Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt

Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique

 

van

 

Woensdag 18 mei 2016

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

Mercredi 18 mai 2016

 

Après-midi

 

______

 

 


De openbare commisievergadering wordt geopend om 14.34 uur en voorgezeten door de heer Brecht Vermeulen.

La réunion publique de commission est ouverte à 14.34 heures et présidée par M. Brecht Vermeulen.

 

De voorzitter: Collega’s, hartelijk welkom in deze zaal van het Voorzitterschap. Wij hebben zeer veel vragen dus laat ons beginnen. We zullen trachten een goed tempo aan te houden.

 

01 Vraag van de heer Alain Top aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de operatie-Medusa" (nr. 10738)

01 Question de M. Alain Top au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "l'opération Medusa" (n° 10738)

 

01.01  Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, ik zal deze keer de juiste vraag stellen. Ze zitten alvast in de juiste volgorde.

 

Operatie-Medusa, die in grenscontroles aan de Westkust voorziet om migranten uit Calais tegen te houden, werd op 12 april met tien dagen verlengd. De grenscontroles werden voor alle duidelijkheid op 23 februari gestart.

 

Tijdens de commissievergadering van 15 maart zei u het volgende over het verdere verloop van de operatie. Ik ga de tekst van uw antwoord niet volledig citeren, maar het gaat eigenlijk over artikel 25 van de Schengengrenscode die voorziet in een eerste termijn van tien dagen met daarna een verlenging van 20 dagen, met een maximum totale periode van twee maanden.

 

Intussen werd de operatie verlengd met 20 dagen tot 12 april. Na afloop van die periode werd een laatste verlenging van 10 dagen doorgevoerd. Eigenlijk zou de operatie nu dus afgelopen moeten zijn.

 

Ik had graag een antwoord gekregen op volgende vragen. Mag ik uit uw vorig antwoord veronderstellen dat deze verlenging van 10 dagen de laatste verlenging is? Uit de praktijk blijkt dit inderdaad zo te zijn. Welke maatregelen zult u na deze 10 dagen nemen? Hoeveel personen worden vandaag nog ingezet voor deze opdracht en in hoeveel shiften? Hoeveel transmigranten werden tot nu toe aangetroffen in de kustregio?

 

01.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer Top, het is goed dat u inging op het appel van de voorzitter om snel vooruit te gaan. Omdat u ze zelf reeds beantwoordde, moet ik niet meer antwoorden op uw eerste vraag.

 

Ik kom dan tot uw tweede vraag. Op basis van een analyse van locaties van intercepties en meldingen kunnen bijvoorbeeld politionele controles of prikacties mobiel en flexibel worden gericht op de hotspotlocaties.

 

Er is op dit moment geen permanente politie-inzet meer. De machten werden teruggetrokken voor nationale prioriteiten inzake Terro en nationale reserve voor de stakingen in de gevangenissen. Wanneer er capaciteit kan worden geheroriënteerd, zet men deze in voor niet-permanente Medusa-acties volgens het principe dat ik juist heb aangehaald.

 

Wij monitoren de zaak. De lokale politie monitort de zaak. Wanneer het nodig is, zullen wij terug optreden, maar ik zet geen bijkomende capaciteit in als ze niet nodig is. Ik heb de indruk dat de zaak in de Westhoek onder controle is.

 

Wat uw vierde vraag betreft, op 24 april hadden wij 1 778 transmigranten gecontroleerd.

 

01.03  Alain Top (sp.a): Ik dank u voor uw antwoord, mijnheer de minister.

 

U hebt aangegeven dat de situatie op dit ogenblik min of meer onder controle is en dat die verder gemonitord wordt. Die vraag leeft bij de mensen in West-Vlaanderen en meer bepaald in de kustregio. Het verheugt mij dat de situatie gemonitord wordt en dat er niet verder een permanente opdracht gegeven moet worden, want de druk op de lokale politiekorpsen en op de reserve is groot. Laat ons hopen en veronderstellen dat de situatie zo kan blijven.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Alain Top aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de aanwezigheid van Defensie in Molenbeek" (nr. 10810)

02 Question de M. Alain Top au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "la présence de la Défense à Molenbeek" (n° 10810)

 

02.01  Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, dit is ook een vraag van een tijdje terug. Ze is misschien deels achterhaald en de antwoorden kunnen al geformuleerd zijn. Op 2 april probeerde een aantal jongeren vanuit Molenbeek het Beursplein te bereiken. Deze jongeren werden teruggedreven. Op het Beursplein en in Molenbeek werd een aantal personen opgepakt. Op verschillende foto’s op Twitter was te zien dat ook defensie aanwezig was in Molenbeek zelf.

 

Daarom graag een antwoord op volgende vragen. Waarom was defensie tijdens deze rellen aanwezig in Molenbeek? In welk kader en op basis van welk protocol waren deze militairen aanwezig? Welke opdracht hebben de aanwezige militairen uitgevoerd.

 

02.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer Top, de militairen waren aanwezig in het kader van hun dagelijkse opdracht ter beveiliging van specifieke plaatsen. Zij werden niet specifiek ingezet in het kader van de ordedienst voor die aangekondigde manifestatie. De militairen werden ingezet overeenkomstig het initieel protocol waaronder alle militairen tot nu toe worden ingezet, behalve die rond de nucleaire basis. Dat is een beetje een andere protocol. Voor elke andere inzet van militairen geldt het initieel protocol dat we in januari 2015 afgesloten hebben.

 

De militairen hebben geen specifieke opdracht gekregen inzake de feiten van 2 april die u vermeldt. De militairen in beeld waren toegewezen aan de spoorwegpolitie met de opdracht om de metro-uitgang Graaf van Vlaanderen aan het commissariaat te beveiligen. Zij waren ingezet naar aanleiding van de dagelijkse versterking. Ze stonden er dus de dag voordien ook en zij stonden er de dag daarna ook terug.

 

Aangezien het metrostation tijdelijk werd afgesloten konden zij hun initiële taak niet meer uitvoeren en hebben zij zich verplaatst tot voor het commissariaat waar zij dan in beeld kwamen. Het is dus eigenlijk een toevalligheid.

 

02.03  Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.

 

Ik heb een meer dan voldoend antwoord gekregen. Het was eigenlijk een opvallende vaststelling op de foto’s en het beeldmateriaal. Vandaar eigenlijk mijn vraag. Dit past inderdaad zoals u zegt in het normale protocol. Uw antwoord is dus voldoende voor mij.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van de heer Franky Demon aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "geografische profiling" (nr. 10863)

03 Question de M. Franky Demon au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "le profilage sur la base de données géographiques" (n° 10863)

 

03.01  Franky Demon (CD&V): Mijnheer de minister, geografische profiling wordt gebruikt om misdaden proberen te voorkomen. Dit gebeurt door het ruimtelijk en chronologisch gedrag van misdadigers in kaart te brengen. Hun dagelijkse routine en kleine fouten die ze maken in kaart brengen zorgt ervoor dat hun gedrag voorspelbaar wordt en dat daders kunnen worden ingerekend of dat er linken kunnen worden gelegd.

 

Oorspronkelijk werd de techniek vooral gebruikt als hulpmiddel om veelplegers te vatten, maar vandaag groeit ook de toepassing ervan in de contraterreuronderzoeken.

 

Ook bij ons zet de federale politie al jaren enkele gedragswetenschappers in die de techniek van geoprofiling gebruiken, maar in tegenstelling tot Nederland en Duitsland maakte ons land nog geen middelen vrij om een beroep te doen op een geoprofilingexpert of om een geografisch informaticasysteem aan te schaffen dat contraterreurtoepassingen heeft.

 

Een dergelijk informaticasysteem werd reeds ontworpen door een Canadees bedrijf in samenwerking met experts in geoprofiling.

 

Mijnheer de minister, hoeveel personen worden vandaag ingezet bij de federale politie om aan geoprofiling te doen? Bent u van plan om in de toekomst extra personen aan te werven die deze techniek kunnen toepassen?

 

Bent u op de hoogte van het bestaan van een geografisch informaticasysteem met contraterreurtoepassingen? Wordt al gebruikgemaakt van een dergelijk programma binnen de federale politie? Hoe staat u tegenover investeringen in dergelijk informaticasysteem?

 

03.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer Demon, de cel van de gedragsanalisten binnen de afdeling Gedragswetenschappen van de centrale directie van de technische en wetenschappelijke politie telt momenteel 5 personen die allemaal geoprofilingopdrachten verrichten.

 

Daar de organieke tabel van deze cel in 6 betrekkingen voorziet, er zijn er nu 5, werd 1 plaats geopend in het kader van fase 4 van de implementatie van de optimalisatie van de federale politie. Zes personen hebben hun kandidatuur voor deze betrekking ingediend. De selectiegesprekken zijn gepland op 24 mei.

 

Naast het Canadese bedrijf dat geoprofiling voor misdrijffenomenen in het algemeen heeft ontwikkeld, is geoprofiling nu expliciet toegepast op terrorisme door de Amerikaan Kim Rossmo van de Texas State University. Hij geeft hierover zelf meer informatie in een artikel in het wetenschappelijk tijdschrift Policing. Wij zullen dat op de website in het schriftelijke antwoord vermelden.

 

Deze informatie is zeer recent door de Belgische politiediensten gekend. Er moet nog worden nagekeken of de technieken die zijn beschreven door de Amerikaan Rossmo in de Belgisch-Europese context van toepassing kunnen zijn.

 

In de loop van de volgende weken zal deze informatie gecheckt en getoetst worden aan de haalbaarheid in de Belgische context. Nadien zal er een afweging worden gemaakt of dit al dan niet kan en door de federale politie zal worden toegepast.

 

U weet wellicht dat ik er voorstander van ben om meer innovatietechnologieën in het politiewerk in te voeren. Ik verwijs daarvoor naar ANPR, PNR, iPolice enzovoort.

 

Gezien dergelijke geoprofilingtechnologieën worden gebruikt in het bevoegdheidsdomein van de gerechtelijke politie zal dat ook door mijn collega van Justitie mede onderzocht en goedgekeurd worden. Wij zijn dus met het proces van evaluatie bezig.

 

03.03  Franky Demon (CD&V): Mijnheer de minister, onze inlichtingendiensten leveren goed werk. Mochten wij dergelijke zaken beter kunnen ondersteunen, dan moeten wij hun absoluut de steun geven die ze verdienen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

04 Questions jointes de

- M. Marco Van Hees au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "l'indépendance de l'AFCN et de ses rapports concernant notamment le maintien des réacteurs fissurés et la prolongation de Doel 1 et 2" (n° 11020)

- M. Jean-Marc Nollet au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "l'audit de l'AFCN" (n° 11042)

- M. Éric Thiébaut au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "l'audit de l'AFCN" (n° 11050)

- M. Kristof Calvo au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "l'audit de l'AFCN" (n° 11068)

- Mme Karin Temmerman au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "l'influence politique exercée sur l'AFCN" (n° 11079)

- M. Michel de Lamotte au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "l'audit sur la communication réalisée à l'AFCN" (n° 11132)

- M. Koenraad Degroote au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "le rapport d'audit relatif à l'AFCN" (n° 11644)

04 Samengevoegde vragen van

- de heer Marco Van Hees aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de onafhankelijkheid van het FANC en zijn rapporten, met name over het in bedrijf houden van de scheurtjescentrales en de verlenging van de levensduur van Doel 1 en 2" (nr. 11020)

- de heer Jean-Marc Nollet aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de audit van het FANC" (nr. 11042)

- de heer Éric Thiébaut aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de audit van het FANC" (nr. 11050)

- de heer Kristof Calvo aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de audit van het FANC" (nr. 11068)

- mevrouw Karin Temmerman aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de politieke beïnvloeding van het FANC" (nr. 11079)

- de heer Michel de Lamotte aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de audit over de communicatie bij het FANC" (nr. 11132)

- de heer Koenraad Degroote aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "het auditrapport over het FANC" (nr. 11644)

 

04.01  Marco Van Hees (PTB-GO!): Monsieur le ministre, les extraits du rapport d'audit de Whyte Corporate Affairs parus dans la presse voici un certain temps donnent froid dans le dos. On y apprend non seulement qu'il existe des conflits et des tensions qui empêchent l'agence de sécurité nucléaire belge de fonctionner correctement, mais aussi qu'il existe de nombreux doutes en interne sur l'indépendance de l'agence: "une impression que l'indépendance de l'Agence vis-à-vis du monde politique et économique se réduit peu à peu", écrit l'auditeur. Les employés se demandent "si la direction n'est pas mise sous pression pour conclure certains compromis, particulièrement sur les dossiers relatifs au nucléaire". Ce constat est apparemment partagé par les sondés externes, qui disent que "l'AFCN semble faible, et sensible à l'influence politique et économique".

 

Pour rappel, au PTB, nous dénonçons déjà depuis longtemps les liens entre Electrabel et, par exemple, le cabinet de la ministre Marghem, qui a d'ailleurs revu la composition de ce cabinet, ainsi qu'une politique du gouvernement globalement soumise aux intérêts privés des géants de l'énergie. Toutes les décisions controversées sur le maintien des réacteurs fissurés de Doel 3 et Tihange 2 ou sur la prolongation des centrales nucléaires de Doel 1 et 2 ont été prises avec l'appui clair de l'AFCN, qui a mis tout son poids dans la balance, arguant que son analyse était scientifique et indépendante.

 

Il se trouve que ce sont toutes des décisions hyper rentables pour Electrabel. Je ne rappelle pas la position de l'Allemagne, etc. Je veux rappeler qu'une centrale nucléaire n'est pas une usine à biscuits. Les enjeux sont énormes et les conséquences pourraient être désastreuses comme on a pu le voir à Fukushima. Le PTB demande donc un débat sur la base de ce rapport rendu public. Nous pensons aussi qu'il faudrait un plan global de sortie du nucléaire. Ma question est simple, monsieur le ministre, les conclusions de l'Agence ont-elles effectivement été adoptées sous la pression du monde politique et économique?

 

04.02  Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je crois que je vais poser la question la plus courte que j'aie jamais posée. Sa longueur sera inversément proportionnelle à l'importance de son contenu. Elle a trait à l'audit de l'Agence fédérale. Vu la gravité des constats posés, vu la responsabilité du management et des administrateurs, vous ne pouvez pas rester, en tant que ministre, dans cette posture habituelle qui vous voit vous retrancher derrière l'autorité de l'Agence, puisque c'est cette même autorité qui est remise en question. Ma question est dès lors très simple: quelles conclusions tirez-vous de cet audit, et quelles suites concrètes allez-vous lui donner?

 

04.03  Éric Thiébaut (PS): Monsieur le ministre, on a déjà beaucoup parlé de cet audit alarmant, commandé suite aux erreurs commises par le directeur général de l'AFCN l'année dernière. Il est assez surprenant que cet audit se soit retrouvé dans la presse.

 

Comment avez-vous eu connaissance des conclusions de cet audit? J'allais vous demander si on pouvait en disposer mais il a été distribué aux parlementaires depuis.

 

Monsieur le ministre, quel est votre sentiment quant à ce qui se trouve dans cet audit? En partagez-vous les constats? Le rapport dont nous avons pris connaissance est-il définitif? Envisagez-vous un suivi pour répondre aux manquements qui ont été identifiés? Avez-vous eu l'occasion d'échanger avec Jan Bens sur le contenu de cet audit?

 

04.04  Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, een aantal collega’s heeft al heel wat relevante elementen vermeld. Die hoef ik dus niet te herhalen.

 

Uit de lezing van de volledige audit komen wel heel wat bekommernissen naar voren. In de versie die ondertussen aan het Parlement ter beschikking gesteld werd, zijn een aantal zaken zwart gemaakt. Na het lezen van een aantal concrete getuigenissen uit het veld, viel zelfs mijn mond open. Ik ken de werking van het agentschap vrij goed en kan er nogal kritisch over zijn. Zelfs voor mij was de volledige audit echter een verrassing.

 

De audit versterkte de twijfels die al leefden over de onafhankelijkheid van het agentschap, alsook over de communicatie-aanpak van het agentschap. In mijn vraag wil ik graag ook de nadruk leggen op dat laatste element. Er ging al veel aandacht naar de onafhankelijkheidspositie, ik hoop dat daar in uw antwoorden ook aandacht voor zal zijn. Het belang van communicatie mag echter niet worden onderschat. Het is al heel lang mijn overtuiging dat de nucleaire sector stappen vooruit moet zetten op dat vlak. Ik word daarin ook bevestigd door de communicatie-audit van het FANC. In de nota wordt gezegd dat de zogenaamde “wetenschappelijke cultuur” zorgt voor een zekere geslotenheid. Dat is echt iets waar we vanaf moeten.

 

De citaten uit de nota over de onafhankelijkheid werden opgenomen in de schriftelijke versie van mijn vraag. Ondertussen hebt u daarvan kennis kunnen nemen, niet alleen via mijn vraag maar ook via de audit. Ik wil u als voogdijminister nog enkele expliciete vragen stellen.

 

Wat is uw reactie op de inhoud van de volledige audit? ln welke concrete dossiers zou er sprake geweest zijn van politieke beïnvloeding? Bent u bereid dit nader te laten onderzoeken door of met deze of andere auditeurs?

 

Welke stappen hebt u ondernomen sinds u over die informatie beschikt? Ondertussen was er een vergadering van de raad van bestuur, waarin een regeringscommissaris zetelt. Wat was daar de positie? Hebt u daarnaast nog initiatieven ontwikkeld?

 

Wat was de rol van het kabinet bij het tot stand komen van de audit en bij het kiezen van het bureau? Wat was de positie van de regeringscommissaris in de raad van bestuur vooraf en op dit moment?

 

Welke conclusies verbindt u aan deze audit en ook aan de managementaudit die ondertussen werd uitgevoerd?

 

04.05  Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de minister, er is al heel wat gezegd maar er zijn twee belangrijke zaken die ik toch nog eens wil aanstippen.

 

Heel die audit plaatst twee zaken in een ander daglicht, met name de levensduurverlening van Doel 1 en Doel 2 en de heropstart van de scheurtjescentrales.

 

Laat ons er toch maar even aan herinneren dat wat de levensduurverlenging van Doel 1 en Doel 2 betreft het FANC zich eigenlijk nog principieel moest uitspreken op een moment waarop het Parlement al groen licht had gegeven. Als men spreekt van mogelijke politieke beïnvloeding, dan is dat hier zeker niet uit te sluiten.

 

Wat betreft de veiligheidsgaranties voor de scheurtjescentrales Doel 3 en Tihange 2 moeten we toch nog eens in herinnering brengen dat tot tweemaal toe het FANC positief adviseerde over de heropening, zonder een unaniem advies van het internationaal expertencomité. Telkens waren er binnen het comité leden die bezwaar hadden tegen de heropening en toch heeft het FANC die toegestaan.

 

Laat ons ook niet vergeten dat het FANC het onderzoek naar de scheurtjes aan Electrabel zelf heeft toevertrouwd. Zo mocht Electrabel de deskundigen die het onderzoek moesten uitvoeren zelf uitkiezen. Dat wisten we natuurlijk allemaal al maar in het licht van het rapport dat we nu kennen komt dit nogmaals in een ander perspectief te staan.

 

Ik kom dan bij mijn vragen. Welk gevolg zult u geven aan de audit van het FANC? De audit vraagt om dringende maatregelen om de werking van het FANC te verbeteren. Welke stelt u voor? Zult u de nodige maatregelen nemen om tegemoet te komen aan de kritieken en de voorstellen van de audit?

 

04.06  Michel de Lamotte (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, le dossier est planté. J'ai une seule question et je reviens sur les conclusions de l'audit réalisé, notamment sur la communication par l'AFCN. Cet audit est très critique. Par conséquent, monsieur le ministre, j'aurais souhaité que vous puissiez me dire quelles suites utiles vous allez donner à cet audit, à la suite de sa parution. Nous l'avons effectivement reçu avec des coloriages mais ...

 

04.07  Koenraad Degroote (N-VA): Mijnheer de minister, mijn vraag betreft de audit van het FANC, maar ik denk dat wij hier op twee sporen zitten.

 

Die audit werd ondertussen verspreid onder de parlementsleden, maar ik was de mening toegedaan dat u een audit had besteld voornamelijk met betrekking tot de communicatieproblematiek binnen het FANC. Wat ik echter lees in de pers gaat een totaal andere richting uit. Dat wordt hier ook zo verkondigd door de collega's.

 

Het gaat meer over de onafhankelijkheid van het FANC, terwijl dat volgens mij niet de opzet van de studie was.

 

Ook zijn die persartikelen verschenen toen het rapport nog niet beschikbaar was, dus ook daarbij heb ik mijn bedenkingen. Ik verneem zelfs dat er bepaalde demarches "zouden" zijn gebeurd bij het vertaalbureau om te kunnen laten lekken.

 

Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen Kloppen de conclusies over onafhankelijkheid, zoals ze in de pers werden neergeschreven? Of zijn het verkeerde conclusies en moeten wij ons enkel buigen over de communicatieproblematiek?

 

Weet u of er bepaalde demarches via dat vertaalbureau zouden gedaan zijn? Indien ja, zult u dat laten onderzoeken?

 

04.08  Jan Jambon, ministre: Monsieur le président, chers collègues, l'AFCN est consciente que certains aspects de son organisation en termes de communication pourraient être améliorés. C'est la raison pour laquelle, à ma demande et à la demande du conseil d'administration de l'AFCN, il a été convenu à la mi-2015 – après une communication difficile de M. Bens, comme M. Nollet l'a mentionné – de commander un audit complet de la communication et une évaluation annuelle des membres du comité de direction. Il s'agit en l'occurrence d'une mesure inédite.

 

Les deux missions ont été accomplies séparément par des bureaux spécialisés, qui ont été sélectionnés via une procédure d'adjudication publique. Le commissaire du gouvernement de l'AFCN a reçu une copie de l'audit le 8 avril dernier. Quelqu'un m'a demandé quand mon cabinet en avait été informé. Voilà donc la réponse. Je précise que je parle uniquement de l'audit de la communication. Les résultats ont été présentés le 29 avril aux membres du conseil d'administration, lequel avait reçu préalablement un droit de regard dans les rapports. J'ai donné au commissaire du gouvernement la mission d'examiner minutieusement avec le conseil d'administration le contenu des conclusions et les recommandations de ces audits. En effet, il revient au conseil d'administration de l'AFCN de tirer les conclusions de ces audits. Je soutiendrai évidemment les mesures jugées nécessaires.

 

Lors de la réunion du 29 avril, les recommandations reprises dans le rapport ont été approuvées. Il a alors été demandé au directeur général de l'Agence de les exécuter au plus vite. Je mentionnerai rapidement ces recommandations.

 

Premièrement, l'Agence doit accorder une place importante à la communication dans l'organigramme. Deuxièmement, elle doit adapter le profil du responsable de la communication à cette nouvelle situation. Troisièmement, elle doit réexaminer les missions et les tâches de ses services de communication et/ou en changer la composition. Quatrièmement, elle doit réexaminer les principaux objectifs de sa communication pour trouver le bon équilibre entre transparence et pédagogie. Enfin, en attendant la concrétisation formelle des titres susmentionnés, l'Agence doit mener une série d'actions plus tactiques.

 

Het oude rapport waarover we hier spreken en dat zo veel ophef veroorzaakt in de pers, is dat van de communicatieaudit van het FANC. Het is een lijvig rapport van een tiental pagina’s, dat een beeld schetst van zowel de externe omstandigheden als de interne situatie van het FANC en van de impact ervan op de communicatie van het agentschap.

 

Wat het rapport niet doet, is specifiek de onafhankelijkheid van het FANC evalueren. De auteurs van de communicatieaudit bevestigen dat de in de pers geciteerde passage in geen geval een conclusie van een gebrek aan onafhankelijkheid is. Op geen enkel ogenblik hebben ze tijdens de audit bewijzen of voorbeelden gehoord die de indruk van een verminderde onafhankelijkheid bij een aantal personen staven.

 

De berichten in de pers en de verklaringen in het rapport over de economische en politieke onafhankelijkheid hebben me ook gealarmeerd. Ik heb aan de regeringscommissaris gevraagd om in de raad van bestuur specifiek op dat punt, dat overigens niet in de aanbevelingen was opgenomen, maar als randopmerking was geformuleerd, door te gaan. Ik weet dat een aantal me niet zullen geloven, maar het laatste wat ik wil, is een politiek of economisch beïnvloed FANC. Het agentschap is onafhankelijk en daarom volgt de regering het.

 

In de subcommissie voor de Nucleaire Veiligheid zal het bureau Whyte Corporate Affairs nog eens ondervraagd worden. In een e-mail van 1 mei 2016 heeft het over de onafhankelijkheid van het agentschap die de voorbije dagen in de pers in twijfel werd getrokken, het volgende bevestigd: “Onze opdracht was een analyse te maken van de interne en externe communicatie van het agentschap. Dit hebben we gedaan op basis van gesprekken met een aantal interne en externe stakeholders. Zoals gisteren ook toegelicht aan het begin van onze presentatie, is ons eindrapport een weergave van de perceptie bij de ondervraagde stakeholders. Het is dan ook in die geest en met die nuance dat u onderstaande passage uit het rapport dient te lezen". Die passage stelt dat er een indruk heerst dat de onafhankelijkheid van het agentschap ten opzichte van de politieke en economische wereld geleidelijk vermindert.

 

Ik citeer verder: “Deze zin is in geen geval een conclusie van een gebrek aan onafhankelijkheid. Deze zin toont aan dat wij in onze interviews met interne en externe stakeholders verschillende keren hebben opgevangen dat er een indruk heerst dat die onafhankelijkheid soms onder druk staat of vermindert door vooral een gebrek aan een duidelijke visie van het agentschap. Op geen enkel ogenblik hebben we tijdens onze audit bewijzen of voorbeelden gehoord die van deze perceptie realiteit maken. De conclusies die door de persoon die het rapport heeft gelekt en door de media werden getrokken in het begin van deze week, komen totaal niet overeen met de geest van ons rapport".

 

Tot zover het citaat van Whyte Corporate Affairs. Ik neem aan dat de leden van de subcommissie Nucleaire Veiligheid dat ook nog eens zullen vragen.

 

De conclusies die door de persoon die het rapport heeft gelekt en door de media werden getrokken, komen dus volgens de auteurs totaal niet overeen met de geest van hun rapport. Het is naar mijn aanvoelen ook betreurenswaardig dat sommige mensen het opportuun vinden om een intern rapport bewust voortijdig te lekken naar de pers, zelfs nog voordat de leden van het directiecomité en de raad van bestuur van het FANC het zelf hebben kunnen inkijken. Op die manier wordt publiekelijk grote schade berokkend aan een voltallige organisatie en haar individuele medewerkers, van wie nochtans algemeen de sterke betrokkenheid en de expertise worden erkend.

 

Als klap op de vuurpijl wordt het gelekte rapport ook geïnstrumentaliseerd om de beslissingen van het FANC in bepaalde dossiers aan te vallen. Nochtans stellen de conclusies van het auditrapport op geen enkel moment de beslissingen van het FANC ter discussie. Aan de diensten van de Kamer is op 10 mei een kopie – daar is hier al naar verwezen, die blijkt aangekomen te zijn – van de communicatieaudit bezorgd om te verdelen onder de leden van de subcommissie voor de Nucleaire Veiligheid.

 

Wat het tweede gedeelte betreft, de assessments van het management zijn persoonsgebonden gegevens en die moeten daarom met respect voor de privacy van de betrokkenen behandeld worden. Wat ik u wel kan zeggen, is dat er in de evaluatie van de verschillende directeurs drie prestatieniveaus zijn aangehouden door het auditkantoor, zijnde zeer goed voor een aantal, goed voor een aantal en zwak. We nemen akte van de zeer goede evaluatie van sommige directieleden, die wij bedanken en aanmoedigen om zo voort te doen. De directieleden die als goed zijn geëvalueerd, zullen bijkomende ondersteuning en training krijgen om voort te werken aan de aangegeven verbeterpunten. Voor wie een onvoldoende heeft gekregen, zal de raad van bestuur de gepaste maatregelen nemen. In elk geval behoud ik tot nader order mijn volledige vertrouwen in Jan Bens, de directeur-generaal van het FANC.

 

04.09  Marco Van Hees (PTB-GO!): Monsieur le ministre, je retiens vos propos: "Je garde entièrement confiance en M. Bens. Les conclusions tirées par la presse ne correspondent pas à l'esprit du rapport". C'est assez consternant de voir que, finalement, au terme d'une longue réponse, vous balayez d'un revers de la main les problèmes d'indépendance soulevés. C'est un problème important. Je ne compte plus le nombre de fois où vous avez répété, notamment dans cette commission, que votre politique est de suivre ce que l'AFCN décide. À chaque fois qu'il y a une décision à prendre, vous répondez: "Je suivrai ce que l'AFCN décidera".

 

Au vu de ces problèmes de manque d'indépendance, on est au cœur du problème de votre politique pro-nucléaire. Cela ne m'étonne donc pas que vous niiez les conclusions de ce rapport. C'est évidemment plus facile. Si vous ne le faisiez pas, vous n'auriez pas d'alternative par rapport à votre politique.

 

04.10  Jan Jambon, ministre: De quelle conclusion du rapport parlez-vous? Je n'en nie aucune. J'ai confirmé clairement que le comité d'administration avait décidé d'implémenter chaque conclusion, chaque recommandation du rapport.

 

04.11  Marco Van Hees (PTB-GO!): Si, d'un côté, vous reconnaissez qu'il y a un problème d'indépendance au niveau de l'AFCN, vous ne pouvez pas dire, de l'autre, que vous gardez une confiance totale dans le dirigeant de l'AFCN. C'est l'un ou l'autre, monsieur le ministre!

 

04.12  Jean-Marc Nollet (Ecolo-Groen): Monsieur le président, la situation est très grave. J'ai l'impression qu'on n'a pas lu le même rapport. Le ministre demande des exemples. Je vais lui en donner. Un porte-parole dit qu'il est parfois amené à répondre à un journaliste car il se trouve acculé; il n'a pas le choix. Il sait que ce qu'il raconte ne tient pas la route. Il se sent donc terriblement mal. Face à cela, monsieur le ministre, vous ne pouvez pas tourner autour du pot.

 

Ce ne sont pas des recommandations en l'air! Ce sont des faits. C'est ce qu'un type qui travaille, et qui est censé dire ce qu'il en est puisqu'il est porte-parole, dit dans le cadre des auditions liées à l'audit.

 

Voulez-vous des constats posés et vis-à-vis desquels il n'y a aucune recommandation ni prise en considération? Je vais vous en donner. Le constat n° 2 dans le document diffusé à la sous-commission, en page 4: "L'audit met en lumière un climat interne extrêmement tendu et une ambiance de travail fort négative". Page suivante: "Des tensions et des conflits ouverts au sein du comité de direction". Constat n°3: "Une direction divisée et une absence de vision partagée. Les auditeurs ont insisté sur le manque de collégialité, le manque de leadership (cela concerne clairement M. Bens!) et de positionnement, le manque de compréhension des priorités à donner, le manque d'autorité". Ce sont des termes utilisés dans le constat n° 3 de l'audit tel que distribué. Constat n° 4: "Positionnement institutionnel faible. L'Agence n'est pas reconnue comme capable de s'imposer dans le paysage et de montrer la direction dans laquelle elle avance".

 

Et par rapport à cela, rien! Nada! Niets! Pas de recommandation, pas de décision dans votre chef: une confiance totale et aveugle à Jan Bens! Que vous faut-il de plus? Les auditeurs font des recommandations car cela leur est demandé mais les constats qu'ils posent et qui expliquent pourquoi cela foire sur la communication sont plus graves et plus importants et par rapport à cela, rien! Ni dans votre réponse, ni dans ce que le conseil d'administration met en place, ni dans ce que la direction envisage elle-même! Et cela, c'est dans la partie des documents diffusés. Ce que je viens de vous citer n'est pas dans la partie des documents biffée en noir.

 

C'est par rapport à cela que je me permets de dire que la situation est grave: c'est parce qu'on n'en fait rien et qu'on fait comme si tout allait bien. Votre positionnement sur ces constats-là est totalement en dessous du niveau nécessaire. C'est votre responsabilité politique de tenir compte aussi de ces constats-là et d'en tirer les conclusions opérationnelles, politiques et organisationnelles nécessaires. Et je n'ai même pas parlé du volet "indépendance" qui a été développé par mes collègues. J'ai parlé des conflits internes, de l'incapacité du leadership, du manque de sensibilité communicationnelle, du manque de pédagogie, de la logique des silos; ce sont des termes qui sont inscrits dans le premier chapitre du rapport, qui ne parle pas de la communication mais qui explique le contexte dans lequel la communication se passe. Là-dessus rien! Tout va bien, confiance à M. Bens! Cela ne va pas, monsieur le ministre. Cela ne va vraiment pas!

 

04.13  Éric Thiébaut (PS): Monsieur le ministre, je ne serai pas aussi catégorique, mais je trouve que la façon dont vous réagissez, par rapport aux mesures que vous demandez suite aux conclusions est saine. Par contre, quand vous terminez votre réponse en nous disant que M. Bens garde votre totale confiance, je ne peux pas vous suivre.

 

Je siège dans la sous-commission Sécurité nucléaire depuis presque dix ans. Je suis donc ce dossier de la sécurité nucléaire, du suivi des contacts avec l'Agence et avec le précédent directeur général de l'Agence depuis des années et je n'ai jamais senti autant de manque de confiance qu'aujourd'hui. Je dois dire que j'ai perdu la confiance en cette direction. Les événements qui s'accumulent depuis des mois ne peuvent en effet qu'engendrer la méfiance. Je pense qu'à un moment donné, vous devrez vous rendre à l'évidence. La ligne que vous suivez en disant que vous avez votre agence et que vous devez lui faire confiance, parce qu'elle est constituée de spécialistes et qu'elle est indépendante, est contestée par l'audit.

 

L'audit dit tout de même que des agents nous amènent à ces conclusions et ont le sentiment que, de l'intérieur, l'indépendance de l'Agence par rapport au monde politique et économique n'est pas garantie. C'est très alarmant, surtout lorsque vous vous appuyez sur l'avis de cette agence, sur la base, notamment, d'une garantie d'indépendance, qui est ici remise en cause.

 

En ce qui concerne les décisions prises, j'ai lu aussi que certains spécialistes ont dit que le précédent directeur n'aurait pas pris les mêmes décisions, notamment concernant Doel 3 et Tihange 2. Certains ont dit que si M. De Roovere avait encore été en place, on n'aurait certainement pas pris les mêmes décisions. Cela m'inquiète aussi, d'autant plus que l'on sait que M. Bens a déclaré, alors qu'il était directeur de l'exploitation à Doel voici dix ans, qu'on pouvait allègrement encore utiliser Doel 1 et 2 durant quarante années sans problème, et qu'il fallait commencer à essayer d'en convaincre le politique. Ensuite, quelques années plus tard, c'est lui qui doit remettre un rapport, et on pense qu'il va être objectif. On a quand même un souci à ce niveau. Je pense que vous n'allez pas pouvoir indéfiniment vous en tenir à cette ligne-là. C'est mon avis.

 

04.14  Kristof Calvo (Ecolo-Groen): Ik vind dat u toch wat optimistisch bent inzake de lezing van de audit. Ik wil gerust erkennen dat men probeert aan de strikte communicatieproblemen die worden aangekaart, te remediëren met een aantal aanbevelingen. Het is een goede zaak dat die zijn goedgekeurd door de raad van bestuur. Ik ga ervan uit dat men dat ook zal opvolgen. De commotie, die er is geweest, zal wel voor die opvolging zorgen.

 

Anderzijds staan de communicatieproblemen niet op zichzelf. Dit vind ik de verdienste en de relevantie van de audit: het is geen probleem van de communicatiedienst van het FANC, het probleem is fundamenteler en betreft de werking van het FANC. Collega Nollet heeft de voorbeelden opgenoemd: een verdeeld directiecomité, een onduidelijke positie in het hele institutionele landschap, geen duidelijke visie, een gebrek aan leiderschap. Die vaststellingen zijn allemaal gemaakt. Die kan men volgens mij niet blauw blauw laten of ze doorverwijzen naar de raad van bestuur. Overigens, tot op heden werden die vaststellingen niet vertaald in aanbevelingen of acties. Dat is toch wel problematisch, zeker op een moment waarop er heel veel gevoelige nucleaire dossiers op de agenda staan.

 

Er is wat kritiek op de methode. Ik probeer als parlementslid te doen waarvoor ik betaald word: dingen in beweging krijgen, dingen vooruit krijgen. Mijn ervaring, mijnheer Jambon, is helaas na vijf jaar dat die methodes moeten worden toegepast om dat agentschap in beweging te krijgen. Het is namelijk een tanker die maar heel moeizaam beweegt. Na vijf jaar vragen stellen is er nu een aantal aanbevelingen om de communicatie te verbeteren.

 

Rond de andere vaststellingen is er nog geen aanbeveling en dat betreur ik, want eigenlijk is de groene fractie in principe de grootste bondgenoot van het agentschap bevoegd voor nucleaire veiligheid.

 

04.15  Karin Temmerman (sp.a): Mijnheer de minister, het verbaast me een beetje dat de alarmkreten over het functioneren van het agentschap op zich, die in het rapport staan, al is het niet in de aanbevelingen, voor een groot stuk genegeerd worden. Maar door problemen te negeren, worden ze zeker niet opgelost.

 

Met uw antwoord negeert u de problemen wel degelijk. Ik heb soms de indruk dat we hier te maken hebben met een feuilleton, waarbij we op het einde van de aflevering ‘wordt vervolgd’ lezen. Ik ben ervan overtuigd dat de discussie die we hier nu voeren, zeker zal worden vervolgd en dat we dan zullen moeten toegeven dat we al op de hoogte waren van het slechte functioneren.

 

04.16  Michel de Lamotte (cdH): Monsieur le ministre, il y a l'audit de la communication, c'est un élément, mais il y a encore le fonctionnement que l'audit laisse apparaître au niveau de l'AFCN.

 

Je crois y lire un certain nombre de signaux et de feux clignotants dans les mots qui sont écrits. Ce n'est pas le mail que vous a adressé l'auditeur, le 1er mai, qui dit "ce n'est pas du tout dans la presse ce qu'on a entendu, l'état d'esprit du rapport". En tous cas, il y a ce qui est écrit dans le document et qui suscite un certain nombre de remarques de ma part en tous cas.

 

Deuxième remarque. Vous avez dit qu'il y avait cinq recommandations. Vous allez les appliquer, etc. Moi, je souhaiterais qu'elles puissent être évaluées relativement rapidement dans la mise en œuvre et l'application, pour voir comment on avance et où on va. Nous aurons déjà prochainement en sous-commission nucléaire, l'occasion de pouvoir revoir cet audit et avoir plus de précisions. Nous nous attacherons lors de cette réunion à vraiment analyser ce qui s'est passé notamment dans le contenu de ce qui est dit et pas uniquement dans l'état d'esprit, comme c'est présenté.

 

04.17  Koenraad Degroote (N-VA): Mijnheer de minister, ik noteer dat u aandringt op een jaarlijkse evaluatie en dat u het principe van de onafhankelijkheid voorgelegd hebt aan de regeringscommissaris, die dat op zijn beurt heeft voorgelegd aan de instanties zelf. Ik noteer dat u aandringt op de uitvoering van de aanbevelingen.

 

Dat alles stelt me gerust dat u het probleem van onafhankelijkheid zeer ernstig neemt en het principe zeer hoog in uw vaandel draagt, in tegenstelling tot wat sommige collega’s hier willen laten uitschijnen.

 

Ten slotte wil ik er nogmaals op wijzen dat het voortijdig laten lekken in de pers in dezen de waarheid zeker niet gediend heeft.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

De voorzitter: Vraag nr. 11044 van de heer Maingain wordt uitgesteld.

 

05 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "les agressions homophobes par les candidats au jihad" (n° 11086)

05 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "homofoob geweld door kandidaat-jihadi's" (nr. 11086)

 

05.01  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le vice-premier ministre, une information parue dans Het Nieuwsblad reprend les déclarations d'un jeune candidat au jihad, interrogé par la justice bruxelloise après son arrestation. Il indique qu'une des épreuves qualificatives au jihad qui lui avaient été imposées par les recruteurs ainsi qu'à quatre de ses compagnons, avait consisté, pour chacun d'entre eux, en l'agression d'un homosexuel rencontré dans un lieu gay, raccompagné chez lui, violemment frappé, ligoté et dépouillé de son argent et ses objets de valeurs.

 

Cette mission avait pour but de montrer le "courage" des futurs combattants, leur capacité à se battre au sein du califat. Il avait aussi pour objectif de rapporter de l'argent pour financer le jihad.

 

Monsieur le vice-premier ministre, avez vous des informations confirmant ces faits d'agressions et de vols? On sait que dans le soi-disant califat, on n'hésite pas à précipiter les homosexuels du dixième étage dès qu'on sait qu'ils sont homosexuels. Combien de cas ont-ils fait l'objet de plaintes? Avez-vous contacté les entreprises gay afin de les inviter à mettre en garde leurs clients contre ces pratiques? Comment est-il possible d'agir pour protéger les homosexuels de ce danger sans pour autant risquer de tomber dans le délit de faciès et stigmatiser les gays d'origine arabe, d'autant que des candidats au jihad sont aussi des Européens convertis à l'islam?

 

05.02  Jan Jambon, ministre: Monsieur Flahaux, les déclarations dont vous faites mention font l'objet d'un dossier judiciaire bruxellois qui n'est pas encore en instruction mais bien en information. L'information est couverte par le secret professionnel. Je ne dispose donc que des informations parues dans la presse.

 

Selon ces informations, il ne s'agit que de déclarations qui doivent encore être confirmées, complétées et/ou nuancées par l'enquête. Je prendrai contact avec mon collègue le ministre de la Justice. Une fois que nous disposerons d'éléments plus précis, nous n'hésiterons pas à prendre les mesures nécessaires.

 

Je n'ai pas connaissance de dossiers similaires.

 

Pour répondre à votre dernière question, je suis sensible à la sécurité de tous les citoyens sur le territoire belge, quelle que soit leur orientation sexuelle. Pour ce faire, la police veille sur le terrain, informe les citoyens et prend les mesures nécessaires. Néanmoins, elle n'est pas le seul acteur social impliqué et, en la matière, je pense que le travail des associations vient compléter celui de la police.

 

05.03  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses, qui correspondent exactement à ce que je souhaitais.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "le Sommet de Washington pour la sécurité nucléaire" (n° 11087)

06 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de top van Washington over nucleaire veiligheid" (nr. 11087)

 

06.01  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le président, monsieur le vice-premier ministre, la menace terroriste nucléaire et radioactive est devenue un des grands défis pour la sécurité internationale. Cette menace évolue sans cesse. C’est pourquoi, depuis le premier sommet tenu à Prague en 2008, sur l'initiative du président Obama, sur la sécurité nucléaire, la priorité est passée de la limitation des arsenaux nucléaires par les États à une sécurisation du nucléaire civil. Cette sécurisation vise à empêcher la destruction des sites nucléaires, mais aussi le vol des matières nucléaires et radioactives qu’ils contiennent. Elles pourraient en effet être utilisées pour fabriquer des bombes sales.

 

Cette question a été abordée lors du quatrième Sommet de Washington pour la sécurité nucléaire des 1er et 2 avril, auquel vous avez participé. L’accord signé est un compromis entre une action internationale et le maintien de la souveraineté des États, et partant, de leur responsabilité dans la sécurisation de leurs sites nucléaires, civils comme militaires.

 

Toutefois, face à la menace de ceux que j'appelle les "nazislamistes", une coopération internationale renforcée a été décidée pour augmenter la sécurité atomique avec des mécanismes et systèmes de vérification afin d’empêcher les terroristes de s’en emparer.

 

Après le 22 mars 2016, la sécurité de nos sites nucléaires a été renforcée, et je vous en félicite. Les éléments d’enquête trouvés sur des informations détenues par les terroristes concernant des sites nucléaires et leurs responsables tant en Belgique qu’en Allemagne, au centre de recherche nucléaire de Jülich, rendaient indispensable l’adoption de mesures supplémentaires afin d’éviter tout attentat sur nos sites nucléaires et tout attentat utilisant des bombes sales. Le site de Kleine-Brogel a vu sa sécurité également renforcée.

 

Monsieur le vice-premier ministre, pouvez-vous nous indiquer, sans entrer dans les détails qui doivent rester confidentiels pour des raisons de sécurité, quels types de menaces ont été évalués par l’OCAM ces derniers mois en matière nucléaire? Quelles mesures ont-elles été prises pour y faire face? Quelle évaluation en est-elle ou en sera-t-elle faite, et par quel organisme?

 

Le Sommet a défini comme axes la prévention, la détection de matériel nucléaire, les modalités d’intervention en cas de vol, sabotage, actes malveillants, transfert illégal, trafic illicite, cession non autorisée.

 

Quelles modifications cela a-t-il entraîné sur les modalités d'action à mener dans ces matières en Belgique? Cette menace revêtant un aspect international notamment en matière de trafic, quelles mesures ont-elles été décidées en commun pour renforcer la lutte contre cet aspect? Quels sont nos partenaires les plus importants et les plus actifs sur ce sujet?

 

06.02  Jan Jambon, ministre: Monsieur le président, monsieur Flahaux, depuis les attentats survenus à Paris, le 13 novembre 2015, tous les sites nucléaires belges sont passés en état de vigilance accrue. Cette vigilance accrue se matérialise en une série de mesures de sécurité supplémentaires sur les sites nucléaires. Je ne peux évidemment pas vous en donner le détail pour ne pas remettre en cause l'efficacité de toutes ces mesures.

 

En collaboration avec les autres instances concernées, l'AFCN suit de près l'évolution de la menace pesant sur les sites nucléaires belges, afin qu'ils soient sécurisés de façon adéquate à tout moment.

 

Le Nuclear Security Summit (NSS) a permis, à la fois, de dresser un état de la question, de réfléchir et de déterminer une ligne de conduite pour l'avenir. Les engagements pris à l'occasion du NSS constituent des engagements de nature politique au plus haut niveau et non juridique sur des principes et des orientations que les États participants devront décliner par la suite dans le cadre des normes internationales, de leur cadre réglementaire et de leurs pratiques nationales.

 

Grâce aux démarches diplomatiques autour du Sommet pour encourager les États à prendre les mesures nécessaires, l'Agence internationale de l'Énergie atomique a pu annoncer, quelques jours après le Sommet, le 8 avril 2016, que le nombre requis d'États avait ratifié l'amendement à la Convention pour la protection physique des matières nucléaires, permettant ainsi son entrée en vigueur le 8 mai 2016.

 

La Convention et son amendement constituent un outil essentiel pour lutter contre la menace mondiale du terrorisme nucléaire et radiologique. Cette Convention a déjà été transposée en droit belge.

 

En ce qui concerne la Belgique, les engagements politiques les plus concrets sont certainement les suivants. Premièrement, le maintien, le développement et la mise en œuvre de notre cadre réglementaire en matière de sécurité nucléaire. Deuxièmement, le développement de notre capacité de réponse, c'est-à-dire d'intervention. Je vous renvoie à ce sujet au déploiement de forces armées sur nos sites nucléaires et à la mise en place, à moyen terme, d'un corps de la police fédérale spécialisé en matière de surveillance et de protection.

 

Troisièmement, le développement de la cybersécurité. À ce sujet, je vous renvoie à la création, l'année dernière, du Cybersecurity Centre, avec lequel l'AFCN collabore. Ces points constituent naturellement la feuille de route, le mandat de nos autorités nationales compétentes.

 

Les travaux du NSS se sont attachés à montrer aux participants combien une coopération internationale étroite et approfondie était nécessaire. Les plans d'action agréés lors du sommet visent ainsi à renforcer la cohérence de la coopération multilatérale en sécurité nucléaire au sein de l'Agence internationale de l'Énergie atomique, qui exerce une responsabilité essentielle et un rôle central en la matière, des Nations unies, d'Interpol, de la Global initiative to combat nuclear terrorism (GICNT) et du Global Partnership Against the Spread of Weapons and Materials of Mass Destruction.

 

Outre la collaboration multilatérale, la Belgique veille à ce que des coopérations bilatérales intensives, en fonction des sujets, s'établissent ou soient renforcées, notamment avec les pays limitrophes et avec nos principaux alliés.

 

J'ajoute qu'aucune des analyses de l'OCAM n'a mené à la conclusion qu'il y avait une menace spécifique contre les sites nucléaires.

 

06.03  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le vice-premier ministre, je vous remercie pour vos réponses fouillées et complètes. Je mettrai deux points en évidence. D'abord, la problématique des drones à proximité des centrales. Ensuite, pour certaines centrales comme Doel et Chooz, la coopération mise en place – je l'imagine – avec les pays voisins pour permettre une meilleure sécurité.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 11091 van mevrouw Jadin wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

07 Vraag van de heer Franky Demon aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de hervorming van de civiele bescherming" (nr. 11093)

07 Question de M. Franky Demon au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "la réforme de la sécurité civile" (n° 11093)

 

07.01  Franky Demon (CD&V): Mijnheer de minister, de civiele bescherming biedt hulp aan de bevolking bij kleine en grote rampen. Daarnaast biedt de civiele bescherming ook versterking aan hulpdiensten, met zwaar en gespecialiseerd materieel.

 

U bent volop bezig met de hervorming van de civiele bescherming. U verduidelijkte al dat de taken van de civiele bescherming strakker zullen worden afgebakend en dat er minder overlapping met de taken van de brandweer zal zijn. Bij de huidige posten van de civiele bescherming is er ongerustheid over de eventuele schrapping van posten en over de taken die zij al dan niet nog zullen mogen uitvoeren. Het is dan ook nodig dat er gauw duidelijkheid komt.

 

Het is al enkele maanden geleden dat de eerste stappen gezet werden. Wat is de stand van zaken in de hervorming van de civiele bescherming? Wanneer wilt u definitief landen met een hervormingsplan? Sommige posten zijn zeer gespecialiseerd in een specifiek onderdeel van het huidige takenpakket. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan – u weet dat ik van Brugge ben, de Noordzee ligt mij dus na aan het hart – taken voor het bestrijden van zaken die zich op de Noordzee afspelen. Zullen dergelijke taken geen hinder ondervinden bij een eventuele sluiting van de gespecialiseerde posten? Veel vrijwilligers – dit moet u in uw achterhoofd houden – kiezen voor de civiele bescherming net omwille van de specifieke taak die een bepaalde post van de civiele bescherming uitvoert. In de post in Jabbeke bijvoorbeeld kiezen veel vrijwilligers ervoor te helpen als er zaken op zee gebeuren. Het is voor vrijwilligers niet haalbaar om zich 100, 150 of honderden kilometers te verplaatsen. Op welke manier ziet u de inzet van de huidige vrijwilligers, indien bepaalde posten zouden sluiten?

 

07.02 Minister Jan Jambon: Tijdens de eerste helft van 2016 vindt de oefening plaats over de toewijzing van de taken aan de civiele bescherming of aan de hulpverleningszones en betreffende de criteria voor het aantal en de locatie van de kazernes. Ik zei dat eerder al bij mijn toelichting.

 

Ook in 2016 worden onderhandelingen vooropgesteld met de sociale partners over het statuut van de brandweer. Daarnaast zullen ook de onderhandelingen over het materieel en de huisvesting worden gevoerd, alsook die over de budgettaire verrekeningen, die daarmee verband houden. Ik heb altijd gezegd dat, als we taken opnieuw overhevelen, ook materiaal en mensen overgeheveld zullen worden. Daar moet dus ook een faire verrekening tegenover staan. Dat gebeurt in de loop van 2016. Het is de bedoeling dat de reorganisatie in 2018 helemaal afgerond is.

 

Wat de eventuele sluiting van kazernes betreft, zullen twee sets van criteria worden gehanteerd. Aan de ene kant zijn er de economische criteria: de staat van de huidige infrastructuur, de noodzakelijke kosten, de uitbreidbaarheid van de sites en dergelijke. Aan de andere kant zijn er de operationele criteria: ligging, ontsluitingsmogelijkheden, mobiliteit en dergelijke.

 

De logica van de brandweerhervorming houdt in dat de nieuwe, grotere hulpverleningszones verantwoordelijk zijn voor de civiele veiligheidsketen. Dat is ook een van de uitgangspunten bij de hervorming van de civiele bescherming. De factoren “urgentie” en “nabijheid” zullen betrekking hebben op de hulpverleningszones, gelet op hun verantwoordelijkheid en ook op hun schaal.

 

Momenteel wordt de oefening gemaakt rond het onderscheid tussen de dringende en de gespecialiseerde taken. Een effectieve en efficiënte ontplooiing van gespecialiseerd materiaal hangt ook af van onder meer de adequate analyse van het incident door de directeur van de commandopost OPS – de DirCpOps in vaktermen – om snel de risico’s te identificeren, van de procedures om het vereiste materieel op te roepen, van gerichte investeringen en van de permanente aanwezigheid van gespecialiseerd personeel in de kazerne van de civiele bescherming.

 

Het is van belang te benadrukken dat er in de civiele bescherming twee soorten vrijwilligers worden onderscheiden: aan de ene kant zij die een helpende hand toesteken, bijvoorbeeld bij het vullen van zandzakken bij overstromingsgevaar en aan de andere kant zij die op grond van hun opleiding het meer gespecialiseerde werk op zich nemen.

 

Indien een vrijwilliger zich in de toekomst wil toeleggen op een of andere gespecialiseerde taak, zal hij daartoe de nodige opleiding moeten volgen. Iedereen zal uiteraard opgeleid zijn of worden voor de opdracht die op hem rust. Voor een aantal vrijwilligers is het mogelijk dat ze zich niet langer zouden geroepen voelen omdat de kazerne te ver verwijderd is van zijn woonplaats. In dat geval heeft de persoon nog het alternatief om zich te engageren als vrijwilliger in een hulpverleningszone. Die overgang kan ook nog georganiseerd worden.

 

07.03  Franky Demon (CD&V): Ik heb een tijd geleden een bezoek gebracht aan Jabbeke. Ik heb gezien dat het gespecialiseerde materieel daar staat. Er waren heel veel vrijwilligers actief die er echt voor hebben gekozen om te kunnen helpen als er iets op zee gebeurt. Daarnaast zijn er mensen van de FOD Volksgezondheid en van Leefmilieu aanwezig. Die zaken zijn niet onmiddellijk onder te brengen onder economische of operationele criteria. Dat geldt ook voor de vrijwilligers. U omzeilt dat punt volgens mij. De vrijwilligers hebben ervoor gekozen om te helpen als er zaken gebeuren op de Noordzee. Met de Flinterstar en dergelijke meer is duidelijk gebleken dat die mensen nodig zijn. Misschien moet er een derde criteria komen. Het is niet de bedoeling dat die mensen helpen om zandzakjes te vullen. Als ze op die plaats vrijwilliger zijn, hebben ze daarvoor niet gekozen.

 

Verder is de timing mij niet echt duidelijk. U zult de taken onderbrengen in categorieën in de eerste helft van 2016. U wilt operationeel zijn op het veld in 2018. Wanneer beslist u met hoeveel kazernes u zult werken?

 

07.04 Minister Jan Jambon: Gisteren hebben wij het besluit genomen om te starten met het werk in die IKW’s. Wij hebben immers een model om ons op te richten. Hoe snel alles kan gaan, zal een beetje afhangen van het werk in die IKW’s. Ik hoop dit vóór de zomer op regeringsniveau te kunnen voorstellen. Ik moet echter enig voorbehoud maken omdat het afhangt van het werk in de IKW’s. Mijn kabinet is er echter klaar voor.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: De samengevoegde vragen nr. 11112 van de heer Van Hees en nr. 11113 van de heer Hedebouw worden omgezet in schriftelijke vragen.

 

08 Questions jointes de

- M. Raoul Hedebouw au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "le racisme dans les corps de police belges" (n° 11115)

- M. Franky Demon au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "le racisme et la corruption au sein des corps de police" (n° 11152)

- M. Alain Top au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "le racisme au sein des corps de police" (n° 11181)

- M. Willy Demeyer au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "le racisme et la discrimination au sein de la police" (n° 11259)

- Mme Nahima Lanjri au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "le rapport du Comité P à propos de la diversité au sein du corps de police d'Anvers" (n° 11308)

08 Samengevoegde vragen van

- de heer Raoul Hedebouw aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "racisme in de Belgische politiekorpsen" (nr. 11115)

- de heer Franky Demon aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "racisme en corruptie in de politiekorpsen" (nr. 11152)

- de heer Alain Top aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "het racisme binnen politiekorpsen" (nr. 11181)

- de heer Willy Demeyer aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "racisme en discriminatie bij de politie" (nr. 11259)

- mevrouw Nahima Lanjri aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "het rapport van het comité P omtrent diversiteit in het Antwerpse politiekorps" (nr. 11308)

 

De heer Hedebouw is niet aanwezig.

 

08.01  Franky Demon (CD&V): Mijnheer de minister, nadat eerder al politiekorpsen in Antwerpen in opspraak kwamen wegens racisme en corruptie, komen nu ook Brusselse en Mechelse agenten in opspraak voor gelijkaardige feiten. Telkens gaat het om agenten die hun macht misbruiken om kwetsbare mensen te belagen. Ook bij de Gentse politie zijn de afgelopen maanden dergelijke feiten aan het licht gekomen. Er blijkt dus mijns inziens een probleem te zijn in sommige politiekorpsen in de grootsteden. Wij zien vaak dat jonge, afgestudeerde agenten in grootsteden beginnen te werken. Vaak heerst daar een andere mentaliteit en multiculturaliteit, verschillend met wat zij gewoon zijn in hun thuisomgeving.

 

Tot de opleiding van agenten behoort reeds een onderdeel maatschappelijke oriëntatie. U gaf vorig jaar aan dat u de kwaliteit van de opleiding wilde optimaliseren. Zijn hierbij wijzigingen aangebracht in het onderdeel maatschappelijke oriëntatie? Zo ja, welke? Indien niet, bent u van plan hier wijzigingen in aan te brengen naar aanleiding van de incidenten in verschillende korpsen de voorbije maanden, die natuurlijk nog worden onderzocht?

 

Is er ook na de opleiding nog aandacht voor die problematiek? Krijgen agenten tijdens hun loopbaan bijvoorbeeld bijscholing over relevante maatschappelijke problemen?

 

Wat zult u ondernemen om de imagoschade die sommige politiediensten opliepen door die incidenten, om te buigen?

 

08.02  Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de voorzitter, toevallig stellen twee leden van dezelfde fractie over het thema een vraag. U ziet dat de bekommernis bij ons erg groot is. Normaal gezien waren de andere fracties ook aanwezig, maar ondertussen vinden zij een en ander misschien minder relevant.

 

Mijnheer de minister, afgelopen weekend waren er nog berichten over de politie in Mechelen. Daarover stond een heel uitgebreide reportage in de Gazet van Antwerpen, die u zeker ook hebt gelezen. Collega Demon haalde al de situatie in Brussel en Gent aan, en ook in mijn stad Antwerpen is het probleem van racisme in het politiekorps reëel.

 

Ik zeg daarmee zeker niet dat het hele Antwerpse politiekorps racistisch zou zijn. Dat heb ik niet gezegd. Ik heb ook niet gezegd dat een significant deel van de politie racistisch zou zijn, maar ik zeg wel dat er een probleem van racisme is bij een beperkte groep van politieagenten in het korps.

 

Het is echter niet omdat het gaat over een beperkte groep dat die de boel niet kan verzieken, of dat het geen belangrijk probleem is, dat moet worden aangepakt.

 

Het is een dagelijkse realiteit en dat is nogmaals gebleken in het rapport van het Comité P, dat op 25 april in de media is opgedoken. Uit het rapport blijkt duidelijk dat agenten zich schuldig maken aan racistisch gedrag of uitspraken, en dat zij daar weinig of niet op worden aangesproken door hun collega’s. Er heerst een soort zwijgplicht. Als politieagenten zich dan toch wenden tot hun oversten en daders hiermee worden geconfronteerd, dan worden zij vaak behandeld als slachtoffers. Uit het rapport blijkt dat zelfs de dienst Intern Toezicht een deel van het probleem vormt.

 

Het onderzoek van het Comité P heeft zich specifiek gericht op het Antwerpse korps, maar de omstandigheden zijn volgens mij ook van toepassing op andere korpsen. Dat blijkt ook na afgelopen weekend met de heisa in Mechelen. Mensen getuigden dat de situatie in Mechelen mogelijk nog erger is dan in Antwerpen.

 

Welke lessen kunnen er worden getrokken uit het onderzoek? Welke praktijken kunnen worden toegepast op de politiediensten om beter om te gaan met diversiteit en diversiteit in het korps? Hoe pakt men racisme en discriminatie aan? Het mag hier echter niet toe beperkt blijven. Men moet een stap verder gaan. Men moet de diversiteit, die een realiteit is in de samenleving, ook weerspiegeld zien in het politiekorps.

 

In Antwerpen is 42 % van de bevolking van diverse origine. Vaak zijn inwoners hier wel geboren en getogen, maar toch hebben ze een diverse origine. Het is logisch dat dat wordt weerspiegeld in het politiekorps. Wij stellen echter vast dat dat niet het geval is. Op dit ogenblik bedraagt de diversiteit bij het korps slechts 7 %.

Ik ben dan ook heel blij dat politiecommissaris Muyters nu met een diversiteitcharter komt. Dat is een begin; we kunnen nog niet zeggen dat we er zijn, maar het is alleszins een eerste belangrijke stap. Ik hoop dat hij erin slaagt om mede op basis van dat diversiteitcharter de mentaliteit te doen keren, want dat is echt nodig.

 

U hebt daarin een rol te spelen als bevoegde minister. Hoe integreert u dat in de opleiding van agenten? Er is ook nood aan continue bijscholing van agenten, want niet alleen nieuwe agenten moeten leren om te gaan met diversiteit. Ook wie al bij de politie is, moet op dat vlak permanent op een leuke manier worden bijgeschoold, bijvoorbeeld door hun in contact te brengen met die inwoners en door duidelijk te maken dat discriminatie hoe dan ook niet getolereerd wordt. Er moet sowieso nultolerantie zijn tegenover discriminatie.

 

Bent u van plan om daaraan effectief te werken?

 

Hoe zult u tegemoetkomen aan welke aanbevelingen van het Comité P en implementeren bij alle politiediensten, zowel bij de federale politie als bij de diverse lokale korpsen?

 

08.03 Minister Jan Jambon: In het verleden werd diversiteit in de basisopleiding behandeld in module 5.4. Sinds de nieuwe basisopleiding van kracht ging, wordt diversiteit in cluster 12, maatschappelijke oriëntering, doorheen de volledige duur van de basisopleiding behandeld.

 

De cel Diversiteit van de federale politie en Unia, het Interfederaal Gelijkekansencentrum, coördineren een werkgroep Cluster 12. De werkgroep richt zich tot de clusterverantwoordelijken en de lesgevers. De werkgroep beoogt de harmonisatie van de cluster tussen de politiescholen.

 

Voorts werd er een onlinetoolbox opgezet waar lesgevers en clusterverantwoordelijken informatie kunnen halen en uitwisselen. Op die manier kan snel ingespeeld worden op nieuwe thema’s en kan het nodige lesmateriaal ter beschikking worden gesteld voor de lesgevers.

 

In april 2016, pas onlangs dus, heeft Unia nogmaals een aanbod gedaan aan de verschillende politiescholen om zijn expertise ter beschikking te stellen in het raam van de basisopleiding.

 

Mevrouw Lanjri, uit het onderzoeksrapport kwamen de volgende verbeterpunten naar voren: concrete maatregelen rond de preventie en de beteugeling van racisme en discriminatie op de werkvloer; de voorbeeldrol van leidinggevenden in het adequaat reageren op discriminatie; het verhogen van de interne diversiteit via rekrutering en het verhogen van de meldingsbereidheid bij allochtone en autochtone medewerkers. Ook de voornamelijk operationele oriëntatie van de voormalie dienst diversiteit werd benoemd als een van de redenen waarom er volgens het Comité P nog te weinig concrete beleidsinitiatieven werden genomen.

 

Ondertussen werden er in Antwerpen op dat vlak reeds verschillende initiatieven genomen. Het geïntegreerde diversiteitsbeleid werd beschreven in de beleidsnota diversiteit, met als kernboodschap: “Iedereen anders, altijd van dienst”. Ik zal daarvan de belangrijkste lijnen meegeven.

 

Bij de Antwerpse politie loopt momenteel een proefproject in samenwerking met de stadsdiensten om lokaal te investeren in een eigen rekruteringscampagne bij minderheden. De bedoeling is om binnen het Antwerps politiekorps een betere, representatieve weerspiegeling te krijgen van de bevolking. Het initiatief wordt zeer positief onthaald. Ik heb een formele evaluatie gevraagd van het proefproject na zes maanden.

 

Zoals ik hier eerder al toegelicht heb, loopt het proefproject over twee jaar. De eerste evaluatie zal nog voor de vakantie uitgevoerd worden. In het geval van een positieve evaluatie, kunnen nog een aantal andere steden aan het proefproject toegevoegd worden. Ik heb vragen gekregen van Mechelen, Gent, een aantal Brusselse zones en van Charleroi om het project ook bij hen in te voeren, mits een positieve evaluatie. De eerste indicaties die ik krijg uit Antwerpen, zijn alleszins positief.

 

Zeker op de plaatsen waar de problematiek van diversiteit zich aandient, zijn volgens mij de lokale zones het best geplaatst om uit de gemeenschap te rekruteren, bijvoorbeeld via de eigen communicatiekanalen. Met een nationale campagne worden de beoogde kandidaten veel minder adequaat bereikt.

 

Voorts herinner ik eraan dat elke korpschef van de lokale politie verantwoordelijk is voor het doen naleven van de normen en waarden in het eigen korps. Dat is de consequentie van een politielandschap met 190 werkgevers, waarvan 1 werkgever de federale politie is en 189 werkgevers de lokale zones. Respect voor diversiteit maakt daar onlosmakelijk deel van uit. Grote korpsen hebben in die optiek vaak een eigen diversiteitscel.

 

Eind 2015 ontwikkelde het commissariaat-generaal van de federale politie in samenwerking met de cel Diversiteit van de federale politie een nieuw diversiteitsbeleid. De cel Diversiteit werkt nauw samen met Unia om dat beleid in de praktijk uit te werken en vorm te geven. De federale politie beschikt over een interne directie Preventie en Bescherming op het Werk, die belast is met het welzijn van alle personeelsleden.

 

Om de diversiteit te promoten en om tegen alle vormen van discriminatie en racisme te strijden, heeft de federale politie eind 2015 een nieuwe politiek van diversiteit ontwikkeld. Die politiek is gebaseerd op vier pijlers: ten eerste, de kennis en de vaardigheden doen toenemen, ten tweede, diversiteit als rode draad doorheen alle humanresourcesprocessen, ten derde, communiceren met respect voor de diversiteit, ten vierde, de strikte naleving van de wetgeving inzake antiracisme en antidiscriminatie.

 

Ten gevolge van de nieuwe diversiteitpolitiek van de federale politie is ook het aanbod aan opleidingen fundamenteel gewijzigd. Iedereen die een opleiding wenst te volgen in de materie van diversiteit, moet eerst de basismodule volgen. Die omvat wetgeving over antiracisme en antidiscriminatie. Vervolgens worden specifieke modules voorgesteld naar gelang van de job die men heeft in de organisatie. De nieuwe opleidingen zijn voorgesteld door de cel Diversiteit van de federale politie, zoals ik zei in samenwerking met Unia. Boven op het aanbod van permanente vorming biedt Unia ook zijn expertise aan alle eenheden van de geïntegreerde politie die dat wensen, aan. Ik kan u zeggen dat veel politiezones zo’n traject volgen, dat aangepast is aan hun behoeften. Het is duidelijk dat een landelijke politiezone ver van een grootstad op dat vlak andere noden heeft dan bijvoorbeeld een grootstedelijke politiezone.

 

Sedert 2014 kunnen alle leden van de geïntegreerde politie ook deelnemen aan de vorming holocaust en politie en de rechten van de mens. Die opleiding wordt gegeven in de kazerne Dossin. Die opleiding heeft tot doel een kritische reflectie los te weken op de attitude die politiemensen bij het uitoefenen van hun job aan de dag moeten leggen.

 

Uit het eerste evaluatierapport van het project blijkt dat om een maximale impact te hebben op alle niveaus van de politieorganisatie, het van essentieel belang is dat het project niet los staat van andere aspecten die verband houden met de primaire processen – de primaire processen zijn voornamelijk de basisfuncties van de politie – en met human resources.

 

Doorheen het verstrekken van de opleiding wordt men systematisch geconfronteerd met extra verantwoordelijkheden van leidinggevenden voor het begeleiden van medewerkers op het vlak van professionele en integere houding enerzijds, maar anderzijds ook om situaties zodanig te beheersen dat grensoverschrijdend gedrag maximaal wordt vermeden.

 

Om hieraan tegemoet te komen, wordt in een nieuwe opleidingsmodule voorzien voor leidinggevenden van het midden- en officierskader en wordt hun een overzicht van mogelijke acties en werkwijzen op de politionele werkvloer geboden.

 

Diversiteit en integriteit zijn uiterst belangrijke thema’s voor het directiecomité van de federale politie, voor de vaste commissie van de lokale politie en voor alle politiekorpsen. Indien er inbreuken tegen de deontologie en tegen de wettelijke voorschriften worden vastgesteld, wordt gepast gereageerd door de bevoegde instanties. De manier waarop wordt gereageerd op de recente gebeurtenissen waarnaar werd verwezen, zijn daarvan een voorbeeld.

 

Er mag niet worden vergeten dat elk personeelslid van de geïntegreerde politie ambassadeur voor het goede imago van de politie is. Ieder personeelslid heeft een voorbeeldfunctie en draagt bij tot het imago van de hele organisatie.

 

Iedereen moet een steentje bijdragen en zijn of haar verantwoordelijkheid nemen. Leidinggevenden moeten het goede voorbeeld geven. Bij disfuncties moeten ze gepast reageren en bijsturen waar nodig.

 

Proactief komen diversiteit en integriteit aan bod tijdens evenementen zoals het Politiedorp naar aanleiding van onder andere 21 juli, rekruteringsevents, opendeurdagen van de politiescholen.

 

In haar interne en externe communicatiestrategie besteedt de federale politie aandacht aan diversiteit en deontologie.

 

In september 2016 organiseert Kazerne Dossin in samenwerking met de federale politie, met de International Holocaust Remembrance Alliance, de Raad van Europa en Unia een internationaal congres rond Connecting Law and Memory. Dat project behelst de organisatie van een driedaags internationaal congres in 2016 dat kennis en expertise van mensenrechteneducatie bij zowel holocaustmusea en memorialen als bij civil services met elkaar verbindt.

 

08.04  Franky Demon (CD&V): Dank u wel voor uw uitvoerige antwoord.

 

Onze collega verwees al naar het charter rond diversiteit, dat de Antwerpse korpschef en de burgemeester hebben ondertekend. Misschien is het een idee om zelf een charter op te stellen en dat te laten ondertekenen door de korpsen om zich daadwerkelijk te engageren om problemen ter zake en de gevolgen ervan zoals de imagoschade aan te pakken.

 

Voor mij is niet helemaal duidelijk welke vorming of navorming precies verplicht is en welke niet. Ik had begrepen dat het in het ene of andere geval om een keuze ging? Wie zeker baat bij een dergelijke vorming zou hebben, zal misschien niet de keuze maken om ze te volgen. Moet er niet worden overwogen om bepaalde navormingsonderdelen verplicht te maken, zodat er diversiteitsambassadeurs bij de politie bijkomen.

 

Ik nodig u alvast uit om het idee van zo’n charter mee te nemen.

 

08.05 Minister Jan Jambon: Voor alle duidelijkheid, de opleidingen kunnen vrijwillig door mensen gekozen worden, maar kunnen ook door hiërarchische oversten verplicht worden. Het blijft de verantwoordelijkheid van de werkgever om te kijken waar er remediërend moet worden opgetreden.

 

08.06  Nahima Lanjri (CD&V): Er moet inderdaad worden ingezet op diversiteitsbeleid, zeker nu onze samenleving steeds diverser wordt. Dat sommige korpsen zoals in Antwerpen de mogelijkheid hebben om lokaal te rekruteren, is een goede zaak. Dat zal ons ongetwijfeld een aantal stappen vooruithelpen.

 

Er is wel nog een ander probleem. Er is het rekruteringsbeleid en het retentiebeleid. Er kunnen veel kandidaten gerekruteerd worden en ervan overtuigd worden om de stap te wagen, zonder dat we de lat daarom lager leggen. Naar aanleiding van de gebeurtenissen in Mechelen zien we echter nu wel dat jonge agenten het niet volhouden, omdat ze er weggepest worden of te maken krijgen met racistische opmerkingen.

 

Er is dus ook een inspanning nodig op het vlak van het retentiebeleid door een nultolerantie tegenover discriminatie in de korpsen in te voeren.

 

Het grote aanbod aan voorstellen voor het nieuwe diversiteitbeleid is schitterend. Maar het is allemaal nogal vrijblijvend. Het is een keuze of men erop ingaat of niet. De cursus is opgenomen in de basisopleiding, maar ik vind het verkeerd dat agenten die al tien tot twintig jaar in het politiekorps van Antwerpen en Mechelen zitten en een dergelijke cursus nodig hebben, omdat ze blijkbaar niet weten hoe ze met diversiteit moeten omgaan, kunnen kiezen of ze die al dan niet volgen.

 

De leidinggevende kan de cursus ook opleggen. Tenzij u dat al bedoelt, mijnheer de minister, stel ik voor dat het voor leidinggevenden en politieagenten uit centrumsteden waar er heel wat diversiteit is, op zijn minst verplicht of liever vanzelfsprekend is dat ze de cursus effectief volgen. Dat is zinvol. Zo kan de leidinggevende dat ook doorgeven aan zijn ondergeschikten. Het is goed dat de cursus opgenomen is in de basisopleiding, maar er is effectief nog werk aan de winkel voor degenen die een dergelijke basisopleiding niet hebben gehad en die echt nodig hebben. Als er wordt gewacht tot de leidinggevende beslist dat de cursus moet worden gevolgd, wordt dat gezien als straf. Dat mag niet het geval zijn.

 

08.07 Minister Jan Jambon: De verantwoordelijkheid van een leidinggevende bestaat er niet alleen in om straffen uit te delen. Men moet ook een beetje appelleren aan het professionalisme en de bekwaamheid. Als een leidinggevende in een politiekorps van een zone waar er veel diversiteit is, vaststelt dat heel wat van zijn agenten er niet mee om kunnen gaan, dan leert het gezond verstand dat die wel initiatieven zal nemen.

 

08.08  Nahima Lanjri (CD&V): Wij delen dezelfde mening op dat vlak. Wij vinden het allebei dat zulks niet meer dan logisch is en dat het het gezond verstand zelve is dat politiemensen die cursussen volgen. Mag ik er dan van uitgaan dat de korpsen van Antwerpen, Mechelen en Gent binnenkort die opleidingen zullen volgen? Voor mij hoeft het niet verplicht te worden, als ze die maar volgen.

 

08.09 Minister Jan Jambon: Het zijn de korpschefs van Antwerpen, Mechelen en Gent, die initiatief zullen moeten nemen. Wij doen een aanbod, zij zijn de werkgevers, wij doen het aanbod, dringen erop aan, zeggen dat die cursussen er zijn en belangrijk zijn.

 

08.10  Nahima Lanjri (CD&V): U hebt een schitterend product, maar het ligt daar in een glazen kastje en als niemand daarnaar grijpt, dan blijven we zitten met een schitterend product.

 

08.11 Minister Jan Jambon: Het ligt niet in een glazen kastje. Het wordt gebruikt.

 

08.12  Nahima Lanjri (CD&V): Wij moeten ervoor zorgen dat de leidinggevende, de korpschef dat effectief ook gaat doen en logischerwijs ingaat op het vormingsaanbod. Misschien kunt u als minister toch wel zeggen dat u het logisch vindt dat het effectief wordt aangeboden aan het korps.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Question de M. Éric Thiébaut au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "le réseau ASTRID" (n° 11118)

09 Vraag van de heer Éric Thiébaut aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "het ASTRID-netwerk" (nr. 11118)

 

09.01  Éric Thiébaut (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, j'ai regardé le journal télévisé de 13 h 00 de la RTBF et j'ai déjà eu pratiquement les réponses aux questions que je vais vous poser sur le réseau ASTRID. La commission d'enquête a en effet entendu le responsable du réseau ce matin et j'ai déjà pris connaissance de la dépêche Belga qui vient de sortir et qui évoque que 8 000 tentatives de communication via le réseau ASTRID parmi 34 000 tentatives auraient échoué le jour des attentats. Comme nous le savons tous, le jour des attentats, il y a eu une saturation du réseau Belgacom et des autres réseaux gsm.

 

09.02  Jan Jambon, ministre: Sauf Base parce qu'ils ont nié les normes de radiation imposées à Bruxelles. Ce jour-là, Base a dit: "On se fout des normes". C'est la raison pour laquelle Alexander De Croo est en train de voir, si dans des circonstances spécifiques, …

 

09.03  Éric Thiébaut (PS): Je l'ignorais. Il est en train de voir si on peut accepter d'augmenter la puissance des antennes.

 

On a entendu ce matin que le responsable du réseau ASTRID n'avait pas été prévenu officiellement des attentats, sans que cela n'ait eu d'incidence car nous avons tous été prévenus via la presse très rapidement. Toutefois, il faudrait veiller à ce que cela n'arrive plus. On peut espérer aussi que plus rien n'arrive.

 

Pour en revenir au réseau ASTRID, des témoignages font état d'un recours à WhatsApp pour communiquer entre policiers. C'est quand même assez fou. Monsieur le ministre, disposez-vous d'éléments nouveaux, supplémentaires qui pourraient avoir une plus-value par rapport aux informations que j'ai entendues au journal télévisé? Confirmez-vous les défaillances qui ont été observées? A-t-on pu en identifier les causes? Avez-vous, depuis lors, envisagé des mesures pour répondre aux faiblesses constatées, de manière à ce qu'une telle situation ne se reproduise plus en cas de nouvelle crise?

 

09.04  Jan Jambon, ministre: Monsieur Thiébaut, le 22 mars, le réseau ASTRID a été utilisé par ses usagers d'une manière intense et qui n'avait jamais été rencontrée, avec de cinq à huit fois l'usage normal sur certaines mâts. Cette situation était due à de multiples facteurs: incidents sur plusieurs sites proches, défaillance des réseaux publics de mobilophones qui a entraîné un report de communications, etc.

 

Je souhaite tout d'abord insister sur le fait que le réseau est resté totalement opérationnel. Il n'a connu aucune interruption de service. Durant la journée du 22 mars et sans entrer dans des éléments trop techniques, l'immense majorité du trafic s'est concentrée sur 6 mâts, sur un total de 600.

 

Les chiffres suivants ont été observés: 4 305 radios, 579 groupes de communication, 35 153 communications de groupes et 21 142 minutes de conversation. 76 % des appels émis ont été transmis par le réseau. 22 % des appels n'ont pas pu aboutir. Cette situation est principalement due au fait que les utilisateurs ont eux-mêmes interrompu la communication en relâchant le bouton PTT (push to talk) et de ce fait, perdaient leur place dans la file d'attente, vu la concentration du trafic sur quelques mâts.

 

Dès les événements, la société anonyme ASTRID a travaillé sur l'analyse de la situation et s'est concertée avec le comité consultatif des usagers pour évaluer la situation et proposer ensemble avec les utilisateurs une évaluation et des pistes d'amélioration. Deux axes d'amélioration ont été identifiés: un axe technique et un axe humain. Pour le premier, il s'agit de renforcer les capacités dans les grandes villes et points critiques avec un monitoring du réseau en temps réel. Pour l'axe humain, on va renforcer la formation du personnel, des services d'intervention, faire un rappel des procédures d'usage des fleetmappings (le choix des groupes de communication) et améliorer les procédures d'échanges entre la SA ASTRID et les autorités. Certaines de ces actions sont déjà en cours ou seront lancées prochainement.

 

09.05  Éric Thiébaut (PS): J'avais déjà à peu près les mêmes explications. Merci, monsieur le ministre.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

10 Vraag van de heer Franky Demon aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de erkenning van slotenmakers als veiligheidsberoep" (nr. 11131)

10 Question de M. Franky Demon au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "la reconnaissance du métier de serrurier en tant que métier de la sécurité" (n° 11131)

 

10.01  Franky Demon (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de verenigingen van slotenmakers in ons land vragen reeds geruime tijd een erkenning van hun beroep als veiligheidsberoep.

 

Het klopt inderdaad dat mensen vaak op een zeer ongelegen moment, zoals 's nachts of in het weekend, een beroep moeten doen op een slotenmaker omdat zij niet meer in hun huis kunnen. Op dat moment heeft men geen idee wie zich als slotenmaker zal aandienen, welk vertrouwen men in die persoon kan hebben en wat de mogelijke tarieven zijn die aan die opdracht verbonden zijn.

 

Uit diverse televisiereportages is ook gebleken dat in de sector heel wat onfrisse praktijken plaatsvinden. Soms worden heel dure tarieven gevraagd of verplaatsingskosten die de consument niet kan weigeren, gezien de noodsituatie waarin hij zich bevindt.

 

Bent u een erkenning van de slotenmakers en regeling van de sector genegen? Zo ja, voorziet u hiervoor in een mogelijkheid in het kader van de wet op de private veiligheid? Zult u hierin voorzien bij de actualisering van de wet op de private veiligheid die u reeds hebt aangekondigd? Of ziet u een andere piste om dit wettelijk te regelen? Welke?

 

10.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Demon, het is inderdaad zo dat slotenmakers bepaalde activiteiten uitvoeren die als veiligheidsactiviteit kunnen worden beschouwd. Niet al hun activiteiten vallen daaronder.

 

Wij zijn inderdaad de wet van 10 april 1990 betreffende de private en bijzonder veiligheid aan het herschrijven. Daarbij houden wij wel degelijk rekening met de situatie van de slotenmakers. Bepaalde van hun activiteiten zullen dan ook in die nieuwe wet worden opgenomen.

 

Het wetsontwerp wordt momenteel in de regering besproken. Ik zal een en ander uitvoeriger kunnen toelichten zodra het wetsontwerp naar de Kamer komt.

 

De voorzitter: Is dat antwoord voldoende, mijnheer Demon?

 

10.03  Franky Demon (CD&V): Het is voldoende, mijnheer de voorzitter,

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van mevrouw Katja Gabriëls aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de functionele verloning bij de politie" (nr. 11146)

11 Question de Mme Katja Gabriëls au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "la rémunération fonctionnelle à la police" (n° 11146)

 

11.01  Katja Gabriëls (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het protocol 235 bis van het onderhandelingscomité voor de politiediensten voorzag dat de overheid het concept van de functionele verloning wilde invoeren.

 

Het regeerakkoord stelt dat het aantal toelagen en vergoedingen zullen worden vereenvoudigd binnen een gesloten enveloppe en zullen evolueren tot een moderne en functionele verloningsregeling. De politie moet een modern personeelsstatuut krijgen met functionele verloning in plaats van een wildgroei van vergoedingen, toelagen en premies. Het huidige systeem van vergoedingen is te complex, te ondoorzichtig, de toekenning niet uniform en ook te gevoelig voor misbruiken.

 

Onze partij is al lang vragende partij voor de invoer van een functionele verloning. Zoals u ongetwijfeld weet, raken bepaalde functies door het statuut ook heel moeilijk ingevuld. Denk bijvoorbeeld aan de korpschef.

 

U antwoordde een jaar geleden in deze commissie dat de taskforce, die onder de vorige regering werd opgericht, al meer dan een jaar niet meer was samengekomen. De werkgroep stelde een algemeen cijfermatig beeld op van de omvang van alle vergoedingen en toelagen. Aan het sociaal secretariaat van de geïntegreerde politie werd gevraagd die gegevens geactualiseerd te houden.

 

Na de zomer van vorig jaar wou u aan de functionele verloning beginnen, zodat het debat eind 2015 of begin 2016 in de Kamer zou kunnen worden gevoerd. Omdat die timing intussen voorbij is, heb ik de volgende vragen, mijnheer de minister.

 

Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot het dossier van de functionele verloning? Wat is de nieuwe vooropgestelde timing?

 

Hoe ziet het algemeen cijfermatig beeld eruit?

 

Hoe ziet het verdere proces van uitvoering eruit?

 

Werd er een nieuwe werkgroep opgericht?

 

11.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Gabriëls, inzake functionele verloning werd inderdaad al voorbereidend werk verricht, maar gelet op andere prioriteiten — ik denk daarbij aan de terreurdreiging, het pensioendossier van de politie en het kerntakendebat — moest de planning wat worden bijgestuurd. Dat verklaart ook dat ik in de opdrachtbrief aan de directeur-generaal van het middelenbeheer en de informatie van de federale politie, die ik recent goedkeurde, die taak heb ingeschreven voor 2017.

 

Wat uw tweede vraag betreft, kan ik u meteen de tabel met de voorbereidende oplijsting van de toelagen en vergoedingen bezorgen.

 

Onder functionele verloning wordt begrepen een systeem van verloning afgestemd op de uitgeoefende functie en die qua samenstelling simpeler is dan de actuele veelheid aan toelagen en vergoedingen, dus enigszins selectief en differentiërend en veeleer baremagericht, maar zonder in gecompartimenteerde veelheid te hervallen.

 

Dit is een heel complexe oefening. De ervaring sinds 2007 inzake de weging van de functies van het niveau A van het administratief en logistiek kader bij de politiediensten toont dat aan.

 

De directeur-generaal, de DGR, zal dit dossier voortzetten, uiteraard in samenspraak met vertegenwoordigers van de lokale politie, waar men ook al concepten ter zake voorbereidt, onder meer met betrekking tot mandaathouders.

 

Los van de taskforce zijn er nu al conceptuele debatten aan de gang die het geheel later nuttig zullen voeden en als input kunnen dienen.

 

U vroeg naar de timing en dat is een logische vraag. Het debat zal echter bijzonder moeilijk zijn omdat wij dit, en u hebt het regeerakkoord aangehaald, met gesloten enveloppe moeten doen. Dat wil zeggen dat als men iemand iets zou bijgeven men het van een ander zou afpakken en dat is nooit een gemakkelijk debat.

 

Rationalisering dringt zich op, zeker gezien de veelheid aan premies en vergoedingen, maar ik geef mij er de volle rekenschap van dat de vraag stellen heel gemakkelijk is, maar dat het in de praktijk brengen een andere moeilijkheidsgraad heeft.

 

11.03  Katja Gabriëls (Open Vld): Mijnheer de minister, ik begrijp dat een timing geven niet altijd evident is en ik ben blij dat wij de tabel al krijgen.

 

De oefening is inderdaad complex, maar ik hoop samen met u dat wij nog in deze legislatuur resultaten kunnen boeken in dit dossier.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van mevrouw Katja Gabriëls aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "het personeelstekort bij het CIC Oost-Vlaanderen" (nr. 11147)

12 Question de Mme Katja Gabriëls au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "la pénurie de personnel au CIC de Flandre orientale" (n° 11147)

 

12.01  Katja Gabriëls (Open Vld): Mijnheer de minister, tijdens de plenaire vergadering vorige week hebben wij het hierover al gehad. De federale politie staat in voor de organisatie van een arrondissementeel communicatie- en informatiecentrum. Voor de provincie Oost-Vlaanderen wordt die opdracht vervuld door het Communicatie- en Informatiecentrum Oost-Vlaanderen, het CIC OV, waar de dispatching verdeeld wordt over drie gespreksgroepen, Dendermonde, Gent en Oudenaarde, en drie steungroepen per 12-urenshift.

 

Op 14, 15, 16, 21, 22 en 23 maart werden de gespreksgroep Oudenaarde en de steungroep SP11 door personeelsgebrek niet bemand. De politiezones die normaal onderverdeeld zijn in de gespreksgroep Oudenaarde werd gevraagd over te schakelen naar de gespreksgroep Dendermonde of Gent. Daardoor steeg de werklast bij de operatoren van het CIC OV en werden de interventieploegen op het terrein minder snel bediend.

 

De steungroep, bedoeld voor niet-dringende interventies, bijvoorbeeld het kanaal gebruikt door de wijkinspecteurs of voor politieacties, werd zelfs helemaal niet bediend, terwijl een van de uitgangspunten bij de start van de geïntegreerde politie de waarborg was te voorzien in een minimale, gelijkwaardige dienstverlening voor de overheden en burgers.

 

Bovendien ontstaat door het personeelsgebrek een onveilige situatie voor de burger en de medewerkers op het terrein. Er bestaat immers een reëel risico dat een burger in nood niet vlug genoeg geholpen kan worden, vandaar de volgende vragen.

 

Bent u op de hoogte van de problemen binnen het CIC OV? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u om de problemen concreet op te lossen?

 

12.02 Minister Jan Jambon: Op uw eerste vraag zou ik heel gewoon ‘ja” kunnen antwoorden. Ik ben op de hoogte van het door u geschetste probleem in het CIC Oost-Vlaanderen. In de afgelopen twee weken mocht ik verschillende brieven ontvangen van Oost-Vlaamse politiezones, waarin zij onder meer het probleem van het CIC OV meedeelden.

 

Ik heb in de afgelopen maanden, samen met de regering en de politie, heel wat inspanningen geleverd om meer adequate oplossingen te vinden voor de personeelsproblemen in de operationele diensten van de politie, in het bijzonder bij die diensten die politionele kerntaken verzekeren. Het CIC OV is er een van. Die oplossingen gaan gepaard niet alleen met het voorzien in extra personeelsmiddelen en het heroriënteren van de personeelsmiddelen, maar ook met het optimaliseren van de werking van de politie. Ik kom daarop straks nog terug.

 

Het CIC OV wordt bemand door zowel federale als lokale politiemensen. Net als een aantal andere entiteiten van de federale politie heeft het CIC OV een deficit. De uitzonderlijke maatregel die gedurende de nachten van de zes vermelde dagen werd toegepast, werd beslist door het diensthoofd van het CIC OV. Die is verantwoordelijk voor de operationele werking. De maatregel werd doorgevoerd omdat het CIC OV in die bewuste periode boven op zijn deficit geconfronteerd werd met een belangrijk en bovengemiddeld aantal zieke personeelsleden. Wat de specifieke situatie in Oost-Vlaanderen betreft, van de betrekkingen die ingevuld hadden moeten zijn, is er grosso modo 72 % ingevuld.

 

Zoals ik hier al meermaals heb toegelicht, werk ik samen met mijn collega’s en met de politie aan meer structurele oplossingen om de personeelstekorten bij de politie op te vangen. Op zeer korte termijn en specifiek wat het CIC OV betreft is in overleg met de vakbonden een aanwervingtraject uitgestippeld waarvan mag worden verwacht dat binnen het jaar het CIC OV opnieuw een werkbaar effectief zal hebben. Om de tekorten bij de federale politie te dichten werd bijkomend in 8 medewerkers voorzien. In dit kader zijn de eerste selectieproeven begin april uitgevoerd. In afwachting hiervan zijn er wel al 8 personen van het CIK ingezet. Ik heb tijdelijk 8 personen ingezet en we zijn er 8 aan het aanwerven om die dan terug te kunnen trekken.

 

Dit jaar nog wil ik via een KB de nadere regels bepalen omtrent de werking en de bemanning van de SICAD’s. Dat staat voor service, informatie en communicatie arrondissementsdienst. Dat wil zeggen dat we het CIC gaan vervangen door de SICAD. Een gegevenskruispunt komt daar ook bij. U weet wellicht dat in het kader van de optimalisering van de federale politie de voormalige CIC’s en de arrondissementele informatiekruispunten worden samengevoegd tot één entiteit, dat is dan het nieuwe SICAD.

 

Momenteel bereidt het coördinatiecomité van de geïntegreerde politiediensten een voorstel voor dat als basis moet dienen voor het ontwerp van KB met betrekking tot de werking en de bemanning van deze SICAD’s. Zoals ook het GPI-model het vooropstelt, wordt hier een werkbare verhouding tussen lokale en federale politiemensen voorzien. Ik kan nog niet vooruitlopen op de inhoud van dit voorstel maar wil dit KB alvast dit jaar nog laten goedkeuren.

 

Op korte termijn willen we de SICAD’s dan ook uitbouwen tot echte realtime-intelligencecentra waar de verzamelde informatie onmiddellijk geëxploiteerd kan worden en de informatiepositie van onze mensen op het terrein versterkt zodat de heterdaadkracht van onze politieploegen en hun veiligheid verhoogd worden en de inzet van politiecapaciteit in operaties en onderzoeken doelgerichter en doeltreffender kan.

 

Dit project sluit nauw aan bij de modernisering van de operationele ICT, e-police en het ANPR-netwerk dat vanaf dit jaar wordt uitgerold. Ik moet dus die SICAD’s goed gaan bemannen want ook die hits van ANPR komen daar toe. Dat hangt dus allemaal samen. Er is ook in bijkomende middelen voorzien in het kader van de interdepartementale provisie. De middelen die we uittrekken voor het cameranetwerk zijn niet alleen voor de camera’s maar ook voor de versterking van de SICAD’s wat personeel betreft.

 

Daardoor werd budget vrijgemaakt voor het aanwerven van 200 bijkomende personeelsleden, niet alleen voor Oost-Vlaanderen maar voor alle SICAD’s. Die aangeworven 200 personeelsleden gaan tijdens de eerstvolgende sessie in het najaar van 2016 in opleiding.

 

12.03  Katja Gabriëls (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord. Ik begrijp dat het inderdaad een kerntaak betreft.

 

U hebt ook uw plannen op lange termijn toegelicht, waarvoor ik u dank. Ik begrijp dat u ook op korte termijn in die 8 medewerkers zult voorzien, waardoor het probleem op dit moment is opgelost.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 11180 van de heer Top wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

13 Questions jointes de

- M. Gilles Vanden Burre au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "la sécurité du comptoir d'enregistrement temporaire à Brussels Airport" (n° 11184)

- M. Vincent Van Quickenborne au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "les mesures de sécurité draconiennes prises à Zaventem" (n° 11271)

- M. Veli Yüksel au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "les contrôles de sécurité organisés à l'aéroport de Zaventem" (n° 11281)

13 Samengevoegde vragen van

- de heer Gilles Vanden Burre aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de veiligheid van de tijdelijke incheckbalie op Brussels Airport" (nr. 11184)

- de heer Vincent Van Quickenborne aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de draconische veiligheidsmaatregelen op Zaventem" (nr. 11271)

- de heer Veli Yüksel aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de veiligheidscontroles op de luchthaven van Zaventem" (nr. 11281)

 

13.01  Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le ministre, depuis la réouverture partielle de Brussels Airport à la suite des attentats du 22 mars 2016, une zone de pré-enregistrement a été installée à l'extérieur de l'aéroport afin que les passagers soient contrôlés avant leur entrée dans les bâtiments où les bagages sont enregistrés. Dans les semaines qui ont suivi les attentats, ce contrôle en amont a occasionné des files importantes qui pouvaient durer plusieurs heures. De nombreux passagers ont par ailleurs raté leur vol à cause de ces files. Mais, plus important encore, ces attroupements constituaient des cibles potentielles bien plus visibles et concentrées que la situation qui prévalait dans le hall de l'aéroport avant les attentats.

 

Nous avons d'ailleurs pu nous en rendre compte en visitant l'aéroport, le vendredi le 22 avril 2016, avec la commission d'enquête parlementaire. Nous sommes passés à travers les files et l'attroupement à l'extérieur était tout à fait impressionnant.

 

Par ailleurs, le président de l'association du transport aérien international (IATA), M. Tony Tyler, s'est aussi montré critique, le mardi 26 avril 2016, quand il était à Bruxelles, car lui-même a dû attendre de nombreuses heures. Il a même ajouté que ce système était contraignant pour les passagers et les mettait en danger, vu la concentration de personnes que cela représentait.

 

Enfin, le CEO de Brussels Airport nous disait également, le 22 avril 2016, toujours lors de la visite de la commission d'enquête, que, pour lui aussi, cette situation engendrait de nombreux inconvénients mais qu'il devait respecter les consignes qu'il recevait des forces de police.

 

Monsieur le ministre, quelle analyse faites-vous de ce système de pré-enregistrement au niveau des services de police et du cabinet de l'Intérieur? Depuis début mai, la situation a évolué. Comme vous l'avez annoncé, les contrôles ne sont plus systématiques pour l'ensemble des passagers. Parmi les solutions envisagées, on mentionne notamment la technique de profiling positif qui aurait été inspirée des pratiques en cours à l'aéroport Ben Gourion de Tel Aviv et qui semblerait tenir la corde. Cette technique consiste à laisser passer sans pré-contrôle les passagers qui n'ont manifestement pas le profil de terroristes, comme des familles avec enfants qui sont manifestement en départ pour les vacances, par exemple, en ne contrôlant que la partie résiduelle des passagers. Les dérives de ce genre de méthode, contrôle "au faciès" et ciblage de profils ethniques spécifiques, sont par ailleurs régulièrement dénoncées.

 

Monsieur le ministre, confirmez-vous l'utilisation de cette technique à l'aéroport de Zaventem dans les prochaines semaines car il y a maintenant une réouverture quasiment totale de l'aéroport? Si cette technique est employée, quelles mesures seront-elles mises en place pour ne pas tomber dans une dérive consistant à contrôler systématiquement certains profils ethniques plutôt que d'autres?

 

13.02  Jan Jambon, ministre: Cher collègue, je pense que c'est la quatrième fois que je réponds au même type de questions. Soit! Voici quelques éléments. Au début, nous avions le choix: première solution, nous trouvions un accord avec les syndicats de la police pour la réouverture rapide de l'aéroport – on parlait à ce moment-là de l'ouverture de l'aéroport à une capacité de 20 %, et ce, très vite après les attentats. Nous allions alors respecter les revendications des syndicats après leur expérience du 22 mars. Ils ont insisté sur des mesures que, dans des circonstances normales, nous n'aurions jamais prises. Nous avons eu beaucoup d'empathie pour les demandes des syndicats et nous avons mis ces mesures en œuvre. Cela a fonctionné au début. Nous avons seulement connu des problèmes pendant un jour et demi, lors de la réouverture à 80 % de capacité de l'aéroport, les lundi et mardi avant midi. Vous avez tout à fait raison, mais de là à dire que c'est le grand problème de notre aéroport, je ne le pense pas. Nous avons résolu cela assez vite; les gens ont vu le chaos que cela a provoqué et ils étaient beaucoup plus ouverts à d'autres solutions.

 

La solution que l'on a mise en oeuvre depuis le mercredi matin, étant donné qu'on avait réouvert le dimanche, n'est pas du tout de l'ethnic profiling. Pas du tout, même pas du profiling. Les problèmes de chaos sont résolus; tout le monde est d'accord. Aujourd'hui, les gens passent très vite par le pré-screening et les problèmes sont résolus. Les policiers font donc une sélection des gens qui doivent passer par le pré-screening. Cela signifie un contrôle de leur carte d'identité, un contrôle de leur ticket et un contrôle de leurs bagages. Il y a trois éléments de contrôle. D'abord, le comportement suspect; c'est assez clair. Ensuite, le professionnalisme et l'expérience des services de sécurité. Enfin at random, ce qui signifie que tout le monde a la possibilité d'être désigné pour un contrôle approfondi, mais qu'on ne va plus contrôler tout le monde. Il n'est pas question d'ethnic profiling ni de profiling.

 

Les contrôles se font at random et au vu de comportements suspects.

 

13.03  Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. J'ai bien pris note des trois points que vous me donnez à propos de vos nouvelles méthodes et selon lesquelles il sera procédé à des sélections partielles des personnes à contrôler. Vous inspirez-vous d'exemples précis à l'étranger? Quelles sont les formations, les coachings qui ont conduit à ce type de procédé? On parle de plusieurs sources. J'ai cité les sources israéliennes, dont vous vous êtes inspiré. J'ignore si vous pouvez commenter cela maintenant, sinon je formulerai une nouvelle question en vue de connaître les formations ou les sources que vous avez utilisées pour mettre en place ce nouveau système.

 

13.04  Jan Jambon, ministre: (…)

 

13.05  Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen): Je vous adresserai une nouvelle question! Il sera intéressant d'évaluer la procédure, dans quelques mois sans doute. En ce qui concerne la sélection at random, je me demande aussi comment cela se passe concrètement. Je vous adresserai également une nouvelle question orale à ce sujet.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de aanpassing van de camerawetgeving met het oog op meer mogelijkheden voor de politie om verkeersovertredingen vast te stellen" (nr. 11194)

14 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "l'adaptation de la législation régissant l'utilisation de caméras en vue de permettre à la police de constater les infractions au code de la route" (n° 11194)

 

14.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, mijn vraag gaat over een aantal lacunes in de huidige camerawetgeving, lacunes die een optimaal gebruik van camera’s verhinderen om verkeersovertredingen vast te stellen.

 

Ten eerste, men mag sinds de Camerawet van 2011 geen overtreders filmen vanuit anonieme wagens omdat heimelijk gebruik van camera’s niet mag. Nochtans zijn de apparaten aangekocht en beschikbaar. Vele agenten volgden ook een speciale opleiding om het ProVida-systeem te kunnen gebruiken.

 

Ten tweede, een ander probleem is het gebruik van dashcams. Begin april kondigde u aan dat de politie in de toekomst ook dashcams zal kunnen gebruiken. Op 9 maart laatstleden heeft de correctionele rechtbank van Leuven, als één van de eerste, beelden van een dashcam van een particulier aanvaard als rechtmatig bewijsmateriaal.

 

Ten derde, er zijn vragen om de bestaande camera’s op openbare plaatsen te kunnen gebruiken om verkeersovertredingen vast te stellen. Nu kan men die beelden enkel gebruiken ter inlichting.

 

Mijnheer de minister, aan welke wijzigingen van de camerawetgeving werkt u? In welke mate zullen de problemen die ik zopas heb geschetst worden verholpen?

 

Hoeveel ProVida-camera’s werden er destijds aangekocht? Door welke zones? Voor welke bedragen?

 

14.02 Minister Jan Jambon: Een wijziging van de Camerawet is inderdaad in voorbereiding. Zoals ik reeds heb aangekondigd, is het de bedoeling om, wat het gebruik van de camera’s door de politiediensten betreft, de bewakingscamera’s van de politiediensten uit de Camerawet te halen en die op te nemen in de wet op het politieambt.

 

Het doel is een technologisch neutrale wetgeving uit te werken die geldig blijft voor elke bestaande of toekomstige technologie, zodat men bij wijze van spreken niet onmiddellijk een wetswijziging moet doorvoeren als een nieuwe technologie op de markt komt. Zo wordt het voor de politiediensten mogelijk om de meest aangepaste technologieën te gebruiken om hun opdrachten zo efficiënt mogelijk uit te voeren.

 

Wat de timing betreft, het is de bedoeling de Camerawet vóór eind 2016 aan te passen en ook door het Parlement te laten goedkeuren. Ik hoop vóór de zomer de Camerawet aan de regering voor te stellen, zodat wij de timing kunnen halen en de wet nog dit jaar door het Parlement te loodsen.

 

Wat de overtredingen op het wegverkeer betreft, moet men niet uit het oog verliezen dat er een andere wetgeving van toepassing is. Het gaat om artikel 62 van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. Die is er nog steeds, in combinatie met de wet tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de artikelen 44/1 en volgende van de wet op het politieambt, zoals voor elke verwerking van persoonsgegevens door de politie. Die bepaling regelt de manier waarop de verkeersovertredingen worden vastgesteld.

 

Ze bepaalt dat de vaststellingen gesteund op materiële bewijsmiddelen die door bemande automatisch werkende toestellen worden opgeleverd bewijskracht hebben, zolang het tegendeel niet is bewezen, wanneer het gaat om overtredingen van de wet betreffende de politie over het wegverkeer en haar uitvoeringsbesluiten.

 

Wanneer het over onbemande automatisch werkende toestellen gaat, zijn de vaststellingen bewijskrachtig tot bewijs van het tegendeel, wanneer het overtredingen betreft die worden vermeld in het KB van 18 december 2002. Het niet-naleven van de toegelaten maximumsnelheid behoort tot de overtredingen die door dat KB worden beoogd. De in artikel 62 bedoelde toestellen kunnen bewakingscamera’s zijn en moeten alleen maar het voorwerp uitmaken van een homologatie in de gevallen waarin die toestellen metingen uitvoeren.

 

Wat uw tweede vraag betreft, voor de lokale politie heeft de Vaste Commissie van de Lokale Politie er geen weet van of dergelijke toestellen werden gekocht. De federale politie kocht negen toestellen, voor een totaalprijs, inclusief de aankoop, installatie en homologatie, van 11 779,35 euro per stuk.

 

Die toestellen worden momenteel nog niet gebruikt.

 

14.03  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Ik dank u voor uw antwoord, mijnheer de minister.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "politiepatrouilles op het internet" (nr. 11195)

15 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "les patrouilles de police sur internet" (n° 11195)

 

15.01  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, een tijdje geleden hebt u aangekondigd dat u, samen met uw collega van Justitie, de wet op het politieambt zou wijzigen, zodat politiemensen ook zouden kunnen patrouilleren op het internet, dus websites bezoeken, bestuderen en er kopieën van maken. Dat zou anoniem kunnen, onder een pseudoniem, zoals ook gewone burgers dat doen. Het is te vergelijken met politiemensen, die soms in burger patrouilleren. Volgens de huidige wet wordt dat nu al snel als undercoverwerk beschouwd, waarvoor een onderzoeksrechter nodig is en strikte voorwaarden gelden.

 

In het debat vermeld ik ook de stem van Philippe Van Linthout, voorzitter van de vereniging van onderzoeksrechters en specialist in cybercriminaliteit, die een tijdje gelden in de pers stelde dat volgens hem infiltratie niet kan, als er duurzaam contact is met een valse identiteit, of provocatie, omdat men bijvoorbeeld een naam gebruikt die pedofielen lokt. Nu zijn er geen regels en is het de wild west.

 

Intussen gaf de Privacycommissie een gunstig advies voor de wetsverandering, maar stelde ook enkele grenzen:

 

Mijnheer de minister, wat is de stand van zaken in de aangekondigde wetswijziging? Wordt er rekening gehouden met de adviezen van de Privacycommissie? Dat zal wellicht wel het geval zijn.

 

Beschikt u over gegevens over het aantal inbreuken tegen de huidige wet door politiemensen de afgelopen jaren?

 

15.02 Minister Jan Jambon: Mevrouw Lahaye-Battheu, de aanwezigheid van politiediensten op het internet is onder de huidige wetgeving reeds toegestaan.

 

Omdat de wet de bevoegdheid in algemene termen omschrijft, was het onze intentie ze te specificeren voor het patrouilleren op internet. Op die manier willen wij de diensten meer comfort bieden bij de uitvoering van hun taken.

 

Het advies van de Privacycommissie met betrekking tot het initiële wetsontwerp hield echter onvoldoende rekening met de bestuurlijke finaliteit van het patrouilleren op het internet en zou het politiewerk beïnvloeden. Met de nieuwe wet die wij hadden voorgesteld en de restrictie die de Privacycommissie oplegde, zou de politie over minder wapens beschikken dan nu. Dus hebben wij ervoor geopteerd om de huidige wettelijke situatie te verkiezen boven een wetsaanpassing.

 

De politiediensten patrouilleren vandaag. Ik heb begin dit jaar de Internet Referral Unit op poten gezet, dus er zijn nu continu patrouilles door de politiediensten op het internet, conform de huidige wetgeving.

 

Wat de inbreuken tegen de wet betreft, moet ik u naar collega Geens doorverwijzen, die daarvoor bevoegd is.

 

15.03  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor de verduidelijking.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

16 Vraag van mevrouw Katja Gabriëls aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "het gebruik van drones in de strijd tegen terreur" (nr. 11204)

16 Question de Mme Katja Gabriëls au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "l'utilisation de drones pour lutter contre le terrorisme" (n° 11204)

 

16.01  Katja Gabriëls (Open Vld): Mijnheer de minister, in de haven van Antwerpen wordt de beveiligingstaak van de militairen al enkele weken gedeeltelijk overgenomen door drones. Het is de eerste keer dat het leger drones inzet in de strijd tegen terreur op eigen bodem. Tot nu toe werden zij hoofdzakelijk gebruikt voor verkenningsopdrachten in het buitenland of voor het opsporen van milieuverontreiniging voor de Belgische kust.

 

De drones hebben een actieradius van zo’n 100 kilometer en kunnen zowel overdag en als ‘s nachts vliegen. De Antwerpse haven, die in totaal zo’n 130 vierkante kilometer groot is, vergt normaal 140 manschappen om alles in de gaten te houden. Sinds de inzet van de drones kan hetzelfde met slechts 30 militairen.

 

Het leger zorgt met de drones voor de observaties vanuit de commandopost op het militair domein van Brasschaat. De federale politie moet alles analyseren en bepaalt wanneer en hoe er ingegrepen wordt.

 

Hebben de beelden de voorbije weken al iets opgeleverd?

 

Hoeveel drones worden momenteel ingezet boven de haven van Antwerpen?

 

In de haven van Antwerpen zijn er op 140 militairen maar liefst 110 minder nodig. Is de inzet van drones dan ook geen oplossing voor de bewaking van verschillende andere locaties in ons land?

 

De private sector is in de haven van Antwerpen ook actief op het vlak van bewaking. De sector beschikt eveneens over drones. Wat denkt u van een samenwerking met de private sector, zodat de drones van het leger elders ingezet kunnen worden?

 

16.02 Minister Jan Jambon: Mevrouw Gabriëls, op het moment is er één drone actief in de haven van Antwerpen. Op basis van de beelden die daardoor worden aangeleverd, werd de scheepvaartpolitie van Antwerpen vijf keer uitgestuurd voor een interventie, wat resulteerde in het opstellen van twee informatierapporten betreffende verdachte handelingen.

 

De inzet van drones voor bewakingsopdrachten is een interessante piste, die verder dient te worden onderzocht. Het is een eerste experiment. U hebt juist op de voordelen gewezen. In de praktijk blijkt dat ook zo te zijn. Wij wachten dan ook de eerste evaluatie af van de inzet van de drone boven de haven van Antwerpen.

 

De inzet van drones door private bedrijven boven het havengebied is op het moment wettelijk verboden. Het is evident dat de privatebewakingsector altijd al veel interesse heeft gehad in nieuwe technologieën die kunnen worden gebruikt bij de uitvoering van bewakingsopdrachten, eventueel ter ondersteuning van de overheid. In het kader van de wijziging van de wet op de private veiligheid zal dan ook worden bekeken hoe drones in de praktijk kunnen worden ingezet, ook door de privateveiligheidssector.

 

16.03  Katja Gabriëls (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

17 Vraag van mevrouw Katja Gabriëls aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de vergoeding voor opdrachten van bestuurlijke politie" (nr. 11206)

17 Question de Mme Katja Gabriëls au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "les indemnités pour les prestations de police administrative" (n° 11206)

 

17.01  Katja Gabriëls (Open Vld): Mijnheer de minister, onze politieraad zit eerlijk gezegd te wachten op het antwoord op deze vraag. Wij willen namelijk een combitaks invoeren.

 

De gemeenten en de federale overheid dragen samen bij aan de middelen waarmee de zonale politie zeven basistaken uit te voeren heeft, namelijk onthaal, interventie, wijkwerking, slachtofferzorg, recherche, openbare orde, en sinds 2009 ook verkeer. Daarnaast zorgen diverse initiatieven van particulieren soms voor een bijzondere inzet, wat geld kost en het takenpakket van de politie verzwaart. Dat terwijl in deze tijden van terreur de dienstverlening al onder druk staat.

 

Een aantal zones en gemeenten heft daarom bij reglement een vergoeding voor opdrachten van bestuurlijke politie. Het gaat om een vergoeding voor prestaties die het specifieke en rechtstreekse belang van een particulier betreffen. Dit kan ook aan de hand van artikel 90 van de wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus. Dat artikel bepaalt letterlijk: “De gemeenteraad of de politieraad kan een reglement vaststellen betreffende de inning van een vergoeding voor opdrachten van bestuurlijke politie. De Koning regelt bij door de Ministerraad overlegd besluit de voorwaarden en nadere regels van deze inning.”

 

Het bovenvermelde besluit is echter nog niet genomen. Het blijft, zeker in meergemeentenpolitiezones, onduidelijk wat wel of niet kan. U gaf over het nieuwe koninklijk besluit reeds te kennen eerst een globale evaluatie te willen maken van de taakverdeling tussen politie en organisator.

 

Ik kom tot mijn vragen.

 

Wat was de uitkomst van de globale evaluatie van de taakverdeling tussen politie en organisator?

 

Kunnen meergemeentenpolitiezones op dit moment rechtsgeldig via een reglement een vergoeding voor opdrachten van bestuurlijke politie vragen? Zo ja, voor wie zijn de opbrengsten van deze belasting? Moet elke afzonderlijke gemeenteraad het belastingreglement goedkeuren, of moet de politieraad het goedkeuren daar het gaat om prestaties van de politie? Zo nee, hoe staat u tegenover de talrijke zones en gemeenten die reeds zo’n reglement hebben aangenomen?

 

Werkt u aan een uitvoeringsbesluit voor artikel 90? Zo ja binnen welke termijn kan dat dan verwacht worden? Hebt u al een idee om welke opdrachten het daarbij zal gaan?

 

17.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Gabriëls, in de huidige stand van de regelgeving heerst er inderdaad tegenspraak over in welke mate de meergemeentezones een reglement kunnen vaststellen voor de inning van opdrachten van bestuurlijke politie op basis van artikel 90 van de wet tot organisatie van de geïntegreerde politie, zonder te beschikken over een uitvoeringsbesluit.

 

In de gegeven omstandigheden komt het mij dan ook niet toe om een oordeel te vellen over de politiezones die een dergelijk reglement hebben aangenomen. Ik kan wel stellen dat voor de eengemeentezones de situatie transparanter is, daar de overtuiging blijft dat de gemeenteraadsbesluiten die voorafgaand aan 1 januari 2002 werden genomen op grond van artikel 223bis van de nieuwe gemeentewet verder kunnen worden uitgevoerd. In het verleden is trouwens geopperd dat het koninklijk besluit van 14 september 1997, destijds getroffen in uitvoering van het artikel 23bis van de nieuwe gemeentewet, thans opgeheven door de wet op de geïntegreerde politie en hernomen in artikel 90 van de wet op de geïntegreerde politie, juridisch van kracht blijft in afwachting van de goedkeuring van het toekomstig ontwerp van koninklijk besluit.

 

Voorts kan ik u meedelen dat deze taakverdeling aan bod is gekomen in het kader van het kerntakendebat, maar dat dit punt nog niet volledig werd beslecht. De discussie met de lokale politie is nog aan de gang en dus kan ik daarover nog niets zeggen. Wij weten dat er een probleem is en wij zijn aan het overleggen met de lokale politie in welke richting wij dat kunnen laten evolueren, maar meer details kan ik nu nog niet geven.

 

17.03  Katja Gabriëls (Open Vld): Mijnheer de minister, ik begrijp goed dat meergemeentezones op dit moment nog geen rechtsgeldig besluit kunnen nemen en dat wij beter afwachten tot er verdere stappen worden genomen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

18 Vraag van mevrouw Katja Gabriëls aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de G11-werkgroep over gegevensuitwisseling" (nr. 11207)

18 Question de Mme Katja Gabriëls au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "le groupe de travail du G11 sur l'échange de données" (n° 11207)

 

18.01  Katja Gabriëls (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op donderdag 21 april zaten de Europese ministers van Justitie, Binnenlandse Zaken en Asiel in Luxemburg samen over moslimterreur en de vluchtelingencrisis. In de marge van die vergadering kwam ook de G11 samen, met u als voorzitter.

 

Tijdens dat overleg werd beslist om een werkgroep op te richten die moet uitzoeken hoe de lidstaten nauwer kunnen samenwerken op het vlak van gegevensuitwisseling tussen veiligheidsdiensten, toch wel een belangrijk thema in het kader van de strijd tegen terreur.

 

Tegen het begin van de zomer moet de werkgroep zijn rapport klaar hebben en wordt er gehoopt op een doorbraak. In juni moet Europa immers beslissen of er meer gegevensuitwisseling komt.

 

Het doel is om via de G11 een voorstel uit te werken dat de andere zeventien lidstaten niet zomaar naast zich neer kunnen leggen.

 

Door de angst om vertrouwelijke informatie en bronnen te onthullen of om lopende onderzoeken te beschadigen, waren de lidstaten van de EU in het verleden niet happig op meer gegevensuitwisseling. Volgens uw woordvoerder zijn er om privacybezwaren te omzeilen grendels nodig, zodat de informatie niet in verkeerde handen belandt. Daarbij maakt hij de vergelijking dat er bij de Belgische informatiedatabank een bijsluiter van tientallen pagina’s zit, waarin staat wie wel en wie niet in dossiers mag kijken. Als er een vergelijkbare Europese databank komt, zal die bijsluiter honderden pagina’s tellen. Het is aan de werkgroep om dit nu uit te klaren. Dat is geen evidente opdracht.

 

Denkt de G11 aan een Europese databank, vergelijkbaar met de Belgische?

 

U verklaarde dat indien het in juni lukt de overige lidstaten te overtuigen van meer gegevensuitwisseling, wij dan meer dan vijf lichtjaren vooruitschieten. Kunt u dit kort verduidelijken?

 

Wanneer zal deze werkgroep uit de startblokken schieten? Is het realistisch op iets meer dan een maand tijd effectief een voorstel te hebben dat kans maakt om de andere lidstaten te overtuigen van deze gegevensuitwisseling en van de noodzaak ervan?

 

18.02 Minister Jan Jambon: Mevrouw Gabriëls, er wordt niet aan een nieuwe Europese databank gedacht, wel aan het intensiveren van de gegevensuitwisseling via bestaande systemen en databanken zoals het Schengen Information System, het Prüm-kader, het Europol informatiesysteem en het Focal Point Travellers. ook bij Europol. De bedoeling is om alle relevante terreurinformatie via deze systemen en databanken met elkaar te delen. Daarnaast wil de G11 ook een voortrekkersrol spelen om de PNR-richtlijn zo snel mogelijk in praktijk te brengen.

 

Ik moet u zeggen dat de gegevensuitwisseling het laatste jaar al verbeterd is maar er blijft veel werk aan de winkel. De Europese antiterrorismecoördinator Gilles de Kerchove heeft tijdens de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van april cijfermateriaal voorgelegd. Hieruit blijkt dat de implementatie door de lidstaten nog altijd niet op het gewenste niveau is, ondanks de herhaalde oproepen op politiek niveau om de gegevensuitwisseling te versterken en hierbij maximaal gebruik te maken van de Europese instrumenten.

 

Er ligt nu een programma op tafel met concrete acties, verantwoordelijke actoren en een timing om de gegevensuitwisseling te identificeren. Als wij erin slagen om dit programma te laten bekrachtigen tijdens de Raad van juni zal er dus effectief een grote stap voorwaarts gezet worden. Ik moet zeggen, alle lof hier aan het Nederlandse voorzitterschap dat daar echt een call to action doet. Zolang ik in de Raad zit is daar veel over gepraat en ik moet de Nederlanders meegeven dat zij nu echt een call to action doen.

 

De werkgroep waarover we spreken is samengekomen op 2 mei laatstleden in Amsterdam om zich over het actieprogramma te buigen. Het resultaat zal op 17 mei met alle EU-lidstaten besproken worden in het COSI, het Permanent Comité operationele samenwerking op het gebied van binnenlandse veiligheid. Dat was dus gisteren.

 

Tijdens de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 9 en 10 juni zou het actieprogramma ten slotte bekrachtigd moeten worden. Deze timing is inderdaad ambitieus maar wat mij betreft goed haalbaar. Wij gaan er ook onze schouders onder zetten zodat dit kan gebeuren.

 

18.03  Katja Gabriëls (Open Vld): Ik dank u voor uw antwoord, mijnheer de minister.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

19 Vraag van de heer Brecht Vermeulen aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de aanwezigheid van mensen met stadionverbod op voetbalmatches" (nr. 11266)

19 Question de M. Brecht Vermeulen au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "la présence de personnes interdites de stade lors de matches de football" (n° 11266)

 

19.01  Brecht Vermeulen (N-VA): Mijnheer de minister, u weet dat ik een wetsvoorstel voorbereid tot aanpassing van de voetbalwet. In de voorbije maanden heb ik verschillende voetbalclubs en politieverantwoordelijken gesproken die mij gewezen hebben op het probleem van de controle van mensen met een stadionverbod. Bij een overtreding van de voetbalwet kan de Voetbalcel mensen een stadionverbod opleggen en, als het KB volledig in orde is, ook een perimeterverbod. Er kan ook een administratieve aanmeldingsplicht worden opgelegd.

 

Ik heb mijn vraag gesteld onmiddellijk na de laatste wedstrijden van tweede klasse. Na de wedstrijd Antwerp–Eupen kwam het tot hevige rellen wegens het onverwachte resultaat voor de Antwerpsupporters. Zowel op de Bosuil als in de straten van Deurne gingen Antwerpfans de confrontatie aan met de politie. Hierbij werden 13 politiecombi’s beschadigd, een politiecombi in brand gestoken en een bushokje vernield.

 

Aan de media verklaarde Robert Vinck, voorzitter van de Antwerpse supportersverenigingen, dat er bij de Antwerpse supporters verschillende Engelsen en Nederlanders aanwezig waren. Ik weet niet of dat echt supporters van Antwerp waren. Vorig jaar kregen 1 169 personen een stadionverbod vanwege de Voetbalcel van de FOD Binnenlandse Zaken. Van de 72 Antwerpsupporters met een stadionverbod zouden er verscheidene aanwezig geweest zijn op de wedstrijd, in het stadion dus.

 

Antwerp FC zou de mogelijkheden bekijken om levenslange stadionverboden uit te schrijven naar aanleiding van de gewelddaden, veldbetredingen en het gooien van objecten op het veld. Ik vind dat een beetje een operettewetgeving, want stadionverboden hebben weinig zin als zij niet worden nageleefd en zeker als ze niet controleerbaar zijn.

 

Cathy Van den Berghe, directeur ad interim van de Voetbalcel van Binnenlandse Zaken, heeft zelfs verklaard aan De Standaard dat het bijzonder moeilijk is om die hooligans uit het stadion te weren, ondanks het feit dat zij een stadionverbod hebben, onder andere omdat tickets niet altijd op naam staan. Dat is ook niet wettelijk verplicht. Er zouden ook vrij veel tickets in groep worden gekocht, die dan opnieuw worden doorverkocht, onder andere aan mensen met een stadionverbod.

 

Mevrouw Van den Berghe heeft er ook op gewezen dat het probleem bestaat: stewards mogen de identiteitskaart niet opvragen. Juridisch gezien kan dat natuurlijk wel correct zijn, maar als niemand de identiteit mag controleren, dan moet u mij eens uitleggen hoe de identiteit van personen met een stadionverbod achterhaald kan worden. Wordt volgens u met die juridisch correcte maatregel het kind niet met het badwater weggegooid?

 

Er zijn verschillende voorstellen om aan de ingang van de stadions toch identificatie te laten gebeuren, maar niet door stewards. Het zou zelfs op een elektronische manier kunnen. Ook bestaan er voorstellen om de aanmeldingsplicht te vervangen door een registratieplicht met verblijfsverplichting gedurende de wedstrijd, gekoppeld aan steekproefsgewijze controles. Ook kan aan gemachtigde personen de bevoegdheid worden gegeven om aan de ingang identiteitskaarten op te vragen.

 

Mijnheer de minister, naar aanleiding van die incidenten, die heel opvallend waren, maar geen alleenstaande feiten zijn, heb ik de volgende vragen.

 

Ten eerste, klopt het dat er op 30 april verscheidene personen met een stadionverbod aanwezig waren in het stadion en in de perimeter van het Bosuilstadion? Hebt u een indicatie over het aantal betrokken personen?

 

Ten tweede, waren de politie en de veiligheidsverantwoordelijke daarvan al op de hoogte tijdens de wedstrijd? Welke beslissingen werden er toen genomen?

 

Ten derde, hoe reageert u, nu u weet dat mensen met een stadionverbod toch vrij eenvoudig in het stadion aanwezig kunnen zijn?

 

Ten vierde, welke maatregelen overweegt u te nemen om een herhaling van soortgelijke feiten in de toekomst te voorkomen?

 

19.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer Vermeulen, ingevolge vaststellingen de visu door spotters zijn er op dit ogenblik elf namen vernoemd. De exploitatie van het gecapteerde beeldmateriaal kon nog een aantal inbreuken op artikel 21, 1 aan het licht brengen. Er wordt eveneens benadrukt dat een persoon met een stadionverbod zich zonder problemen in de omgeving van het stadion kan bevinden. De rellen in Antwerpen hebben zich vooral rond het stadion voorgedaan, waar dus ook mensen met een stadionverbod lustig actief konden zijn.

 

Wat uw tweede vraag betreft, de gespotte supporters met een stadionverbod werden opgemerkt op de tribunes van het stadion tijdens de wedstrijd. Die supporters, die deel uitmaken van de risicokern van de RAFC-supporters, zaten ingekapseld in de kern. Tijdens de voetbalwedstrijden vonden er al verschillende onderlinge relletjes plaats. De algemene sfeer op de betrokken tribune kon als erg geagiteerd omschreven worden. Er werd dan ook geoordeeld dat een actie op dat moment tegen die uitgesloten supporters een belangrijke escalatiefactor zou zijn. Derhalve werd geopteerd voor politionele bewijsgaring en verbalisering achteraf.

 

Ten derde, de controle op en de naleving van de stadionverboden berust thans op de visuele identificatie van de persoon, met name in eerste instantie door de stewards aan de ingang van het stadion en vervolgens door de spotters. Spotters zijn politieagenten in burger die speciaal zijn opgeleid om het gedrag van de supporters, in strijd met de voetbalwet, te identificeren.

 

De voetbalwet en het KB van 20 juli 2005 houdende regels voor het ticketbeheer ter gelegenheid van voetbalwedstrijden voorzien erin dat de organisator van de ontmoeting de nodige maatregelen moet nemen om te vermijden dat personen met een stadionverbod het stadion zouden betreden.

 

Ten vierde, de voorziene straf werkt in het geheel van de niet-naleving van het stadionverbod eveneens afschrikkend. Artikel 24, § 2, ten eerste van de voetbalwet voorziet immers in een minimumsanctie van 1 000 euro geldboete en een stadionverbod van 1 jaar.

 

Indien de diensten inschatten dat optreden op het moment zelf in het stadion een te groot risico inhoudt, kan ervoor worden geopteerd om nadien te verbaliseren op basis van de vaststellingen.

 

Ten laatste, de verschillende betrokken partners, de politie, de Voetbalcel, de Pro League en de Belgische Voetbalbond werken samen om de controle op en de naleving van de stadionverboden te versterken en verder te ontwikkelen. Er wordt alleszins onverminderd ingezet op de bestraffing van het overtreden van de stadionverboden.

 

19.03  Brecht Vermeulen (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord en voor de bevestiging dat verschillende mensen aanwezig waren. De sfeer was op het moment zelf al vrij gespannen en zelfs agressief. Ik begrijp dat u op het moment zelf niet kunt optreden, maar de eerstvolgende mogelijkheid moest misschien worden gebruikt om de mensen er zo snel mogelijk uit te plukken. Ik begrijp dat het moeilijk was.

 

Het zint mij eigenlijk niet dat mensen met een stadionverbod het stadion binnen kunnen en dat de enige controle door de visuele identificatie door stewards of spotters gebeurt. Door spotters kan ik nog begrijpen. Dat zijn mensen die daarmee professioneel bezig zijn. Zij kennen de risicosupporters zeer goed. Van stewards kan men dat niet zeggen. Dat zijn vrijwilligers. Zij zijn niet altijd het hoogst opgeleid. In een stadion van 20 000 supporters kunnen de weinige stewards dat probleem nooit aanpakken. Daarvoor zullen andere maatregelen nodig zijn.

 

Het wetsvoorstel dat klaar is, gaat daar niet over. Wij hadden die bespreking op dat moment nog niet afgerond, maar ik neem aan dat wij een overleg zullen organiseren met parlementsleden en stakeholders, de voetbalbond, de Pro League en de FOD Binnenlandse Zaken om te kijken op welke manier veel striktere maatregelen kunnen worden genomen om die aanmeldingsplicht te vervangen door een registratieplicht of door een elektronische controle of een systeem dat alleszins beter werkt dan louter een visuele identificatie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 11286 van de heer Top wordt omgezet in een schriftelijke vraag. De heer Crusnière zal later komen. Vraag nr. 11306 van de heer Demon wordt omgezet in een schriftelijke vraag. De heer Nollet heeft beloofd dat hij later zal terugkeren naar deze commissie.

 

20 Vraag van de heer Gautier Calomne aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de interventie van de wetenschappelijke politie op de plaats delict na een inbraak" (nr. 11364)

20 Question de M. Gautier Calomne au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "la présence de la police scientifique lors des cambriolages" (n° 11364)

 

20.01  Gautier Calomne (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, selon un récent rapport émis par le Comité P cité dans la presse, deux tiers des 80 000 cambriolages annuels commis en Belgique ne font pas l'objet d'un suivi particulier de la part des services techniques et scientifiques de la police fédérale. Il semblerait que les meilleurs taux d'intervention se situent à Eupen (70 % des dossiers) et que la Région bruxelloise soit celle qui figure en queue de peloton (24,3 % des vols signalés). Certes, comme le reconnaît le Comité P, il serait évidemment insensé d'envisager des passages systématiques de la police scientifique, soit un taux de couverture de 100 % des cambriolages, mais celui-ci préconise quand même un taux de 40 %. Toutefois, selon ledit rapport, cet objectif serait difficilement atteignable en raison essentiellement d'un déficit de personnel qualifié.

 

Monsieur le ministre, j'ai conscience du fait que ce problème de ressources humaines n'est pas neuf et qu'à l'instar d'autres métiers en pénurie, il est difficile de trouver les experts dont vos services ont besoin. Néanmoins, la situation vécue sur le terrain appelle à des solutions concrètes.

 

Pouvez-vous nous communiquer un état des lieux de la pénurie de personnel au sein des services techniques et scientifiques de la police fédérale? Quelles mesures ont-elles été retenues pour faciliter l'embauche de ce type de personnel et ainsi pallier en tout ou en partie les carences? Est-il prévu de mieux cibler ce type de métiers à l'occasion des prochaines campagnes d'information sur les recrutements au sein des forces de l'ordre?

 

Président: Koenraad Degroote.

Voorzitter: Koenraad Degroote.

 

20.02  Jan Jambon, ministre: Monsieur Calomne, la formation du personnel de la police fédérale est déterminée par l'annexe à l'arrêté royal du 27 octobre 2015 fixant la répartition du personnel de la police fédérale. La répartition des emplois repris dans cette formation du personnel au sein des directions et services de la police fédérale est déterminée dans un règlement interne fixé après concertation au comité supérieur de concertation par le comité de direction de la police fédérale.

 

Il n'existe donc pas de cadre organique propre à la police technique et scientifique fixé par arrêté royal, comme c'était encore le cas avant la réforme des polices en 2001.

 

Pour les laboratoires de services judiciaires déconcentrés (PJF), le cadre du personnel suivant, composante du TO3, a été fixé. Ils ont remarqué que ces données ne tiennent pas compte des indisponibilités subséquentes à des congés statutaires ou à du travail à temps partiel.

 

Plusieurs emplois pour les laboratoires de police technique et scientifique ont été ouverts dans la phase 4 de la mobilité interne de la police fédérale dès la mise en place du TO3. Les procédures de sélection des candidats sont actuellement un peu partout en cours de réalisation. De plus, d'autres emplois pour le cadre de base ont été ouverts dans la mobilité classique (2016-02), notamment pour les laboratoires de PTS du Limbourg, de Liège et de Mons.

 

Sous réserve d'accords budgétaires, un recrutement d'une quarantaine d'inspecteurs principaux spécialisés labo, dont 17 font déjà partie de labos PTS, est planifié dans la deuxième moitié de 2016.

 

Le début de la formation à l'Académie nationale de police est prévu pour le 1er octobre 2016. Enfin, une formation complète spécialisée labo PTS sera également mise en œuvre par l'Académie nationale de police, dès octobre 2016, pour les nouvelles recrues arrivées dans les laboratoires de PTS via mobilité.

 

La DGR, au travers du service recrutement et sélection, a initié un groupe de travail avec la DGJ. En termes de recrutement, on travaille à des recrutements plus ciblés afin d'être plus efficients sur les délais de sélection et d'avoir des épreuves plus adaptées aux besoins de l'organisation en lien avec les compétences des candidats.

 

En ce qui concerne la répartition par arrondissement judiciaire, le tableau vous a été fourni.

 

20.03  Gautier Calomne (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses relativement complètes et rassurantes. Je constate que le problème est en phase de résolution. Ce sera encore le cas au cours de l'année 2016, d'après vos informations. Je voulais vous encourager dans cette voie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 11381 van de heer Top wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

21 Vraag van mevrouw Katja Gabriëls aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de daling van de criminaliteitscijfers door de terreurdreiging" (nr. 11419)

21 Question de Mme Katja Gabriëls au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "la baisse des chiffres de la criminalité liée à la menace terroriste" (n° 11419)

 

21.01  Katja Gabriëls (Open Vld): Mijnheer de minister, u toonde zich vorige week erg tevreden met het feit dat uit de meest recente statistieken van de federale politie blijkt dat het aantal criminele feiten daalde van 729 438 naar 664 910, een significante daling van 8,8 %. Als reden hiervoor gaf u de terreurdreiging aan, waardoor er meer militairen en agenten op straat rondlopen en de pakkans dus groter is. Door het verhoogde dreigingsniveau heeft de politie intern maatregelen moeten nemen en worden bepaalde gewone politietaken al enige tijd niet langer uitgevoerd. Zo moeten sommige gemeenten private bewakingsagenten inschakelen, omdat er ’s nachts slechts één politiepatrouille rondrijdt en dat niet volstaat voor de politiezones in kwestie. U gaf zelf ook al aan dat verschillende steden en gemeenten een beroep doen op bewakingsfirma’s voor verschillende doeleinden.

 

Uit de criminaliteitscijfers van de politiezone Zottegem-Herzele-Sint-Lievens-Houtem bleek dat er vorig jaar door de terreurdreiging 5 000 flitsboetes minder uitgeschreven werden dan het jaar ervoor. Een groot deel van het jaar werden specifiek politiemensen bedreigd. Om die reden mochten inspecteurs niet meer alleen buiten. Flitscontroles worden door een enkele inspecteur met de flitswagen uitgevoerd en dat kon dus niet meer. Ook de cijfers met betrekking tot drugsdelicten daalden door minder controles. Vandaar geef ik de volgende bedenking mee. Terreurdreiging doet criminaliteit dalen, die uitspraak is wat ons betreft mogelijk iets te kort door de bocht. Wat we meten, is immers niet noodzakelijk wat er ook gebeurt.

 

Ligt het feit dat er een daling te merken valt in de criminaliteitscijfers, niet aan het feit dat er minder vaststellingen waren, aangezien de focus terecht op de strijd tegen terreur lag? Het is in ieder geval opletten met dergelijke statistieken.

 

Kunt u bevestigen dat de lokale zones als gevolg een aantal taken niet hebben uitgevoerd? Om welke taken ging het dan vooral?

 

21.02 Minister Jan Jambon: Mevrouw Gabriëls, bij de publicatie van de officiële politionele criminaliteitsstatistieken voor de eerste drie kwartalen van 2015 werd voor het vierde opeenvolgende jaar een daling vastgesteld voor de geregistreerde criminaliteit. Voorafgaand aan die evolutie werd daarentegen voor drie opeenvolgende jaren een stijging opgetekend, met 2011 als hoogtepunt van de tellingen, die sedert 2000 volgens eenzelfde methodologie worden uitgevoerd.

 

Bij elke evolutie, zowel in positieve als in negatieve zin, hoort vanzelfsprekend de vraag naar het waarom. Het antwoord op die vraag is echter bijzonder complex, niet enkel omdat het begrip “criminaliteit” op zich al een containerbegrip is dat bijvoorbeeld zowel diefstal, geweld, beschadiging, financiële en economische criminaliteit als inbreuken inzake milieu en volksgezondheid omvat, maar tevens omdat de verklaring voor de criminaliteit een multifactorieel gegeven is, waarbij men zich tevreden moet stellen met de wetenschap dat een objectivering van de diverse elementen vaak ontbreekt.

 

Het handelt in de politiestatistieken bovendien om de geregistreerde criminaliteit, die voor een vollediger beeld zouden moeten worden aangevuld met informatie over slachtofferschap en aangifte, het dark number.

 

Een duidelijk nieuwe factor in de samenleving vorig jaar, die evenwel anders is dan de vorige jaren, is de terreurdreiging. Die heeft effectief gezorgd voor militairen in het straatbeeld en een verhoging van de grenscontroles en dientengevolge ook van de pakkans.

 

Er werd bij grote evenementen ook meer politie ingezet. De focus lag hier evenwel vooral op openbare rust en veiligheid. Anderzijds werden voor verkeer bijvoorbeeld niet-gewapende agenten uit het straatbeeld gehaald omwille van hun persoonlijke veiligheid.

 

Voor de cijfermatige berekening van de politie-inzet of mogelijke verschuiving wat het actieterrein betreft, is echter een bijkomende grondige analyse nodig van de capaciteitsregistratie, informatie waarover men op nationaal vlak momenteel niet beschikt.

 

Wat hier wel reeds kan worden gesteld, is dat het proportionele aandeel van de haalcriminaliteit, waarbij de registratie sterk afhankelijk is van de inspanningen van de politie, zoals drugs, schijnhuwelijk en witwassen, binnen het geheel van de criminaliteit proportioneel gelijk is gebleven tussen 2014 en 2015.

 

21.03  Katja Gabriëls (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

De daling zal inderdaad wel een meerderheid van oorzaken hebben. Het is hoe dan ook altijd beter een daling te noteren.

 

Ik ga ervan uit dat de politiezones bepaalde taken minder hebben kunnen uitvoeren, gelet op de terreurdreiging.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

22 Vraag van mevrouw Katja Gabriëls aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "het simulatiehuis te Zedelgem" (nr. 11420)

22 Question de Mme Katja Gabriëls au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "la maison de simulation à Zedelgem" (n° 11420)

 

22.01  Katja Gabriëls (Open Vld): Mijnheer de minister, op dinsdagavond 26 april was u aanwezig op de site van het Provinciaal Opleidingscentrum voor Veiligheidsdiensten te Zedelgem voor de opening van het allereerste simulatiehuis in ons land. Dat is een mooi project. Het simulatiehuis is in eerste instantie bedoeld om de politieschool, politiediensten en externen van binnen en buiten de provincie hedendaagse, praktijkgerichte en realiteitsgetrouwe opleidings- en trainingsfaciliteiten aan te bieden inzake tactische interventies en scenariotrainingen voor de politie.

 

Het huis bestaat uit twee verdiepingen, een bijgebouw en een buitenruimte waarin levensechte ruimtes nagebootst worden. Zo werden er een onthaal, een café, een appartement, een bankautomaat en een winkelruimte in het blok gebouwd. Er zijn ook functionele ruimtes om specifieke vaardigheden en tactische interventietechnieken te trainen, zoals een politiecel en een Salduzverhoorlokaal.

 

Onder het toezicht van in totaal 47 camera's kunnen agenten in opleiding er technieken en vaardigheden inoefenen. Oefeningen kunnen door het camerasysteem gefilmd worden, wat feedback mogelijk maakt. Ook geluid en licht kunnen perfect geregeld worden.

 

Naast de politiescholen zouden ook andere veiligheidsscholen, zoals de brandweer- en ambulanciersscholen, er terechtkunnen voor multidisciplinaire oefeningen. Samenwerking tussen de hulpdiensten is bij veel noodsituaties van het grootste belang en kan op die site dan ook op punt gesteld worden. Tot slot zouden ook andere doelgroepen uit de private en publieke veiligheidssector er terechtkunnen voor dergelijke opleidingen.

 

Mijnheer de minister, kunt u verduidelijken hoe u de samenwerking met de private bewakingssector juist ziet?

 

Welke veiligheidsscholen kunnen er concreet terecht?

 

Welke andere doelgroepen uit de private en publieke veiligheidssector zullen er kunnen trainen?

 

Bestaan er plannen voor gezamenlijke oefeningen tussen de verschillende hulpdiensten op de site?

 

22.02 Minister Jan Jambon: Mevrouw Gabriëls, het simulatiehuis van het POV is inderdaad uitgewerkt voor multidisciplinaire opleidingen en trainingen. Dat betekent dat elke discipline, politie, brandweer of dringende geneeskundige hulp, afzonderlijk daarin in meer of mindere mate monodisciplinair activiteiten kan organiseren, alsook dat er multidisciplinaire opleidingen of oefeningen kunnen worden gegeven. Dat gebeurt op basis van scenario’s waarin meerdere disciplines samen oefenen.

 

Daarnaast mogen wij ook de externe veiligheidsdiensten niet uit het oog verliezen. Ik vernoem als voorbeeld de veiligheidsdienst van De Lijn, private bewaking, GAS-ambtenaren en MUG-teams. Ook zij kunnen gebruikmaken van het simulatiehuis.

 

Voor politie en dringende geneeskundige hulp is het simulatiehuis zeker zowel monodisciplinair als multidisciplinair inzetbaar. Tactische interventies van de politie, verhoor, interfamiliaal geweld, koolstofmonoxide, overdosis drugs, werken in nauwe ruimtes, caféruzie, problemen of vechtpartijen aan een bushokje, evacueren van een trap, hoe omgaan met agressie, de mogelijkheden zijn eindeloos, zeker in het appartement van het simulatiegebouw.

 

Er zijn dus heel wat multidisciplinaire mogelijkheden. Niet zelden worden D2 en D3 met elkaar geconfronteerd tijdens reële interventies. D2 is de politie en D3 is de brandweer. Het is dan volgens ons ook een meerwaarde om elkaars kunnen en mogelijkheden te kennen. Mag D3 bijvoorbeeld interveniëren in een thuissituatie bij een dreigende suïcide? Hoe benaderen we het best als team potentieel gevaarlijke personen? Hoe kan D3 ons beschermen wanneer we in een café een verzorging moeten uitvoeren? Welke taak kan D3 hebben tijdens interventies met MUG’s? Inhoudelijk zijn er zeer veel mogelijkheden, die een meerwaarde betekenen voor alle partijen.

 

De meerwaarde van de simulatie-infrastructuur is het kunnen filmen en het debriefen aan de hand van de beelden. Voor de warme oefeningen of persluchtoefeningen van de brandweerschool is het simulatiehuis minder of niet geschikt. Daarvoor hebben we natuurlijk onze specifieke infrastructuur, zoals de vuurhal die vorig jaar in gebruik genomen werd. Wat wel mogelijk is, is een evacuatieoefening in geval van brand in een café of bepaalde zoekoefeningen in rook of het geblinddoekt zoeken van slachtoffers, waarbij de beelden achteraf kunnen worden gebruikt bij het debriefen. Voor de brandweer kunnen multidisciplinaire scenario’s bijvoorbeeld bestaan uit amok in een café, gepaard gaande met een brand met slachtoffers, waarbij een redding moet gebeuren van de bewoners van het appartement boven het café.

 

Binnenkort zitten de verschillende veiligheidsdiensten met elkaar samen om na te gaan welke scenario’s samen kunnen worden georganiseerd.

 

Er werd me bevestigd dat voor het einde van het jaar reeds verschillende oefeningen zullen worden gepland. Het is echter nog niet precies duidelijk wanneer en welke. Die planning wordt momenteel opgesteld.

 

Wat de private beveiligingssector betreft, kan ik u zeggen dat begin juni wordt samen gezeten met de verschillende vertegenwoordigers ervan om met hen te bespreken wat mogelijk is. Daarna kan ik daar meer over vertellen. Waarschijnlijk zal de conclusie zijn dat de verschillende private veiligheidsorganisaties de site kunnen huren en met eigen instructeurs kunnen gebruiken.

 

22.03  Katja Gabriëls (Open Vld): Het is inderdaad een mooi project. Mijnheer de voorzitter, misschien kunnen we met deze commissie wat meer dergelijke projecten bezoeken, in de plaats van hele namiddagen vragen te stellen.

 

De voorzitter: We zullen dat zeker eens doen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

23 Vraag van mevrouw Katja Gabriëls aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "een 'war on drugs' in Vlaanderen" (nr. 11421)

23 Question de Mme Katja Gabriëls au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "une 'war on drugs' en Flandre" (n° 11421)

 

23.01  Katja Gabriëls (Open Vld): Mijnheer de minister, vier partijgenoten van u willen in navolging van de Antwerpse aanpak tegen drugs in heel Vlaanderen een war on drugs uitrollen, hebben wij kunnen lezen, dit omdat een kordaat drugsbeleid zoals in Antwerpen volgens hen ook in de rest van Vlaanderen vruchten zou afwerpen.

 

Concreet stellen ze in een brochure een 10-puntendrugsactieplan voor. Daarin staat dat ze een intensieve strijd willen voeren tegen drugs en drugsgerelateerde criminaliteit op alle fronten. We lezen verder in de brochure dat de grote drugscriminaliteit keihard onder handen moet worden genomen en dat een strenge repressieve aanpak ook een ontradend effect zou beogen.

 

Van 19 tot 22 april 2016 hield de VN voor het eerst in 20 jaar opnieuw een conferentie over drugs. Ze deden dat op verzoek van drie Latijns-Amerikaanse landen die vinden dat de war on drugs een verloren strijd is. Grootschalige militaire operaties, honderdduizenden doden en miljarden aan investeringen ten spijt zijn de drugs nog altijd aan de winnende hand.

 

Volgens de Global Commission on Drug Policy wordt wereldwijd jaarlijks 100 miljard dollar uitgegeven aan de drugsoorlog, zonder het gewenste resultaat.

 

Het gebruik van drugs neemt toe en er zijn de afgelopen jaren tal van nieuwe middelen op de markt gekomen. Het repressieve beleid heeft vooral tot gevolg dat de prijzen worden opgestuwd. De drugsmaffia heeft blijkbaar een jaaromzet van naar schatting 300 miljard dollar.

 

De war on drugs is geen oplossing voor het drugsprobleem, zeggen experts. Integendeel, hij doet meer kwaad dan goed. Onder druk van de VS hebben Latijns-Amerikaanse landen het leger de straat opgestuurd, zegt Coletta Youngers van onderzoeksinstituut Washington Office on Latin-America: "Dat heeft niet geleid tot minder drugshandel of -gebruik, wel tot een grote toename van mensenrechtenschendingen".

 

Mijnheer de minister, heeft België aan deze VN-conferentie deelgenomen? Welk standpunt hebben we daar verdedigd? Wenst u de Antwerpse war on drugs over heel het land uit te rollen? Wat is uw standpunt over de mislukkingen van de war on drugs? Nogmaals, dat is de mening van experts, niet bepaald van onze fractie.

 

23.02 Minister Jan Jambon: België was op de conferentie vertegenwoordigd. De delegatie bestond uit onder andere de permanente vertegenwoordiger bij de VN in New York en diens adjunct, de permanente vertegenwoordiger bij de VN in Wenen, twee vertegenwoordigers van de FOD Volksgezondheid, een vertegenwoordiger van de FOD Justitie en de nationale coördinator inzake drugsbeleid, de heer Brice De Ruyver.

 

Ons land heeft er onder meer benadrukt dat drugs in de eerste plaats een gezondheidsprobleem zijn. Dat is ook het uitgangspunt van de kadernota inzake integrale veiligheid en het daaraan verbonden nationale veiligheidsplan dat binnenkort zal worden verspreid.

 

Voor uw tweede vraag houd ik mij aan het regeerakkoord. Daarover zijn zaken bepaald.

 

Wat uw derde vraag betreft, drugsbestrijding betreft een totaalaanpak. Dit is een drieluik, bestaande uit preventie en curatie maar vast en zeker ook repressie.

 

23.03  Katja Gabriëls (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 11426 van mevrouw Dierick wordt omgezet in een schriftelijke vraag. Vraag nr 11427 en interpellatie nr. 146 van mevrouw Pas worden uitgesteld. Interpellatie nr. 149 van de heer Dallemagne wordt uitgesteld.

 

24 Question de M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "la pénurie de volontaires dans les zones de secours" (n° 11453)

24 Vraag van de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "het tekort aan vrijwilligers in de hulpverleningszones" (nr. 11453)

 

24.01  Philippe Blanchart (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, en tant que président de la zone de secours Hainaut-Est, j'aimerais vous interpeller sur le manque d'effectifs et sur la situation des volontaires au sein de ma zone, comme dans d'autres zones.

 

Les volontaires représentent près de 40 % des effectifs. Seulement, il n'y en a plus assez. Ils sont de moins en moins nombreux et le manque d'effectifs se fait ressentir particulièrement dans les zones rurales. En cause, la nouvelle mesure qui limite le temps de travail des volontaires à 24 heures maximum par semaine, à répartir sur une année. En conséquence, certains volontaires doivent déjà lever le pied car leurs nombres d'heures sont déjà très élevés.

 

La solution est de recruter. Mais il y a également des freins à ce recrutement. Entre autres, le nombre d'heures de formation qui était déjà passé de 90 heures à 13 heures, et depuis le 1er janvier 2016 à 260 heures de formation pour un pompier volontaire. Elles sont également dispensées le week-end, de quoi en refroidir plus d'un.

 

Des volontaires acceptent de suivre la formation et même de s'impliquer car ils n'ont pas d'autre emploi, mais par la suite ils trouvent un emploi et abandonnent le navire, alors qu'ils ont reçu la formation. En effet, une activité de pompier volontaire est difficilement conciliable avec la vie professionnelle et privée.

 

Ce manque est également dû à l'effet pervers de la professionnalisation, qui diminue encore plus le nombre de volontaires potentiels, puisqu'on professionnalise les volontaires. Ceci dit, heureusement ces derniers temps, puisque cela permet de pouvoir les rendre opérationnels plus rapidement.

 

De plus, actuellement, tous les pompiers, y compris les volontaires, doivent avoir le CAF (certificat d'aptitude fédéral). Seuls 7 candidats ont réussi le CAF, pour tout le Hainaut, lors de la première session organisée à Jurbise.

 

Monsieur le ministre, quel est votre regard sur cette situation? Dans quelle mesure cette pénurie touche-t-elle également d'autres zones? Quelles solutions concrètes proposez-vous afin de remédier à cette situation? Quelles mesures pourraient-elles être prévues afin de relancer les vocations? Qu'en est-il de la mesure qui limite le temps de travail? La limite n'est-elle pas à revoir à la hausse? Des mesures sont-elles envisagées afin d'apporter des solutions à la disponibilité des pompiers et à la conciliation avec la vie professionnelle et privée?

 

Augmenter le personnel coûte cher. Les communes n'ont pas les moyens financiers pour assumer ce surcoût. Comment l'État pourrait-il aider les communes dans le cadre de ce financement? Qu'en est-il de la promesse du gouvernement d'arriver à un financement 50-50 avec les communes?

 

24.02  Jan Jambon, ministre: Monsieur le président, monsieur Blanchart, comme j'ai déjà eu l'occasion de le dire à plusieurs reprises dans cette assemblée, l'importance pour notre pays des pompiers volontaires pour assurer des missions de sécurité civile n'est plus à démontrer. Les pompiers volontaires ont toutes leurs raisons d'être dans les zones de secours.

 

Les associations de pompiers volontaires m'ont interpellé, l'année passée, sur un éventuel désistement des pompiers volontaires à la suite de la mise en place des zones de secours. Pour objectiver les choses, la Commission d'accompagnement de la réforme de la sécurité civile a établi un questionnaire en vue de récolter des informations sur le départ volontaire de pompiers volontaires. Quasiment toutes les zones de secours ont répondu au questionnaire. Il résulte des réponses que le départ des pompiers volontaires, pour des raisons autres que la pension, la professionnalisation, le choix entre volontaire et professionnel dans la même zone ou pour cause de déménagement, est en moyenne de 2,50 %. Il n'est dès lors pas question de désistements massifs des pompiers volontaires. Il est prévu d'actualiser cette enquête tous les six mois environ. Il sera alors également tenu compte des recrutements de pompiers par les zones de secours afin de pouvoir déterminer si le nombre de pompiers, tant professionnels que volontaires, varie et dans quelle mesure.

 

Le recrutement de pompiers est une décision qui relève intégralement des zones de secours. Ce sont elles qui décident également en fonction de leurs besoins si elles recrutent des pompiers volontaires ou des pompiers professionnels. L'État fédéral intervient au niveau de l'organisation du certificat d'aptitude fédéral, en constituant un vivier dans lequel les zones de secours pourront puiser leurs futurs membres du personnel opérationnel, l'objectif étant ici d'harmoniser pour tout le Royaume les épreuves de recrutement et de rendre ainsi possible la mobilité du personnel entre les zones de secours.

 

À ce jour, près de 800 personnes ont réussi les épreuves du certificat d'aptitude fédéral et obtenu le sésame leur permettant de postuler dans une zone de secours.

 

Selon mes informations, ce sont 87 et non 7 personnes qui ont obtenu le certificat d'aptitude fédéral à la suite de l'organisation de la première session d'épreuves organisées à l'école du feu de Jurbise.

 

Il est vrai que le pourcentage de réussite lors de cette session est plus faible que celui dans les autres écoles du feu. Une évaluation de cette session a été faite par le KCCE, centre compétent pour la sécurité civile. Il sera tenu compte des résultats de cette évaluation lors des prochaines sessions d'épreuves.

 

Par ailleurs, afin de soutenir les zones de secours dans le processus de recrutement, mes services finalisent actuellement une campagne de recrutement de pompiers volontaires. Cette campagne est pensée pour répondre aux besoins locaux des zones de secours.

 

Elle comporte différents aspects. Tout d'abord la fourniture aux zones de secours de matériel de campagne. Les zones pourront ainsi lancer une campagne quand elles le jugent nécessaire et s'organiser avec les écoles du feu pour que l'organisation des épreuves du certificat d'aptitude fédéral s'efface dans la foulée de la campagne.

 

Deuxièmement, la création d'un site web au niveau national pour permettre aux candidats pompiers volontaires potentiels de connaître le moment et l'endroit où des épreuves du certificat d'aptitude fédéral sont organisées et les places vacantes dans les zones de secours.

 

Troisièmement, une série de petits films seront réalisés pour tenter de lever certains préjugés que les candidats auraient par rapport aux pompiers volontaires. Différents aspects de la vie d'un pompier volontaire y seront expliqués. L'un des films sera dédié aux épreuves du certificat d'aptitude fédéral afin d'en donner une image la plus proche possible de la réalité. La campagne devrait débuter en juillet 2016.

 

L'un des objectifs de la réforme des services d'incendie est de garantir une certaine uniformisation des services d'incendie dans tout le Royaume. La réalisation de cet objectif est assurée en partie par le certificat d'aptitude fédéral, mais également par des exigences de formation de base quasi identiques pour les pompiers volontaires et les pompiers professionnels.

 

La limitation du temps de service des pompiers volontaires à 24 heures par semaine répond aux exigences de l'Europe d'encadrer le temps de service du pompier volontaire, tout en permettant à celui-ci d'en poursuivre son engagement pour la sécurité. Cette durée doit être calculée en tenant compte d'une période de référence d'une année, ce qui permet une grande souplesse, car elle permet aux volontaires de prester jusqu'à 1 248 heures par an.

 

En ce qui concerne les mesures visant à permettre aux pompiers volontaires de continuer à combiner l'activité de pompier volontaire, une activité professionnelle et une vie de famille, des avancées sont également en cours. Le congé éducatif vient d'être accepté par la Région flamande. Ceci permettra aux pompiers volontaires de suivre certains modules de la formation de pompier dans le cadre de leur activité auprès de leur employeur principal. La demande de reconnaissance d'un congé éducatif va à présent être introduite auprès de la Région wallonne. C'est un grand pas en avant.

 

Par ailleurs, mes services examinent la possibilité de conclure des conventions avec les fédérations d'employeurs afin d'améliorer la disponibilité des pompiers volontaires en journée.

 

Je pense avoir déjà répondu à plusieurs reprises à votre 7ème question. Mais pour ce qui concerne le financement, les surcoûts de la réforme sont couverts par les dotations fédérales aux zones de secours. Une évaluation de ces financements sera faite par mes services en concertation avec les partenaires concernés et notamment les Unions de villes et communes. Si les nouvelles obligations sont couvertes par le financement fédéral, il n'y a pas lieu de dédoubler les moyens financiers des zones de secours.

 

L'un des objectifs de la réforme de la sécurité civile est de rationaliser les moyens. Des économies d'échelles peuvent être faites grâce à une interaction réfléchie entre les différents postes d'une zone de secours. Certaines mesures prises par le passé pour assurer la protection d'un territoire communal, comme la permanence d'un poste 24 heures sur 24, 7 jours sur 7, ne sont plus utiles dans le cadre d'un réseau de postes.

 

Il reviendra aux zones de secours d'adapter leurs investissements pour tenir compte de la dimension zonale. À cet égard, il est indispensable pour les zones de secours d'établir au plus vite un programme pluriannuel de politique générale et un plan du personnel.

 

Je terminerai en rappelant l'effort financier de l'État fédéral qui s'est engagé à augmenter progressivement les dotations fédérales aux zones de secours qui s'élèvent à 137 millions d'euros cette année, afin d'atteindre un peu plus de 147 millions d'euros en 2018.

 

24.03  Philippe Blanchart (PS): C'est une réponse très complète. Je vous en remercie, monsieur le ministre.

 

Nous attendons les avancées en ce qui concerne les solutions pour la disponibilité des pompiers et la conciliation avec la vie privée avec impatience. C'est une bonne nouvelle, notamment en matière de congé éducatif.

 

Les résultats obtenus dans le Hainaut sont interpellants. Nous souhaiterions avoir des informations sur ce qui explique ces résultats très faibles qui nous empêchent de pouvoir recruter du personnel volontaire. Il serait intéressant d'avoir une réflexion à ce sujet, en lien avec le gouverneur de la province.

 

J'ai noté que le matériel de campagne sera disponible en juillet. Nous l'attendons également avec impatience pour pouvoir augmenter nos effectifs car dans ce cas précis, nous allons professionnaliser une vingtaine de volontaires. Cela nous permettra de les engager et de les rendre opérationnels plus vite.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

25 Question de M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "la réforme de la sécurité civile" (n° 11454)

25 Vraag van de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de hervorming van de civiele bescherming" (nr. 11454)

 

25.01  Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, j’aimerais vous interpeller sur la réforme de la sécurité civile depuis le passage en zones et les attentes notamment des agents de la protection civile. En effet, l’arrêté royal des missions du 10 juin 2014, négocié par le cabinet Milquet, prévoit que les missions non spécialisées reviennent aux zones de secours. Ces missions dévolues aux zones ont participé activement au refinancement de celles-ci. Dans le même temps, la protection civile se voit appliquer toute une série de contractions budgétaires.

 

Toutefois, sur le terrain, les interventions situées dans la colonne 1 de l’arrêté royal sont encore effectuées par la protection civile. Cela pèse énormément sur le budget de fonctionnement des unités de protection civile, qui ne devraient plus être chargées de ces missions. De plus, malgré un timing prévu pour la réforme de la protection civile, neuf ans après, celle-ci n’est toujours pas lancée.

 

L’insatisfaction et le manque de perspectives du personnel de la protection civile se font cruellement sentir. Le personnel n’a toujours pas le statut type alloué aux zones ainsi qu’aux gardiens de prison alors qu’ils font actuellement exactement le même travail. À travail égal, salaire égal. Et le gouvernement a promis et reconnu ce statut. En outre, les différents accords n’ont pas vraiment été négociés en présence de toutes les parties, notamment les acteurs de la protection civile.

 

Monsieur le ministre, qu’en est-il de l’implication de la protection civile autour de la table des négociations?

 

Les agents de la protection civile attendent une communication du ministre qui était promise pour Pâques, et ensuite postposée au premier semestre, mais il n’y a toujours rien qui bouge. Quand la réforme de la protection civile sera-t-elle mise en application? Quelles en seront les modalités?

 

Vous prônez une réorganisation de la protection civile en supprimant des unités et une enveloppe de frais de fonctionnement constante. Qu’en est-il?

 

Une suppression du personnel a été établie pour garder l'enveloppe "frais de personnel" constante. Ces économies de fonctionnement, engendrées par la suppression d'unités, n’ont pas été prévues pour l'amélioration du statut des agents, comme cela était prévu. Dès lors, à quoi ont-elles été attribuées, si ce n'est à une diminution du budget de fonctionnement pure et simple?

 

25.02  Jan Jambon, ministre: Cher collègue, pendant les discussions préparatoires concernant la réforme, certains responsables de la protection civile ont été consultés activement et à plusieurs reprises, dont les syndicats.

 

Dès que le gouvernement se sera mis d'accord sur une réorganisation globale de la protection civile portant à la fois sur ses missions, ses unités, son statut et son système de travail, les propositions élaborées feront l'objet d'une négociation syndicale.

 

Je peux vous assurer qu'à cette occasion, mes services et moi-même serons tout particulièrement à l'écoute des aspirations et des inquiétudes exprimées par les membres du personnel.

 

Durant la première moitié de 2016, l'exercice portera sur l'attribution des missions à la protection civile ou aux zones d'incendie et sur les critères pour le nombre et l'emplacement des casernes. Nous allons donc opérer une distinction entre les tâches urgentes qui reviendront aux zones de secours et les tâches spécialisées ou de longue durée qui relèveront de la protection civile.

 

L'objectif est de finaliser la réorganisation en 2018. Cela signifie que tout aura été mis en œuvre sur le terrain. Les décisions seront prises, quant à elles, dans les semaines et mois à venir.

 

Mes services s'occupent actuellement d'élaborer des projets de textes relatifs aux différentes questions. À l'heure actuelle, les travaux sont bien avancés. Mais étant donné qu'aucun projet n'a encore été soumis au Conseil des ministres, il est prématuré de se prononcer sur les modalités.

 

Pour ce qui concerne l'éventuelle fermeture de casernes, deux séries de critères seront utilisés, à savoir le critère économique et le critère opérationnel. On entend par critère économique l'état de l'infrastructure actuelle, les investissements indispensables, les possibilités d'extension des sites, etc. On entend par critère opérationnel, la situation, la possibilité de désenclavement, la mobilité, etc.

 

La diminution du nombre de casernes entraînera une baisse des frais généraux, ce qui dégagera des moyens financiers pour la revalorisation du statut du personnel de la protection civile. Il n'est pas question ici de faire des économies; le budget sera conservé, l'enveloppe restera fermée, mais servira à financer le statut, qui sera le même que pour les zones de secours. On travaillera avec moins de overhead.

 

À la suite du point précédent, il est à mentionner qu'il y a aura effectivement une harmonisation des statuts des services d'incendie et de la protection civile. Pour les membres du personnel de la protection civile, cela se traduira de manière générale par une hausse de salaire considérable. C'est dans la baisse des frais généraux, suite à la diminution du nombre de casernes, que réside la neutralité budgétaire de l'opération. Neutralité, et pas diminution.

 

25.03  Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie. Il est important de le préciser, et je pense que cela sera de nature à éclairer la situation. Il y a peut-être un problème de communication, parce que le mal-être est important. Ils attendent tout de même depuis neuf ans, depuis la publication de la loi. Ce sentiment d'injustice qu'ils ressentent par rapport aux travailleurs des zones incendie est réel et profond. Si vous travaillez effectivement en enveloppe fermée, leur statut devrait inévitablement s'améliorer.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: De interpellatie nr. 149 van de heer Dallemagne wordt uitgesteld.

 

Ook vraag nr. 11482 van de heer de Lamotte wordt uitgesteld, evenals vraag nr. 11487 van mevrouw Lahaye-Battheu.

 

De vragen nrs. 11344, 11503, 11590, 11591, 11592 en 11593 van de heer Nollet worden omgezet in schriftelijke vragen.

 

De vragen nrs. 11552 en 11567 van mevrouw Matz worden uitgesteld.

 

Ook de vragen nrs. 11298 en 11513 van de heer Crusnière worden uitgesteld.

 

26 Vraag van de heer Veli Yüksel aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de toepassing van de wet van 10 augustus 2015 omtrent de intrekking van identiteitskaarten van Syriëgangers" (nr. 11595)

26 Question de M. Veli Yüksel au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "l'application de la loi du 10 août 2015 concernant le retrait des cartes d'identité des djihadistes partis en Syrie" (n° 11595)

 

26.01  Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, de wet van 10 augustus 2015 voorziet in de mogelijkheid om de afgifte van de identiteitskaart te weigeren, de kaart in te trekken of ongeldig te verklaren voor personen waarvoor er aanwijzingen zijn dat zij zich naar een gebied wensen te begeven waar terroristische groeperingen actief zijn.

 

Mijnheer de minister, ten eerste, hoeveel identiteitskaarten werden sinds de inwerkingtreding van de wet geweigerd, ingetrokken of nietig verklaard?

 

Ten tweede, aan hoeveel betrokkenen werd na de maximumduur van de intrekking, met name drie maanden, een nieuwe kaart toegekend?

 

Ten derde, bij hoeveel mensen werd de maatregel verlengd?

 

Ten slotte, in hoeveel gevallen werd de kaart in een kortere periode opnieuw toegekend, nadat het OCAD u te kennen heeft gegeven dat de maatregel niet langer noodzakelijk is?

 

26.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer Yüksel, de wet van 10 augustus 2015 legt het initiatief inzake de intrekking van identiteitskaarten bij het OCAD. Bij koninklijk besluit van 26 december 2015 werd de inwerkingtreding van die wet bepaald op 5 januari 2016.

 

Tot op heden werd van zes personen de identiteitskaart geweigerd, ingetrokken of nietig verklaard. Bij vier personen is de beslissing voor de intrekking gedurende drie maanden betekend. Bij één persoon is die betekening in behandeling. Bij één persoon is de beslissing voor de intrekking gedurende vijfentwintig dagen betekend en wordt op een eventuele reactie gewacht.

 

De periode van drie maanden is bij geen enkele van die zes personen al voorbij.

 

Tot op heden is het OCAD nog niet op de gegeven adviezen tot intrekking teruggekomen.

 

26.03  Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.

 

Het is nog te vroeg om daarover politieke uitspraken te doen. Wij zullen de zaak uiteraard nader opvolgen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.44 uur.

La réunion publique de commission est levée à 17.44 heures.