Commissie voor de Justitie

Commission de la Justice

 

van

 

Woensdag 15 juni 2016

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

Mercredi 15 juin 2016

 

Après-midi

 

______

 

 


La réunion publique de commission est ouverte à 14.29 heures et présidée par M. Philippe Goffin.

De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.29 uur en voorgezeten door de heer Philippe Goffin.

 

01 Vraag van mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "het uitzonderlijk verlof voor gevangenen naar aanleiding van de staking" (nr. 12006)

01 Question de Mme Sophie De Wit au ministre de la Justice sur "le congé exceptionnel pour les détenus à la suite de la grève" (n° 12006)

 

01.01  Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, toen ik deze vraag indiende, was de situatie anders dan die vandaag is, maar ik had er toch nog graag een antwoord op gekregen. Ondanks alles zijn er nog altijd stakers die hun actie consequent volhouden, maar gelukkig zijn het er steeds minder.

 

Op voorstel van een aantal gevangenisdirecteurs hebt u de beslissing genomen om verschillende gedetineerden op uitzonderlijk verlof te sturen. Op zich is dat niet onlogisch, aangezien heel wat gedetineerden wegens de staking amper tot geen bezoek konden ontvangen. Daarom zouden ze voor een veertiental dagen uitzonderlijk penitentiair verlof krijgen. Die maatregel ging een tweetal weken geleden in.

 

Ik heb daar enkele vragen bij, mijnheer de minister.

 

Wat zijn de voorwaarden en criteria voor gedetineerden om in aanmerking te komen voor dit uitzonderlijk penitentiair verlof?

 

Hoeveel gedetineerden hebben dit uitzonderlijk penitentiair verlof dan verkregen? Als dat kan, had ik graag een opdeling per gevangenis gekregen.

 

Worden deze gedetineerden na veertien dagen terug in de gevangenis verwacht of is er een verlenging mogelijk indien de staking nog niet beëindigd is?

 

ln welke mate worden gedetineerden opgevolgd tijdens hun uitzonderlijk penitentiair verlof? Dat vraagt waarschijnlijk extra inzet van de justitiehuizen en politiediensten.

 

Maakt deze maatregel het effectief mogelijk dat er personeel en middelen vrijkomen om gedetineerden die opgesloten blijven, toch bezoek te laten ontvangen in de gevangenis?

 

01.02 Minister Koen Geens: Mevrouw De Wit, alleen gedetineerden die niet veroordeeld zijn voor feiten van terrorisme of voor zedenfeiten, kunnen een verlengd verlof genieten. Het totaal van hun straffen mag tien jaar effectieve hoofdgevangenisstraf niet overschrijden. Ze mogen geen criminele opsluiting ondergaan.

 

Bovendien moeten ze aan het volgende criterium voldoen: reeds een cyclus van penitentiair verlof van driemaal 36 uur hebben genoten, dat werd toegekend binnen het kader van de bevoegdheden van de minister of een maatregel van halve vrijheid genieten. Naast de bijzondere voorwaarde, vastgelegd in het kader van de verloven die ze reeds hebben verkregen, moeten ze aan de volgende bijzondere voorwaarden voldoen: op elk tijdstip bereikbaar zijn per telefoon, zich aanmelden bij de gevangenis wanneer de directeur de opdracht daartoe geeft en zich niet naar het buitenland begeven.

 

Teneinde erop toe te zien dat die gedetineerden niet in een gevaarlijke situatie worden geplaatst, vergewist de directeur zich eveneens van de haalbaarheid van de maatregel, met name het akkoord van het opvangmilieu en de bestaansmiddelen. Vorige week waren er 224 gedetineerden in verlengd penitentiair verlof. Daar zijn deze week nog een tiental gedetineerden bijgekomen.

 

We hebben de beslissing genomen om de oorspronkelijke veertien dagen penitentiair verlof eenmalig te verlengen met een week. Zoals voor elk verlof, wordt de procureur des Konings op de hoogte gebracht.

 

Artikel 14 van de wet betreffende de externe rechtspositie van de wet van 17 mei 2006 is eveneens van toepassing. Dat betekent dat, indien de veroordeelde de fysieke of psychische integriteit van derden ernstig in gevaar brengt, de procureur des Konings zijn voorlopige aanhouding kan bevelen.

 

De gedetineerde is bovendien gehouden tot de naleving van de voorwaarden die voor het verlengd penitentiair verlof zijn vastgelegd. In het geval van niet-naleving gaat de directeur over tot de intrekking van de modaliteiten.

 

De maatregel werd genomen om humanitaire redenen en zorgde ervoor dat de begunstigde gedetineerden het gebrek aan een gemeenschappelijk regime in de stakende gevangenissen konden compenseren.

 

De maatregel had ook tot gevolg dat in de stakende gevangenissen meer aandacht kon worden besteed aan de gedetineerden die minder in aantal waren.

 

01.03  Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.

 

Ik ben blij om te horen dat er een aantal criteria waren en dat niet iedereen zomaar penitentiair verlof heeft gekregen.

 

Het is natuurlijk goed, want de omstandigheden in de gevangenissen waren allesbehalve optimaal. Ik begrijp waarom die beslissing is genomen, maar bij een verlenging wordt dat al snel veertien dagen en dan nog eens een week erbij, maakt drie weken buiten. Als men al lang binnen zit, is drie weken een eeuwigheid om terug buiten te zijn, maar het zal veel te snel voorbijgaan. Ik denk dat het ook niet evident is om daarna het hele regime opnieuw te moeten ondergaan.

 

Ik hoop van harte dat het hun deugd heeft gedaan en dat zij ervan hebben genoten, want daarna wacht hun binnen natuurlijk weinig fraais. Ik hoop dat dit het samenleven daarna in de gevangenis niet moeilijker zal maken.

 

Ik hoop ook, dat vind ik nog veel belangrijker, dat de boel eindelijk opgelost geraakt en wij niet tot dergelijke maatregelen moeten overgaan waarin ministers gedetineerden uitzonderlijk penitentiair verlof moeten gaan geven of de onderzoeksrechter mensen moet vrijlaten die zij anders in voorlopige hechtenis zouden hebben genomen, gewoon omdat de detentieomstandigheden niet anders meer toelaten.

 

Ik begrijp het wel, maar ik denk dat dit echt de omgekeerde wereld is.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van mevrouw Sophie De Wit aan de minister van Justitie over "het voornemen om in elk gerechtelijk arrondissement snelrechtkamers te installeren" (nr. 12386)

02 Question de Mme Sophie De Wit au ministre de la Justice sur "la volonté d'installer des chambres de comparution immédiate dans chaque arrondissement judiciaire" (n° 12386)

 

02.01  Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, af en toe, op een stil moment, kijk ik het regeerakkoord even door. Ik neem aan dat u dat ook doet. In het regeerakkoord las ik iets dat mij erg interesseert, met name dat er in elk gerechtelijk arrondissement een snelrechtkamer zou moeten komen. U weet dat ik fan ben van het snelrecht.

 

Tegenwoordig wordt een snelrechtkamer voornamelijk gebruikt voor de berechting van daders van winkeldiefstallen of hooligans. Vooral de daders van winkeldiefstallen worden de jongste jaren vervolgd via snelrecht. Heel wat arrondissementen hebben al snelrechtkamers, maar nog niet allemaal.

 

Mijnheer de minister, gelet op wat in het regeerakkoord staat, vraag ik u naar de stand van zaken omtrent de uitvoering van dat punt. In hoeveel procent van de gerechtelijke arrondissementen is er momenteel al een snelrechtkamer? Waar nog niet?

 

Hoeveel zaken werden er de afgelopen jaren behandeld voor snelrechtkamers? Hoe evolueert dat aantal?

 

Hoeveel schadevergoedingen dienden er betaald te worden naar aanleiding van uitspraken van snelrechtkamers? Hoeveel procent daarvan — dat is natuurlijk veel belangrijker — werd er effectief geïnd?

 

Het snelrecht wordt voornamelijk gebruikt in zaken van winkeldiefstallen, maar ook andere zaken kunnen in aanmerking komen voor snelrecht. Kunt u een overzicht geven van het soort zaken waarover het in de praktijk gaat? Ik vraag dat omdat ik begrepen heb dat er steeds meer stemmen opgaan om het systeem van snelrecht meer uit te breiden of om sommige zaken zelfs administratief af te handelen.

 

02.02 Minister Koen Geens: Mijnheer de voorzitter, mevrouw De Wit, inzake het aantal arrondissementen zult u begrijpen dat ik in het tijdsbestek voor de beantwoording van een mondelinge vraag geen cijfergegevens kan opvragen of een globale bevraging kan organiseren.

 

Het behoort tot de bevoegdheid van de voorzitter van de rechtbank en met name diens reglement om een specifieke snelrechtkamer in te stellen. Ik nodig u daarom uit om die vraag opnieuw schriftelijk in te dienen, zodat ik de colleges van hoven en rechtbanken ter zake kan bevragen.

 

Omtrent het aantal zaken en de aard van de zaken die in snelrecht worden behandeld, kan ik u wel cijfers meedelen van de statistische analisten van het College van procureurs-generaal, die door mijn beleidscel reeds eind 2015 werden opgevraagd voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2014. In totaal werden er in die periode 11 733 verdachten gedagvaard via snelrecht. Bij 6 738 verdachten gebeurde dat via een oproeping bij proces-verbaal, terwijl 4 995 gedagvaarden werden gedaagd via de politie. 3 260 dossiers handelen over diefstal en afpersing, 1 621 over slagen en verwondingen en in totaal waren er 2 437 dossiers inzake winkeldiefstallen. Snelrecht wordt dus inderdaad vaak gebruikt om eenvoudige dossiers op een snelle en efficiënte wijze af te handelen.

 

Inzake de schadevergoedingen is het helaas onmogelijk om een statistische extractie te maken van de vergoedingen die aan de burgerlijke partijen werden betaald, en zeker niet specifiek in het kader van de snelrechtprocedures.

 

Dergelijke gegevens worden niet bijgehouden in het informaticasysteem en zouden een raadpleging van de individuele dossiers vergen, wat een onevenredige werklast met zich mee zou brengen.

 

02.03  Sophie De Wit (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik zal de vraag opnieuw stellen, schriftelijk.

 

Deels begrijp ik het wel, al vind ik het raar dat u mij al die cijfers kunt geven omtrent het soort zaken, terwijl wij niet veel gerechtelijke arrondissementen hebben en het aldus snel te achterhalen is waar er een snelrechtkamer is en waar niet. Ik zal die vraag zeker opnieuw stellen maar dan schriftelijk.

 

02.04 Minister Koen Geens: Wat de cijfers met betrekking tot de snelrechtkamers betreft, daarvoor moet men naar elke voorzitter telefoneren.

 

02.05  Sophie De Wit (N-VA): Justitie kent zijn cliënteel niet. Wij kennen dat verhaal. Dat gaat ooit verbeteren, heeft men mij gezegd. Als de informatisering helemaal op punt staat zal men maar op een knopje van een computer moeten drukken en komen de gegevens er zo uit. Ik zal die vraag schriftelijk herhalen.

 

Ik stel vast dat het al over een flink aantal zaken gaat maar ik meen dat het er nog veel meer zouden kunnen zijn of worden. Daarmee kunnen wij de rechtbanken eigenlijk op een ernstige manier ontlasten, wat toch ook een doel is van de potpourriwetgeving die hier wordt goedgekeurd. Dit is een van de manieren om dat te doen.

 

Er zijn heel wat zaken die daarvoor in aanmerking komen, veel meer dan enkel winkeldiefstallen, gewone diefstallen of slagen en verwondingen. Ik meen dat er nog dossiers in aanmerking kunnen komen.

 

Ik volg dit graag mee op, mijnheer de minister, want ik blijf regelmatig het regeerakkoord nalezen. Ik kom hier dus zeker nog op terug.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Les questions n° 12144 et n° 12166 de Mme Caroline Cassart-Mailleux sont transformées en questions écrites.

 

03 Question de Mme Özlem Özen au ministre de la Justice sur "le service minimum dans les prisons" (n° 12192)

03 Vraag van mevrouw Özlem Özen aan de minister van Justitie over "de minimale dienstverlening bij stakingen in de gevangenissen" (nr. 12192)

 

03.01  Özlem Özen (PS): Monsieur le ministre, il y a quinze jours, alors que les deux principaux syndicats francophones refusaient le protocole sur la gestion du personnel dans les prisons, dès le lendemain, une note de travail dessinant les contours d'un service minimum dans les prisons a "fuité" dans la presse. Évidemment, ce genre d'information n'a fait qu'envenimer l'atmosphère déjà tendue puisque imposer un service minimum dans un tel climat de tension sociale est une provocation.

 

La réaction des syndicats ne s'est pas fait attendre. En effet, comment peut-on envisager d'imposer un service minimum alors que dans certaines prisons les agents pénitentiaires ne sont même pas en nombre suffisant pour accomplir un service courant? Instaurer un service minimum nécessiterait d'abord de donner les moyens aux agents pénitentiaires d'accomplir normalement leur fonction. Ne sont-ils pas en permanence en situation de service minimum?

 

Si l'élaboration de ce texte ne présente pas de lien avec la situation actuelle de grève dans les prisons, comment expliquer qu'il apparaisse maintenant de façon hasardeuse? Pouvez-vous nous assurer que l'élaboration de ce texte se fait en concertation avec les partenaires sociaux? Quel est le timing prévu? Comptez-vous le présenter au Conseil des ministres dans un futur proche?

 

03.02  Koen Geens, ministre: Madame Özen, la façon dont la note à laquelle vous faites allusion est parvenue à la presse n'est pas claire pour moi. Je ne l'ai pas diffusée et renvoie dès lors à mon communiqué de presse du 31 mai dernier. J'ai toujours dit et n'ai jamais caché que l'intention du gouvernement reste de parvenir, dans une phase ultérieure, à un service minimum négocié. Cette négociation a été explicitement convenue dans le protocole de décembre 2014 relatif aux sept groupes de travail entre les syndicats et moi-même. Un de ces groupes de travail est dédié au service minimal.

 

Son élaboration est une exigence de longue date du Conseil de l'Europe dans les domaines des droits humains des détenus. Elle est prévue dans l'accord de gouvernement.

 

Comme je l'ai communiqué le 31 mai dernier, les syndicats et moi-même sommes depuis septembre 2015 devant le conciliateur social pour la question du service garanti au minimal. La dernière réunion du conciliateur social à cet égard a eu lieu le 9 mai dernier.

 

Je ne soumettrai aucun projet de texte à la concertation sociale si, lors de l'application de ces textes au quotidien, la concertation sociale devait être niée. Je poursuivrai les discussions avec les syndicats sous la médiation du conciliateur social des services publics. Mon objectif est d'obtenir un résultat d'ici la fin de l'année.

 

03.03  Özlem Özen (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. C'est un hasard - la faute à pas de chance -, si cela se retrouve soudainement, à un moment où le contexte est déjà assez tendu. Vous connaissez la situation dans les prisons. Je suis rassurée. J'espère que les négociations se feront en concertation avec les syndicats pour aboutir à un texte qui prenne en compte les considérations de tout le monde.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

04 Question de Mme Özlem Özen au ministre de la Justice sur "les actions menées par la magistrature" (n° 12406)

04 Vraag van mevrouw Özlem Özen aan de minister van Justitie over "de acties van de magistraten" (nr. 12406)

 

04.01  Özlem Özen (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, à l'aune de ce qui se produit dans l'ensemble des services publics fédéraux, le mouvement de grogne au sein du monde judiciaire ne s'estompe pas. En témoigne notamment la manifestation de la magistrature de ces derniers jours à l'encontre de votre nouvelle réforme et des mesures d'économie sans précédent qui l'accompagnent. Un nouveau rassemblement est d'ailleurs attendu le 20 juin prochain.

 

Vous dites ne plus croire à la méthode des cadres pour la définition des besoins en personnel. Sans doute parce que vous n'y croyez plus, vous décidez de n'ouvrir qu'une partie des postes vacants au cadre. Pourtant, il vous appartient, monsieur le ministre, de faire respecter et de respecter la règle même quand celle-ci concerne le cadre du personnel. Le cadre des magistrats ne peut être rempli à 80 % comme c'est le cas dans de nombreuses juridictions. Il s'agit en l'occurrence non seulement d'une question de bonne administration de la justice, mais également du respect de l'État de droit.

 

À cet égard, la séparation des pouvoirs est également mise à mal, puisque les magistrats craignent de ne plus pouvoir rendre une justice digne de ce nom dès lors qu'une réduction de 10 % du budget d'ici 2019 est prévue. La Belgique ne consacrerait que 0,5 % de son budget à la justice si les restrictions étaient appliquées, ce qui constituerait un des taux les plus faibles en Europe. Inutile de préciser que le pouvoir judiciaire perd son indépendance lorsqu'il doit mendier un refinancement au pouvoir exécutif ou quand il n'a plus les moyens d'exercer ses missions.

 

Les magistrats ont considéré qu'ils n'avaient plus d'autre choix que de manifester puisque, pour toutes ces raisons, leur rôle de contre-pouvoir se trouve ébranlé. Aujourd'hui, la justice pleure. Cette situation témoigne d'un véritable malaise qui doit être pris au sérieux.

 

Monsieur le ministre, quand allez-vous prendre en considération les légitimes revendications du monde judiciaire, qui dépassent largement les intérêts spécifiques de chacun d'eux pour toucher le cœur de notre démocratie?

 

Allez-vous continuer d'affirmer la nécessité de poursuivre une réforme qui cache assez mal son véritable objet: une réduction aveugle des dépenses publiques et du service public? Ou pouvons-nous espérer un véritable débat et, le cas échéant, que certains points de votre réforme soient revus?

 

Quels sont vos commentaires sur les contre-propositions avancées par la magistrature le 15 avril 2016 concernant le plan de gestion autonome?

 

04.02  Koen Geens, ministre: Madame Özen, je n'ai pas attendu l'action des magistrats pour mener une concertation avec eux. Lors de plusieurs rencontres, j'ai partagé mes préoccupations avec leurs représentants et ils ont partagé les leurs avec nous. Mes actions comportent suffisamment de garanties pour assurer le bon fonctionnement de la justice, mais je pense également qu'il n'y a pas d'autre voie que de poursuivre les réformes au sein de la justice au moyen d'un dialogue constructif.

 

L'an dernier, la justice a pu réaliser des dépenses pour un total de 1 849 500 euros. C'est le montant le plus élevé à ce jour. Malgré la discipline budgétaire imposée, la justice pourra disposer cette année-ci d'un montant total comparable, à savoir 1 832 400 euros. Si l'on compare les dépenses qui sont restées fédérales, la justice dispose d'au moins autant de moyens qu'en 2013 et 2014, années au cours desquelles elle a dépensé respectivement 1 798 200 euros et 1 834 300 euros.

 

Sur la base des chiffres d'Eurostat, la dépense s'élève à 96,97 euros par citoyen pour les cours et tribunaux, alors que la moyenne européenne est de 96,33 euros. Le budget belge des cours et tribunaux est demeuré pratiquement stable depuis 2010. Il tourne autour de 0,27 % du PIB.

 

Le coût du personnel représente la plus grosse partie des dépenses. La question du remplissage des cadres dans les cours et tribunaux se pose plus spécifiquement. En ce qui concerne les magistrats, ce remplissage est actuellement de 94,3 % pour le siège: 1 553 juges sur un cadre de 1 646 juges, et de 88,9 % pour le ministère public: 830 magistrats de parquets sur un cadre de 934. En ce qui concerne le personnel judiciaire, le remplissage est de 87,97 % pour les greffes: 4 203 membres sur un cadre de 4 779 et de 87,30 % pour les secrétariats de parquets, de 2 160 membres du personnel sur un cadre de 2 474. Pour les cours et tribunaux, les recrutements se poursuivent depuis l'entrée en fonction du gouvernement: 419 postes vacants de magistrats ont été ouverts aux candidatures sur un total de 2 583, et 221 postes ont été pourvus par nomination; 141 dossiers sont en cours et 83 ont été republiés par manque de lauréats ou doivent encore l'être.

 

En ce qui concerne le personnel judiciaire, 703 postes vacants ont été publiés depuis l'entrée en fonction du gouvernement; 396 ont été pourvus, et 307 doivent être republiés par manque de lauréats.

 

Pour le projet de la gestion autonome, j'ai toujours concerté les collèges des cours et tribunaux et du ministère public sur la suite de l'implémentation de ce projet. J'ai proposé un modèle sous forme de texte. Les collèges ont formulé leurs propositions. Le dialogue sera poursuivi en vue d'arriver à un modèle de gestion qui garantit une gestion autonome permettant la répartition objective et équitable des moyens avec une reddition de comptes transparente.

 

04.03  Özlem Özen (PS): Monsieur le ministre, je ne manquerai pas d'analyser les chiffres que vous avez fournis aujourd'hui. Je vous en remercie car ils sont assez détaillés.

 

Néanmoins, quand je vous entends, je suis assez surprise car la magistrature n'est pas une profession qui a l'habitude de faire grève, de manifester ou de revendiquer. Je pense que la situation actuelle est généralisée à l'ensemble du pays et ne se limite pas à Bruxelles. Ils craignent de ne pas avoir le budget pour assurer leur mission, pour mener une justice efficace et pour avoir suffisamment d'indépendance. Vous dites les avoir concertés mais entre concerter et prendre en compte ou intégrer leurs revendications pour pouvoir mener une justice efficace, j'ai l'impression qu'il y a un fossé entre ce que vous dites et ce que la magistrature revendique.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de wet betreffende de hervorming van de echtscheiding, en meer bepaald de gegevensinzameling door de griffie" (nr. 12212)

05 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "la loi relative à la réforme du divorce et en particulier la collecte d'informations par le greffe" (n° 12212)

 

05.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, toen in 2007 de wet met betrekking tot de hervorming van de echtscheiding hier werd goedgekeurd, werd onder andere ook voorzien in een maatregel van administratieve vereenvoudiging, meer bepaald de gegevensinzameling door de griffie. Dit betekent dat, zodra de echtscheiding wordt aangevraagd, de griffie zelf een aantal gegevens en documenten opzoekt. Het gaat onder andere over bewijzen van identiteit, nationaliteit, inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister. De griffier controleert de gegevens aan de hand van het Rijksregister. De partijen worden ook vrijgesteld van het overleggen van akten van geboorte en de huwelijksakte.

 

Intussen zijn wij bijna tien jaar na de goedkeuring van de hervorming van de echtscheiding. Uit een eigen bevraging in mijn provincie West-Vlaanderen blijkt dat de wet inzake de gegevensinzameling door de griffie amper wordt toegepast. De meerderheid van de griffies geeft aan dat het nog altijd aan de partijen zelf is om die stukken te verzamelen. De verantwoording daarvoor van de griffies is dat het zelf inzamelen van de gegevens heel wat extra administratief werk met zich meebrengt, terwijl zij al onder grote tijdsdruk staan door de onderbezetting. Toen deze wet werd goedgekeurd, werd er niet in extra personeel voorzien zodat de griffie in tijdsnood verkeren en deze wettelijke taak niet op zich kunnen nemen.

 

Ik heb de volgende vragen.

 

Ten eerste, acht u het nuttig om een globale rondvraag te doen of hebt u een globaal zicht op het al dan niet toepassen van deze bepaling van de wet door de griffies?

 

Ten tweede, bent u zich bewust van de tijdsdruk waaronder de griffies vandaag werken?

 

Ten derde, behoort het opvragen van de stukken volgens u tot de kerntaken van een griffie?

 

Ten vierde, meent u dat deze bepaling in de wet moet behouden blijven? Zo ja, waarom? Zo nee, plant u ter zake een initiatief?

 

05.02 Minister Koen Geens: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Lahaye, de administratieve vereenvoudiging door de invoering van het principe van de unieke gegevensverzameling door de griffies in het kader van een echtscheidingsprocedure, werd ingevoerd door de wet van 27 april 2007 voor de echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting en nadien ook uitgebreid naar de echtscheiding door onderlinge toestemming, door de wet van 14 januari 2013. De door de griffies te verzamelen gegevens betreffen dus in eerste instantie de in het Rijksregister opgenomen persoonsgegevens die vermeld zijn in artikel 1254, § 1, respectievelijk 1288bis, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek.

 

Hetzelfde principe geldt ook voor de akten van de burgerlijke stand die in België zijn opgesteld of overgeschreven. Deze akten kunnen rechtstreeks worden opgevraagd bij de bevoegde ambtenaren van de burgerlijke stand en via e-mail of fax uitgewisseld worden om vertragingen van de rechtsprocedure te vermijden.

 

Eisen dat partijen deze documenten zelf moeten voorleggen zou net, gelet op de beschikbaarheid van deze gegevens via het Rijksregister en de ambtenaren van de burgerlijke stand, vandaag de dag moeilijk te verantwoorden zijn. Het behoort immers tot de kerntaken van de overheid gelet op de sinds 5 mei 2014 van kracht zijnde only once-wet die tot doel heeft de administratieve verplichtingen van burgers en bedrijven te vereenvoudigen. Deze wet verbiedt de federale overheden om gegevens die al eerder door de overheid werden opgevraagd bij burgers en bedrijven op te vragen. De beschikbare gegevens moeten worden hergebruikt.

Dit betekent concreet dat federale overheidsdiensten gebruik dienen te maken van de zogenaamde authentieke bronnen zoals het Rijksregister.

 

Het schrappen van deze bepaling is dan ook niet aan de orde. Buitenlandse akten van de burgerlijke stand die niet in België zijn overgeschreven of waarvan de plaats van overschrijving onbekend is moeten evenwel zelf door de partijen worden voorgelegd. De opvraagplicht van de griffies geldt ook niet voor procedures in kort geding noch voor personen die zijn ingeschreven in het wachtregister.

 

Vermits het steeds mogelijk is dat de griffies niet tijdig alle informatie kunnen verzamelen voorzien artikel 1254, § 4, respectievelijk 1288bis, § 4, nog in de mogelijkheid dat de rechter de meest gerede partij kan uitnodigen om het dossier te vervolledigen. Elke partij kan ook zelf steeds het initiatief nemen om het dossier samen te stellen.

 

Deze uitzonderingsmogelijkheid mag er echter niet toe leiden dat in de praktijk griffies zich systematisch ontlasten van hun opvraagplicht en de partijen alsnog steeds zelf de nodige documenten moeten aanreiken. Uit een korte bevraging blijkt dat de praktijk vandaag in de verschillende afdelingen en arrondissementen bijzonder uiteenlopend is. Klaarblijkelijk zijn er rechtbanken die wel systematisch die gegevens zelf opvragen terwijl andere de burger nog steeds de gegevens laten aanbrengen.

 

De wet dateert van 2007 en het probleem werd in het verleden al meermaals, onder anderen door u zelf, aangekaart. Het is dus niet nieuw. Mijn voorgangster antwoordde nog dat het sinds 2012 technisch mogelijk is om het Rijksregister te raadplegen met gelijk welke computer die op het netwerk van Justitie is aangesloten en dat alle rechtbanken toegang hebben tot het Rijksregister. Elk personeelslid kan beschikken over een e-identiteitslezer.

 

Er moet echter ook worden vastgesteld dat het voor de zwaarbelaste griffies heel omslachtig is om het Rijksregister te raadplegen in deze dossiers. Ik begrijp heel goed het argument van de werklast. Mijn diensten onderzoeken nu hoe wij dat probleem kunnen oplossen. Tot dan is het begrijpelijk dat burgers zelf hun attesten moeten bezorgen, omdat dit nu voor een rechtszoekende gemakkelijk kan bij de gemeente. Om de werkdruk bij de griffies in het algemeen te drukken, heb ik reeds een aantal maatregelen genomen in de potpourriwetten, zoals de invoering van een procedure van onbetwiste geldschulden die binnenkort in werking zal treden.

 

Ik wil voorts blijven inzetten op de werklastvermindering bij de griffies door onder andere de verklaring van verwerping of aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving van de nalatenschap volledig over te hevelen naar het notariaat, zoals ik heb aangekondigd in het Justitieplan.

 

05.03  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Ik onthoud vooral dat ook uit uw eigen korte bevraging is gebleken dat in de praktijk de situaties zeer uiteenlopend zijn, in die zin dat de ene griffie doet wat in de wet staat, maar de andere niet. U geeft ook toe dat het nog steeds omslachtig is om het Rijksregister te raadplegen, en u begrijpt dus dat men op de griffies niet altijd de tijd heeft om dat te doen. Het gevolg is echter dat een dossier dat zou kunnen worden ingeleid, wordt uitgesteld omdat de stukken nog ontbreken. In de praktijk stel ik vast dat partijen meestal de stukken onmiddellijk zelf opvragen en bij het dossier voegen, zodat er geen tijdverlies is.

 

Ik noteer dat u het probleem erkent en alles in het werk zult stellen om het in orde te brengen.

 

Good practices kunnen misschien worden uitgewisseld tussen de griffies, want bij sommige lukt het blijkbaar wel, bij andere niet.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Griet Smaers aan de minister van Justitie over "online goksites" (nr. 12211)

- de heer Peter Dedecker aan de minister van Justitie over "het EPIS-systeem" (nr. 12239)

06 Questions jointes de

- Mme Griet Smaers au ministre de la Justice sur "les sites de jeux de hasard en ligne" (n° 12211)

- M. Peter Dedecker au ministre de la Justice sur "le système EPIS" (n° 12239)

 

De voorzitter: Mevrouw Griet Smaers heeft aangekondigd dat zij niet zal komen.

 

06.01  Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de minister, op 22 april 2015 heb ik u over dit thema vraag 3753 gesteld en u hebt toen geantwoord dat er nog gewerkt werd aan de verbinding van het EPIS-systeem met het Rijksregister. EPIS staat voor Excluded Persons Information System en het is een systeem dat ervoor moet zorgen dat uitgesloten spelers – spelers die daar zelf om verzocht hebben of spelers die daar wettelijk toe verplicht zijn – verhinderd worden om reëel of virtueel te gokken in casino's of op websites.

 

Wij zijn nu meer dan een jaar verder, dus ik ben benieuwd naar de stand van zaken. Het EPIS-systeem is een instrument waarvan wij wel een en ander verwachten in de strijd tegen gokverslaving.

 

In het verleden waren er enkele zwakke plekken in het controlesysteem, onder andere omdat er nog geen structurele verbinding was met het Rijksregister, en daar moest nog aan worden gewerkt, zoals u ook geantwoord hebt op een vraag van mijn collega Pol Van Den Driessche. Daardoor is het voor uitgesloten spelers, een prioritair zwakke groep, in de praktijk gemakkelijk om op gokwebsites actief te blijven.

 

Mijnheer de minister, vandaar heb ik de volgende vragen.

 

Hoe staat het ondertussen met de verbinding met het Rijksregister? Welke aanpassingen hebben er plaatsgevonden aan het controlesysteem voor de identiteit? Wat is er aangepast sinds mijn vraag van vorig jaar?

 

Indien de koppeling ondertussen in voege is, wat zijn de eerste resultaten? Werkt het systeem naar behoren? Welke evaluatie maakt de Kansspelcommissie zelf?

 

Hoe staat het met de investering voor betere monitoring van de markt? Wat zijn de eerste resultaten van die monitoring? Krijgen we value for money?

 

Een bijkomend probleem was dat uitgesloten spelers gerichte persoonlijke uitnodigingen en reclame kregen, ook van de vergunde operatoren die hen moesten blokkeren. Wie ooit speelde bij een vergunde operator, maar daarmee gestopt is en verzocht heeft om uitsluiting of wettelijk uitgesloten werd, bleef toch nog telkens individuele uitnodigingen ontvangen. Daarin werd bijvoorbeeld gevraagd of de betrokkene nog eens een gokje zou komen wagen, omdat hij of zij al een tijdlang niet meer opgemerkt was. Ethisch gezien is dat niet al te zuiver en ook wettelijk rijzen er dienaangaande problemen. Welke stappen zijn er ondertussen gezet tegen dergelijke praktijken?

 

Welke evoluties doen er zich voor op Europees niveau? Is er zicht op een oplossing voor dubieuze websites die opereren met een vergunning vanuit een andere Europese lidstaat of zelfs vanuit bijvoorbeeld Gibraltar?

 

06.02 Minister Koen Geens: Al in april 2015 heb ik de Kansspelcommissie gevraagd om werk te maken van reclameregels die de wildgroei aan reclameboodschappen voor de goksector beperken. In eerste instantie werd hierbij gedacht aan een convenant, waarvoor een beroep werd gedaan op de Jury voor Ethische Praktijken inzake reclame. Mocht een convenant echter geen soelaas brengen, dan zou regelgevend worden opgetreden via een koninklijk besluit.

 

Aangezien een convenant autoregulerend is, moeten de partijen onderling tot een akkoord zien te komen, wat tot nog toe niet gebeurde. De Kansspelcommissie maakte daarom eveneens een ontwerp van KB op, dat voor de eerste keer werd voorgelegd op de vergadering van 13 april, maar waarover nog geen advies werd verstrekt.

 

Bijzondere aandacht moet inderdaad gaan naar familieprogramma’s en veelbekeken sportwedstrijden, zoals het Europees kampioenschap voetbal, alsook naar push mail voor gokken naar uitgesloten spelers. De KB’s internet werden genotificeerd in 2014 en worden momenteel aangepast aan de Europese opmerkingen. Ik heb het secretariaat van de Kansspelcommissie reeds meermaals gevraagd werk te maken van deze besluiten, precies omdat de onlinewereld alsmaar aan belang wint.

 

Het aantal kansspelinrichtingen is wettelijk reglementair geplafonneerd. Ook de bestaande maxima zijn voor enkele kansspelinrichtingen aan herziening toe. Zo worden vergunningen voor spelautomatenhallen thans niet opengesteld indien er nieuwe plaatsen vrijkomen. Op die manier wordt getracht om op een aanvaardbare wijze het plafond te herleiden naar 150. Momenteel zijn er nog 176 vergunningen lopende.

 

Ook voor wedkantoren werd op de vergadering van de Kansspelcommissie van 1 juni 2016 een advies goedgekeurd, waarbij wordt voorgesteld om bij KB het plafond te verlagen van 1 000 naar 700. Ik stelde de vraag of een verlaging naar 600 niet meer opportuun kan zijn, gezien er vandaag slechts 640 wedkantoren actief zijn.

 

Wegens het ontbreken van een regelgevend kader enerzijds en het gebrek aan voldoende expertise anderzijds, is het voor het secretariaat van de Kansspelcommissie thans niet mogelijk om systematische controles op onlinekansspelen uit te voeren. Er worden wel ad-hoccontroles uitgevoerd naar aanleiding van een klacht. Ik hoop de controlecapaciteit van de Kansspelcommissie binnenkort te verhogen met twee politiemensen in het kader van de interdepartementale provisie terrorisme en radicalisering, dit gelet op het gegeven dat sommige onlinekansspelkanalen kunnen worden gebruikt bij het witwassen van geld.

 

Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de EPIS-database enerzijds, waarbij spelers worden gecontroleerd op basis van hun naam, voornaam en geboortedatum, en de spelersprofielen anderzijds, e-games, waarbij alle gegevens van de geregistreerde speler worden bijgehouden, gelinkt aan zijn login.

 

Enkel bij e-games is het nodig om te valideren. Momenteel is het mogelijk een validatie uit te voeren met het Rijksregister. Dit gebeurt tot hiertoe in bulk, ongeveer vier keer per jaar. Daarbij wordt het volledige bestand doorgestuurd naar het Rijksregister en wordt het gecontroleerd.

 

Door deze bulkvalidaties werden al meer dan 143 000 profielen geblokkeerd, bijvoorbeeld omdat het ID verkeerd was, omdat het niet bestond of omdat de speler overleden is. Een continue live validatie gebeurt nog niet omdat dit een grondige aanpassing vergt van de bestaande programma’s, een proces dat volop bezig is.

 

In de commissievergadering van december 2015 werd een businessplan goedgekeurd om dit in drie fases te introduceren. Deze aanpassing van de maatsoftware bedraagt 210 000 euro waarvoor sinds 26 mei 2016 een principiële goedkeuring bestaat. Om over te stappen van een bulk- naar een livevalidatie zijn nog bijkomende budgettaire middelen vereist voor een bedrag van 75 000 euro. Dat is ook de reden waarom de inspectie van Financiën de vraag naar een herverdeling van de ICT-werkingsmiddelen naar personeelsmiddelen van de Kansspelcommissie niet goedgekeurd heeft.

 

Overeenkomstig de Europese regelgeving en rechtspraak is elke lidstaat vrij om zijn eigen kansspelbeleid te voeren met het oog op onder andere de bescherming van de spelers. Websites die hun diensten aanbieden in België zonder vergunning worden geblokkeerd door een stoppagina nadat ze op de zwarte lijst werden geplaatst. Die lijst wordt gepubliceerd op de website van de Kansspelcommissie en bekendgemaakt via het Belgisch Staatsblad.

 

Bovendien moet elke vergunde operator van kansspelen via internet een server hebben op Belgisch grondgebied zodat effectieve controle mogelijk is.

 

Conform artikel 58 derde lid van de Kansspelwet is de betaling met kredietkaarten verboden in de kansspelinrichtingen van klasse 2, 3 en 4, en voor de kansspelen die worden geëxploiteerd via informatiemaatschappijinstrumenten. Alle inbreuken hierop kunnen het voorwerp uitmaken van een strafrechtelijke vervolging overeenkomstig artikel 63 van de Kansspelwet of van een administratieve geldboete overeenkomstig artikel 15/3.

 

Ik dank u voor uw aandacht.

 

06.03  Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoorden op mijn vragen en op de vragen van collega Smaers, die ook zeer terecht waren en ook mijn bezorgdheid wegdragen.

 

Ik heb trouwens in het verleden meermaals vragen gesteld over de reclame. Samen met u stel ik vast dat men blijkbaar onvoldoende slagkrachtig is om een doordacht reclamebeleid voor te stellen. Er zijn echt hervormingen nodig in die Kansspelcommissie.

 

Wat het EPIS-systeem betreft, gebeuren de validaties nu in bulk, vier keer per jaar. Ik vraag me af waarom men daar als tijdelijke oplossing voor gekozen heeft. Een livevalidatie lijkt mij toch niet zo een grote uitdaging. Ik kom zelf uit de ICT-sector. U hebt enorme bedragen genoemd. Het verbaast mij toch dat die bedragen zo hoog zijn en dat het zo lang duurt. Wij moeten daar een tandje bijsteken ter bescherming van de personen die niet op die websites thuishoren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 12246 van mevrouw Temmerman is omgezet in een schriftelijke vraag.

 

07 Samengevoegde vragen van

- de heer Servais Verherstraeten aan de minister van Justitie over "de weigering van een magistraat om inlichtingen te geven aan de HRJ" (nr. 12414)

- mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "de audit van de HRJ over de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel" (nr. 12417)

07 Questions jointes de

- M. Servais Verherstraeten au ministre de la Justice sur "le refus d'un magistrat de fournir des informations au CSJ" (n° 12414)

- Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "l'audit du tribunal de première instance francophone de Bruxelles réalisé par le CSJ" (n° 12417)

 

07.01  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de minister, voor het stellen van vragen met betrekking tot materies als de werking van Justitie in Brussel heb ik de morele verplichting gehad om een sabbatperiode te houden, maar ik meen dat die ondertussen verstreken is. Ik vind datgene wat mij via de media ter ore is gekomen, betreffende het organiseren van een auditonderzoek door de Hoge Raad voor de Justitie over het functioneren van de rechtbank van Brussel, zeer frappant.

 

In de nasleep van de zaak-Dutroux hebben wij in een externe controle van Justitie voorzien. Het is heel belangrijk dat er vertrouwen is in het controleorgaan. Dat vertrouwen is bij de magistratuur tot nu toe ook bijna unaniem geweest, waarvoor ik hen ook formeel wens te danken. Men kan het soms eens of niet eens zijn met de rapporten van de Hoge Raad voor de Justitie, maar men kan niet ontkennen dat ze vaak een positieve dynamiek hebben veroorzaakt. Ik denk bijvoorbeeld aan het rapport van de Hoge Raad voor de Justitie voor de rechtbanken van koophandel van Brussel, waar zich toch problemen voordeden. Het vervolgverslag heeft aanleiding gegeven tot een positieve invulling van heel veel van de aanbevelingen. Er werd gevolg aan gegeven, met een verbetering van het functioneren tot gevolg, wat een goede zaak is voor de rechtbank in kwestie, voor Justitie in het algemeen en zeer zeker voor de rechtsonderhorigen.

 

Uw verzoek voor een audit voor de rechtbanken van Brussel was terecht. De Hoge Raad voor de Justitie is er ook terecht op ingegaan. Procedurefouten die aanleiding geven tot vrijlatingen of vrijspraak liggen bij de publieke opinie zeer gevoelig, zeer zeker hier in casu. Het gaat namelijk om een in verdenking gestelde politicus, een parlementslid zelfs. Voor een publiek figuur liggen de zaken nog gevoeliger.

 

Mijnheer de minister, klopt de berichtgeving in de media dat er geen of onvoldoende medewerking zou zijn geweest van de voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg van Brussel? Kunt u daar meer duidelijkheid en details over verschaffen?

 

Indien die informatie klopt, is de eerste voorzitter van het hof van beroep van Brussel, die de toezichthoudende magistraat is, gevat in geval van weigering? Is hij reeds op de hoogte van het dossier? Kan het worden opgevolgd?

 

07.02  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik volg de situatie in Brussel ook op. Ik heb straks nog een andere vraag.

 

De voorliggende vraag gaat echter, net zoals de heer Verherstraeten heeft aangehaald, over de kwestie van Christian Van Eyken, een zaak die mediagevoelig is en waarbij juist in die zaak een fout wordt gemaakt. Er is naar aanleiding van die fout een audit bevolen.

 

Mijnheer de minister, op een bepaald moment vernemen wij in de media via een persbericht van uzelf dat de Hoge Raad voor de Justitie moet vaststellen dat niet wordt meegewerkt aan een audit van de rechtbank waarvan de voorzitter beweert dat er personeelstekorten zijn. Het is frappant dat een voorzitter beweert dat het probleem in zijn rechtbank bij het personeelstekort ligt, maar dat net hij weigert mee te werken aan een doorlichting van de rechtbank, om uit te klaren waar precies de problemen liggen.

 

Mijn vragen liggen enigszins in dezelfde lijn als de vragen van de heer Verherstraeten.

 

Wat is uw reactie op het rapport? Kloppen de vaststellingen die wij in de media hebben mogen lezen?

 

Wat zijn de redenen die werden aangehaald?

 

Ik meen ergens in de media te hebben gelezen dat de voorzitter zich bereid heeft getoond aan een audit mee te werken, maar dat zulks in onderling overleg moet gebeuren. Dat lijkt mij vreemd. Een audit is immers een doorlichting en gaat altijd van één kant uit. De informatie moet minstens ter beschikking zijn.

 

Welke bijkomende stappen zal of kan u ondernemen om de audit toch te laten plaatsvinden?

 

Hebt u intussen al een gesprek gehad met de rechtbankvoorzitter die weigert deel te nemen? Wat is het gevolg?

 

Hebt u een gesprek gehad met de voorzitter van het hof van beroep te Brussel over de weigering van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg? Wat zullen de gevolgen zijn? Zal een tuchtprocedure worden opgestart?

 

Kunt u een afschrift geven van de brief die u van de Hoge Raad voor de Justitie hebt ontvangen?

 

07.03 Minister Koen Geens: De Verenigde advies- en onderzoekscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie heeft in een brief van 7 juni geïnformeerd dat ze niet over de nuttige informatie beschikt om de audit van het humanresourcesmanagement die ze wilde uitvoeren in de Franstalige rechtbank van eerste aanleg in Brussel wegens het gebrek aan medewerking van de voorzitter van die rechtbank.

 

Die informatie werd me bezorgd overeenkomstig artikel 259bis-19, § 2bis, van het Gerechtelijk Wetboek. Die bepaling voorziet erin dat de Hoge Raad voor de Justitie het gebrek aan medewerking van een magistraat ter kennis brengt van de bevoegde tuchtoverheden met het verzoek te onderzoeken of een tuchtprocedure moet worden ingesteld. Hij deelt dat tezelfdertijd mee aan de minister van Justitie.

 

De Hoge Raad voor de Justitie heeft de eerste voorzitter van het hof van beroep op de hoogte gebracht van het gebrek aan medewerking.

 

Op 4 februari had ik de Hoge Raad voor de Justitie gevraagd om een audit te organiseren met als doel om via een analyse van de relevante aspecten, aanbevelingen te formuleren die de werking van de rechtbank optimaliseren in het bijzonder over de werking van het directiecomité, de doorstroming van informatie over wervingsmogelijkheden, initiatieven voor de ontwikkeling van de loopbaan van magistraten en personeel, en de evenredige verdeling van de werklast en human resources over de verschillende secties van de rechtbank.

 

Daarop heeft de Verenigde advies- en onderzoekscommissie, verder de commissie genoemd, ambtshalve beslist om een audit uit te voeren naar het humanresourcesmanagement. Meer specifiek wilde de commissie nagaan of de rechtbank beschikt over een strategische visie over human resources, een proces van personeelsplanning, een proces voor doorstroming van informatie over werving en mobiliteit, een proces voor ontwikkeling van de competenties en een proces voor de ontwikkeling van de loopbaan.

 

De commissie richtte op 1 maart een brief aan de voorzitter van de rechtbank voor inlichtingen die nodig waren om de audit voor te bereiden, maar de brief bleef zonder gevolg. Na een tweede brief zonder antwoord volgde op 12 april een overleg tussen rechtbankvoorzitter, de heer Hennart, de voorzitter van de commissie de heer Eric Staudt en twee auditeurs. Volgens de Hoge Raad voor de Justitie deelde de voorzitter daar mee niet te willen meewerken aan de audit. Hij wilde meewerken aan een audit die de echte problemen van de rechtbank zou onderzoeken.

 

De commissie hield echter vast aan de scoop van de audit. Na een herhaalde vraag van de commissie naar de gevraagde informatie bezorgde de voorzitter haar op 21 april een aantal stukken die enkel informatie bevatten over het gerechtspersoneel en niet over de magistraten. In een begeleidende brief vindt de voorzitter het niet onbeduidend dat de commissie het niet nuttig vond om hem te ontmoeten om samen het kader van onze werkzaamheden te definiëren.

 

Als de commissie op 27 april opnieuw vraagt om alle stukken te mogen ontvangen, waarbij zij aan de voorzitter benadrukt dat de stukken precies moeten toelaten om een volledig beeld te krijgen van de personeelstoestand in de rechtbank, antwoordt de voorzitter op 12 mei “dat zij verwijderd zijn van de audit die het mogelijk maakt om de situatie waarmee de rechtbank te maken heeft te objectiveren en dat het beter is om het op dit ogenblik daarbij te laten.” Einde citaat.

 

De voorzitter van de Franstalige rechtbank heeft eind januari in de media verklaard vragende partij te zijn voor een audit. Vrijdag jongstleden zou de voorzitter volgens bepaalde media herhaald hebben een audit te aanvaarden, op voorwaarde dat deze ernstig is.

 

De commissie van haar kant stelt dat zij net alle informatie heeft opgevraagd omtrent magistratuur en gerechtspersoneel zodat zij de audit in de rechtbank in de beste omstandigheden kan voorbereiden. Volgens de commissie zou de audit er trouwens toe leiden de toestand van het personeelsbestand bij de rechtbank te onderzoeken, en bijgevolg te objectiveren.

 

De Hoge Raad voor de Justitie heeft reeds vijftien audits uitgevoerd, waaronder bij het parket, de politierechtbank en het politieparket, de rechtbank van koophandel van Brussel en twee bij het hof van beroep van Brussel. De verslagen van deze audits worden gepubliceerd op de website van de Hoge Raad voor de Justitie. De Hoge Raad heeft dus enige ervaring met audits.

 

De Hoge Raad baseert zich op de methodologie van de interne audit, hetgeen betekent dat de audit wordt uitgevoerd op basis van een onafhankelijke, objectieve, systematische en methodologische aanpak met als doel processen en structuren te verbeteren, maar niet om personen te evalueren. Dit betekent echter eveneens dat een audit in alle onafhankelijkheid moet gebeuren en dat de leidinggevende van de geauditeerde dienst geen beslissingsbevoegdheid heeft over de omvang en het gebied van de audit.

 

Net omdat de audit onafhankelijk dient te gebeuren door een onafhankelijk orgaan, met name de Hoge Raad voor de Justitie, is het niet aangewezen dat de minister van Justitie daarin verdere stappen zou zetten.

 

Het gebrek aan medewerking is geheel conform het Gerechtelijk Wetboek door de Hoge Raad voor de Justitie overgemaakt aan de tuchtoverheid. De minister van Justitie heeft in de tuchtprocedure bij de magistratuur van de zetel geen enkele bevoegdheid. Het tuchtrecht ten aanzien van een voorzitter van een rechtbank behoort tot de exclusieve bevoegdheid van de eerste voorzitter van het hof van beroep.

 

Op grond van artikel 259 bis-19, § 2 bis, laatste lid, zal de tuchtoverheid de Hoge Raad voor de Justitie op een met redenen omklede wijze in kennis stellen van het gevolg dat aan de overmaking van het dossier is gegeven.

 

Ik verwijs tot slot naar uw voorstel om een wettelijk initiatief te nemen om de Hoge Raad meer slagkracht te geven. Het zou inderdaad nuttig kunnen zijn te onderzoeken welke middelen er eventueel bijkomend nodig zijn om de Hoge Raad in een geval als het voorliggende toe te laten om zijn wettelijke onderzoeks- en auditbevoegdheden uit te oefenen.

 

07.04  Servais Verherstraeten (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw zeer omstandig antwoord.

 

Meer dan terecht verwees u naar de onafhankelijkheid van de Hoge Raad, die hij trouwens zelf al altijd heeft bewezen. Een audit van de Hoge Raad is namelijk geen audit à charge, maar is een audit waarbij de sterke en de minder sterke punten worden onderzocht, op basis waarvan er verbeteringen worden gesuggereerd, zoals hij al vaker heeft gedaan.

 

De Hoge Raad moet zaken kunnen onderzoeken in onafhankelijkheid en hij bepaalt de wijze waarop dat gebeurt en beslist zelf over de informatie die hij nodig acht om dat onderzoek op volwaardige wijze te kunnen uitvoeren. Daarmee zult u het wellicht eens zijn, mijnheer de minister.

 

Mijnheer de voorzitter, in het antwoord van de minister hoor ik duidelijk aanwijzingen van obstructie in hoofde van de voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg. Ik betreur dat ten zeerste. Zijn verantwoordelijkheid is verpletterend inzake het vertrouwen dat burgers in Justitie moeten hebben.

 

Mijnheer de minister, u hebt er bovendien op gewezen dat de voorzitter van de rechtbank ook heeft laten uitschijnen dat hij openstond voor een audit. Hij bepaalt echter niet wanneer een audit al dan niet ernstig is. Hij bepaalt niet welke de echte problemen van een rechtbank zijn. Dat bepaalt de auditant, maar niet de onderzochte rechtbanken  - het gaat hier niet om een onderzoek naar een persoon. Volgens mij vertolk ik daarmee het standpunt dat nagenoeg de meerderheid van de magistratuur tot nu toe in heel het land altijd al heeft toegepast.

 

De bal ligt nu inderdaad in het kamp van de eerste voorzitter van het hof van beroep van Brussel. De zaak werd hem voorgelegd en hij moet nu een tuchtonderzoek uitvoeren, grondig en zo spoedig mogelijk gelet op het belang en de urgentie van dat dossier. Dit nalaten zou wat mij betreft rechtsweigering inhouden.

 

Mijnheer de minister, ik ben geen voorstander van het creëren van wetgevingen voor uitzonderingssituaties; wij doen dat nog te vaak. Ik herhaal dat nagenoeg de meerderheid van de magistratuur eigenlijk perfect samenwerkt met de Hoge Raad voor de Justitie.

 

Ik denk echter dat dit een principecasus is. Als wij dit laten passeren, als de eerste voorzitter van het hof van beroep ter zake zijn wettelijke verantwoordelijkheid niet opneemt, dan maken wij de externe controle zonder voorwerp. Dan maken wij dode letter van een bepaling die wij grondwettelijk hebben verankerd, met meer dan een tweederdemeerderheid. Om die reden ga ik ervan uit dat betrokkene zijn verantwoordelijkheid ter zake zal nemen.

 

Mijnheer de minister, in de toekomst zullen wij meer slagkracht moeten geven aan de Hoge Raad voor de Justitie. Ik juich het dan ook toe dat u ter zake wetgevende initiatieven wil ondersteunen, uiteraard binnen de grondwettelijke context en met respect voor de scheiding der machten.

 

07.05  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de minister, ik moet mij daarbij aansluiten. Ik heb het relaas gehoord en ik denk dat het heel duidelijk is dat als brieven niet beantwoord worden, er echt wel sprake is van obstructie en zelfs van kwade wil.

 

Wij kennen allemaal de heer Hennart intussen: hij staat altijd als eerste klaar om straffe verklaringen af te leggen in de pers; hij schuwt de media helemaal niet en haalt een bepaald probleem aan, maar als men het probleem wil onderzoeken om het op te lossen, wil hij niet meewerken. Dat gaat mijn petje te boven. Dit kan echt niet.

 

Het kan niet dat een magistraat constant in de media komt om aan politiek te doen, maar weigert mee te werken aan een doorlichting van zijn eigen rechtbank waarvoor hij verantwoordelijk is, waardoor hij de rechtzoekende benadeelt. Het is nu de taak van de eerste voorzitter om die zaak grondig te onderzoeken en ik meen dat het tijd is om daaraan sancties te kunnen koppelen. De magistraten moeten de wet toepassen en staan inderdaad ook zelf niet boven de wet.

 

Wat betreft de Hoge Raad voor de Justitie, het staat ook in het regeerakkoord dat dit moet worden onderzocht. Ik spreek mij daar nog niet over uit, maar wij moeten inderdaad nagaan op welke manier de audits meer kunnen worden afgedwongen.

 

Ik heb een volgende vraag met betrekking tot de Brusselse rechtbank, die hier misschien naadloos bij aansluit.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van mevrouw Kristien Van Vaerenbergh aan de minister van Justitie over "de HRJ en de delegatie van het personeel van de REA Brussel" (nr. 12418)

08 Question de Mme Kristien Van Vaerenbergh au ministre de la Justice sur "le CSJ et le transfert de personnel entre les TPI de Bruxelles" (n° 12418)

 

08.01  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik werd eveneens door de Hoge Raad voor de Justitie op de hoogte gebracht van zijn standpunt aangaande de transfer van personeel van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg van Brussel naar de Franstalige rechtbank van eerste aanleg van Brussel vorig jaar.

 

Naar aanleiding daarvan is commotie ontstaan. Ik heb samen met de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van Brussel om een onderzoek verzocht bij de Hoge Raad voor de Justitie. Deze heeft een advies uitgebracht. Ik heb dat advies nog niet ontvangen, maar ik heb het kunnen lezen in de pers.

 

Een van de vaststellingen is dat de personeelstransfer aan de Nederlandstaligen zou zijn opgedrongen zonder risicoanalyse, zonder rekening te houden met de werklast, zonder overleg tussen de rechtbankvoorzitters en zonder rekening te houden met de informatie van de hoofdgriffier van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg.

 

De Hoge Raad voor de Justitie stelt voorts dat de beslissing zonder kwaad opzet zou zijn genomen en vraagt u om een structurele oplossing voor de onderbezetting.

 

Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen. Wat is de exacte inhoud van de brief die de Hoge Raad voor de Justitie aan u heeft gericht? Kan ik daarvan een afschrift bekomen? Wat is uw reactie daarop?

 

Wat is het standpunt van de Hoge Raad voor de Justitie in verband met de wettigheid van deze personeelstransfer? Heeft de Hoge Raad zich specifiek uitgesproken over de vraag of die transfer al dan niet wettelijk is? Wat is uw reactie daarop?

 

De transfer zou tijdelijk zijn. Hoe lang zal deze nog voortduren? De Hoge Raad voor de Justitie zou voorstellen dat de twee rechtbanken meer structureel zouden samenwerken. Wat is uw reactie daarop?

 

Hoe past dit volgens u binnen de filosofie van de ontdubbelde rechtbanken die middels een precair communautair akkoord tot stand kwamen? Zal de Nederlandstalige rechtbank dan niet permanent worden meegezogen in de malaise op de Franstalige rechtbank van eerste aanleg?

 

08.02 Minister Koen Geens: De Verenigde advies- en onderzoekscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie heeft een analyse uitgevoerd naar de problematiek naar de delegatie van de griffiers tussen de rechtbanken van eerste aanleg in Brussel.

 

Ik heb begin juni het verslag met het standpunt van de Verenigde advies- en onderzoekscommissie ontvangen. Het omvat een omstandige analyse van de verschillende elementen van de problematiek. De commissie stelt in haar beoordeling dat de beslissing van de eerste voorzitter intrinsiek niet optimaal was maar dat er rekening gehouden kan worden met de moeilijke omstandigheden waarin ze genomen is.

 

De commissie meent dat, gelet op de impact ervan, de beslissing genomen had moeten worden na voorafgaand overleg met alle partijen op basis van correcte en betrouwbare informatie. De commissie gelooft wel dat de eerste voorzitter zijn beslissing te goeder trouw heeft genomen.

 

Hieruit blijkt dat het voor het beheer van de rechtbanken van groot belang is te beschikken over goede cijfers. De verdeling van de middelen tussen de rechtbanken zou moeten gebeuren op basis van duidelijke en objectieve parameters. Dat geldt niet alleen voor het arrondissement Brussel, maar voor alle ressorten.

 

Ten tweede wijst dit op het belang van goed overleg tussen alle betrokkenen, zeker bij dergelijke delicate beslissingen. Met een doorgedreven voorafgaandelijk overleg had men misschien tot een aanvaardbaar compromis kunnen komen.

 

Wat de wettelijkheid betreft, stelt de Hoge Raad voor de Justitie dat de bestaande wetgeving ruimte laat voor interpretatie. De eerste voorzitter beroept zich op de algemene mobiliteitsregels voor griffiers van artikel 328 van het Gerechtelijk Wetboek. Voor de Hoge Raad is de delegatie wettelijk mogelijk op basis van die interpretatie, maar de delegatie lijkt niet verenigbaar met de geest van de overgangsmaatregel die in de wet op de hervorming van het gerechtelijk arrondissement voorzien was. De Hoge Raad voor de Justitie roept de wetgever daarom op om duidelijkheid te verschaffen.

 

Ik stel vast dat er twee wetgevingen naast elkaar staan. Bij de BHV-wet werd er een overgangsmaatregel genomen om tijdens de transitieperiode toe te laten dat Nederlandstalige personeelsleden de Franstalige rechtbank bleven bijstaan in afwachting van de aanvulling van de kaders, voor zover er overtallen bestonden bij de Nederlandstalige rechtbanken.

 

Daarnaast staan in het Gerechtelijk Wetboek algemene mobiliteitsregels voor het gerechtspersoneel, waaronder griffiers, wat de eerste voorzitter toelaat een personeelslid op te dragen zijn functie in een andere griffie van het arrondissement uit te voeren. Aan de beslissing van de eerste voorzitter zijn wel bepaalde voorafgaande eisen verbonden met betrekking tot het horen en raadplegen van de betrokken griffier, de hoofdgriffier en de voorzitter.

 

Zoals ik u vorig jaar reeds antwoordde, kan de wetgever uiteraard oordelen dat artikel 328 van het Gerechtelijk Wetboek moet worden aangepast, maar kan het niet de bedoeling zijn de algemene mobiliteitsregels te ondergraven.

 

De opdracht op basis van artikel 328 van het Gerechtelijk Wetboek geldt in principe voor één jaar, maar is hernieuwbaar. De beslissing moet dus elk jaar opnieuw worden bekeken door de eerste voorzitter. De Hoge Raad voor de Justitie stelt dus inderdaad voor om na te denken over de mogelijkheden van een meer structurele samenwerking.

 

De rechterlijke organisatie zou globaal veel baat hebben bij de meer structurele samenwerking tussen de rechtbanken van een arrondissement en zelfs van een ressort. Samenwerking is niet alleen nuttig in Brussel, maar ook in andere arrondissementen en eveneens tussen de verschillende rechtbanktypes. Structurele samenwerking betekent niet dat men in Brussel moet terugkeren naar de periode voor de ontdubbeling.

 

Twee autonome gelijkwaardige rechtbanken kunnen perfect samenwerken zonder dat de ene de andere overheerst. In die zin is het jammer dat de voorzitter van Franstalige rechtbank niet bereid was om mee te stappen in een bemiddelingspoging van de Hoge Raad voor de Justitie, waartoe de eerste voorzitter van het hof van beroep en de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank wel bereid waren.

 

Tot slot is het niet aan de minister van Justitie om een verslag van de Hoge Raad voor de Justitie bekend te maken. Die raad heeft regels voor het bekendmaken van zijn onderzoeken. Ik nodig u uit om daarvoor met hem contact op te nemen.

 

08.03  Kristien Van Vaerenbergh (N-VA): Ik heb al verschillende keren gezegd dat ik het niet eens ben met die personeelsdelegatie en dat zal niet veranderen. Het is frappant dat de BHV-wet blijkbaar zo onduidelijk is dat ze zelfs voor de magistraten moeilijk te interpreteren is. Het was alleszins een slechte maatregel.

 

We weten allemaal dat de Nederlandstalige magistraten al een beetje mis bedeeld zijn geweest bij de personeelsverdeling van de BHV-hervorming. Als men daar nog eens begint van af te knibbelen, komt men voor nog grotere problemen te staan met alle gevolgen van dien voor de Nederlandstalige rechtzoekende en vooral voor Halle-Vilvoorde.

 

Ik hoor in uw antwoord dat er ook hier geen medewerking aan de bemiddeling was. Ik vind het jammer dat ik de inhoud van de klacht van de Hoge Raad voor de Justitie nog niet heb gekregen, temeer omdat ik een van de vragers van de audit was. Ik heb er meermaals naar gevraagd. Ik zal mijn vraag nogmaals richten aan de Hoge Raad voor de Justitie om een volledig afschrift van die beslissing te krijgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van de heer Veli Yüksel aan de minister van Justitie over "het aantal teruggekeerde Syriëstrijders in ons land" (nr. 12399)

09 Question de M. Veli Yüksel au ministre de la Justice sur "le nombre de combattants rentrés de Syrie dans notre pays" (n° 12399)

 

09.01  Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, in 2011 is IS actief bij de Syrische burgeroorlog betrokken geworden. Ook uit ons land zijn sindsdien tientallen strijders wegens een sympathie voor het pas opgerichte kalifaat naar het Syrische conflictgebied vertrokken en hebben daar strafbare feiten gepleegd.

 

Vele strijders zijn ondertussen naar ons land teruggekeerd. Zij vormen een groep die wij uiteraard heel sterk in het vizier moeten houden.

 

Daarom heb ik de hiernavolgende vragen.

 

Ten eerste, over hoeveel teruggekeerde IS-strijders spreekt de OCAD-lijst? Kunt u ook aangeven hoeveel van hen minderjarig zijn?

 

Ten tweede, kunt u een overzicht geven van het aantal veroordelingen sinds 2011, opgesplitst per provincie, voor een van de terroristische misdrijven, bedoeld in titel ter van het Strafwetboek?

 

Ten derde, hoeveel personen zijn in die periode na 2011 vrijgesproken voor dezelfde feiten in eenzelfde opdeling?

 

Ten slotte, hoeveel personen zijn op dit moment bij een gerechtelijk onderzoek over dezelfde feiten betrokken?

 

09.02 Minister Koen Geens: Mijnheer Yüksel, ik kan u meedelen dat op de jongst gepubliceerde lijst van OCAD van 7 juni 2016 114 terugkeerders staan, waarvan 2 minderjarigen. 7 van die terugkeerders zijn gestorven.

 

Voor de veroordelingen en onderzoeken was er niet genoeg tijd om de opsplitsing per provincie of per arrondissement te maken.

 

De informatie die ik van het federale parket heb ontvangen, is de volgende. Aantal veroordelingen en vrijspraken voor terroristische misdrijven: in 2011 2, in 2012 13 veroordelingen en 11 vrijspraken, in 2013 7 veroordelingen, in 2014 55 veroordelingen en 5 vrijspraken, in 2015 117 veroordelingen en 4 vrijspraken en in 2016 79 veroordelingen en 5 vrijspraken.

 

Wat de onderzoeken betreft, kan ik u meedelen dat in alle dossiers samen iets minder dan 400 personen het voorwerp uitmaakten van een onderzoek, doch er moet rekening mee worden gehouden dat sommige personen in meerdere dossiers voorkomen.

 

09.03  Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor de informatie.

 

Deze groep mensen moeten we permanent juridisch opvolgen en de evoluties bijhouden. Uiteraard moeten wij deze groep streng straffen, zoals dat past en volgens de wetten en mogelijkheden van onze democratie en rechtstaat.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

10 Question de M. Stéphane Crusnière au ministre de la Justice sur "l'état de fonctionnement de la Justice à Nivelles" (n° 12307)

10 Vraag van de heer Stéphane Crusnière aan de minister van Justitie over "de stand van zaken met betrekking tot de werking van Justitie in Nijvel" (nr. 12307)

 

10.01  Stéphane Crusnière (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, les avocats, procureurs et greffiers ont manifesté leur mécontentement sur la Grand-Place de Nivelles. En menant cette action, ils ont dénoncé les conditions difficiles dans lesquelles ils doivent travailler et le manque de personnel auquel ils doivent faire face dans les différents services. Les conditions actuelles ne permettent pas à la justice de fonctionner convenablement.

 

Alors que la Justice cherche par tous les moyens à réaliser des économies, la justice nivelloise est répartie dans quatre bâtiments distincts (celui de la Grand-Place, celui du zoning Nord, les pièces à convictions sont entreposées dans un bâtiment se trouvant dans le zoning Nord et le tribunal civil se trouve rue de Soignies dans des locaux trop exigus). Cette situation a pour effet de générer des coûts supplémentaires et ne facilite pas la coopération entre les différents services.

 

Par ailleurs, au mois de janvier, je vous interpellais sur le manque d'effectif au sein du tribunal du travail et du tribunal de première instance de Nivelles. À l'époque, quatre personnes avaient été dépêchées à Nivelles afin de renforcer les équipes. Cependant, les contrats de ces personnes se terminent à la fin de ce mois. Un problème de sous-effectif risque donc à nouveau de se poser.

 

Monsieur le ministre, que comptez-vous mettre en œuvre afin que la justice nivelloise puisse fonctionner correctement? Qu'envisagez-vous d'entreprendre pour combler le manque d'effectif?

 

Il est question depuis un certain temps de regrouper les différents services de la justice nivelloise en un seul et même bâtiment. Pouvez-vous me dire ce qu'il en est aujourd'hui?

 

10.02  Koen Geens, ministre: Monsieur le président, monsieur Crusnière, les cadres des tribunaux à Nivelles sont actuellement remplis comme suit: première instance du Brabant wallon, 92,29 %; police du Brabant wallon, 83,26 %; tribunal du travail du Brabant wallon, 67,07 %; auditorat du travail du Brabant wallon, 92,73 %.

 

Dans le cadre des budgets terrorisme, trois places sont prévues au parquet du Brabant wallon: une de secrétaire niveau B, une d'assistant niveau C, une de collaborateur niveau D. Dans la mesure du possible, toutes les places vacantes seront pourvues par voie de mutations d'ici le 1er septembre.

 

En outre, trois places sont prévues au tribunal de première instance du Brabant wallon: une de greffier niveau B, une d'assistant niveau C, une de collaborateur niveau D. Ces places vacantes ont été publiées au Moniteur belge du 27 mai 2016.

 

Dans le cadre du plan relatif aux places vacantes, le service d'appui du Collège des cours et tribunaux a fixé des priorités en concertation avec les juridictions concernées. Dans ce cadre, trois places sont prévues au tribunal du travail du Brabant wallon: une de greffier, à la demande de l'ordre judiciaire (une publication prévue en septembre appelle à l'organisation d'une sélection comparative en vue du recrutement), deux d'assistant pour lesquelles la procédure de mutation est encore en cours. Une place de secrétaire est par ailleurs prévue au parquet du Brabant wallon, à la demande de l'ordre judiciaire (une publication prévue en septembre appelle à l'organisation d'une sélection comparative en vue du recrutement).

 

Les services judiciaires nivellois sont répartis sur les implantations suivantes. Le palais 1, tribunal de première instance, parquet, instruction, barreau, situés place Albert Ier, premier étage. Le palais 2, auditorat et tribunal du travail, justice de paix, tribunal et parquet de police, cour d'assises, tribunal de commerce, situé rue Clarisse 115 à 1400 Nivelles. Les pièces à conviction se trouvent, quant à elles, rue du Bosquet 41 à 1400 Nivelles. Début 2010, le tribunal de la jeunesse a déménagé temporairement en attendant la construction d'un nouveau palais vers le complexe de la Porte de l'Europe, avenue Jean Monnet 12. Depuis fin 2013, la section civile du tribunal de première instance du Brabant wallon a déménagé temporairement du palais à la rue de Soignies 8, permettant de désengorger le palais. L'implantation envisagée d'un nouveau palais se situe à proximité directe du palais 2.

 

L'idée d'un nouveau bâtiment à Nivelles existe depuis quelques années. Le programme de besoins a fait l'objet d'un certain nombre de discussions, les normes d'occupation à appliquer ayant été adaptées par la Régie des Bâtiments. Au final, un nouveau programme de besoins a été élaboré mais dans l'intervalle, j'ai annoncé que je travaillais à un masterplan relatif aux bâtiments judiciaires. Il faudra en tenir compte vu l'impact possible sur la surface nécessaire.

 

Le project manager de mes services en charge de ce dossier a procédé aux corrections éventuellement nécessaires afin de pouvoir présenter les dossiers à l'inspecteur des Finances et les transmettre à la Régie des Bâtiments pour la fin de l'année.

 

10.03  Stéphane Crusnière (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Quand on voit un taux de 67,07 % pour le tribunal du travail en Brabant wallon, il y a de quoi se poser de nombreuses questions. J'entends que le cadre va continuer à se remplir; je l'espère vraiment. Quant aux implantations, on pourrait gagner en efficacité en les regroupant. J'espère que vous allez prendre ce dossier à bras-le-corps et le mener à bien rapidement.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van Justitie over "de aanpak van de centrale aanmeldingspunten voor drugsverslaafden in de gevangenissen" (nr. 12419)

11 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au ministre de la Justice sur "la gestion des points de contact centraux pour toxicomanes dans les prisons" (n° 12419)

 

11.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, dit is een opvolgingsvraag; in de commissie voor de Justitie van 11 mei hebben wij hierover reeds het een en ander vernomen. Toen konden we kennisnemen van de chronologie van het dossier. In oktober 2015 werd een financieel dossier ingediend om het contract van vijf jaar tijdelijk te verlengen. Op 21 december 2015 volgde de conclusie van de Inspectie van Financiën dat een verlenging in strijd zou zijn met de wet op de overheidsopdrachten. Op 29 maart 2016 herhaalde zij haar ongunstig advies en voegde ze eraan toe om de federale bevoegdheid aan te tonen. Vervolgens was er het overleg met het kabinet van de minister van Begroting en bereidde het directoraat-generaal EPI een beroepsdossier voor, dossier dat destijds nog moest worden aangepast.

 

Mijnheer de minister, uw antwoord ging toen in de richting van dat er geen enkel engagement kon opgenomen worden, noch op het vlak van slaagkansen, noch op het vlak van timing van het beroep, en dat men zou doen wat binnen de mogelijkheden ligt om de continuïteit alsnog te waarborgen, zonder enige garantie.

 

De Vlaamse administratie zou op vraag van minister Vandeurzen bezig zijn met een analyse van de bevoegdheidskwestie, wat naast de beroepsprocedure op federaal vlak nog crucialer is.

 

Intussen verneem ik van op het terrein dat de werking van de CAP's, zoals die altijd geweest is, ook een aantal negatieve punten inhoudt. Men zou vooral doorverwijzen en te veel uitgaan van vrijwilligheid. Bovendien zou een en ander een heel hoog prijskaartje hebben.

 

Mijnheer de minister, ten eerste, is het beroepsdossier van het directoraat-generaal intussen klaar en ingediend? Wanneer wordt de uitspraak verwacht?

 

Ten tweede, welke maatregelen hebt u intussen genomen om de continuïteit van de dienstverlening te waarborgen?

 

Ten derde, wat is de stand van zaken in de analyse van de bevoegdheidskwestie? Als er resultaten zijn, kunt u ze toelichten? Zo niet, wat is de timing?

 

Ten vierde, in verband met de werking van de CAP’s, is er bij de regio’s eventueel bereidheid om teams voor ambulante drugzorg naar gevangenissen te sturen om een pretherapie op te starten? Misschien kunt u die vraag niet beantwoorden.

 

11.02 Minister Koen Geens: Mevrouw Lahaye-Battheu, het directoraat-generaal Penitentiaire Instellingen heeft inmiddels een aangepast beroepsdossier klaar en zal dat nog de komende week aan mijn beleidscel bezorgen. Belangrijk is dat hier de tijdelijke verlenging van de contracten voor de centrale aanmeldingspunten zowel in Vlaanderen als in Brussel en Wallonië worden beoogd. Indien alle vereiste elementen voor het beroep voorhanden zijn, zal het beroep volgende week kunnen worden ingediend bij mijn collega van Begroting voor behandeling.

 

Ik kan mij ter zake uiteraard niet vastpinnen op een timing. Zoals ik eerder al zei, is het voor mij niet mogelijk om zonder een akkoord van de Inspectie van Financiën en van Begroting tussentijdse maatregelen te nemen die een normale werking van de aanspreekpunten in onze gevangenissen toelaten, behoudens op basis van vrijwilligheid van de hulpverleningsinstellingen.

 

De tijdelijke stopzetting van de CAP’s in de Vlaamse gevangenissen betekent dat de gedetineerden zich schriftelijk of in het kader van hun penitentiair verlof moeten richten tot die instellingen extra muros. Dat is allesbehalve een ideale situatie en bemoeilijkt de terugkeer van de gedetineerden met een verslavingsproblematiek naar de samenleving in het kader van voorwaardelijke invrijheidstelling, mits het volgen van een therapie.

 

Er wordt mij meegedeeld dat de Vlaamse administratie haar analyse van de bevoegdheidskwestie nog niet heeft afgerond. De analyse zal echter ook rekening moeten houden met een eventuele nieuwe invulling van de opdrachten van de centrale aanmeldpunten in de gevangenissen.

 

De werking van de CAP’s wordt momenteel onderzocht in het kader van het wetenschappelijk onderzoek PROSPER, wat staat voor process and outcome study of prison-based registration points. In november van dit jaar zullen de onderzoeksresultaten beschikbaar zijn. Het spreekt voor zich dat op basis daarvan de werking kan worden bijgestuurd waar nodig en dat die elementen in het lastenboek voor een nieuwe overheidsopdracht kunnen worden opgenomen. Eventuele wijzigingen ten opzichte van de huidige werking, zoals een aantal motivationele gesprekken, kunnen ook een impact hebben op de bevoegdheidsvraag.

 

Tevens kan worden nagegaan of de CAP-werking beter kan worden gekaderd in de structuren van de gezondheidszorg intra muros.

 

Ik wens echter niet vooruit te lopen op de resultaten van het onderzoek en de navolgende gesprekken met de collega’s van Volksgezondheid en van de departementen Gezondheid en Welzijn van de deelstaten.

 

11.03  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Ik dank de minister voor zijn antwoord.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

12 Question de M. Philippe Goffin au ministre de la Justice sur "le projet relatif aux maisons de transition dans le Masterplan III" (n° 12375)

12 Vraag van de heer Philippe Goffin aan de minister van Justitie over "het project inzake de transitiehuizen in het Masterplan III" (nr. 12375)

 

12.01  Philippe Goffin (MR): Monsieur le ministre, le Masterplan III, présenté le 27 mai dernier, vise notamment à offrir des possibilités en vue d'une politique de détention différenciée. À cet égard, il est prévu des maisons de transition. C'est une bonne nouvelle. Le communiqué de presse faisait état de deux maisons de transition de 50 places chacune. Monsieur le ministre, y aura-t-il 50 places en Wallonie et 50 places en Flandre?

 

J'ai lu que vous aviez déjà une idée précise de la localisation. Pouvez-vous la confirmer? Quels critères seront-ils retenus pour la sélection des détenus qui pourront profiter de ces maisons de transition? Quel programme a-t-il déjà été imaginé par rapport à la transition en elle-même?

 

12.02  Koen Geens, ministre: Monsieur le président, le Masterplan III qui a fait l'objet d'un accord de principe par le Conseil des ministres du 13 mai 2016 inclut en effet un projet de maisons de transition. Je suis absolument ouvert à d'autres formes de détention. Je ne peux qu'applaudir des projets et initiatives qui peuvent faciliter la réinsertion dans la société parce qu'ils sont bénéfiques à terme pour les détenus mais aussi pour la société toute entière.

 

Le Conseil des ministres restreint a déjà donné son accord pour que des maisons de transition soient créées en vue d'une capacité totale de 100 places. Il s'agit de projets de petite échelle dans lesquels des détenus sélectionnés sur la base d'un certain nombre de critères se voient offrir la chance de, par exemple, passer la fin de leur peine dans une maison de transition. Ils y font l'objet d'assistance et d'accompagnement intensif afin de pouvoir mieux se réintégrer dans la société.

 

Ce seront probablement des maisons d'environ 15 places chacune réparties dans tout le pays. Un groupe de travail interne s'occupe actuellement de la préparation concrète, également parce qu'un certain nombre d'étapes juridiques doivent être franchies. Les endroits où ces maisons seront installées ne sont pas encore connus. Tout ceci sera transposé en un dossier concret qui devra être soumis au Conseil des ministres avec l'ensemble des détails et un calendrier précis.

 

12.03  Philippe Goffin (MR): Monsieur le ministre, c'est évidemment une bonne nouvelle. Cela participera à une réinsertion positive de certains détenus.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

13 Questions jointes de

- M. Philippe Goffin au ministre de la Justice sur "le traitement des procès-verbaux pour des infractions de roulage par le parquet de Liège" (n° 12376)

- M. Philippe Goffin au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "le traitement des procès-verbaux pour des infractions de roulage par le parquet de Liège" (n° 12378)

13 Samengevoegde vragen van

- de heer Philippe Goffin aan de minister van Justitie over "de afhandeling van de processen-verbaal voor verkeersovertredingen door het parket van Luik" (nr. 12376)

- de heer Philippe Goffin aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de behandeling van de processen-verbaal voor verkeersovertredingen door het parket van Luik" (nr. 12378)

 

13.01  Philippe Goffin (MR): Monsieur le ministre, le procureur du Roi de Liège a, selon la presse, envoyé une note aux différentes zones de police de son arrondissement pour leur demander de dresser moins de procès-verbaux, mais de verbaliser "malin". Cette démarche pose évidemment question.

 

Monsieur le ministre, avez-vous été informé de cette initiative du procureur du Roi de Liège? Que contient la communication faite aux différentes zones de police liégeoises? Que signifie concrètement "verbaliser malin"? Qu'en pensez-vous? Avez-vous connaissances d'initiatives de ce type dans d’autres arrondissements judiciaires?

 

13.02  Koen Geens, ministre: Monsieur le président, face à l'augmentation des inputs de procès-verbaux pour excès de vitesse, résultant notamment de la multiplication de constatations opérées au moyen d'appareils automatiques et confronté, par ailleurs, à l'impossibilité matérielle que nous déplorons de réserver une suite à toutes les procédures – compte tenu des moyens actuellement disponibles dans les différents parquets du ressort et de l'encombrement dans les tribunaux de police – le procureur général de Liège a en effet pris, le 22 décembre 2014, une directive instaurant un système de quotas dans l'envoi de procès-verbaux pour des constatations relatives à des infractions de dépassement de la vitesse autorisée.

 

Ce dispositif permet de définir pour chaque parquet le nombre total des procès-verbaux que le ministère public a la possibilité matérielle de traiter compte tenu de ses effectifs en personnel judiciaire et administratif, de ses moyens informatiques et de la capacité propre à l'absorption de ces dossiers par le tribunal de police. Une fois que le nombre total de procès-verbaux que le ministère public de chaque arrondissement judiciaire a la capacité de traiter est défini, il est opéré une répartition entre les services de police concernés de l'arrondissement et les zones de police qui reçoivent un quota maximal de procès-verbaux pour une période déterminée (hebdomadaire, mensuelle ou trimestrielle).

 

Au vu de cette situation et de la disparition de la pratique de la concertation avec le parquet, le procureur du Roi a opté pour la mise en place d'une concertation hebdomadaire effective entre les deux services et le parquet de Liège. Son objectif est de privilégier le qualitatif plutôt que le quantitatif et de garantir ainsi une suite à toute infraction. Cette pratique a été étendue aux autres zones de police. La concertation entre les autorités policières, judiciaires et administrations est hautement souhaitable. En effet, la sixième réforme de l'État transfère une partie des compétences concernées aux Régions. Ainsi, dans le cas des travaux du réseau d'expertise "circulation routière" du Collège des procureurs généraux, plusieurs rencontres ont déjà eu lieu avec les entités fédérées afin d'assurer une parfaite adéquation entre la mise en œuvre de ces nouvelles compétences et la politique criminelle des parquets, elle-même tributaire de ses moyens.

 

C'est la raison pour laquelle nous développons actuellement un projet visant à une plus grande automatisation et optimalisation du traitement de ces infractions de roulage. Ce projet a, entre autres, comme but de supprimer la pratique des quotas. Le pari est de pouvoir garantir une efficacité maximale et d'éviter un sentiment d'impunité dans le chef des citoyens.

 

Concertation, cohérence et définition des priorités en fonction de la dangerosité des comportements visés résument l'essentiel des directives en ce domaine. C'est en ce sens que l'on peut parler de "verbalisation intelligente".

 

13.03  Philippe Goffin (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie beaucoup pour ces précisions.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Le président: Les questions n°s 12333 et 12344 de M. Gautier Calomne sont reportées. La question n° 12554 de Mme Vanessa Matz est également reportée.

 

N'ayant reçu aucune nouvelle des autres membres, nous en resterons là pour aujourd'hui.

 

La réunion publique de commission est levée à 15.53 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.53 uur.