Commissie
voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en de Maatschappelijke Hernieuwing |
Commission de la Santé publique, de l'Environnement
et du Renouveau de la Société |
van Woensdag 13 juli 2016 Namiddag ______ |
du Mercredi 13 juillet 2016 Après-midi ______ |
De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.20 uur en voorgezeten door mevrouw Anne Dedry.
La réunion publique de commission est ouverte à 14.20 heures et présidée par Mme Anne Dedry.
01 Vraag van mevrouw Valerie Van Peel aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de controle van weigeringen inzake recht op maatschappelijke integratie" (nr. 10999)
01 Question de Mme Valerie Van Peel au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le contrôle des refus au droit à l'intégration sociale" (n° 10999)
01.01 Valerie Van Peel (N-VA): Mijnheer de minister, ik heb een vraag in verband met de controle van weigeringen inzake het recht op maatschappelijke integratie. In het kader van het nieuwe beheersplan van de POD Maatschappelijke Integratie voerde de inspectiedienst controles uit op de wettelijkheid van de weigeringen door OCMW's inzake het recht op maatschappelijke integratie. Daarbij werd opgemerkt dat in 65 % van de gecontroleerde aanvragen geen enkel dossier tot weigering voorkwam. Dat is toch opvallend.
Uit verdere analyse blijkt volgens de POD Ml zelf dat talrijke OCMW's hun beslissingen tot weigering simpelweg niet meedelen. Nochtans is dat verplicht volgens artikel 21, § 6, eerste lid van de wet van 26 mei 2002. Volgens dat artikel moet elke beslissing tot toekenning, weigering of herziening aan de Staat worden doorgegeven. We merken nu dat dit onvoldoende gebeurt.
Daarom wil ik u de volgende vraag voorleggen, mijnheer de minister.
Wat is volgens u de oorzaak hiervan? Op welke manier zal u ervoor zorgen dat dit in het vervolg wel op een correcte manier gebeurt? Het zijn toch dit soort cijfergegevens die het ons mogelijk maken om ons beleid op een juiste manier af te stemmen op de realiteit.
01.02 Minister Willy Borsus: Mevrouw Van Peel, er zijn twee redenen waarom bij 65 % van de gecontroleerde aanvragen geen enkel dossier tot weigering werd overgemaakt. Ten eerste gaan een aantal OCMW’s ervan uit dat ze hun beslissing enkel moeten overmaken aan de administratie bij een aanvraag, een herziening of een stopzetting van een toelage. Bijgevolg delen ze hun informatie niet mee als er vanwege een weigering geen leefloon wordt toegekend omdat er geen enkele terugbetaling wordt gevraagd. Ten tweede werd er vastgesteld dat een van de softwarefirma’s die instaat voor de ontwikkeling en ondersteuning van de ICT-toepassingen van een aantal OCMW’s, in geen geschikte stroom heeft voorzien in zijn informaticaprogramma. Aangezien die informatielink niet bestaat, kunnen de OCMW’s die van die ICT-toepassing gebruikmaken, hun weigeringen niet overmaken aan de betrokken administratie.
Mijn administratie heeft al een aantal maatregelen genomen om die situatie op te lossen. Ten eerste werden de OCMW’s reeds via de elektronische nieuwsbrief van de administratie op de hoogte gebracht van de verplichting om de weigeringen tijdig over te maken. Ik overweeg ook een bijkomende communicatie om hen daaraan te herinneren.
Verder werd het probleem besproken op het maandelijkse overleg tussen de administratie en de softwarefirma’s. Er wordt in een opvolging voorzien, zodat er op dit niveau geen blokkeringen meer gebeuren.
Ten slotte, de inspectiedienst zal bijzondere aandacht besteden aan deze dossiers. Na zes maanden zal deze dienst een samenvattend intern rapport opmaken over de vaststellingen. Op basis van dit rapport kunnen dan, indien nodig, bijkomende maatregelen worden genomen.
01.03 Valerie Van Peel (N-VA): Dank u, mijnheer de minister, u bent sneller dan uw schaduw, of toch dan mijn vraag. Ik ben blij te horen dat hiervan meteen werk is gemaakt. Als men een volledig beeld wil krijgen van de problematiek, is het belangrijk in beeld te brengen waarom er geweigerd wordt, wanneer er geweigerd wordt en of er op dat vlak grote verschillen zijn tussen de OCMW’s.
Wij hebben die discussie al eerder gevoerd. Werken op maat is goed, maar ik hoop dat er binnen de OCMW’s op dat vlak toch een soort gelijkvormigheid is. Het zou niet mogen afhangen van de plek waar iemand geboren is of hij al dan niet in aanmerking komt om een dossier op te starten.
Kortom, het lijkt mij een goede zaak dat u er werk van maakt om gegevens binnen te krijgen. Ik kijk uit naar het rapport, want ik meen dat daaruit interessante zaken zullen voortkomen. Dit wordt vervolgd in de commissie, hoop ik.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Ondertussen heb ik bijkomend nieuws over de agendapunten 1 en 2. Vraag nr. 9176 van de heer Gustin wordt omgezet in een schriftelijke vraag. Dat geldt ook voor vraag nr. 10709 van mevrouw Ben Hamou.
Voor agendapunt 4 moeten wij nog even wachten, want mevrouw Lahaye-Battheu is nog onderweg.
02 Vraag van mevrouw Valerie Van Peel aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "'medisch toerisme'" (nr. 11097)
02 Question de Mme Valerie Van Peel au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le 'tourisme médical'" (n° 11097)
02.01 Valerie Van Peel (N-VA): Mijnheer de minister, wanneer
iemand naar een land gaat, louter om er toegang tot de gezondheidszorg te
krijgen en niet de juiste procedure volgt, spreekt men van medisch toerisme. In
het kader van de medische hulpverlening voor vreemdelingen bestaat de
bezorgdheid dat dit onze gezondheidssystemen kan belasten. Daarom ook de
regelgeving ter zake.
In antwoord op mijn schriftelijke vraag gaf u aan dat de POD Maatschappelijke Integratie in dezen niet over statistische gegevens beschikt. Het vaststellen van medisch toerisme blijkt zeer moeilijk te zijn. Dat wil echter niet zeggen dat het niet voorvalt.
In de praktijk zijn er immers genoeg voorbeelden. Een man komt bijvoorbeeld aan in België vanuit Ghana met een gewoon toeristenvisum. Bij aankomst in België voelt hij zich niet goed en begeeft zich naar een ziekenhuis. Daar wordt vastgesteld dat de man aids heeft en onmiddellijk moet worden behandeld. Dat zijn zaken die ook in Antwerpen al wel eens tot discussies hebben geleid.
Een bejaarde vrouw komt bijvoorbeeld op familiebezoek bij haar zoon. Ze is vanuit Marokko via Spanje naar België gereisd en heeft geen visum. De dag na aankomst heeft ze buikpijn en gaat onmiddellijk naar het ziekenhuis, waar de artsen darmkanker vaststellen. De vrouw beweert dat ze niet over een ziekteverzekering beschikt. De aanvraag wordt in eerste instantie geweigerd, maar omwille van de hoogdringendheid toch ingesteld.
Uit het verdere sociaal onderzoek blijkt dat ze wel een reisverzekering heeft aangevraagd en verkregen, maar die verzekering dekt de reeds bestaande ziektes niet. De vrouw weigert echter naar het thuisland terug te keren. Het sociaal onderzoek stelt dan vast dat de persoon in kwestie louter om medische redenen en zonder de geijkte procedure te volgen in België verblijft. De inspectiedienst gaat daaropvolgend over tot een terugvordering bij het OCMW.
Mijnheer de minister, indien wordt aangetoond dat de geijkte procedure niet is gevolgd en er sprake is van medisch toerisme en de kosten bijgevolg van het bevoegde OCMW worden teruggevorderd, welke acties kan een OCMW in dat geval zelf nog ondernemen? Indien het OCMW deze kosten weigert, blijven de zorginstellingen met de lasten zitten, maar in het andere geval is dat het OCMW.
Dat is een moeilijke driehoek, omdat er geen duidelijke procedure bestaat of omdat er geen duidelijke cijfers zijn.
Kunt u daarover uw licht laten schijnen, mijnheer de minister?
02.02 Minister Willy Borsus: Mevrouw Van Peel, het feit dat de betrokkene de geijkte procedures dient te volgen om toestemming te krijgen van de Dienst Vreemdelingenzaken om op het Belgisch grondgebied te verblijven, blijft de onbetwistbare grondregel.
Ik wens dan ook expliciet te benadrukken dat het niet tot de opdracht van het OCMW behoort om steun te verlenen aan personen die naar België komen in het kader van medisch toerisme. Daarbij is het sociaal onderzoek van essentieel belang doordat het aan het OCMW de nodige informatie geeft omtrent de situatie van de persoon. Aan de hand van dat sociaal onderzoek, waarbij onder andere het statuut van de betrokkene wordt onderzocht, kan het OCMW besluiten welke dienstverlening er kan worden verschaft.
Zoals ik al in een vorig antwoord over die materie stelde, is het vaststellen van medisch toerisme zeer moeilijk. Uit uw vraag lijkt het alsof het OCMW enkel dient aan te tonen dat de geijkte procedure niet is gevolgd om te spreken van medisch toerisme. Een regelmatig verblijf op het grondgebied is inderdaad de maatstaf.
Toch dient dat te worden verfijnd. Enkel de vaststelling door het OCMW dat de betrokkene niet de voorziene procedures heeft gevolgd, is onvoldoende om te concluderen dat er sprake is van medisch toerisme. Het OCMW dient via het sociaal onderzoek bovendien te achterhalen of de intentie van de betrokkene om naar België te komen louter van medische aard is. Indien uit het sociaal onderzoek blijkt dat er inderdaad sprake is van medisch toerisme, kunnen de kosten niet ten laste van de Belgische Staat worden gelegd.
Als uit het sociaal onderzoek blijkt dat de betrokkene slechts om louter medische redenen naar België kwam en daarbij niet de geijkte procedure heeft gevolgd en het OCMW beslist om toch hulp te verlenen, zal het deze kosten dus met eigen middelen dienen te betalen.
02.03 Valerie Van Peel (N-VA): Mievrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Het blijven toch moeilijke dossiers, want soms gaat het om acute situaties waarin een zorginstelling meteen moet ingrijpen. Die rekening blijft dan ergens liggen. Dat is het vervelende.
Als het OCMW medisch toerisme vermoedt, maar er zijn al geneeskundige zaken gebeurd, dan blijft het ziekenhuis met de rekening zitten.
Wij zitten daar toch met een moeilijk spanningsveld, vooral omdat het heel moeilijk in kaart te brengen is.
Ik zal eens nadenken hoe wij dat beter kunnen stroomlijnen en kom er dan ongetwijfeld nog eens op terug.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
03 Question de M. Georges Dallemagne au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le secret professionnel et le transfert d'informations par les travailleurs sociaux de CPAS" (n° 11216)
03 Vraag van de heer Georges Dallemagne aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het beroepsgeheim en het doorspelen van gegevens door OCMW-werknemers" (nr. 11216)
03.01 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, vous avez déjà été interrogé à plusieurs reprises sur le sujet délicat du secret professionnel et du transfert d'informations par les travailleurs sociaux des CPAS. Je reprends en substance les différentes réponses que vous aviez apportées à ces questions.
En février 2015, vous disiez que "ces élargissements doivent être minutieusement étudiés et fixés, de manière à éviter qu'ils ne soient contre-productifs ou qu'ils se heurtent à des principes fondamentaux". En juin 2015, vous faisiez référence à des analyses sollicitées auprès du SPF Justice et précisiez qu'à ce stade, vous ne disposiez pas encore du résultat de ces analyses. En octobre 2015, vous précisiez que "des dossiers d'une telle nature méritent un temps raisonnable pour bien peser et analyser les implications des mesures concernées, leur validité juridique, leur efficacité par rapport à l'objectif poursuivi, la préservation du travail social et de son contexte".
En décembre 2015, dans le cadre de la discussion au sujet de votre note de politique générale, vous précisiez que "sans vouloir toucher à la relation de confiance qui existe et doit exister entre le bénéficiaire et le travailleur social, (vous vouliez) examiner avec le ministre de la Justice comment trouver un équilibre entre le besoin légitime de maintenir un secret professionnel et les aménagements à apporter pour certaines catégories d'infractions particulièrement graves".
Vous précisiez également que "le débat sur la réforme du secret professionnel a été ouvert avec les CPAS. À ce stade, aucun engagement n'a encore été pris. (Votre) objectif, en concertation avec le ministre de la Justice, consiste à revisiter la législation en la matière afin d'éviter les plaintes entendues au sujet des acteurs sociaux. (... ) La lenteur apparente de ce dossier est volontaire: seule une concertation optimale permettra d'atteindre un résultat accepté par tous". Enfin, en janvier 2016, vous répondiez que "la concertation à ce sujet bat son plein" et que vous pourriez "fournir plus de renseignements à la commission à la fin du mois de février". Monsieur le ministre, nous sommes en juillet 2016. Après "un temps raisonnable" et une "lenteur volontaire", il est temps d'agir.
J'ai oublié de signaler que la question qui m'intéresse particulièrement est celle liée au partage d'informations essentielles dans le cadre des task forces locales, en matière de lutte contre le terrorisme et le radicalisme.
Chacun connaît très bien la difficulté de fonctionnement de ces task forces. D'ailleurs, certains bourgmestres ont signalé ce problème depuis longtemps.
Monsieur le ministre, disposez-vous, enfin, des analyses demandées au SPF Justice? Si oui, quelles en sont les conclusions? Quels sont les résultats de vos travaux? Concrètement, comment comptez-vous agir dans le cadre de ce dossier? Dans quel délai? Toutes ces questions méritent une réponse.
03.02 Willy Borsus, ministre: Monsieur le président, cher collègue, il s'agit effectivement d'un dossier complexe auquel j'ai souhaité accorder toute l'attention requise en termes d'analyse juridique et de concertation.
Il y a plusieurs mois, j'ai demandé aux fédérations de CPAS de me faire part de leur position quant à ce dossier. Après rappel et insistance, cette position m'a été transmise sous la forme d'une note que j'ai reçue le 9 mai 2016.
Selon les fédérations, des initiatives peuvent être prises afin de faciliter la communication des données disponibles au sein de la Banque-Carrefour de la sécurité sociale, avec une transmission des données aux autorités judiciaires, sous le contrôle de la Commission de protection de la vie privée. De telles initiatives sont actuellement en cours entre le SPF Justice et le SPP Intégration sociale.
En revanche, les fédérations de CPAS m'ont indiqué être opposées à une modification du cadre légal en la matière car elles l'estiment inutile.
Je ne partage pas cet avis. Après analyse, j'estime en effet que les CPAS, comme c'est le cas pour d'autres institutions compétentes en matière de sécurité sociale, ne peuvent être exonérés de toute collaboration avec la justice. Je pense donc qu'une initiative législative est nécessaire en la matière. C'est ainsi que, dès le 20 mai, j'ai formulé mes propositions à mon collègue, le ministre en charge de la Justice.
Mes propositions sont les suivantes.
1. Conférer au procureur du Roi la compétence de requérir des renseignements, de façon élargie, lorsqu'il constate des infractions.
2. J'estime également opportun d'ouvrir la possibilité que les membres du personnel des différentes institutions sociales puissent être déliés du secret professionnel en cas d'infraction particulièrement grave.
3. J'ajoute une disposition qui prévoit une obligation de transmission d'informations dans les cas les plus gravissimes.
4. Je suis opposé à ce qu'une telle initiative ne vise que les CPAS seuls et je souhaite que ce dispositif puisse être étendu à d'autres institutions et, singulièrement, à l'ensemble des institutions de sécurité sociale, comme visé par la loi du 11 avril 1995 relative à la charte de l'assuré social.
Ces différentes pistes, ainsi que l'avis des fédérations des CPAS, ont été communiquées en toute transparence au ministre de la Justice qui reste compétent pour être à l'initiative des dispositions légales ou réglementaires en l'espèce et, pour l'essentiel de celles-ci, en ce qui concerne le secret professionnel.
Par ailleurs, ces pistes rejoignent assez largement la proposition émise le 2 juin dernier également par le Collège des procureurs généraux.
En ce qui me concerne, l'ensemble des éléments sont désormais réunis pour que nous puissions avancer dans ce dossier (avis des fédérations de CPAS, analyse juridique et avis du Collège des procureurs généraux).
03.03 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse qui me semble être appropriée. J'ai moi-même déposé une proposition de loi qui permettrait d'ajouter un article 458ter au Code pénal et qui va dans le même sens. Il est extrêmement important que l'ensemble des personnes confrontées à des individus présentant une menace en matière de terrorisme pour la société puissent effectivement partager leurs informations. Il serait curieux que l'OCAM, par exemple, partage ses menaces mais pas les instances de sécurité sociale.
Il faut évidemment vérifier la manière dont ce partage de secret professionnel doit pouvoir être réglé. Il faut que cela soit fait dans des conditions précises, que vous avez vous-même précisées et que je rejoins parfaitement.
J'espère maintenant simplement que, soit, on se saisira de ma proposition de loi qui est là, sur la table de la commission Terrorisme, soit, que le ministre de la Justice agira très rapidement car il y a urgence. On sait que le niveau de menace reste très élevé et qu'il importe que les dispositifs mis en place soient véritablement efficients.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
- mevrouw Anne Dedry aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de antibiotica in de veeteelt en broeikasgassen" (nr. 11878)
- de heer Philippe Blanchart aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de gevolgen van het gebruik van antibiotica in de veehouderij voor de broeikasgasuitstoot" (nr. 13064)
- Mme Anne Dedry au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "l'utilisation d'antibiotiques dans les élevages et les gaz à effet de serre" (n° 11878)
- M. Philippe Blanchart au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "l'utilisation d'antibiotiques dans les élevages et les répercussions sur les gaz à effet de serre" (n° 13064)
04.01 Philippe Blanchart (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, fin juin, vous avez signé une convention dont le but est d'œuvrer à réduire l'usage d'antibiotiques dans l'élevage. L'objectif fixé par Ie Centre de connaissance concernant l'utilisation et les résistances aux antibiotiques chez les animaux (AMCRA) est une réduction de 50 % de l'usage des substances antimicrobiennes en général et même de 75 % en ce qui concerne les antibiotiques les plus critiques, c'est-à-dire cruciaux pour la médecine humaine, d'ici à 2020.
Une évaluation aura lieu chaque année. En cas de non-réalisation des objectifs, vous vous êtes engagé à corriger et à réguler davantage. Par ailleurs, un arrêté royal, modernisant celui du 23 mai 2000, semblerait être en phase de finalisation. Il inclura notamment l'enregistrement obligatoire de l'utilisation d'antibiotiques et l'encadrement de l'utilisation des antibiotiques critiques.
Outre les problèmes de santé publique bien connus que pose l'usage des antibiotiques dans les élevages, il semblerait que traiter le bétail aux antibiotiques stimule la production de méthane dans les bouses, contribuant ainsi davantage au changement climatique. Les chercheurs ont constaté que les bouses des vaches traitées à l'antibiotique rejetaient presque deux fois plus de méthane que celles des vaches non traitées.
Monsieur le ministre, quelles mesures supplémentaires sont-elles envisagées afin de poursuivre cette diminution de l'usage des antibiotiques et afin d'atteindre les objectifs fixés? Quelles sont les modalités de l'évaluation qui sera réalisée chaque année par rapport à cette convention? Par qui sera-t-elle réalisée? Qu'en est-il de la réglementation pour les fabricants de médicaments et de l'importation de certains médicaments vétérinaires? Qu'en est-il de l'arrêté royal en phase de finalisation? Pouvez-vous nous apporter davantage d'informations sur les modifications qui seront apportées et sur les délais éventuels? Vous avez notamment mentionné vouloir modifier la législation en matière d'encadrement des antibiotiques en médecine vétérinaire; qu'en est-il? Des études sont-elles réalisées pour évaluer les effets de l'utilisation de ces antibiotiques sur le changement climatique?
04.02 Anne Dedry (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, mijn vraag beperkt zich tot de effecten van de broeikasgassen op het klimaat. Recent onderzoek in de Verenigde Staten toont aan dat het gebruik van antibiotica in de veeteelt ook de uitstoot van de broeikasgassen verhoogt. Gezien het effect op het milieu, is dat een extra reden om waakzaam te zijn voor het gebruik van antibiotica in de landbouw. Zoals mijn collega heeft gezegd, verhoogt dat ook de methaanproductie.
Mijnheer de minister, er is allicht verder onderzoek nodig. Dat ene onderzoek is niet voldoende om conclusies te trekken, maar het lijkt wel al een teken aan de wand. Houdt u voldoende rekening met de resultaten van dat onderzoek? Wordt de uitstoot van methaangas consequent gemeten?
In het onderzoek werden niet alle antibiotica getest. Welke antibiotica worden in België voornamelijk gebruikt? Zijn dat dezelfde die voor het probleem in de Verenigde Staten werden getest?
04.03 Minister Willy Borsus: Ik vind dat we een globaal beeld van de situatie moeten behouden. Door de gegevens te fragmenteren en door bepaalde studies te isoleren lopen we namelijk het risico dat we de situatie foutief interpreteren. De productie van methaan door herkauwers is een feit. (…)
De veeteelt in zijn geheel moet net als de landbouw natuurlijk evolueren en bijdragen aan de strijd tegen de opwarming van het klimaat. We mogen ook niet vergeten dat herkauwers in het algemeen verbonden zijn aan het beheer van blijvend grasland, dat bijna een even grote koolstofput is als de bossen.
Dans le cadre de vos questions et de mes compétences, c'est l'antibiorésistance qui constitue l'enjeu majeur. Pour lutter contre celle-ci, j'ai récemment diffusé les statistiques actualisées avec l'AMCRA et ma consœur Mme De Block.
J'ai pris deux initiatives, dont je crois pouvoir dire qu'elles sont importantes. La première est la rédaction d'une convention globale entre toutes les parties prenantes: d'une part, les secteurs vétérinaire, agricole, les fabricants d'aliments et l'industrie pharmaceutique et, d'autre part, les autorités. Cette convention, signée le 30 juin dernier par tous ces partenaires ainsi que par mon excellente consœur Mme De Block et moi-même, a pour ambition de réunir formellement toutes les parties prenantes autour d'un objectif commun de réduction d'utilisation des antibiotiques, celui de la vision AMCRA 2020, avec un engagement de mettre en œuvre, dans le cadre de leurs compétences respectives, toute une série de moyens afin d'y parvenir.
Je rappelle que la vision 2020 de l'AMCRA a notamment pour objectif une diminution de 50 % de l'utilisation d'antibiotiques dans les élevages entre 2011 et 2020, et une diminution de 75 % pour ce qui concerne les antibiotiques critiques, qui sont les plus problématiques.
Deze overeenkomst zal het voorwerp uitmaken van een jaarverslag en zal worden opgevolgd door een beheerscomité dat twee keer per jaar zal vergaderen.
Ma seconde initiative est l'adaptation de la législation sur les médicaments vétérinaires qui assurera une utilisation des antibiotiques en médecine vétérinaire beaucoup plus encadrée voire fortement limitée pour les antibiotiques critiques. C'est une première en Belgique. L'évolution des antibiotiques critiques est, dans le dernier rapport, l'élément de préoccupation majeur. L'utilisation des antibiotiques critiques pourra ainsi être mesurée et suivie désormais de façon beaucoup plus rigoureuse et exacte. En outre, l'usage des antibiotiques critiques en préventif sera interdit. L'usage des antibiotiques critiques en curatif devra répondre à un certain nombre de conditions préalables en termes d'examens et d'analyses.
Ce nouvel arrêté royal, que je tiens à votre disposition, est en cours de signature avec la ministre De Block et il sera publié dans les tout prochains jours.
Je crois pouvoir dire qu'avec l'ensemble de ces mesures, nous avons fait des pas importants en matière de lutte contre la consommation excessive d'antibiotiques, particulièrement d'antibiotiques critiques. Nos objectifs sont très ambitieux et sont à la mesure du danger pour la santé publique. J'accorde à ce dossier toute la priorité et toute l'énergie qu'il requiert.
04.04 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, je salue cette préoccupation de considérer l'émergence de l'antibiorésistance comme un élément majeur. Les résultats sont encourageants puisqu'on arrive à une diminution de près de 16 % d'utilisation de ce type de produits en quelques années. Rien que l'année dernière, une réduction de 4,7 % a été enregistrée. Je dois dire que vous avancez bien dans ce dossier, et c'est rassurant.
04.05 Anne Dedry (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, het verheugt mij dat dit een heel belangrijke prioriteit is voor u. Het is goed dat wij daar met zijn allen aandacht aan besteden, ook al is het onderzoek over het verband met broeikasgassen dat ik daarstraks vermeldde, een geïsoleerd onderzoek. U zegt dat u dat in een globaal beeld wilt plaatsen en daarmee ga ik akkoord, maar ik heb toch graag dat u dat onderzoek daarin ook opneemt.
L'incident est clos.
- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de dringende medische hulp die verstrekt wordt aan illegalen" (nr. 11005)
- mevrouw Valerie Van Peel aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de verduidelijking van de notie dringend karakter in het kader van dringende medische hulp" (nr. 11096)
- Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "l'aide médicale urgente accordée aux illégaux" (n° 11005)
- Mme Valerie Van Peel au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "une définition plus précise de la notion 'caractère urgent' dans le cadre de l'aide médicale urgente" (n° 11096)
05.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, de OCMW-wet van 8 juli 1976 draagt de OCMW’s op dringende medische hulp te verlenen aan behoeftige illegalen die niet over voldoende financiële middelen beschikken om hun gezondheidszorg te betalen. Het bevoegde OCMW moet een beslissing over een eventuele tenlasteneming nemen en geeft daarna met het oog op een terugvordering kennis van die steunverlening aan de Staat. Enkel medische prestaties, medicijnen en behandelingen die in de nomenclatuur van het RIZIV zijn opgenomen, komen voor terugbetaling in aanmerking.
Het koninklijk besluit van 12 december 1996 geeft een erg rudimentaire invulling van het begrip “dringende medische hulp”, die zowel ambulant als in een verpleeginstelling kan worden verstrekt. Zij kan van preventieve en van curatieve aard zijn.
De dringendheid moet met een medisch getuigschrift worden aangetoond. De behoeftigheid van de aanvrager moet worden onderzocht.
Wat onder die dringende medische zorgverlening moet worden begrepen, wordt dus door elke arts telkens opnieuw afzonderlijk geïnterpreteerd.
Tijdens de voorbije legislaturen stelde ik over de problematiek verscheidene vragen en diende ik een voorstel van resolutie in met de vraag aan de regering enkele maatregelen te nemen om de stijgende kosten onder controle te houden. Sinds 2003 was er immers een verdubbeling tot meer dan 40 miljoen euro in 2008. Uit de cijfers die u hier in de commissie van januari 2016 gaf, blijkt dat de kosten ook tussen 2010 en 2015 jaarlijks tussen 36 à 48 miljoen euro bedroegen.
In de resolutie wordt ook gevraagd de onduidelijkheid over de interpretatie van het begrip weg te werken. Een duidelijke regeling is in het belang van alle partijen, zowel van illegalen als van artsen, instellingen die zorg verstrekken en OCMW’s die moeten terugbetaald krijgen wat zij aan de aanvrager hebben betaald.
In het regeerakkoord werd opgenomen – ik citeer – “dat het principe van de dringende medische hulp aan personen zonder wettig verblijf gehandhaafd blijft. De notie van dringend karakter wordt in overleg met medische experten verduidelijkt, zonder dat dit leidt tot een lijst van aandoeningen die al dan niet in aanmerking komen om door de federale Staat ten laste genomen te worden."
Mijnheer de minister, ten eerste, in opvolging van uw antwoord van januari, hoever staat het met de verduidelijking van het begrip “dringend karakter”?
Ten tweede, wat is uw reactie op de andere maatregelen die in de vermelde resolutie worden voorgesteld? Ik heb het over het sensibiliseren van OCMW’s tot de invoering van de medische kaart voor illegalen om die personen aan te zetten eerst de huisarts te raadplegen, voordat zij naar het ziekenhuis gaan. Voorts vroeg ik in de tekst om de Belgische ambassades te verplichten de gegevens met betrekking tot de verplichte ziektekostenverzekering, die moet worden gesloten voor het verkrijgen van een visum, mee te delen aan de Dienst Vreemdelingenzaken. Daarnaast drong ik erop aan de gegevens met betrekking tot de garanten rechtstreeks toegankelijk te maken voor de OCMW’s. Mijn laatste suggestie bestond erin om de terugvordering van de kosten van dringende medische hulp ten aanzien van derden toe te vertrouwen aan de POD Maatschappelijke Integratie en echt werk te maken van de terugvordering.
05.02 Valerie Van Peel (N-VA): Mijnheer de minister, ik sluit mij aan bij de vraag van collega Lahaye-Battheu.
Ik heb nog een bijkomende vraag. In de
commissievergadering van januari hebt u inderdaad een stand van zaken gegeven.
Ondertussen kreeg u
het advies van de Orde der artsen, waarin wordt verwezen naar de wet van
12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers. Volgens de
Orde zou men zich kunnen baseren op de invulling van het dringend karakter die
in die wet reeds werd meegegeven. U noemde dat denkspoor in een reactie in de
pers het onderzoeken waard.
Nochtans
ben ik van mening dat er een verschil moet blijven tussen de hulp die gegeven
kan worden aan personen die illegaal in het land verblijven en personen die
hier wel legaal aanwezig zijn, voornamelijk om een aanzuigeffect te vermijden.
Op basis van het KCE-rapport en het advies van de Orde der artsen bestaat het
gevaar dat men het concept van de dringende medische hulp zo uitholt dat er
geen verschil meer zou bestaan en de financiële kosten, al beschreven door mijn
collega, nog hoger zullen oplopen.
Mijnheer
de minister, wat is de stand van zaken in het dossier? Hoever staat het overleg
met de betrokken actoren?
Wat vindt u van het voorgestelde denkspoor om de wet van 12 januari 2007 als voorbeeld te nemen?
Vandaag kost het een OCMW vaak veel tijd om te achterhalen of iemand zich borg gesteld heeft voor de persoon die de medische hulp vraagt. Denkt u eraan om betere instrumenten op dat vlak aan de OCMW’s aan te reiken, zodat die procedure versneld kan worden?
05.03 Minister Willy Borsus: Het project MediPrima heeft, enerzijds, als doel een vereenvoudigde en snellere verwerking van de facturen inzake medische verzorging voor personen die door het OCMW ten laste worden genomen en, anderzijds, een verbetering van de controle daarop. Het is een omvangrijk project, dat een antwoord zal bieden op een groot deel van de aanbevelingen uit het rapport van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE), met name de vereenvoudiging en de harmonisatie van de administratieve procedures, een efficiëntere organisatie en een betere opvolging van de zorgpraktijk en, natuurlijk, de kosten.
Om te komen tot een betere opvolging van de zorgpraktijk en de hieraan verbonden kosten, heeft mijn administratie sinds 27 januari 2016 opnieuw overleg gehad met de HZIV, de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, met als doel om de controle die door de HZIV wordt uitgebouwd, voort te ondersteunen. Om dat te bewerkstelligen werd er ook contact opgenomen met het RIZIV. De bespreking over de definitie van dringende medische hulp is nog niet rond.
Wat de vergelijking met de opvangwet van 12 januari 2007 betreft, kan ik u reeds belangrijke elementen van analyse meegeven, met name het feit dat asielzoekers en begunstigden van dringende medische hulp niet dezelfde toegang tot en opvolging van de zorg hebben en dat het regeerakkoord bepaalt om niet tot een limitatieve lijst van zorgen te komen, zoals dat wel het geval is bij asielzoekers.
Ten slotte hoop ik informatie te verzamelen uit goede en slechte zorgpraktijken die vastgesteld worden bij de controles door de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (HZIV) om tot een betere definitie van dringende medische hulp te komen.
Ik ben gestart met de uitbreiding van MediPrima tot de huisartsen. Daardoor zullen zij de tenlasteneming van de begunstigde meteen kunnen vaststellen en dezelfde terugbetalingsmodaliteiten kunnen genieten als de ziekenhuizen. Dat zal een bijkomende aanmoediging zijn voor de begunstigde om eerst naar de huisarts te gaan in plaats van naar de spoedafdeling van een ziekenhuis.
Het verplichten van de Belgische ambassades om gegevens over de zorgverzekeringen te registreren, valt niet onder mijn bevoegdheid. Ik verwijs u bijgevolg door naar minister Reynders.
Inzake de controles van de OCMW’s op de verzekerbaarheid van de begunstigden, kan ik u zeggen dat het OCMW bij een geldig visum in principe niet dient tussen te komen in de medische kosten, aangezien er een reisverzekering moet worden gesloten voor de duur van het verblijf. Als het visum vervalt en de betrokkene zich nog op het Belgische grondgebied bevindt, dan moet het OCMW de verzekerbaarheid van de aanvrager steeds nagaan. Ik verwijs u daarvoor naar de specifieke omzendbrief van 14 maart 2014 betreffende de minimumvoorwaarden voor het sociaal onderzoek.
Momenteel worden de gegevens over de garanten niet opgenomen in een gemeenschappelijke database.
De mogelijkheid voor de OCMW’s om elektronische toegang te verkrijgen tot die informatie, werd reeds besproken met DVZ en met Binnenlandse Zaken. Ik verwijs daarvoor graag naar mijn andere collega, de heer Jambon. De registratie van zorgverzekeraars in het buitenland en de terugvorderbaarheid van de kosten kunnen worden besproken naar aanleiding van de ontwikkeling van de samenwerking met de Belgische ambassades.
05.04 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord. Ik onthoud dat de werkzaamheden nog altijd bezig zijn. Administratieve procedures moeten worden vereenvoudigd en de organisatie moet efficiënter, zo heb ik genoteerd.
Ik heb ook mijn concrete vragen herhaald uit mijn resolutie. U zegt bezig te zijn met het ontmoedigen van de betrokkenen om onmiddellijk naar de specialist te gaan, opdat ze eerst de huisarts zouden raadplegen.
U voegt eraan toe dat, als er een geldig visum is, er ook een ziektekostenverzekering is. Het probleem is dat de OCMW’s niet beschikken over de gegevens van die verzekering. U zegt dat wij ons daarvoor moeten wenden tot uw collega en partijgenoot, de heer Reynders. Het thema heeft vele facetten. U bent als minister bevoegd voor de OCMW’s. Ik wil mij natuurlijk wenden tot uw collega’s, de ministers Reynders en Jambon. De bedoeling van mijn vraag was vooral een aantal concrete voorstellen te doen om de dringende medische hulp, die jaarlijks een grote hap uit het federale budget neemt, te verbeteren in het belang van alle betrokkenen.
Voor het overige zal ik uw antwoorden aandachtig nalezen. Volgens mij kunnen belangrijke stappen vooruit worden gezet. Het is een feit dat er met andere departementen zal moeten worden samengewerkt. Ik zal mij zeker nog tot u wenden wanneer er meer duidelijkheid is en er concrete beslissingen zijn genomen.
05.05 Valerie Van Peel (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord.
Ik heb wat hetzelfde gevoel als mijn collega. Een en ander is zeker positief. Door de uitbreiding van MediPrima tot de huisartsen kunt u de betrokkenen er inderdaad toe aansporen om eerst bij de huisarts langs te gaan, wat ook in de resolutie van de collega stond.
Ik heb u ook horen zeggen dat u niet in dezelfde toegang wilt voorzien voor asielzoekers en illegalen. Ook dat is een positieve zaak, alleen is dat een weinig concreet antwoord. Het blijft immers onduidelijk hoe we het begrip dan wel zullen omschrijven. Ik heb u sneller dan uw schaduw genoemd, maar in dit dossier loopt uw schaduw misschien wel een beetje voorop. Ik vraag u dus om daar nog eens goed achter te gaan.
L'incident est clos.
06 Vraag van mevrouw Valerie Van Peel aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het aantal werkloze gezinnen" (nr. 12436)
06 Question de Mme Valerie Van Peel au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le nombre de ménages sans emploi" (n° 12436)
06.01 Valerie Van Peel (N-VA): Mijnheer de minister, ik vind de cijfers zo opmerkelijk dat ik er hier in de commissie nog eens op wil terugkomen, hoewel wij het er in de bespreking van het GPMI ook al even over hebben gehad. Op 7 juni berichtte De Tijd dat er vandaag in België in totaal 12,8 % werkloze gezinnen zijn. Los van het algemeen cijfer valt op dat er enorme verschillen zijn tussen de drie Gewesten.
In Vlaanderen leeft 6,6 % van de minderjarigen in een gezin waar niemand werkt. In Wallonië gaat het maar liefst om 18,5 % en in Brussel zelfs om 25,7 %. Dat blijkt uit cijfers op basis van de steekproefenquête naar de arbeidskrachten van de Algemene Directie Statistiek.
Het ligt voor de hand dat er meerdere oorzaken zijn en dat er eveneens meerdere elementen nodig zullen zijn om een oplossing te bieden. Voor mij staat echter zonder meer vast dat een degelijke begeleiding van werkzoekenden naar de arbeidsmarkt absoluut moet vooropstaan.
Naast de arbeidsbemiddelingsdiensten, de diensten waarmee de Gewesten werkzoekenden ondersteunen in het vinden van werk, spelen natuurlijk ook de OCMW’s daarin een onmisbare rol, zeker in het globaal helpen integreren van hun cliënten in de arbeidsmarkt.
Het is dan ook een prima zaak dat deze meerderheid, naast onder meer volop in te zetten op jobcreatie – de eerste voorwaarde – ook maatregelen neemt om de OCMW's meer slagkracht te geven om cliënten daarbij te ondersteunen. De uitbreiding van het GPMI, die morgen in de plenaire vergadering wordt besproken, is daarin een zeer belangrijke stap. Wij kunnen er echter niet omheen dat de regionale verschillen groot zijn, zo groot dat ik mij afvraag of wij niet eens wat dieper moeten inzoomen op het stukje in het regeerakkoord over het responsabiliseren van OCMW’s, want er is blijkbaar toch een zeer groot verschil in aanpak.
Mijnheer de minister, hoe denkt u de OCMW's nog verder te kunnen aansporen om cliënten zo goed mogelijk te begeleiden in de richting van de arbeidsmarkt en hen daarin ten zeerste te responsabiliseren? Op welke manier wil u alle OCMW's daarin meekrijgen, zonder te raken aan hun autonomie, die toelaat om op maat van de cliënt te werken? Hoe zult u dat verder waarmaken? Bij de bespreking van het beleidsplan heb ik hierover al eens gesproken: vandaag wordt een OCMW bijna financieel afgestraft als het te veel inzet op arbeidstrajectbegeleiding, want die kost geld, zowel aan personeel als aan contractkosten.
Op dit moment is er dus eigenlijk een omgekeerde responsabilisering:
hoe beter een OCMW werkt om mensen aan een job te helpen, hoe meer het OCMW
betaalt, en andersom. Een OCMW is in veel gevallen beter af door gewoon een
leefloon te blijven geven. Wij moeten daarop inzoomen en daaraan werken, zeker
als ik deze cijfers zie.
Meer
algemeen, denkt u nog aan nieuwe initiatieven die specifiek inzetten op het
doorbreken van de generatiearmoede, want deze cijfers maken zeer pijnlijk
duidelijk dat de kinderen die uit dergelijke gezinnen komen een zeer grote kans
hebben om ook bij een OCMW terecht te komen?
06.02 Minister Willy Borsus: Mevrouw Van Peel, de OCMW’s hebben inderdaad een belangrijke rol te spelen in de begeleiding van leefloongerechtigden in het traject naar werk. Zoals u weet, is de professionele activering van leefloongerechtigden ingevolge de zesde staatshervorming voortaan een bevoegdheid van de Gewesten.
Het GPMI, toch een van de meest fundamentele hervormingen voor de OCMW’s in deze legislatuur, is het instrument bij uitstek voor een betere integratie van de leefloongerechtigden. Het gaat om trajecten die op maat worden gemaakt op basis van de individuele noden. Zo kan in het kader van een GPMI vooruitgang worden geboekt bij de werkpunten voor personen die ver verwijderd zijn van de arbeidsmarkt, zoals het leren van een taal, attitudetraining, mobiliteit enzovoort. Op deze manier kan zeer gericht worden ingespeeld op de drempels die de personen hinderen bij hun werkelijke integratie in de arbeidsmarkt en kan de zelfredzaamheid worden vergroot.
Een belangrijke doelstelling van de verplichting van het GPMI voor alle nieuwe dossiers, met inbegrip van de subsidiair beschermden, is net die responsabilisering van de OCMW’s waarover u spreekt.
Tegelijk respecteer ik ten volle de autonomie van de OCMW’s. Zo wordt met de hervorming van het GPMI de opmaak van een traject verplicht, waarbij er werkpunten in kaart dienen gebracht te worden op basis waarvan er doelstellingen worden geformuleerd en de te ondernemen stappen worden omschreven om deze doelstellingen te halen. De invulling van deze trajecten wordt in overleg bepaald tussen de gerechtigde en het OCMW. Om de OCMW’s te ondersteunen om deze opdracht in goede omstandigheden te kunnen uitvoeren, voorzie ik in een specifieke financiering en ondersteunende maatregelen, onder meer op het vlak van IT en opleiding.
Bovendien wens ik, zoals ik reeds eerder in deze commissie aanhaalde, een monitoringsinstrument te ontwikkelen. Ik wil immers een reeks statistieken en indicatoren uitwerken die het, enerzijds, mogelijk maken rekening te houden met een reeks belangrijke parameters voor de maatschappelijke integratie en, anderzijds, de impact kunnen meten van nieuwe beleidslijnen.
Via deze barometer wil ik per OCMW gegevens verzamelen over het aantal leefloonbegunstigden, de gemiddelde duur van het leefloon enzovoort, en deze gegevens kruisen met bijvoorbeeld het bbp per inwoner van de gemeente en sociaal-economische gegevens. Dit moet toelaten om te onderzoeken hoe en in welke omstandigheden OCMW’s hun beleid voeren.
In verband met uw laatste vraag over de generatiearmoede, het is bekend dat de kinderen die in armoede geboren worden van bij het prille begin de kansen missen om zich volwaardig te ontplooien en al hun talenten te benutten. Voorkomen dat armoede van generatie op generatie wordt doorgegeven, vraagt een investering in kinderen vanaf de vroege kinderjaren, inclusief de prenatale fase.
Het regeerakkoord stelt voor om specifieke aandacht te besteden aan de bestrijding van de kinderarmoede, onder meer bij alleenstaande ouders. Ik plan bijvoorbeeld om drie toelagebesluiten die zijn gericht op maatschappelijke participatie en sociale activering, met inbegrip van initiatieven die betrekking hebben op kinderarmoede, samen te voegen om het effect ervan te vergroten.
Op deze manier kunnen middelen gerichter worden ingezet om OCMW's te ondersteunen om kinderen van gezinnen in armoede en sociale uitsluiting kansen te bieden om aan de negatieve cirkel van de armoede te ontsnappen.
Het denkproces met mijn collega's met betrekking tot deze hervorming is inmiddels opgestart.
06.03 Valerie Van Peel (N-VA): Mijnheer de minister, het feit dat u de subsidiëring van dergelijke projecten meer structureel zult maken en zo de beschikbare middelen vergroot, vind ik een heel goede zaak.
De OCMW's kunnen inderdaad bij uitstek projectmatig werken inzake kinderarmoede. Ik merk dat in mijn OCMW. Hoe dichter men bij de gezinnen staat, hoe beter men weet wat een gemeente daaraan doet. Ik ben daarvan zeker een voorstander.
Wat ik ook heel goed vind in uw antwoord, is dat u het monitoringssysteem, dat al deels bestaat, zult verfijnen. Ik weet niet wat uw timing voor de kruising van de cijfers is, maar het is zeker interessant om dat te bekijken, omdat het dan pas zal toelaten om echt te responsabiliseren.
Op het moment dat wij de gegevens zullen hebben, zullen we ook moeten durven, als u begrijpt wat ik bedoel. Het kan fijn zijn om dat in kaart te brengen, maar ik denk dat daaraan zeker deze legislatuur een volgende stap moet worden gekoppeld.
Ik heb het in mijn vraag ook al gezegd. Spijtig genoeg is er vandaag ongewild – dat is nooit de bedoeling van de wetgever geweest – een tegengestelde responsabilisering. Er zijn OCMW's die heel hard inzetten op arbeidsmarktbegeleiding, op artikel 60, en die daarvoor financieel worden afgestraft door het federale niveau, in die zin dat een OCMW voor de contracten die het betaalt voor een artikel 60 veel meer bijlegt dan het moet doen voor een leefloon, dat het terugtrekt van het federale niveau.
Zodra wij daarop een beter beeld hebben, moeten wij dat in zijn geheel herbekijken, zodat we een OCMW op een juiste manier responsabiliseren in plaats van het vaak ongewild te straffen voor het feit dat men daarop heel hard inzet.
Ik heb een paar goede zaken gehoord, maar het zal nog even een wordt-vervolgdverhaal blijven.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Vraag nr. 12447 van mevrouw Nathalie Muylle wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
- Mme Caroline Cassart-Mailleux au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le vaccin pour lutter contre la fièvre catarrhale" (n° 12561)
- Mme Rita Gantois au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "les cas de maladie de la langue bleue en France" (n° 13014)
- M. Philippe Blanchart au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le suivi de la campagne de vaccination contre la fièvre catarrhale" (n° 13066)
- mevrouw Caroline Cassart-Mailleux aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het blauwtongvaccin" (nr. 12561)
- mevrouw Rita Gantois aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de uitbraak van het blauwtongvirus in Frankrijk" (nr. 13014)
- de heer Philippe Blanchart aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de follow-up van de blauwtongvaccinatiecampagne" (nr. 13066)
07.01 Caroline Cassart-Mailleux (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, la fièvre catarrhale s’est déclarée chez nos
voisins français en septembre dernier. J’ai eu l’occasion de vous interroger à
ce sujet voici plusieurs mois. Un marché était en cours pour l’achat de vaccins
visant à protéger les bovins et les caprins. Vous m’avez indiqué que le
Boerenbond avait demandé une étude coûts-bénéfices de la vaccination, dans le
but de savoir si celle-ci devait être obligatoire ou facultative. Cette étude
devait être réalisée par l’AFSCA et le Centre d'études et de recherches
vétérinaires et agrochimiques (CERVA).
En outre,
l’AFSCA a indiqué voici quelques mois que la fièvre catarrhale pourrait toucher
notre pays cet été. C’est la raison pour laquelle je me permets de vous
réinterroger à ce sujet.
Monsieur le
ministre, quel est le résultat de cette étude coûts-bénéfices? La vaccination
contre la fièvre catarrhale sera-t-elle obligatoire? À partir de quand? Quel
est le nombre de doses de vaccin disponibles? Est-il suffisant? Quels contrôles
sont-ils mis en place en parallèle de ce vaccin?
Bien que je connaisse un peu le dossier, je souhaitais faire le point avec vous.
07.02 Philippe Blanchart (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, je reviens aussi vers vous au sujet de la fièvre catarrhale, depuis son émergence en France. En effet, vous aviez recommandé une campagne de vaccination contre ce virus début avril. Toutefois, en raison de la demande supérieure aux prévisions les plus pessimistes, le stock de deux millions de doses pour les bovins et 100 000 doses pour les ovins a immédiatement été épuisé. Toutes les demandes de vaccination n’ont donc pu être honorées. Ce stock devait être réapprovisionné le 20 juin. Idéalement, les vaccins devaient être administrés avant l’hiver. Or les animaux seront déjà en prairie, tandis que la maladie se propage au-dessus des 15 °C et se transmet via le moustique.
Les agriculteurs pourraient encore subir de lourdes pertes si leurs bêtes sont touchées d'ici là.
Monsieur le ministre, quel est le pourcentage de demandes de vaccination qui n'avaient pas pu être honorées lors de la première commande? Qu'en est-il des dernières doses qui devaient arriver le 20 juin dernier? Quel est le taux de couverture actuel du pays avec ce nouveau réapprovisionnement? Tous les agriculteurs ont-ils pu être approvisionnés en vaccins? Si ce n'est pas le cas, quels sont les risques sanitaires et socio-économiques pour les agriculteurs n'ayant pas reçu ces vaccins?
07.03 Willy Borsus, ministre: Madame la présidente, chers collègues, monsieur Blanchart, vous me donnez l'occasion de faire le point sur ce dossier. Je ne vous cache d'ailleurs pas que je le fais avec plaisir puisque j'estime – mais cela ne relève ni de vous, ni de votre formation politique – que j'avais été un peu exagérément interpellé au parlement sur ce dossier alors que je pense avoir fait des efforts importants au niveau de ce dernier, comme vous allez pouvoir en juger.
Ainsi, dès que nous avons constaté l'apparition de cette maladie en France durant l'été 2015, j'ai immédiatement sollicité mes services pour évaluer la situation, notamment pour ce qui concerne la progression de la maladie qui ne se répand que grâce – si je puis m'exprimer ainsi – au support d'un moucheron actif. Or, ce moucheron n'est actif qu'à partir d'une température supérieure à 15 °C.
Suite à cet avis, j'ai consulté les autorités sanitaires, les secteurs agricoles, les vétérinaires, les laboratoires. Il a été conclu que la vaccination était la meilleure protection des animaux et qu'il était urgent de mettre des vaccins à disposition. J'ai également posé des questions sur l'aspect coûts-bénéfices de l'opération puisque l'on sait que vu l'âge de certains animaux, suivant les secteurs, suivant l'état avancé ou non de la gestation, etc., le rapport coûts-bénéfices de la vaccination n'est pas forcément favorable à cette dernière.
J'ai demandé aux secteurs quel était leur avis sur la vaccination obligatoire et la vaccination volontaire par les vétérinaires ou par les agriculteurs eux-mêmes. Après cela et après avoir reçu les avis des experts, il m'est apparu que le coût attendu en cas d'épidémie était toujours en faveur d'une vaccination et qu'il était opportun de procéder à une vaccination sur base volontaire. Toutefois, pour que le suivi soit assuré notamment en termes de traçabilité administrative, il était opportun que cette vaccination soit opérée par les vétérinaires agréés. Nous ne sommes donc pas dans la même logique que celle de 2008.
Nous avons commandé tout ce que nous pouvions. Je peux vous dire qu'en Europe ce vaccin n'était disponible nulle part. Heureusement, nous avons trouvé une société espagnole qui a soumissionné dans le cadre d'un marché public, pour lequel nous avions évidemment respecté la procédure légale. Nous avons obtenu deux millions de doses bovines et cent mille doses ovines.
Dès la fin mars, nous avons commencé à vacciner. En un peu plus d'une semaine, l'entièreté des doses disponibles a été commandée par les vétérinaires et l'essentiel a été livré entre le 1er et le 8 avril. Quelques jours ont encore été nécessaires pour faire les validations des commandes par l'AFSCA et organiser toute la logistique avec les grossistes en médicaments vétérinaires.
Vous avez constaté que les demandes ont été, à cette époque, très importantes, de sorte que nous avons dépassé les prévisions de demandes de vaccins qui, habituellement, pour des vaccinations volontaires pour d'autres maladies se situent autour de 20 à 30 % des animaux qui sont effectivement vaccinés. Face à ce constat, j'ai réuni en urgence les secteurs et l'administration le 11 avril. Il a été décidé d'utiliser intégralement les options de commande. Heureusement, dans le marché public, nous avions prévu de pouvoir, en option, faire des commandes supplémentaires. Nous avons aussi tenté de raccourcir les délais de livraison en prenant contact avec la firme pharmaceutique.
Nous avons bien sûr communiqué tous ces éléments aux vétérinaires. Nous avons demandé à ceux qui n'avaient pas utilisé tous les flacons commandés de les mettre à disposition de leurs collègues. Enfin, lors du Conseil des ministres européens, je me suis permis de demander à ma collègue espagnole s'ils n'avaient pas commandé des vaccins à la même société que nous.
Coup de chance, la réponse fut positive! Un deuxième élément sympathique intervint alors: dans le cadre de leur programmation, ils pouvaient libérer leur commande au bénéfice de la Belgique, de sorte que nous avons pu obtenir les doses. La possibilité de production pour l'Espagne a été orientée vers la Belgique, ce qui nous a permis d'obtenir les vaccins plus tôt. J'en suis très heureux et reconnaissant auprès de ma collègue que j'ai remerciée très chaleureusement.
Nous avons une échéance de livraison de 1,4 million de doses, le vendredi 15 juillet. Aujourd'hui, nous maîtrisons la situation. Tout qui veut disposer d'un vaccin en a la possibilité. Je profite de cette commission et des milliers de personnes qui liront le compte rendu de cette commission pour lancer un appel afin de poursuivre la vaccination, malgré la situation économique délicate que nous connaissons dans le monde agricole. Nous sommes à un peu plus de 900 000 bovins vaccinés en Belgique. Or 2,4 millions de bovins sont éligibles à la vaccination dans notre pays. J'encourage à vacciner les animaux qui ne le seraient pas encore. Jusqu'à présent, le moucheron a eu la grande courtoisie de ne pas encore atteindre la Belgique. Mais je suis désolé d'être porteur d'une triste nouvelle: il pourrait rejoindre la Belgique pendant l'été, sauf si les températures chutent brutalement.
En résumé, la vaccination avance très bien, des doses seront disponibles à partir du 15 juillet et j'encourage à vacciner. Il n'y a pas de contamination humaine mais le dommage économique, le dommage aux exploitations qui ont un grand patrimoine génétique, est extrêmement important. Pour les fermiers, voir naître un certain nombre de veaux affectés par la maladie, difformes et non productifs, est extrêmement dur et difficile.
07.04 Caroline Cassart-Mailleux (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour le caractère complet de votre réponse. On se rend compte que ce dossier était difficile à gérer puisqu'un timing devait être respecté, dans un contexte économique problématique pour le secteur agricole. Ce dossier a été géré de main de maître. Certes, la critique est facile. Cependant, trouver des solutions pour avoir les vaccins alors que peu de firmes les produisent, être capable d'assurer un réapprovisionnement comme vous l'avez fait, c'est autre chose. Je vous remercie.
07.05 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, le dossier a effectivement été rondement mené, en particulier lorsque vous avez pu approcher votre charmante collègue espagnole en lui parlant d'un moustique. C'est une belle performance! Je n'aurais pas osé. Mais le résultat est là. Vous avez obtenu les produits. Cela rassurera les nombreux agriculteurs qui vont nous lire. Il faut se rappeler qu'en 2007, le virus avait quand même contaminé 7 000 exploitations belges. Ce n'est pas rien.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
08 Question de Mme Caroline Cassart-Mailleux au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "les suites du cas de vache folle en France" (n° 12562)
08 Vraag van mevrouw Caroline Cassart-Mailleux aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de gevolgen van het geval van dollekoeienziekte in Frankrijk" (nr. 12562)
08.01 Caroline Cassart-Mailleux (MR): Monsieur le ministre, fin mars, un cas d'encéphalopathie spongiforme bovine (ESB), communément appelée la vache folle, a été détecté dans un élevage de Givron, dans les Ardennes françaises, soit à une quarantaine de kilomètres de la frontière belge. Le cas semblait isolé, mais le cheptel de cet élevage a été entièrement abattu par mesure de précaution.
À cette occasion, je vous interrogeais afin de connaître les risques pour nos éleveurs, notamment ceux dont l'exploitation est située à la frontière française. Vous m'aviez assuré qu'il n'y en avait pas. Cependant, il vous manquait certaines informations du fait que l'enquête française n'avait pas encore produit ses conclusions. En outre, vous m'aviez parlé d'une législation européenne qui devait entrer en vigueur rapidement.
Monsieur le ministre, l'enquête française a-t-elle aujourd'hui produit ses conclusions? Pouvez-vous nous indiquer les détails de ces conclusions? La Commission européenne a-t-elle modifié la législation comme vous me l'aviez indiqué? Comment? Est-elle entrée en vigueur?
Je vous remercie pour les éclaircissements que vous m'apporterez sur ce dossier.
08.02 Willy Borsus, ministre: Madame Cassart-Mailleux, en effet, la Belgique n'a plus connu de cas d'encéphalopathie spongiforme bovine (ESB) depuis 2006 et a obtenu de l'OIE, le statut de pays à risque négligeable à l'égard de l'ESB - ce qui est très important -, c'est-à-dire le statut le plus favorable existant et ce, depuis le 22 mai 2012, soit un peu plus de quatre ans.
La surveillance de l'ESB est cependant encore bien présente en Belgique puisqu'en 2015, pas moins de 1 031 bovins ont été testés en abattoir et 23 658 en clos d'équarrissage. Tous, fort heureusement, se sont révélés négatifs.
La cause du récent cas d'ESB en France n'a pas pu être établie. La France a mené une enquête épidémiologique sur la cause potentielle, comme prévu par le règlement européen relatif aux encéphalopathies spongiformes transmissibles (EST). Ainsi, tous les descendants de l'animal concerné et les animaux du même âge ont fait l'objet d'un test de dépistage. C'est ce qu'on appelle les animaux de la cohorte. Jusqu'à présent, aucun élément de cette enquête pouvant donner une indication sur l'origine de l'infection n'a été mis en avant.
Vu la longue période d'incubation de l'ESB, en moyenne cinq ans, il est très difficile d'établir un lien direct entre les sources potentielles de l'infection et le cas. En outre, quelques autres cas d'ESB chez des animaux relativement jeunes ont été constatés ces dernières années dans l'Union européenne sans que l'origine n'ait pu être expliquée.
C'est pourquoi la Commission européenne a donné un mandat à l'EFSA afin de mener une recherche sur ces cas isolés d'ESB, y compris le dernier cas recensé en France. La Belgique a bien sûr soutenu cette initiative au sein du Comité permanent des végétaux, des animaux, des denrées alimentaires et des aliments pour animaux. Les résultats de cette étude scientifique ne seront pas disponibles avant avril de l'année prochaine. Après constatation du dernier cas d'ESB en France, le statut de risque d'ESB de la France a été abaissé, passant du statut de risque négligeable à celui de risque contrôlé.
Pour les bovins de boucherie provenant de France, la colonne vertébrale, les amygdales, la dernière partie de l'intestin grêle, le cæcum et le mésentère doivent être enlevés et détruits en tant que matériel à risque spécifié MRS. Ceci s'ajoute à la moëlle et aux crânes des bovins de plus de douze mois qui sont toujours enlevés et détruits systématiquement en tant que MRS.
La décision d'exécution 2016/701 de la Commission a été publiée le 11 mai et est entrée en vigueur le 31 mai 2016. C'est donc une question d'actualité. Cette mesure européenne est prise à titre de précaution supplémentaire afin de protéger la santé publique.
Je félicite la traduction pour tous ces termes scientifiques qui sont nombreux dans ma réponse.
08.03 Caroline Cassart-Mailleux (MR): Je vous remercie, monsieur le ministre, pour votre réponse. Nous avons pu faire le point sur ce dossier important puisque, par le passé, nous avions connu des problèmes importants mais il a l'air d'être correctement géré.
L'incident est clos.
De voorzitter: De vragen nrs 12653 en 12654 van mevrouw Van Camp worden omgezet in schriftelijke vragen.
09 Vraag van mevrouw Anne Dedry aan de minister van Energie, Leefmilieu en Duurzame Ontwikkeling over "de bestrijding van de fruitmot" (nr. 12921)
09 Question de Mme Anne Dedry à la ministre de l'Énergie, de l'Environnement et du Développement durable, sur "la lutte contre le carpocapse" (n° 12921)
09.01 Anne Dedry (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, particulieren hebben het moeilijk om de fruitmot te bestrijden. Er is geen middel beschikbaar voor de particulier dat biologisch en gangbaar is. Er bestaan nochtans biociden om de fruitmot te bestrijden, maar die zijn niet beschikbaar voor particulier gebruik in België. De producten zijn gebaseerd op granulosevirus, een van de meest effectieve stoffen zonder negatieve effecten voor de gezondheid. Bizar is dat particulieren in Frankrijk en Duitsland er wel aan kunnen komen. Dat is zeer verwarrend voor de consument en bovendien kan hij hier de fruitmot dus niet op een goede manier bestrijden. Pesticiden die schadelijk zijn voor de gezondheid zoals glyfosaat, kan hij wel gemakkelijk verkrijgen, terwijl die eigenlijk achter slot en grendel horen. Biociden die geen negatieve effecten hebben voor de gezondheid en die effectief zijn, moeten mijns inziens beschikbaar zijn voor de consument.
Mijnheer de minister, daarover zijn reeds vragen gesteld in het verleden, maar er is blijkbaar nog niet veel vooruitgang. Zijn er intussen al meldingen geweest bij het Antigifcentrum?
Waarom maakt België geen onderscheid tussen breedspectrum micro-organismen en micro-organismen met een hele specifieke werking?
Hoe verklaart u het verschil tussen België, Frankrijk en Duitsland? Die drie landen situeren zich in dezelfde klimaatzone en toch worden er voor particulieren andere regels toegepast in België. Bovendien moeten conform de Europese verordeningen gelijke regels gelden in een geharmoniseerde interne markt. Druist het Belgisch verbod op particulier gebruik niet in tegen de Europese regelgeving? Zo ja, kunt u dat rechtzetten?
Tot slot ben ik benieuwd naar de houding van België ter zake op Europees niveau. In Europa stellen we een positieve evolutie vast, waarbij men overschakelt naar biociden als bestrijdingsmiddelen.
09.02 Minister Willy Borsus: Mevrouw de voorzitter, ik neem deze vraag over van minister Marghem, omdat het gaat om gewasbeschermingsmiddelen en niet om biociden. De biociden zijn immers pesticiden die gebruikt moeten worden op alles behalve planten, bijvoorbeeld anti-insectensprays.
Het is een heel interessante vraag, die wijst op het conflict tussen de toenemende interesse voor gewasbeschermingsmiddelen van niet-synthetische oorsprong, biopesticiden, en de permanente versterking van de strenge maatregelen inzake het gebruik van die stoffen, met name voor particulieren.
De vorige vraag die over het product werd gesteld, dateert van 2013. Toen werd geantwoord dat het product Carpovirusine niet beantwoordde aan de Belgische vereisten voor gebruik voor particulieren, omdat een masker moet worden gedragen tijdens het gebruik en omdat het middel koud moet worden opgeslagen, wat weinig realistisch is voor niet-professionelen.
Ondertussen is er een evolutie, in die zin dat het bevoegde erkenningscomité voor bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik heel recent heeft beslist dat voor het betrokken middel Carpovirusine een toelating mogelijk is. Voor het dragen van een masker en het opslaan in een koelkast werd een uitzonderlijke afwijking verleend. Dat de waarschuwingen op het etiket worden vermeld, vindt het comité voldoende om de particuliere gebruiker te informeren. Dat betekent daarom nog niet dat het middel reeds op de markt is.
Er werd immers nog geen toelating verleend, omdat er geen aanvraag tot toelating voor particulier gebruik werd ontvangen. Mijn administratie neemt binnenkort contact op met de verdelers van het middel om de nieuwe ontwikkeling toe te lichten.
Alle gewasbeschermingsmiddelen moeten voldoen aan dezelfde nauwgezette wetgeving en normen, ongeacht of zij selectief werken tegen een beperkt aantal schadelijke organismen of breed werken tegen een uitgebreide reeks van schadelijke organismen. Het werkzaamheidspectrum heeft immers niets te maken met de mogelijke giftigheid. Anderzijds zijn natuurlijke, niet-synthetische producten niet noodzakelijk zonder risico.
De verschillen in termen van toegelaten producten in de lidstaten zijn ingebouwd in het Europees reglementair systeem, aangezien het de lidstaten is toegestaan rekening te houden met nationale omstandigheden.
Voor het middel in kwestie lijkt dat evenwel weinig mee te spelen. Voor private toepassingen wordt in de Europese richtlijn inzake het duurzaam gebruik van pesticiden bepaald dat bijkomende maatregelen genomen kunnen worden door de lidstaten. Dat verklaart de verschillende benaderingen in de Europese lidstaten in dat verband. In België zijn een aantal beperkingen voor niet-professionelen ingevoerd, terwijl dat in andere landen niet het geval is of daar andere beperkingen worden opgelegd.
De laagrisicocriteria worden op Europees vlak toegepast bij de beoordeling van de werkzame stoffen. Ons land respecteert nauwgezet de Europese regelgeving.
Zo werden die criteria toegepast bij de vernieuwing van de goedkeuring van de werkzame stoffen van dit product. Toch zal die indeling geen invloed hebben op de nationale beperkingen voor de gewasbeschermingsmiddelen voor particulier gebruik, waaraan carpovirusine dus ook zal moeten blijven voldoen.
De nationale toelatingsprocedure voor de producten met een laag risico wordt daarentegen versneld om dat type van product te stimuleren.
09.03 Anne Dedry (Ecolo-Groen): Dank u wel. Het is al goed dat u de procedure wilt versnellen. We horen daar binnenkort dan allicht meer over.
Het incident is gesloten.
10 Question de Mme Fabienne Winckel au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le renouvèlement de l'autorisation du glyphosate" (n° 13004)
10 Vraag van mevrouw Fabienne Winckel aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de verlenging van de vergunning voor glyfosaat" (nr. 13004)
10.01 Fabienne Winckel (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, l'homologation du glyphosate arrive à son terme le 30 juin 2016 et la question de son renouvellement est au centre d'une vive polémique. En mars 2015, le Centre international de recherche sur le cancer de l'OMS a en effet classé le glyphosate comme "cancérogène probable" pour les humains. À la fin 2015, l'Autorité européenne de sécurité des aliments (EFSA) a, au contraire, jugé "improbable" qu'il soit cancérogène. Il y a donc eu un désaccord entre les experts de l'OMS et les experts de l'EFSA. Il faut ajouter que de nombreuses associations citoyennes contestent les procédures de l'EFSA. Il est notamment question d'un manque de transparence sur l'identité des experts impliqués et des études de base utilisées pour élaborer la position de l'EFSA. Plus récemment, une seconde étude de l'OMS, menée en partenariat avec la FAO, l'Organisation des Nations unies pour l'alimentation et l'agriculture, a classé le pesticide de Monsanto en "probablement pas" cancérogène.
La situation est donc assez confuse et nombreux sont ceux qui considèrent que, face à ces incertitudes, c'est le principe de précaution qui doit prévaloir en interdisant le glyphosate. Malgré cette forte polémique, la Commission européenne a annoncé mercredi 29 juin la prolongation, pour une période de dix-huit mois au maximum, de l'autorisation dans l'UE du glyphosate.
Dans un communiqué, l'exécutif européen dit avoir "décidé de prolonger l'autorisation du glyphosate pour une période limitée, jusqu'à ce que l'Agence européenne des produits chimiques publie son avis, au plus tard à la fin de 2017". Monsieur le ministre, comment cette période de 18 mois va-t-elle être utilisée afin de clarifier les analyses scientifiques sur la toxicité du glyphosate?
On sait bien que, ce lundi, il y a eu des avancées au niveau de l'Union européenne puisque certaines restrictions d'utilisation ont été décidées. Quelles mesures seront prises afin de renforcer et garantir l'indépendance et la transparence des analyses scientifiques sur la toxicité du glyphosate?
10.02 Willy Borsus, ministre: Madame la députée, je vous remercie. Il s'agit d'un dossier auquel j'ai accordé la plus grande attention, notamment en rencontrant l'administration fédérale de la Santé publique et l'Institut supérieur belge de Santé publique; en me documentant à propos d'un certain nombre de contributions et en lisant beaucoup avant de prendre la position belge à différentes étapes de la procédure. Mais je rappelle que cette position est prise d'un commun accord avec ma consœur Maggie De Block, par ailleurs médecin.
En ce qui concerne la situation actuelle, sans rappeler les différentes étapes de la décision européenne que vous connaissez, la période de 18 mois adoptée récemment par la Commission sera utilisée par l'Agence européenne pour les produits chimiques (ECHA) dans le but d'analyser l'étiquetage et la classification du glyphosate, dont également sa classification en ce qui concerne la cancerogénicité. Cela fait partie de la procédure adéquate. En effet, l'ECHA rédige des avis en application du règlement européen 1272/2008 relatif à la classification, à l'étiquetage et à l'emballage des substances et des mélanges. Normalement, le renouvellement de l'approbation ne doit pas attendre cette confirmation de l'étiquetage, mais dans ce cas précis, une telle prolongation a été la solution proposée par la Commission européenne eu égard à l'impasse décisionnelle qui prévaut au niveau décisionnel européen.
En ce qui concerne l'indépendance et la transparence des analyses scientifiques, je ne partage pas les accusations selon lesquelles l'EFSA ne travaillerait pas de manière indépendante ou transparente.
Je rappelle par exemple que la Cour des comptes européenne a publié dans un rapport portant sur la gestion des conflits d'intérêt des agences de l'Union européenne que parmi les agences sélectionnées, l'Agence européenne des médicaments (EMA) et l'EFSA sont celles qui ont mis au point les politiques et les procédures de déclaration d'évaluation et de gestion des conflits d'intérêts les plus élaborées.
En ce qui concerne les études scientifiques, l'EFSA s'appuie, il est vrai, en partie seulement sur des études réalisées par l'industrie. Ceci n'est qu'une petite partie de l'ensemble du spectre des études analysées puisque l'approche de l'EFSA est de considérer que toutes les études pertinentes et publiées sont également analysées.
D'autre part, ces études des industries sont liées à des standards de bonnes pratiques, qui sont eux aussi contrôlés par un certain nombre de structures européennes ou d'organismes indépendants.
Je note également que la Cour de Justice de l'Union européenne se penche actuellement sur la question de savoir dans quelle mesure les études soumises dans le contexte de demande d'autorisation de produits phytopharmaceutiques sont à considérer comme étant confidentielles ou non. Il s'agit de l'affaire C442/14 dont j'appliquerai bien entendu les conclusions.
En conclusion, tant au niveau fédéral belge qu'au niveau de l'Union européenne, je considère que les procédures, les consultations et les vérifications nous permettant d'avoir un niveau de confiance suffisant dans l'indépendance et la transparence des évaluations faites ont été menées à bien.
Je dois bien constater, même si ce n'est pas le sens de votre question, la situation fort étonnante dans laquelle risque de se retrouver notre pays. Comme vous le savez, l'autorisation de mise sur le marché est de compétence fédérale mais l'autorisation d'utilisation est de compétence régionale.
Je crois constater que dans notre pays, les Régions vont avoir des attitudes différentes concernant ce dossier. J'ai lu avec attention certaines dispositions qui me paraissent largement inapplicables.
Pour ce qui me concerne, je préfère globalement adopter de temps à autre, même si cela doit susciter un débat ou si cela fait parfois l'objet de polémiques, une position en faveur de la réduction des pesticides qui intègre l'ensemble des paramètres plutôt que de faire de tel ou tel dossier – cela n'est pas votre cas – un élément de combat politique intra-belge car je trouve cela assez inopportun.
Par ailleurs, j'ai lu un certain nombre de réactions d'opposition qui me paraissent totalement légitimes. J'ai pris connaissance d'un certain nombre de positionnements exprimés parfois de façon virulente, ce que je peux comprendre quand il s'agit de débat politique et surtout quand il est question d'une matière de cette nature. Toutefois, j'ai également pris connaissance de déclarations, de communications publiques, d'expressions utilisées, notamment sur des sites, sur des réseaux sociaux qui me semblent relever – mais ce n'est pas votre cas, ni d'aucun parlementaire – de la diffamation pure et simple au sens du Code pénal.
En outre, je voudrais signaler que le principe de précaution est un principe que Mme Maggie De Block et moi-même, tout comme nos administrations, suivons et appliquons au plus près. Et si, demain, de nouvelles informations devaient remettre en question les informations dont nous disposons aujourd'hui, nous prendrions immédiatement attitude, comme nous l'avons fait en interdisant, par exemple, 17 des 65 produits à propos desquels nous avions été sollicités en 2015. Voilà pour l'état des lieux de cet important dossier.
Avant de terminer mon intervention, je voudrais apporter une petite correction. En effet, depuis le début des années 2000 – vous faites très légitimement référence à Monsanto qui en est l'opérateur principal et historique –, la production de la molécule et l'utilisation de ses combinaisons sont tombées dans le domaine public.
Enfin, la Belgique avait identifié l'élément d'incertitude qui planait en termes de santé de l'association du glyphosate avec d'autres co-formulants, notamment la tallowamine. Et c'est avec satisfaction que nous avons constaté que notre position de prudence en la matière a été suivie au niveau européen. Il n'empêche qu'un pesticide reste un pesticide et que son utilisation, l'information concernant cette dernière doivent faire l'objet de la plus grande attention et de la plus grande prudence de la part des professionnels, mais aussi des particuliers.
10.03 Fabienne Winckel (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse. Il est vrai qu'on en arrive à une situation où les Régions, en tout cas bruxelloise et wallonne, se sont positionnées par rapport aux modes d'utilisation de ce produit. Il est quand même inquiétant de voir que des études sont contradictoires. Le principe de précaution doit prévaloir; nous devons l'avoir à l'esprit.
Nous en avons déjà souvent parlé, notamment en commission de la Santé. Un représentant de votre cabinet était souvent présent. Nous savons bien que vous êtes attaché à cette réflexion. Il est important de pouvoir parler de manière univoque et d'avoir ce principe de précaution en tête. Je vous rejoins totalement sur le fait qu'il est important de réfléchir tous ensemble et de prendre des mesures concrètes pour avoir une réflexion générale sur la diminution de l'utilisation des pesticides. Cette réflexion peut avoir lieu chez les particuliers, au niveau des pouvoirs publics. Beaucoup de communes sont déjà dans cette dynamique. C'est quelque chose à encourager. Il faut également réfléchir, avec les entités fédérées, à d'autres moyens pour nos agriculteurs. C'est important.
Il faut penser à cette phase de transition et prendre ça à bras-le-corps, très sincèrement, et ne pas se rejeter la balle entre les entités fédérées, le fédéral, la Commission européenne. Je pense que les citoyens veulent autre chose. C'est clairement un problème de santé publique et de production à l'avenir. Je pense que c'est vraiment quelque chose d'important et qu'il ne faut pas jouer à des petits jeux politiques par rapport à ces problématiques. Je ne dis pas que c'est ce que vous faites, mais je parlais de manière générale, comme vous parliez de manière générale.
L'incident est clos.
11 Vraag van mevrouw Valerie Van Peel aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het elektronisch sociaal verslag" (nr. 13054)
11 Question de Mme Valerie Van Peel au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le rapport social électronique" (n° 13054)
11.01 Valerie Van Peel (N-VA): Mijnheer de minister, het is eigenlijk een opvolgingsvraag. De eerste fase van het elektronisch sociaal verslag is sinds kort in de praktijk omgezet. Het laat de OCMW’s toe om op een heel eenvoudige wijze relevante gegevens uit te wisselen via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid. Het helpt onder meer om bij de verhuizing van de steunaanvrager het nieuw bevoegde OCMW op een eenvoudige wijze relevante zaken over de cliënt door te geven.
ln de omzendbrief van 23 december 2015 stelt u duidelijk dat die gegevensuitwisseling niet beperkt blijft tot deze eerste fase. ln overleg met de OCMW’s wilt u nagaan welke andere elementen nuttig zijn en een meerwaarde vormen om aan het project toe te voegen. Het kan daarbij gaan over bijvoorbeeld beslissingen in het kader van medische hulp, budgetbeheer, sociale tewerkstelling of het ter beschikking stellen van de opgemaakte geïndividualiseerde projecten voor maatschappelijke integratie (GPMl's) en de bijhorende evaluaties.
Mijnheer de minister, hoever staat het overleg over de uitbreiding van het elektronisch sociaal verslag? Zijn er al zaken opgestart? Aan welke elementen denkt u zelf?
We hebben daarstraks al gesproken over de uitbreiding van het GPMI naar de 25-plussers. In het debat in de commissie werd gesteld dat het gevaar bestaat dat sommige OCMW’s het als een louter administratief gegeven beschouwen. Dat is uiteraard niet de bedoeling. De integratie van het GPMI in het elektronisch sociaal verslag kan een impuls betekenen en een degelijke controle op de opmaak ervan mogelijk maken. Hoe staat u tegenover de integratie van het GPMI in het elektronisch verslag?
De laatste vraag gaat ook weer terug op een andere vraag die ik heb gesteld. Het heeft natuurlijk te maken met de responsabilisering en ook met een betere gegevensuitwisseling. Het elektronisch sociaal verslag kan ook de controle van op afstand voor de POD vergemakkelijken. ln welke mate kan het elektronisch sociaal verslag volgens u daartoe dienen en hoe wil u dat verder vereenvoudigen?
11.02 Minister Willy Borsus: Mevrouw Van Peel, de tweede fase van het elektronisch sociaal verslag, om het verder uit te breiden, werd reeds opgestart. De eerste vergaderingen ter voorbereiding van die fase vonden al plaats, waarbij ook de opname van het GPMI in het elektronisch sociaal verslag aan bod kwam.
Ik vind het bijzonder belangrijk dat er enkele gegevens inzake het GPMI worden opgenomen in het elektronisch sociaal verslag. Dat zal immers de maatschappelijk werkers toelaten om met kennis van zaken een kwalitatieve begeleiding op te starten en/of verder te zetten.
Zoals ik al zei, het ontwerp van wet voor de uitbreiding van het GPMI volgt momenteel de parlementaire procedure en zal morgen besproken worden in de plenaire vergadering.
De controle op het elektronisch sociaal verslag wordt op dit ogenblik niet vooropgesteld. Dat is een bijzonder delicaat punt voor de verenigingen van OCMW’s en de OCMW’s zelf. De uitwisseling die via het elektronisch sociaal verslag gebeurt, valt onder het gedeelde beroepsgeheim van de maatschappelijk werkers. Mijn administratie heeft geen toegang tot de gegevens die de OCMW’s onderling uitwisselen. Dat is ook niet de bedoeling. Ik ben de mening toegedaan dat een controle ter plaatse de beste manier is om de OCMW’s niet enkel te controleren, maar ook bij te staan in de uitoefening van hun wettelijke opdrachten. Bovendien is elk OCMW autonoom in het bepalen van de behoeftes en noden van de steunvrager en in het nagaan van de middelen die zij ter beschikking hebben om het beste aan die behoeften en noden tegemoet te komen.
11.03 Valerie Van Peel (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het laatste wat u zegt, is natuurlijk enorm belangrijk. Ik volg de kwestie van het gedeeld beroepsgeheim natuurlijk op. De VVSG stelt daarover dat er omzichtig mee moet worden omgesprongen.
Het is inderdaad niet de bedoeling dat de POD toegang zou krijgen tot het geheel van die informatie. Daar hebt u zeker een punt.
Waar we wel voor moeten opletten, is dat we niet de andere richting uitgaan en te strikt gaan optreden. Dit zorgt er namelijk voor dat u in heel veel zaken dubbel werk moet doen. Als u spreekt van een monitoringsysteem dat u gaat opzetten en over het elektronisch sociaal verslag, dan zou het bijna een gemiste kans zijn om na te gaan of die zaken niet aan elkaar verbonden kunnen worden in plaats van dubbel werk te doen. Daar worden de OCMW’s volgens mij ook niet slechter van. De administratieve lasten zijn daar vandaag immers al enorm groot. We moeten dus de meest efficiënte weg zoeken om die te verkleinen.
Dat u een deel van de informatie privé wilt houden tussen de maatschappelijk assistenten onderling, daar ben ik zeker geen tegenstander van. Ik weet dat dit een zeer gevoelige discussie is. We moeten er gewoon voor opletten dat de balans niet te veel in de andere richting gaat overhellen. Maar u hebt een hele administratie om daarover zeer goed na te denken. Ik ben benieuwd en ik dank u alvast.
L'incident est clos.
- mevrouw Renate Hufkens aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de audit van het FAVV doorgevoerd door de Europese Commissie" (nr. 11974)
- mevrouw Rita Gantois aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het auditrapport van het FAVV" (nr. 12066)
- mevrouw Anne Dedry aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de controles van het pluimvee" (nr. 1977)
- mevrouw Els Van Hoof aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de resultaten van de audit op FAVV-controles" (nr. 12125)
- Mme Renate Hufkens au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "l'audit de l'AFSCA auquel la Commission européenne a procédé" (n° 11974)
- Mme Rita Gantois au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le rapport d'audit de l'AFSCA" (n° 12066)
- Mme Anne Dedry au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "l'inspection de la volaille" (n° 11977)
- Mme Els Van Hoof au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "les résultats de l'audit des contrôles de l'AFSCA" (n° 12125)
De voorzitter: Mevrouw Hufkens en mevrouw Gantois zijn niet aanwezig.
12.01 Els Van Hoof (CD&V): Mijnheer de minister, op vraag van de Europese Commissie werd in november 2014 een audit uitgevoerd van het FAVV. Uit de resultaten van de Europese auditeurs blijkt, enerzijds, dat het FAVV een consistent en goed gedocumenteerd controlesysteem is. Anderzijds stelt het auditrapport dat een aantal FAVV-inspecteurs hun controles niet altijd even accuraat uitvoeren. Zo zouden Belgische controleurs tijdens eerdere controleacties inbreuken niet hebben opgemerkt of als onbelangrijk hebben bestempeld. Verder werden overtredingen vastgesteld inzake hygiënevoorschriften in productieomgevingen van pluimveeslachterijen en bij operatoren die gevogeltevlees verwerken.
Het is belangrijk dat middels de accuraatheid en vakbekwaamheid van de Belgische FAVV-controleurs de goede naam en faam van het FAVV in stand wordt gehouden. Het voedselagentschap dient onze landbouw- en voedingssector dan ook nauwgezet te controleren, zodat de veiligheid en de kwaliteit van onze voeding worden gegarandeerd.
Ik heb dan ook de volgende vragen voor u.
Hoe reageert u op de verscheidene problemen en bedenkingen die door de audit aan het licht zijn gekomen, in het bijzonder inzake het gevogeltevlees? Zal een onderzoek worden verricht naar de wijze waarop deze Europese audit werd uitgevoerd?
Aan welke factoren is het volgens u te wijten dat de Belgische controleurs deze problemen als niet-significant beschouwden of over het hoofd hebben gezien? Zal hiernaar een onderzoek gebeuren?
Werden de resultaten en de nodige instructies om zich in regel te stellen met de Europese regelgeving reeds gebrieft aan de bedrijven waar de overtredingen werden vastgesteld? Op welke termijn dienen zij zich alsnog in regel te stellen?
Neemt u maatregelen om alle bedrijven waar gevogelte wordt geslacht en/of verwerkt aan een grondige herkeuring te onderwerpen? Wat is uw visie hierop? Binnen welke termijn zal dit gebeuren? Wat zijn de sancties of boetes die volgen op een inbreuk?
Welke stappen zal u zetten om ervoor te zorgen dat deze problemen zich in de toekomst niet meer zullen voordoen? Zullen de controleprocedures en de opleiding van de FAVV-controleurs op basis van deze audit worden aangepast?
12.02 Anne Dedry (Ecolo-Groen): Mijn vraag gaat uiteraard in dezelfde richting. Er zijn enkele hygiëneproblemen geconstateerd. Er waren vooral problemen in de pluimveesector: verpakkingen die nat en beschadigd waren door ijsvorming, roest op de uitrustingen, kratten voor vleesbewaring die niet voldoende gereinigd werden enzovoort. Het ging dus absoluut niet om lichtzinnige dingen.
Het FAVV reageerde geruststellend en zei dat er geen gevaar geweest was voor de consument, maar het gaf wel toe dat het controlesysteem hier en daar vatbaar is voor verbetering.
Vandaar mijn aanvullende vragen, mijnheer de minister.
Klopt het volgens u dat er geen echt probleem geweest is voor de consument? Heeft het FAVV echt een consistent en goed gedocumenteerd systeem?
Ook al is het een goed systeem, welke verbeteringen kunnen volgens u aangebracht worden aan dat systeem?
Hoeveel zou het kosten om deze verbeteringen uit te voeren? Indien u dit ziet zitten, tegen wanneer is dit mogelijk?
Tot slot, zult u het FAVV vragen in zijn actieplan de vastgestelde problemen te verhelpen? Zult u suggesties doen voor verbeteringen aan het systeem?
12.03 Minister Willy Borsus: De audit die in november 2014 werd uitgevoerd door de diensten van de Europese Commissie is een van de talrijke audits die elk jaar worden uitgevoerd in de lidstaten en in derde landen om de efficiëntie van de officiële controle van de voedselketen te beoordelen.
Globaal gezien is deze audit bevredigend verlopen. Hij werd beëindigd met positieve conclusies, vermits de Commissie beslist heeft dat België over een coherent en goed gedocumenteerd controlesysteem beschikt en dat dit over het algemeen goed uitgevoerd werd.
In recente commentaren werden jammer genoeg een aantal individuele vaststellingen uit hun context gerukt. Daaraan werden conclusies verbonden die in tegenspraak zijn met de algemene conclusie van de auditoren en zelfs wat misleidend zijn.
Zoals bij eender welke audit – op enkele zeldzame uitzonderingen na – is het normaal dat er bepaalde vaststellingen gedaan worden die leiden tot aanbevelingen gericht aan de bevoegde overheid. Dit stelt evenwel noch de beschikbaarheid, noch de competentie van de aan het agentschap toegewezen middelen in vraag. In tegendeel, het auditverslag besluit dat de controles worden uitgevoerd door bekwaam en goed opgeleid personeel. Dit ligt trouwens in de lijn van het besluit van de audit dat geleid heeft tot de certificering van de inspectiediensten van het FAVV volgens de ISO 17020-norm.
Zoals bij andere audits van de Europese Commissie, leiden de aanbevelingen tot een voorstel van actieplan dat in overleg met de Commissie gefinaliseerd moet worden. Het actieplan dat is voorgesteld aan de Europese Commissie omvat een reeks voorstellen die zowel gericht zijn aan de operatoren als aan de inspecteurs van het voedselagentschap. Deze voorstellen beogen, enerzijds, in de vorm van een gerichte communicatie, de betrokken operatoren te herinneren aan hun verplichtingen inzake infrastructuur en hygiëne. Anderzijds beogen deze voorstellen de voorbereiding van de inspecteurs te optimaliseren, opdat ze hun opdrachten met een optimaal resultaat zouden kunnen uitvoeren.
Daartoe werden specifieke opleidingen georganiseerd en zijn bepaalde tools en controle-instructies aangevuld of verduidelijkt om de geldende vereisten uit te klaren. Voor een aantal vaststellingen werden trouwens al de corrigerende acties doorgevoerd tot tevredenheid van de Commissie.
Het agentschap hecht veel belang aan kwaliteit en heeft ervoor gekozen om een kwaliteitsbeleid uit te werken dat volgens verschillende ISO-normen gecertificeerd of geaccrediteerd werd. Continue verbetering is een basisprincipe en aanbevelingen van audits moeten en worden door het FAVV beschouwd als opportuniteiten tot verbetering. Geheel in lijn met deze filosofie volgt het management van het FAVV de actieplannen die door de operationele diensten opgesteld worden, van nabij op. Het directiecomité bespreekt jaarlijks de vooruitgang en waakt over het tijdig afsluiten van de aanbevelingen die hem aanbelangen.
12.04 Els Van Hoof (CD&V): Mijnheer de minister, u zegt duidelijk dat bepaalde zaken uit de context gerukt zijn. U zegt ook dat er reeds corrigerende acties werden ondernomen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit bij het FAVV wordt bewaard en bewaakt. U stelt bovendien, terecht, dat het FAVV als geheel niet slecht werd geëvalueerd, maar als een consistent en goed gedocumenteerd controlesysteem werd beschouwd.
Toch blijft de perceptie, met name bij de bedrijven in de pluimvee- en gevogeltesector, dat in sommige bedrijven toch nog ontoelaatbare zaken gebeuren die echter niet als significant werden aangeduid. Hoe wordt thans omgegaan met de bedrijven waarin volgens de vigerende normen werd vastgesteld dat er overtredingen zouden gebeurd zijn? Informatie hierover zou ook zekerheid geven aan de consument.
12.05 Anne Dedry (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik sluit mij hierbij aan. Niemand betwist dat het agentschap over het algemeen goed functioneert en dat er meer positieve dan negatieve punten in de audit stonden. Het blijft wel een feit dat kleine concrete schandalen die in de media komen, ervoor zorgen dat het FAVV in een slecht daglicht terechtkomt. Op die concrete pijnpunten die er wel degelijk zijn geweest, heb ik vandaag van u geen duidelijk antwoord gekregen, behalve het feit dat u zegt dat er actieplannen zijn en dat deze opgevolgd worden.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
13 Vraag van mevrouw Els Van Hoof aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de controles op de reglementering van ambulante horeca tijdens muziekfestivals" (nr. 12827)
13 Question de Mme Els Van Hoof au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "les contrôles relatifs à l'application de la réglementation en ce qui concerne l'horeca ambulant durant les festivals de musique" (n° 12827)
13.01 Els Van Hoof (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, dit is een zomervraag; ik pas mijn vragen aan volgens het seizoen. Kippen en ambulante horeca zijn erg hip.
Op festivalterreinen vinden wij talrijke kraampjes terug. Ambulante horeca op markten worden heel sterk gecontroleerd en proberen te voldoen aan alle vigerende normen. Hetzelfde geldt voor de uitbaters van eetkramen, die er een nieuwe bron van inkomsten in zien. In Vlaanderen is Jeroen Meus een van de bekendste uitbaters op de grote festivals. Iedereen moet evenwel voldoen aan normen en wetgeving inzake eetwaren en drank, en dat moet gebeuren volgens correcte hygiënische vereisten.
Mijnheer de minister, wat zijn de cijfers sinds 2011 inzake op evenementen uitgevoerde controles? Gebeurt dat in samenwerking met lokale politiezones en diensten van de FOD Economie? Welke inbreuken waren er?
Hebt u een opdeling per arrondissement en provincie en, indien mogelijk, ook voor specifieke grote festivals zoals Rock Werchter, Pukkelpop, de Lokerse Feesten, de Gentse Feesten en Suikerrock aan Vlaamse zijde?
Bent u bereid om de komende maanden op festivals en evenementen intensieve inspecties uit te voeren bij de ambulante horecazaken inzake de strikte naleving van de FAVV-reglementering? Zo ja, welke evenementen en festivals zullen worden gecontroleerd?
Hoe gaat men bij deze controles te werk? Wordt er steekproefsgewijs gecontroleerd of worden alle kramen geïnspecteerd? Met wie wordt er daarvoor samengewerkt, met de lokale politiezones of de diensten van de FOD Economie?
13.02 Minister Willy Borsus: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Van Hoof, in het controleplan is jaarlijks in 1 500 inspecties van ambulante operatoren voorzien. Dit vooropgestelde cijfer omvat zowel de detailhandel als de horeca. De inspecties worden uitgevoerd op verschillende evenementen, zoals markten, festivals en andere. Ze worden lokaal door de provinciale controle-eenheid geselecteerd op basis van historiek, klachten en beurtrol.
Uitgevoerde inspecties worden geregistreerd in onze databank op de vestigingsplaats van de gecontroleerde. Deze worden niet gelinkt aan het evenement waar ze werden uitgevoerd. Ik kan u dus geen gegevens bezorgen voor deze specifieke festivals. Ik kan u wel een overzicht bezorgen van de inspectieresultaten voor de operatoren met de activiteit ambulante horeca, waartoe ook de eetkramen en food trucks behoren. Deze resultaten zijn opgedeeld per provincie waar de operator zijn vestigingsplaats heeft en omvatten de inspecties uitgevoerd op de verschillende festivals, naast andere evenementen, zoals kerstmarkten, markten, braderijen enzovoort. Ik zal u deze gegevens ter beschikking stellen.
Uitgezonderd de aangekondigde controleacties in de steden, gebeuren de inspecties onaangekondigd. Bij controles van evenementen wordt ernaar gestreefd om alle kramen te inspecteren, maar er kan ook steekproefsgewijs worden gecontroleerd. Dit hangt af van de omvang van het evenement.
Afhankelijk van het evenement gebeurt de controle in overleg met de lokale overheden en andere overheden, zoals de douane, de FOD Economie, de Sociale Inspectie, de FOD Financiën enzovoort, afhankelijk van de uitgevoerde controle en van de context waarin de controle werd geprogrammeerd.
Ik heb een aantal cijfers voor u betreffende de ambulante operatoren en de inspecties.
13.03 Els Van Hoof (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor de cijfergegevens.
Het is goed dat er controles gebeuren. U hebt met Foodweb een heel goed initiatief genomen om de consument beter in te lichten over zaken die verkeerd lopen op het vlak van hygiëne en reglementering in horecazaken. Het zou goed zijn om dit in de toekomst uit te breiden naar evenementen, indien daar veel overtredingen worden vastgesteld.
Natuurlijk moet men de consument niet zomaar schrik aanjagen, maar het is belangrijk dat organisatoren daarmee rekening gaan houden en dat zij betrokken worden bij de kwaliteitscontrole van de food trucks en eetkraampjes.
Ik ben ook nog schepen van handel en horeca geweest in de stad Leuven en ik weet dat de gemeente erbij werd betrokken om sensibiliserend op te treden ten opzichte van onder andere marktkramen. Het zou goed zijn dat ook de gemeenten waarin die feesten worden georganiseerd daarbij worden betrokken om de organisatoren te sensibiliseren over de kwaliteit van wat er wordt aangeboden.
L'incident est clos.
14 Vraag van mevrouw Els Van Hoof aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de inwerkingtreding van de Europese kaderverordening 609/2013 en de gevolgen hiervan voor het KB van 18 februari 1991 betreffende bijzondere voeding" (nr. 12865)
14 Question de Mme Els Van Hoof au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "l'entrée en vigueur du règlement-cadre européen 609/2013 et ses conséquences pour l'arrêté royal du 18 février 1991 relatif aux denrées alimentaires destinées à une alimentation particulière" (n° 12865)
14.01 Els Van Hoof (CD&V): Mijnheer de minister, via twee eerder ingediende parlementaire vragen heb ik reeds om duidelijkheid verzocht over het gebruik van sucralose in bakbereidingen die worden vervaardigd vanuit commercieel oogpunt. Zowel de Europese als de nationale regelgeving betreffende voeding is zeer complex en vaak niet eenduidig. Het gevolg is dat dit een rem vormt op het ondernemerschap van wie met voeding bezig is. Zij weten immers niet zeker wat ze wel of niet mogen en lopen liever niet het risico boetes te krijgen, omdat ze stoffen gebruiken waarvan niet onomstotelijk vaststaat dat ze gebruikt mogen worden. Onder meer bij de bakkersfederatie bestaat daarover onzekerheid.
In uw antwoord op een vorige vraag hebt u gesteld dat de Europese kaderverordening op 20 juli 2016 van toepassing wordt. Die zal het KB van 18 februari 1991 inzake bijzondere voeding vervangen. Daarnaast stipuleert u in dat antwoord dat er een procedure is uitgewerkt voor de toelating van nieuwe toepassingen voor sucralose, die openstaat voor elke belanghebbende.
U geeft aan dat de kaderverordening van toepassing wordt en dat die het KB vervangt. Hoe moet dat begrepen worden? Treedt die onmiddellijk in werking? Wordt het KB dan opgeheven en of ingetrokken?
Kunt u daarover duidelijkheid en meer rechtszekerheid geven?
Wanneer u zegt dat de procedure de mogelijkheid wil bieden aan elke belanghebbende om te komen tot nieuwe toepassingen van sucralose, wat nogal omslachtig is gesteld, wie bedoelt u dan met “elke belanghebbende”? Gaat het om een individuele ondernemer of over een collectief van ondernemers?
Hoe verzekert u dat de procedure financieel en administratief haalbaar en toegankelijk is voor kleine ondernemers? Die hebben bijvoorbeeld niet de mogelijkheid een voedingsdeskundige in dienst te nemen.
Indien er beslist wordt nieuwe toepassingen voor sucralose toe te laten, moet een agentschap of een instelling die dan ook controleren en erover beslissen? Welke instelling zal die bevoegdheid krijgen? Het kan gaan om het FAVV. Indien niet, wat plant u wel te doen?
14.02 Minister Willy Borsus: Het koninklijk besluit van 18 januari 1991 inzake bijzondere voeding ging over de omzetting in nationaal recht van Europese richtlijn nr. 2009/39. Die richtlijn wordt vanaf 20 juli ingetrokken en vervangen door verordening nr. 609/2013. Daar het nu om een verordening gaat, is die rechtstreeks van toepassing in de lidstaten, zonder omzetting.
Het koninklijk besluit inzake bijzondere voeding wordt niet opgeheven, maar is op dit moment wel in revisie. Het zal worden aangepast, niet alleen aan de kaderverordening maar ook aan de uitvoeringsbepalingen daarbij, die nog verwacht worden.
Op dit moment is de grootste verandering de beperking van het aantal categorieën van bijzondere voeding en de schrapping van het concept dieetvoeding, alimentation diététique, aangezien daarvoor dezelfde regels van toepassing worden als voor gewone voedingsmiddelen en het gebruik van specifieke additieven in die obsolete categorie verdwijnt. Daarvoor is in een overgangsperiode van drie jaar voorzien, die nu afloopt.
Voorts verandert er in de praktijk op korte termijn weinig, daar de uitvoeringsbepalingen nog niet klaar zijn.
De wetgeving in verband met de additieven wordt op Europees niveau geregeld. Er zijn geen nationale bevoegdheden, behalve natuurlijk het stemrecht over de Europese toelatingen. Er werd een lijst opgesteld van toegestane additieven en hun gebruik. De lijst is eenvoudig te raadplegen in de Europese databank van additieven.
Een Europese procedure maakt het mogelijk het gebruik van nieuwe additieven toe te staan of het toepassingsgebied van bestaande additieven aan te passen, op voorwaarde dat er natuurlijk geen gevaar voor de gezondheid van de consument is, er een voordeel voor de consument is en het gebruik van het additief de consument niet misleidt. Dat kan zowel op initiatief van de Europese Commissie als op vraag van een lidstaat of een belanghebbende partij, dus zowel de sectorfederaties als individuele bedrijven of een andere belanghebbende. Aan zo’n aanvraag moet een dossier worden gevoegd met de verantwoording voor het voorgestelde gebruik van de stof en de nodige informatie om de risicobeoordeling door de EFSA, de Europese autoriteit voor de voedselveiligheid, toe te laten. Bij de indiening van een aanvraag hoeft er geen retributie of vergoeding te worden betaald. Indien het gaat om de uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden van een additief dat al toegestaan is, zijn de dossiervereisten beperkt en haalbaar voor kleine ondernemingen. Indien een toelating wordt toegekend, geldt die voor elke operator.
Mijn administratie, de FOD Volksgezondheid, is steeds bereid om een bijkomende toelichting te geven aan een bedrijf of federatie, als men een aanvraag voor toelating wenst in te dienen.
14.03 Els Van Hoof (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor het technisch antwoord op een technische vraag, die is ingegeven door de bakkersfederatie, die mij op enige rechtsonzekerheid heeft gewezen.
Het is misschien goed dat u als minister de betrokkenen via uw administratie informeert over de procedure, over het te herziene koninklijk besluit, en over de timing die ter zake wordt gehanteerd. Dat is een nuttige zaak.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.29 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16.29 heures.