Commissie voor het Bedrijfsleven, het
Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale wetenschappelijke en culturele
Instellingen, de Middenstand en de Landbouw |
Commission
de l'Économie, de la Politique scientifique, de l'Éducation, des Institutions
scientifiques et culturelles nationales, des Classes moyennes et de
l'Agriculture |
van Dinsdag 10 mei 2016 Namiddag ______ |
du Mardi 10 mai 2016 Après-midi ______ |
Le développement des questions et interpellations commence à 14.53 heures. La réunion est présidée par M. Jean-Marc Delizée.
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 14.53 uur. De vergadering wordt voorgezeten door de heer Jean-Marc Delizée.
Le président: Mme Fonck transforme sa question n° 9345 en question écrite.
Vraag nr.
9829 van mevrouw Lanjri wordt ook omgezet in een schriftelijke vraag.
01 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de erkenning van de landbouwsector als 'sector in crisis'" (nr. 10498)
01 Question de Mme Leen Dierick au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "la reconnaissance du secteur agricole comme 'secteur en crise'" (n° 10498)
De voorzitter: Mevrouw Dierick, het is vandaag een goede dag om een dergelijke vraag te stellen, want de landbouwsector is inderdaad een sector in crisis en die sector heeft specifieke maatregelen nodig.
Dat gezegd zijnde, geef ik u het woord.
01.01 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, wij delen dezelfde bekommernis, maar aan de mogelijke oplossingen geven we misschien een andere invulling, want er zijn verschillende instrumenten mogelijk, waaronder bijvoorbeeld de erkenning als sector in crisis.
Mijnheer de minister, sommige sectoren kunnen worden erkend als sector in crisis. Zo werd onder meer al beslist dat alle landbouwsectoren, de Brusselse buurthandel en horeca erkend zullen worden als sector in crisis.
De zelfstandigen uit die sectoren krijgen bepaalde faciliteiten voor de betaling van hun sociale bijdragen. Zij zullen voortaan ook faciliteiten kunnen genieten voor een verlaging van hun voorlopige bijdragen. De bedoeling is dat zelfstandigen die actief zijn in die sectoren niet meer moeten aantonen dat hun sector in crisis is, in het kader van de aanpassing van hun sociale bijdragen.
Mijnheer de minister, daarover heb ik de volgende vragen.
Vanaf wanneer precies zal de landbouwsector, de Brusselse buurthandel en horeca erkend worden als sector in crisis? Hoe lang zal die erkenning duren?
Kunt u toelichten wat het voordeel is voor zelfstandigen als hun sector wordt erkend als sector in crisis? Wat betekent dat concreet?
Sinds vorig jaar is het mogelijk dat zelfstandigen zelf kiezen om meer of minder bijdragen te betalen als zij verwachten dat de inkomsten hoger dan wel lager zullen liggen. Een vermindering van de te betalen bijdragen kan enkel op basis van objectieve elementen. Kunt u toelichten welk voordeel de erkenning als sector in crisis heeft in vergelijking met die regeling inzake objectieve elementen? Waar zit juist het verschil en wat zijn de voordelen en nadelen van het ene dan wel het andere?
Kunt u ook de rol van de socialeverzekeringsfondsen in die nieuwe erkenning toelichten?
Aangezien het om een nieuwe regeling gaat, wil ik u ook vragen wanneer die geëvalueerd zal worden.
01.02 Minister Willy Borsus: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Dierick, zoals u vermeldt, wilde ik voor sommige sectoren die erkend zijn als sectoren in crisis, de mogelijkheden vereenvoudigen om de voorlopige bijdragen naar beneden aan te passen. Het gaat enerzijds om de landbouwsector en anderzijds om de Brusselse buurthandel en horecasector.
Wij moeten opmerken dat Vilvoorde en Zaventem ook opgenomen werden in het toepassingsgebied. Wij moeten ook opmerken dat de betalingsfaciliteiten die werden toegekend naar aanleiding van de aanslagen, uitgebreid werden naar heel België en naar alle sectoren, maar dat de zelfstandige hier moet aantonen dat zijn moeilijkheden te maken hebben met de aanslagen van 22 maart.
Deze erkenning heeft het voorwerp uitgemaakt van een omzendbrief van 26 maart 2016 aan de socialeverzekeringsfondsen. Hij is onmiddellijk van toepassing en geldt dus reeds voor de voorlopige bijdragen voor heel 2016.
De erkenning van een sector als een sector in crisis faciliteert de mogelijkheden om de voorlopige bijdragen naar beneden aan te passen. Deze erkenning geldt voor het jaar waarvoor de betalingsfaciliteiten worden toegekend en voor de twee volgende jaren.
Dan kom ik aan uw tweede en derde vraag. De berekening van de bijdragen is sinds januari 2015 hervormd.
In dat kader moet elke zelfstandige een bijdragebedrag betalen dat voorlopig wordt bepaald op de inkomsten van drie jaar eerder, maar hij kan dat voorlopig bedrag op elk moment van het jaar aanpassen, rekening houdend met de effectieve inkomsten in dat jaar. Om dat bedrag te verlagen, zo bepaalt de wet, moet de zelfstandige objectieve elementen leveren voor die verlaging, in principe minstens twee elementen, ten aanzien van twee criteria, zoals ziekte, moederschap, verlies van een belangrijke klant, financiële moeilijkheden, een daling van de omzet of vrijstelling van bijdragen.
Het voordeel dat wordt gegeven aan de zelfstandigen van de sectoren die erkend in crisis verkeren, is dat het actief zijn in die sectoren op zich een criterium vormt dat geen voorwerp moet uitmaken van enig bewijselement. Het volstaat voor de zelfstandige dus om als tweede element een objectief element aan te reiken voor de daling van de inkomsten om een volledig dossier te hebben en de toelating te krijgen om verminderde bijdragen te betalen. Het kan bijvoorbeeld gaan om een btw-aangifte of een document dat de daling aantoont van de prijzen waaraan zijn productie verkocht is. Dat is bijvoorbeeld in de landbouwsector het geval.
Wij moeten opmerken dat voor de landbouwers ook aan de socialeverzekeringsfondsen werd gevraagd om rekening te houden met de specifieke situatie van de landbouwers die onderworpen zijn aan de forfaitaire belastingregeling inzake de personenbelasting.
Ten vierde, de fondsen hebben in het kader van het algemeen mechanisme voor de verlaging van de voorlopige bijdragen een fundamenteel adviserende en controlerende rol. De wet heeft in limieten voorzien voor de aanpassing van de voorlopige betalingen. Zij heeft ook in verhogingen voorzien in sommige gevallen van een onterechte verlaging van de voorlopige bijdragen, met andere woorden, wanneer de zelfstandige verminderde bijdragen heeft betaald en zijn inkomsten uiteindelijk niet zo laag uitvallen. De fondsen moeten dus verifiëren dat aan de voorwaarden wordt voldaan, maar zij moeten de zelfstandige ook adviseren om te vermijden dat zij eventueel worden geconfronteerd met een aanzienlijke regularisatie en verhogingen.
Ten vijfde, het algemeen mechanisme voor de verlaging van de voorlopige bijdragen maakt het voorwerp uit van een constante monitoring binnen het monitoringcomité van de hervorming. Dat comité, dat alle stakeholders samenbrengt onder het voorzitterschap van mijn kabinet, vergadert minstens driemaandelijks om de goede werking te onderzoeken van de nieuwe berekeningswijzen, met name voor wat betreft de verlagingen. Het comité zal de nieuwe maatregelen integreren in zijn monitoring. Naast de monitoring werd er wettelijk een algemene evaluatie voorzien door het algemeen beheerscomité van het sociaal statuut der zelfstandigen, die voor eind 2018 rond moet zijn.
01.03 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord.
Het is goed dat er een uitbreiding komt naar andere sectoren over heel België naar aanleiding van de terreuraanslagen van 22 maart. Dat is ook een bekommernis van mijn collega die daarover ook al een vraag had gesteld in de plenaire vergadering. Ik denk dat dit een goede maatregel is die de federale regering heeft genomen.
De erkenning van een sector in crisis is goed, omdat het gemakkelijker is om te voldoen aan die twee voorwaarden. De rol van de sociale zekerheid is ook heel belangrijk en dan vooral het aspect sensibilisering. Men moet de landbouwers informeren en sensibiliseren zodat ze de goede maatregelen nemen.
Ik ben ook tevreden met de constante monitoring.
Ik wil wel nog vragen om dit voldoende bekend te maken aan de landbouwsector dat zij een beroep op deze maatregel kunnen doen, dat er via verschillende kanalen een informatiecampagne wordt opgezet zodat zij weten dat er nieuwe maatregelen zijn.
Ik denk dat dit een zeer goede maatregel is, waarvoor dank.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
02 Vraag van mevrouw Griet Smaers aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de opportuniteit van de toekenning van pensioenrecht voor zelfstandigen in bijberoepen" (nr. 10719)
02 Question de Mme Griet Smaers au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "l'opportunité d'accorder le droit à la pension aux indépendants dans le cadre d'une activité complémentaire" (n° 10719)
02.01 Griet Smaers (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het aantal zelfstandigen in bijberoep neemt jaar na jaar toe. Wij kunnen dat zien in de cijfers, uit de laatste cijfers van het RSVZ blijkt inderdaad dat het relatieve aandeel van die zelfstandigen in bijberoep met 10,03 % in 2014 is toegenomen ten opzichte van 2010. Dat is heel wat.
Die zelfstandigen bouwen vandaag geen pensioenrechten op. Het werd reeds een aantal keren hier in de commissie opgemerkt, ook bij de bespreking van de beleidsnota kwam dat aan bod. Zij bouwen wel rechten op in hun hoofdberoep als bijvoorbeeld ambtenaar of werknemer. Alleen als een zelfstandige voor zijn bijberoep heeft bijgedragen aan het tarief van een zelfstandige in hoofdberoep, kan deze zelfstandige voor zijn zelfstandige activiteit in bijberoep pensioenrechten opgebouwd hebben.
In het regeerakkoord werd opgenomen dat nieuwe verbeteringen met betrekking tot het sociaal statuut van de zelfstandigen zullen onderzocht worden in zoverre de budgettaire mogelijkheid dit toelaat. Zo zal de opportuniteit van de toekenning van een pensioenrecht als tegengewicht voor een minimumbedrag aan sociale bijdragen die zelfstandigen in bijberoep betalen, bestudeerd worden door het ABC Zelfstandigen. Dit zal gebeuren om beter rekening te kunnen houden met periodes van gemengde activiteit, zeker daar zit er een probleem, wanneer men gemengd actief is geweest, deeltijds als loontrekkende en deeltijds als zelfstandige.
Daarnaast bevatten het regeerakkoord en uw beleidsnota ook het feit dat de tweede pensioenpijler toegankelijker moet gemaakt worden voor zelfstandigen die als natuurlijke persoon werken. In tegenstelling tot zelfstandigen in een vennootschap hebben zij immers niet de mogelijkheid om in de tweede pijler een pensioen op te bouwen in het fiscaal kader van de 80 %-regel.
Bent u er voorstander van dat zelfstandigen in bijberoep ook de mogelijkheid moeten krijgen om pensioenrechten op te bouwen? Hoe zou u dat dan zien?
Hebt u zicht op hoeveel zelfstandigen hun hoofdactiviteit als werknemer of ambtenaar terugschroeven en dus daar minder rechten opbouwen ten voordele van hun zelfstandige activiteit in bijberoep?
Hebt u reeds de opdracht gegeven aan het ABC Zelfstandigen om de opportuniteit te onderzoeken van de toekenning van pensioenrechten voor zelfstandigen in bijberoep. Waarom wel of niet?
In uw beleidsnota staat dat u in 2016 verschillende projecten zult voortzetten, onder meer de toegang tot de tweede pensioenpijler voor zelfstandigen actief als natuurlijk persoon. Wat is momenteel de stand van zaken in dit dossier? Welke timing voorziet u om dit mogelijk te maken?
02.02 Minister Willy Borsus: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Smaers, de toekenning van pensioenrechten aan zelfstandigen in bijberoep moet zeer goed onderzocht worden. Ten eerste zijn er tal van technische aspecten en vragen die beantwoord moeten worden, zoals de vraag hoe dat pensioen berekend zal worden, onder welke voorwaarden kan het worden toegekend, of een zelfstandige in bijberoep recht heeft op een minimumpensioen, enzovoort. Ten tweede, de budgettaire kostprijs moet beheersbaar zijn. Ten slotte, er moet rekening gehouden worden met de pensioenhervormingen waar het Nationaal Pensioencomité zich over buigt of zich nog over zal buigen.
Voor uw tweede vraag beschik ik niet over cijfers die de precieze evolutie weergeven van de tewerkstellingsgraad als werknemer of als ambtenaar van zelfstandige in bijberoep. De statistieken van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekering der Zelfstandigen laten wel toe om het aantal zelfstandigen te bepalen dat eerst in bijberoep aangesloten was en in de loop van een jaar naar een hoofdberoep omschakelde. De meest recente gegevens hebben betrekking op 2014. In 2014 waren er 11 152 zelfstandigen in bijberoep, het jaar voordien als zelfstandig in hoofdberoep gekend. Dat is 4,83 % van het totaal aantal zelfstandigen in bijberoep.
Ik heb voor u een aantal tabellen, mevrouw Smaers.
Uiteraard zijn er ook zelfstandigen in hoofdberoep die zelfstandige in bijberoep worden. Zo zien wij dat in 2014 8 010 zelfstandigen in hoofdberoep een jaar eerder nog als zelfstandige in bijberoep gekend waren. Dat komt overeen met 1,17 % van alle zelfstandigen in hoofdberoep. Dat betekent dat er in 2014 ten opzichte van 2013 een netto-uitstroom van het statuut bijberoep naar het statuut hoofdberoep was van 3 142 zelfstandigen. Zij vertegenwoordigen 1,54 % van de zelfstandigen in bijberoep. Ik heb ook de oude cijfers voor u.
Bij die cijfers moet een kanttekening worden gemaakt. Niet elke zelfstandige kiest er bewust voor om zelfstandige in hoofdberoep te worden. Sommigen verloren hun werk of hun uitkering, waardoor hij of zij automatisch zelfstandige in hoofdberoep wordt. Er bestaan geen statistieken over de redenen waarom iemand van statuut verandert.
Voor uw derde vraag kan ik u antwoorden dat het ABC nog niet werd gevraagd om de problematiek te onderzoeken.
Tot nu toe waren er andere prioriteiten, zoals de evaluatie van de wet op de arbeidsrelaties, een evaluatie van de faillissementsverzekering, diverse maatregelen in de pensioenen en maatregelen in de strijd tegen sociale fraude. Het ABC onderzoekt ook de invoering van een puntensysteem voor het pensioen van de zelfstandigen. Dat is een onderwerp waarover het Nationaal Pensioencomité zich momenteel buigt. De toekenning van pensioenrechten aan zelfstandigen in bijberoep is daar uiteraard aan verbonden.
Wat uw laatste vraag betreft, het sociale gedeelte van het voorontwerp van wet is klaar. Ik heb daarvoor het akkoord van de minister van Begroting gevraagd. De tekst voor het fiscale gedeelte, betreffende de tweede pijler, dat tot de bevoegdheid van mijn collega-minister Johan Van Overtveldt behoort, is op dit ogenblik nog niet klaar. Het is mijn wens om er nog dit jaar voor te zorgen dat elke zelfstandige de mogelijkheid krijgt om een tweede pensioenpijler op te bouwen.
02.03 Griet Smaers (CD&V): Mijnheer de minister, dank u voor de kopie met de cijfergegevens. Ik dank u ook voor de rest van uw antwoord op mijn vraag.
U zei in uw antwoord dat er vooralsnog geen opdracht is gegeven aan het ABC om de problematiek van zelfstandigen in bijberoep en de opbouw van pensioenrechten te bestuderen. Is het dan de bedoeling om die opdracht in de toekomst wel te geven? Ja. Oké. U gaat die opdracht in de loop van het jaar of in de komende maanden geven.
Wat betreft het laatste deel van mijn vraag, de tweede pensioenpijler, verneem ik dat uw luik klaar is om gerealiseerd te worden. Het werk van minister Van Overtveldt, het financiële luik, voor die tweede pensioenpijler moet nog gebeuren? Dan zullen we dat best ook bij minister Van Overtveldt opvolgen zodat dit spoedig in orde kan komen.
L'incident est clos.
03 Vraag van mevrouw Leen Dierick aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "melktoeslag en gedragscode" (nr. 10784)
03 Question de Mme Leen Dierick au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "les primes octroyées au secteur laitier et le code de bonne conduite" (n° 10784)
03.01 Leen
Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter,
mijnheer de minister, er duiken allerlei berichten op over
moeilijke prijsonderhandelingen. De eenmalige en vanuit de keten gefinancierde
crisistoeslag zou door de supermarkten in rekening worden gebracht om melk nog
goedkoper te kunnen aankopen. Dat zou volgens de Boerenbond echter tegen de
afspraken ingaan.
Daarnaast is er nog een ander probleem waarmee melkveehouders worden
geconfronteerd in de huidige laagconjunctuur. De relatie met de leveranciers
zou bij sommige kopers niet goed meer zijn, gelet op de huidige omstandigheden.
De uitgang dreigt voor producenten van melk waarmee de afnemer geen weg
weet.Sinds 2009 zijn daarover echter interprofessioneel duidelijke afspraken
gemaakt in een gedragscode met minimale opzegtermijnen.
De laatste schijf van de melktoeslag werd reeds uitbetaald. Klopt het
dat deze toeslag door de supermarkten in rekening wordt gebracht om melk goedkoper
te kunnen aankopen? Zo ja, gaat dit tegen de afspraken van het akkoord in? Kunt
u daarover duidelijkheid verschaffen?
De relatie met de leveranciers verloopt niet gemakkelijk. Hebt u weet
van deze problemen, die zouden worden doorgeschoven naar de coöperaties die dan
zouden moeten inspringen voor de melkophaling? Hebt u hierover reeds klachten
ontvangen? Zo ja, hoeveel? Van welke aard?
Sinds 2009 is er een gedragscode met minimale opzegtermijnen. Wordt deze
nog altijd gerespecteerd of zijn er misbruiken? Werd de gedragscode sinds de
invoering ervan reeds geëvalueerd? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wordt een
evaluatie gepland en wat zijn de aandachtspunten? Hebt u intenties om de
gedragscode aan te passen?
03.02 Minister Willy Borsus: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Dierick, ik blijf mij bijzonder zorgen maken over de evolutie van de prijzen op de melkmarkt. De Belgische productie is nog nooit zo overvloedig geweest en de prijzen zijn op hun laagste peil. Dit wordt aangetoond door het feit dat de Belgische productie met meer dan 18 % is toegenomen tussen het eerste kwartaal van 2015 en het eerste kwartaal van 2016. Het akkoord met Ierland is 33 %.
Het akkoord tussen de partners in het ketenoverleg liep eind maart na zes maanden af. Het kan niet worden verlengd omdat de Europese Mededingingsautoriteit voorafgaand aan de uitvoering van het akkoord had gepreciseerd dat het beperkt in de tijd moest zijn. Het gaat om een privéakkoord. Daarom is de overheid geen rechtstreeks betrokken partij, ook al hebben wij de gesprekken ondersteund en gefaciliteerd. Hetzelfde geldt voor de gedragscode die door de partners in het ketenoverleg werd ondertekend op 20 mei 2010. Deze is erop gericht om de samenwerking en de dialoog te verbeteren en partnerschappen te stimuleren tussen de actoren uit de sector die deze code steunen.
De aanbevelingen van de code hebben dan ook betrekking op de permanente uitwisseling van informatie, partnerschap, wederzijds respect en transparantie in de handelsrelaties, waarbij de doelstelling wordt nagestreefd om onregelmatige prijsschommelingen te vermijden, met strikt respect voor de mededingingsregels. Deze code verbindt natuurlijk de ondertekenende partijen, waarvan de federatie van de grootdistributie Comeos deel uitmaakt.
Het gaat om een vrijwillig initiatief van de sector. Zoals u weet zijn de prijzen vrij, worden zij bepaald volgens de situatie van vraag en aanbod op de markt en wordt erover onderhandeld tussen private actoren. Ik kan niet rechtstreeks tussenkomen in de mechanismen, gelet op de Belgische en Europese mededingingsregels. Het ABS, het Algemeen Boerensyndicaat, heeft mij rechtstreeks over de situatie ingelicht en zegt dat de onderhandelingen met de distributiesector aan de gang zijn.
Ik wens vurig dat deze dialoog tot een positief resultaat leidt. Het initiatief van de grootdistributie zou ingaan tegen de geest en de letter van de gedragscode. Daardoor zou het risico ontstaan dat één van de aanbevelingen op losse schroeven gezet zou worden, als de kopers en de leveranciers unilaterale wijzigingen aan de contractvoorwaarden opleggen.
Gelet op de kritieke economische en financiële context van de melksector, zou een nieuwe vraag om prijsverlaging op het niveau van de melkerijen, als die bevestigd zou worden, rampzalige economische gevolgen hebben en dit betreur ik ten stelligste. Omdat landbouw een volledig geïntegreerd beleid is op Europees niveau, blijf ik volledig klaar staan in dit opzicht. Volgens mij moet de Europese Unie compensaties toekennen aan de producenten om hun productie tijdelijk en in overleg met de producentenorganisaties, terug te schroeven.
Ik wil het Belgische standpunt nogmaals krachtig formuleren tijdens de volgende Europese landbouwraad die zal plaatsvinden op 17 mei 2016. Bovendien heb ik samen met mijn collega Stéphane Le Foll de mobilisatie gevraagd van het Europees Parlement dat de activering zal bespreken van artikel 222 in een vergadering van de landbouwcommissie op 25 mei 2016.
Ik wil veranderingen. De huidige situatie is dramatisch en kan absoluut niet blijven duren. Deze zaak is voor mij een prioriteit.
De voorzitter: Mijnheer de minister, ik ben het eens met uw conclusie.
03.03 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de minister, ik ben het ook eens met de conclusies. Het antwoord dat wij hier krijgen is natuurlijk niet hoopvol. Ik meen wel dat het een eerlijk antwoord is.
Wij mogen op zich tevreden zijn dat er een ketenoverleg is. Dat heeft jaren goed gewerkt. Het is een uniek systeem waarbij alle stakeholders zelf rond de tafel gaan zitten. De overheid moet zich er niet mee bemoeien maar moet de zaken wel faciliteren. Alleen is het nu wel jammer om vast te stellen dat men vanuit de landbouworganisaties te horen krijgt dat de gemaakte afspraken niet worden nagekomen. Men zit dan wel in een zeer zwakke positie. De vraag is wat wij daaraan doen. Het is niet evident om daar als overheid in op te treden maar ik meen dat wij onze krachten moeten bundelen. Het speelt zich inderdaad vooral op Europees niveau af. Daarom kan ik het alleen steunen dat u een krachtige stem laat horen op Europees niveau om dit probleem aan te kaarten. Wij kijken uit naar wat u daar op 17 mei zult verkondigen.
Wij zullen hier uiteraard opvolgvragen over stellen. Het is geen vijf voor twaalf, het is intussen al vijf na twaalf voor de landbouwsector. Er moet echt wel opgetreden worden want anders zorgt dit voor drama’s. Dat moeten wij trachten te vermijden.
L'incident est clos.
- mevrouw Rita Gantois aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de ontzegging door Frankrijk om Belgische inkomenssteun te verschaffen" (nr. 10846)
- mevrouw Caroline Cassart-Mailleux aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de Franse beslissing om de GLB-subsidies voor grensoverschrijdende landbouwbedrijven stop te zetten" (nr. 10865)
- mevrouw Leen Dierick aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de ontzegging van de inkomenssteun" (nr. 11013)
- Mme Rita Gantois au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le refus par la France d'accorder des aides aux revenus belges" (n° 10846)
- Mme Caroline Cassart-Mailleux au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "la décision de la France de ne plus payer les aides de la PAC aux agriculteurs transfrontaliers" (n° 10865)
- Mme Leen Dierick au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le refus des aides au revenu" (n° 11013)
04.01 Rita Gantois (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de landbouworganisaties ABS en Boerenbond waren kwaad – dat moet ik in de verleden tijd uitdrukken, want onze vragen zijn intussen al wat gedateerd – op Frankrijk, omdat dat land de aanvraag van de Belgische grensboeren tot rechtstreekse Europese steun op hectaren in Frankrijk niet wou aanvaarden. Frankrijk stelde dat die boeren geen Franse domicilie hadden en verwees daarvoor naar artikel 4 van de Europese verordening, die de rechtstreekse steun regelt. Dat artikel stelt dat een bedrijf moet worden beschouwd als één geheel van productie-eenheden, waaronder de gronden binnen dezelfde lidstaat.
De landbouworganisaties zijn het daar niet mee eens en dat is ook logisch, want in het artikel staat geen verwijzing naar de noodzakelijke aanwezigheid van bedrijfsgebouwen, want onder bedrijf wordt het geheel van productie-eenheden begrepen, waaronder de gronden binnen eenzelfde staat, laat staan dat er sprake is van de domiciliëring van een bedrijfszetel. Op basis van nationaliteit of domicilie kan dus niet bij de wet van verordening 1037/2013 afgeweken worden.
Volgens de landbouworganisaties is de opsplitsing van een grensbedrijf in een bedrijf in de ene lidstaat en een bedrijf in een andere lidstaat eigenlijk een louter administratief gegeven en noodzakelijk, omdat de uitvoering bij nationale administraties ligt.
Dat er dan toch gediscrimineerd werd op basis van domicilie, houdt dan ook in dat er sprake is van een maatregel die het vrij verkeer van de vestiging belemmert, wat eigenlijk duidelijk ingaat tegen het Europees recht.
Mijnheer de minister, u hebt intussen succesvol ingegrepen na overleg met uw Franse collega Stéphane Le Foll, waardoor dat rechtgetrokken is. Daarom pas ik mijn vraag enigszins aan.
Komt dat onderwerp nog op de Europese landbouwagenda? Volgens mij moeten we dergelijke voorvallen voorkomen. Wij moeten ervoor zorgen dat onze landbouwers het gevaar niet lopen daarmee nogmaals geconfronteerd te worden. Ook denk ik dat wij die dingen in de toekomst moeten proberen te voorkomen. Mijn vraag luidt dan ook hoe we dat zullen aanpakken om dat in de toekomst te voorkomen.
04.02 Caroline Cassart-Mailleux (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, le secteur agricole est en pleine crise. Les questions qui viennent d'être posées le démontrent. Je suis certaine que vous êtes bien au courant du problème et que, quotidiennement, vous vous attelez à essayer de trouver des solutions.
Mais un problème vient à nouveau de ressurgir dans ce contexte difficile. Il semblerait que l'administration française en ait remis une couche pour les agriculteurs transfrontaliers, c'est-à-dire les agriculteurs belges qui ont des terres en France. Ils sont nombreux à traverser la frontière avec leurs tracteurs. D'ailleurs, l'inverse est également vrai: de nombreux agriculteurs français exploitent des terres belges. Et ces derniers reçoivent donc les aides PAC de la Wallonie et de la Flandre pour les terres qu'ils exploitent sur notre territoire.
Ainsi, les agriculteurs belges transfrontaliers ont appris qu'ils ne bénéficieraient désormais plus des aides PAC de la France, l'administration ayant apparemment trouvé une faille: il faudrait en fait être domicilié en France pour obtenir ces aides de l'enveloppe française. Voilà une situation plutôt désagréable à laquelle doivent faire face bon nombre de nos agriculteurs.
Monsieur le ministre, avez-vous pris connaissance de cette situation? Quelles démarches entreprenez-vous avec les ministres régionaux de l'Agriculture vis-à-vis de la France? Quels sont les recours possibles? Ce problème, s'il s'est posé pour les agriculteurs belges exploitant en France, risque de se produire partout au sein de l'Union européenne. Le point sera-t-il discuté en Conseil des ministres européens de l'Agriculture? En attendant une solution, que peuvent espérer les agriculteurs belges transfrontaliers comme aide temporaire?
04.03 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de collega’s hebben het dossier reeds voldoende ingeleid en er werd ook reeds voor een stuk tegemoetgekomen aan het dossier. Ik ga mij dus beperken tot de vragen die nog niet zijn gesteld en voor de rest sluit ik mij aan bij de bezorgdheden en vragen die door de collega’s zijn gesteld.
Zijn er nog andere soortgelijke problemen waarmee specifiek de grensboeren te kampen hebben? Wij hebben nu weet van één probleem, maar misschien zijn er nog andere, die wij dan ook eens moeten bekijken. Zo ja, welke zijn dat?
Hebt u klachten ontvangen van de grensboeren zelf? Hoeveel en waarover specifiek?
Verder sluit ik mij aan bij de vragen van de collega’s.
04.04 Minister Willy Borsus: De betrokken Franse administratie van het Noorderdepartement had midden april een brief gestuurd naar de Belgische landbouwers wiens bedrijf niet in Frankrijk is gedomicilieerd. Daarin werd vermeld dat zij voortaan geen GLB-steun voor hun percelen, gelegen bij onze buren, meer zouden genieten.
Na vragen om hulp van onze Belgische grenslandbouwers heb ik in eerste instantie onmiddellijk mijn Franse collega op 18 april 2016 aangeschreven om zijn tussenkomst te vragen in de zoektocht naar een oplossing.
Bovendien heb ik op 22 april telefonisch contact opgenomen met mijn collega met wie ik een goede verstandhouding heb. Tijdens dat telefoongesprek heeft Stéphane Le Foll mij persoonlijk gegarandeerd dat er een gunstige uitkomst in dit moeilijke dossier zou komen. Bovendien heb ik op 3 mei de schriftelijke bevestiging via brief ontvangen.
L'obligation d'être domicilié en France pour percevoir les aides de la PAC – y compris celles de l'année dernière – est supprimée, m'a indiqué mon homologue par cette lettre du 3 mai. Bien évidemment, je suis particulièrement heureux que mon homologue ait accepté de se saisir rapidement de ce dossier et qu'une issue favorable ait pu être dégagée. Il s'agit d'une décision importante et d'une bonne nouvelle, surtout dans le contexte très difficile que connaît le secteur agricole.
Je n'ai pas entendu parler d'autres problèmes auxquels seraient confrontés les agriculteurs transfrontaliers, mais je me tiens évidemment à leur disposition. Par ailleurs, je n'ai reçu aucune indication selon laquelle seraient prises de nouvelles décisions de cette nature. S'il devait y en avoir, je pense que l'annulation de la décision prise par l'administration départementale française du Nord nous donnerait un argument complétant divers aspects juridiques, qui nous permettrait de réagir si nécessaire. Cela dit, rien ne me laisse penser que cela pourrait se reproduire.
04.05 Rita Gantois (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dat is zeer goed nieuws voor onze landbouwers in de grensstreek in deze crisistijd. Wij spreken steeds over de varkens en de melk, maar ook de graanprijzen zijn sinds nieuwjaar in vrije val.
In elk geval, dit is niet hoe wij onze Europese Unie zien. Voor ons kan die maar functioneren als de spelregels voor alle landen gelijk zijn. Wij willen net investeringen in het buitenland stimuleren en dit leek eerder op een afschrikstrategie.
Ik wil u heel hard bedanken voor uw snelle tussenkomst, voor uw interactie. Ik hoop dat u hierop blijft toezien, zodat wij dit niet meer moeten meemaken.
04.06 Caroline Cassart-Mailleux (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour le caractère complet de votre réponse, et pour les démarches que vous avez entreprises pour apporter au plus vite une solution à ce problème. Je pense que cela va dans la bonne direction. Je compte évidemment sur vous pour vérifier que toutes les décisions prises et lettres envoyées soient suivies de résultats.
04.07 Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de minister, ik kan u alleen maar bedanken voor uw snel en kordaat optreden. U bent snel met een oplossing gekomen. Via dialoog kan men toch nog tot goede oplossingen komen. Dat kan een les zijn voor andere overlegstructuren.
04.08 Willy Borsus, ministre: Monsieur le président, je propose d'envoyer la lettre officielle de M. Le Foll reçue le 3 mai.
Le président: Oui, au secrétariat, de cette façon elle sera transmise à tous les membres.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
05 Question de M. Gilles Vanden Burre au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "les difficultés de financement des PME et la sous-utilisation du crowdfunding" (n° 11199)
05 Vraag van de heer Gilles Vanden Burre aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de financieringsmoeilijkheden van de kmo's en de onderbenutting van crowdfunding" (nr. 11199)
05.01 Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, récemment, une enquête de Beci et Look & Fin, publiée dans la presse le 27 avril dernier, redit la difficulté des PME d'accéder au crédit bancaire.
Un quart des petites et moyennes entreprises estiment que le manque de financement bancaire est un frein à leur développement. Dans les détails, l'enquête a interrogé 183 PME de tous secteurs, sauf l'horeca. Pour six PME sur dix, il est devenu plus difficile d'obtenir un prêt depuis la crise financière de 2008. En cause - toujours les causes classiques -, les garanties demandées par les banques, surtout pour les jeunes entreprises. Un tiers, soit 35 % des refus sont motivés par une insuffisance de garanties. En conséquence, de plus en plus d'entreprises, comme 48 % des sondés, se tournent vers d'autres formes de financement, comme les fonds d'investissement pnvés (23 % des entreprises interrogées), l'autofinancement (20 %) ou encore le crowdfunding et crowdlending qui représenteraient aujourd'hui 8 % des sources de financement des PME.
Le financement participatif (crowdfunding) gagne donc du terrain, mais la Belgique accuse un retard par rapport à la Grande-Bretagne, les Pays-Bas et la France, comme l'indique Look & Fin, dont le crowdfunding est la spécialité. En effet, la majorité des entreprises interrogées (55 %) ne connaît pas les termes crowdlending ou prêt participatif et seules 8 % d'entre elles ont déjà eu recours au crowdlending ou crowdfunding. Enfin, les commanditaires de l'enquête soulignent que de nombreuses PME ne peuvent pas bénéficier des incitants fiscaux prévus dans le tax shelter pour start-ups, entré en vigueur l'an dernier car il s'adresse uniquement aux entreprises existant depuis 4 ans maximum.
Après ce constat que je qualifierais de décevant sur le crowdfunding en Belgique, j'aimerais vous poser les questions suivantes, monsieur le ministre.
Que comptez-vous faire pour remédier à cette méconnaissance des systèmes de financements participatifs au sein de nos PME? Je sais que vous revoyez actuellement votre projet de tax shelter pour PME. Comptez-vous élargir les conditions d'utilisation du tax shelter pour entreprises afin d'y inclure les entreprises dépassant les quatre ans d'existence? Par ailleurs, le groupe Ecolo-Groen avait déposé, l'année dernière, une proposition de loi qui élargissait le tax shelter PME aux plates-formes de crowdfunding qu'on appelle des "rewards", c'est-à-dire celles qui font en sorte qu'on ne devient pas directement actionnaire, par une prise de participation, mais d'investir dans une entreprise et avoir des retours non financiers. On peut penser à des bacs de bière, à l'instar d'une micro-brasserie qui a connu un certain succès à Bruxelles et qui s'est financée par ce biais. Ce pourrait être aussi une partie de production de champignons, que l'on cultive sur du marc de café, en guise de retour sur investissements. Cette catégorie d'entrepreneurs n'est pas concernée par le tax shelter et nous aimerions qu'elle le soit.
Enfin, de manière plus générale, quelles mesures envisagez-vous pour soutenir les PME dans leur recherche de financements auprès des banques et auprès des banques publiques en particulier. Je pense évidemment à Belfius. Qu'est-ce qui est mis en place pour que l'attention de ces banques publiques soit tout à fait ciblée vers les PME?
05.02 Willy Borsus, ministre: Monsieur le président, monsieur Vanden Burre, j'attire votre attention sur certains des éléments de la réponse suivante à la question de M. Friart, qui nuance certains éléments concernant le constat de financement. Mais vous avez raison: l'article 145/26 du Code des impôts sur les revenus, tel qu'instauré par la loi-programme d'août 2015 instaure une réduction d'impôts concernant les investissements réalisés auprès des PME débutantes, c'est-à-dire de moins de 48 mois.
En fait, dès le départ, la réduction d'impôts trouve à s'appliquer à travers quatre canaux.
Elle s'applique dans le cadre d'une prise de participation directe dans le capital des sociétés éligibles, d'un investissement en actions ou en prêts réalisés via une plate-forme de crowdfunding ainsi que d'un investissement dans un fonds starter qui investit à son tour dans des sociétés éligibles.
Actuellement, seul l'investissement réalisé directement dans le capital des sociétés éligibles donne lieu à la réduction d'impôt mais l'ensemble du mécanisme était prévu originellement, dès l'été 2015. Les statuts de plates-formes de crowdfunding et de fonds starter nécessitaient toute une série de concertations avec la FSMA, des études techniques, etc. Le texte est en voie de finalisation. Sur l'initiative de mon collègue Van Overtveldt et en concertation avec moi, ces textes seront déposés incessamment au Conseil des ministres.
La mise en œuvre de ces statuts dans les différentes formes (plates-formes de crowdfunding, fonds starter, investissement direct ou les véhicules qui sont des modalités des plates-formes que je viens d'évoquer) permettra à la réduction d'impôt prévue dans cet article 45/26 de pleinement s'appliquer. Comme vous le savez, elle n'est pas mince puisqu'il s'agit de 45 % si on parle de TPE, de 30 % de réduction à l'impôt des personnes physiques, jusqu'à 100 000 euros par personne pour l'investissement réalisé et jusqu'à 250 000 euros maximum par entreprise.
La mise en œuvre des statuts dont question constitue une priorité de manière à ce que le dispositif complet trouve à s'appliquer puisque dès le moment où le cadre légal et réglementaire sera complet, les candidats (plates-formes, fonds starter) souhaitant bénéficier d'un agrément vont alors solliciter leur reconnaissance en tant que telle à travers la FSMA.
À l'occasion de la mise en place de ces statuts, j'ai l'intention de mener un vaste travail d'information et de sensibilisation. J'ai déjà commencé d'ailleurs. J'étais encore hier soir à Malonne. Cette sensibilisation vise les PME et le grand public à ces modes de financement alternatifs, de sorte que chacun (grand public, PME, acteur impliqué ou autre) puisse se sentir concerné et que ces dispositifs puissent être très largement utilisés.
En ce qui concerne les quatre ans, nous avons ciblé le groupe pour lequel l'accès au crédit est généralement le plus difficile, c'est-à-dire les entreprises naissantes et plus particulièrement dans certains secteurs. On sait qu'on a, en Belgique, un taux d'entrepreneuriat et de création de jeunes entreprises trop bas par rapport à un certain nombre de pays qui nous entourent, d'où le fait que nous visions, en particulier, ces jeunes entreprises.
Je n'ignore pas que se pose aussi la question du financement de la croissance des entreprises de plus de 48 mois. Dans ce contexte de croissance des entreprises, on peut déjà présumer qu'ayant franchi avec succès leurs premiers pas, leur accès au crédit via un certain nombre de financements classiques est un peu moins difficile qu'il ne l'est pour les toutes jeunes entreprises que ce soit via les propositions bancaires, les plates-formes ou d'autres éléments de mobilisation de fonds notamment de business angels ou d'autres partenaires investisseurs.
J'ajoute qu'il est prévu d'évaluer et de monitorer, de façon très rapprochée et en toute transparence avec le parlement, les acteurs, Febelfin et tous ceux qui s'intéressent à cette matière, notre dispositif de tax shelter jeunes entreprises, tax shelter starter. À l'évaluation de ces mesures, nous pourrons, le cas échéant, poursuivre des réflexions. J'ai quelques idées en la matière mais nous devons d'abord mesurer l'évaluation de la disposition actuelle et son impact budgétaire.
J'attire l'attention sur le fait qu'indépendamment de ce tax shelter, le reward crowdfunding continue à exister de manière autonome. Ce type de crowdfunding n'est pas réglementé, ni soumis aux nouveaux statuts qui viennent d'être mis en place. Dans la mesure où il ne s'agit pas d'un investissement en tant que tel, il ne tombe pas dans le champ d'application de la réglementation financière et n'est pas visé par l'article 145 du Code des impôts sur les revenus.
Ceci dit, je reste très attentif à ces nouveaux modes de participation sociétale et entrepreneuriale et je suis à l'écoute des réflexions à cet égard.
Concernant l'accès au financement bancaire, je me permets de confirmer que nous sommes en train d'évaluer la loi du 21 décembre 2013 concernant l'accès au crédit spécialement pour les petites et moyennes entreprises.
En ce qui concerne quelques éléments statistiques qui nous sont livrés par la Banque nationale de Belgique, notons qu'entre juin 2014 et juin 2015, le volume des crédits bancaires octroyés aux petites et moyennes entreprises a respectivement augmenté de 1,19 % et de 2,24 %. Sur la base des mêmes chiffres, il apparaît que 77 % de l'encours total des crédits vont aux PME. Il ressort par ailleurs des chiffres de Febelfin relatifs au baromètre trimestriel des crédits aux entreprises qu'au deuxième trimestre 2015, le degré de refus de demandes de crédit par les PME a atteint son niveau le plus bas depuis 2009: 86 % des demandes de crédit ont ainsi été totalement ou significativement approuvées.
Je constate donc que la situation en matière d'octroi de crédits aux PME ainsi que la confiance des PME dans le secteur bancaire ont évolué de manière positive depuis la crise. J'estime cependant que l'évaluation de la loi de décembre 2013 est un excellent moment pour mesurer chacun de ces aspects et, le cas échéant, franchir des pas supplémentaires dans cet équilibre entre préoccupations bancaires parfaitement légitimes et préoccupations entrepreneuriales et des PME qui le sont tout autant.
Pour ce qui est de l'évaluation, j'ai ici tous les détails méthodologiques que je tiens à votre disposition. Le tax shelter, l'évaluation de la loi classique, la mobilisation et l'information, je pense qu'avec cela, nous aurons bien avancé mais tout sera soumis, pour ce qui est du tax shelter, à évaluation et peut-être à adaptation en ce qui concerne notamment la croissance des entreprises.
05.03 Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen): Merci monsieur le ministre, pour cette réponse longue et détaillée qui répond effectivement à différents points que je vous proposais.
Je voudrais relever deux éléments. Le premier, pour lequel nous pourrons avoir peut-être de nouveau le débat au moment de l'évaluation des tax shelter, par rapport effectivement aux nouvelles formes d'entrepreneuriat, effectivement plus sociétales, plus axées vers la plus-value sociale, environnementale ou autre, et qui généralement se financent vers des plateform reward, comme vous en avez fait mention.
Mais c'est vraiment tout un secteur à part entière qui se structure en fait de cette manière, et aujourd'hui, le texte en l'état, ne les prend pas en tout cas en compte pour tout ce qui est tax shelter. Mais nous y reviendrons. Je prends bonne note et j'imagine que vous m'enverrez les chiffres sur tout ce qui est accès au crédit bancaire des PME, qui s'améliore et c'est tant mieux.
Maintenant, je reste un peu sur ma faim. Nous estimons que Belfius en tant qu'outil public pourrait peut-être en faire davantage, être un outil d'investissement encore plus fort vis-à-vis des PME qui, comme vous le savez, vous l'avez dit récemment, nous le savons également, sont le tissu de base de notre économie. Et donc, là, je pense qu'il y a encore moyen de faire mieux. Nous continuerons à être attentifs à cet aspect-là également.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
06 Question de M. Benoît Friart au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "les entreprises familiales" (n° 11372)
06 Vraag van de heer Benoît Friart aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "familiebedrijven" (nr. 11372)
06.01 Benoît Friart (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, selon la dernière enquête SAFE (Survey on the access to finance of enterprises) de la Commission européenne et de la Banque centrale européenne, qui portait sur la période 2015-2017, 62 % des entreprises ont des perspectives positives pour cette période. C'est deux fois plus que sur la période 2012-2014 pour laquelle on enregistrait 32 % de perspectives positives.
L'enquête révèle également que 45 % des entreprises ont vu, dans le courant de l'année 2015, une augmentation de leurs revenus. Notons que les entreprises restent cependant confrontées à certains problèmes récurrents comme le besoin en main-d'œuvre qualifiée. Nous vivons cela tous les jours au sein de nos entreprises.
Par ailleurs, selon une étude de la KBC, il semble également que les entreprises familiales attirent de plus en plus les investisseurs. Elles inspirent la confiance et elles affichent des revenus supérieurs à ceux de grandes entreprises de la zone euro. Il est plaisant de voir que ces PME familiales, vitrines de notre économie mais également de notre patrimoine, continuent d'attirer tant les clients que les investisseurs.
Monsieur le ministre, pouvez-vous nous confirmer ces chiffres? Ceux-ci corroborent-ils votre analyse de l'évolution des entreprises familiales belges? Peut-on aller plus loin dans le soutien apporté à ces entreprises? Quelles mesures peuvent-elles être mises en place à cet effet?
06.02 Willy Borsus, ministre: Monsieur le député, j'ai également pris connaissance des chiffres publiés par l'enquête SAFE, commandée par la Commission européenne et la BCE. Je dois dire que je me réjouis en particulier de l'évolution positive des paramètres examinés par la Commission.
Comme vous l'avez relevé, il en ressort en effet que les répondants belges ont considéré que l'accès au financement s'améliorait, le qualifiant même de "problème le moins crucial" auquel ils peuvent être confrontés. Bien sûr, il faut nuancer en fonction des secteurs ou de l'âge de l'entreprise.
Cette tendance positive s'observe également dans les chiffres relatifs au financement bancaire des entreprises, plus particulièrement au sujet du volume des crédits accordés aux PME.
Je me réjouis de constater que la confiance des PME dans le secteur bancaire et, plus généralement, dans les perspectives économiques, a évolué de façon positive depuis la crise. Pour être régulièrement invité à des événements organisés par des organismes bancaires établis dans notre pays, je dois relever que leurs propositions à destination du monde de l'entreprise sont offensives. Cela démontre bien leur volonté de soutenir l'activité économique.
Comme vous l'avez souligné, et je reconnais bien là votre expertise, je considère que le soutien aux PME, et notamment aux entreprises familiales, passe par la mise en œuvre de plusieurs approches spécifiques. Je ne vais pas aborder aujourd'hui la question des charges sociales et de la main-d'œuvre, que j'ai déjà eu l'occasion d'aborder. S'agissant de la mise en place de ce tax shelter PME, qui instaure une réduction d'impôts pour les investissements réalisés auprès des PME débutantes de moins de quatre ans, j'estime que nous avons pris une mesure forte qui touche notamment les entreprises familiales ou les créations de projets soutenus par l'environnement amical et familial.
Cette mesure forte crée aussi la possibilité d'un soutien, à travers cette double déduction à l'impôt des personnes physiques de 45 et de 30 % de l'apport réalisé, s'il s'agit d'une TPE ou d'une PME. Elle a pour but de mobiliser des moyens vers le monde de l'entreprise, mais aussi à travers l'organisation, via des plates-formes, via des fonds et via des produits qu'offrent déjà aujourd'hui certains acteurs du secteur, notamment Investsud.
C'est une réponse appropriée, qui rassemble la mobilisation de moyens privés. C'est aussi une présence positive dans les structures de la société, à l'assemblée générale ou dans le conseil d'administration, ajoutant ainsi la plus-value d'une expertise et d'une présence positive dans les structures de l'entreprise.
Le deuxième volet auquel nous travaillons sur le financement concerne l'évaluation de la loi du 21 décembre 2013 sur le financement des entreprises. C'est un travail que nous menons avec le plus grand sérieux. Nous interrogeons le secteur bancaire, les PME à travers une très vaste enquête. Nous disposerons de tous les éléments statistiques sur les différents modes de financement. Ce vaste exercice, déjà prévu dans la loi de décembre 2013 et que nous menons en application de cette loi, devrait aboutir à des réflexions, notamment relatives au financement des entreprises, des plus petites d'entre elles, mais aussi des entreprises à structure familiale.
Je pense aussi à de nouvelles règles concernant la séparation des patrimoines, privé et professionnel, et d'autres dispositions de cette nature.
Par ailleurs, en ce qui concerne le financement des PME, les modes de financement les plus appropriés aux différents stades du développement de ces entreprises font également l'objet d'un examen global par mes équipes.
Dans ce cadre, nous avons mis sur la table différentes pistes étudiées en ce qui concerne les différents modes de financement, ceux qui impliquent une participation dans le capital ou le financement de la dette, bancaire ou non.
Des modalités alternatives comme le factoring, par exemple ou encore des modes de financement qui s'adresseront aux entreprises qui entendent internationaliser leurs activités sont également envisagés.
Ce volet financement de l'internationalisation des entreprises et de leur croissance retient tout spécialement mon attention.
En ce qui concerne enfin les volets relatifs aux structures des sociétés, une réforme du Code des sociétés est actuellement à l'examen sous le pilotage du ministre de la Justice. Cette réforme vise à simplifier les différents types de structures de société possibles aujourd'hui ainsi que certaines règles qui leur sont applicables. Ces simplifications devraient également offrir plus de flexibilité dans l'organisation et la gestion notamment financière des entreprises familiales.
Comme vous le voyez, nous avons beaucoup de fers au feu en ce qui concerne les PME: leur financement, le tax shelter, son monitoring, l'évaluation de la loi de décembre 2013, les nouveaux éléments de financement, l'élément de financement de l'internationalisation, la réforme du Code des sociétés, pilotée par le ministre Koen Geens, ainsi qu'un certain nombre d'autres dossiers dont je vous entretiendrai ultérieurement.
06.03 Benoît Friart (MR): Monsieur le ministre, merci pour cette réponse qui concerne surtout le financement des entreprises. Il est vrai que c'est là quelque chose d'extrêmement important. Vous parlez de la confiance entre l'entreprise et la banque. Comme vous le dites, on sent que cette confiance se rétablit depuis quelques mois. Depuis la mise en place du nouveau gouvernement, toutes les mesures qui ont été prises permettent à nouveau ce bon transit entre la banque et l'entreprise. C'est essentiel si l'on veut que nos entreprises se développent.
Vous avez évoqué le tax shelter. L'une des mesures qui s'ensuit et qui permet d'ouvrir l'assemblée générale ou le conseil d'administration d'une entreprise est très importante parce qu'une PME a toujours besoin de cette vision venant de l'extérieur. Malheureusement, toute une série de PME restent encore trop frileuses à cet égard mais toutes celles qui ont eu l'occasion d'ouvrir leur CA en profitent et c'est bien. C'est un plus dans la gestion et même dans la gestion journalière.
Vous parliez de la loi de financement. Si elle peut jouer sur l'internationalisation, c'est important parce qu'on est quand même un pays exportateur, la Flandre plus que la Wallonie. On pourrait peut-être faire encore plus en Wallonie.
Vous venez aussi de soulever toutes les simplifications prévues au niveau des structures de nos entreprises. Ce sera également une bonne chose car ce sera un atout entre les mains de nos entrepreneurs.
Je vous remercie, monsieur le ministre. Je sais que nous aurons encore beaucoup de bonnes nouvelles avec vous dans les prochains mois.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 15.59 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.59 uur.