Commissie
voor de Buitenlandse Betrekkingen |
Commission des Relations extérieures |
van Woensdag 2 maart 2016 Voormiddag ______ |
du Mercredi 2 mars 2016 Matin ______ |
De openbare commissievergadering wordt geopend om 10.19 uur en voorgezeten door de heer Dirk Van der Maelen.
La réunion publique de commission est ouverte à 10.19 heures et présidée par M. Dirk Van der Maelen.
De voorzitter: Collega’s, ik stel voor dat we vergaderen tot 12 u 00.
01 Vraag van mevrouw Els Van Hoof aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de lopende projecten van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking in Burundi" (nr. 8377)
01 Question de Mme Els Van Hoof au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "les projets de la Coopération belge au développement en cours au Burundi" (n° 8377)
01.01 Els Van Hoof (CD&V): Mijnheer de minister, het openlijk geweld en de onderdrukking van elke oppositie in Burundi gaan gewoon voort. Het is een enorme uitdaging om te werken in een fragiel land als Burundi, misschien wel het fragielste land van de partnerlanden voor de Belgische Ontwikkelingssamenwerking.
U hebt daarover een bepaalde beleidsvisie. Ik citeer wat daarover in uw beleidsnota staat: "Het is de overtuiging van deze regering dat duurzame inclusieve economische groei niet mogelijk is zonder respect voor mensenrechten. In het landenprogramma in Burundi zien we bijvoorbeeld duidelijk de nood om onze aanpak te veranderen. De regering heeft beslist om een aantal programma's en projecten die nauw aansluiten bij het regime in Bujumbura, en het daardoor versterken, op te schorten zolang de artikel 96-dialoog tussen de Europese Unie en Burundi loopt. Programma’s en projecten die erop gericht zijn het lot van de bevolking te verbeteren, blijven verder Iopen."
Over welke concrete projecten van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking gaat het? Welke worden er gehandhaafd?
Wat is de stand van zaken in die projecten? Wanneer is voor die projecten een volgende evaluatie gepland en op welke concrete elementen zult u die projecten evalueren? Het gaat uiteraard zowel over bilaterale en multilaterale projecten als over projecten op NGA-vlak.
01.02 Minister Alexander De Croo: Wat de gouvernementele samenwerking betreft, heb ik op 2 oktober 2015 beslist om het traject inzake de vorming van de Burundese politie stop te zetten, nadat gebleken was dat de rol van de politie niet van die aard is dat de betrokkenheid van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking nog te verantwoorden is.
Ik heb eveneens beslist om een aantal programma’s op te schorten die dicht bij de Burundese autoriteiten staan of die zeer gemakkelijk het voorwerp kunnen zijn van politieke recuperatie. Het gaat concreet om het pavageproject, de steun aan de Burundese justitie en de steun aan de ministeries op het vlak van governance. De programma’s in de concentratiesectoren van de samenwerkingsprogramma’s, namelijk landbouw, onderwijs en gezondheid, waarvan de activiteiten de bevolking rechtstreeks ten goede komen, worden voortgezet. Alleen de activiteiten gericht op de institutionele ondersteuning worden opgeschort.
De heroriëntering van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking met Burundi werd in een Europees kader ingeschreven, meer bepaald in het kader van de artikel 96-dialoog van de EU-ACP-akkoorden van Cotonou. De Europese Raad van ministers van Buitenlandse Zaken zal waarschijnlijk midden maart 2016 beslissen welke maatregelen genomen moeten worden na het onsuccesvolle verloop van de artikel 96-dialoog.
In verband met de actoren van de Belgische niet-gouvernementele samenwerking in Burundi, ik stelde hun in oktober 2015 de vraag om mij eventuele aanpassingen door te sturen, waarbij zij rekening moesten houden met de veranderende context. Dat proces loopt nog steeds, maar nu reeds blijkt dat de actoren het merendeel van hun activiteiten, die vooral gericht zijn op begunstigde groepen, blijven handhaven en dat ze nog steeds vertrouwen behouden in het bereiken van de vooropgestelde resultaten.
Vele onder hen hebben echter hun veiligheidsmaatregelen moeten verscherpen. De regelgeving inzake de financiering van niet-gouvernementele actoren maakt het mogelijk om in een veranderende context flexibel om te gaan met aanpassingen aan een programma, op voorwaarde dat dat noodzakelijk wordt geacht en wordt aangevraagd door de niet-gouvernementele actoren, die hun vrijheid van initiatiefrecht blijven behouden. Mijn administratie blijft de kwestie aandachtig opvolgen.
De bestaande dialoogplatformen met de nga’s, zowel in Brussel als bij de ambassades ter plaatse, werden hierdoor dan ook geactiveerd. Enkelen organisaties ondervonden meer gevolgen door maatregelen die rechtstreeks betrekking hebben op hun partners, bijvoorbeeld bevriezing van rekeningen en schorsing van activiteiten. Hun situatie wordt zorgvuldig verder opgevolgd.
Op het vlak van de multilaterale samenwerking wordt hoofdzakelijk met core funding gewerkt, dat zijn bijdragen aan het algemeen budget van de organisaties.
01.03 Els Van Hoof (CD&V): Mijnheer de minister, misschien kan het nuttig zijn om een overzicht te krijgen van de ngo-projecten die nog lopen, om eens een zicht te krijgen op het type van projecten en op de manier waarop zij standhouden.
Ik hoorde gisteren zeggen dat ook de centrale bank overgenomen wordt door het huidige regime en dat het op die manier heel moeilijk wordt om de middelen nog aan te wenden voor die projecten. Misschien moet daarop toch eens toegekeken worden. Uiteindelijk is dat immers een sabotage van de samenwerking; als men niet meer aan zijn middelen via de bank geraakt, kan men ook niet voortwerken. Dat moet dus toch eens worden bekeken. Het is toch niet de bedoeling dat de bevolking wordt geraakt door het feit dat ngo-projecten niet meer kunnen werken.
01.04 Minister Alexander De Croo: Men merkt dat een aantal van die projecten door het huidige regime niet graag worden gezien. Vaak neemt men sluikse maatregelen om die het leven moeilijk te maken.
L'incident est clos.
- mevrouw Fatma Pehlivan aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de exitstrategie in de middeninkomenslanden" (nr. 9178)
- mevrouw Els Van Hoof aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de stopzetting van samenwerkingsprogramma's met partnerlanden" (nr. 9796)
- Mme Fatma Pehlivan au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "la stratégie de sortie pour les pays à revenus moyens" (n° 9178)
- Mme Els Van Hoof au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "la suppression de programmes de coopération avec des pays partenaires" (n° 9796)
02.01 Fatma Pehlivan (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op 21 mei 2015 werd in de lijn van het regeerakkoord beslist de Belgische gouvernementele ontwikkelingssamenwerking te stoppen in zes landen. Het gaat om twee lagemiddeninkomenslanden – Bolivia en Vietnam – en om vier hogemiddeninkomenslanden – Peru, Ecuador, Algerije en Zuid-Afrika.
Deze landen staan echter nog voor een belangrijke opdracht in het realiseren van de duurzame menselijke ontwikkeling. Hoewel zij op basis van hun bruto nationaal product als economisch welvarend worden beschouwd, verdoezelt deze classificatie de kwetsbaarheid van deze landen.
Deze kwetsbaarheid is niet enkel nog groot op economisch vlak, maar ook op sociaal en ecologisch vlak. Twee derde van de MIL van vóór 1990 is dat vandaag nog steeds en vele onder hen blijven kwetsbaar voor een terugval naar een laaginkomensland.
Heel wat van deze landen blijven voor grote uitdagingen staan, zoals de grote interne ongelijkheid, schending van de mensenrechten en aantasting van hun ecosystemen. Dat zijn grote uitdagingen waarin Ontwikkelingssamenwerking nog steeds een rol kan spelen. Ook u deelt die mening, want hoewel de gouvernementele samenwerking naar een exitfase gaat in de zes bovenstaande landen, hebt u in debatten reeds benadrukt meer in te zetten op partnerschappen met andere ontwikkelingsactoren, zoals ngo's, universiteiten en BIO. Dat is een goede zaak, maar mijns inziens toch niet voldoende. Het ontslaat de Belgische overheid niet van haar verantwoordelijkheid om duurzame menselijke ontwikkeling in deze landen na te streven, wat cruciaal is om de Duurzaamheidsagenda 2030 te kunnen realiseren.
Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen.
Op welke manier zult u de waardevolle initiatieven van de huidige gouvernementele ontwikkelingssamenwerking in de MIL duurzaam maken, zoals de staatsinstellingen die toezien op mensenrechten, anticorruptie enzovoort?
Hoe wilt u de partnerschappen met andere ontwikkelingsactoren in de MIL versterken?
Hoe gaat u het Belgische middenveld in de MIL ondersteunen in hun acties op het terrein met hun lokale partners en met het lokale middenveld, dit in het bijzonder bij de inspanningen voor de meest kwetsbare en gemarginaliseerde groepen?
Kunt u garanderen dat het volledige bedrag van de huidige beloofde budgetten voor de zes exit-partnerlanden zal worden uitgegeven?
Ik zou ook graag weten over welke bedragen het gaat.
Zijn er ook concrete afspraken om de budgetten die nog niet zijn vastgelegd te heroriënteren in functie van de transitie?
02.02 Els Van Hoof (CD&V): De stopzetting van verschillende samenwerkingsprogramma’s met de zes reeds bekende landen Peru, Ecuador, Bolivia, Algerije, Zuid-Afrika en Vietnam is een feit. Het is cruciaal voor de programma’s daar en ook voor andere Belgische actoren actief in deze landen, dat die overgang goed gebeurt. Ik weet uit ervaring dat een stopzetting, vooral in Azië, soms verkeerd begrepen wordt. Het mag niet de bedoeling zijn dat België als onbetrouwbare of deloyale partner wordt neergezet.
Anderzijds komen er signalen dat ook bij de veertien partnerlanden overeenkomsten kritisch tegen het licht zullen worden gehouden, om het mogelijk te maken nieuwe beleidsopties in te voeren of omwille van budgettaire restricties. Dit betekent dat er eventueel geen nieuwe overeenkomsten meer gesloten zullen worden op basis van engagementen genomen tijdens de voorbije gemengde commissies. Bestaande overeenkomsten of projecten kunnen worden opgezegd en budgetten kunnen worden verminderd.
Daarom heb ik de volgende vragen aan de minister.
Welke inbreng hebben de exitlanden waarmee de samenwerking wordt stopgezet in de overgangsprogramma’s? Wat is de stand van zaken voor de overgangsprogramma’s per exitland? In welk budget voorziet u voor de rest van de legislatuur per exitland?
Klopt het dat u de lopende samenwerkingsprogramma’s met de veertien partnerlanden wil herbekijken in het kader van de nieuwe beleidsoriëntaties en budgettaire restricties? Hoe positioneren we België dan als duurzame en betrouwbare partner ten aanzien van partnerlanden, maar ook ten aanzien van OESO-DAC? Ondermijnt men hiermee niet de voorspelbaarheid van de hulp, een belangrijk principe van de internationale donorgemeenschap?
Welke gevolgen zal de stopzetting hebben voor deze samenwerkingsprogramma’s, voor de personeelsleden van de administratie die werkzaam zijn in de Belgische Ontwikkelingssamenwerking, voor de lokale partners en in eerste instantie ook voor DGD en BTC? Zijn er geen kosten verbonden aan de stopzetting van een programma?
Ik denk dat deze beslissingen voor een deel ingegeven zijn door budgettaire restricties. Welke implicaties zullen deze stopzettingen hebben op het budget voor de gouvernementele samenwerking in 2016? In welk budget wordt nog voorzien per deelsegment?
02.03 Minister Alexander De Croo: Conform het regeerakkoord wordt voor de exit van bilaterale gouvernementele samenwerkingen in een periode van vier jaar voorzien. Aangezien de beslissing over partnerlanden werd genomen op 21 mei 2015, werd als deadline de datum van 30 juni 2019 vastgelegd. Tegen dan moeten alle interventies van de gouvernementele samenwerking afgerond zijn. De BTC heeft dit als duidelijke instructie meegekregen.
Voor de exitlanden worden de lopende engagementen gehonoreerd, voor zover ze kunnen worden afgewerkt tegen 30 juni 2019.
In een aantal ex-partnerlanden is onze samenwerking al duidelijk op een hoger niveau gekomen. De ondersteuning via budgetsteun en institutionele opbouw van de algemene ziekteverzekering in Peru is hiervan een duidelijk voorbeeld. Naast onze louter bilaterale samenwerking die door de BTC wordt uitgevoerd, werd een samenwerkingsovereenkomst getekend tussen de Peruviaanse SIS, Seguro Integral de Salud, en het Belgische RIZIV. Deze overeenkomst overschrijdt duidelijk de periode van onze bilaterale samenwerking.
In Algerije berust het succes van het programma inzake afvalverwerking op het versterken van de werking van de Algerijnse bevoegde overheidsdiensten en op het mobiliseren van de civiele maatschappij. Het creëren van werkgelegenheid via het ondersteunen van kleine ondernemingen is eveneens een doelstelling van het programma. Bij de voorbereiding van dit programma werden alle Belgische actoren uitgenodigd om een input te leveren voor de identificatie en te polsen naar de interesse bij hen om samenwerkingsverbanden aan te gaan met gelijke actoren in Algerije. Het is nu de taak van de uitvoerende organisatie BTC om hen daarbij te betrekken.
Vijf van de zes exitlanden staan op de lijst van de 33 gemeenschappelijke strategische kaders van de Belgische niet-gouvernementele actoren. Dat betekent dat deze landen een prioriteit voor de Belgische niet-gouvernementele samenwerking blijven.
In de loop van dit jaar zullen de Belgische niet-gouvernementele actoren hun nieuwe vijfjarenprogramma’s 2017-2021 voor deze vijf exitlanden indienen, waarin zij voorstellen zullen indienen ter ondersteuning van het lokale middenveld en waarin ongelijkheid, de bescherming van mensenrechten en aantasting van ecosystemen wellicht belangrijke thema’s zullen zijn.
Het is inderdaad geenszins mijn bedoeling om de niet-gouvernementele samenwerking in deze landen te verminderen, integendeel. In deze landen heeft de civiele maatschappij immers net een belangrijke rol te spelen om cruciale thema’s zoals de ongelijkheid op de agenda te zetten en de meest kwetsbare groepen een stem te geven.
In Algerije zijn geen Belgische niet-gouvernementele organisaties actief. Dit heeft te maken met de Algerijnse wetgeving die erop neerkomt dat de Algerijnse overheid geen directe financiering door buitenlandse ngo’s toestaat.
Ik geef u een paar cijfers. Het samenwerkingsprogramma met Ecuador werd afgesloten in 2006 en heeft een budget van 32 miljoen euro. Het programma met Zuid-Afrika werd afgesloten in 2006 en heeft een budget van 20 miljoen euro. Voor Peru werd het afgesloten in 2009 en gaat het om een budget van 40 miljoen euro. Voor Vietnam werd het programma afgesloten in 2011, met een budget van 60 miljoen euro. Voor Algerije werd het programma afgesloten in 2013, met een budget van 20 miljoen euro. Voor Bolivia werd het afgesloten in 2014, met een budget van 18 miljoen euro.
Mevrouw Van Hoof, ik heb inderdaad aan de DGD en de BTC gevraagd om de hele portefeuille van de gouvernementele samenwerking door te lichten wegens een aantal redenen.
Vooreerst vraag ik dat wegens de besparingen op de begroting van Ontwikkelingssamenwerking, aangezien zij onvermijdelijk een invloed zullen hebben op de gouvernementele samenwerking. Natuurlijk is er ook de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, die de context van de gouvernementele samenwerking ingrijpend heeft veranderd. Ook mijn beleidsprioriteiten moeten worden vertaald in de gouvernementele samenwerking.
De BTC heeft, zoals u weet, een wettelijk plafond van 750 miljoen inzake encours, dit wil zeggen het geheel van de vastgelegde kredieten voor interventies in uitvoering. In 2015 is het encours ondertussen opgelopen tot 735 miljoen euro, wat wijst op een belangrijke vertraging in de uitvoering. Indien niet wordt opgetreden, dan zullen de komende jaren geen gemengde commissies meer kunnen worden georganiseerd, geen nieuwe samenwerkingsprogramma’s meer kunnen worden ondertekend en geen nieuwe interventies meer kunnen worden opgestart. U zult begrijpen dat ik best bereid ben om de beslissingen van mijn voorgangers uit te voeren, voor zover zij nog relevant zijn, maar dat ik mijn beleidsprioriteiten ook zou willen gerealiseerd zien.
Het lijkt mij nuttig om op regelmatige tijdstippen onze portefeuille van interventies tegen het licht te houden om enkele vragen te stellen. Wat loopt goed? Wat heeft vertraging opgelopen? Waar zullen de resultaten wellicht niet worden bereikt? Waar legt het partnerland weinig politieke wil aan de dag om zijn verbintenissen na te komen? Welke interventies zijn niet duurzaam en dreigen te verzanden na oplevering? Bij mijn weten heeft een dergelijke oefening de voorbije decennia niet plaatsgevonden. Het is nochtans absoluut een nuttige oefening.
In mijn beleidsnota 2016 deelde ik mee welke concrete conclusies en invalshoeken voor het Belgisch beleid inzake internationale ontwikkeling uit de nieuwe Agenda 2030 moeten worden getrokken. Wij hebben dat gisteren voor een stuk besproken. Er is de centrale focus op de rechtenbenadering, waarbij vooruitgang inzake de mensenrechten centraal staat, en er is de aandacht voor een inclusieve en duurzame economische groei, waarvan de ganse bevolking de vruchten plukt.
De klemtoon ligt op samenwerking met de LDC’s en landen in een fragiele context, waar ODA belangrijk is. Specifieke aandachtspunten zijn, bijvoorbeeld, de ondersteuning van de lokale sector en van domestic resource mobilisation, digitalisering als hefboom voor ontwikkeling, productieve landbouw en voedselzekerheid, en de uitdagingen op het vlak van klimaat en migratie.
De oefening van de DGD en de BTC, waarbij mijn beleidscel uiteraard betrokken is, loopt nog. Ik kan mij niet uitspreken over de resultaten, maar ik moet bevestigen dat de oefening zal leiden tot de heroriëntering en mogelijk zelfs de stopzetting van een aantal interventies; anders wordt het onmogelijk om de besparingen waartoe binnen de regering werd beslist, loyaal uit te voeren en ook mijn beleidsprioriteiten te kunnen realiseren. Uiteraard zal dat gebeuren in overleg met de partnerlanden.
02.04 Fatma Pehlivan (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor het heel uitgebreid antwoord. Het zou echter interessant zijn om meer informatie te krijgen over de mate waarin de doelstellingen die vooropgesteld worden ook bereikt worden. Ik vraag dit ook aan de voorzitter. Het is immers nog vier jaar en het zou interessant zijn om regelmatig terug te koppelen naar het Parlement en de commissie. We kunnen dan jaarlijks bekijken welke vooropgestelde doelstellingen er gehaald werden en wat de moeilijkheden zijn. Zo zouden we dat regelmatig kunnen opvolgen. De beslissing is echter gevallen. Het zou voor de Parlementsleden interessant zijn om regelmatig geïnformeerd te worden.
02.05 Els Van Hoof (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Voor de exitlanden is het dan duidelijk dat de budgetten die u hebt opgesomd, verder worden uitgevoerd? Dat is de bedoeling. Ik verwijs naar de afspraken die in de gemengde commissies werden gemaakt. U zegt dat 30 juni 2019 de deadline is. Er is echter twijfel over de vraag of de voorziene budgetten wel degelijk zullen worden uitgevoerd. Ik hoor u nu echter zeggen dat het de bedoeling is om die opgesomde budgetten ook reëel te besteden. Worden die soms meegenomen in de budgettaire restricties? Dat is mij niet helemaal duidelijk.
02.06 Minister Alexander De Croo: Voor zover ze uitgevoerd kunnen worden voor 30 juni 2019. Zoals ik zei, is parallel daarmee een soort doorlichtingsoefening bezig. Die doorlichtingsoefening gebeurt echter meer vanuit een inhoudelijk perspectief. Aangezien het encours vandaag zo groot is, zou men eigenlijk bijna in een situatie verkeren waarin zelfs een minister die zijn functie vijf jaar uitoefent, in de realiteit weinig beleidsaccenten kan leggen. Dat soort zaken voor het licht houden, in samenspraak met de partnerlanden, is wel een nuttige oefening. Anders krijgt men een systeem waarin een minister eigenlijk alleen uitvoert wat zijn voorganger beslist heeft. De volgende minister moet dan weer hetzelfde doen.
We hebben een wettelijk maximum van 750 miljoen en we zitten vandaag aan 735 miljoen. Als men kijkt naar de uitvoering, dan ligt eigenlijk al vast wat er in de komende vijf jaar moet gebeuren op basis van wat mijn voorganger beslist heeft. Ik wil toch een beetje invloed hebben.
02.07 Els Van Hoof (CD&V): Dat begrijp ik helemaal, dat u daar niet nutteloos wil zitten. Er komen echter nieuwe gemengde commissies aan, waarin die accenten dan wel kunnen worden gelegd. Voor een partner die een samenwerkingsprogramma afsloot met de vorige minister kunnen de lijnen natuurlijk niet abrupt worden afgesneden. Het is het partnerland zelf dat voor mij het belangrijkste is. Het moet in zijn eigen beleidsprogramma bepaalde accenten kunnen blijven leggen dankzij de middelen die het krijgt voor bepaalde programma’s.
Het kan dus niet dat elke minister telkens opnieuw zijn eigen belangrijke punten naar voren schuift en programma’s stopzet. De voorspelbaarheid van de hulp wordt daardoor onbetrouwbaar en dat maakt het leggen van eigen accenten ter plaatse moeilijk. Ik hoop dat u daarmee rekening houdt.
Ik begrijp heel goed dat u bepaalde zaken wilt benadrukken, maar dat moet mogelijk zijn binnen het huidig, lopend programma. Het gemakkelijkste is dat er klemtonen worden gelegd als projecten worden geïdentificeerd of geformuleerd, omdat die projecten nog niet lopen. Persoonlijk vind ik het wel moeilijk om de nu lopende projecten stop te zetten. Er is namelijk ook lokaal personeel actief, aangezien er ook in het partnerland zelf een bepaalde logica gevolgd wordt. Op die manier worden wij onbetrouwbaar. Het kan dus niet dat elke minister op zijn beurt bepaalde zaken niet meer belangrijk vindt en daarom die projecten stopzet. Het partnerland moet daarbij zeker betrokken worden. Uit ervaring weet ik echter dat een partnerland altijd een beetje schrik heeft om te reageren tegenover een donorland, uit vrees niets meer te krijgen. Daarom is het twijfelachtig of het partnerland daarover wel uitspraken zal doen. Ik hoop dat er toch enig respect is aan onze kant om lopende projecten niet abrupt te stoppen als ze niet passen binnen de beleidsprioriteiten. Dat mag niet de bedoeling zijn. Daarom vraag ik om niet te eenzijdig te beslissen, maar om te proberen de zaken op een goede manier tot stand te brengen.
Wat het encours betreft, ik weet dat de BTC een programma heeft, maar dat is vrij jong. Als we nagaan waarmee ze bezig zijn en wat er gerealiseerd is… Hoewel het programma niet oud is, gaat het toch vrij snel. Ik denk dat ik ten voordele van de BTC mag stellen dat de programma’s toch vrij snel worden uitgevoerd.
Mijn vraag is dus dat er toch enige voorzichtigheid aan de dag wordt gelegd voor lopende projecten. Als die herziening gerealiseerd wordt, dan vraag ik om een overzicht voor het Parlement, zodat wij daarin wat inzicht kunnen krijgen.
Het incident is gesloten.
- M. Georges Dallemagne au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "l'état d'avancement du projet de création d'une 'Belgian Development Agency'" (n° 8385)
- Mme Els Van Hoof au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "la réforme de la CTB et de la DGD" (n° 9797)
- M. Raoul Hedebouw au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "l'impact des réformes au sein de la Coopération au développement sur le personnel" (n° 9852)
- de heer Georges Dallemagne aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de stand van zaken betreffende de plannen voor de oprichting van het Belgian Development Agency" (nr. 8385)
- mevrouw Els Van Hoof aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de hervorming van de BTC en de DGD" (nr. 9797)
- de heer Raoul Hedebouw aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de impact op het personeel van de hervormingen bij Ontwikkelingssamenwerking" (nr. 9852)
03.01 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, ma question a été déposée voici deux mois.
Je souhaitais savoir où vous en étiez dans l'ambitieuse réforme de la BDA (Belgian Development Agency). Pour le moment, nous ne disposons en effet que d'informations parcellaires à ce sujet.
Avez-vous consulté les différents acteurs? Comme cela fut signalé hier dans le débat sur les objectifs du développement durable, le personnel de la CTB (Agence belge de développement) a fait part de certaines inquiétudes. Quels sont les éléments acquis et quels sont ceux qui doivent encore être ajustés et détaillés?
Par ailleurs, quel est le calendrier de cette réforme?
À plusieurs reprises, certains de mes collègues et moi-même avons exprimé le souhait d'être associés à la réflexion portant sur l'avenir de la Coopération. Dès lors, comment envisagez-vous cet échange de vues avec le parlement?
03.02 Els Van Hoof (CD&V): Mijnheer de minister, mijn vraag sluit aan bij die van collega Dallemagne. Elke hervorming brengt uiteraard wat onrust mee voor het personeel. Dat is normaal. Bij elke hervorming is men onzeker wat de toekomst zal brengen. Ik hoop dus dat er snel uitsluitsel komt voor de mensen die voor de BTC werken, opdat zij zich kunnen oriënteren binnen de Belgische Ontwikkelingssamenwerking. Het gaat meestal om mensen die sterk gemotiveerd en geëngageerd zijn.
Ik heb voor u verschillende vragen over de stand van zaken. Het staat niet echt in het regeerakkoord, maar ik vind dat een evaluatie van de huidige werking moet plaatsvinden. Ik heb het gevoel dat dit niet echt gebeurd is en dat meteen gekeken wordt hoe andere landen het doen.
Ik heb ook niet het gevoel dat de evaluatie door het DAC kritiek had op de huidige werking. Was die evaluatie de basis, of was er een andere basis om de omschakeling te doen?
Ik vind wel dat wij moeten evolueren, en dat ontwikkelingssamenwerking een dynamisch gegeven is, maar die evolutie moet dan geleidelijk aan gebeuren. Het vierde beheerscontract tussen de BTC en de Belgische Staat dateert van 2014. Dit beheerscontract is intussen in werking getreden, maar er is nog geen enkele vergadering van de gemengde commissie georganiseerd.
Mijn vragen hierover zijn de volgende.
Ten eerste, het beheerscontract is nog niet lang in werking. De huidige evaluatie over de bestaande structuren door het DAC was niet negatief. Hoe wil u hervormen zonder voorafgaande evaluatie van de huidige situatie?
Ten tweede, u vraagt de BTC na te denken over de vraag hoe zij kan evolueren naar een ontwikkelingsagentschap. Hoever staat die denkoefening? Wat is het resultaat ervan? Wat verstaat u onder de invulling van een ontwikkelingsagentschap? Welke taken en verantwoordelijkheden moet het hebben? Waarin verschillen die van de huidige taken en verantwoordelijkheden van de BTC?
Welke initiatieven zult u nemen om de nodige budgetten te verzekeren voor een kwaliteitsvolle werking van de BTC en de DGD in de overgangsfase van het vierde beheerscontract naar het nieuwe ontwikkelingsagentschap?
03.03 Raoul Hedebouw (PTB-GO!): Monsieur le président, monsieur le ministre, les membres du personnel de la Coopération technique belge (CTB) et de la Direction générale Coopération au développement et aide humanitaire (DGD) sont inquiets en ce qui concerne leurs perspectives d'avenir dans le cadre des réformes qui se profilent.
Vous avez indiqué, lors d'une allocution durant la réception de Nouvel An du 27 janvier dernier, qu'il y aura une place pour chaque collaborateur de la DGD et de la CTB et qu'un avenir passionnant attendait aussi bien la CTB que la DGD. Cependant, selon les échos qui me parviennent, le personnel considère ces promesses comme floues et ne donnant pas suffisamment de garanties pour l'avenir.
La diminution drastique des effectifs au siège de la CTB durant ces dernières années est une réalité. Ceci est non seulement le résultat de départs naturels suite à des mises à la pension, comme vous l'affirmiez dans votre allocution, mais également d'une gestion générale de la CTB où des postes, même essentiels, ne sont plus remplis. On peut en deviner les conséquences: un risque accru de perte de qualité, une charge de travail toujours plus forte, certainement dans un secteur où les gens croient très fortement dans le projet pour lequel ils travaillent, et davantage de maladies longue durée et de burn-outs.
Le personnel reçoit de plus en plus souvent de leur direction le message de ne plus espérer une carrière au sein de la Coopération au développement à la CTB. L'effet dissuasif de ce genre de message se fait surtout ressentir auprès des jeunes collègues. Le rajeunissement prometteur des effectifs à la CTB, avec une saine combinaison d'experts seniors et juniors, appartiendra bientôt au passé.
Le personnel se perd également en conjectures à propos de l'impact des réformes à venir sur le financement de la CTB et, de là, sur le financement du personnel à Bruxelles. Selon le plan d'entreprise 2016, ce financement a diminué de plus d'un million d'euros, de 2012 à nos jours. Selon le quatrième contrat de gestion, le financement actuel prévoit des frais de gestion en fonction du chiffre d'affaires. Moins de chiffre d'affaires, plus de coopération déléguée, moins de commissions mixtes, tout ceci mènera automatiquement à moins de moyens pour Bruxelles.
Monsieur le ministre, de ce que j'ai pu en comprendre, le personnel espère que vous êtes conscient de la valeur inestimable du capital humain encore disponible à la CTB et à la DGD, de leur expertise internationale reconnue, de leur dévouement quotidien et de leur engagement sans bornes. Pour avoir personnellement travaillé deux ans en République démocratique du Congo, je peux confirmer une très grande expertise de la CTB sur ce type de dossiers et une aide inestimable pour ceux qui travaillent sur le terrain.
Le personnel part du principe qu'il n'est pas du tout question de laisser tomber ce capital mais, au contraire, que vous souhaitez le renforcer davantage.
Monsieur le ministre, comment pensez-vous assurer la garantie d'emploi au personnel actuel de la CTB et de la DGD? Que deviendra le personnel de la CTB? Sera-t-il entièrement transféré à la BDA? Que deviendra le personnel de la DGD, en particulier celui de la Direction de la coordination géographique (D1)? Quelles initiatives prendrez-vous pour mettre fin à la fuite des cerveaux de la CTB et de la DGD?
Quelles initiatives prendrez-vous pour assurer les budgets nécessaires pour un fonctionnement de pleine qualité de la CTB et de la DGD durant la phase de transition entre le quatrième contrat de gestion et la nouvelle BDA? Quels scénarios se trouvent-ils pour le moment sur la table concernant la mobilité entre la CTB et la DGD?
03.04 Alexander De Croo, ministre: Monsieur Hedebouw, vos questions sont exactement les mêmes que celles que les syndicats m'ont adressées par lettre. J'ai eu l'occasion d'en discuter avec eux mais je suis prêt à recommencer cette discussion.
Chers collègues, certains se demandent pourquoi ceci arrive maintenant car ce n'est pas repris dans l'accord de gouvernement. La réflexion avait déjà commencé avant la formation de ce gouvernement. Le 23 juin 2014, soit quatre mois avant que je devienne ministre du Développement, le conseil d'administration de la CTB avait décidé de lancer une réflexion stratégique pour préparer la CTB aux défis, dans le cadre de ce qu'on appelait à l'époque l'Agenda post-2015, qui est devenu l'Agenda 2030 pour l'ODD. La présidente du conseil d'administration et le président du comité de direction de la CTB m'en ont informé lors de ma première rencontre avec eux, le 21 novembre 2014. Je les ai clairement encouragés à aller de l'avant dans cette réflexion. J'ai d'ailleurs rencontré le conseil d'administration fin septembre 2015 pour en discuter. L'exercice a abouti fin octobre 2015, lorsque le conseil d'administration a approuvé une proposition ambitieuse de transformation de la CTB en une agence de développement, la BDA (Belgium Development Agency). Dans sa proposition, la CTB se réfère au nouveaux paradigmes créés par les conférences de 2015 à Addis Abeba sur le financement du développement et de New York sur l'Agenda 2030. Ce nouveau paradigme force la CTB à repenser son rôle et son fonctionnement. La CTB doit pouvoir travailler de façon plus souple, de façon plus décentralisée. De plus, le gouvernement a décidé de concentrer sa politique de coopération sur quatorze pays partenaires, dont treize se trouvent en Afrique. Douze d'entre eux font partie des pays les moins avancés et huit sont des États fragiles. Cela implique que la CTB devra travailler davantage dans un environnement avec beaucoup de risques et elle doit pouvoir y faire face.
Enfin, la CTB se réfère également aux recommandations de l'examen par les pairs du Comité de l'Aide au Développement de l'OCDE en septembre 2015. Je cite une des recommandations: "La DGD et la CTB reconnaissent qu'elles doivent continuer à adapter leurs structures organisationnelles et leurs modèles d'activités, de façon à rester en phase avec l'évolution constante du paysage de la Coopération au développement et des besoins des pays en développement".
Fin novembre 2015, à ma demande, la DG Coopération au développement et Aide humanitaire a introduit un avis sur cette proposition de la CTB. En décembre 2015 et en janvier 2016, mon cabinet a organisé quatre réunions entre la DGD et la CTB. Lors de ces réunions, nous avons pu constater que la DGD et la CTB partageaient largement les analyses et les propositions contenues dans le document de la CTB. Je m'étais d'ailleurs engagé à reprendre tels quels les points d'accord entre la DGD et la CTB. Il y a bien entendu quelques points de divergence, sur lesquels le gouvernement devra trancher.
Le 23 février dernier, j'ai rencontré les syndicats, la DGD et la CTB en présence de la présidente du conseil d'administration et du président du comité de direction de la CTB.
Sur la base de ce travail préparatoire qui, je le répète, avait commencé quatre mois avant ma nomination, je viens de formuler, à l'attention du gouvernement, une note reprenant les grandes lignes de transformation de la CTB et de la BDA. Cette note est actuellement discutée au sein du gouvernement. J'ai bon espoir que le gouvernement l'approuve avant Pâques.
Vous comprendrez qu'il m'est difficile de me prononcer sur le contenu de cette réforme aussi longtemps que je ne serai pas couvert par le gouvernement. Je rejoins la CTB dans son ambition de rendre la coopération gouvernementale belge plus efficace, de réduire le double emploi avec la DGD et de traduire, de façon opérationnelle, les décisions prises l'année dernière dans le cadre des Nations unies. Dès que le gouvernement se sera prononcé sur les grandes lignes de cette réforme, j'entamerai des pourparlers avec le personnel de la DGD et de la CTB, avec les syndicats et, naturellement, avec vous. J'ai d'ailleurs discuté de cela aussi avec les syndicats la semaine passée. Il s'agira de traduire ces grands principes dans des textes législatifs.
Mevrouw Van Hoof, zoals ik daarnet gezegd heb, vind ik dat de peer review wel een aanmoediging geeft aan de Belgische gouvernementele samenwerking om zich te hervormen. In aanbeveling 4.1 nodigt het DAC ons uit om na te gaan of onze businessmodellen wel aangepast zijn aan de evoluerende internationale context, met name aan de specifieke problemen van de minst ontwikkelde landen en de landen in fragiele situaties. Aanbeveling 5.1 is een uitnodiging om na te denken over de vraag of onze instrumenten voldoende flexibel zijn en of we onze instrumenten voldoende aanpassen aan de lokale context van de partnerlanden.
De voorgestelde hervorming probeert een antwoord te formuleren op deze beide aanbevelingen. Voor de peer review is het duidelijk dat we onze instrumenten en onze aanpak in de gouvernementele samenwerking moeten aanpassen. Die aanpassingen zijn nodig omwille van de paradigmashift van de Agenda 2030 en ook als gevolg van de regeringsbeslissing om de gouvernementele samenwerking te concentreren op de minst ontwikkelde landen en op de fragiele landen.
De verantwoordelijkheid van het ontwikkelingsagentschap zal groter worden. Het agentschap zal een grotere autonomie krijgen om landenprogramma’s op te maken en om alle interventies vast te leggen. Het agentschap zal soepeler kunnen schuiven met middelen tussen verschillende interventies als men vaststelt dat een interventie niet de verwachte resultaten oplevert.
Het agentschap zal gemakkelijker met andere actoren van overheidsinstellingen in een partnerland kunnen samenwerken. In de gouvernementele samenwerking blijft de eerste keuze uiteraard om bij een interventie samen te werken met de partneroverheid. In sommige landen of in sommige domeinen kan het echter te moeilijk zijn om met een overheid samen te werken en zal het agentschap soepeler met andere uitvoerders kunnen werken.
Monsieur Hedebouw, pour répondre à vos questions relatives au personnel, comme je vous l'ai déjà dit, j'ai rencontré les syndicats de la CTB et de la DGD et la consultation du personnel est en premier lieu la responsabilité des organisations. Je crois savoir que tant la CTB que la DGD ont tenu à informer leurs membres du personnel de façon régulière mais cela relève clairement de la responsabilité de la direction de le faire.
Certains prétendent que l'objectif de cette réforme serait la réduction du personnel. Je le nie catégoriquement. Par contre, je suis convaincu que nous pouvons faire plus et mieux. En effet, avec environ 140 collaborateurs à la DGD, 180 à la CTB, 50 chez BIO et 12 membres de mon cabinet, j'estime que nous sommes capables de beaucoup de choses, énormément de choses.
Si, à l'avenir, ces organisations travaillent encore davantage la main dans la main dans l'intérêt de la politique de la Coopération belge et dans l'intérêt des populations de nos pays partenaires, je pense qu'avec un total de 380 collaborateurs, nous pouvons créer encore beaucoup plus de valeur ajoutée qu'actuellement.
Enfin, je suis d'accord avec vous, il faudra prévoir des mesures de transition permettant aux membres du personnel qui le souhaitent de passer de la CTB à la DGD et vice-versa. Nous allons prévoir ces mesures de transition en collaboration avec les départements des ressources humaines et les services juridiques des deux organisations.
03.05 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces informations. Je suis également convaincu qu'il faut continuer à réformer. Comme on en a souvent parlé, tant le contexte, les objectifs que les partenaires de la Coopération évoluent extrêmement rapidement.
Je peux comprendre que vous souhaitiez garder la primeur de vos grandes lignes directrices dans l'enceinte du gouvernement. Toutefois, il me semble intéressant d'avoir un débat au parlement sur ces grandes lignes avant qu'elles ne soient définitivement arrêtées. Il est important que le parlement puisse, d'une manière ou d'une autre, être associé à la réflexion sur ce que doit être notre Coopération, sur le rôle que la BDA aura dans le cadre de cette Coopération qui évolue rapidement.
Comme on l'a vu classiquement ces dernières années, je pense que le coopérant est quelqu'un qui est amené à évoluer. Je constate, par exemple, la grande demande de pays partenaires pour avoir des spécialistes qui viennent directement de certaines de nos administrations en matière de justice, de police, etc. Tout cela mérite de mener un débat sur ces questions-là. Il serait dommage que le gouvernement se prive d'un tel débat ou que ce débat ait lieu une fois une série d'options et de décisions prises.
Monsieur le président, je demande que le parlement, en articulation bien évidemment avec le gouvernement, puisse avoir ici un débat préalable, avant que les grandes lignes ne soient révélées. Cela me semblerait intelligent et de bonne politique et cela permettrait d'aérer votre propre réflexion. On a un peu d'expertise aussi au niveau du parlement.
Il est dommage que les informations nous soient fournies de manière indirecte via les syndicats, le personnel ou par le biais d'autres contacts. Selon moi, il serait plus adéquat d'avoir ce débat au parlement.
Monsieur le président, j'aimerais que nous examinions comment organiser cette réflexion. Comme vous l'avez dit, monsieur le ministre, il y a encore toute une série d'étapes avant que la discussion des projets de loi puisse avoir lieu. Il serait, à mon avis, dommage qu'une réflexion préalable ne puisse être organisée au sein de notre parlement.
03.06 Els Van Hoof (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik begrijp dat u ook een aanmoediging vindt in de peer review voor een verdere hervorming. Het is ook logisch dat men verwacht dat men flexibel kan omgaan met veranderende realiteiten op het terrein, zeker als men met de minst ontwikkelde landen werkt. Ik vond echter niet dat de huidige werking in de grond werd geboord. De meest drastische hervorming die er geweest is kwam er in de jaren ’90, van ABOS naar DGOS. Dat was nodig naar aanleiding van een aantal schandalen. Vandaag zitten we gelukkig niet met schandalen. Ontwikkelingssamenwerking is zeker niet fraudegevoelig geweest zoals in het verleden. Die instrumenten hebben dus wel gewerkt op dat vlak.
Ik meen dat we internationaal erkend zijn als partner en dat we een bepaalde expertise hebben. We mogen daar gerust fier op zijn. U bent ambitieus en ik vind dat goed in Ontwikkelingssamenwerking. Ik zou zeggen, eindelijk durft iemand dat nog eens aan. Ik vind echter wel dat ook het Parlement daarbij moet worden betrokken. Het is immers een drastische hervorming. In het verleden is er een drastische hervorming gebeurd naar aanleiding van schandalen, nu gebeurt ze op basis van de internationale context en de realiteit, de Agenda 2030. Ik vind dat het Parlement daar dus ook bij betrokken moet worden op basis van de evaluatie en de keuze voor het model dat we willen hanteren. Dit wordt fundamenteel voor de toekomst en ik vind dat we mogen weten voor welk model we zullen kiezen.
Ik hoor vaak het Zweedse model vermelden, het SIDA-model waarin men toch veel uitbesteedt, zowel aan ngo’s als VN-organisaties. Zelf ben ik niet volledig overtuigd van alles wat die VN-projecten betreft. We hebben trouwens ook geen goede evaluaties van die projecten. Het is natuurlijk veel gemakkelijker om het uit te besteden, maar aan de andere kant ben ik er wel van overtuigd dat de BTC op het terrein gewaardeerd en erkend wordt. Ik weet niet hoe het centraal zit en hoe de verdeling daar is. Men kan besluiten om meer op het terrein te gaan en daar meer middelen in te stoppen omdat we daar erkend en gewaardeerd worden. Ik zou het jammer vinden, mocht België goede elementen afbouwen. We moeten dat voorkomen. De goede zaken moeten we behouden en eventueel versterken en niet te veel uitbesteden via gedelegeerde samenwerking.
We moeten samenwerken in de internationale context en onze plaats daarin zoeken, dat klopt. We mogen echter ook zeggen dat België enige expertise heeft die we ten aanzien van andere landen kunnen blijven uitspelen. Vandaar mijn pleidooi om het debat ook in het Parlement te kunnen voeren, aangezien het gaat om de meest drastische hervorming sinds de jaren ’90 op het vlak van gouvernementele samenwerking. Sectoren en accenten kan men af en toe veranderen, maar de manier waarop wij werken is fundamenteel. Daar worden wij als Parlementsleden mee geconfronteerd. Wij houden onze oren niet toe op het terrein en horen allerlei zaken. Het zou eigenlijk nuttiger zijn om dit debat grondig te voeren in een aantal sessies in het Parlement. Destijds heeft de onderzoekscommissie inzake ABOS lang geduurd. Zo hoeft het niet te zijn, maar we moeten als Parlement wel enige ernst aan de dag leggen om daarbij betrokken te raken.
Wij hebben uit uw antwoord wel kunnen opmaken dat u ergens naartoe wil, maar weten niet op welke basis en wat er precies zal gebeuren. Vandaar mijn vraag om het debat in het Parlement te voeren.
03.07 Raoul Hedebouw (PTB-GO!): Monsieur le ministre, je ne peux que me joindre à la demande de mes collègues. Ce n'est pas le monopole de cette commission d'avoir régulièrement ce type de discussions avec les ministres, mais il s'agit quand même de donner la primauté au législatif sur l'exécutif. Je crois qu'il aurait mieux valu que nous ayons un débat avant vos prises de décision, pour pouvoir en discuter en profondeur et pas uniquement les subir. Je ne peux que me joindre à la demande des collègues d'envisager d'avoir ce débat en profondeur en commission dans les deux semaines à venir.
Ensuite, mon inspiration, vous l'aurez bien compris, est très syndicale. À travers le débat sur le statut des travailleurs dans cette entreprise, il y a aussi une vision de la direction à prendre. Et c'est justement là que nos vues divergent. La direction actuelle de la CTB et de la DGD a-t-elle largement communiqué au personnel? Il me revient que c'est surtout une communication très top-down de décisions qui vont déjà être mises en application, et très peu une concertation.
Je crois qu'il est bon pour notre démocratie que ce débat interne à des entreprises revienne aussi au niveau du politique, vu que in fine, c'est le politique qui va décider de la direction à prendre.
Je prends note, et je suppose que je peux confirmer à l'ensemble du personnel que le cadre ne bougera pas dans les cinq ans à venir. Est-ce l'engagement du ministre, que le cadre ne bougera pas dans l'entreprise?
03.08 Alexander De Croo, ministre: (…)
03.09 Raoul Hedebouw (PTB-GO!): D'accord. J'ai plutôt des échos de non-remplacement suite à des départs à la retraite. Il y a pour l'instant une confusion sur le sujet dans les négociations. Si le ministre aujourd'hui s'engage sur le fait que le cadre ne bougera pas, je prends note. C'est dit dans un parlement, je crois que c'est important. Les organisations syndicales sauront qu'il n'y a aucun danger de réduction de personnel et que tous les pensionnés seront remplacés, un pour un, dans cette partie de l'administration.
Dernier élément, et cela me semble important, sur la vision globale dévoilée dans la réforme actuelle. Comme vous le savez, je pense que nous aurons ce débat bientôt, il me semble important que la Coopération au développement soit axée sur la collaboration avec des partenaires sur place et sans trop ou plutôt pas, d'immixtion dans les affaires intérieures des pays. Je crois qu'il est important pour les pays comme nous d'aider les acteurs sur place à aller de l'avant, de manière autonome, en tenant compte de la réalité sur place; et pas uniquement de voir la Coopération au développement comme un instrument de pression sur l'indépendance de certains pays.
Nous aurons le débat dans les mois et les années à venir, mais cela me semble important alors que le bilan global de notre politique étrangère est assez catastrophique – il suffit de voir les bilans de nos différentes interventions armées. Vous allez me dire que ce n'est pas vous, et justement! Vous n'avez pas beaucoup de budget, mais j'entends que votre collègue le ministre de la Défense, lui, a visiblement beaucoup de budget pour remplacer ses F-16.
Je crois que nous devons faire attention à ce que la Coopération au développement reprenne une place centrale. Vos budgets sont diminués. Je ne peux que le regretter. D'autres questions seront posées sur le sujet. J'espère que nous aurons l'occasion d'avoir un débat en profondeur sur ce sujet au parlement.
03.10 Alexander De Croo, ministre: Monsieur Hedebouw, vous auriez dû mieux m'écouter.
Je répète que ce transfert de la CTB vers la BDA ne répond pas à un objectif de réduction du personnel. L'exercice porte sur le nouveau rôle de cette dernière, mais les mesures qui ont déjà été décidées par le gouvernement dans son ensemble quant au non-remplacement de personnel sont naturellement maintenues. Ce n'est pas une couche additionnelle.
Si vous me demandez: "le cadre actuel sera-t-il préservé?", je vous réponds non, évidemment. Les décisions précédentes restent valables.
Zoals u misschien weet, komen de heren Michiels en De Wispelaere op 15 maart naar deze commissie. Uiteindelijk neem ik ongeveer 85 % over uit de nota van de BTC. Het lijkt mij logisch en pertinent dat u met hen het debat voert. Eigenlijk neem ik hun voorstel over. Ik heb mij ertoe geëngageerd om datgene over te nemen waarover de DGD en de BTC het eens zijn, behalve de 15 % waarover ze het niet eens zijn. Daarin zal ik een beslissing moeten nemen.
Aan de ene kant hoor ik sommigen spreken over meer discussie, aan de andere kant hoor ik zeggen dat men het personeel zekerheid moet geven. Dat is niet altijd verenigbaar. Ik ben het ermee eens dat men het personeel snel duidelijkheid moet geven, maar dan moet men ook snel beslissen. Ik ben absoluut geen tegenstander van debat, maar ik wil de snelheid van de beslissing kunnen aanhouden. Vandaar dat ik een ontwerp bij de regering heb ingediend, waardoor ik hoop tegen Pasen duidelijkheid te hebben. Dan zal ik natuurlijk ook duidelijkheid geven aan het personeel.
De voorzitter: Ik heb het appel gehoord van mijn drie collega’s die deze vraag hebben gesteld. Ik wil mij daarbij aansluiten, gewoon zeggende dat wij in november naar de OESO gegaan zijn. Met de OESO-specialisten hebben wij een aantal punten besproken. Een van die punten is de vraag of er, onder meer naar aanleiding van SDG, maar ook van andere factoren, geen hervorming van ontwikkelingssamenwerking moet gebeuren. In het kader van dat gesprek zijn er bij mij twee zaken blijven hangen.
Ten eerste, een Britse expert vertelde ons dat de hervorming van het Brits systeem ingezet werd door Clare Short, een socialistisch minister. De regering-Cameron heeft dat overgenomen zonder er iets aan te wijzigen. Volgens de Britse expert gebeurde dat omdat het parlement een heel belangrijke rol heeft gespeeld op het moment dat Clare Short haar plannen voorstelde. De Britse expert zei dat het project gesteund wordt door het parlement, wat rust, stabiliteit en zekerheid geeft aan het ontwikkelingsbeleid van zijn land.
Ten tweede, een halfuur nadien spraken we met een Zweedse expert. Waar er in Groot-Brittannië een beweging van links naar rechts gemaakt werd, zat er in Zweden een rechtse regering die een grote hervorming van SITA had gedaan. Die hervorming wordt door de nu zetelende socialistische minister niet gewijzigd. Opnieuw was de verklaring daarvoor, aldus de Zweedse expert, dat zij gelukkig de wijsheid hebben gehad om er op het moment van de hervorming geen zaak van meerderheid tegen oppositie van te maken, maar om daarover breed in het parlement en ook met alle stakeholders van gedachten te wisselen, vooraleer er politieke beslissingen werden genomen.
Mijnheer de minister, ik zou daarom ook aan u de oproep willen doen om tot een constructieve samenwerking en gedachtewisseling te komen. Ik heb menen te horen dat u nu in gesprek bent binnen de regering en dat u hoopt om tegen de paasvakantie een soort van richtnota met grote principes klaar te hebben. Ik stel voor dat we daarover debatteren. Ook stel ik voor dat de Kamercommissie zich goed voorbereidt op dat debat. Wij hebben al een vergadering op de agenda staan met de leidende ambtenaren van de DGD en de BTC. Het middenveld heeft ook al aan mijn jas getrokken.
Collega’s, met uw goedkeuring probeer ik om nog vóór de paasvakantie een korte vergadering van een tweetal uur te plannen met het middenveld en ook met de vakbonden. De vertegenwoordigers van de vakbonden hebben mij daaromtrent namelijk ook al aangesproken. Wij zullen dat proberen in te passen.
03.11 Nele Lijnen (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, als ik mij niet vergis, zitten we in het vragenuurtje en sluit dit daarbij aan.
Dit is echter iets dat wij bij de regeling van de werkzaamheden met deze commissie moeten bespreken. Ik stel voor om de regeling van de werkzaamheden te agenderen op onze volgende vergadering.
De voorzitter: Wij hebben al afgesproken dat wij het middenveld en de vakbonden zouden vragen. In de regeling van de werkzaamheden zullen wij hiervoor naar een datum zoeken.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Alain Top aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "het investeringsbudget van Ontwikkelingssamenwerking" (nr. 8677)
04 Question de M. Alain Top au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "le budget d'investissement de la Coopération au développement" (n° 8677)
04.01 Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, net als bij Defensie werd er de voorbije jaren bespaard bij Ontwikkelingssamenwerking. Tegen 2019 zal de regering gecumuleerd ongeveer 1 miljard euro besparen bij Ontwikkelingssamenwerking. Nochtans is ontwikkelingssamenwerking ook in ons eigen belang. Zonder de noodzakelijke investeringen in bepaalde gebieden zal de migrantenstroom nog fors toenemen. Daarnaast verhogen heel wat landen hun engagement voor ontwikkelingshulp. België gaat in tegen die trend en zet steeds opnieuw het mes in het budget. In 2014 besteedde België 0,42 % van het bbp aan ontwikkelingssamenwerking. Met de aangekondigde besparingen in deze legislatuur zal het percentage verder dalen tot 0,38 % in 2019.
Intussen slaagde uw collega van Defensie, minister Steven Vandeput, erin om het budget van Defensie na jarenlange besparingen tegen 2030 op te trekken tot bijna 1,4 % van het bbp. Minister Vandeput kreeg de goedkeuring van de regering om de komende jaren 9,2 miljard euro, althans volgens zijn ramingen, te investeren in Defensie. De investeringen gaan onder meer over gevechtsvliegtuigen, fregatten, drones, cybertechnieken en mijnenjagers. Op die manier wordt het budget voor Defensie een veelvoud van het budget voor Ontwikkelingssamenwerking. Nochtans is volgens ons een 3D-benadering, Defence, Diplomacy and Development, noodzakelijk om op een geïntegreerde manier conflicten te kunnen oplossen of voorkomen. Een evenwichtige 3D-benadering heeft enkel positieve gevolgen voor de ontwikkelingslanden. Veiligheid en ontwikkeling moeten samengaan om op een duurzame manier een oplossing te kunnen bereiken.
De recente budgettaire beslissingen van de regering maken niettemin pijnlijk duidelijk dat er sprake is van een militarisering van de hulp, waarbij veiligheid boven ontwikkeling en preventie komt te staan. Daarom heb ik enkele vragen voor u.
Uw collega Vandeput slaagde er onlangs in om het budget voor Defensie op te trekken. Hebt u ook reeds inspanningen geleverd om in het kader van die beslissing in een extra investeringsbudget voor Ontwikkelingssamenwerking te voorzien?
Bent u ook van menig dat een evenwichtige 3D-benadering noodzakelijk is om conflicten op te lossen en dat het budget voor Ontwikkelingssamenwerking in feite gelijklopend zou moeten zijn met dat voor Defensie? Zo ja, is dat idee er al op regeringsvlak? Wat zou het resultaat kunnen zijn van dat voorstel?
04.02 Minister Alexander De Croo: Mijnheer Top, het regeerakkoord van 9 oktober 2014 bepaalt dat België inspanningen zal leveren, in de mate dat het budgettair mogelijk is, om de norm van 0,7 % van het bni voor ontwikkelingssamenwerking te bereiken. Wegens de budgettaire imperatieven kan die doelstelling de eerste jaren niet worden behaald. Ik kan in de huidige legislatuur ook geen bindend tijdpad vastleggen.
Tijdens de Ministerraad van 15 oktober 2014 werd voorts in het kader van de beheersing van de uitgaven voor de komende jaren beslist tot een besparingspad voor Ontwikkelingssamenwerking. Ik ben ook van plan om dat uit te voeren.
Hierbij is het wel mijn bedoeling om de impact van de ODA-bestedingen te verhogen. Daarom zal ik mijn beleid concentreren op de minst ontwikkelde en de fragiele landen, waar de noden het grootst zijn en waar ODA nog steeds de belangrijkste bron van externe financiering is. Ik zal de nadruk leggen op meer resultaatgericht beheer en ik zal ODA als hefboom gebruiken voor de realisatie van ontwikkelingsdoelstellingen en voor de financiering via andere bronnen dan de klassieke ontwikkelingssamenwerking.
Het verbaast mij immers altijd hoe groot de obsessie bij Ontwikkelingssamenwerking is om zoveel mogelijk uit te geven. Het moet ongeveer het enige domein zijn waar men zo werkt. In andere domeinen kijkt men naar de impact en het resultaat. Ik vind het zeer verbazend dat men in de sector altijd blijft kijken naar de input, terwijl men in mijn ogen veel meer naar de output moet kijken. Ik geef natuurlijk wel toe dat het een stuk moeilijker is om de output te meten dan de input.
Het ondersteunen van de ontwikkeling in een partnerland beperkt zich niet enkel tot het bijdragen aan enkele sectoren of domeinen. Een duurzame ontwikkeling is alleen maar mogelijk als zij is gebaseerd op respect voor de rechten van iedereen en op een inclusieve economische groei.
Als minister van Ontwikkelingssamenwerking heb ik ervoor gekozen dat de aandacht zich richt op de minst ontwikkelde landen. Niet alle, maar meerdere van die landen hebben ook veiligheidsproblemen wegens interne conflicten, sociale onrust of een sterk opkomend integrisme. Ontwikkeling begeleiden in die regio’s vergt vaak een bredere aanpak en meer overleg met Defensie, de diplomatie, politie en Justitie.
Op dit ogenblik zijn er reeds verschillende informele informatieplatformen werkzaam tussen de verschillende departementen, onder andere op het gebied van de Grote Meren en rond de Sahel-Sahararegio. Ook de interdepartementale commissie voor beleidscoherentie in ontwikkelingsbeleid zou een rol in een meer evenwichtige benadering kunnen spelen. Ik moet ook benadrukken dat in de SDG’s peace and security een van de zeventien doelstellingen is, met recht en reden. In het verleden is jammer genoeg gebleken dat werken aan ontwikkeling op een plek met grote onveiligheid en interne conflicten vaak een slag in het water is. Het is dus vaak een voorwaarde.
04.03 Alain Top (sp.a): Bedankt voor uw antwoord, mijnheer de minister.
Ik heb toch enkele bedenkingen. Het uitgangspunt was om minstens evenveel en eigenlijk liefst nog meer inspanningen te leveren op het vlak van ontwikkelingssamenwerking. De input van zoveel financiële middelen is volgens mij nodig om de 3D-benadering te kunnen garanderen.
U zei dat u met Defensie en Buitenlandse Zaken overlegt over de gebieden en landen waar België actief is. Wij leggen ons terecht toe op een aantal landen, want we kunnen niet in heel de wereld interveniëren. Tegelijk zal er ook geen output zijn als er geen middelen worden geïnvesteerd. De geïnvesteerde middelen zijn nu eenmaal recht evenredig met de resultaten.
Ik begrijp uiteraard dat er momenteel geen middelen van Ontwikkelingssamenwerking naar conflictgebieden gaan. Het uitgangspunt moet echter zijn om preventief te werken. Als men werkt in gebieden waar er nog geen conflicten zijn en daar mikt op duurzame ontwikkeling, zullen er ook geen conflicten volgen.
Anderzijds heb ik nog nooit een oorlog weten eindigen door een kogel of door een bom. Waardoor eindigt een oorlog? Dat is door een perspectief te bieden, een perspectief op duurzame vrede. Die duurzame vrede kan bereikt worden door middelen te garanderen om dat land of die regio er weer bovenop te brengen.
Ik denk dat we, zolang we niet evenveel investeren in ontwikkelingssamenwerking als in defensie, nog heel lang de brandweerman zullen moeten spelen in conflictgebieden en dat we tegelijkertijd nog heel lang met vluchtelingenstromen geconfronteerd zullen worden.
04.04 Minister Alexander De Croo: Ik heb nog een verduidelijking. Als wij kijken naar het budget van Defensie ten opzichte van het bbp, zijn wij vandaag de laatste van het peloton. Als we kijken naar het budget van Ontwikkelingssamenwerking, zitten wij boven het gemiddelde van de OESO, toch een fundamenteel verschil.
Kan het meer zijn? Natuurlijk kan dat, maar wij zitten al boven het gemiddelde, terwijl Defensie helemaal onderaan bengelt. Die twee met mekaar vergelijken, vind ik een vergelijking die niet helemaal opgaat.
04.05 Alain Top (sp.a): U hebt de vergelijking gemaakt met de cijfers van vandaag, maar dat was mijn vraag niet. Ik heb in de inleiding heel duidelijk aangegeven dat de minister van Defensie tegen 2030 wil stijgen tot bijna 1,4 % van het bbp. Dat is het uitgangspunt.
De voorzitter: Het Parlement heeft het laatste woord. Als de minister niets meer zegt, is het incident gesloten.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
05 Vraag van mevrouw Els Van Hoof aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de Belgische steun aan het kamp met Burundese vluchtelingen in Zuid-Kivu" (nr. 9854)
05 Question de Mme Els Van Hoof au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "l'aide de la Belgique au camp de réfugiés burundais dans le Sud-Kivu" (n° 9854)
05.01 Els Van Hoof (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in het Burundese vluchtelingenkamp in Zuid-Kivu zijn er heel wat problemen. Dat werd ook gesteld door het magazine MO*. Vijftienduizend Burundese vluchtelingen hebben daar een onderkomen gezocht en de toestand daar is erbarmelijk op het vlak van voeding, de begeleiding van hiv-patiënten, die er geen behandeling krijgen, en er heersen ook etnische conflicten, want er zitten zowel Hutu’s als Tutsi’s in dat kamp. De conflicten worden natuurlijk wel wat aangewakkerd vanuit Bujumbura; het kamp ligt op slechts twee uren van Bujumbura.
Gezien de slechte toestand daar is mijn vraag de volgende. Is er sprake van Belgische steun aan dit vluchtelingenkamp? In welke steun voorziet ons land concreet? Welk bedrag wordt er verleend? Over welke organisaties wordt dit bedrag verdeeld? Plant u bijkomende steun en middelen om de situatie van deze vluchtelingen in dit kamp te verbeteren?
05.02 Minister Alexander De Croo: Mijnheer de voorzitter, België heeft het Common Humanitarian Fund van OCHA in de RDC financieel ondersteund met 5 miljoen euro voor de periode 2015-2016. OCHA is de organisatie van de VN die verantwoordelijk is voor de algemene coördinatie van humanitaire acties.
Het Common Humanitarian Fund in de RDC is een zogenaamd pooled fund, een soepel en voorspelbaar financieringsmechanisme voor de meest kritische humanitaire behoeften. In oktober 2015 heeft dat fonds een uitkering gedaan om de meest urgente humanitaire noden te delgen in het vluchtelingenkamp met Burundese burgers in Lusenda. Deze steun werd uitgekeerd aan projecten die door verschillende organisaties, zoals Caritas en ook UNHCR, werden voorgesteld.
05.03 Els Van Hoof (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is goed dat er in middelen wordt voorzien. Het is ook goed om eens een stand van zaken te krijgen, want blijkbaar is de situatie erbarmelijk. We moeten bekijken of België geen tandje bij kan steken of dat we UNHCR op zijn verantwoordelijkheid kunnen wijzen ter zake, want blijkbaar loopt het echt slecht in dat kamp.
L'incident est clos.
06 Vraag van mevrouw Fatma Pehlivan aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "het toenemend budget uit ontwikkelingshulp voor de opvang van vluchtelingen" (nr. 9503)
06 Question de Mme Fatma Pehlivan au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "le budget croissant issu de l'aide au développement affecté aux réfugiés" (n° 9503)
06.01 Fatma Pehlivan (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het budget van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking gaat steeds vaker naar de opvang van vluchtelingen in eigen land. Dat werd berekend door de Koepel van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging 11.11.11.
ln België is tussen 2010 en 2014 140 miljoen van het ontwikkelingsbudget naar opvang gegaan. Dat is een verdubbeling in vier jaar tijd. Die stijging zet zich nog door wegens het toenemend aantal vluchtelingen. In 2014 ging 7,6 % van het budget naar opvang en vorig jaar naar schatting al 10 %. Aangezien het aantal vluchtelingen in stijgende lijn gaat, vraag ik mij af wat het al voor 2015 is, want over die cijfers beschikken wij nog niet.
De middelen die naar opvang gaan, zijn in dezen absoluut niet het probleem. Het is essentieel om in kwaliteitsvolle opvang te voorzien voor vluchtelingen en de regering moet hiervoor de nodige budgettaire inspanningen doen. Het is echter wel een zorgwekkende evolutie dat die middelen komen uit de reeds slinkende budgetten voor Ontwikkelingssamenwerking. De regering kondigde immers voor 1 miljard euro besparingen aan op dit departement.
Volgens 11.11.11 dreigt men hierdoor de problemen die aan de basis liggen van veel migratiestromen te versterken, terwijl de grote uitdagingen ons verplichten om net meer te investeren in humanitaire hulp en structurele ontwikkelingssamenwerking.
De OESO startte de besprekingen over een nieuwe definiëring van de officiële ontwikkelingshulp. Aangezien Europese donoren worden geconfronteerd met toenemende uitgaven voor de opvang van asielzoekers, vrezen ontwikkelingsorganisaties dat deze regels zullen worden versoepeld.
Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen. Bevestigt u de cijfers berekend door 11.11.11? Valt het budget uit Ontwikkelingssamenwerking voor de opvang van vluchtelingen in eigen land onder de huidige definitie van ODA?
Hoe worden deze middelen voor opvang besteed? Met welke partners wordt samengewerkt? Wat is de verdeelsleutel?
Wat is uw standpunt over de nieuwe definiëring van de ODA? Hoe staat u tegenover een versoepeling van deze definitie om zo de toenemende uitgaven voor de vluchtelingencrisis te kunnen dragen vanuit het budget voor ontwikkelingshulp?
06.02 Minister Alexander De Croo: Mijnheer de voorzitter, het gepubliceerde artikel van 11.11.11 creëert enige verwarring over de formulering. Het laat uitschijnen als zouden de uitgaven voor de opvang van vluchtelingen uit het budget voor Ontwikkelingssamenwerking komen. Dat is absoluut niet het geval. Dat zijn geen communicerende vaten. Er is een budget voor de Ontwikkelingssamenwerking en dat budget wordt uitgegeven. De uitgaven voor de opvang van vluchtelingen worden niet gehaald uit het budget voor Ontwikkelingssamenwerking, maar komen van Fedasil en andere organisaties.
Een deel daarvan is inderdaad ODA-aanrekenbaar, maar het zijn geen communicerende vaten. In sommige landen is dat wel zo. In Zweden heeft men een bepaald budget voor OS en verschuift men van het ene naar het ander. Daar begrijp ik die bezorgdheid wel. In ons land is het echter niet zo dat middelen voor ontwikkelingssamenwerking worden weggehaald om voor de opvang van vluchtelingen te gebruiken.
Volgens de definitie van de officiële ontwikkelingshulp die wordt vastgelegd en opgevolgd op het niveau van de OESO, mogen de uitgaven voor de opvang van vluchtelingen uit ontwikkelingslanden gedurende de eerste twaalf maanden van hun verblijf als officiële hulp worden aangerekend. Dat wil daarom niet zeggen dat het een deel van mijn budget wordt. Die uitgaven worden in België niet in het budget van Ontwikkelingssamenwerking aangerekend. Het gaat om uitgaven, gemaakt door Fedasil, die achteraf worden samengevoegd met de ODA-aanrekenbare uitgaven van andere officiële Belgische instanties.
Voor uw derde vraag, over de budgetten van Fedasil, moet u zich tot Fedasil zelf richten, want daarop kan ik niet antwoorden.
Ik kom tot uw vierde vraag. Op de recente High Level Meeting van het DAC stond inderdaad de reflectie geagendeerd over de relatie tussen ontwikkeling en de vluchtelingencrisis, maar een versoepeling of uitbreiding van de regels die de aanrekening van een deel van deze uitgaven als ODA toelaten, stond daar niet op de agenda. Griekenland heeft in de marge van deze reflecties wel het idee geopperd om de termijn van twaalf maanden te verlengen naar twee of zelfs drie jaar, maar dit is voorlopig niet aan de orde. België zal zo’n voorstel ook niet steunen.
06.03 Fatma Pehlivan (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik kan ermee leven.
Ik heb ondertussen ook gedetailleerde informatie gekregen. Het klopt dat de middelen niet van het departement Ontwikkelingssamenwerking komen, maar van Fedasil en andere organisaties.
Het beeld dat de 0,45 % van het bni dat wij nu behalen door Ontwikkelingssamenwerking wordt behaald, zou wel verkeerd zijn. Wij moeten daarin correct zijn. Wat gaat naar ontwikkelingssamenwerking komt van het budget van Ontwikkelingssamenwerking en van het budget voor de opvang van vluchtelingen.
Dat dit het eerste jaar meetelt, daarmee kan ik nog leven, maar gelukkig staat u achter het feit dat de regels niet zullen worden versoepeld.
L'incident est clos.
07 Vraag van mevrouw Rita Bellens aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "ontwikkelingssamenwerking en internationale akkoorden" (nr. 8723)
07 Question de Mme Rita Bellens au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "la coopération au développement et les accords internationaux" (n° 8723)
07.01 Rita Bellens (N-VA): Mijnheer de minister, Ontwikkelingssamenwerking wordt uitgevoerd in een bredere context van het buitenlands beleid. Er kan daarbij worden gekozen voor meerdere gradaties van koppeling van Ontwikkelingssamenwerking aan andere doelstellingen binnen het buitenlands beleid, zoals de naleving van bepaalde akkoorden met betrekking tot mensenrechten, internationale normeringen of klimaat.
Over de ethische grenzen en de wenselijkheid van die koppelingen bestaan heel wat visies.
Niettemin heb ik daarbij een aantal vragen.
Ten eerste, welk beleid bestaat er met betrekking tot de rol van Ontwikkelingssamenwerking binnen de bredere context van het federaal buitenlands beleid?
Aan welke voorwaarden moeten landen voldoen om op ontwikkelingssamenwerkingsgeld van de federale regering aanspraak te kunnen maken?
Wordt Ontwikkelingssamenwerking gebruikt als drukkingsmiddel om bij voormalige of huidige partnerlanden aan te dringen op de naleving van bepaalde internationale akkoorden die niet onmiddellijk met Ontwikkelingssamenwerking te maken hebben? Wij denken daarbij bijvoorbeeld aan het Haags Kinderontvoeringsverdrag van oktober 1980.
Ten slotte, bij welke dossiers was dat de voorbije vijf jaar het geval? Wat waren de eventuele resultaten?
07.02 Minister Alexander De Croo: Mevrouw Bellens, zoals in vragen over het onderwerp al vaak is vermeld, is de symbiose tussen ontwikkeling, inclusieve economische groei, mensenrechten, veiligheid en diplomatie, voedselzekerheid, klimaatverandering en goed bestuur evident. De wereld vandaag verschilt ook van de periode waarin de Millenniumdoelstellingen werden beslist. De nieuwe SDG-Agenda 2030 is op dat gebied veel universeler en bekijkt de zaken in een bredere context.
De traditionele ontwikkelingssamenwerking, met een duidelijk onderscheid tussen Noord en Zuid, evolueert snel naar internationale ontwikkeling, gebaseerd op wederzijdse belangen en uitdagingen op het vlak van globale publieke goederen maar ook op het vlak van klimaatverandering, veiligheid en mondiale publieke gezondheid, en heeft betrekking op elk van ons, arm of rijk, in Noord of Zuid.
Dat de grondoorzaken van vele mondiale vraagstukken hun oorsprong in armoede en ongelijkheid vinden, is daarbij eveneens een fundamenteel element.
De nieuwe focus op de minst ontwikkelde landen stelt daarenboven de prioriteit van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking scherp. Ze concentreert zich op regio’s en landen die op dit moment nog sterk van donorhulp afhankelijk zijn. De vaststelling is dat de officiële ontwikkelingshulp alleen niet zal volstaan en dat een beleidsoverschrijdende aanpak als donor, net zoals de verbreding van de financieringsbasis voor andere types van actoren, onontbeerlijk is.
Ontwikkelingssamenwerking dient dus mee te evolueren om relevant te blijven in die paradigmashift. Bovendien, in tijden van budgettaire druk moeten wij ook kijken naar alle types van donoren. Het is wel mijn ambitie om de Belgische Ontwikkelingssamenwerking fit for purpose te maken in de toekomst, onder meer door onze focus aan te scherpen en versnippering terug te schroeven, maar ook door nauwer samen te werken met de private sector, wat in geen geval een terugkeer naar gebonden hulp inhoudt, door synergieën te zoeken met andere beleidsdomeinen, bijvoorbeeld op het vlak van migratie, en door mensenrechten in onze samenwerkingsprogramma’s centraal te stellen.
U vroeg welke de voorwaarden zijn. De wet van 19 maart 2013 betreffende de Belgische Ontwikkelingssamenwerking bepaalt de criteria waaraan de partnerlanden voor gouvernementele samenwerking moeten voldoen.
Nu kom ik tot uw laatste vraag. De bijzondere overeenkomsten die met partnerlanden worden afgesloten, bevatten sinds januari 2015 clausules die het voor beide partijen mogelijk maken om de overeenkomst op te zeggen in het geval van een tekortkoming in een van de essentiële verplichtingen die voortvloeien uit het respect voor de mensenrechten, democratische principes in een rechtsstaat, alsook in gevallen van corruptie. Bijzondere overeenkomsten worden afgesloten in het ruimer kader van de samenwerkingsovereenkomst met de partnerlanden. De meeste samenwerkingsovereenkomsten bevatten in de preambule een verwijzing naar het Handvest van de Verenigde Naties en een aantal internationale akkoorden. Die algemene samenwerkingsovereenkomsten zullen in de toekomst voor alle partnerlanden worden herzien, om ze eenvormig te maken en om zo onder andere een zo breed mogelijke verwijzing naar internationale akkoorden te omvatten.
In de recentste samenwerkingsovereenkomst die werd ondertekend met de republiek Guinee, wordt in de preambule verwezen naar een aantal internationale akkoorden waarvan de partijen de beginselen erkennen, zoals het Handvest van de Verenigde Naties, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, de Conventies van Genève van 1949 en andere instrumenten van het internationaal humanitair recht, en het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie.
07.03 Rita Bellens (N-VA): Mijnheer de minister, bedankt voor uw uitgebreid antwoord. Sta me toe om nog een bijvraag te stellen over iets dat mij niet helemaal duidelijk is. Is het Kinderontvoeringsverdrag niet opgenomen in die lijst van verdragen?
07.04 Minister Alexander De Croo: Dat klopt, dat staat er niet tussen.
L'incident est clos.
- mevrouw Nele Lijnen aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "cash transfers" (nr. 8757)
- mevrouw Nele Lijnen aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "cash transfers in de humanitaire hulp" (nr. 9683)
- Mme Nele Lijnen au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "les transferts monétaires" (n° 8757)
- Mme Nele Lijnen au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "le recours à des transferts en liquide dans le cadre de l'aide humanitaire" (n° 9683)
08.01 Nele Lijnen (Open
Vld): Mijnheer de minister, internationaal is er steeds meer aandacht voor cash transfers
als instrument in de
internationale ontwikkeling. De studies en projecten die in dit verband reeds
zijn uitgevoerd, leveren ook positieve resultaten op. De overgrote meerderheid
van de mensen die een cash transfer ontvangen, gebruiken deze
wijselijk. Mensen gebruiken dit geld bijvoorbeeld om hun kinderen naar school
te sturen of om hen beter te voeden. De ontvangers van een cash transfer
geven aan dat zij deze liever ontvangen dan fysieke hulp. Het geeft hun immers
de vrijheid om keuzes te maken voor zichzelf en voor hun gezin over hoe zij dit
geld zullen spenderen. De lokale economieën varen hier op hun beurt ook wel
bij.
Hoe staat
u ten opzichte van cash transfers als instrument in de
internationale ontwikkeling? Ziet u opportuniteiten, bijvoorbeeld in combinatie
met digitale technologieën? Kunt u hierbij enige toelichting geven?
De Food and
Agriculture Organization van de Verenigde Naties, een multilaterale partner
van België, heeft ook programma’s die via cash transfers gemeenschappen
willen versterken. Het multiplier effect is sterk: elke euro die
wij investeren, worden er twee voor de gemeenschap, zo stelt de FAO.
Kunt u
toelichten op welke manier cash transfers naast dit voorbeeld nog
gebruikt worden door onze partners? Hoe evalueert u het gebruik van cash
transfers in dit kader?
Zijn cash transfers
reeds een onderdeel van de toolbox van uw beleid? Zo niet, acht u het
nuttig om dit nader te bekijken? Zo ja, op welke manier? Zullen cash
transfers in de toekomst aan belang winnen?
De
volgende vraag gaat daar iets dieper op in en behandelt specifiek de inzet van cash transfers
als instrument bij humanitaire hulp. Gebruikt ons land deze cash transfers
in de humanitaire hulp die het verstrekt? Kunt u een toelichting geven over de
omstandigheden en over het bedrag?
Wat zijn
volgens u de voordelen van cash transfers, specifiek bij humanitaire
hulp? Zijn er bepaalde omstandigheden of voorwaarden die de inzet van cash transfers
in de humanitaire hulp verbeteren?
Identificeert
u actuele humanitaire crisissituaties waarin volgens u ons land of de
internationale gemeenschap cash transfers zouden kunnen inzetten?
08.02 Minister Alexander De Croo: Mevrouw Lijnen, in het kader van humanitaire hulp zijn cash transfers vandaag reeds mogelijk.
Artikel 5, § 2 van het KB betreffende de humanitaire hulp van 19 april 2014 voorziet expliciet in die mogelijkheid. In het kader van een project of programma, kan de minister giften in speciën aan slachtoffers toelaten indien zij worden aangewend voor de lokale aankoop van goederen die essentieel zijn voor het lenigen van basisnoden van de slachtoffers.
Cash transfers kunnen dus deel uitmaken van een humanitair project (maximaal 18 maanden) of een humanitair programma (maximaal 30 maanden). Behalve de FAO kunnen alle organisaties die zijn erkend als humanitaire actor een project of programma indienen dat in zijn geheel of gedeeltelijk cash-gebaseerd is. De cash transfers kunnen al dan niet worden geconditioneerd.
De VN-organisaties die vooral actief zijn op het gebied van cash transfers, zijn het World Food Programme, het VN-bureau voor de vluchtelingen en het agentschap voor de opvang van de Palestijnse vluchtelingen.
Een recent voorbeeld dat door België mee wordt gefinancierd, is het project van UNRWA, ten belope van 1,5 miljoen betreffende cash assistance voor Palestijnse vluchtelingen in Syrië. Hiermee worden ongeveer 25 000 vluchtelingen ondersteund in hun prioritaire noden. Dankzij het project kunnen zij in alle waardigheid hun eigen keuzes maken. Een bijzondere financiering van 2,45 miljoen maakt herstel en heropbouw mogelijk van schuilplaatsen in Gaza en verschaft mentale gezondheidszorg in Cisjordanië. In Gaza focust de Belgische financiering eveneens op cash assistance voor herstellingen en wederopbouw.
België heeft in het verleden dus al meerdere humanitaire projecten gefinancierd met een cashtransfercomponent. Vorig jaar heb ik nog een project goedgekeurd voor cash transfers aan Palestijnse vluchtelingen in Syrië.
In hun contacten met de diverse organisaties proberen mijn diensten steeds na te gaan of cash transfers mogelijk zijn. Het zal uiteraard afhankelijk zijn van de context. In sommige gevallen is ook samenwerking met de private sector mogelijk om cash in gedigitaliseerde vorm te gebruiken, bijvoorbeeld via kredietkaarten.
Het is mijn bedoeling om in de toekomst ook ontwikkelingsprojecten met een cashtransfercomponent te financieren, los van de humanitaire crisissituatie. Het gebruik van cash transfers kan de lokale economie immers stimuleren via een multiplicatoreffect. Cash transfers zijn voorts weinig betuttelend. Zij gaan ervan uit dat de begunstigde zelf het beste weet wat zijn of haar noden zijn en hoe zij moeten worden gelenigd.
De voorwaarde is wel dat misbruik bij toewijzing moet worden tegengegaan. Dat kan inderdaad door het gebruik van moderne technologieën. Bij de aanwending zijn relatief weinig misbruiken, aangezien het over vrij kleine bedragen gaat. Cash transfers moeten wel worden ingezet na een contextanalyse. Bij afwezigheid van een lokale economie kunnen cash transfers leiden tot inflatie. Dat moet uiteraard worden vermeden.
Momenteel worden heel wat nieuwe initiatieven genomen in het Belgische ontwikkelingsbeleid, zoals het gebruik van digitale technologieën als hefboom, een grotere focus op de lokale private sector en de mobilisering van lokale fiscale middelen.
Cash transfers behoren daar ook toe, maar wij kunnen niet alles tegelijk doen. Ik vraag een klein beetje geduld, met de wetenschap dat wij het reeds doen in onze humanitaire interventies en dat wij onze ogen open houden om dit ook op het gebied van ontwikkeling te kunnen doen.
08.03 Nele Lijnen (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord en ik ben het volledig met u eens dat dit economisch gezien een groot multiplicatoreffect heeft en dat het weinig betuttelend is. Men gaat mensen zelf keuzes laten maken over wat zij belangrijk vinden. Ik kan dat alleen onderschrijven. Ik zal daar zeker geduld in oefenen. Het was een zeer goed antwoord. Wij zullen bekijken hoe wij dit in de toekomst verder kunnen uitrollen binnen de volledige ontwikkelingssamenwerking.
Ik heb nog een kleine vraag, maar ik weet niet of u er nu op kunt antwoorden. Als u zegt dat het af en toe geconditioneerd zou kunnen zijn, geldt dit dan ook voor de projecten die u hebt opgesomd, onder meer via cash assistance? U kunt mij dat ook schriftelijk doorgeven, maar het zou interessant zijn om te weten in welke gevallen men kiest voor conditionering en in welke niet.
08.04 Minister Alexander De Croo: Ik zou het moeten nagaan, ik heb de details niet.
Het incident is gesloten.
09 Question de M. Raoul Hedebouw au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "la réforme du secteur de la coopération au développement" (n° 9853)
09 Vraag van de heer Raoul Hedebouw aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de hervorming van de sector van de ontwikkelingssamenwerking" (nr. 9853)
09.01 Raoul Hedebouw (PTB-GO!): Monsieur le ministre, on reste dans le même sujet. Dans votre souci de plus d'efficacité - l'efficacité est votre leitmotiv -, vous souhaitez diminuer le nombre d'ONG reconnues par l'État belge. Entre autres pour pouvoir réduire le nombre de dossiers traités par votre administration et pour pouvoir aussi justifier et accentuer la baisse du nombre d'emplois de cette même administration.
Pour ce faire, vous avez notamment mis en place un coûteux processus de screening auquel sont en train de se soumettre les 108 ACNG (Acteurs de la coopération non gouvernementale). Celui-ci déterminera si les ACNG peuvent prétendre à des subsides de la part de la DGD (Direction générale de la Coopération au développement). En parallèle à la préparation de ce screening, les ACNG ont consacré de très nombreuses heures à la préparation des ACC (analyses contextuelles communes) et sont en train de préparer de manière proactive, alors que le cadre légal n'est pas encore déterminé, les CSC (cadres stratégiques communs) en vue de préparer leur prochain programme 2017-2021.
Le temps qu'ils consacrent à la préparation de tous ces documents est conséquent et ne contribue certainement pas à la simplification administrative que vous aviez annoncée. C'est tout de même un paradoxe qu'en vertu de contrôles accrus, de plus en plus de retours témoignent du fait que les gens, plutôt que de faire le travail sur lesquels on les contrôle, passent leurs journées à remplir des documents leur permettant de passer ces fameux screenings.
Selon les informations qui circulent, le résultat de ce screening ne sera connu, dans le meilleur des cas, qu'à la mi-avril. C'est seulement à ce moment-là que les ACNG sauront s'ils auront la possibilité de demander un financement à la DGD pour leur programme 2017-2021. L'accord-cadre (AC) qui doit réglementer l'octroi des subsides pour le nouveau programme est toujours en négociation. Ce qui implique de grandes incertitudes dans le secteur car les ACNG ne savent pas, à dix mois du début du prochain programme, s'ils seront reconnus, quelles seront les modalités d'introduction de leur nouveau programme - vu que l'accord-cadre qui le déterminera est toujours en préparation par votre administration -, ni quelles seront les dates des prochaines échéances importantes.
En ce qui concerne ce dernier point, on évoque, sans aucune certitude, une date de remise des programmes 2017-2021 au 30 septembre 2016, avec une réponse de votre part, au plus tôt, à la mi-novembre. Cela voudrait dire que, dans le meilleur des scénarios, les ACNG ne seront fixés que six semaines avant le début de leur prochain programme sur leur financement éventuel. C'est un manque de sérieux par rapport à des projets qui se déroulent au minimum à moyen terme.
Quand les ACNG seront-ils fixés sur les modalités et les dates-clés de la soumission de leur nouveau programme 2017-2021? Comment comptez-vous vous assurer que le retard que vous avez pris dans l'élaboration du nouvel accord-cadre ne leur soit pas préjudiciable? À dix mois du début du nouveau programme, ne serait-il pas plus raisonnable de revenir à la législation en cours pour sa préparation, étant donné le flou qui règne actuellement? On évoque des coupes dans le financement des programmes des ACNG, de minimum 8,5 % à partir de 2017. Confirmez-vous ce chiffre? Pourrait-il être encore plus important?
09.02 Alexander De Croo, ministre: Monsieur Hedebouw, la loi relative à la Coopération belge au développement prévoit en son article 26, § 1er, que les organisations recevant un subside à charge du budget de la Coopération non gouvernementale soient agréées. Cet agrément est valable pour une durée de dix ans.
Le précédent screening a été mené par la firme PwC en 2006 et 2007. C'est sur la base de ses constats qu'un marché public a été lancé à l'échelle européenne, en conformité avec la législation en vigueur. Les offres ont été examinées au regard des procédures réglementaires. L'attribution a été accordée à la société Deloitte.
Vous dites que je veux diminuer le nombre d'ONG. C'est inexact. En réalité, je souhaite renforcer la qualité de gestion et la maîtrise du risque par celles-ci, qui reçoivent annuellement des centaines de millions d'euros du contribuable. Je tiens également à réduire les charges administratives tant pour les ACNG que pour mon administration. Ce faisant, j'exécute l'arrêté royal relatif à la subsidiation des ACNG que mon prédécesseur a fait publier au Moniteur belge le 25 avril 2014. Je ne fais ni plus ni moins.
Il est vrai, en effet, que j'ai conclu entre-temps un accord comprenant plusieurs points importants tant pour les coopérants que pour l'État belge: un financement plus souple, tout en garantissant qu'il reste accessible à tous les acteurs agréés; le respect du droit d'initiative des ACNG, tout en réduisant son effritement; la simplification administrative; la sécurité juridique et budgétaire.
J'ai traduit cet accord dans un projet de loi modifiant la loi de 2013 sur la Coopération belge au développement. J'espère que le gouvernement l'approuvera dans les jours à venir et que le parlement fera de même dans les meilleurs délais.
Mes collaborateurs maintiennent un contact quotidien avec les représentants des ACNG. À chaque entretien, ceux-ci confirment leur attachement à cette modification législative. Ils ne veulent nullement revenir à l'ancienne loi conçue par mon prédécesseur et qui offre, selon eux, moins de sécurité juridique et budgétaire.
Je confirme que l'accord conclu prévoit une économie de 8,5 % en crédits d'engagements à partir de 2017 pour les ACNG. Cette économie cadre dans les restrictions budgétaires décidées par le gouvernement lors de sa formation. Cette économie de 8,5 % a été décidée d'un commun accord avec les ACNG qui, sans doute, y ont trouvé leur intérêt. Je compte honorer cet accord conclu avec les acteurs.
09.03 Raoul Hedebouw (PTB-GO!): Monsieur le ministre, je constate que vous ne me répondez que sur le plan budgétaire. Subsiste la problématique de ne pas être au courant; c'est un réel problème. Nous n'avons pas de réponse: soit, nous ferons sans.
J'entends bien vos propos sur le cadre budgétaire dans lequel vous vous trouvez. Le but n'est pas de réduire le nombre d'ONG reconnues, mais c'est tout de même ce qui va se passer dans les faits. Vous me dites que cela se fait au nom de l'efficacité budgétaire. Vous allez me dire que ce n'est pas uniquement vous qui décidez. Tantôt vous faisiez la comparaison avec les autres pays; il n'empêche que nous n'atteignons pas les 0,7 %.
C'est le cadre idéologique grâce auquel vous tentez aujourd'hui de mettre sous pression l'ensemble des acteurs du terrain. Ce faisant, nous ne répondons pas à nos engagements internationaux: 0,7 %, c'est 0,7. Ce n'est pas un petit chiffre. Au nom d'une certaine efficacité, vous êtes en train de pousser l'ensemble de ces acteurs à produire beaucoup de bureaucratie; voilà un premier problème, mais vous les poussez aussi à être incapables de se projeter. Vous parlez de sécurité juridique, mais celle-ci est encore moins présente maintenant. À six semaines du 1er janvier, aucune information n'arrive.
Monsieur le ministre, nous ne nous mettrons pas d'accord à mon avis, mais nous suivrons le dossier de près.
L'incident est clos.
10 Vraag van mevrouw Fatma Pehlivan aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "het verslag van het Rekenhof over de uitvoering van taken van openbare dienst die aan de BTC zijn opgedragen" (nr. 9218)
10 Question de Mme Fatma Pehlivan au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "le rapport de la Cour des comptes relatif à la mise en œuvre des missions de service public confiées à la CTB" (n° 9218)
10.01 Fatma Pehlivan (sp.a): Mijnheer de minister, de wet van 21 december 1998 tot oprichting van de Belgische Technische Coöperatie (BTC) in de vorm van een vennootschap van publiek recht met sociaal oogmerk bepaalt dat het Rekenhof jaarlijks een verslag opstelt over de uitvoering van de taken van openbare dienst die aan de vennootschap zijn opgedragen.
Het verslag over de activiteiten in 2014 is sinds kort beschikbaar. Het Rekenhof heeft in 2014 deelgenomen aan vijf controleopdrachten van het college van commissarissen, die het mogelijk maakten de administratieve en boekhoudkundige organisatie van vijf plaatselijke vertegenwoordigingen en 19 projecten te onderzoeken. Het resultaat baart mij zorgen, want tijdens de audits werden tekortkomingen vastgesteld die betrekking hebben op de administratieve en boekhoudkundige organisatie, alsook op de toepassing van de sociale en fiscale reglementeringen en de regelgeving met betrekking tot de overheidsopdrachten.
Met betrekking tot de procedure, gunning en uitvoering van de overheidsopdrachten werd vastgesteld dat verschillende basisprincipes niet altijd in acht werden genomen, zoals een transparante gunning, de gelijke behandeling van de inschrijvers, de mededinging, het forfait, het principe van geleverde en aanvaarde diensten en de informatie aan de inschrijvers. Er werden uitvoeringsakkoorden gesloten via projecten om bepaalde prestaties door lokale partners te laten uitvoeren, maar die akkoorden worden niet altijd voldoende opgevolgd en gecontroleerd. Volgens het Rekenhof moet dan ook een coherent kader voor de controle en de boekhoudkundige opvolging van die akkoorden worden geïmplementeerd. Bovendien zou het personeel van de plaatselijke vertegenwoordigingen systematischer ter plaatse moeten gaan bij projecten om de boekhouding en de overheidsopdrachten te controleren.
Ik heb daarover de volgende vragen, mijnheer de minister.
Hoe verklaart u de tekortkomingen die het Rekenhof naar voren schuift in zijn verslag? Welke oplossingen ziet u om die tekortkomingen weg te werken? Hebt u daarover al samen gezeten met de BTC? Wat is hun reactie op het verslag? Welke afspraken voor de toekomst worden nu gemaakt?
10.02 Minister Alexander De Croo: Ik wil eerst even de context schetsen. De BTC heeft als vennootschap van publiek recht een college van commissarissen, dat bestaat uit twee raadsheren van het Rekenhof en twee onafhankelijke bedrijfsrevisoren. Dit college organiseert op basis van risicoanalyses van de activiteiten van de vennootschap specifieke auditactiviteiten, die op hun beurt de basis vormen voor de jaarlijkse verklaring over de getrouwheid van de financiële rekeningen van een vennootschap.
Op 1 juni 2015 leverde het college van commissarissen een verklaring zonder voorbehoud af over de jaarrekening 2014. Indien het zich baseert op een beoordeling van de interne controlesystemen, betekent dit dat het college in feite aangeeft dat de kwaliteit van de interne controle voldoende is om de financiële rekeningen te kunnen attesteren. Dit betekent niet dat de interne controle perfect is. Dat is vanuit het standpunt van kosten en baten trouwens niet realistisch, omdat zo alle middelen aan toezicht en geen middelen aan uitvoering zullen worden gegeven.
De commissarissen gaven wel aan dat, omwille van de uitvoering van de toegekende opdrachten van openbare dienst en taken die in de ontwikkelingslanden plaatsvinden, de BTC blootgesteld is aan een verhoogde mate van risico’s, fouten en fraude. Daarom heeft de BTC niet enkel een intern controlesysteem dat door het college wordt beoordeeld, maar organiseert ze zelf ook aanvullende, meer gedetailleerde controle-audits op haar programma’s en interventies. Deze audits worden uitgevoerd door auditorganisaties die voldoen aan internationale normen en dragen bij tot het leer- en verbeterproces voor de interne en administratieve processen van de BTC.
Het interne controlesysteem van de BTC werd trouwens onlangs voor een periode van vier jaar erkend door de Europese Commissie, zodat haar middelen in het kader van projecten in de internationale ontwikkeling kunnen worden toegekend zonder te moeten deelnemen aan openbare aanbestedingen.
Niet alle fouten en gebreken zullen echter onmiddellijk gesignaleerd en opgelost worden. Daarom hebben we toezicht. De BTC opereert in een permanent wijzigende context, gegeven de landen waarin ze actief is. Het is daarom erg belangrijk voor het college van commissarissen dat de BTC inspanningen blijft leveren om ervoor te zorgen dat ze in elke context de correcte administratieve organisatie heeft om zich op een correcte manier te kunnen verantwoorden voor haar uitgaven.
De context en de manier waarop de BTC met de overheid van een ander land samenwerkt, bepaalt welke systemen de BTC mag en kan gebruiken. Conform de Verklaring van Parijs van 2005, probeert ze daarbij zoveel mogelijk de systemen van de partners te gebruiken. Concreet betekent dit dat de BTC soms gebruikmaakt van de lokale regelgeving met betrekking tot de openbare aanbestedingen, omdat net door dat gebruik deze lokale regelgeving mee kan evolueren en kan groeien tot een transparant en bruikbaar systeem.
De BTC doet dit niet blind. Vooraleer ze een bepaald systeem gebruikt, voert de BTC voorafgaande beoordelingen uit waarbij de risico’s in kaart worden gebracht om zo de interne controles optimaal te organiseren, rekening houdend met de aandachtspunten van de systemen die gebruikt zullen worden.
In veel gevallen wordt ook aan de partner gevraagd om aan zijn kant systemen aan te passen. Dit is echter, zeker voor de partner, vaak een groeipad waarbij bepaalde problemen meerdere keren kunnen voorkomen vooraleer ze worden opgelost.
Voorstellen worden niet tijdig ingediend, technische fiches zijn niet volledig of niet ingevuld; dat zijn allemaal aandachtspunten die de auditoren van het Rekenhof, die een grote expertise in deze materie hebben, naar voren brengen.
Ook zijn er regelmatig problemen met de volledigheid van dossiers, met een onduidelijk mandaat van inschrijvers en dergelijke meer.
Tot slot zien wij ook soms problemen met de verificatie van verklaringen op eer, met de opgave van referenties of met de opgegeven beroepservaring die moeilijk te verifiëren is.
Dit betekent echter niet dat wij het gebruik van deze systemen zomaar automatisch zouden moeten loslaten. Wij zetten in op de continue verbetering van deze systemen. Het gebruik van de systemen van de partner vormt, mits voldaan is aan bepaalde voorwaarden, een basis voor de verbetering van deze systemen en zo een resultaat van onze ontwikkelingssamenwerking.
Het college heeft daarin een belangrijke rol te vervullen. Na elke audit maakt het college een werkdocument op met bemerkingen, opmerkingen en tekortkomingen. Dit document geeft dan aanleiding tot opvolging binnen de dienst Controlling van de BTC zelf en tot de ontwikkeling van een specifiek plan van aanpak.
Daarnaast worden bevindingen op het intern auditcomité besproken. Dit comité kan aanvullende adviezen geven.
Het plan van aanpak wordt aan het college voorgelegd, dat op basis van opvolgingsaudits kan nagaan of het wel degelijk werd ingevoerd.
Over de fraude en corruptie wil ik nog meegeven dat de BTC een integriteitsbureau heeft dat meldingen van vermeende integriteitsschendingen grondig onderzoekt.
10.03 Fatma Pehlivan (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Uit het rapport blijkt dat er toch een aantal aandachtspunten zijn. Volgende week hebben wij een gedachtewisseling met de BTC. Wij kunnen hun dan vragen hoe zij dit verder zullen opvolgen.
L'incident est clos.
- mevrouw Rita Bellens aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de digitale agenda in ontwikkelingssamenwerking" (nr. 9263)
- mevrouw Els Van Hoof aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "het rapport van de Wereldbank rond digitalisering binnen ontwikkelingssamenwerking" (nr. 9655)
- mevrouw Fatma Pehlivan aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "het rapport Digital Dividends van de Wereldbank" (nr. 9681)
- Mme Rita Bellens au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "l'agenda numérique en matière de coopération au développement" (n° 9263)
- Mme Els Van Hoof au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "le rapport de la Banque mondiale relatif à la place de la numérisation dans le cadre de la coopération au développement" (n° 9655)
- Mme Fatma Pehlivan au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "le rapport sur les dividendes du numérique de la Banque mondiale" (n° 9681)
11.01 Rita Bellens (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, een van uw belangrijkste voornemens in uw hoedanigheid van minister van Ontwikkelingssamenwerking is het inzetten op digitalisering in de partnerlanden van de federale Ontwikkelingssamenwerking. U geeft in uw beleidsnota aan dat investeringen in digitale oplossingen een belangrijke meerwaarde kunnen bieden voor duurzame, inclusieve economische ontwikkeling.
Tegenover die stelling staat dat de Wereldbank in een recent rapport, Digital Dividends, aangeeft dat louter digitalisering niet de Heilige Graal is. Er moet voldoende aandacht blijven voor een breed arsenaal aan instrumenten die de digitalisering in voldoende mate ondersteunen, onder andere aandacht voor gelijke kansen, onderwijs en gezondheid. Indien dat niet gebeurt, kan digitalisering zelfs de ontwikkeling afremmen.
Ik heb enkele vragen voor u.
Welke lessen trekt u uit het rapport van de Wereldbank?
Welke acties onderneemt u om ervoor te zorgen dat de digitalisering in de partnerlanden in synergie met de traditionele ontwikkelingsinstrumenten wordt gestimuleerd?
Op welke wijze bereikt u een synergie tussen digitalisering en de traditionele ontwikkelingssamenwerking, bijvoorbeeld in de gemengde commissies, zoals die van Guinee en Burkina Faso?
Op welke wijze stimuleert u de synergie tussen digitalisering en de traditionele ontwikkelingsinstrumenten in GSK’s van de ANGS?
Zullen digitaliseringsprojecten deel uitmaken van de calls die u in 2016 zult uitschrijven?
11.02 Els Van Hoof (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik sluit mij aan bij de analyse van mevrouw Bellens.
Er zijn vandaag inderdaad meer mensen die met een mobiele telefoon rondlopen dan er mensen zijn die over drinkbaar water beschikken.
Er zijn aan de digitalisering inderdaad voordelen verbonden. Die voordelen zijn echter ongelijk verdeeld. Zonder volgehouden en doorgedreven inspanningen op het gebied van gezondheidszorg, sociale bescherming en onderwijs heeft digitalisering geen zin. Wat betekent het immers over een tablet te beschikken, wanneer men niet kan lezen?
Ik heb echter goed geluisterd. U gaf gisteren al aan dat in fragiele of de minst ontwikkelde landen digitalisering een moeilijke zaak is. Het is niet gemakkelijk om ze te integreren. U hebt duidelijk gesteld dat verschillende strategieën noodzakelijk zijn om digitalisering te kunnen invoeren.
Welke conclusies trekt u zelf uit het rapport van de Wereldbank?
U hebt een strategienota in voorbereiding. Wanneer wordt deze afgerond? Is ze misschien al afgerond? Wat zijn daar de belangrijkste lijnen?
Ik citeer ook even Jim Yong Kim, de voorzitter van de Wereldbank: “Deze digitale revolutie verandert niets aan de fundamentele ontwikkelingsopdracht in fragiele staten. Je hebt altijd eerst stabiele en functionerende instituties nodig.” Zo zijn er nog meer citaten. Hoe zult u dus garanderen dat de primaire doelstellingen van Ontwikkelingssamenwerking ook primaire doelstellingen blijven, op het vlak van gezondheidszorg, onderwijs en sociale bescherming?
Welke parameters zullen worden gebruikt voor deze sectoren en voor de digitalisering?
Ik heb gisteren ook begrepen dat u eraan werkt om de SDG’s om te zetten in de begroting. Ik meen dat dit een nuttige oefening is. Als dat zou lukken, dan juichen wij dat toe.
11.03 Fatma Pehlivan (sp.a): Mijnheer de minister, de wereld is razendsnel aan het digitaliseren. Zonder offline ontwikkeling dreigt die technische revolutie echter stil te vallen in grote delen van de wereld. Dat stelt de Wereldbank in het nieuwe rapport Digital Dividends.
Inzetten op digitalisering heeft wel degelijk effect. U wil daar ook op inzetten. Wij zien dat vandaag soms meer mensen toegang hebben tot een mobiele telefoon dan tot zuiver water. Het aantal internetgebruikers is in tien jaar tijd verdubbeld tot 3,2 miljard. Dat betekent dat 40 % van de wereldbevolking geconnecteerd is. De positieve effecten, zoals betere mogelijkheden voor communicatie en een breder wereldbeeld, spreken voor zich. Volgens het rapport maakt dit het leven van de armsten in de wereld echter niet tastbaar beter. Zo is de productiviteit er niet op vooruitgegaan, creëert het internet vooralsnog teleurstellend weinig kansen voor de allerarmsten en heeft het nog maar weinig effect op de wijze waarop overheden zich verantwoorden tegenover hun bevolking. De reden daarvoor is volgens de onderzoekers van de Wereldbank dat er nog te weinig aandacht is voor de offline situatie van mensen. Digitalisering kan de torenhoge ambities pas waarmaken als landen ook moeite steken in zaken als onderwijs, gezondheidszorg, goed bestuur en een goed investeringsklimaat.
Ik wil afsluiten met een citaat uit het rapport: “De wereld connecteren is essentieel, maar verre van voldoende om meer gelijkheid te creëren.”
Mijnheer de minister, daarover heb ik een aantal vragen. De collega’s hebben al vragen gesteld en die vragen wil ik herhalen.
In welke mate is uw beleid op het vlak van digitalisering conform de conclusies van de Wereldbank?
Wat is de stand van zaken? Welke stappen inzake digitalisering hebt u reeds gezet en welke zijn er nog gepland? Gisteren hebt u daarover al een en ander toegelicht, maar ik had graag toch iets meer informatie.
Zult u voor de digitalisering in de ontwikkelingssamenwerking vooral inzetten op samenwerking met multilaterale organisaties of ook op bilaterale samenwerking?
U wilt ook investeren in de private sector. Is er in die richting al iets duidelijk? Welke rol zou de private sector kunnen opnemen?
Hoe zult u ervoor zorgen dat ook de allerarmsten kunnen meeprofiteren van de voordelen die digitalisering te bieden heeft?
Welke prioriteit geven de Europese Unie en de EU-lidstaten aan digitalisering in hun ontwikkelingsbeleid?
11.04 Minister Alexander De Croo: Mijnheer de voorzitter, op 4 februari nam ik inderdaad deel aan een presentatie van het World Development Report 2016: Digital Dividends van de Wereldbank in Brussel, samen met de vicevoorzitter van de Europese Commissie, Andrus Ansip.
De exponentiële groei van het gebruik van mobiele telefoons in onze partnerlanden spreekt tot de verbeelding, met de mogelijkheden van m-services. Tegelijk is men zich er ook van bewust dat onze partnerlanden net degene zijn waar de bouwstenen voor de transformationele aspecten van de digitale technologie zich in de meest wankele vorm voordoen. Precies daar heeft de bevolking tot nu toe het minst de voordelen van digitalisering kunnen proeven.
Mijn beleid voor ontwikkelingssamenwerking zet inderdaad in op digitalisering als middel en hefboom voor ontwikkeling, waarbij digitalisering niet een doel op zich is. Bijgevolg is er geen afzonderlijk budget of instrument voor digitalisering gecreëerd. Het is de bedoeling dat digitalisering wordt geïntegreerd in alle bestaande kanalen en instrumenten. Het opzet is dus niet dat digitalisering in competitie staat met de huidige doelstellingen, maar veeleer versterkend werkt.
Ik heb mijn administratie de opdracht gegeven om een strategienota uit te werken met betrekking tot digitalisering voor ontwikkeling in de volledige Belgische Ontwikkelingssamenwerking. Er wordt dus voor alle kanalen van de Belgische samenwerking nagegaan hoe wij strategisch kunnen inzetten op de transformationele meerwaarde van digitalisering, terwijl er rekening wordt gehouden met de bijhorende risico’s en beperkingen. Deze strategienota zal de volgende stappen in dit beleid concreet uitwerken. Zoals de eerdere strategienota’s zal deze ook gepubliceerd worden op de website van de FOD.
In 2016 zou een call for proposals gelanceerd worden in vier partnerlanden, namelijk de DRC, Rwanda, Tanzania en de Palestijnse gebieden. Daarbij wordt een specifieke oproep gelanceerd voor projecten aangaande digitalisering van mensenrechten. Deze projecten zullen worden gefinancierd door de basisallocatie voor maatschappijopbouw en goed bestuur. Ik zie hier een belangrijke rol weggelegd voor alle actoren van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking. Verschillende multilaterale organisaties als de Wereldbank en de VN-agentschappen zetten al proactief in op digitalisering voor ontwikkeling en wij willen hen daarbij ondersteunen en stimuleren. Voor de bilaterale samenwerking is ook de BTC actief om haar expertise in dit domein verder uit te bouwen.
Ik zie daarenboven ook een belangrijke rol weggelegd voor de private sector en het Belgische digitale ecosysteem, aangezien het digitaliseringsproces voornamelijk door hen gedreven wordt. Wij treden daarom in dialoog met deze actoren om na te gaan hoe zij een actieve bijdrage kunnen leveren aan ontwikkelingssamenwerking op dit gebied. Ik verwacht ook dat de niet-gouvernementele samenwerking de uitdaging van de digitalisering op zich neemt. Ik heb in een brief aan de sector aangetoond welke opportuniteiten de digitalisering brengt voor ontwikkelingssamenwerking. Ik verwacht inderdaad dat deze actoren de digitalisering integreren in hun gezamenlijke strategische kaders. Daar zal belang aan worden gehecht in de appreciatie voor de goedkeuring van deze kaders. De actoren van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking zijn al bezig met het onderzoeken van de mogelijkheden van digitalisering.
Het platform Be-cause health organiseert bijvoorbeeld op 24 en 25 maart zijn jaarlijks seminarie met als thema Health 2.0: Are we ready to go digital? De actoren hebben ook interesse om een soortgelijk platform op te richten, specifiek voor Digital for Development. Ik ben uiteraard bereid die inspanning te ondersteunen.
Digitalisering is met betrekking tot ongelijkheid een tweesnijdend zwaard. De Wereldbank heeft in haar rapport correct aangehaald dat digitalisering niet automatisch leidt tot meer gelijkheid en zelfs grotere ongelijkheid teweeg kan brengen. Ik zal er daarom speciaal over waken dat de strategienota Digital for Development voor de Belgische Ontwikkelingssamenwerking duidelijk aangeeft hoe zij positief kan bijdragen tot meer inclusieve groei en hoe de risico’s op grotere ongelijkheid zullen worden beheerst. Het is bijvoorbeeld belangrijk dat de digitalisering helpt om de positie van de vrouw te versterken.
Op 9 juli 2015, aan de vooravond van de top inzake financiering voor ontwikkeling te Addis Abeba, stuurden vijftien EU-lidstaten op mijn initiatief een gemeenschappelijke brief naar High Representative Mogherini en commissaris Mimica. Daarin werd specifiek gevraagd om meer aandacht te geven aan de digitalisering in de ontwikkelingssamenwerking. Het resultaat hiervan is dat de Europese Commissie met de lidstaten op 14 maart een vergadering van experts organiseert over het thema. België zal daarin een voortrekkersrol spelen. Er zal een nota worden opgesteld, die in mei aan de Europese Raad zal worden voorgelegd.
Verschillende EU-lidstaten geven ook een hoge prioriteit aan het thema. Zo heeft Frankrijk bijvoorbeeld in december vorig jaar een actieplan aangaande digitalisering en ontwikkeling goedgekeurd.
11.05 Els Van Hoof (CD&V): Mijnheer de minister, wanneer is de strategienota klaar? Het zou immers nuttig zijn er een bespreking in het Parlement aan te wijden, omdat het een nieuwe sector betreft die wij niet zo goed kennen. Wij weten ook niet welke acties eraan kunnen worden gekoppeld.
11.06 Minister Alexander De Croo: De heer Koen Van Acoleyen van de administratie is daarmee bezig. U kunt hem natuurlijk altijd uitnodigen of hem de vraag stellen. Wij zijn er alleszins mee bezig.
Hopelijk zal het voor de zomer zijn.
11.07 Fatma Pehlivan (sp.a): Mijnheer de minister, ik had dezelfde vraag als mevrouw Van Hoof, om te zien hoe wij deze zaak verder kunnen bespreken in het Parlement. Het betreft immers een nieuw terrein. Het zou dus interessant zijn om te kijken in hoeverre u uw ervaringen inzake digitalisering in de ontwikkelingslanden kunt gebruiken. Wij kijken uit naar de verdere evolutie en discussie.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.14 uur.
La réunion publique de commission est levée à 12.14 heures.