kan u verduidelijken waar de knelpunten liggen?

 

Wanneer denkt u dat dit dossier op de agenda van de Ministerraad komt? Wanneer kan de nieuwe protocollaire rangorde van kracht worden? Misschien kan u dat nog geregeld krijgen vóór 21 juli van dit jaar?

 

04.02 Minister Jan Jambon: Mevrouw Pas, alleszins vóór 21 juli, maar ik weet niet van welk jaar. (Hilariteit)

 

Het klopt dat dit dossier nog niet op de Ministerraad werd gebracht. De reden daarvoor is eenvoudig: er kon binnen de schoot van de regering nog geen akkoord worden bereikt om dat goed te keuren. Zoals u wel weet, werkt een regering op die manier. Er is maar een akkoord als iedereen het eens is. Blijkbaar zijn er toch een aantal emotionele gevoeligheden met betrekking dit dossier. We zijn er nog niet in geslaagd om iedereen op dezelfde golflengte te krijgen.

 

Ik werk daaraan verder. Ik pin mij niet vast op een timing. Op de duur leert een mens uit zijn vele fouten. In dezen heb ik liever een goede regeling dan een halfbakken regeling die moeilijk uit te leggen valt.

 

04.03  Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Mijn vermoeden dat er nog geen akkoord kon worden bereikt over dit blijkbaar gevoelige onderwerp is juist.

 

U hebt niet geantwoord op de vraag wat de knelpunten en de gevoeligheden dan precies zijn. U pint zich ook niet meer vast op een datum en wil geen timing meer vastleggen. Dat neemt echter niet weg dat ik u regelmatig zal herinneren aan dit dossier en om een stand van zaken zal vragen, al is het maar om tegemoet te komen aan de prangende vraag van de minister-president van Vlaanderen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van mevrouw Karin Temmerman aan de minister van Energie, Leefmilieu en Duurzame Ontwikkeling over "het Franse schandaal met het sjoemelstaal en de dubieuze rol van het FANC hierin met betrekking tot de Belgische kerncentrales " (nr. 12823)

05 Question de Mme Karin Temmerman à la ministre de l'Énergie, de l'Environnement et du Développement durable, sur "le scandale de falsification en France et le rôle douteux de l'AFCN par rapport aux centrales nucléaires" (n° 12823)

 

De voorzitter: Het antwoord zal worden gegeven door de minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken.

 

05.01  Karin Temmerman (sp.a): Ik heb ook gelezen dat het doorgegeven is aan de minister van Binnenlandse Zaken.

 

In mei 2016 raakte bekend dat het personeel van de Franse reactorbouwer Areva jarenlang documenten heeft laten verdwijnen of vervalst om onderdelen die door Creusot Forge werden gefabriceerd als conform de veiligheidsnorm te kunnen accepteren. Het lijkt een beetje op het dieselschandaal. Daaropvolgend meldde Greenpeace Frankrijk dat België één van de landen is die mogelijk zou getroffen worden door die onregelmatigheden van de documenten die betrekking hebben op de kwaliteit van de grote stalen onderdelen die door Creusot Forge werden gefabriceerd. De Franse toezichthouder op de nucleaire veiligheid, de ASN, heeft het over inconsistenties, mislukkingen in de kwaliteitscontrole en het weglaten van en wijzigingen in documenten. Het gaat om het gehalte aan koolstof en andere elementen in de samenstelling van de metalen onderdelen, het gehalte dat de weerstand van de gefabriceerde componenten bepaalt. In 400 van de 10 000 door Areva beoordeelde inspectiedocumenten werd dit onjuist of helemaal niet ingevuld.

 

Greenpeace vermeldt dat de kerncentrales van Doel en Tihange vervangende stoomgeneratoren, kuipdeksels en drukregelvaten bevatten die door Creusot Forge werden gefabriceerd. Het in 2015 geïnstalleerde nieuwe deksel van het reactorvat van Doel 4 zou eveneens van Areva/Le Creusot komen.

 

Het FANC zou als waakhond aan de uitbater gevraagd hebben om de zaak van die onregelmatigheden uit te spitten. Jan Bens, de directeur van het FANC, verklaarde tijdens de hoorzitting van 20 maart 2013 naar aanleiding van de problemen met de scheurtjes, dat Creusot Forge de reactordrukvaten heeft geproduceerd van Tihange 1, Doel 1 en Doel 2. In het verslag van die hoorzitting wordt ook vermeld dat de reactorvaten van Doel 3 en Tihange 2 gegoten werden door het Duitse bedrijf Krupp, gesmeed werden door de Nederlandse firma Rotterdamse Droogdok Maatschappij, bewerkt bij Cockerill en geassembleerd door Creusot Loire, dus het huidige Framatome Areva.

 

Mijnheer de minister, het is mij niet meteen duidelijk waarom het FANC aan de rechtstreekse belanghebbende, Engie Electrabel, vraagt om die zaak te onderzoeken. Volgens mij komt dit het FANC toe om dat te onderzoeken en de uitbater.

 

Heeft het FANC zelf, als toezichthouder op het nucleaire, geen gelijkvormigheidsattesten of andere documenten bijgehouden die de kwaliteit van de door Creusot gefabriceerde onderdelen aantonen?

 

Hebben het FANC, Bel V en AIB Vinçotte sinds het koninklijk besluit van 18 oktober 1991 betreffende de stoomtoestellen, de nodige inspecties uitgevoerd? Wat zijn de resultaten daarvan?

 

Indien het FANC niet beschikt over een aantal documenten betreffende de kwaliteit van de door Creusot Forge gefabriceerde onderdelen, hoe is dit gebrek aan essentiële documenten te verklaren? Hoe kon het FANC bij gebrek aan gegevens de herstart van de Belgische kernreactoren goedkeuren en zelfs hun levensduur verlengen?

 

Waarom worden de Belgische kerncentrales uit principe van voorzorg niet buiten werking gesteld tot er sluitende zekerheid is over de kwaliteit en de veiligheid van de door Creusot Forge of Framatome Areva of Areva/Le Creusot gefabriceerde onderdelen?

 

05.02 Minister Jan Jambon: De herhaling is een stijlfiguur die in deze commissie, vooral als het over het nucleaire gaat, toch wel heel vaak wordt toegepast.

 

Het FANC heeft zowel aan Electrabel als aan Le Creusot/Areva en aan de Franse toezichthouder ASN een brief gericht met de vraag een exhaustieve lijst te bezorgen van de componenten die aan de Belgische kerncentrales geleverd zijn en door de onregelmatigheden getroffen zouden zijn. Het FANC heeft deze vraag in eerste instantie aan Electrabel gesteld, omdat dat bedrijf als uitbater de primaire verantwoordelijk heeft voor de veilige uitbating van zijn installaties, maar ook omdat het agentschap geen bevoegdheid heeft om een buitenlands bedrijf hiertoe te verplichten.

 

ASN heeft dit dossier geopend als gevolg van een probleem met de kuip van de nieuwe Franse reactor EPR in Flamanville. De nieuw gesmede reactorkuip heeft eigenschappen die licht verschillen van de verwachtingen in het lastenboek. In dit kader heeft ASN gevraagd om alle kwaliteitsdossiers van alle smeedstukken van deze fabriek te controleren. Areva, eigenaar van Creusot Forge, ontdekte dat er voor ongeveer 400 van de 10 000 smeedstukken twee verschillende kwaliteitsdossiers bestonden. Uit de dossiers bleek dat de fabrikant voor deze 400 stukken afwijkingen in vergelijking met het lastenboek had ontdekt op het moment van hun vervaardiging. Op basis van expert judgement werden deze stukken verder behandeld en uiteindelijk conform verklaard voor de klant zonder dat deze op de hoogte werd gebracht van deze afwijking.

 

Een eerste versie van het constructiedossier, dat aan de klant werd overhandigd, toont aan dat het stuk conform het lastenboek is. Niet alle behandelingen die tijdens de fabricatie gebeurden zijn in dit dossier opgenomen. De tweede versie van het dossier, dat werd bewaard bij Creusot Forge en niet aan de klant werd overhandigd, geeft wel informatie over alle uitgevoerde handelingen. Het gaat dus om een zeer slechte praktijk van kwaliteitswaarborging waarbij de fabrikant het niet noodzakelijk achtte zijn klant te verwittigen. Electrabel noch ASN noch AIB Vinçotte beschikken over de tweede volledige versie van het constructiedossier.

 

Volgens het ministerieel besluit van 11 juni 1993 is AIB Vinçotte bevoegd voor de controle op de apparatuur onder druk die gebruikt wordt in de Belgische kerncentrales. Wanneer deze stukken geleverd worden aan Electrabel realiseren zij de oplevering. Ook AIB Vinçotte realiseert een oplevering en controleert de conformiteit van het constructiedossier met de reglementaire vereisten en de eisen uit het lastenboek. Dit constructiedossier werd naar behoren onderzocht op het moment dat AIB Vinçotte het stuk had ontvangen. Het FANC noch Bel V bezitten kopieën van deze constructiedossiers, maar zij kunnen op elk moment worden geraadpleegd bij de exploitant.

 

De exploitant van de Belgische kerncentrales, Electrabel, beschikt als enige over een volledig constructiedossier voor elk stuk van de kerncentrales. De inspecties en kwaliteitscontroles van de contractanten werden correct en volgens de regelgeving uitgevoerd. Men moet weten dat deze audits van de contractanten niet worden uitgevoerd op alle stukken, maar op een steekproef van de geleverde stukken. Hier ging het uitsluitend om een stuk dat aan Electrabel werd geleverd.

 

Tot slot, worden de Belgische kerncentrales niet buiten werking gesteld uit voorzorg omdat er geen elementen zijn die wijzen op een impact op de veiligheid. Volgens de informatie die het FANC heeft verkregen, voldoen de componenten van Creusot Forge die zich in de Belgische kerncentrales bevinden allemaal aan de kwaliteitsnormen. In de kerncentrale van Tihange bevindt zich wel een component waarvan het kwaliteitsdossier onvolledig is. Het gaat over een component van de inwendige delen van de reactorkuip van Tihange 2, namelijk de bovenste kernplaat. Tijdens het productieproces heeft deze component tweemaal een thermische behandeling ondergaan, terwijl het kwaliteitsdossier slechts van één thermische behandeling melding maakt. Die dubbele thermische behandeling heeft geen impact op het gedrag van de component, maar moest wel in het dossier worden vermeld. Het gaat dus om een onregelmatigheid op het vlak van documentatie. Deze heeft geen impact op de veiligheid en bijgevolg ziet het FANC de noodzaak niet in om de reactor Tihange 2 stil te leggen.

 

Het FANC zal het onderzoek nader opvolgen en zal erop toezien dat alle noodzakelijke verificaties en controles gebeuren, onder meer via thematische inspecties, die zich zullen toespitsen op de onderaannemers en op het toezicht op de kwaliteit van de door hen geleverde componenten en diensten.

 

05.03  Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreide antwoord.

 

Neemt u mij niet kwalijk, maar ik was mij er niet van bewust dat deze vraag al gesteld was. Ik had ze ook niet tot u gericht maar tot minister Marghem.

 

Ik zal uw uitgebreid antwoord nog eens lezen. Mij lijkt echter dat een en ander mank loopt op het vlak van veiligheid en controle, ook bij het FANC. Het is onvoorstelbaar dat via de exploitant een aantal zaken moet worden gevraagd en dat de bevoegde autoriteiten het niet zelf kunnen onderzoeken.

 

Nogmaals, ik zal uw antwoord in detail nakijken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Vraag van de heer Alain Top aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de scheepvaartpolitie" (nr. 12952)

06 Question de M. Alain Top au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "la police de la navigation" (n° 12952)

 

06.01  Alain Top (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 1 juli 2016 werd het koninklijk besluit van 22 juni 2016 betreffende de brandingsporten van kracht.

 

Het is een van de taken van de scheepvaartpolitie Kust (SPN Kust) om toe te zien op de naleving van deze regelgeving. In de vorige jaren werd gedurende de zomervakantie een RHIB, een boot met twee personeelsleden, ingezet. Het Baywatchteam staat in voor het toezicht op de naleving van de specifieke nautische wetgeving met betrekking tot de brandingsporten en de pleziervaart op de Noordzee. Daarnaast staan zijn ook in voor de veiligheid van de baders.

 

Wegens ongekende redenen is deze boot niet tijdig hersteld waardoor de SPN Kust, nu geen vaartuig zou hebben om deze ploeg te vormen. De veiligheid te water kan hierdoor in het gedrang komen en aangezien er dit jaar niet in strandpolitie voorzien is om redenen van personeelstekort zal de scheepvaartpolitie deze zomer niet optreden aan de stranden en de directe kuststrook, met alle gevolgen van dien. De reddingsdiensten zullen het druk krijgen om alle zones veilig te houden. De SPN Kust sprong in andere jaren bij wanneer de reddingsdiensten niet konden tussenkomen, gelet op hun eigen veiligheid.

 

Graag had ik een antwoord bekomen op enkele vragen.

 

Klopt het dat de scheepvaartpolitie in totaal over negen dergelijke boten beschikt? Hoe zijn de verschillende boten verdeeld over de verschillende scheepvaartpolitiediensten? Hoeveel boten zijn er op dit ogenblik operationeel? Kan de SPN Kust ook een beroep doen op een ander type boot? Om welke reden is deze boot van de scheepvaartpolitie niet tijdig hersteld? Kan het toestel nog worden hersteld en eventueel tegen wanneer?

 

06.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer Top, bedankt voor deze vraag.

 

Niets is toevallig. Ik had zaterdag het uitzonderlijk genoegen om met een RHIB langs de tall ships op de Schelde in Antwerpen te varen. Ik heb aan den lijve kunnen ondervinden wat de wendbaarheid en snelheid van die RHIB’s is.

 

Om heel concreet op uw vraag te antwoorden, de scheepvaartpolitie beschikt momenteel over vijf volwaardige RHIB’s en vier bijboten type RHIB. In totaal gaat het dus inderdaad om negen RHIB-boten, Rigid Hull Inflatable Boats. Van de vijf volwaardige RHIB’s zijn er vier geschikt voor patrouilleopdrachten op de Noordzee. De vier andere bijboten type RHIB hebben een beperkte operationele inzetbaarheid en verrichten geen autonome patrouilleopdrachten op zee of op de binnenwateren. Zij bevinden zich immers op een patrouillevaartuig of zijn te klein om alleen te varen. De negen RHIB’s staan ter beschikking van alle diensten van de scheepvaartpolitie. Zij krijgen uiteraard een initiële opstelplaats toebedeeld voor de uitvoering van lokale opdrachten binnen het geografisch toegewezen bevoegdheidsgebied van deze diensten.

 

De volwaardige RHIB’s zijn de volgende: de SPN 1 van de scheepvaartpolitie Zuid Luik is operationeel, de SPN 2 van de scheepvaartpolitie Gent is operationeel, de SPN 5 van de scheepvaartpolitie Zuid Bergen/Mons is niet operationeel, de SPN 7 van de scheepvaartpolitie Antwerpen – waarop ik zaterdag nog aanwezig was – is operationeel en de SPN 12 van de scheepvaartpolitie Kust is – zoals u al zei – niet operationeel.

 

Wat betreft de bijboten: de SPN 9 van de scheepvaartpolitie Kust is operationeel, de SPN 14 van de scheepvaartpolitie Antwerpen is operationeel, de SPN 16 van de scheepvaartpolitie Gent is operationeel en de SPN 17, specifiek voor de jachthaven van Nieuwpoort, is niet operationeel.

 

Momenteel zijn er dus drie volwaardige RHIB’s operationeel, waarvan er twee inzetbaar zijn op de Noordzee.

 

Voor de operatie-Baywatch zal ter vervanging van de zee-RHIB een snel interventievaartuig SPN 15 van de DHB-vloot ingezet worden. Dat vaartuig is echter minder geschikt om zeer dicht voor de kust te varen, gelet op de grotere diepgang in vergelijking met de zee-RHIB. De scheepvaartpolitie doet ondertussen al het mogelijke om dagelijks het meest geschikte vaartuig uit haar vloot ter beschikking te stellen voor de operatie-Baywatch, maar zij moet ook rekening houden met het feit dat de andere beschikbare RHIB’s tevens dagelijks ingezet worden tijdens tal van andere zomeractiviteiten op de bevaarbare waterwegen, waarvan ik er daarnet een genoemd heb.

 

Om te antwoorden op uw laatste vraag, het vaartuig werd medio juni hersteld aan de stuurinrichting en was aldus klaar voor de operationele inzet tijdens het zomerseizoen. Op 22 juni heeft de motor onherstelbare schade opgelopen tijdens een operationele inzet. Ondertussen loopt de marktprocedure voor de aankoop van een nieuwe motor voor deze zee-RHIB. Deze zal ten vroegste eind september geleverd en geplaatst kunnen worden.

 

Er loopt ondertussen ook een marktprocedure voor de aankoop van vier nieuwe volwaardige RHIB’s voor de binnenwateren ter vervanging van de huidige RHIB’s. Daarvan wordt de eerste levering gepland in de zomer van volgend jaar, in juni.

 

Voor de opdrachten aan de kust zal de scheepvaartpolitie elke dag bepalen welk vaartuig wordt ingezet. Die vaartuigen zijn zeer licht en gemakkelijk verplaatsbaar. Het toestel dat initieel voor de kust was gepland, heeft inderdaad schade opgelopen.

 

06.03  Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

De bezorgdheid gaat natuurlijk uit naar de veiligheid van de baders en de mensen die watersport beoefenen aan onze kust. Ik maak mij zorgen voor het lopend seizoen. U spreekt al over de vervanging van de boot die onherstelbaar beschadigd is en ook over de vervanging van de andere boten vanaf het najaar. U had het over de vervanging van de boot voor de kust door een ander type boot met een grotere diepgang. In de mate van het mogelijke wil ik u vragen om een ander type materiaal in te zetten, zodat er ook echt dichtbij de kust gewerkt kan worden. Die zone is namelijk de meest gevaarlijke. De watersporten vinden immers plaats in de branding, op kleine zeilboten en surfplanken. Ik dring er daarom op aan dat u het geschikt materieel inzet.

 

06.04 Minister Jan Jambon: Ja, zoals ik net zei, wij doen al het mogelijke, maar het is mogelijk dat de ingezette boot voor een bepaald evenement toch weggehaald wordt.

 

De boot waarover ik sprak, heeft geen onherstelbare schade, maar de motor ervan is beschadigd. Er moet een nieuwe motor besteld worden en dat wordt natuurlijk niet from the shelf geleverd.

 

06.05  Alain Top (sp.a): Ik dank u.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: De vragen nrs 12970 en 12973 van mevrouw Jadin zijn omgezet in schriftelijke vragen, evenals de samengevoegde vragen nr. 12986 van mevrouw Poncelet en nr. 13074 van de heer Delannois.

 

07 Vraag van de heer Jef Van den Bergh aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de overdracht van de verkeerseducatie door de CEP" (nr. 13032)

07 Question de M. Jef Van den Bergh au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "le transfert de l'éducation routière par les CEP" (n° 13032)

 

07.01  Jef Van den Bergh (CD&V): Mijnheer de minister, ik neem aan dat ik de hele inleiding uit mijn schriftelijke weergave niet meer moet herhalen.

 

Het komt erop neer dat de bevoegdheid van de verkeerseducatie in de scholen, die jarenlang erg gewaardeerd werd door de scholen, logischerwijze wordt overgedragen aan de regio’s. In Vlaanderen zou dit de taak worden van de Vlaamse Stichting Verkeerskunde. Nu blijkt echter dat een heel aantal van die provinciale Cellen Educatie en Preventie (CEP) gedurende het afgelopen schooljaar heel wat schoolaanvragen hebben aangenomen voor het volgende schooljaar. Nu zijn er dus vragen met betrekking tot de overgangsperiode bij deze overdracht.

 

Ik hoef u niet te duiden op het belang van verkeerseducatie, zeker in het geval van jongeren. Die staat vaak hoe dan ook al op een laag pitje in de scholen. Als deze vormen van verkeerseducatie ook nog zouden wegvallen, zou dat een negatieve impact hebben op het vlak van sensibilisering rond verkeersveiligheid.

 

Daarom heb ik een aantal vragen.

 

Op welke basis en wanneer werd de beslissing genomen om de Cellen Educatie en Preventie op te doeken? Volgens informatie van die cellen zelf hebben zij dit nieuws erg laat gekregen, waardoor ze nog veel aanvragen voor het volgend schooljaar hebben aangenomen.

 

Wanneer zullen de cellen hun werkzaamheden dan precies stopzetten? Is het moment goed afgesproken met de Gewesten om die taak over te nemen via de VSV?

 

Zullen de Gewesten op dat moment klaar zijn om deze taken over te nemen? Uit vragen aan uw collega op het Vlaamse niveau blijkt dat er toch nog wel wat werk aan de winkel is. Kunnen de Gewesten dit effectief vanaf 1 september 2016 overnemen?

 

Op welke manier werden de betrokken CEP over deze beslissing ingelicht? Is er een overgangsperiode nodig? Het gevoel heerst nu namelijk dat één en ander te bruusk verloopt. Hierdoor is het niet duidelijk of alles kan plaatsvinden zoals het gepland is. Zal die overgang vlot verlopen? Zullen de sensibiliseringsacties niet verminderen of verdwijnen?

 

Hoe zult u garanderen dat de knowhow van de Cellen Educatie en Preventie niet verloren zal gaan? Uit de infofiches van de VSV blijkt nu al dat de lessen niet gratis zullen worden aangeboden. Ook de tuimelwagen die op veel evenementen wordt ingezet, zal voor profitorganisaties kosten met zich meebrengen.

 

Vooral de scholen stellen hier vandaag veel vragen over. Wat met de scholen die reeds een engagement van de cellen Educatie en Preventie voor het volgende schooljaar hebben gekregen? Blijven ze nu in de kou staan of zullen ze het komende jaar nog een beroep kunnen doen op hun bijdrages?

 

07.02 Minister Jan Jambon: De zesde staatshervorming heeft bepaalde bevoegdheden aan de Gewesten overgedragen, waaronder verkeerseducatie en sensibilisering. Dat heeft ervoor gezorgd dat het zwaartepunt nu bij de deelgebieden is komen te liggen.

 

Op 22 december 2015 heeft de federale Ministerraad beslist over een aantal maatregelen ter uitvoering van het kerntakenplan. De afschaffing van de Cellen Educatie en Preventie van de federale wegpolitie is een van de 20 maatregelen. De vrijgekomen capaciteit van de 35 personeelsleden, waarvan er momenteel echter slechts 25 plaatsen zijn ingevuld, zal integraal weer in de terreinentiteiten van de wegpolitie geïnjecteerd worden, om in te zetten op verkeersveiligheid.

 

De taken dienen overgenomen te worden door de Gewesten tegen ten laatste 31 december van dit jaar. Vlaanderen heeft formeel bevestigd klaar te zijn tegen 1 september. De andere Gewesten zullen wij nog verder blijven ondersteunen tot maximaal 31 december van dit jaar. De federale wegpolitie heeft met de drie Gewesten overlegmomenten gehad.

 

Ik kan aannemen dat het veld bezorgd is over de overname door de nieuwe partners. Elke verandering zorgt voor heel wat bezorgdheden. Ik kan u meegeven dat we goed samenwerken met de Gewesten om de overdracht en kennisdeling zo goed mogelijk te laten verlopen. Hoe de Gewesten dit praktisch zullen invullen, behoort niet tot mijn bevoegdheden. Vlaanderen heeft reeds bevestigd dat het een alternatief aanbod, in samenwerking met de Vlaamse Stichting voor Verkeerskunde, heeft uitgewerkt. Daarmee zal vanaf 1 september 2016 gestart worden.

 

De leden van de CEP werden op verschillende momenten ingelicht over de situatie, telkens als deze veranderde of als er nieuwe informatie was. Dat gebeurde ofwel door de directie van de wegpolitie zelf, de provinciale diensthoofden of de hoofden van de CEP. De eerste vergadering met de leden van de CEP dateert van oktober 2015. Op 23 december 2015 werden de leden van de CEP via mail ingelicht over de beslissing van de Ministerraad. Op 16 maart van dit jaar was er een vergadering met de hoofden van de CEP. Daarna werd de afschaffing van de CEP nog besproken tijdens de vergadering met de provinciale diensthoofden en deze met de representatieve syndicale organisaties.

 

Vlaanderen heeft verklaard klaar te zijn vanaf 1 september 2016. Er werd aan het VSV een doublure voorgesteld tot 31 december 2016, maar het VSV beschouwde dit aanbod als onnodig. Wallonië heeft gevraagd de tuimelwagens te laten blijven beheren door de CEP tot 31 december 2016. Dezelfde deadline is er voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De overgangsperiodes zullen dus maximaal tot eind van dit jaar lopen.

 

Er zijn vergaderingen geweest met de betrokken Gewesten, met hun partners, met de lokale en met de federale politie. In Vlaanderen werden tevens de diensten van de provinciegouverneurs betrokken bij de laatste overlegvergadering en zijn de eerste praktische bezichtigingen en regelingen reeds getroffen voor de overdracht van het materiaal en het aanschrijven van de klanten. In Wallonië en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dient dit nog te gebeuren.

 

De invulling van de taken die na de overgave door de Gewesten zullen worden uitgevoerd, behoort niet tot mijn bevoegdheid. De invulling van de educatieve verkeerstaken, overgedragen naar de Gewesten, behoort ook niet tot mijn bevoegdheid. Het lijkt mij logisch dat jarenlange werking niet gemakkelijk te evenaren valt. Zoals daarnet gezegd, er werd een aantal overdrachtsafspraken gemaakt met de betrokken partners om deze overheveling zo goed als mogelijk te begeleiden.

 

Ten slotte, de scholen die CEP-activiteiten in hun agenda hebben staan na de stopzetting van de CEP, zullen een schrijven krijgen met het alternatieve aanbod van de partners in de Gewesten. De CEP zullen deze activiteiten niet meer uitvoeren. De scholen zullen met een nieuwe partner kunnen bekijken of ze samen tot een alternatief kunnen komen binnen het nieuwe aanbod. Sowieso krijgt elke huidige klant van de CEP een schrijven dat de stopzetting aankondigt en tevens het nieuwe aanbod. Er is ook in een perscommuniqué hierover voorzien.

 

07.03  Jef Van den Bergh (CD&V): Mijnheer de minister, om alle misverstanden te vermijden, ik stel uiteraard de overdracht van deze bevoegdheid niet in vraag. Integendeel, ik denk dat het een goede zaak ik dat de vrijgekomen capaciteit zal worden ingezet bij de verkeerspolitie. Dat is daar ook erg nodig, zoals ik in het verleden reeds een aantal keren heb aangekaart. Daarover bestaat dus geen twijfel.

 

Er is nog een tweede element, en hierin ben ik toch niet helemaal gerust. Uit hetgeen u aanhaalt blijkt dat er wel meermaals gecommuniceerd is naar de leden van de CEP toe, maar er zijn toch nog wel wat engagementen richting scholen aangenomen. Aan Vlaamse kant hebben wij ook de indruk, als ik kijk naar vragen van mijn collega’s in het Vlaams Parlement, dat het VSV niet helemaal klaar is om die aanvragen zomaar over te nemen vanaf 1 september.

 

Daaromtrent heb ik nog wel wat zorgen, maar ik neem aan dat dit verder goed wordt opgevolgd en dat de communicatie tussen de leden van de CEP en het VSV op een goede manier kan verlopen, zodat de geplande activiteiten met betrekking tot verkeerseducatie, die toch wel belangrijk zijn, effectief kunnen plaatsvinden in die scholen volgend schooljaar.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

De voorzitter: De vraag nr. 13052 van de heer Thiébaut is omgezet in een schriftelijke vraag.

 

08 Question de M. Emir Kir au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "les mesures prises en matière de gestion des grands rassemblements en zone bruxelloise" (n° 13071)

08 Vraag van de heer Emir Kir aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de maatregelen inzake crowdcontrol in Brussel" (nr. 13071)

 

08.01  Emir Kir (PS): Monsieur le ministre, le 3 février dernier, en commission de l'Intérieur, je vous interrogeais sur le besoin de formation en matière de gestion des grands rassemblements en Région bruxelloise. Lors de votre réponse, vous parliez de toute une série de mesures prises par le DirCo de Bruxelles de la police fédérale, des zones de police concernées sur la problématique des terrains. Ainsi, le DirCo de Bruxelles allait effectuer diverses recherches de lieux d'entraînement. Il avait temporairement trouvé un terrain au port d'Anvers où il était possible de réaliser des exercices portant sur les techniques d'intervention dans le cadre de la gestion négociée de l'espace public.

 

Je reprends les propos tenus lors de cette question que je vous avais posée. "Il s'agit d'un terrain privé mis en vente et actuellement géré par la police fédérale, ce qui permet un accès facile et gratuit. Dès lors, en 2016, le DirCo de Bruxelles organisera sur ce site les exercices de recyclage prévus dans le cadre de la circulaire ministérielle MFO-2, contraignante pour le personnel des zones de police locale bruxelloises qui seront engagées dans le maintien et le rétablissement de l'ordre public en capacité hypothéquée."

 

À terme, la proposition d'un centre d'entraînement sur le site de l'ancienne base de la force aérienne à Goetsenhoven était bien envisagée. Tant au niveau de la police que de la Régie des Bâtiments, ce dossier était à l'étude et donc en cours de traitement.

 

Par ailleurs, vous aviez fait remarquer également que des problèmes juridiques avec le gouvernement flamand notamment, existaient sur la destination de ce terrain. Vous négociez actuellement avec lui pour changer le plan de destination.

 

Sur base de tout ce que je viens de présenter, je voudrais dès lors vous poser les questions suivantes.

 

Qu'en est-il de l'état d'avancement de l'étude sur le Goetsenhoven? Ce projet va-t-il pouvoir se finaliser? Avez-vous réussi à lever les obstacles juridiques en la matière? Vous parliez d'un premier plan géré par la police fédérale et la police locale pour un budget de 230 millions d'euros. Étant donné ce montant un peu exagéré, vous aviez demandé de revoir ce plan et d'en venir à un budget plus réaliste. Avez-vous plus de précisions par rapport au nouveau plan?

 

08.02  Jan Jambon, ministre: Monsieur le président, monsieur Kir, l'étude révisée de la police fédérale quant au centre d'entraînement intégré a été introduite début de cette année et est en cours d'analyse. Cette étude comprenait toute une description des activités à mener, leur justification opérationnelle ainsi qu'un programme de besoins détaillant les infrastructures à aménager sur le site.

 

Compte tenu de l'aspect atypique des travaux ainsi que de leur importance budgétaire, l'examen de l'étude prend plus de temps qu'initialement prévu. Nous espérons obtenir un accord des parties concernées pour la fin de cette année-ci.

 

La Régie des Bâtiments ne pourra déterminer la faisabilité du projet qu'à partir du moment où elle disposera d'un programme de besoins validé par l'Inspection des Finances accrédité auprès de la police fédérale.

 

Les investissements à envisager sur le site dépendront principalement de la nature des infrastructures devant répondre aux besoins spécifiques de la police fédérale en matière d'équipement et d'aménagement du site. Afin de mieux apprécier et estimer l'impact financier engendré par de tels besoins, la police fédérale et la Régie des Bâtiments, en concertation avec les représentants concernés au sein de ma cellule stratégique, analysent actuellement les différentes options possibles et leurs enveloppes budgétaires respectives. Les résultats de ces analyses devraient être disponibles, dans le cadre du masterplan police fédérale en cours d'élaboration et devant être soumis à l'approbation du Conseil des ministres dans le courant du dernier trimestre 2016.

 

Dans le même temps, la Défense et la Régie des Bâtiments finalisent ensemble un projet de concession du site concerné, la mise à disposition temporaire de celui-ci et son éventuelle acquisition définitive, conformément au programme des besoins qui sera approuvé dans le cadre du masterplan police fédérale.

 

08.03  Emir Kir (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.

 

Si je comprends bien, les analyses sont en cours, tant au niveau de l'étude qui a pris plus de temps à cause des impératifs liés au terrain, mais aussi sur la question de l'affectation du terrain. Sur la question budgétaire, vous nous renvoyez au masterplan qui devrait être approuvé entre septembre et novembre. Vous avez parlé du troisième trimestre 2016.

 

Monsieur le ministre, je reviendrai bien évidemment sur ces sujets.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Question de M. Emir Kir au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "le contrôle des GSM et ordinateurs des demandeurs d'asile" (n° 13073)

09 Vraag van de heer Emir Kir aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de controle van de gsm's en computers van de asielzoekers" (nr. 13073)

 

09.01  Emir Kir (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, cette question était aussi destinée à votre collègue M. Francken ce matin mais elle n'a pu être traitée, car nous n'avons pas pu aller au bout de l'ordre du jour. Je l'interrogerai néanmoins ainsi que votre collègue, M. Geens.

 

La presse du 29 juin 2016 faisait l'écho d'un projet de loi de votre collègue, M. Francken, qui viserait à contraindre les demandeurs d'asile à soumettre leur gsm et ordinateur portable à un contrôle permettant d'établir leur identité.

 

Selon lui, une directive européenne permet de mettre en œuvre une telle disposition en Belgique. Des policiers seront présents à l'Office des Étrangers pour réaliser cette opération. Or l'application de l'article 8 de la Cour européenne des droits de l'homme implique que seules sont admises les atteintes à la vie privée répondant aux conditions suivantes: "Il ne peut y avoir ingérence d'une autorité publique dans l'exercice de ce droit que pour autant que cette ingérence est prévue par la loi et qu'elle constitue une mesure qui, dans une société démocratique, est nécessaire à la sécurité nationale, à la sûreté publique, au bien-être économique du pays, à la défense de l'ordre et à la prévention des infractions pénales, à la protection de la santé ou de la morale, ou à la protection des droits et libertés d'autrui".

 

Vous avez été interrogé à cet égard et vous avez répondu, à juste titre: "Je n'ai pas d'information concernant les contrôles de gsm. Non, ce n'est pas le cas, on fait juste un screening sur base de l'identité des gens. Ce ne sont pas des criminels, ces gens. On va vérifier s'ils sont dans nos bases de données ou dans les bases de données internationales" Là, vous ajoutez un élément fondateur: "Mais on part du principe que ce ne sont pas des criminels, je ne vois donc pas pourquoi on doit tracer leur gsm, etc.".

 

Monsieur le ministre, quel est votre avis et comment allez-vous vous positionner par rapport à votre collègue, compétent en la matière?

 

09.02  Jan Jambon, ministre: Monsieur Kir, au moment où cette question a été déposée, je n'étais pas au courant de ce que M. Francken avait vu au Danemark. Je confirme mes propos: pour moi, les réfugiés ne sont pas des criminels. Donc, nous ne devons pas recourir à de telles méthodes d'investigation.

 

Cela dit, en cas de doute, l'examen du gsm ou du pc peut servir à connaître la véritable identité de l'intéressé. C'est ce qu'il se passe au Danemark. Il ne s'agit donc pas d'utiliser les méthodes spéciales d'investigation, comme nous le faisons pour confondre un criminel. Nous parlons ici d'un moyen de vérification en cas d'hésitation. Cela me semble utile et intéressant.

 

09.03  Emir Kir (PS): Monsieur le ministre, je suis rassuré que vous confirmiez votre point de vue. Vous avez été très prudent dans vos explications relatives aux méthodes employées au Danemark. Il serait utile de comprendre comment le modèle danois s'est mis en place.

 

En tout cas, il me semble que nous devrions prendre de telles mesures dans des cas exceptionnels quand on n'est pas à même de vérifier l'identité de quelqu'un. Comme vous l'avez dit, les réfugiés ne sont pas des criminels.

 

Il faut éviter de donner le sentiment que l'autre constitue une menace. Derrière ce projet, on distingue une manière de ternir le réfugié. C'est tout simplement inacceptable. C'est pourquoi vos propos ont été fortement appréciés par la société civile. Les réfugiés ne sont pas des criminels, c'est évident! C'est pourquoi nous devons traiter les gens de manière égale. Il ne doit pas y avoir d'exception dans le traitement des individus, qu'ils soient belges ou étrangers, notamment lorsqu'ils sont réfugiés.

 

Nous reviendrons évidemment sur cette question avec vos collègues.

 

Je vous remercie pour vos réponses.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

10 Interpellation de M. Emir Kir au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des bâtiments sur "l'optimalisation des services de police en Région bruxelloise" (n° 160)

10 Interpellatie van de heer Emir Kir tot de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der gebouwen over "het optimaliseren van de politiediensten in het Brussels Gewest" (nr. 160)

 

10.01  Emir Kir (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, la Belgique a été durement touchée par le double attentat de Bruxelles et de Zaventem, le 22 mars dernier. À travers la douleur des victimes directes de ces attaques, c'est l'ensemble de notre société et nos valeurs qui ont été mis à l'épreuve. De tels événements suscitent des réflexions, des questionnements nécessitant une analyse à chaque niveau de fonctionnement de nos institutions afin de les améliorer.

 

Un groupe de travail regroupant les six zones de police à Bruxelles a été constitué dans l'optique de formuler une série de recommandations, de propositions qui les réunissent autour d'un projet commun: l'optimalisation du fonctionnement des services de police en Région bruxelloise. Celles-ci ont d'ailleurs été validées lors de la conférence des chefs de corps, le 26 avril 2016.

 

Néanmoins, je tiens ici à vous rappeler que la loi du 26 mars 2014 sur l'optimalisation de la police fédérale a pour but aussi d'accroître le soutien aux zones de police, en renforçant la capacité opérationnelle d'appui de la police fédérale au profit des zones de police.

 

Force, malheureusement, est pourtant de constater un manque d'investissement de la police fédérale et l'affaiblissement regrettable de la fonction de DirCo à Bruxelles. Il serait donc avant tout primordial que la police fédérale se positionne explicitement sur le service qu'elle est encore en mesure de fournir pour Bruxelles au niveau des zones de police. Sans une solidarité accrue des six zones de police et sans une collaboration soutenue par le nouveau rôle de coordination de la Région bruxelloise, les manques de moyens, d'effectifs opérationnels et de soutien fédéraux se feraient plus gravement sentir encore. Mais nous avons tout autant besoin de coordination que de ces renforts fédéraux.

 

Sur la base de ces informations, je voudrais vous poser les questions suivantes.

 

Le rôle de la police fédérale à Bruxelles sera-t-il revu et renforcé en soutien aux zones de police? Dans la nouvelle articulation des compétences fédérales, régionales et communales, comment envisagez-vous le rôle du DirCo et quels moyens seront-ils dévolus à celui-ci pour accomplir ses missions? Qu'en est-il de la reconnaissance du rôle de capitale et les moyens policiers qui lui sont alloués pour prendre en compte les obligations qui découlent de ce statut? Un engagement de votre part avait été pris au printemps de l'année dernière devant la Conférence des bourgmestres de Bruxelles d'évaluer l'adéquation de la norme KUL, une annonce évidemment bienvenue, d'autant que l'accord de gouvernement annonce que cette norme ne serait pas revue au cours de la législature. Quand ferez-vous état des conclusions de cette analyse?

 

10.02  Jan Jambon, ministre: Monsieur Kir, la police fédérale déploie actuellement des efforts considérables pour renforcer les zones bruxelloises dans différents domaines. En matière de lutte contre le radicalisme et le terrorisme, un plan d'action spécifique, le Plan Canal, a été mis sur pied. Il concerne plusieurs zones, dont une a déjà reçu du personnel policier, mis à disposition par la police fédérale.

 

Dans ce cadre, un groupe de pilotage et des groupes de travail thématiques déploient leur activité afin d'améliorer les processus et l'efficacité des services.

 

Enfin, le directeur-coordinateur est chargé du fonctionnement de la task force locale, qui vise à assurer un suivi optimal de la problématique des extrémismes et du radicalisme et le terrain. Cet investissement sera de nature à améliorer la sécurité générale à Bruxelles.

 

En matière de gestion de l'ordre public, la police fédérale a commencé le renforcement de la réserve fédérale afin de mieux pouvoir répondre aux besoins des zones en matière de gestion d'événements. Dans le même domaine, le corps d'intervention de Bruxelles, le CIK, s'est réorganisé afin de développer sa flexibilité opérationnelle pour mieux répondre aux besoins des zones.

 

En matière de sécurité des transports en commun, le directeur-coordinateur a été chargé de développer, en concertation avec les zones, un plan stratégique visant à l'amélioration de la sécurité et de la présence policière sur le réseau, dans une approche intégrale et intégrée.

 

Finalement, en résumé, la police fédérale, par l'intermédiaire du directeur-coordinateur, et dans le cadre de référence existant, a la volonté de contribuer à la sécurité et à l'optimalisation des services de police en mettant l'accent sur la coordination, dans un climat de transparence et de respect des compétences des uns et des autres.

 

Dans ce cadre-là, le rôle du directeur-coordinateur s'inscrit tout d'abord dans les compétences légales qui lui sont dévolues. Ce rôle est important pour la police fédérale, mais certainement aussi pour la police locale.

 

Le directeur-coordinateur doit fournir et organiser l'appui aux zones, conformément aux règles en vigueur. Il doit aussi servir de catalyseur entre les différentes entités, afin d'accompagner les dernières réformes institutionnelles en matière de compétences dévolues à la Région de Bruxelles-Capitale, notamment en matière de coordination des politiques de sécurité. Il doit le faire sans perdre de vue les besoins et les attentes de tous les partenaires. Son rôle de facilitateur et de fédérateur est essentiel pour l'équilibre entre les deux niveaux de la police intégrée.

 

Les moyens humains alloués sont ceux prévus dans l'OT3, publié au Moniteur belge du 30 octobre 2015, et les moyens matériels y afférents. En termes humains on parle de 323 équivalents temps plein.

 

En plus des mesures spécifiques prévues pour les zones bruxelloises via la police fédérale, je ne peux que confirmer que tous les mécanismes financiers prévus tiennent compte de la situation particulière de Bruxelles en tant que capitale: dotation fédérale, dotation recrutement, fonds pour les tops européens, etc.

 

Je ne peux que répéter que la révision de la norme KUL n'est pas un objectif de l'accord gouvernemental. Je l'ai dit à plusieurs reprises. J'ai toujours été très honnête et très direct sur ce point-là. Je ne vais pas vous surprendre mais je suis et je reste demandeur d'une optimalisation et d'économies d'échelle au niveau des zones de police bruxelloises. Une analyse volontaire au niveau des zones de police serait la bienvenue.

 

10.03  Emir Kir (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour toutes vos réponses.

 

Sur la norme KUL, vous aviez amorcé, je pense, une réflexion. Je n'ai pas dit que l'accord de gouvernement prévoyait la modification de la norme. Vous aviez dit que vous étiez prêt à en parler. Aujourd'hui, je vois que vous êtes moins ouvert à la question et que vous revenez sur la ligne de l'accord de gouvernement.

 

Sur les questions relatives aux aspects budgétaires et financiers, vous nous renvoyez aux mécanismes existants. Je rappelle, quand même, que vos départements ont fait l'objet d'économies considérables tant au niveau du personnel, qu'en termes de fonctionnement ou d'investissements. Il est donc urgent d'investir plus que jamais dans vos départements et de vous battre au sein du Conseil des ministres pour obtenir plus de moyens.

 

Quant au Plan Canal, vous nous aviez déjà dit qu'une zone avait été soutenue. Si je comprends bien, cela prend du temps avant d'être mis en œuvre.

 

10.04  Jan Jambon, ministre: Le planning initial était de démarrer à Schaerbeek et à Vilvorde. C'est ce que nous avons fait. Avant la fin de l'année, nous avons prévu d'élargir vers les autres communes. La capacité de 300 agents répartis sur la partie judiciaire et sur la partie administrative doit être remplie avant la fin de l'année.

 

10.05  Emir Kir (PS): J'ai encore une question technique sur le renforcement de la police fédérale.

 

Vous avez dit qu'il se faisait. Vous pouvez me répondre par écrit ou je peux revenir après les vacances pour comprendre un peu comment vous entendez renforcer la réserve fédérale.

 

Monsieur le président, je remercie encore le ministre pour les réponses additionnelles et c'est dans ce cadre-ci que je dépose ma recommandation.

 

Moties

Motions

 

Le président:

 

En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

 

Une motion de recommandation a été déposée par M. Emir Kir et est libellée comme suit:

“La Chambre,

ayant entendu l'interpellation de M. Emir Kir

et la réponse du vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l’Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments,

recommande au gouvernement

la création d'un centre de commandement et de crise régional permanent comme préalable indispensable au bon fonctionnement du travail policier et des services de secours;

- la circulation de l'information policière par un renforcement du lien fédéral-local et un recours aux nouvelles technologies;

- de réinvestir dans l'ERIP – une école de police pour les zones et le personnel des polices bruxelloises – afin qu'elle puisse prendre en charge toutes les formations mais aussi la GPI 48 (tir et self défense), les FTX GNEP (gestion négociée de l'espace public) et les formations AMOK.”

 

Een motie van aanbeveling werd ingediend door de heer Emir Kir en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van de heer Emir Kir

en het antwoord van de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen,

adviseert de regering

- een gewestelijk permanent commando- en crisiscentrum op te richten als conditio sine qua non voor de goede werking van de politie en de hulpdiensten;

- de doorstroming van de politie-informatie te bewerkstelligen door de band tussen het federale en het lokale niveau te versterken en nieuwe technologieën te benutten;

- opnieuw te investeren in de GIP – een politieschool voor de zones en het personeel van de Brusselse politie –, opdat ze alle opleidingen, maar ook de training GPI 48 (schiettraining en zelfverdediging), de FTX-oefeningen en de training in het genegotieerd beheer van de publieke ruimte, alsmede de AMOK-opleidingen voor haar rekening zou kunnen nemen.”

 

Une motion pure et simple a été déposée par M. Koenraad Degroote

Een eenvoudige motie werd ingediend door de heer Koenraad Degroote.

 

Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.

 

11 Question de M. Paul-Olivier Delannois au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "l'habilitation de sécurité pour les bourgmestres lors des grands événements" (n° 13075)

11 Vraag van de heer Paul-Olivier Delannois aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de veiligheidsmachtiging voor burgemeesters in het kader van de veiligheid bij grote evenementen" (nr. 13075)

 

11.01  Paul-Olivier Delannois (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, je vous avais interrogé en mai dernier à propos de la sécurité lors des grands événements et des informations apportées au bourgmestre pour qu'il soit mieux habilité à prendre certaines mesures de sécurité.

 

Comme je vous le disais la dernière fois, pour un bourgmestre sur le territoire duquel des grands événements se tiennent, comme la mise en place d'un écran géant lors de l'Euro par exemple, cela représente une responsabilité importante, surtout au regard des moyens policiers dont il dispose pour mettre en œuvre les mesures nécessaires afin d'assurer la protection des participants. Vous m'aviez répondu que, prochainement, vous alliez donner l'opportunité au bourgmestre de demander une habilitation de sécurité. Si le bourgmestre en dispose, il pourra obtenir des informations plus précises pour gérer au mieux la sécurité d'un événement.

 

Monsieur le ministre, quand cette mesure sera-t-elle mise en place? Quelles démarches faudra-t-il effectuer pour disposer de cette habilitation?

 

11.02  Jan Jambon, ministre: Monsieur Delannois, après mes déclarations, j'ai recherché comment obtenir une habilitation de sécurité. Il est actuellement possible qu'un bourgmestre demande l'habilitation de sécurité par la voie normale, ce qui signifie une demande volontaire et personnelle – personne ne peut y être contraint – auprès de l'Autorité nationale de sécurité. Vous serez alors soumis à une enquête de sécurité par la Sûreté de l'État. Après une évaluation positive, vous obtenez une habilitation de sécurité. Mais une habilitation de sécurité n'a pas le droit d'obtenir toute l'information: seule l'information dans les limites de ce qui est nécessaire de savoir, need to know principle. Cela requiert également un officier de sécurité qui assure le suivi et l'aftercare. Il faut encore examiner comment cela sera organisé.

 

Il faut également analyser en profondeur la possibilité que j'ai proposée d'une habilitation de sécurité par procédure accélérée ou une habilitation qui est donnée sur parole d'honneur à tous les bourgmestres. C'est pourquoi je ne vais pas donner de délai; je veux d'abord clarifier les différentes modalités. En outre, l'Autorité nationale de sécurité ne relève pas de mes compétences mais bien de celles du ministre des Affaires étrangères.

 

Comme je vous l'ai déjà dit, si vous souhaitez rapidement une habilitation de sécurité pour mieux gérer votre office, il vous est loisible de lancer une procédure volontaire auprès de l'Autorité. Je vais voir s'il n'est pas possible d'accélérer la procédure sur simple déclaration d'un bourgmestre en m'entretenant avec mon collègue M. Reynders, le ministre de tutelle de cette Autorité.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: La question n° 13076 de Mme Nawal Ben Hamou est reportée.

 

12 Question de M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "le temps de travail des pompiers" (n° 13088)

12 Vraag van de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de arbeidstijd van de brandweerlieden" (nr. 13088)

 

12.01  Philippe Blanchart (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, en séance du 22 juin dernier, vous avez répondu à une question concernant votre circulaire du 24 mai 2016. Cette circulaire, qui traite essentiellement de l'organisation de shifts de 24 heures, a provoqué de nombreuses interrogations, que ce soit au niveau organisationnel pour les responsables de zones de secours ou du point de vue des organisations de travailleurs.

 

La réponse que vous donnez à cette question parlementaire fait la lumière sur les raisons et les fondements scientifiques qui vous ont amené à prendre cette circulaire mais, malheureusement, elle reste encore fort vague sur deux points essentiels.

 

Si vous me permettez de citer le compte rendu, je voudrais en tirer deux courts extraits. Vous comprendrez ainsi pourquoi je me permets de revenir sur le sujet.

 

Monsieur le ministre, en ce qui concerne l'opportunité d'une réforme, vous dites ceci: "Je vais examiner avec les différents partenaires et instances concernés, y compris les syndicats, quel sera le meilleur timing pour une éventuelle réforme."

 

Et plus loin, vous dites: "Dans un corps, anciennement communal, les 24 heures étaient faisables et pas dans un autre. J'ai donc envoyé une circulaire demandant de ne pas généraliser les 24 heures parce qu'il y avait des problèmes. Mais pour changer le règlement, il faut une concertation. J'ai donc juste donné un avis."

 

Monsieur le ministre, d'une part, comment les différents corps doivent-ils donner suite à cette circulaire? En vous lisant, je comprends bien votre volonté de résoudre les problèmes pratiques posés par la mise en œuvre des zones de secours. Mais je me demande dans quelle mesure ce que vous présentez dans votre réponse comme un "avis" ne risque pas d'ajouter à la confusion? Somme toute, le problème que vous présentez comme à l'origine de votre circulaire n'est malheureusement pas encore résolu, puisqu'il y est question, essentiellement, d'uniformiser l'organisation du travail au sein de zones réunissant des corps dont le mode de fonctionnement pouvait être disparate. Et donc, que ce soit dans un sens ou dans un autre, ne faut-il pas une concertation dans tous les cas? L'harmonisation n'est-elle pas souhaitable dans l'absolu à terme?

 

Et c'est naturellement le deuxième point sur lequel je me permets de revenir. À vous lire, j'ai le sentiment que votre volonté est bien d'aller vers une réforme sur laquelle je ne me prononcerai évidemment pas. Je m'interroge toutefois quant aux concertations que vous envisagez. Quels sont les partenaires concernés? Avez-vous déjà pris des initiatives à leur égard dans le cadre de ce dossier? Si oui, lesquelles? Dans le cas contraire, comptez-vous encore en prendre avant la fin de l'année parlementaire? Ou attendrez-vous plutôt le mois de septembre?

 

12.02  Jan Jambon, ministre: Monsieur Blanchart, comme expliqué ce 22 juin à Mme Matz, l'objectif principal de ma circulaire du 24 mai dernier était d'éviter que le système de shifts de 24 heures ne soit étendu à d'autres postes que ceux auxquels il était appliqué avant le passage en zone de secours. En effet, une telle extension constituerait une violation tant des engagements internationaux de l'État belge que du principe de standstill qui prévaut en matière de conditions de travail. Le principe de standstill interdit clairement, selon la jurisprudence et la doctrine, de régresser de manière significative dans la protection que la réglementation offrait avant sa modification. Il s'agit d'une forme de protection des droits acquis.

 

Les décisions relatives à la gestion des ressources humaines relèvent de la compétence des zones de secours et peuvent varier en fonction des circonstances régionales et locales: la présence ou non de personnel volontaire, sa disponibilité en fonction des heures et des jours, l'analyse des risques et la répartition statistique des interventions en fonction des heures et des jours.

 

En ce qui concerne la question de mettre fin, à plus ou moins brève échéance, aux shifts de 24 heures, ma circulaire attirait l'attention des autorités zonales sur diverses questions relatives à la santé des pompiers et à leur sécurité, au risque d'erreurs professionnelles et à la gestion des ressources humaines. Ce simple rappel des règles de droit ne modifie en rien la situation existante et ne comporte aucun aspect réglementaire.

 

Vous conviendrez avec moi que la précipitation est rarement bonne conseillère. D'un point de vue juridique, il n'y a pas d'urgence quant à modifier la situation existante. Les autres aspects de la question relèvent du bien-être au travail du point de vue de la prévention et de la médecine du travail. Avant de négocier un éventuel projet réglementaire avec les différents partenaires – les syndicats, les Unions des villes et communes et fédérations de pompiers – il conviendrait d'abord de déterminer la nouvelle limite qui serait soumise à la négociation. En d'autres termes, si de nombreuses études scientifiques mettent en évidence la nocivité absolue des shifts de 24 heures, il faudrait encore en examiner la nocivité relative par rapport à des shifts de 8, 12 ou 16 heures, par exemple.

 

Avant d'élaborer un éventuel projet de loi à ce sujet, il est nécessaire de demander l'avis d'experts en matière de bien-être au travail dans ses aspects liés à la prévention et de la médecine du travail. Dans un premier temps, afin de disposer de toutes les informations pertinentes, mes services prendront contact avec le SPF Emploi, Travail et Concertation sociale qui bénéficie d'une expertise indéniable en la matière.

 

En conclusion, le choix sera laissé aux zones qui, avant la réforme, permettaient les shifts de 24 heures de continuer comme auparavant mais on n'ajoutera pas de nouvelles zones dans ce système.

 

12.03  Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, vos réponses sont très claires.

 

Si on envisage le passage à un système de 16 heures, par exemple, qui paraît plus pertinent pour les différentes raisons évoquées dans la circulaire, cela laissera le temps aux zones et aux employeurs de pouvoir organiser le fonctionnement à un rythme qui sera beaucoup plus facile à mettre en place. Si cela avait été organisé dans la précipitation, il aurait fallu remodeler totalement le fonctionnement des services du personnel.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

13 Question de M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "le financement des prestations de policiers à la prison de Jamioulx pendant les grèves" (n° 13100)

13 Vraag van de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de financiering van de prestaties van de politieagenten in de gevangenis van Jamioulx tijdens de stakingen" (nr. 13100)

 

13.01  Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, je vous interpelle sur cette problématique qui me vient directement du terrain.

 

La zone de police Germinalt se retrouve face à une facture de plus de 185 000 euros à payer suite à l'appui des policiers à la prison de Jamioulx durant la grève. Un appui qui a été essentiel et indispensable à la gestion pénitentiaire. En effet, depuis le début de la grève des gardiens de prison, c'est la zone de police Germinalt qui a assuré le bon fonctionnement de l'établissement.

 

En tout, ce sont plus de 2 400 heures qui ont été prestées au sein de la prison par les policiers locaux. Un manque qui s'est fait sentir puisqu'ils n'ont pas été remplacés sur le terrain notamment en raison du manque d'officiers et de financement. Donc le travail est resté sur le côté, s'est accumulé et va devoir se résorber avec le temps. Ces 185 000 euros sont le surcoût estimé pour les prestations, repas et déplacements de la police durant les deux mois de grève. Cela représente 2 % du budget global de la zone de police. C'est une facture qui a beaucoup de mal à passer auprès des différentes communes. La zone de police Germinalt a en effet envoyé un recommandé au gouvernement, essentiellement à votre collègue ministre de la Justice. Le chef de corps estime qu'il ne revient pas aux communes de payer pour ce qui ne représente pas pour elles des missions de base.

 

Monsieur le ministre, avez-vous eu des contacts sur ce dossier avec votre collègue ministre la Justice? Bien qu'une dotation fédérale soit prévue pour l'intervention dans les prisons, nous nous trouvons ici confrontés à une situation d'urgence, exceptionnelle aussi de par sa proportion. Elle est préjudiciable à la zone. Envisagez-vous un remboursement, une compensation fédérale pour cette zone? Quelles mesures envisagez-vous de prendre en prévention d'une situation identique qui se reproduirait afin d'assurer les prestations des policiers et d'assurer la sécurité des zones et des citoyens?

 

13.02  Jan Jambon, ministre: Monsieur Blanchart, après vérification au niveau de mon service indicateur, je n'ai pas encore reçu le recommandé adressé par la zone de police de Germinalt Thuin au gouvernement.

 

Ces derniers mois, nous avons tous été confrontés à des événements simultanés de grande échelle, qui ont eu un impact sans précédent sur tous les services de police: la crise de l'asile, les menaces et les attentats terroristes et, comme vous le signalez à juste titre, les grèves de longue durée dans les prisons.

 

Pour être en mesure de faire face à un tel fardeau sur notre système de police, même dans des circonstances exceptionnelles, le législateur a prévu en 1998 des mécanismes nécessaires de répartition des charges de travail et de solidarité interpolice basés sur des équilibres supportés et acceptés et, pour répondre à votre deuxième question, largement compensés chaque année par une contribution financière du gouvernement fédéral, notamment la dotation fédérale.

 

Dans ce cadre, la police locale doit remplir, conformément à la loi sur la police intégrée, des missions à caractère fédéral déterminées par des directives contraignantes (MFO) du ministre de l'Intérieur et/ou avec le ministre de la Justice. Ces missions, y compris les missions de maintien de l'ordre et de la sécurité au sein des établissements pénitentiaires situés sur son territoire - il s'agit de la directive MFO-1 - font donc intégralement partie des missions de la police locale pour lesquelles un appui du niveau fédéral et des autres zones de police par le système HyCap peut être fourni.

 

Il va de soi que l'impasse constatée lors des grèves dans les prisons a créé un impact énorme et cumulatif sur l'opérationnalité de toute la police intégrée. Le niveau fédéral est également confronté au surcoût causé par les grèves dans les prisons.

 

La facture seule de l'appui fédéral fourni par la Défense s'élève déjà à plus de 650 000 euros et presque 450 000 euros pour l'engagement de la Protection civile, sans faire mention des surcoûts à supporter par la police fédérale.

 

J'ai reçu plusieurs courriers de zones de police francophones concernant la problématique des grèves dans les prisons et les prestations de service de la police. J'ai transmis ces courriers à mon collègue le ministre de la Justice et j'ai demandé d'accélérer la mise en œuvre d'un service minimal au sein des institutions pénitentiaires, comme prévu dans l'accord de gouvernement.

 

13.03  Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.

 

Bien qu'un financement soit prévu à la base dans le cadre des missions fédérales, ici c'est l'ampleur du phénomène qui a fait que l'ensemble des zones de police se sont manifestées à la suite de cette grève de soixante jours.

 

Nous allons donc attendre la réponse de votre collègue le ministre de la Justice. En attendant, envisagez-vous de prendre des mesures de prévention par rapport à ces phénomènes qui peuvent se reproduire et qui peuvent avoir un impact sur les zones de police?

 

13.04  Jan Jambon, ministre: Le service minimal est la solution structurelle. Prévoir des effectifs en cas de grève demande la mobilisation de trop de personnel. Cela ne va pas!

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de audit van het Rekenhof over de federale politiesteun" (nr. 13107)

14 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "l'audit de la Cour des comptes relatif au financement de l'appui offert par la police fédérale" (n° 13107)

 

14.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, volgens een audit van het Rekenhof is er nood aan een fundamentele discussie over de financiering van de steun van de federale politie aan lokale zones.

 

In eerste instantie is er een probleem bij de inschatting van de risico's en de nodige middelen. Volgens het Rekenhof verschillen die inschattingen van zone tot zone. Bepaalde korpschefs vragen uit voorzorg de maximumcapaciteit, terwijl dat niet altijd nodig is. Er is ook een probleem van middelen. De beperkingen zijn niet alleen te wijten aan besparingen, maar ook aan de organisatiestructuur en -cultuur van de federale politie zelf.

 

In haar audit wijst het Rekenhof onder meer op de versnippering van het federale interventiekorps. De bestuurlijke directeurs-coördinatoren of DirCo's hebben volgens het Rekenhof onvoldoende middelen en bevoegdheden. Het hof maakte ook een aantal opmerkingen over HyCap. Het Rekenhof beveelt daarom een betere coördinatie tussen de diensten aan, een gezamenlijk reglement en een geografische herschikking van de federale interventiekorpsen alsook een reflectie over de KUL-norm.

 

Volgens het Rekenhof kan de federale politie zich volledig vinden in de conclusies en aanbevelingen. U als minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken hebt ondertussen gereageerd in die zin dat u de algemene mobilisatiecapaciteit en de solidariteitsmechanismen binnen de geïntegreerde politie grondig wil herbekijken en hervormen om in de toekomst een betere en verhoogde slagkracht te kunnen garanderen.

 

Mijnheer de minister, kunt u een reactie geven op de conclusies en aanbevelingen van het Rekenhof? Kunt u de maatregelen opsommen waarmee u in eerste instantie aan die conclusies en aanbevelingen zal tegemoetkomen?

 

14.02 Minister Jan Jambon: De zeer recente conclusies en aanbevelingen ingevolge het audit van het Rekenhof “Steun van de federale politie aan de lokale zones bij de handhaving van de openbare orde”, kan ik in grote mate onderschrijven.

 

Toch lijkt het mij, enerzijds, nodig om een aantal vaststellingen, die vanuit een theoretisch-conceptueel managementperspectief en in een stabiele omgeving volkomen terecht en correct zijn – zoals activity based budgeting, meetbare doelstellingen met opvolgingsindicatoren en instrumenten, klantgerichte dienstverlening enzovoort – enigszins te nuanceren. Hiervoor verwijs ik naar de complexe, gediversifieerde en weinig voorspelbare eigenheid van de bestuurlijke steunverlening en van de veiligheidscontext waarin die zich afspeelt, zowel op federaal, supralokaal als op lokaal gebied.

 

Anderzijds, wil ik van de gelegenheid gebruikmaken om te verduidelijken dat een aantal vastgestelde beperkingen niet steeds te wijten is aan de organisatiestructuur en cultuur van de federale politie. Complexe aankoopprocedures of samenhang tussen beleids-, beheers- en begrotingscycli zijn kritieke succesfactoren voor een algemeen, professioneel en geslaagd optreden van de federale politie, maar zij heeft daar zelf geen of slechts in beperkte mate vat op.

 

De grootste aandacht heb ik gewijd aan de conclusies en aanbevelingen inzake de taakverdeling en coördinatie, die de vinger leggen op de echte wonde die de voorbije maanden en dagen enkel zichtbaarder is geworden. Ik heb het dan over de MFO 2, de HyCap, het CIK. De politie wordt geconfronteerd met grootschalige en gelijktijdige gebeurtenissen – terrorisme, de asielcrisis, transmigratie, de zomerevenementen enzovoort – die een ongeziene weerslag hebben op de diensten van de geïntegreerde politie, waardoor de grenzen van de door de wetgever bepaalde interpolitionele solidariteit om ook in uitzonderlijke omstandigheden het hoofd te kunnen bieden aan de vermelde feiten, zeer tastbaar en voelbaar worden.

 

Om die reden werden twee politionele werkgroepen Solidariteit HyCap en Concept HyCap met vertegenwoordigers van de beide politieniveaus belast om verbetervoorstellen voor te leggen inzake het HyCap-mechanisme en bij uitbreiding de re-engineering van de dwingende ministeriële richtlijn MFO 2. De resultaten hiervan worden verwacht tegen het einde van het jaar.

 

Ook de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie heeft de opdracht gekregen om de voornoemde problematiek duidelijk in kaart te brengen en oplossingsvoorstellen aan te reiken. Voorts komt het punt ook maandelijks aan bod op het overleg dat ik organiseer met de politietop, het directiecomité van de federale politie en het dagelijks bestuur van de Vaste Commissie van de Lokale Politie. Gisteren nog hebben wij zeer uitvoerig gedebatteerd over de problematiek en vooral over mogelijke verbeter- en oplossingspistes om de uitdagingen voor de politionele inzet bij bestuurlijke opdrachten aan te gaan.

 

Hoewel de herziening van de KUL-norm geen doelstelling is van het regeerakkoord, is ook de problematiek van de financiering aan bod gekomen. In principe zouden de kosten gegenereerd ingevolge federale opdrachten, via de federale dotatie gedekt moeten worden. Rekening houdend met de resultaten van de werkgroepen en analyses die ik vernoemde, zal ik nagaan in welke mate een systeem van beloning en/of sanctionering mogelijk is.

 

Het hoeft dus geen verder betoog dat ik het eens ben met de bevindingen en aanbevelingen ter zake. Van zodra de diagnostiek is verfijnd, door de voormelde werkzaamheden, zal ik initiatieven nemen om de algemene mobilisatiecapaciteit en het solidariteitsmechanisme binnen de geïntegreerde politie grondig te herbekijken en te hervormen. Daarbij stel ik het einde van dit jaar als timing voorop.

 

Mijn en onze bedoeling is om in de nabije toekomst een betere en verhoogde operationele slagkracht te kunnen garanderen ten aanzien van de uitdagingen en de verwachtingen die zich nog zullen aandienen.

 

14.03  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord en ik wens hem succes in dat belangrijk dossier.

 

De voorzitter: Elkaar succes wensen, is altijd goed, mevrouw Battheu.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "maatregelen om geweld tegen artsen tegen te gaan in het algemeen en de alarmknop voor artsen in het bijzonder" (nr. 13109)

15 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "des mesures en matière de lutte contre la violence contre les médecins et le bouton d'alarme pour les médecins" (n° 13109)

 

U had deze vraag eerst gesteld aan de minister van Justitie, mevrouw Lahaye-Battheu, maar ze zal hier beantwoord worden door de minister van Binnenlandse Zaken.

 

15.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Het betreft een opvolgingsvraag, mijnheer de minister.

 

In de plenaire vergadering van begin december hebt u geantwoord op vragen over die problematiek. U hebt toen gezegd dat Binnenlandse Zaken een app/alarmknop aan het testen was, waarmee artsen in noodsituaties meteen een signaal naar het nummer 112 zouden kunnen zenden. De problematiek was toen jammer genoeg heel actueel, want in die week werd een huisarts uit onze provincie, mijnheer de voorzitter, namelijk uit Ingelmunster, tijdens een huisbezoek neergestoken door een patiënt. U hebt toen gezegd, mijnheer de minister, dat de app zou worden geïmplementeerd en aan de huisartsenorganisaties zou worden bezorgd, als de resultaten van de test naar behoren zouden zijn.

 

Recentelijk lanceerde de actiegroep “Patrick Roelandt Anti-Agressie Groep” ook enkele voorstellen. De groep vraagt onder andere dat huisartsen het recht zouden krijgen om bij een huisbezoek aan een risicopatiënt desgevallend politiebegeleiding op te eisen.

 

In de Kamercommissie van 24 februari hebt u gezegd dat er een werkgroep aan de slag is die moet nagaan welke maatregelen er genomen kunnen worden om preventief geweld tegen artsen tegen te gaan. U zei toen ook dat de dag nadien de eerste vergadering van die werkgroep gepland stond.

 

Ik zou vandaag graag eens een stand van zaken horen.

 

Is de testperiode met de app/alarmknop intussen afgerond? Wat zijn eventueel de resultaten?

 

Hoe staat u tegenover de voorstellen van de actiegroep “Patrick Roelandt Anti-Agressie Groep”?

 

Wat is de stand van zaken in de werkzaamheden van de werkgroep die u in het leven hebt geroepen?

 

15.02 Minister Jan Jambon: Mevrouw Lahaye-Battheu, de app 112 is klaar voor de noodcentrales die op de CAD ASTRID draaien. U weet dat wij op de noodcentrales nog twee systemen hebben: de centrales die met ASTRID draaien, en de andere die nog in het oude systeem CityGIS zijn blijven zitten. De app 112 is dus klaar voor de noodcentrales die op de CAD ASTRID draaien. Uit het pilootproject en de testen is gebleken dat er nog wat technische mankementen zijn voor het andere systeem, namelijk CityGIS. Die worden nu aangepakt. Tegen september zal de app ook klaar zijn voor dat systeem, daarna volgt een infocampagne.

 

Ik herhaal nog eens dat de app 112 een oplossing is voor de artsen en de veiligheidsberoepen, maar alle andere mensen zullen er ook gebruik van kunnen maken. De app is er dus niet alleen voor de huisartsen.

 

In de cluster “geweldcriminaliteit, aantasting van de persoonlijke integriteit en discriminatie” van de kadernota Integrale Veiligheid wordt er specifiek aandacht besteed aan het geweld tegen veiligheidsberoepen en zorgverstrekkers. Geweld tegen veiligheidsberoepen of zorgverstrekkers brengt de beschikbaarheid van de veiligheidszorg en de hulpverlening in het gedrang en moet, zowel preventief als repressief, kordaat worden aangepakt. Dat wordt ook vertaald naar het Nationaal Veiligheidsplan. Op het niveau van het zonaal veiligheidsoverleg kunnen dan, samen met de vertegenwoordigers van de zorgverstrekkers, maatregelen besproken en uitgevoerd worden op maat van de lokale veiligheidssituatie. De politiebegeleiding van de lokale politie bij een huisbezoek aan een risicopatiënt is daarvan een voorbeeld.

 

Momenteel worden de verschillende voorstellen van de actiegroep P.R.A.A.G. door mijn administratie onderzocht. Daarvoor is een ambtelijke werkgroep opgericht, in samenwerking met de FOD Justitie en de FOD Volksgezondheid, met als doel concrete voorstellen te formuleren om de veiligheid van de huisartsen te verbeteren. Die werkgroep is samengesteld uit de huisartsenkringen van Vlaanderen en Wallonië, de Orde der Artsen en de P.R.A.A.G. die in die denkoefening zeer actief is. Er wordt momenteel een tool uitgewerkt met preventiemaatregelen voor de huisartsen. De focus in de werkgroep wordt in eerste instantie gelegd op het sensibiliseren en informeren van de huisartsen over preventie van geweld en diefstal. In tweede instantie zal gereflecteerd worden over een bewustmaking bij de patiënten voor het respecteren van de hulpverleners.

 

15.03  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Ik dank u voor die stand van zaken, mijnheer de minister.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

16 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "artikel 9 van de wet van 28 december 1983 betreffende de vergunning voor het verstrekken van sterke drank en de speciale machtiging" (nr. 13111)

16 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "l'article 9 de la loi du 28 décembre 1983 sur la patente pour le débit de boissons spiritueuses et l'autorisation spéciale" (n° 13111)

 

16.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, artikel 9 stelt dat “behoudens speciale machtiging van het college van burgemeester en schepenen, het verboden is sterke dranken te verkopen voor gebruik ter plaatse in occasionele drankgelegenheden geopend op plaatsen waar openbare manifestaties plaatsvinden”.

 

In bepaalde politiezones, zoals in mijn politiezone, wordt de link gemaakt tussen een machtiging om dergelijke sterke dranken te schenken en het verbod om min 16-jarigen te laten aanwezig zijn op desbetreffende activiteit. Sinds 1 april 2016 is er in mijn politiezone Arro Ieper een zonale politieverordening, waarin onder andere staat dat ingeval een organisator van een fuif, feest of evenement aan het college een machtiging vraagt in toepassing van de regelgeving sterke dranken, het voor min 16-jarigen verboden is er aanwezig te zijn.

 

Het probleem rijst nu dat een van de steden in de politiezone ervan uitgaat dat dit voor hen niet van toepassing is, aangezien er bij hen geen vergunning of machtiging moet worden gevraagd.

 

Daarom heb ik volgende vragen ter verduidelijking, mijnheer de minister.

 

Kunt u uitsluitsel geven over artikel 9 van de wet van 28 december 1983? Is dat een algemene verplichting, moet men overal speciale machtiging vragen in de gevallen zoals opgesomd in dat artikel of zijn er uitzonderingen daarop?

 

Kunt u bevestigen dat een fuif wel degelijk een openbare culturele manifestatie is, zoals genoemd in artikel 9?

 

Is het juist dat organisatoren een speciale machtiging moeten vragen aan het college om sterke drank te mogen schenken in hun occasionele drankgelegenheid?

 

Wat is de mogelijke sanctie voor het geval de wet op dit punt niet correct wordt toegepast?

 

16.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Lahaye-Battheu, in verband met uw eerste vraag, het gaat hier over een federale wet, dus die is op heel het grondgebied van toepassing.

 

In verband met uw tweede en derde vraag, de derde alinea van dat artikel luidt als volgt: “Behoudens speciale machtiging van het college van burgemeester en schepenen is het verboden sterke dranken te verkopen voor gebruik ter plaatse in occasionele drankgelegenheden geopend op plaatsen waar openbare manifestaties plaatsvinden, zoals sportieve, politieke en culturele manifestaties.” Dit wil zeggen dat steeds een speciale machtiging van het college van burgemeester en schepenen nodig is voor het verstrekken van sterke drank op dergelijke manifestaties, bijvoorbeeld een wielerwedstrijd, een jaarmarkt enzovoort.

 

Voor gegiste dranken gelden de regels voor een occasionele drankgelegenheid, een formaliteit te bepalen door de gemeente, behalve indien de manifestatie langer dan 15 dagen duurt, want dan spreken we opnieuw over een, weliswaar tijdelijke, vaste drankgelegenheid. Wanneer een manifestatie dus 15 dagen of langer duurt, valt men in een andere categorie, namelijk in die van de vaste drankgelegenheid, ook al is dat maar tijdelijk, bijvoorbeeld drie weken.

 

De wet van 15 december 2005 houdende administratieve vereenvoudiging bepaalt dat de gemeenten autonoom kunnen beslissen over eventuele formaliteiten die organisatoren van tijdelijke drankgelegenheden moeten vervullen. Die wet trad in werking op 7 januari 2006. Sinds 7 januari 2006 is het de gemeente die beslist of en onder welke vorm de schenking van gegiste en/of sterkedranken op fuiven en evenementen aan een vergunning onderhevig is. De wet legt dus niets meer op, maar de wetgever laat wel de mogelijkheid open voor de gemeentelijke overheden om autonoom te bepalen in hoeverre zij nog voorafgaandelijke toelatingen of voorwaarden opleggen. Verschillende gemeenten hanteren inderdaad nog een vergunning of minstens een meldingsplicht. Op die manier is het gemeentebestuur op de hoogte van evenementen en fuiven en kan zij de organisatoren en de verantwoordelijken informeren over de wettelijke verplichtingen. De exacte juridische basis voor de afschaffing van de drankvergunning voor occasionele drankgelegenheden vindt u dus in de informatienota bij de administratieve vereenvoudiging van 2006.

 

Dus, enkel voor de verkoop van sterkedrank voor gebruik ter plaatse in occasionele drankgelegenheden op plaatsen waar openbare sportieve, politieke en culturele manifestaties plaatsvinden, moet er wel steeds een speciale machtiging zijn van het college van burgemeester en schepenen.

 

Nu zouden wij lang kunnen discussiëren over de vraag wat een occasionele drankgelegenheid precies is. De wet van 28 december 1983 definieert dat als volgt: “De vooraf als dusdanig aangegeven drankgelegenheid die naar aanleiding van om het even welke gebeurtenis van voorbijgaande aard ten hoogste tienmaal per jaar en telkens niet langer dan 15 opeenvolgende dagen wordt gehouden door een kring, maatschappij of particuliere vereniging, met uitzondering van de handelsvennootschappen en van feitelijke verenigingen met winstoogmerk.”

 

Drankgelegenheden gehouden op tentoonstellingen en op jaarbeurzen worden geacht occasionele drankgelegenheden te zijn voor de gehele duur van de tentoonstelling of de jaarbeurs, ongeacht de hoedanigheid van de exploitant.

 

Als zaaluitbater moet de uitbater over een vergunning beschikken als hij gegiste en/of sterkedrank wil schenken, omdat hij niet onder de voornoemde definitie valt. De organisator van een occasionele drankgelegenheid daarentegen is door de wet niet langer onderworpen aan een vergunningsplicht.

 

Nu kom ik tot uw vierde vraag.

 

Als de houder van een drankgelegenheid nalaat een speciale machtiging te vragen, is het hem verboden sterkedrank te schenken. Volgens artikel 26, § 1, 1ste, van de wet kan elke overtreding die niet strafbaar is gesteld in de artikelen 24 en 25 – het nalaten een speciale machtiging te vragen wordt niet vermeld in die artikelen – worden bestraft met een geldboete van 125 tot 625 euro. Artikel 28 bepaalt dat de sterkedrank die het voorwerp is van de overtredingen, bedoeld in artikel 9, in beslag genomen en verbeurdverklaard wordt.

 

16.03  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, dat was een hele boterham, om het niet in dranktermen uit te drukken.

 

16.04 Minister Jan Jambon: Een stevige pint bier!

 

16.05  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Bedankt voor uw antwoord, dat ik zal meenemen naar mijn zone.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

17 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de bijstand door de politie van gerechtsdeurwaarders" (nr. 13112)

17 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "l'assistance de la police auprès des huissiers" (n° 13112)

 

17.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, er wordt al een tijdje gewerkt aan een protocol met de gerechtsdeurwaarders om de bijstand door politie aan gerechtsdeurwaarders terug te brengen tot bijstand waar die nodig is en wordt gevraagd.

 

Ik kreeg graag een stand van zaken over de uitwerking van dit protocol. Zal dit eventueel leiden tot een wetswijziging?

 

17.02 Minister Jan Jambon: Op verzoek van de gerechtsdeurwaarders en mezelf werd vorige zomer een eerste ontwerp van nationaal protocol tussen de gerechtsdeurwaarders en de politie opgesteld vanuit de politie. Dat voorstel werd afgewezen door de gerechtsdeurwaarders. Ondertussen vindt er opnieuw een overleg plaats met de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders, ditmaal op het niveau van mijn kabinet. Een protocol is in voorbereiding en het is de bedoeling om dit einde dit jaar af te sluiten.

 

In de context van het kerntakenplan Politie en het verhogen van de politionele slagkracht, werd ook de werkgroep voor kerntaak 8 – de optimalisatie van de bijstand aan gerechtsdeurwaarders en notarissen – opgericht. Deze werkgroep, getrokken door een vertegenwoordiger van de lokale politie, onderzoekt de bijstand en steuntaken van de lokale politie ten voordele van gerechtsdeurwaarders en notarissen. In de schoot van deze werkgroep werd reeds vastgesteld dat wetswijzigingen zeker noodzakelijk zullen zijn, bijvoorbeeld voor wat betreft de mogelijkheid om een beslag ten huize uit te voeren zonder de verplichte aanwezigheid van de politie.

 

Een juridische analyse werd verricht en voorstellen werden geformuleerd. Ik kan hier echter nu niet op ingaan, omdat deze zowel bij de politie als bij de gerechtsdeurwaarders eerst nog een draagvlak moeten vinden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

18 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "alcoholcontroles" (nr. 13113)

18 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "les contrôles d'alcoolémie" (n° 13113)

 

18.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, wij blijven bij de dranken.

 

De voorzitter: U bent ook voorzitter van de parlementaire werkgroep van Belgische bieren, indien ik mij niet vergis.

 

18.02  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, dat klopt. Het is echter toevallig dat ik vandaag een aantal dergelijke vragen te stellen heb.

 

Mijnheer de minister, uit de statistieken van de federale en lokale politie voor 2015, die eind juni 2016 werden bekendgemaakt, is gebleken dat in 2015 bijna 50 000 boetes werden uitgeschreven voor rijden onder invloed. Dat zijn er gemiddeld 137 per dag.

 

De Vaste Commissie van de Lokale Politie heeft recent alle lokale korpsen opgeroepen bij elke bestuurder die zij tegenhouden, minstens een P-test met een samplingtoestel af te nemen. Dat toestel neemt de aanwezigheid van alcohol in de omgevingslucht van de wagen weer, zonder dat de bestuurder rechtstreeks in het toestel moet blazen. De uiteindelijke bedoeling zou zijn om van “stoppen = blazen” een verplichte regel te maken.

 

In een reactie schoof u 2,1 miljoen alcoholcontroles tegen eind 2016 als doelstelling naar voren. Dat zouden er naar verluidt 75 % meer zijn dan in 2015. Ook het regeerakkoord is duidelijk over het aantal controles. Er wordt verwezen naar het behalen van het streefcijfer van de Staten-Generaal van de Verkeersveiligheid, namelijk het controleren van een op drie bestuurders op alcohol, drugs en gordeldracht en van 40 miljoen voertuigen op snelheid.

 

Zowel de politievakbond VSOA als het BIVV pleiten voor meer controles op momenten dat het nodig is, namelijk ’s nachts en tijdens de weekends. In de Kamercommissie van 3 februari 2016 wees u op de meerkosten van nachtelijke controles, te wijten aan extra vergoedingen voor het personeel. Het gaat om 20 à 25 % en voor weekendnachten gaat dat zelfs tot 167 %.

 

Ik zou vandaag tot slot graag drie vragen aan u stellen.

 

Ten eerste, hoe staat u tegenover de oproep van de Vaste Commissie van de Lokale Politie, om van “stoppen = blazen” een verplichte regel te maken? Plant u dienaangaande een initiatief?

 

Ten tweede, hoeveel samplingtoestellen zouden nodig zijn om die maatregel in te voeren? Welk budget staat daar tegenover?

 

Ten derde, kan u eventueel de evolutie schetsen van het aantal alcoholcontroles de voorbije vijf jaar met vermelding van het financiële plaatje?

 

18.03 Minister Jan Jambon: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Lahaye-Battheu, het principe “stoppen = blazen” kent zijn oorsprong in de COL van augustus 2006. Deze stelt dat elke bestuurder die in het kader van een verkeerscontrole staande wordt gehouden, moet worden onderworpen aan een alcoholcontrole. Dit wordt dus zowel bij de lokale als de federale politie toegepast.

 

De federale wegpolitie past het principe “stoppen = blazen” al jaren toe. De invoering is geleidelijk aan gebeurd sinds 2008. Toen voerde ze 125 000 alcoholcontroles uit. Sinds 2010 wordt de tussentijdse norm van 240 000 ademtesten voor de federale politie jaarlijks behaald. Dat cijfer is berekend volgens de verdeelsleutel 80/20 op een totaal van 1,2 miljoen ademtesten, waarvan 20 % voor rekening van de federale wegpolitie wordt genomen. De lokale politie past het principe “stoppen = blazen” toe binnen de finaliteit van controles uitgevoerd door haar verkeersdiensten.

 

De Vaste Commissie van de Lokale Politie is geen vragende partij om dit principe korpsbreed uit te rollen naar andere diensten, zoals de lokale recherche. Momenteel is men binnen de VCLP bezig met een denkoefening om meer kwaliteit te introduceren in de controles waarbij een balans moet worden gevonden tussen kwantiteit, zijnde de objectieve doelstellingen, en kwaliteit. Kortom, vanuit verkeersveiligheidsoverwegingen – mentaliteitswijziging, cultuur bij de chauffeurs – als structureel – effectiviteit en efficiëntie van de maatregel – valt dat zeker te onderzoeken, maar het veralgemenen van de principes korpsbreed is niet realistisch en niet haalbaar bij de federale noch bij de lokale politie.

 

Momenteel zijn enkel de verkeersdiensten van de politie hierbij betrokken. Bij de verkeersdiensten van de lokale politie is een doorgroei mogelijk om dit ook standaard te voorzien in de reguliere werking, zoals nu al het geval is bij de federale politie. Vandaag beperkt het zich in de meeste gevallen tot de controleacties en/of in de korpsen waar deze richtlijn is gegeven. Ik kan deze maatregel dan ook niet opleggen, verwijzend naar de lokale autonomie van de politiezones en de richtlijnen van Justitie, opgenomen in de bovengenoemde COL.

 

Voor uw tweede vraag kan ik verwijzen naar mijn antwoord op vraag nr. 12817 van mevrouw Jadin. Daarin ben ik op deze problematiek ingegaan. Ik herhaal hierbij de belangrijkste elementen van dat antwoord.

 

Het is niet mogelijk om een exact cijfer naar voren te schuiven voor de aankoop van het aantal samplingtoestellen. Hiervoor dient eerst een behoeftebepaling te worden gedaan op het niveau van de geïntegreerde politie.

 

De markt voor de aankoop van samplingtoestellen binnen de federale politie loopt momenteel nog en er is voorzien in de aankoop van 83 samplingtoestellen voor de federale politie. De kostprijs van een samplingtoestel bedraagt ongeveer 450 euro. Een volledige set met lader en valies kost 650 euro, btw inbegrepen.

 

De lokale politiezones die dit wensen, kunnen zich inschrijven om toestellen te bestellen wanneer deze markt wordt gegund. Behoudens obstakels in dit dossier is de gunning van de markt nog voor dit jaar gepland. Ook lokale politiediensten kunnen zich op deze markt inschrijven.

 

Bijkomend zijn er toestellen die zijn aangekocht door provinciale overheden en die zowel door lokale als federale politiediensten kunnen worden gebruikt. Ook kunnen politiezones met eigen budget of middelen dergelijke toestellen aankopen.

 

Op federaal niveau kunnen wij onmogelijk een overzicht geven voor alle politiediensten van het aantal toestellen dat in gebruik is en/of voor gebruik wordt geraamd.

 

Wat de federale wegpolitie betreft, zou zij, indien de personeelsformatie van de federale wegpolitie volledig zou zijn ingevuld en indien zij over de samplingtoestellen zou beschikken, in principe 420 000 prestaties kunnen behalen.

 

Een mogelijke verhoging van het aantal ademprestaties vereist een ketengerichte aanpak volgens de VCLP. In het kader van de administratieve vereenvoudiging is niet alleen de markt voor nieuwe samplingtoestellen een belangrijk gegeven, maar ook en in het bijzonder de nieuwe markt van de nieuwe ademtest- en analysetoestellen, waarbij de datagegevens van elk toestel automatisch kunnen worden gerecupereerd in het PV. Dat zal zorgen voor nog een stuk administratieve vereenvoudiging.

 

Naast deze nieuwe aanpak moet tevens de moeilijke evenwichtsoefening worden gemaakt tussen kwaliteit en kwantiteit, en dat met het oog op de verkeersveiligheid. De VCLP heeft tijdens de winter-BOB-campagne van 2015-2016 hiertoe een eerste aanzet gegeven. De gefaseerde realisatie van de verschillende factoren zal ons toelaten om gepast te kunnen reageren op de verschillende doelstellingen.

 

Wat de evolutie betreft, buiten de BOB-campagnes worden niet alle alcoholtesten geregistreerd door de lokale politie. Dat zal in de nabije toekomst echter wel worden aangemoedigd door middel van een vereenvoudigde registratie met ondersteuning van de VCLP, zodat er een accuraat beeld kan worden geschetst van het aantal testen het hele jaar rond.

 

De federale wegpolitie registreert haar controles wel gedurende het hele jaar. Ik zal u een tabel geven die een eenvoudige weergave vormt van het aantal controles, tijdens de nacht en de dag, in de afgelopen vijf jaar in de verschillende provincies. Daar kunt u lustig in grasduinen. Ik zal u die gegevens ook bezorgen wat de lokale politie betreft.

 

Logischerwijze ligt het aantal afgenomen ademtesten overdag hoger dan ’s nachts, omdat er overdag meer politiecapaciteit op de baan is. Het verkeersaanbod is overdag ook groter dan ’s nachts. De nachtelijke controles houden vaak bijzondere acties in en patrouilles van mobiele ploegen.

 

De berekening van het totale kostenplaatje is een moeilijke oefening. Er dient rekening te worden gehouden met verschillende factoren, zoals de tijd die nodig is om de controle uit te voeren. Een alcoholcontrole kan deel uitmaken van elk type buitendienst, maar toch slechts kort duren.

 

18.04  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Ik zal de cijfers aandachtig bekijken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.33 uur.

La réunion publique de commission est levée à 16.33 heures.