Commissie voor de Landsverdediging |
Commission
de la Défense nationale |
van Woensdag 17 februari 2016 Voormiddag ______ |
du Mercredi 17 février 2016 Matin ______ |
De openbare commissievergadering wordt geopend om 10.03 uur en voorgezeten door mevrouw Karolien Grosemans.
La réunion publique de commission est ouverte à 10.03 heures et présidée par Mme Karolien Grosemans.
- mevrouw Renate Hufkens aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de weergave van gevoelige informatie met betrekking tot militaire domeinen via opensourcekanalen" (nr. 8652)
- de heer Georges Dallemagne aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het aan Google gerichte verzoek om beelden van militaire installaties te blurren" (nr. 8895)
- Mme Renate Hufkens au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la divulgation d'informations sensibles relatives aux domaines militaires par des canaux 'open source'" (n° 8652)
- M. Georges Dallemagne au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la demande formulée auprès de Google de flouter les images des installations militaires" (n° 8895)
01.01 Renate Hufkens (N-VA): Mijnheer de minister, een paar weken geleden heb ik u in de commissie al ondervraagd over de mogelijkheid om gedetailleerde plattegronden en andere informatie van militaire sites te raadplegen via Google Earth, Google Maps en Google Streetview. U hebt mij geantwoord dat een dergelijke weergave strafbaar is, volgens artikel 120ter van het Strafwetboek. Daarnaast hebt u ook aangekondigd te zullen onderzoeken of er wetgevende initiatieven kunnen worden genomen ter bescherming van niet-kritieke militaire infrastructuur.
Nu blijkt dat militaire sites niet alleen raadpleegbaar zijn via opensourcekanalen, zoals Google Earth, Google Maps of Google Streetview, maar ook door toepassingen die worden aangeboden door het AGIV, het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen, zoals het GRB, het groot referentiebestand. Die beide zaken vallen onder de bevoegdheid van uw collega, minister Homans, op Vlaams niveau. Via het groot referentiebestand kan iedereen die zich akkoord verklaart met de gebruiksvoorwaarden, gedetailleerde informatie verkrijgen van gronden, percelen en gebouwen, alsook van verschillende kazernes. Het spreekt voor zich dat daarmee voorzichtig moet worden omgesprongen.
Hebt u ondertussen al contact gehad met Google, om het bedrijf te wijzen op de strafbaarheid van de terbeschikkingstelling van beelden van militaire plattegronden? Zo ja, wanneer? Hoe heeft Google daarop gereageerd? Heeft het ondertussen al aangegeven mee te zullen werken en bepaalde beelden onzichtbaar te maken of te blurren?
Bent u ervan op de hoogte dat men gegevens als die plattegronden ook gemakkelijk kan opzoeken via toepassingen van de Vlaamse overheid? Wat is uw visie daarop? Hebt u daarover reeds contact gehad met uw Vlaamse collega Homans? Zo ja, wat waren de bevindingen van het onderhoud over die problematiek? Indien niet, plant u overleg in die zin?
01.02 Georges Dallemagne (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, à la suite de l'intrusion constatée à la base d'Heverlee le 30 novembre dernier, vous avez indiqué en commission le 9 décembre que vous aviez donné instruction à l'état-major de la Défense de prendre contact avec Google et d'autres sites internet offrant le même type de services pour leur demander s'il était possible de flouter les images des quartiers militaires, au nom de la sécurité nécessaire à ce type d'installations. Vous avez même précisé que vous disposiez d'une base légale pour interdire la diffusion d'images de casernes et d’autres installations militaires, grâce à l'article 120ter du Code pénal, qui rend punissable la prise de vues de casernes. Vous avez alors affirmé: "Si Google n'est pas coopératif – mais on me dit qu'il coopère –, il existe une base juridique pour faire interdire les images."
Monsieur le ministre, près de deux mois plus tard, ma question est simple: Google s'est-il montré coopératif, comme vous l'envisagiez? Dans le cas contraire, comptez-vous passer à l'étape suivante et recourir aux moyens légaux dont vous nous aviez fait part en décembre pour forcer le géant américain à répondre à vos demandes et, donc, à flouter certaines installations militaires?
Par ailleurs, quelles seraient les installations ainsi visées? S'agirait-il de toutes les bases de la Défense ou seulement de certains sites plus stratégiques? D'autres endroits sensibles, mais non militaires, pourraient-ils aussi être concernés par ce floutage? Je pense, par exemple, à des centrales nucléaires ou à des ambassades.
Je rappelle qu'en 2008 déjà, votre prédécesseur, à savoir le ministre De Crem, avait demandé à Google, d'une part, de brouiller les images des cantonnements utilisés par l'armée belge lors d'opérations à l'étranger et, d'autre part, de n'offrir que des images d'une résolution de 50 cm au maximum pour une liste de 146 installations militaires en Belgique. Qu'en a-t-il été finalement? Google avait-il accédé aux demandes belges?
Dans l'attente de votre réponse, j'ai consulté ledit moteur de recherche et me suis rendu compte que la résolution de plusieurs photos de F-16 et d'autres matériels militaires sensibles était identique à celle d'autres images. Voici, par exemple, la porte d'entrée d'une installation militaire.
De voorzitter: Mijnheer Dallemagne, u bent bijna een popster.
01.03 Minister Steven Vandeput: Mevrouw de voorzitter, de vraag is of die foto’s mogen worden verspreid.
Mevrouw Hufkens, mijnheer Dallemagne, op 11 december 2015 is effectief door de staf een brief verstuurd naar zowel Google Belgium als naar Google Inc. in de Verenigde Staten met het verzoek om, in overeenstemming met artikel 120ter van het Belgische Strafwetboek en de servicevoorwaarden van Google, alle fotografische opnamen van militaire inrichtingen te verwijderen of niet weer te geven via de door Google aangeboden diensten.
Ces deux firmes se sont montrées coopératives. In die optiek heeft er, nadat een eerste stap gezet werd door de juridische diensten van de staf, op het niveau van mijn kabinet een onderhoud plaatsgevonden met een verantwoordelijke van Google Belgium. Dat gebeurde drie weken geleden. Een en ander wordt nu voortgezet op technisch niveau, om te bekijken welke elementen op onze vraag moeten worden weggenomen en hoe dat moet gebeuren.
Ik kan u eveneens meedelen dat ik mij ervan bewust ben dat ook andere diensten beelden aanbieden. Ook de regionale instanties, bevoegd voor die materie, werden, worden en zullen worden gecontacteerd. In dat kader heeft ook de juridische dienst een brief gezonden naar het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen, met hetzelfde verzoek, en deze week wordt er over die problematiek nog vergaderd met het Nationaal Geografisch Instituut, dat een goed overzicht heeft van wat er allemaal aan beeldmateriaal beschikbaar is.
Daarnaast wordt nagegaan of er bijkomende actoren moeten worden aangeschreven, zoals al werd aangekondigd.
Monsieur Dallemagne, je ne commenterai pas ce qu'a fait mon prédécesseur. Je peux cependant vous confirmer que la liste des installations militaires qui font l'objet de ces demandes est classifiée.
Le point de la question concernant l'infrastructure critique non militaire ne relève pas de ma compétence, mais de celle de mon collègue le ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments.
01.04 Renate Hufkens (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik meen dat het belangrijk is dat u ook alle andere instanties die eventueel plattegronden ter beschikking stellen aanschrijft en ermee overlegt. Ik ben ervan overtuigd dat zeker het Vlaamse niveau daar vlot aan zal meewerken.
Ik vond de vraag naar de kerncentrales wat vreemd aangezien dit inderdaad niet onder uw bevoegdheid valt. Ik stel dus voor dat de heer Dallemagne zijn vraag ook eens tot de andere ministers richt.
01.05 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, je vois que vous agissez. C'est bien! C'est important dans ce domaine. Il s'agit d'infrastructures internationales ou nationales. Ici, il s'agit, par exemple, de l'entrée de l'OTAN, mais des détails très intéressants de nos frégates à Zeebrugge sont également visibles. Tout cela est facilement disponible sur internet, et je pense que c'est dangereux. Vous faites bien d'agir.
Je souhaiterais que vous puissiez nous dire quand ces images seront floutées. Vous aviez fait cette annonce il y a deux mois. Il est important qu'à un moment donné, nous ayons une information finale sur le floutage de ces images. Je vous réinterrogerai ou nous en reparlerons à l'occasion. Je suivrai en tout cas de près cette question importante. Je vous remercie.
L'incident est clos.
- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het Koninklijk Legermuseum" (nr. 8710)
- de heer Gautier Calomne aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de toekomst van het patrimonium van het Koninklijk Museum van het Leger" (nr. 8715)
- de heer Georges Dallemagne aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de toekomst van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis en een mogelijke regionalisering van de collecties" (nr. 8897)
- mevrouw Karolien Grosemans aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de toekomst van het Koninklijk Legermuseum" (nr. 8910)
- mevrouw Julie Fernandez
Fernandez aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over
"het Koninklijk Legermuseum en het VLAMM!" (nr. 9270)
- M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le Musée royal de l'Armée" (n° 8710)
- M. Gautier Calomne au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'avenir du patrimoine du Musée royal de l'Armée" (n° 8715)
- M. Georges Dallemagne au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'avenir du Musée royal de l'Armée et d'Histoire militaire et les risques d'une éventuelle régionalisation de ses collections" (n° 8897)
- Mme Karolien Grosemans au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'avenir du Musée royal de l'Armée" (n° 8910)
- Mme Julie
Fernandez Fernandez au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique,
sur "le Musée royal de l'Armée et le VLAMM!" (n° 9270)
02.01 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, vanaf januari 2016 moeten bezoekers aan het Koninklijk Legermuseum in het Jubelpark toegang betalen. Het museum blijft wel gratis voor militairen en veteranen, maar met een toegangsprijs van 5 euro voor volwassenen en reductietarieven van 4 en 2 euro voor jongeren en groepen moet het museum de besparingen compenseren. De dotatie daalde in de voorbije jaren immers van 3,4 miljoen euro naar 2,7 miljoen euro.
De bezoekersaantallen gingen de voorbije jaren in stijgende lijn, met een uitschieter in 2014 naar aanleiding van de speciale tentoonstelling voor de Eerste Wereldoorlog.
De organisatie van het Legermuseum stond ook op een negatieve manier in de belangstelling naar aanleiding van de perikelen met de voormalige directeur en het wanbeheer in de aanloop naar die speciale tentoonstelling rond de Eerste Wereldoorlog.
U hebt twee studies besteld: een studie bij de historische pool van Defensie in verband met het beleid van het militair erfgoed en een onderzoek naar de werkingsproblemen bij het KLM door de Algemene Inspectie. U verwachtte het resultaat van die studies in september 2015.
Aansluitend daarop wou u op basis van de
toekomstvisie voor het museum en de invulling van de functie van directeur de
wervingsprocedure opstarten. Er is echter nog steeds een interimsituatie met
een nieuw management dat er nog altijd niet is. Dat sleept al zeer lang aan. U
hoopte dat tegen het einde van 2015 af te ronden.
Mijnheer
de minister, hoeveel bezoekers haalde het museum in 2015? Kunnen bezoekers
intussen al cash betalen? Er werd gezegd dat dit niet ging.
De
tentoonstelling 2014-2018, waarvoor een beroep werd gedaan op een externe
partner, werd verlengd tot 15 november 2015. Wat gebeurt er nu met de
collectie en de tentoonstelling?
Wat was
het resultaat van de beide studies over het beleid van het militair erfgoed en
over de werkingsproblemen van het museum zelf?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aanwervingsprocedure van de nieuwe algemene directeur?
02.02 Gautier Calomne (MR): Monsieur le ministre, en préambule, je souhaitais vous dire que je regrette que nous n'ayons pu mener un débat plus large lors de la dernière commission, dans la mesure où notre collègue Fernandez Fernandez avait introduit une interpellation sur le même sujet à laquelle vous aviez donné certains éléments de réponse. Dès lors, peut-être des choses seront-elles redites ici mais on a constaté des évolutions depuis lors.
Monsieur le ministre, en novembre dernier, je m'inquiétais de la dispersion de l'importante collection de blindés du Musée royal de I'Armée entre deux pôles différents, à savoir Bastogne et Brasschaat. Je vous avais d'ailleurs interrogé à ce sujet. Plus récemment, à la mi-janvier, la presse a fait état de l'option, semble-t-il discutée actuellement, de décentraliser une partie du patrimoine du Musée de l'Armée dans des antennes locales. Selon les médias, une partie de la collection d'avions pourrait être transférée à Coxyde. Il semble aussi que d'autres sites pourraient faire l'objet d'une concession, dans le cadre d'un développement touristique régional, par exemple Loncin, Bourg-Léopold ou Brasschaat. C'est en tout cas ce qu'indiquait le Pr De Vos dans la presse.
Bien évidemment, je me réjouis qu'une véritable réflexion soit menée par la Défense sur l'avenir du Musée royal de I'Armée. Je salue d'ailleurs la volonté annoncée de rénovation du Musée, qui en a grandement besoin. Ceci dit, je pense que la réflexion sur le Musée doit se faire dans un souci de valoriser au maximum notre patrimoine, ainsi que les bâtiments du Cinquantenaire et leurs remarquables collections. Elle ne doit pas se faire au détriment des visiteurs, belges et étrangers, très nombreux à fréquenter le site bruxellois du Cinquantenaire. Or la décentralisation des collections à travers le pays ne me semble pas idéale pour atteindre ces objectifs.
Monsieur le ministre, pourriez-vous dès lors me donner des précisions sur les projets de la Défense quant à l'avenir du Musée royal de I'Armée et de ses collections? Pourriez-vous m'indiquer quelles sont, à ce jour, les options précises envisagées pour les collections? Une décentralisation est-elle retenue à ce jour? Le cas échéant, quelles collections seraient-elles décentralisées et vers quels sites? Quels sont les avantages escomptés d'une telle opération, sans porter préjudice au pôle muséal situé en Région bruxelloise?
Enfin, ces orientations ont-elles déjà été débattues en kern? Un mandat du gouvernement a-t-il été donné pour avancer dans cette voie?
02.03 Georges Dallemagne (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, j'émets la même remarque que mon collègue quant au fait que ce débat a été scindé en deux. J'espère que, par rapport au débat précédent, nous obtiendrons des éléments complémentaires à nos questions aujourd'hui.
Dans le cadre de la préparation de votre "Plan Mémoire" sur lequel vous travaillez en vue d'aboutir à une stratégie unique transversale dans ce dossier, sans les dispersions et doublons actuels entre certaines institutions, vous avez chargé le Pr De Vos de plancher plus spécifiquement sur la remise en ordre de la gestion du patrimoine militaire belge, aujourd'hui dans un triste état et en manque grave de moyens.
Au terme de cette étude, qui a "fuité" en partie dans la presse, l'historien propose notamment de rénover une partie du Musée royal de l'Armée au Cinquantenaire pour qu'il puisse abriter le meilleur de nos riches collections militaires. Mais il constate aussi que, même rénové, le Musée royal de l'Armée ne serait pas à même d'accueillir l'ensemble de ces collections et il propose, dès lors, de mettre en valeur celles-ci dans différentes antennes régionales. Dans ce contexte, le Pr De Vos propose d'associer les villes, les provinces, les Régions ainsi que le secteur privé au développement et à la gestion de certaines antennes locales du Musée royal de l'Armée. Celui-ci conserverait certaines de ces antennes en propre, alors que d'autres seraient cogérées, comme, par exemple, les "Bastogne Barracks". Enfin, par manque de moyens à la Défense, d'autres encore seraient complètement concédées à des opérateurs externes dans le cadre des politiques touristiques régionales. Il s'agirait des sites de Loncin, d'Eben-Emael, de Brasschaat, de Bourg-Léopold et de Coxyde.
Monsieur le ministre, pouvez-vous nous présenter formellement les résultats de cette étude? Qu'en est-il exactement du sort réservé aux divers sites que je viens de citer et, en particulier, les "Bastogne Barracks"? Comptez-vous suivre ces recommandations émises par cette étude? Quand votre "Plan Mémoire" sera-t-il officiellement validé puis mis en œuvre? Quel est votre agenda dans ce dossier?
Ne devons-nous pas craindre, dans les options décrites, une manœuvre pour que ce patrimoine soit en partie retiré du patrimoine national au profit des Régions? Je pense, par exemple, à la proposition de transférer les collections d'avions à Coxyde au sein d'un futur parc récréatif sur le thème de l'aviation. Au vu de notre devoir de mémoire, est-ce vraiment judicieux de mettre ceci dans un parc récréatif? Quelles garanties aurons-nous que les collections exposées dans les diverses Régions demeureront bien dans notre patrimoine fédéral et ne seront pas au final concédées à l'une ou l'autre Région? De même, en régionalisant ou privatisant certains sites majeurs de notre patrimoine militaire, n'assisterons-nous pas, d'une part, à cette régionalisation et, d'autre part, à une finalité plutôt commerciale dans l'acquisition de certains éléments de notre patrimoine plutôt qu'à un devoir de mémoire.
Enfin, comme mon collègue, M. De Vriendt, y a fait mention, le Musée royal de l'Armée est aujourd'hui payant.
Auparavant, il était gratuit. Le signal qui a ainsi été envoyé n'est pas bon, alors que nous commémorons le centenaire de la Première Guerre mondiale et que nous venons de commémorer les 70 ans de la fin la Seconde Guerre mondiale. Il serait, selon moi, souhaitable de mener une politique cohérente et plus ambitieuse en matière de mémoire.
02.04 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, in de commissievergadering van
8 juli 2015 hebt u gezegd dat u in september van dat jaar twee
studies over het Legermuseum verwachtte: een studie in verband met het beleid
van het militair erfgoed en het resultaat van de informatieopdracht door de
Algemene Inspectie van Defensie in verband met de werkingsproblemen in het
museum. De eerste studie omvat ook de nieuwe invulling van de functie van
algemeen directeur van het museum. Totdat die nieuwe invulling is vastgelegd,
is het beheer van het Legermuseum in handen van een directeur ad interim.
Mijnheer
de minister, ik zou graag aan de hand van de volgende vragen een stand van
zaken krijgen.
Hebt u de
studie in verband met het beleid van het militair erfgoed reeds ontvangen? Zo
ja, wat zijn de belangrijkste conclusies over de toekomstvisie voor het
Legermuseum?
Hoe vult
de studie de functie van algemeen directeur in? Werd de wervingsprocedure
intussen opgestart?
Hebt u ook
de tweede studie, het resultaat van de informatieopdracht door de Algemene
Inspectie van Defensie, ontvangen? Zo ja, wat zijn de belangrijkste conclusies
van de Inspectie?
Welke
initiatieven zult u de komende weken nemen op basis van de conclusies van beide
studies?
02.05 Minister Steven Vandeput: Mevrouw de voorzitter, collega’s, ik zal zo dadelijk even verder gaan dan mijn voorbereide tekst omdat ik hierover wat nieuws heb dat ik graag met u wil delen. Ik doe dat zoals altijd voor de transparantie. Straks zal ik dat misschien betreuren, maar het zij zo.
Mijnheer De Vriendt, in 2015 bezochten 201 177 personen de site van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijsgeschiedenis aan het Jubelpark.
De collectiestukken van de tentoonstelling over 14-18 komen van het Legermuseum en werden ofwel in hun oorspronkelijke vitrines teruggeplaatst ofwel weer opgenomen in de reserves van het Koninklijk Legermuseum. Wat betreft de betalende toegang heeft men geopteerd voor de elektronische betaling.
Voor het resultaat van de studie over de functionering van het Legermuseum verwijs ik de geachte leden naar het antwoord op vraag nr. 402 van mevrouw Caroline Cassart-Mailleux van 21 oktober 2015 waarop ik heb geantwoord op 24 november 2015. Ik heb haar toen meegedeeld dat ik de studie had ontvangen. In de studie van de AIG werden aanbevelingen gedaan op korte, middellange en lange termijn. Op basis van de studie heb ik aan de directeur ad interim gevraagd een actieplan in deze op te stellen, wat ondertussen ook is gebeurd.
Ik heb destijds aan mevrouw Cassart-Mailleux gezegd dat ik dat rapport niet kan delen omdat het gaat over individuele persoonlijke gegevens. Het is niet gebruikelijk dat dit soort vertrouwelijke informatie breed wordt gedeeld. Ik kan u wel zeggen dat daarmee wordt verdergewerkt.
Ik wil trouwens ook elke twijfel wegnemen dat het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis slecht zou worden beheerd. Mevrouw Van Everbroeck levert daar heel goed werk en ik steun haar met betrekking tot de acties die zij onderneemt en de voorbereidingen die worden getroffen in het kader van wat gaat volgen.
Dans le cadre de la mémoire et en matière de maintien et de mise en valeur du patrimoine historique de la Défense, plusieurs groupes de travail ont réalisé des études. La proposition avancée consistait à créer un nouveau service fédéral transversal chargé de la transmission de la mémoire ainsi que de la gestion et de l'exploitation du patrimoine historique.
Cette proposition n'étant pas suffisamment détaillée pour permettre de prendre une décision, un nouveau groupe de travail a été chargé d'étudier l'organisation, les missions, la structure, le statut ainsi que le personnel et les moyens à prévoir dans ce service transversal.
Dès que tous les groupes de travail qui se penchent sur le futur des institutions placées sous ma tutelle m'auront soumis leurs conclusions, je présenterai un plan global au gouvernement.
Ten slotte wens ik te melden dat de selectieprocedure voor de aanwerving van een nieuwe directeur van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis pas kan worden gestart wanneer de regering een beslissing heeft genomen over de toekomstige structuur en plaats van het KLM.
De voorbereiding op dit antwoord werd gemaakt voor gisteren, maar gisteren heb ik met al mijn parastatalen samen gezeten. Ik heb ook een quasi finaal voorstel gekregen van al wie binnen Defensie bezig is met herdenking of la mémoire, ons patrimonium met erfgoed, zowel roerend als onroerend en immaterieel. Enkele dingen zijn duidelijk. Professor De Vos heeft een interview gegeven op basis waarvan een heel pak vragen is gerezen en waarbij ongerustheid werd geuit. Ik wil daar iets van wegnemen.
Vooreerst de collectie. In elk ontwerp behoort de collectie aan Defensie toe en dat blijft te allen tijde zo. Dat is belangrijk. Het is de bedoeling om de actieve en passieve conservatie van die collectie te optimaliseren. Een andere vraag is in welke mate die echt wel interessante collectie maximaal naar het publiek kan worden gebracht, hetzij voor studie dan wel herdenking als erkenning. Daarover zijn er ideeën waarvan er een aantal veel verder gaat dan waar we er vandaag mee staan. Onze collectie, ons patrimonium is en blijft van Defensie.
Als wij echter derde partijen vinden die iets willen doen met de collectie, zoals bijvoorbeeld die bewuste firma deed inzake de collectie 14-18 en de tentoonstelling in het Legermuseum, waarbij we kwaliteit kunnen aanbieden, dan kan er voor die kwaliteit ook betaald worden. Er zullen ook andere initiatieven mogelijk zijn met budgetten die misschien meer onder controle kunnen blijven.
Ik geef hiermee ook aan dat erfgoed volgens mij weliswaar geen kerntaak is van Defensie, maar wel een heel belangrijke taak is. Om die reden nemen wij onze tijd.
Mijnheer Dallemagne, ik zal mij vandaag niet laten vastpinnen op een datum, maar ik kan u wel zeggen dat ik zowat klaar ben om een voorstel te doen aan de regering. Vermits hierover in deze commissie al zoveel discussie is, kunt u zich voorstellen dat ook andere mensen zich vragen stellen.
Wat betreft het gebouw aan de Cinquantenaire wil ik benadrukken dat dit geen eigendom is van Defensie. Wij moeten daarvoor samenwerken met de Regie der Gebouwen. Ik kan u bevestigen dat er op korte termijn een eerste stap zal worden gezet om de Bordiau Hall onder handen te nemen en in elk geval klaar te maken voor een vaste collectie. Ik meen dat het de bedoeling is om daar een collectie onder te brengen in verband met de Tweede Wereldoorlog met het oog op de herdenking ter zake.
02.06 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, een paar jaar geleden heb ik het legermuseum bezocht. Ik heb daar zelf kunnen vaststellen dat het potentieel van dat museum enorm is. Het herbergt een van de grootste collecties in Europa. Ik hoor hier een aantal collega’s praten over decentralisatie, een splitsing van de collectie. Wel, ik zou dat eerlijk gezegd niet doen. Op die manier verliest ons land, zeker Brussel, een aantrekkingspool, een topmuseum. In die collectie worden alle facetten van het leger belicht, militaire erfgoed enzovoort.
Ik ben wel van mening dat wij uit dat museum veel meer kunnen halen dan nu het geval is. Het bezoekersaantal evolueerde gunstig in 2015 maar er is veel meer mogelijk. Het moet uiteraard absoluut gerenoveerd worden. Ik ben het met u eens dat de huidige directie ad interim goed werk levert maar het blijft natuurlijk een tussentijdse situatie.
02.07 Minister Steven Vandeput: Nu doet men alsof de directie slecht werk levert, maar dat is ook niet het geval. Dat wou ik alleen even benadrukken.
02.08 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Het lijkt mij toch wel noodzakelijk om een versnelling hoger te schakelen. Sommige zaken slepen al zeer lang aan, zoals de opmaak van het actieplan en de aanwerving van een definitieve directeur. Wanneer zal het er nu eindelijk van komen? Wij hebben al veel tijd verloren.
Voorts vind ik de besparingen in het museum ook geen goede zaak. Ik begrijp dat niet. Enerzijds is er de vaststelling dat wij het museum moeten opwaarderen maar anderzijds moeten er besparingen worden doorgevoerd. Het is natuurlijk het ene of het andere, maar beide zaken combineren is bijzonder moeilijk.
Dat de kosten worden doorgeschoven naar de bezoekers, die nu moeten betalen, vind ik niet per se een slechte zaak. Het kan logisch zijn om toegangsgeld te vragen aan de bezoekers. Maar hoe is het mogelijk dat er alleen elektronisch kan worden betaald? Dat lijkt misschien een detail, maar een toerist of om het even wie die toevallig geen bankkaart op zak heeft en het museum wil bezoeken kan dat dan gewoon niet. Mijnheer de minister, ik roep u op om daar in elk geval komaf mee te maken.
02.09 Minister Steven Vandeput: (…)
02.10 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Als wij het museum aantrekkelijker willen maken, dan moeten wij ook oog hebben voor dergelijke bizarre toestanden die een deel vormen van het probleem.
Ten slotte, wat betreft de privéfirma’s en het feit dat er misschien een initiatief op komst is rond de Tweede Wereldoorlog, weet ik zeer goed dat een expo zoals wij die hebben opgezet rond de Eerste Wereldoorlog ook perfect mogelijk was geweest binnen het beheer van het museum zelf.
Wij hadden daarvoor geen beroep moeten doen op een externe privéfirma, indien de toenmalige directie de zaak een beetje beter had aangepakt. Dit kan het moment zijn om binnen het museum zelf wat expertise op te bouwen.
Ik zou het dus niet te veel uitkleden, maar eerst nagaan welke de mogelijkheden zijn in het museum zelf. Ik denk dat u voor positieve verrassingen zult komen te staan. Er is echter snelheid en daadkracht nodig. Het dossier sleept immers al veel te lang aan. Ik heb het daarbij over de staat van het gebouw, over het beheer van de collectie en uiteraard ook over de directie en het management.
02.11 Gautier Calomne (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, je vous remercie pour les éléments d'information que vous nous avez communiqués.
Nous sommes tous d'accord ici pour reconnaître le potentiel de nos collections ainsi que l'importance de les présenter dans un cadre harmonieux et rénové, ce dont est d'ailleurs consciente la Régie des Bâtiments. J'ai cru comprendre que le pôle du Cinquantenaire qui abrite également le Musée d'Art et d'Histoire fait partie des priorités de cette dernière. Je tiens à faire remarquer qu'il est important de considérer ledit pôle dans son ensemble.
J'ai pris acte de votre détermination à ce que les collections restent la propriété de la Défense et, ce faisant, de l'État fédéral.
Nous ne sommes nullement opposés à ce que les collections soient davantage visibles. Je pense en particulier aux pièces qui sont actuellement archivées. Cependant, il est essentiel, pour nous, que les plus beaux joyaux soient visibles sur le site du Cinquantenaire qui est le site le plus visité et dont l'attrait est des plus importants pour les Bruxellois, mais aussi pour l'ensemble des Belges.
Enfin, vous avez évoqué le fait que vous étiez sur le point de présenter un projet au gouvernement, mais que nombreuses étaient les priorités pour l'instant. Pouvez-vous, néanmoins, nous donner une idée approximative de la date à laquelle pourra être présenté ce projet afin que le gouvernement puisse prendre une décision?
02.12 Georges Dallemagne (cdH): Madame la présidente, cher collègue, le ministre a dit qu'il ne souhaitait pas s'enfermer dans un timing.
De voorzitter: Ik had toch begrepen dat de minister zich niet wil vastpinnen op een bepaalde datum.
02.13 Georges Dallemagne (cdH): J'entends bien et je ne souhaite pas faire de procès d'intention au ministre. Je prends acte de sa bonne foi dans ce dossier.
Je note tout de même quelques éléments. Il n'y a pas de date; cela devient une règle chez vous. Le plan stratégique n'est pas assorti de dates, le plan Mémoire non plus. La législature avance. J'aimerais que l'on se fixe un certain timing. Lorsque l'on entreprend des réformes et que l'on veut les voir aboutir, il faut les inscrire dans un timing raisonnable par rapport à la législature. Nous avons besoin d'un petit calendrier pour nous fixer les idées et savoir si ce que vous imaginez a une chance d'aboutir. Je pense cependant que vous êtes de bonne foi, mais il faut trouver les moyens et les budgets, et mettre en place les équipes. Je me méfie des bonnes idées qui n'aboutissent jamais. J'aimerais que celle-ci aboutisse, si tant est qu'elle soit une bonne idée.
Deuxième chose: nous ne serions pas en train de parler de tout cela si la Défense assumait vraiment cette mission que vous qualifiez d'importante, avec des moyens à la hauteur de cette importance. Nous ne nous demanderions pas quelles sont les parts respectives du privé et des Régions si le fédéral assumait ce devoir de mémoire. Je pense qu'il s'agit d'une mission extrêmement importante. Il m'est arrivé d'aller au Musée de l'Armée avec des jeunes ou d'autres personnes pour leur montrer les sacrifices de nos grands-parents et de nos parents, leur parler de ce qui s'est passé à certains moments de notre Histoire, et leur montrer quels ont été les enjeux vitaux pour notre pays. C'est un devoir essentiel, et on le sent dans le contexte politique et social que connaît la Belgique aujourd'hui. Je pense qu'il s'agit d'une de vos priorités, monsieur le ministre. Vous n'en avez pas beaucoup parlé: quels seront les moyens consacrés à ce devoir de mémoire? Seront-ils à la hauteur des enjeux?
J'en viens au troisième élément. Là encore je vous suppose de bonne foi, mais je suis particulièrement vigilant sur ce dossier. Sous la précédente législature, j'ai fait voter, à une large majorité, une résolution sur notre mémoire collective nationale et sur la guerre 14-18. Et votre parti a été l'un des rares, avec le Vlaams Belang, à ne pas voter cette résolution.
Ce qui était particulièrement important dans cette résolution, c'était de garder cette mémoire au niveau national, au niveau fédéral, que nous soyons du Nord, du Centre ou du Sud du pays, et que cette mémoire reste une mémoire commune.
Je serai particulièrement attentif à ce qui se passera eu égard à ce dossier, car le passé m'a appris que votre parti n'avait pas nécessairement une conception du devoir de mémoire qui devait rester au niveau national. Je suis attentif à cette question et je demande que vos propos en la matière soient suivis d'effets, que l'on garde cette mémoire au niveau central et que les moyens soient à la hauteur de ce devoir et de ce défi importants.
02.14 Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, u hebt, mijns inziens, gelijk wanneer u zegt dat de rust daar ondertussen wel is weergekeerd. Wij hebben al een tijdje niets meer gehoord van het Legermuseum, dat toch uit een woelige periode komt waarin het heel vaak de pers haalde, niet met gerenommeerde tentoonstellingen, maar wel met wanbeheer, vermoedens van corruptie, fraude en ook pestgedrag.
Dat het museum en ook het personeel echt wel beter verdienen, is hier al aangehaald. Net als mijn collega’s hoop ik dat er een krachtige manager aan het hoofd komt. Ik hoop dat die snel kan worden aangesteld en ook echt voor een goed bestuur kan staan, waarbij het personeel gecoacht wordt. Die directeur of die krachtige manager zal dan ook wel het probleem van de cashbetalingen kunnen oplossen, want ik denk niet dat u zich daar als minister mee bezig moet houden.
Een mogelijke centralisatie zie ik veeleer op bestuursniveau. Ik denk niet dat elke lokale antenne een eigen ongetwijfeld betaalde beheerraad nodig heeft. Volgens mij kan dat overkoepelend en daar kijk ik dus naar uit. Ik hoop dat het plan, eens u het hebt voorgelegd, ook vastberaden wordt uitgevoerd.
De voorzitter: Ik merk dat het Koninklijk Legermuseum zowel in de vorige als in de huidige legislatuur de gemoederen heel erg beroert. Aan onze commissiesecretaris heb ik daarom tijdens de vorige commissievergadering gevraagd om een bezoek te plannen. Het museum ligt hier vlakbij en dat bezoek kan misschien eens na een commissievergadering plaatsvinden.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De samengevoegde vragen nr. 8742 van mevrouw Fernandez Fernandez en nr. 8816 van mevrouw Lalieux zijn uitgesteld.
- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "defensieattaché's en wapenhandel" (nr. 8771)
- de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de dubieuze rol van militaire attachés in het buitenland" (nr. 8790)
- M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les attachés de défense et le trafic d'armes" (n° 8771)
- M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le rôle douteux des militaires attachés à l'étranger" (n° 8790)
03.01 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik stel mijn vraag over de defensieattachés en de wapenhandel, omdat er de voorbije weken en maanden regelmatig discussies over wapenuitvoer naar bijvoorbeeld het Midden-Oosten, Saoedi-Arabië en conflictregio’s zijn geweest. De federale overheid heeft toen telkens vrij snel haar paraplu opengetrokken en naar de bevoegdheid van de regio’s verwezen. Mijn punt is dat de federale overheid wel degelijk deels verantwoordelijkheid draagt, met name via de defensieattachés. Daarom doe ik mijn huidige demarche.
Ik heb u over het dossier een reeks schriftelijke vragen gesteld. Ik stel nu ook deze mondelinge vraag, om u te confronteren met de analyse en de resultaten van de schriftelijke vragen.
U geeft toe dat de defensieattachés duidelijk de eerste contactpersonen in onze ambassades zijn voor of tussen de Belgische wapenindustrie en derdenlanden. De federale overheid speelt dus een rol in de totstandkoming van contracten en wapendeals.
De defensieattachés worden ook steeds actiever. Het aantal contacten is in stijgende lijn. Bovendien gaat het om landen die discutabel zijn op het vlak van mensenrechtenschendingen, die wapens inzetten tegen de eigen bevolking en die een rol spelen in de instabiliteit van vandaag in het Midden-Oosten. Ik heb het dan over landen als Saoedi-Arabië, Qatar, Bahrein; u hebt de lijst gegeven.
Hoe kunt u rechtvaardigen dat uw mensen bij die dossiers een rol spelen, ook wanneer de regio’s in ons land de wapenuitvoer naar een land naderhand soms weigeren te vergunnen?
Wat is het wetgevende kader voor het optreden van de defensieattachés in die materie?
Bent u het ermee eens dat meer coördinatie nodig is?
Het samenwerkingsakkoord inzake de regionalisering van de wapenhandel laat die coördinatie immers toe.
Er zijn twee opties die in uw handen als bevoegd minister liggen. Ofwel blijft u toestaan dat de attachés de eerste contacten verzorgen, ook wanneer het gaat over landen die op een aantal vlakken discutabel zijn en die ik zopas heb geschetst, ofwel zult u restrictiever zijn, meer op de zaak toekijken en dergelijke activiteiten beperken op basis van een aantal criteria die u in acht kunt nemen.
Welke stappen zult u doen?
Als conclusie geef ik nog mee dat met Belgische wapens onmiskenbaar conflicten worden aangezwengeld, onschuldige burgers worden geviseerd en mensenrechten worden geschonden. Het lijkt mij dat er nood is aan consensus op alle overheidsniveaus, met heel veel coördinatie, teneinde aan dergelijke praktijken paal en perk te stellen.
Er zijn uitspraken geweest van partijvoorzitters van de meerderheid, die ook voor een herziening van de wapenuitvoer pleiten. Minister Reynders heeft ook een publieke uitspraak in die zin gedaan, hoewel hij stricto sensu niet bevoegd is. Hij is echter wel de chef van de diplomatie.
Ik appelleer nu aan u, de minister van Defensie. U bent betrokken partij via de defensieattachés. Wat zult u doen?
03.02 Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, ik zal mijn inleiding wat beperken, aangezien collega De Vriendt het thema al heeft ingeleid.
Ik verwijs naar de berichtgeving in de media en naar de schriftelijke vraag van de heer De Vriendt waaruit blijkt dat het aantal contacten tussen de militaire attachés en de geïnteresseerde landen de voorbije maanden wel degelijk is gestegen. Om maar een voorbeeld te geven, in 2012 was er sprake van 2 contacten en vorig jaar waren dat er 17.
Zoals mijn collega al zei, staan in de lijst landen uit het Midden-Oosten die niet altijd een goede reputatie hebben op het vlak van mensenrechten. Men kan daarover vragen stellen.
Ook al zijn er mogelijkheden voor meer coördinatie en betere afspraken met de regio's, toch staat dat blijkbaar niet hoog op de agenda.
Mijnheer de minister, wat zijn de precieze opdrachten van de militaire attachés in het buitenland? Hoe worden zij bij die zending vergoed en voor welke bedragen? In welke landen zijn ze op dit ogenblik gestationeerd?
Aangezien de militaire attachés als eersten advies verstrekken aan de ambassadeurs en er ook contacten zijn met de landen met het oog op economische afspraken, verneem ik graag welke richtlijnen de militaire attachés krijgen.
Hoe worden die richtlijnen desgevallend opgevolgd? Welke tuchtprocedures worden gevolgd indien iemand buiten de lijntjes kleurt?
Ten slotte, met welke landen hebben de militaire attachés vorig jaar contracten gesloten?
03.03 Minister Steven Vandeput: Mevrouw de voorzitter, sta mij toe om, vooraleer ik mijn antwoord geef, mijn ongenoegen uit te drukken over het tendentieuze karakter van de titels van de vragen. De vragen zijn er gekomen op basis van een aantal schriftelijke vragen van de heer De Vriendt. Hij is er ook goed in geslaagd deze in de media te brengen. Hij heeft op een niet-tegensprekelijke wijze een aantal conclusies getrokken die door ons nooit werden bevestigd, maar dat is natuurlijk zijn goed recht. Vervolgens beweren dat onze defensieattachés bij dubieuze zaken betrokken zijn, vind ik behoorlijk straf.
De taak van een defensieattaché is de vertegenwoordiging van de minister van Defensie en de Chef Defensie in de landen waarvoor hij is geaccrediteerd. Hij is ook militair raadgever van de Belgische ambassadeurs van die landen.
De Conventie van Wenen van 18 april 1961 bepaalt het wettelijke kader waarbinnen defensieattachés werken. Zij zijn bovendien gebonden aan een intern reglement dat hen toelaat om, onder controle van hun ambassadeur, te handelen als tussenpersoon voor contacten met de geselecteerde bewapeningsindustrie. Zij mogen daarbij informatie geven en aanvragen doorsturen, zonder hoe dan ook tussen te komen in de handelsovereenkomsten.
Zij vormen dan ook op geen enkele manier een betrokken partij in mogelijke handelsovereenkomsten tussen verschillende partijen. De rol van de defensieattachés beperkt zich tot het tot stand brengen van de initiële contacten en dat alleen op vraag van bedrijven. Als een bedrijf de ambassade contacteert om contacten te leggen, kan de defensieattaché daarin een rol spelen. Zij nemen daarin altijd een neutraal standpunt in.
Wat hun vergoeding betreft, defensieattachés worden vergoed volgens dezelfde regels als het diplomatiek personeel van Buitenlandse Zaken. De verschillende standplaatsen en accreditaties van de verschillende defensieattachés zal ik als bijlage aan het verslag laten toevoegen. Ik meen dat het weinig zin heeft dat ik hier een lijst voorlees.
De defensieattaché, hij of zij, werkt op basis van een vademecum met interne richtlijnen. Deze richtlijnen zijn van administratieve en financiële aard, en zijn bedoeld om de werking van de post in goede banen te leiden.
De defensieattaché wordt door zijn militaire autoriteiten gecontroleerd, zijnde de Algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid, door de Defensiestaf en door de cel Interne Audit van Defensie. Hij is onderhevig aan de normale, voor iedereen geldende wetgeving en aan de militaire tuchtwetgeving.
Ik wil nogmaals herhalen dat er geen enkele defensieattaché is die waar dan ook een contract heeft gesloten. De defensieattachés geven informatie. Dat is immers precies waarvoor zij bevoegd zijn.
03.04 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, uiteraard sluiten defensieattachés geen contracten. Niemand heeft dat hier beweerd. Het contract wordt gesloten met een land of klant, zoals Saoedi-Arabië, Qatar of Bahrein en met andere landen die op uw lijst staan.
03.05 Minister Steven Vandeput: Ook met Duitsland, (…).
03.06 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Over die landen hebben we het niet. Ik heb het over landen die een erg dubieuze rol spelen, mensenrechten schenden en instabiliteit in de regio veroorzaken.
Het contract wordt tussen dergelijke landen en onze wapenindustrie gesloten. Het is voor onze wapenfirma’s heel interessant in een dergelijk land een defensieattaché te hebben waarop zij een beroep kunnen doen, om het eerste contact te verzorgen. U geeft dat ook toe. U antwoordt letterlijk dat zulks de taak van een defensieattaché is. Dat is wat die attachés doen.
Tijdens de voorbije jaren zijn er 35 dergelijke contacten geweest. Het gaat om contacten met Saoedi-Arabië in februari 2015 en met Pakistan in februari 2012. Ik som ze verder op: met de Verenigde Arabische Emiraten, Bahrein, Oman, Koeweit en Qatar.
Mijnheer de minister, het is toch niet normaal dat de overheid en u in uw hoedanigheid van minister van Defensie dergelijke wapendeals met dergelijke landen faciliteren? Wanneer zullen wij eindelijk beseffen dat dergelijke deals niet in ons belang zijn omdat zij de onveiligheid in de wereld vergroten en onze normen en waarden inzake mensenrechten ondergraven? Niettemin faciliteren wij dergelijke wapendeals en zijn wij er het eerste aanspreekpunt voor.
Dat is onvoorstelbaar. Over de partijgrenzen van oppositie en meerderheid heen groeit langzaam een consensus over het feit dat wapenuitvoer naar en wapendeals met dergelijke landen geen goed idee zijn.
Wij hebben een aantal kleine beleidsinstrumenten in handen. De regio’s – Wallonië en Vlaanderen – hebben nog veel meer dergelijke instrumenten in handen. Ook het federale niveau heeft kleine beleidsinstrumenten in handen. Gebruik ze. Zet die deals stop. U kunt dat doen.
Mijn vraag is om die stopzetting binnen uw regering te bespreken, zodat binnen uw meerderheid een consensus ontstaat dat de defensieattachés een screening doen en een eerste oefening maken van het soort landen waarmee zij wel of niet nog kunnen samenwerken.
Er is een zwarte lijst nodig van landen waarnaar wij geen wapens meer uitvoeren. Het federale niveau heeft weinig competenties op dat vlak, maar gebruik alstublieft de competenties die wij hebben.
03.07 Minister Steven Vandeput: Mijnheer De Vriendt, het is de taak van een defensieattaché om mijzelf, als minister van Defensie, of de CHOD te vertegenwoordigen, alsook om informatie door te geven.
Waarom – anders kunnen wij daar gewoon mee stoppen – zenden wij defensieattachés uit? Omdat wij militaire belangen of veiligheidsbelangen zouden kunnen hebben in een aantal landen. Daarom focussen wij ons ook, met een aantal defensieattachés, op die landen waar er eventueel veiligheidsrisico’s zijn. Die mensen zijn daar, worden aangesproken en geven informatie door. Daar stopt het gewoon.
U laat uitschijnen dat wij onze defensieattachés zouden uitzenden om actief te gaan lobbyen om wapens te verkopen in het buitenland. Dat is helemaal niet het geval. Zij bevinden zich op de ambassade. Er komt een vraag en zij voldoen aan die vraag. Punt uit.
03.08 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Daarmee is de discussie natuurlijk nog niet gesloten. Ik pleit hier niet voor het stopzetten van defensieattachés. Zij zijn nuttig, om een veiligheidsanalyse te doen in een bepaald land, om u bij te staan of om de ambassadeur bij te staan. Dat zijn allemaal zeer nuttige zaken, maar ik citeer u letterlijk, in uw antwoord op mijn schriftelijke vraag nr. 285: “De defensieattaché is contactpersoon voor de Belgische defensie-industrie.” Op mijn vraag nr. 395 antwoordde u: “De defensieattaché is het initieel aanspreekpunt voor contacten tussen de Belgische defensie-industrie en de militaire overheid van het gastland.” Het volgende antwoordde u ook op mijn vraag nr. 285: “De defensieattaché kan een coördinerende rol spelen tussen de Belgische defensie-industrie en het land waar hij geaccrediteerd is.” Hij faciliteert dus…
03.09 Minister Steven Vandeput: Hoeveel contacten zijn er geweest in 2015?
03.10 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): In de afgelopen vijf jaar zijn er 35 contacten geweest, ook met landen als Saoedi-Arabië, Bahrein en Pakistan, die ook tot contracten hebben geleid.
Mijnheer de minister, dat kan niet meer. Het faciliteren van wapendeals naar dat soort landen moet stoppen. Ik vraag daarmee iets waarover een consensus bestaat over de partijgrenzen heen. Bekijk dat alstublieft in alle rust en sereniteit, weg van de politieke discussie. Bespreek dat met uw collega’s-regeringsleden en gebruik de hefbomen die u hebt.
03.11 Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, in uw inleiding zei u daarnet dat u problemen had met de vraagstelling. Ik heb ook een probleem, maar dan met het antwoord. In de vraag stond letterlijk “dubieuze contracten”. Ik blijf daarbij. Zoals de heer De Vriendt daarstraks ook al zei, ik heb er geen probleem mee dat de militaire attachés in die landen een veiligheidsanalyse uitvoeren en de ambassadeurs raad geven. Dat vormt geen probleem, ook niet in andere landen waarmee wij op geregelde basis werken en goede afspraken hebben.
Wij hebben echter daarnet de heer De Vriendt een lijst horen lezen van landen uit het Midden-Oosten en Pakistan. U had het over “de postbus zijn”. In eerdere antwoorden had u het over “een coördinerende rol”. Het roept vragen op dat een ambtenaar of een vertegenwoordiger van de Belgische militaire overheid, namelijk die militaire attachés, zelfs in hun rol van postbus om boodschappen te ontvangen en door te geven, een rol spelen als eerste contact met die landen voor een mogelijke levering of een overeenkomst. Daar zijn vragen bij te stellen.
Er is geen antwoord gekomen op de vraag, die ook de heer De Vriendt aanhaalde, om daar even bij stil te staan en het aldus te organiseren dat in samenwerking met de regio’s die landen worden doorgelicht, ook al is daar maar “een postbus” actief. Voor die landen en voor de leveranciers geniet iemand die een overheid vertegenwoordigt altijd aanzien. Dat wijst op meer dan enkel postbus spelen en zoals u zelf zei, veeleer op coördineren. Ik pleit er voor om over de partijgrenzen heen en samen met de regio’s te overleggen om vooraf te onderzoeken met welke landen er iets kan worden overeengekomen. Als er dan een zwarte lijst wordt opgesteld met landen die niet voldoen, moet men zich daaraan houden en kan er ook geen sprake van zijn dat er daar attachés postbus kunnen spelen.
L'incident est clos.
- de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de onenigheid binnen de federale regering omtrent het strategisch plan" (nr. 8787)
- de heer Georges Dallemagne aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de kritiek vanuit de meerderheid op het strategisch plan en inzonderheid op de aankoop van Patriotraketten" (nr. 8901)
- M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les dissensions au sein du gouvernement fédéral au sujet du plan stratégique" (n° 8787)
- M. Georges Dallemagne au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les critiques au sein de la majorité à l'encontre du plan stratégique et en particulier du projet d'achat de missiles Patriot" (n° 8901)
De voorzitter: Mijnheer Top, u krijgt opnieuw het woord voor uw vraag over de onenigheid binnen de federale regering omtrent het strategisch plan. Dat lijkt alweer een tendentieuze titel.
04.01 Alain Top (sp.a): Dat levert goede punten op, mevrouw de voorzitter, want die vragen worden opgemerkt.
Mijnheer de minister, als die titel tendentieus is, dan is dat naar aanleiding van de commissievergadering waarin u het langverwachte strategisch plan voor Defensie hebt voorgesteld. Op 22 december werden er daarover blijkbaar enkele beslissingen genomen door de Ministerraad. Zo zou Defensie in de komende jaren voor 9,2 miljard euro investeren. Mijn vraag wordt nu tendentieus genoemd, maar enkele leden, ook van de meerderheid, hadden daar vergelijkbare vragen bij. Ik denk aan de reacties van de voorzitter van de Open Vld, mevrouw Rutten, die blijkbaar niet meer kon volgen, en van CD&V-voorzitter Wouter Beke, die blijkbaar verbaasd was over uw plannen.
Volgens verschillende perskanalen hebt u zichzelf flink in de voet geschoten met het voorstel van het antiraketsysteem, aangezien er daarover blijkbaar geen akkoord bestond binnen de regering. Op de Ministerraad zouden enkel de krijtlijnen en een lijst van grote investeringen tot 2030 zijn besproken en in dat politiek compromis stond blijkbaar geen antiraketsysteem. Nochtans gaat het niet om een kleine investering, want het gaat over 600 miljoen euro aankoopprijs plus jaarlijkse onderhoudskosten. Bovendien zou het systeem intussen achterhaald zijn. De ons omringende landen zouden al een antiraketsysteem hebben om zich te beschermen tegen een eventueel Russische dreiging.
Mijnheer de minister, daarom had ik graag een correct antwoord op de volgende heel specifieke vragen.
Welke investeringen werden goedgekeurd door de regering? In welke organen werden die beslissingen precies genomen?
Kunt u het deel van het strategisch plan waarover de regering het volkomen eens is, aan de leden van de commissie bezorgen?
Bent u ervan op de hoogte dat de Patriotraketten intussen achterhaald zouden zijn, of in ieder geval het systeem erachter, en dat verschillende landen om die reden die raketten reeds lieten vervangen door het MEADS-systeem? Zo ja, om welke reden stelt u dan toch nog voor om te investeren in Patriotraketten?
Tot slot, hebt u van de NAVO een vraag ontvangen om te investeren in een dergelijk rakettensysteem?
04.02 Georges Dallemagne (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, j'aurais pu titrer ma question: "Ambiance formidable au gouvernement autour du Plan stratégique de la Défense".
Je vais quand même présenter les rétroactes. Le 13 janvier dernier, vous nous avez présenté ce que vous appelez un Plan stratégique, approuvé par le kern le 22 décembre 2015. Vous avez même parlé d'une "décision historique" et de "perspective nouvelle et pleine d'espoir" pour nos forces armées.
Pourtant, on ne peut que constater que bien peu de partis au sein de votre majorité partagent votre enthousiasme ou même vous soutiennent réellement. Mon collègue a repris certaines citations qui montrent qu'il y a, même dans le chef de certaines des personnalités les plus importantes de votre majorité, un rejet de certains éléments de votre proposition de Plan stratégique – je ne sais plus très bien comment il faut l'appeler.
Le soir même de votre présentation en commission de la Défense, la présidente de l'Open Vld, Mme Rutten, affirmait "ne plus savoir suivre" vos demandes. Puis, le lendemain 14 janvier, M. Beke, président du CD&V, se disait "très étonné" par votre proposition d'acquérir une batterie de missiles Patriot, précisant même que "cela n'avait été discuté à aucun instant au sein de la majorité"; il estimait dès lors "que ce n'était pas à l'ordre du jour". Enfin, le vendredi 15 janvier, pour finir la semaine en beauté – c'est quand même un sacré tir de missiles Patriot –, le vice-premier ministre M. De Croo critiquait vertement votre proposition d'acquérir ces missiles anti-missiles Patriot, la qualifiant "d'idée idiote". Plus précisément, alors qu'il était interrogé sur la trajectoire budgétaire à suivre pour ramener le budget fédéral à l'équilibre d'ici 2018, M. De Croo a appelé les différents partis de la majorité "à faire leur travail" – comme si vous ne faisiez pas le vôtre. "Si personne ne vient avec des idées idiotes, comme dire 'nous devons épargner, mais nous allons aussi acheter des missiles Patriot', on y arrivera. On s'en tirera si personne ne raconte d'idioties et que l'on fait ce qui est convenu." Il insiste quand même lourdement.
Que peut encore dire l'opposition après une telle salve? Je ne dispose pas de calibres si gros que ceux qui vous ont été envoyés par votre propre majorité.
Monsieur le ministre, comment réagissez-vous à ces différentes critiques? Quel est l'état de votre Plan stratégique aujourd'hui? Existe-t-il encore? Quelles parties de ce Plan stratégique pourrez-vous sauver? Comment justifiez-vous l'achat éventuel de ces six lanceurs de missiles anti-missiles, dont je rappelle le coût de 588 millions d'euros?
Faut-il considérer que cette proposition est désormais morte et
enterrée? Qu’est-ce que cela implique pour les autres investissements prévus
dans le cadre de votre proposition de Plan stratégique?
Plus globalement, qu'en est-il encore de ce Plan stratégique? J'entendais de nombreuses critiques émises par les membres de la majorité? Quid de toutes ces annonces et de la communication autour d’un rêve éveillé et non pas autour d'un véritable Plan stratégique? Quand ce gouvernement va-t-il passer de la parole aux actes et respecter ses engagements, maintes fois renouvelés et maintes fois reportés en la matière?
04.03 Minister Steven Vandeput: In het strategisch plan zijn de investeringen voor de toekomst van de Belgische Defensie tot 2030 vervat. Op 22 december 2015 werden daarover de nodige beslissingen genomen.
Zoals ik ook bij de presentatie voor de commissie heb gezegd, zal elk investeringsdossier afzonderlijk de normale procedure volgen, waarbij de finale beslissing en goedkeuring door de regering dienen te gebeuren. Niemand hoeft dus ongerust te zijn.
Over de beslissing van 22 december 2015 en de daarin vermelde capaciteiten werd ondertussen al heel duidelijk gecommuniceerd.
Comme je l'ai déjà indiqué, une éventuelle participation à la capacité Ballistic Missile Defence (BMD) sera étudiée. Vous vous souviendrez que personne n'avait contesté cette option que j'ai présentée comme telle en toute transparence. J'avais signalé que le système BMD aurait pu concerner la Composante Terre et expliqué qu'une étude serait réalisée pour définir notre choix entre un petit dispositif radar, qui coûte 50 millions, et le Full-Monty, qui vaut 600 millions.
À ce stade, cette étude n'a pas d'autre but que de déterminer la faisabilité d'une telle initiative. Nous nous trouvons donc bien dans une phase purement exploratoire.
La composition finale de la capacité BMD dépendra de la décision du gouvernement et des systèmes qui seront disponibles lorsque cette capacité aura bel et bien été constituée.
Mijnheer Top, ik dank u, omdat u uw kennis van specifieke wapensystemen met ons deelt. Wij spreken over een algemeen systeem samengesteld door verschillende landen, het zogenaamde BMD-systeem. Ik heb gezegd dat BMD iets als Patriots is. Ik heb niet gezegd dat wij Patriots zullen kopen.
04.04 Alain
Top (sp.a): (…)
04.05 Minister Steven Vandeput: Ik wilde duidelijk maken wat BMD juist inhoudt, bijvoorbeeld Patriots. U hebt ook gezien dat ik voor een bepaald type vliegtuig zou hebben gekozen, dus het maakt niet zo veel uit. Dat stond ook niet op de slides.
De NAVO vraagt aan iedere lidstaat om solidair bij te dragen aan de noodzakelijke capacitaire portfolio voor de uitvoering van de opdrachten van de organisatie. Ballistic missile defense is een belangrijke capaciteit waaraan multilateraal wordt gebouwd. Van alle lidstaten wordt daarvoor een bijdrage gevraagd.
04.06 Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, ik heb eigenlijk weinig antwoorden gekregen op mijn vragen over wat en waar er juist is beslist. Als ik voor waarheid aanneem dat alles wat op de PowerPoint stond, die werd gepresenteerd in de commissie, is goedgekeurd, dan moet u voor één ding opletten. U bent verbaasd over mijn opmerkingen over de nieuwste generatie gevechtsvliegtuigen. Van alle types in de survey voldoet slechts een type aan die benaming. Ik blijf erbij. Dat is uw keuze niet, maar een keuze van de regering, voor alle duidelijkheid. De andere gevechtsvliegtuigen behoren volgens specialisten niet tot de nieuwste generatie. Dus heeft de regering al een keuze gemaakt. De andere coalitiepartners moeten hun conclusies daaruit trekken.
Ik ben het er uiteraard mee eens dat u alle investeringsdossiers apart zult behandelen. Zij zijn niet in één beslissing te gieten en moeten de procedures doorlopen. Wat mij echter veel meer verwondert, is uw aankondiging van het antirakettensysteem. Misschien hebben uw coalitiepartners niet goed geluisterd of de gesprekken op regeringsniveau niet goed gevolgd. De aankondiging van het antirakettensysteem gebeurde blijkbaar op uw initiatief, zonder overleg in de meerderheid. Er stond inderdaad in dat het antirakettensysteem wordt bestudeerd, maar ik vind het eigenaardig dat de minister van Landsverdediging iets aankondigt in de commissie, terwijl blijkbaar geen enkele andere meerderheidspartij hiervan op de hoogte is. Ik vraag mij af of dat een meesterzet van u was. Hebt u dat alleen beslist? Wat waren hiertoe uw overwegingen?
Ten slotte, misschien heb ik niet goed geluisterd, maar is de vraag te investeren in een dergelijk raketsysteem, wel of niet afkomstig van de NAVO? Dat antwoord heb ik niet gekregen, of toch niet gehoord.
04.07 Minister Steven Vandeput: U stelt bijkomende vragen. Ik zal uw bijkomende vragen beantwoorden. Het was uiteraard een meesterzet van mij, mijnheer Top.
Ik meen dat het mij als minister vrij staat zaken te bestuderen, of niet? U vraagt van mij transparantie, in de commissie. Ik bied u transparantie. Ik zeg: het rakettensysteem zullen wij nog bestuderen, dit is een optie die wij kunnen lichten, maar die nog helemaal niet gelicht is. Er is hierover geen beslissing genomen. Het is ook niet iets waar volgend jaar een beslissing over moet worden genomen. Laat dat duidelijk zijn.
Wat uw vraag inzake de NAVO betreft, ik heb duidelijk aangegeven dat ik gevraagd heb het systeem te bestuderen. Ik ben minister van Defensie. Ik stel vragen aan mijn staf en ik krijg daar antwoord op.
Ik heb ook heel duidelijk aangegeven dat ballistic missile defense een belangrijke capaciteit is, waaraan multilateraal gebouwd wordt. Daarvoor wordt van alle lidstaten een bijdrage gevraagd.
04.08 Alain Top (sp.a): Ik vind het verwonderlijk dat de vraag blijkbaar van u komt. Als er wordt gesproken over investeringen, zegt u dat die plaatsvinden in overleg met de andere lidstaten, maar nu komt de vraag blijkbaar van u? Het is blijkbaar op uw initiatief dat dat onderzocht wordt? Ik vind het verwonderlijk dat de vraag nu niet van de partners afkomstig is.
04.09 Minister Steven Vandeput: De NAVO vraagt aan alle lidstaten mee te werken aan het ballistic-missilesysteem, waaraan multilateraal gebouwd wordt. Ik heb aan mijn staf gevraagd: wat kunnen wij daarvoor doen? In onze commissie heb ik gezegd dat het lichten van die optie zou betekenen, gelet op het aandeel dat ons land daarin zou hebben, dat er een flinke hap uit ons totale budget van 1,2 miljard euro genomen wordt.
Hier zal dus een ernstige discussie over moeten worden gevoerd. Zo heb ik het toch verteld in de commissie? Of was ik in een andere commissie dan u?
04.10 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses, même si vous n'avez pas répondu à toutes mes questions.
En ce qui concerne le Ballistic Missile Defence, j'entends que vous comptez mener à bien une étude pour un projet qualifié "d'idiot" par un membre éminent de votre gouvernement. Je voudrais savoir combien d'argent vous allez investir dans un projet mort-né pour lequel votre option est de prévoir 588 millions. Est-il vraiment opportun d'investir dans une étude onéreuse pour un projet qualifié "d'idiot" par un membre de votre gouvernement et de "pas opportun" par un autre? Je vous passe les qualificatifs et les noms d'oiseaux que vous avez entendus lorsque vous avez parlé de cela. Ceci a-t-il encore un sens? Personnellement, je ne mènerais pas d'étude sur un projet mort-né et dont votre coalition ne veut pas.
Par ailleurs, il n'est pas simple de comprendre où on en est dans ce plan stratégique. J'ai noté que chaque dossier d'investissement fera l'objet d'une décision séparée. C'est contraire à l'idée d'un plan d'investissement. Au lieu d'avoir un plan d'investissement, on a un menu et on choisit tel ou tel plat de ce menu. Ce n'est pas un plan d'investissement! Je ne comprends plus ce qui fait l'objet d'une décision et ce qui fait l'objet d'une option! Ce n'est pas clair du tout!
Je vous demande de me dire ce qui fait vraiment l'objet d'une décision budgétée entérinée par le gouvernement. Aujourd'hui, j'entends qu'il n'y a absolument rien d'acquis, si ce n'est une liste de menus. Je comprends qu'en tant que ministre de la Défense, vous établissiez la liste la meilleure possible. Quand on écrit à Saint Nicolas, on fait une longue liste mais on se demande ce que Saint Nicolas mettra dans sa hotte au final! Je me pose cette question. Aujourd'hui, ce n'est pas clair de notre côté. Il est temps que l'on sache ce qu'il en est de ce plan stratégique et ce que vous avez vraiment obtenu de la part du gouvernement en matière de décisions d'investissement. Il faut que vous reveniez rapidement ici avec un vrai plan d'investissement.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Mevrouw Gerkens is niet aanwezig. Haar vraag nr. 8877 vervalt.
05 Question de M. Georges Dallemagne au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le bilan de la mission d'escorte du porte-avions français Charles de Gaulle par la frégate Léopold 1er" (n° 8896)
05 Vraag van de heer Georges Dallemagne aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de balans van de missie van het fregat Leopold I als escorte van het Franse vliegdekschip Charles de Gaulle" (nr. 8896)
05.01 Georges Dallemagne (cdH) Madame la présidente, monsieur le ministre, le 23 janvier dernier, la frégate Léopold 1er est rentrée à Zeebrugge, suite à une mission de près de quatre mois.
Après avoir quitté la Belgique le 5 octobre 2015, le Léopold 1er avait, tout d'abord, participé à l'opération EUNAVFOR jusque fin novembre. Puis, peu après les attentats de Paris du 13 novembre, notre frégate a rejoint le groupe aéronaval qui accompagnait le Charles de Gaulle afin d'y effectuer une mission d'escorte du porte-avions français depuis Toulon jusqu'au golfe Persique, alors que celui-ci menait des frappes aériennes en Syrie et en Irak contre Daech.
Nous avons déjà pu vous interroger sur le bilan de la première partie de cette mission. Je voudrais, cette fois, vous entendre sur la deuxième partie de celle-ci, soit l'escorte du Charles de Gaulle.
Monsieur le ministre, pouvez-vous m'en faire un bilan complet? Quels ont été les points forts? Quelles leçons avez-vous tirées de ce déploiement?
Votre plan stratégique prévoit légitimement le démarrage de la procédure de remplacement de nos frégates. Dès lors, quelle évaluation faites-vous de l'état actuel du Léopold 1er et de ses divers équipements et armements, dans le cadre d'une telle mission de combat? Pendant combien de temps nos frégates seront-elles encore aptes à assumer ce type d'opération? A-t-il fallu faire face à des problèmes techniques particuliers?
La mission du Léopold 1er devait, selon vous, être strictement de nature défensive. Qu'en a-t-il été? Nos marins ont-ils dû faire face à des menaces précises tout au long de leur mission au sein du groupe aéronaval, notamment au niveau de la défense anti-aérienne? D'autres types de menaces ont-ils été perçus par notre frégate?
On a évoqué la présence de bâtiments russes, notamment sous-marins, accompagnant plus ou moins discrètement le groupe aéronaval. Pouvez-vous le confirmer? Le cas échéant, comment notre frégate a-t-elle géré ce genre de présence un peu encombrante? Comment s'est effectuée la collaboration avec les Français mais aussi avec les Allemands et les Britanniques qui, eux aussi, participaient à cette mission d'escorte? Quelle évaluation faites-vous de l'interopérabilité de nos forces? Comment les Français nous ont-ils tenus au courant de leurs opérations aériennes contre Daech?
Le Charles de Gaulle a été utilisé pour mener des frappes aériennes en Irak mais aussi en Syrie. Comme je vous l'ai déjà dit, je considère que nous sommes de facto engagés dans des opérations offensives en Syrie. Je rappelle que la résolution adoptée par la Chambre le 26 septembre 2014 prévoit explicitement que nos opérations se concentrent essentiellement sur l'Irak. Ce faisant, j'ai déjà demandé à plusieurs reprises que soit clarifiée notre intervention en Syrie puisque nous avons participé à cette opération et que nous protégeons maintenant des F-16 hollandais qui effectuent des frappes en Syrie. Ne pensez-vous pas qu'il est temps que nous encadrions nos opérations militaires en Syrie?
05.02 Steven Vandeput, ministre: Madame la présidente, monsieur Dallemagne, la campagne du Léopold 1er peut être considérée comme un plein succès. Quelques jours après la décision de participer à l'escorte du Charles de Gaulle, le Léopold 1er faisait déjà partie du groupe d'escorte.
À la suite des attentats de Paris, le programme initial d'entraînement et d'intégration a été remplacé par un déploiement rapide vers la Méditerranée orientale. La rapidité de ce déploiement et l'intégration dans un groupe aéronaval international démontre l'interopérabilité, la qualité et la flexibilité de nos frégates. L'engagement de l'hélicoptère embarqué a été aussi fort apprécié. L'Alouette III belge a été le premier hélicoptère étranger qualifié et utilisé comme hélicoptère de sauvetage lors d'opérations d'appontage et de décollage du Charles de Gaulle.
La Défense était informée à tout moment des opérations françaises grâce à la présence d'officiers de liaison tant à bord du Charles de Gaulle qu'à l'état-major à Paris. Le Léopold 1er a été intégré pendant 48 jours au groupe aéronaval dont 41 jours en mer, ce qui démontre la fiabilité de notre frégate. Les pannes ont été peu nombreuses et rapidement rectifiées.
Il est à noter que nos frégates sont soutenues par la marine néerlandaise et que la binationalisation du soutien est un atout lors de missions opérationnelles. La mission principale du Léopold 1er était la protection rapprochée du Charles de Gaulle. Les passages des détroits avec menaces terroristes ont aussi démontré la valeur d'une frégate comme escorte d'un porte-avions. L'engagement du Léopold 1er a donc démontré la plus-value de disposer de frégates multifonctionnelles et flexibles qui peuvent détecter et agir dans les trois dimensions, c'est-à-dire aérienne, sous-marine et de surface.
L'évaluation française de notre participation à cette opération a été très positive. Mon collègue m'a envoyé une lettre pour ce faire. Quant à une extension des opérations contre Daech en Syrie, le gouvernement belge décidera en temps utile d'une éventuelle participation militaire. Comme je l'ai déjà dit mille fois, il n'est aujourd'hui pas question de travailler au-dessus de la Syrie. Nous n'allons donc pas lancer une discussion qui n'est actuellement pas à l'ordre du jour.
05.03 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, en parlant de "mille fois", vous exagérez peut-être!
Mais je vous réponds en tout cas que nous sommes engagés en Syrie, monsieur le ministre. Lorsque nous protégeons des avions qui vont frapper la Syrie, c'est que nous sommes engagés dans ce pays. Lorsque nous accompagnons un Charles de Gaulle qui frappe en Syrie, c'est que nous sommes engagés en Syrie. Nous ne pouvons dire l'inverse.
Vous avez d'ailleurs indiqué que la question américaine viendra sur l'engagement des F-16 en Syrie. Je pense que la question se pose d'autant plus que les F-16 hollandais sont engagés en Syrie. Je préférerais que l'on ait une discussion en temps et en heure, normale, sereine sur cette question, en vue d'encadrer et de soutenir les forces armées.
Je ne suis pas du tout opposé à cette intervention. Je pense que notre position est totalement hypocrite. Nous savons que l'État islamique est basé en Irak et en Syrie et que si on le frappe uniquement en Irak, il se repliera en Syrie. La prochaine bataille importante pour tenter de réduire la capacité de nuisance de l'État islamique, c'est la bataille de Raqqa. Elle est en cours de préparation. Notre position n'est donc pas claire, pas cohérente et relativement hypocrite. Je préférerais qu'elle soit claire et cohérente et que l'on puisse examiner les balises politiques, les objectifs que nous nous sommes assignés plutôt que de faire semblant de ne pas être engagés là-bas.
Pour le reste, je me réjouis du succès de notre frégate. Cela confirme l'importance de disposer de frégates interopérationnelles et multifonctionnelles. J'espère que vous obtiendrez gain de cause sur ces questions dans le plan stratégique car cet élément est extrêmement important pour l'avenir de la Défense.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
06 Question de M. Georges Dallemagne au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les propos tenus par un représentant syndical quant à la place des femmes à des postes de combat" (n° 8902)
06 Vraag van de heer Georges Dallemagne aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de uitspraken van een vakbondsvertegenwoordiger over vrouwen in gevechtseenheden" (nr. 8902)
06.01 Georges Dallemagne (cdH): Madame la présidente, je dois avouer que je commente rarement les déclarations d'un représentant syndical. J'avais cependant été un peu surpris – le mot est faible – par les déclarations qu'il avait faites sur la présence de femmes à des postes de combat à la Défense. Je le cite: "Des femmes en première ligne au sein de l'armée, c'est pure fantaisie, et par conséquent, ouvrir des postes de combat aux femmes est un faux débat". Il poursuivait: "Rien n'empêche les femmes de présenter les examens et de les réussir pour devenir special force, parachutiste ou plongeur de combat, mais il n'y a pas de femmes qui y arrivent. C'est un peu comme demander à un aveugle de passer son permis de conduire".
Pour appuyer ses propos, il disait qu'il n'y avait, actuellement, pas de femmes combattantes en Belgique, en première ligne, au sol, avec un fusil ou conduisant un char. Il ajoutait qu'il n'y avait pas non plus de femmes parachutistes.
Monsieur le ministre, confirmez-vous ces informations concernant le nombre de femmes dans les unités combattantes, au sol, dans les blindés et les parachutistes? Quelle est précisément la situation aujourd'hui au sein de la Défense? Quel est le ratio hommes-femmes pour chacun de ces métiers?
Que pensez-vous des propos tenus par ce représentant d'un important syndicat militaire? Pour moi, ils ne sont pas acceptables en 2016. Un tel discours ne peut être qualifié que de sexiste et machiste. Ce discours présente un retard par rapport à l'évolution de nos sociétés et à la place des femmes dans celles-ci.
Je souhaite témoigner que, sur le terrain, j'ai pu voir dans de nombreux pays des femmes présentes en première ligne pour défendre leur pays, leur sécurité et leur population. Je suis allé à plusieurs reprises en Syrie et en Irak et j'ai pu voir certaines femmes combattre. Je les ai vues en première ligne et je peux témoigner de leur détermination, de leur courage et de leur volonté de défendre leur population. J'aimerais avoir réponse à ces questions. Je vous remercie.
06.02 Steven Vandeput, ministre: Monsieur Dallemagne, le secrétaire général et porte-parole du syndicat socialiste a, comme tout individu, le droit à la liberté d'opinion et d'expression. Néanmoins, l'état-major de la Défense est intervenu auprès de l'intéressé pour lui faire part de son mécontentement par rapport aux propos tenus.
Au 26 janvier 2016, la Défense compte 7,72 % de femmes militaires. En ce qui concerne la filière de métier ground system, il y a près de 2 % de femmes. Mais il convient de signaler qu'il n'y a pas de femmes para-commandos ni de plongeuses.
À mes yeux, le point le plus important est de savoir ce que l'on fait en la matière. En application de la résolution n° 1325 du Conseil de sécurité de l'ONU, un plan d'action Défense 2013-2016 est implémenté. Ce plan contient une quarantaine d'actions à plusieurs niveaux dans les domaines tels que la formation, la communication, la sensibilisation à la thématique du genre au sein de l'organisation ou encore le recrutement.
En outre, la Défense siège dans le comité interdépartemental Gendermainstreaming et s'y est engagée à intégrer la dimension de genre dans la planification et la participation aux missions à l'étranger.
Sachez enfin que la Défense applique une politique de stricte égalité hommes/femmes. Ainsi, toutes les fonctions sont ouvertes tant aux hommes qu'aux femmes, mais il est un fait que les femmes postulent moins pour des fonctions qualifiées de combattantes. Ceci réside probablement dans le fait que l'exercice de ce type de fonction a un impact important sur l'équilibre entre la vie privée et la vie professionnelle et que les conditions de vie dans ce type de fonction sont physiquement plus exigeantes et assez rudimentaires. Il s'agit ici de suppositions qui seront examinées afin de découvrir les vraies raisons de ce phénomène.
06.03 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, je me réjouis que vous ayez réagi à ces propos d'une autre époque. Je pense qu'il faut en finir avec les préjugés concernant la capacité des femmes à mener toutes les missions que les hommes mènent.
J'ai eu l'occasion de voir des femmes combattantes dans de nombreux pays. Je reviens notamment de Syrie où j'ai vu des femmes kurdes et des femmes de milices chrétiennes. Elles sont au combat en première ligne. Je peux vous dire qu'elles sont assez impressionnantes et que vous n'avez pas intérêt à être face à elles. Elles sont extrêmement déterminées dans leur combat.
Je pense qu'il s'agit de préjugés. Il faut tout faire pour que les femmes qui le souhaitent puissent mener des missions pour la Défense qui sont utiles au pays, quelles qu'elles soient et quel que soit leur danger ou l'engagement physique qu'elles nécessitent. Ces femmes en sont absolument capables.
Het incident is gesloten.
07 Question de M. Georges Dallemagne au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le bilan des opérations militaires de la coalition en Irak et en Syrie" (n° 8904)
07 Vraag van de heer Georges Dallemagne aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de balans van de militaire operaties van de coalitie in Irak en Syrië" (nr. 8904)
07.01 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, la coalition internationale contre Daech poursuit ses opérations en Irak et en Syrie depuis août 2014, soit depuis un an et demi. On peut donc constater aujourd’hui que cette intervention militaire a permis dans un premier temps de mettre un terme à l’expansion fulgurante de Daech, puisque Bagdad et Arbil dans le nord de l'Irak n'ont pas été prises, et d’initier ensuite une série de contre-offensives, notamment en soutenant au niveau aérien les diverses forces, en particulier kurdes et irakiennes, qui luttent au sol contre Daech (reprise de Kobané (Syrie) en janvier 2015, reprise de Tikrit (Irak) en mars 2015, reprise de Sinjar (Irak) en novembre 2015, reprise de Ramadi (Irak) fin décembre 2015).
Selon l’état-major de la coalition, au 5 janvier
2016, l’EI avait ainsi perdu le tiers du territoire qu’il contrôlait en Irak et
en Syrie.
Je me réjouis bien sûr de ce demi-succès. Toutefois, cette stratégie du containment par le biais d’un soutien aérien (que la plupart des pays participants ont limité dans un premier temps à l’Irak) a aussi montré ses limites. En effet, pour sa part, Daech se joue des frontières et consolide sa base en Syrie, à partir de laquelle il élabore ses actions militaires dans la région et ses opérations terroristes à l’étranger. C’est pour cette raison que j’ai déposé récemment une proposition de résolution afin de clarifier et encadrer politiquement la légitime extension à la Syrie de nos opérations militaires en Irak. Je vous interroge à nouveau sur cette question, mais vous m'avez déjà partiellement répondu.
Monsieur le ministre, au vu de la situation sur place
et des derniers développements que je viens d’évoquer, pouvez-vous me faire un
bilan des opérations de la coalition (dont la Belgique est membre) en Irak et
en Syrie? Sur la base des objectifs que nous nous étions fixés en 2014 (tant
aux plans diplomatique que militaire, en Irak comme en Syrie), quelle est votre
évaluation des actions menées par la coalition (et la Belgique) après un an et
demi d’intervention? Quels sont les succès engrangés mais aussi les difficultés
rencontrées? Quelles sont les options étudiées aujourd’hui pour accélérer la
recherche d’une solution, d’une part, politique et, d’autre part, militaire?
Je reviens de Syrie et d’Irak. Les Kurdes se disent
prêts à mener l’offensive contre Mossoul et Raqqa. Ce sont deux grandes
capitales de l'EI, mais ces batailles doivent être menées de manière
coordonnée. Or aujourd'hui, on sent que les choses se sont particulièrement
complexifiées sur le terrain et les récents développements n'incitent pas à
l'optimisme. Quel pourrait être le rôle de la coalition internationale? Comment
voyez-vous ces prochains développements, tant sur le plan politique et
militaire?
07.02 Steven Vandeput, ministre: Monsieur Dallemagne, eu égard à la sensibilité et à la confidentialité de l'information demandée, je vous renvoie vers la commission de Suivi des opérations militaires à l'étranger, qui se réunit à huis clos.
07.03 Georges Dallemagne (cdH): Monsieur le ministre, j'ai beau lire et relire ma question, je ne vois pas ce qui vous empêche de me répondre publiquement. La population et le parlement ont le droit de connaître votre évaluation globale des opérations militaires en Irak et en Syrie. Nous avons le droit de savoir comment vous appréciez leurs développements. Je ne vous demande pas de nous dire quelles cibles ont été frappées, mais de nous fournir une appréciation publique. Je n'accepte pas que vous me renvoyiez à une commission dont je ne suis pas membre.
Comme parlementaire, j'ai le droit de connaître votre appréciation des développements en Irak et en Syrie et de savoir quelles en sont les limites et les difficultés. Vous avez la possibilité de vous exprimer publiquement et politiquement sur ces questions. Qu'est-ce que c'est que cette réponse? Cela n'a aucun sens!
Vous devez vous ressaisir dans la mesure où ces questions sont d'ordre public. Elles exigent donc une réponse publique. Si cette commission doit seulement servir à éviter tout débat public sur des problèmes essentiels pour la sécurité nationale et internationale, je trouve cela totalement inacceptable. La commission de Suivi des opérations militaires à l'étranger vise à communiquer des informations susceptibles de mettre en péril la sécurité de nos troupes. Elle ne sert à rien d'autre!
Het incident is gesloten.
08 Question de M. Sébastian Pirlot au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'équipement de nos militaires" (n° 8909)
08 Vraag van de heer Sébastian Pirlot aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de uitrusting van onze militairen" (nr. 8909)
08.01 Sébastian Pirlot (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, rassurez-vous, je ne vais pas parler de missiles Patriot car, vu l’état budgétaire de votre département, je pense qu’il faut rester modeste. Je m’intéresserai donc à la base même du matériel militaire, à savoir le gilet pare-balles.
En effet, dans le prolongement de l'article de presse évoqué dans l'une de mes précédentes questions, il était également question des difficultés récentes vécues par la composante Terre en matière d'équipement, principalement des gilets pare-balles.
Le 25 février 2015, je vous interrogeais déjà sur cette question et vous m'indiquiez alors que des acquisitions de gilets étaient planifiées et que vous me garantissiez que chaque militaire qui se trouvait en rue avait à sa disposition un gilet pare-balles.
Monsieur le ministre, dans ce laps de temps, des acquisitions ont-elles bien été réalisées? Pouvez-vous m'assurer qu'aujourd'hui l'ensemble de nos militaires déployés ont à leur disposition ledit gilet?
08.02 Steven Vandeput, ministre: Monsieur Pirlot, tous les militaires déployés dans les rues ont à leur disposition un gilet pare-balles. À aucun moment, des militaires n’ont été déployés en rue sans gilet pare-balles.
Une procédure est en cours afin d’acquérir des gilets pare-balles supplémentaires. Nous avons maintenant un peu diminué le nombre de militaires en rue, ce qui fait qu’il y a suffisamment de gilets pare-balles pour l’instant.
Je puis aussi vous confirmer que les entreprises qui produisent des gilets pare-balles sont bien occupées pour le moment en raison d’une demande importante.
08.03 Sébastian Pirlot (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. J’avais peur que vous me renvoyiez à la commission de Suivi des missions à l’étranger ou à celle des Achats militaires. Je vous félicite, monsieur le ministre. On progresse et on peut donc espérer que d’ici à 2030, nous aurons enfin un équipement de base complet: gilet pare-balles, gourde et armement léger.
L'incident est clos.
- de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de beslissing van de Nederlandse regering om te bombarderen in Syrië" (nr. 8952)
- de heer Sébastian Pirlot aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de strijd tegen Daesh" (nr. 9083)
- M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la décision du gouvernement néerlandais de bombarder la Syrie" (n° 8952)
- M. Sébastian Pirlot au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la lutte contre Daech" (n° 9083)
09.01 Alain Top (sp.a):
Mijnheer de minister, enige tijd geleden werd in de Tweede Kamer in Nederland
beslist om ook in
Syrië bombardementen op Daesh uit te voeren.
Nederland
en België hebben al geruime tijd een beurtrolsysteem om in Irak te bombarderen.
Deze F-16’s vertrekken van een luchtmachtbasis in Jordanië. Ons land neemt
vanaf 1 juli 2016 opnieuw voor een jaar over in het beurtrolsysteem.
U sloot
enige tijd terug niet uit dat het Belgisch leger ook in Syrië zou opereren. De
eerste minister zei dat een beslissing ter zake aan de Kamer zou worden gecommuniceerd.
Momenteel is er nog geen enkel mandaat om te bombarderen in Syrië.
Mijnheer de minister, hebt u contact met uw Nederlandse collega gehad over de uitbreiding van de operatie naar Syrië? Kreeg u zelf een vraag van uw Nederlandse collega of van andere partners uit de coalition of the willing om onze operatie vanaf 1 juli 2016 ook naar Syrië uit te breiden? Welke verbintenissen hangen voor ons land vast aan de beslissing die Nederland ter zake heeft genomen?
09.02 Sébastian Pirlot (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, nous avons effectivement appris que les Pays-Bas allaient participer aux frappes aériennes menées en Syrie contre Daech, comme annoncé le 29 janvier dernier par le ministère néerlandais de la Défense, répondant ainsi positivement à une demande Washington et de Paris.
Étant donné que la Belgique prendra la relève des Pays-Bas en été 2016 au sein de l'opération Desert Falcon en Jordanie, j'aimerais vous poser les questions suivantes.
La Belgique a-t-elle reçu, à ce stade, une demande similaire de la coalition internationale pour procéder à des frappes aériennes en Syrie contre Daech? Si oui, quelle est la position du gouvernement à ce sujet et selon quel cadre et quel calendrier?
La décision des Pays-Bas de procéder à de telles frappes aura-t-elle des conséquences sur notre mission qui reprendra en été 2016, et sur la mission actuelle, ou bien les considérez-vous comme deux éléments totalement indépendants? En effet, s'il y avait un impact, nous sortirions clairement du cadre territorial précis fixé par la résolution adoptée par la Chambre. Le gouvernement décidera-t-il alors de demander le vote d'une autre résolution à la Chambre?
Monsieur le ministre, je vous remercie d'ores et déjà pour vos réponses, car je connais votre souci de transparence.
09.03 Minister Steven Vandeput: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Top, mijnheer Pirlot, pour la 1001e fois, we hebben vandaag geen officiële vraag gekregen om onze operatie uit te breiden tot Syrië, noch van Nederland, noch van enig ander land. Als u mijn appreciatie vraagt, dan meen ik dat die vraag wel zal komen.
Je pense qu'il en sera bientôt question.
Mijnheer Top, heb ik contact gehad met Nederland? Ja, ik was ervan op de hoogte dat Nederland dit zou doen.
Il revient au gouvernement de chaque pays de décider, de manière autonome, de l'ampleur et de la nature de la contribution aux efforts de la coalition.
Dat wil dus eigenlijk zeggen dat de beslissing van Nederland voor ons geen bindende gevolgen heeft. Het zal onze eigen beslissing zijn. Ik heb in de media al gezegd dat het voor mij duidelijk is dat het volgens de Grondwet de regering is die beslist over de deelname. De resolutie werd destijds in het Parlement ingediend om een breed draagvlak te hebben zodat de regering in lopende zaken niet alleen over die operatie moest beslissen. Dat leek mij toen ook een evidentie. Aangezien we onder die resolutie actief zijn, is het zo dat het mandaat vandaag eigenlijk verleend wordt. Trouwens, niet op 1 juli, want dan zal het gewoon de regering zijn die zegt dat we gaan. Dat is het mandaat en dit behoeft ook een debat in het Parlement. Ik zeg echter opnieuw heel duidelijk dat de Grondwet de manier bepaalt waarop er wordt beslist over deelname aan operaties. Ben ik bereid om hierover een debat te voeren in de Kamer? Uiteraard.
09.04 Alain Top (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik ben tevreden dat u zegt dat de beslissing ook zal worden voorgelegd aan de Kamer zodat er daarover uitvoerig kan worden gedebatteerd.
09.05 Minister Steven Vandeput: Ik heb gezegd dat het de regering zal zijn die zal beslissen.
09.06 Sébastian Pirlot (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 9033 van mevrouw Fernandez Fernandez vervalt want zij was gekoppeld aan de vragen uit punt 2 op onze agenda.
10 Question de M. Sébastian Pirlot au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la Marche Européenne du Souvenir et de l'Amitié" (n° 9159)
10 Vraag van de heer Sébastian Pirlot aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de Europese Mars van Herdenking en Vriendschap" (nr. 9159)
10.01 Sébastian Pirlot (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, la Marche Européenne du Souvenir et de l'Amitié (MESA) n'échappera pas, comme l'année passée, aux coupes budgétaires réalisées au sein de votre département. Je vous interrogeais déjà sur celle-ci il y a un an et vous m'indiquiez alors vous atteler à conserver, dans le cadre du devoir de mémoire, la Journée du Souvenir ainsi que les hommages aux différents monuments pendant la semaine.
Par ailleurs, une évaluation était prévue pour la fin de l'année dernière afin de déterminer l'évolution future. C'est dans ce contexte que j'ai appris, par la presse, que l'armée aurait de plus en plus de difficultés à mettre à disposition des militaires et des bus pour le transport des marcheurs et surtout que le budget de 50 000 euros alloué en 2015 sera probablement raboté une nouvelle fois de 5 à 10 %. L'effectif militaire sera aussi plus réduit avec 250 personnes au lieu de 300.
Vous qui m'indiquiez vouloir entretenir les liens Armée-Nation, avouez que nous semblons loin du compte.
Au nom de l'importance du travail de mémoire, compétence de votre département, cette nouvelle réduction budgétaire semble paradoxale alors que cette marche connaît un succès croissant. Rappelons également que cette marche a vu le jour en mémoire des Chasseurs Ardennais ayant combattu et résisté en mai 1940.
Monsieur le ministre, quelles ont été les conclusions de l'évaluation dont vous me parliez, il y a un an? Quand pourrez-vous communiquer aux organisateurs le budget alloué par la Défense à la MESA en 2016? Si ce budget est en diminution à nouveau pour 2016, cette diminution sera-t-elle récurrente à l'avenir? Ce financement par votre département est-il amené à disparaître dans un avenir proche? Cette décision n'est-elle pas néfaste et paradoxale vis-à-vis de l'entretien des liens Armée-Nation et sur le plan de la mémoire? Quel impact une potentielle diminution budgétaire pourrait-elle avoir sur l'ampleur de cet évènement en 2016, tant sur le plan de la mémoire que de la logistique, du prix pour les participants, du nombre de marcheurs ou de sa renommée internationale?
10.02 Steven Vandeput, ministre: Monsieur Pirlot, le budget définitif alloué par la Défense à la MESA pour 2016 n'a pas encore été fixé, ni d'ailleurs pour les autres grands événements. L'état-major finalise le dossier et l'évaluation de l'année 2015 en fera partie.
Sur la base des éléments dont je dispose, malgré ce que vous appelez les coupes budgétaires, la MESA 2015 fut un succès. Elle a rassemblé près de 10 000 marcheurs, chiffre très proche de la moyenne des cinq dernières années. Le devoir de mémoire fut honoré dans la même mesure que lors des éditions précédentes par l'organisation de la Journée du Souvenir, qui précède les quatre jours de marche, et par des cérémonies commémoratives auprès de plusieurs monuments aux morts dans les entités traversées par les marcheurs.
Comme je vous le disais il y a environ un an, en réponse à votre question, c'est la réalité budgétaire qui nous a obligé à prendre des mesures.
Grâce à des rationalisations, une amélioration de l'efficience et un soutien accru du monde civil, nous avons pu obtenir un résultat qui n'est pas moindre que celui des années précédentes. Si l'évaluation montre que d'autres rationalisations sont possibles, je n'hésiterai à les réaliser. Cependant, l'organisation de la MESA reste garantie.
Par ailleurs, le taux de participation en 2016 devrait être favorablement influencé par le fait qu'il s'agit de la cinquantième édition de la marche depuis sa création, en 1967.
10.03 Sébastian Pirlot (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.
Cela dit, je ne partage pas le tableau idyllique que vous venez de nous brosser. Je regrette que, face à la diminution drastique de son budget, la MESA soit désormais contrainte d'envisager la création d'une ASBL et que la dizaine de communes qui en seront membres devront chacune payer plusieurs milliers d'euros pour assurer son maintien.
Finalement, cela correspond à votre volonté de faire payer les communes pour des éléments aussi importants que sont le devoir de mémoire et l'aide à la Nation. Cela correspond également à une technique budgétaire de plus en plus utilisée par le gouvernement fédéral qui prend des décisions et en reporte la charge financière sur les communes.
L'incident est clos.
- de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de gebrekkige voortgang van de technologische en softwareontwikkeling van de F-35" (nr. 9163)
- de heer Benoit Hellings aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de grote technische problemen en de nieuwe vertragingen bij het uitrollen van het Amerikaanse F-35-programma 'Lightning II'" (nr. 9262)
- M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le blocage du développement technologique et informatique des F-35" (n° 9163)
- M. Benoit Hellings au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les graves difficultés techniques et les nouveaux retards dans la mise en oeuvre du programme américain F-35 'Lightning II'" (n° 9262)
11.01 Alain Top (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, blijkbaar komt, wegens problemen bij de ontwikkeling van de software voor de F-35, de timing van die ontwikkeling opnieuw in gevaar. In een nota van 11 december 2015 stelt Michael Gilmore, Amerikaans directeur, dat de officiële planning van de technologische ontwikkeling niet realistisch zou zijn. De directeur wees erop dat meer tests nodig zijn.
Het is ook niet de eerste keer dat F-35 bij de ontwikkeling problemen kent. In 2015 nog bleek dat het kanon, een van de belangrijkste wapens aan boord, niet werkt, ondanks het feit dat reeds zeven jaar aan het toestel werd gesleuteld en ondanks ontwikkelingskosten van meer dan 700 miljard euro. Het Pentagon hield bij alle problemen — ondertussen zijn dat er te veel om op te noemen — vol dat de deadline van 2017 niet in gevaar komt. Nu blijkt echter dat die timing geen realistische raming is.
Daarom kreeg ik graag
een antwoord op de hiernavolgende vragen, aangezien er volgens u nog geen
beslissing is genomen.
Wat is uw oordeel
over de berichten met betrekking tot de moeilijkheden bij de ontwikkeling van
de F-35?
Ons land houdt
niet vast aan de strikte deadline van 2017. Niettemin roept het grote
aantal problemen een aantal vragen op. Een grote hoeveelheid testpoints
zou niet worden uitgevoerd, om de deadlineproblemen tegen te gaan, wat
uiteraard ten koste van de veiligheid gaat. Wordt door Defensie voldoende aandacht
aan die problematiek geschonken?
Ten slotte,
de achterstand loopt steeds meer op. Meent u dat die oplopende achterstand
problemen kan opleveren, als België voor de F-35 zou opteren?
11.02 Benoit Hellings (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le
ministre, comme le disait M. Top, d'après un rapport du Director of
Operational Test and Evaluation (DOT&E), soit le département du
ministère de la Défense américain chargé du suivi des programmes industriels
d'armement, d'importantes difficultés persistent dans la mise en oeuvre du
programme du nouveau chasseur-bombardier de Lockheed Martin. Ainsi, l'US
Air Force constate que l'avion ne remplit pas les critères minimaux
nécessaires. L'armée de l'air américaine serait incapable de déclarer ses premiers
F-35 opérationnels avant la fin de l'année 2016, ainsi que c'était prévu.
Plus grave, le même rapport pointe que les dix premiers avions livrés et
approuvés cet été par le corps d'élite des Marines ne seraient pas aptes
au combat. Ces F-35, dits B, parce qu'ils sont capables de décoller et
d'atterrir à la verticale, ne peuvent porter qu'une partie de l'armement prévu
– ce qui est plutôt embêtant pour des bombardiers – et leurs canons ne
seraient opérationnels que d'ici quelques années.
À cela s'ajoutent de graves considérations concernant la déficience du
système informatique installé à bord des 170 appareils déjà construits: on
parle d'ambiguïtés dans l’affichage des menaces et d'un bug sur le logiciel de
fusions de données, alors qu'il s'agit là, paraît-il, de l'avantage primordial
de ce chasseur-bombardier par rapport aux autres. Ainsi, le F-35 serait
incapable de voler en formation ou de faire fonctionner certains de ses
capteurs.
Le rapport du DOT&E pointe aussi des risques élevés de blessures,
voire de décapitations, en cas d'éjection en urgence du pilote. C'est la raison
pour laquelle il est à ce stade interdit aux pilotes les plus légers de prendre
les commandes des avions-tests. Le rapport nous en apprend également un peu
plus sur l'état des dépenses déjà réalisées par Lockheed Martin dans le cadre
de ce programme. Il est question à ce jour – tenez-vous bien – de
163 millions de dollars par appareil!
Monsieur le ministre, compte tenu de l'accumulation des inquiétantes
bévues techniques et des dérapages financiers du
programme F-35 Lightning II, la Défense envisage-t-elle de
retirer cet appareil de la liste des cinq concurrents dans la succession du
F-16 belge?
Dans la perspective de ce marché, une veille technique visant à recenser
les difficultés rencontrées par les cinq programmes – pas seulement celui
du F-35 – actuellement retenus a-t-elle été prévue au sein de la Défense?
La Défense envisage-t-elle de se doter d’appareils permettant un
décollage et un atterrissage à la verticale – ceux qui décapitent les
pilotes en ce moment? Cette fonction de décollage et d'atterrissage à la
verticale pourrait-elle apparaître dans le futur cahier des charges en cours de
rédaction?
11.03 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Top, mijnheer Hellings, het zal u verbazen, maar het Belgische leger beschikt niet over F-35-vliegtuigen. Bij mijn weten hebben wij thans ook geen F-35-vliegtuigen in bestelling. Ik zie dus niet in in welke mate ik uw vragen hieromtrent zou moeten beantwoorden.
11.04 Alain Top (sp.a): Mijnheer Hellings, uw collega is al vertrokken. Hij kreeg daarnet ook geen antwoord op zijn vragen.
Mijnheer de minister, in uw strategisch plan hebt u het over het nemen van een beslissing omtrent de vervanging van de F-16's tegen 2017 of nog vroeger; ik weet de datum nu niet exact uit het hoofd. Ik citeer niet alleen uit het strategisch plan. Sinds het indienen van de vraag en de behandeling ervan in deze commissie kan ik u nog een aantal artikelen overhandigen waarin er twijfel wordt gezaaid over de verdere ontwikkeling van de F-35 en de problemen met die toestellen.
U beweert dat de Ministerraad nog geen beslissing heeft genomen over een bepaald type. De F-35 is wel een van de vijf toestellen die vandaag de voorkeur genieten. Als er zoveel twijfel bestaat over de F-35, vraag ik mij af of dat niet voor problemen zal zorgen op het moment dat u een beslissing moet nemen. Stel dat u kiest voor de F-35, een toestel met zoveel problemen die tegen die datum wellicht nog niet zullen opgelost zijn, dan zal dat een invloed hebben zowel op de veiligheid van de piloten als van de mensen in de omgeving, alsook op de timing inzake de verdere ontwikkeling van het toestel als van de levering ervan.
Ten slotte, de kostprijs blijft maar oplopen door allerhande problemen en verdere onderzoeken, enerzijds, en doordat andere landen nu of in een recente verleden hebben beslist om niet verder te gaan met de F-35's, anderzijds.
Ik blijf met de vraag zitten wat u zult doen als u moet beslissen over de vervanging van de F-16’s.
De voorzitter: Mijnheer Top, ik stel voor dat u die vraag stelt als de staatsagentschappen op bezoek komen.
11.05 Benoit Hellings (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette courte réponse. Comme vous le savez, les chasseurs-bombardiers ne sont pas la tasse de thé des écologistes, tant d'un point de vue stratégique que budgétaire. Le F-35 ne fait pas partie du matériel belge dont la Défense dispose aujourd'hui. Néanmoins, il se trouve sur la liste des cinq concurrents. À ce titre et compte tenu des bévues systématiques du programme F-35, vous pouvez au moins nous dire si celui-ci peut être maintenu sur la liste des cinq concurrents potentiels. À cette question, vous auriez pu répondre.
Je vous ai également posé une question très concrète quant à savoir si la Défense a besoin d'un avion qui décolle à la verticale et atterrit à la verticale. Là non plus, je n'ai pas eu de réponse. Cela pourrait être un Rafale, un Gripen ou encore un autre avion plutôt que le F-35.
Enfin, le fait que le F-35 soit toujours sur la liste des concurrents potentiels pour le remplacement du F-16 et que vous ne semblez pas vouloir l'en retirer, m'incite à penser deux choses. D'une part, il faut une veille budgétaire. À cet effet, nous avons déposé, avec quelques collègues, une proposition de résolution qui vise à mettre la Cour des comptes dans le cockpit du programme de remplacement des F-16. De fait, budgétairement, on constate que certains programmes, dont celui du F-35, sont extrêmement coûteux, à savoir 163 millions de dollars par appareil. D'autre part, il faudra aussi, dans le cockpit, des techniciens qui vérifient que les programmes dont se dotera la Belgique à l'avenir – je répète que ce n'est pas notre tasse de thé – sont sérieusement suivis et que nos pilotes ne se voient pas éraflés ou décapités dans l'éventuel futur avion de chasse.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- M. Sébastian Pirlot au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le Sommet de l'OTAN" (n° 9290)
- M. Sébastian Pirlot au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le Sommet de l'OTAN" (n° 9349)
- M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la mission menée par l'OTAN en mer Égée contre le trafic d'êtres humains" (n° 9369)
- M. Veli Yüksel au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les opérations de l'OTAN en Méditerranée" (n° 9410)
- de heer Sébastian Pirlot aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de NAVO-top" (nr. 9290)
- de heer Sébastian Pirlot aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de NAVO-top" (nr. 9349)
- de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de NAVO-opdracht op de Egeïsche Zee tegen mensensmokkel" (nr. 9369)
- de heer Veli Yüksel aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de NAVO-operatie op de Middellandse Zee" (nr. 9410)
12.01 Sébastian Pirlot (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, j'ai appris récemment par la presse que la Turquie et l'Allemagne allaient demander à l'OTAN son aide pour mieux lutter le long des côtes turques contre les passeurs et l'immigration illégale vers l'Europe.
La chancelière allemande n'a pas précisé quelles propositions concrètes allaient être formulées lors de la réunion des ministres de la Défense, censée notamment aborder la situation en Syrie de manière générale.
Si le secrétaire général de l'Alliance a indiqué que vous et vos collègues alliez étudier "très sérieusement" cette demande, le premier ministre grec a lui immédiatement soulevé d'importantes réserves.
Monsieur le ministre, quelles réponses la Belgique a-t-elle apportées au niveau de l'OTAN sur ces mesures potentielles demandées par Ankara et Berlin qui pourraient, selon eux, contribuer à affronter la crise des réfugiés? De quelles interactions s'agirait-il, et dans quel cadre, par rapport aux décisions prises par l'Union européenne notamment vis-à-vis de Frontex ou de la politique de sécurité et de défense commune (PSDC)? Quels seraient les garde-fous de telles mesures?
Quelle évaluation l'OTAN fait-elle du paquet de mesures de réassurance pour la Turquie adopté l'an dernier, incluant de la surveillance aérienne, de la police de l'air et une présence maritime accrue en Méditerranée orientale? Des mesures additionnelles ont-elles ou vont-elles être décidées en ce sens?
Au-delà des dossiers liés à la Syrie, pourriez-vous, monsieur le ministre, faire un débriefing des décisions prises par ce Sommet de l'OTAN, notamment sur une "présence avancée" de l'Alliance en Europe de l'Est? Quelles seront les conséquences éventuelles sur le terrain, notamment pour la Belgique, de la décision prise par Washington de quadrupler les dépenses liées à la présence américaine en Europe?
12.02 Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, op 11 februari hebben de ministers van Defensie in de NAVO beslist dat de NAVO gaat patrouilleren in de Egeïsche zee in de strijd tegen de mensensmokkelaars. Een NAVO-vloot van drie fregatten onder Duitse leiding zal de smokkelroutes van bendes die vluchtelingen van Turkije naar Griekenland brengen aanpakken. De NAVO zal daarvoor nauw samenwerken met de Turkse en Griekse autoriteiten en met Frontex.
De schepen maken deel uit van de Standing NATO Response Force Maritime Group 2, een parate eenheid van vijf schepen die momenteel onder Duits bevel staat en actief is in de buurt van Cyprus. De vloot bestaat naast een Duits bevoorradingsschip ook uit Canadese, Turkse en Italiaanse schepen. Volgens de secretaris-generaal van de NAVO zal de vloot cruciale informatie doorspelen aan de kustwacht die dagelijks honderden vluchtelingen aantreft op zee. Het is vooral de bedoeling om de smokkelbendes te ontmaskeren.
Ik had graag een antwoord gekregen op de volgende vragen. Kreeg België reeds een vraag om bij te dragen aan deze missie?
Verschillende ngo’s spreken hun bezorgdheid uit over de uitwisseling van informatie tussen de NAVO en Turkije. Gezien de vijandigheid van Turkije ten opzichte van de Koerdische bevolking zou deze extra informatie de veiligheid van de vluchtelingen eventueel in gevaar kunnen brengen. Werd deze bezorgdheid besproken op de bijeenkomst in Evere?
12.03 Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, ik kom onmiddellijk tot mijn vragen, de zaak is duidelijk geschetst door de collega’s. Wat is het mandaat van deze missie?
De Unie heeft met de missie EUNAVFOR Med een gelijkaardige opdracht vervuld in de Middellandse Zee voor de Libische kust, in de Libische wateren. Wat is het verschil tussen deze operatie en de operatie van de NAVO? Als het gaat over EUNAVFOR Med spreken we over een EU-operatie. Hier gaat het over een NAVO-operatie.
Welke bijkomende opdrachten zal de NAVO-operatie uitvoeren? Wat is de context en welke zijn de concrete doelstellingen?
We hebben gelezen en gehoord dat u het plan genegen bent. Wat is de bijdrage van België aan deze NAVO-operatie? Zullen we hieraan meewerken?
12.04 Minister Steven Vandeput: Mevrouw de voorzitter, collega’s, Europa wordt vandaag geconfronteerd met de grootste migratiecrisis sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog.
Tijdens de bijeenkomst van de ministers van Defensie van de NAVO op 10 en 11 februari 2016 hebben de NAVO-leden zich naar aanleiding van de gemeenschappelijk vraag van Duitsland, Turkije en Griekenland – la Grèce aussi, M. Pirlot – akkoord verklaard hun steun te verlenen in de aanpak van de netwerken van mensensmokkelaars.
Er is op de NAVO-top door de ministers beslist om aan SACEUR, het hoofd van de NAVO, de opdracht te geven om tegen 24 februari een voorstel te doen met betrekking tot de rules of engagement enzovoort in een dergelijke operatie.
L'objectif serait de contribuer aux efforts internationaux visant à juguler les trafics illégaux en mer Égée.
Het gaat over de Egeïsche Zee, tussen Turkije en Griekenland.
Le Standing NATO Maritime Group 2 (SNMG 2) est actuellement déployé dans la région. Il sera chargé, en coopération avec les autorités compétentes, de mener des opérations de reconnaissance, de surveillance et de contrôle des traversées illégales en Mer Égée et d'établir une liaison directe avec l'Agence européenne de gestion des frontières (Frontex).
De operatie in de Egeïsche Zee is dus complementair met EUNAVFOR MED in het zuiden van de Middellandse Zee. België maakt deel uit van de Standing NATO Maritime Group 1, die op het noorden gericht is. België maakt geen deel uit van de operatie van Standing NATO Maritime Group 2, en wij hebben ook geen rechtstreekse vraag gekregen om daaraan een bijdrage te leveren.
Ik wil u wel bevestigen wat ik eerder in deze commissie gezegd heb. Wij willen in het najaar een bijdrage leveren aan EUNAVFOR Med in de vorm van een fregat. Dat is zo gepland, en dat blijft zo gepland. Er is geen reden om daaraan iets te veranderen.
Durant la réunion des ministres de la Défense, l'OTAN a également pris la décision de faire développer des options pour intensifier les opérations de renseignement, de surveillance et de reconnaissance le long de la frontière turco-syrienne.
Turkije bevindt zich op de eerste lijn van de crisis en deze maatregelen komen ter versterking van de maatregelen die de NAVO in december heeft genomen om Turkije te ondersteunen.
Mijnheer Top, als mensen of ngo’s ongerust zijn over informatie-uitwisseling tussen Turkije en de NAVO moet ik er toch op wijzen dat Turkije lid is van de NAVO. Het lijkt mij dan ook evident dat zij informatie krijgen van de NAVO.
Daarenboven heeft de NAVO beslist om haar steun aan de internationale coalitie tegen Daesh te verhogen.
À la suite d'une demande américaine, les avions de surveillance AWACS serviront à combler les lacunes causées par le fait que les capacités internationales ont été affectées à la lutte contre Daech . Cette décision accroîtra l'aptitude de la coalition à affaiblir et détruire le groupe terroriste.
Des renseignements plus efficaces et une surveillance accrue constituent les facteurs clefs de la réponse de l'OTAN aux menaces hybrides, qu'elles viennent de l'Est ou du Sud.
De NAVO verbetert zo haar capaciteit om hybride dreigingen te identificeren en daar snel op te kunnen reageren.
De NAVO en de Europese Unie die beiden een rol vervullen in het aanbieden van instrumenten en bij het raad geven op bepaalde specifieke domeinen, zullen nog nauwer samenwerken. Daar heeft België heel hard de nadruk op gelegd. Neem bijvoorbeeld de juist besproken operatie die de NAVO zou uitvoeren in de Egeïsche zee: die werd gevraagd en aangekondigd op een ogenblik waarop ook de vertegenwoordigers van de EU er waren. Dat is besproken met de EU en zal daarmee nauw samengaan.
Ook op cybervlak zijn er nu structurele afspraken gemaakt. Wij hebben er op aangedrongen om dat ook te doen op andere vlakken van informatie-inwinning.
Enfin, en annonçant qu'ils allaient multiplier par quatre les moyens mis à disposition des Alliés en Europe, les États-Unis ont rassuré les membres de l'Alliance et ont réaffirmé leur posture forte dans le cadre de la crise en Europe de l'Est.
Hoe meer men naar het oosten opschuift, hoe meer men schreeuwt om maatregelen tegen Rusland. Zij voelen die dreiging anders aan dan wij vandaag. De Amerikanen hebben daar deels een antwoord op gegeven door aan te kondigen dat zij naar een verviervoudiging gaan. Het gaat dan specifiek over bijvoorbeeld het prepositioneren van materiaal en dergelijke, maar die vraag komt straks nog aan bod.
12.05 Sébastian Pirlot (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses complètes. Eu égard à la décision américaine de quadruplement des dépenses, une décision plus concrète par rapport à une présence avancée en Europe de l'Est est-elle intervenue?
12.06 Steven Vandeput, ministre: Lors de la discussion, les Américains ont annoncé un quadruplement des dépenses et chacun a dit "merci". Les Baltes sont très heureux de cette confirmation. Il ressort de l'analyse de l'environnement sécuritaire que les Américains sont plutôt focalisés sur le Pacifique. Ils ont néanmoins confirmé qu'ils continuent à supporter l'OTAN.
12.07 Alain Top (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor het uitgebreid antwoord.
Ik heb een bedenking over het antwoord op mijn tweede vraag en de opmerking van de ngo’s. Ik vind het belangrijk om veel aandacht te besteden aan alles wat te maken heeft met de mensenrechten, zelfs al maakt Turkije deel uit van de NAVO. Heel de regio is een wespennest en de problematiek is van die aard dat het niet eenvoudig is om daar goed werk te leveren of inlichtingen te verzamelen.
Ik vind het van groot belang om tijdens dergelijke bijeenkomsten te werken aan die punten. Er moet bij de verschillende partners op worden aangedrongen om rekening te houden met de mensenrechten ten opzichte van de verschillende bevolkingsgroepen in de regio.
12.08 Veli Yüksel (CD&V): Mevrouw de voorzitter, ik dank de minister voor het antwoord.
Het is goed dat de Europese Unie en de NAVO beter samenwerken als het gaat over de strijd tegen Daesh.
Uit uw antwoord, mijnheer de minister, begrijp ik dat wij niet werden gevraagd om deel te nemen aan de operatie van de NAVO in de Egeïsche Zee. Wij zullen er dan ook geen bijdrage aan leveren?
12.09 Minister Steven Vandeput: Dat is op dit ogenblik inderdaad niet gepland.
12.10 Veli Yüksel (CD&V): Oké.
12.11 Minister Steven Vandeput: Mevrouw de voorzitter, ik wil toch even verduidelijken dat wij in de strijd tegen Daesh werken vanuit een internationale coalitie. De NAVO is hierin geen betrokken partij. Het lijkt mij ook het beste om dit zo te houden.
Na de NAVO-meeting hebben wij weliswaar in de NAVO-gebouwen een vergadering gehad met de aanwezige partners van die internationale coalitie. Het is duidelijk welke richting het uitgaat.
Het is evenwel belangrijk om te blijven benadrukken dat de NAVO vandaag geen onderdeel uitmaakt van de internationale coalitie. Alle NAVO-landen zijn weliswaar betrokken bij de internationale coalitie, maar als organisatie is de NAVO geen rechtstreeks betrokken partij. Het lijkt mij belangrijk om dit te blijven benadrukken om de ongewenste perceptie tegen te gaan als zou het gaan om een oorlog tegen de islam.
12.12 Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, het is belangrijk dat u dat onderscheid maakt. Als u echter kijkt naar die 35 of meer landen, dan zitten daar heel veel NAVO-landen bij. Het is geen kwestie van de NAVO tegen de rest en dan zit Rusland daar ook een beetje in het vizier. Dat is waar u op doelt, denk ik. De NAVO als militaire alliantie kan natuurlijk wel een aantal zaken vergemakkelijken. U hebt ook terecht opgemerkt dat iets realiseren binnen de NAVO soms efficiënter en vlotter is dan iets realiseren binnen de EU.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
13 Question de M. Sébastian Pirlot au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les missions de search and rescue" (n° 9291)
13 Vraag van de heer Sébastian Pirlot aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de search and rescue-opdrachten" (nr. 9291)
13.01 Sébastian Pirlot (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, comme vous le savez, je suis très attaché aux missions qui relèvent de I'aide à la Nation, car elles me paraissent essentielles. Il en va ainsi des missions dites de search and rescue en mer du Nord.
Lors de votre présentation de l'esquisse du plan stratégique, votre slide 28 reprenait plusieurs tâches de la Défense nationale soumises à examen ou qui pourraient même passer à la trappe d'ici à 2030. Je pense notamment à celles du sauvetage en mer. Cette annonce peut sembler paradoxale, alors que l'armée belge a pris livraison, voici peu de temps, d'hélicoptères NH90 en version navale (NFH) flambant neufs afin de permettre le remplacement à terme des Sea King vieillissants.
Monsieur le ministre, selon quel calendrier et quelle méthode envisagez-vous l'abandon des missions de recherches en mer? Quel autre organisme serait-il chargé de ces missions? Pensez-vous recourir au public ou au privé? Avez-vous déjà pris contact avec les autorités locales à ce sujet? Si cet abandon pur et simple venait à être décidé, qu'adviendrait-il de nos NH90 en version navale?
13.02 Steven Vandeput, ministre: Monsieur Pirlot, comme je l'ai expliqué aux membres de la commission de la Défense nationale du 13 janvier dernier, la tâche search and rescue constitue une responsabilité qui incombe au gouvernement. Elle devra être encore honorée à l'avenir.
J'ai également fait remarquer que les quatre NH90 de la version navale – les NATO Frigate Helicopters (NFH) – de notre Défense sont actuellement chargés de remplir cette mission de sécurité interne.
En plus du remplacement des cinq hélicoptères Sea King, qui étaient auparavant responsables de la tâche de sauvetage en mer, les NFH se substitueront également aux trois hélicoptères de type Alouette III qui servent d'hélicoptères de bord sur les navires de notre marine.
Une étude doit déterminer s'il est possible de combiner cette tâche avec la mission search and rescue.
L'état-major m'informera rapidement des solutions possibles. Il sera ensuite possible de prendre une décision objective de concert avec mes collègues du gouvernement.
13.03 Sébastian Pirlot (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.
Cela dit, il me revient de source bien informée et de manière récurrente que votre département mènerait des négociations très avancées avec une société privée qui reprendrait les tâches de search and rescue. Pouvez-vous me confirmer ou m'infirmer cette information?
13.04 Steven Vandeput, ministre: Il est clair qu'il est nécessaire d'examiner ce qu'il est possible de faire en la matière. Mais, pour l'heure, je peux vous affirmer, en vous regardant dans les yeux, qu'aucune négociation n'est en cours. Il y a bien sûr des questions. Des études sont menées. Autrement dit, des contacts sont pris en vue de voir comment procéder, ce qui peut être fait, mais aussi de déterminer le coût d'une éventuelle initiative. Mais je vous répète qu'aucune négociation n'est actuellement en cours.
13.05 Sébastian Pirlot (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse très claire.
L'incident est clos.
- de heer Tim Vandenput aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de terugkeer van het Amerikaans leger naar de kazerne van Zutendaal" (nr. 9299)
- de heer Peter Buysrogge aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de kazerne van Zutendaal" (nr. 9303)
- M. Tim Vandenput au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le retour de l'armée américaine à la caserne de Zutendaal" (n° 9299)
- M. Peter Buysrogge au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la caserne de Zutendaal" (n° 9303)
14.01 Peter Buysrogge (N-VA): Mijnheer de minister, er werd al een vraag gesteld over het optrekken van het Amerikaans defensiebudget en het algeheel enthousiasme dat daarover blijkbaar bestaat.
Het perspectief van de dreiging in Oost-Europa is een van de zaken die u in uw strategisch plan hebt aangekaart, toch een bedreiging waarmee wij rekening moeten houden.
Ik heb begrepen dat het Amerikaans leger vorig jaar op zoek was naar een opslagruimte van 70 000 m2 in Europa. Uit een aantal berichten in de pers kon ik afleiden dat zij die vraag aan een aantal NAVO-partners in Europa hebben gesteld. Er was ook een concrete vraag over wat de inzet op het Belgisch grondgebied zou kunnen zijn.
Mijnheer
de minister, klopt de berichtgeving in de media daarover? Wat is de timing
daarvan? Over hoeveel en welk type materiaal gaat het? Ik lees dat het gaat
over tanks, voertuigen en munitie, maar ik wil daarover graag meer concrete
informatie.
Is er
sprake van nieuwe werkgelegenheid? Wie zal aanwerven: het Amerikaanse leger,
Defensie of een tussenpersoon, een privéfirma? Over welke type jobs gaat het? U
had het immers over de mogelijkheid van 200 jobs. Gaat het om jobs voor
laaggeschoolden of andere en voor welke functies? Zullen er ook Amerikaanse
militairen en/of burgers in Zutendaal worden tewerkgesteld?
Kan of zal
deze opslagplaats van militair materieel door Rusland worden geïnspecteerd in
het kader van het CFE-verdrag of het Open Skiesverdrag?
14.02 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Buysrogge, ik zou u graag concrete antwoorden geven. Dan zou het in mijn eigen provincie een stuk rustiger zijn. Feit is dat er al een principieel akkoord is. Destijds hebben wij principieel geantwoord dat als die vraag komt, België levert.
Twee weken geleden hebben wij, samen met enkele andere landen, na de aankondiging van de Amerikaanse president dat het budget verhoogd werd, de bevestiging gekregen dat Zutendaal één van de drie locaties zou zijn waar het Amerikaanse leger het materiaal van zijn gemechaniseerde brigade wil onderbrengen. Het gaat daarbij om al het conventionele materiaal wat met zo’n brigade te maken heeft: rollend materieel, kanonnen of munitie.
Vandaag blijft de vraag beperkt tot een deel van het kwartier Zutendaal, maar zij kan uitgebreid worden. Er wordt verwacht dat dit op termijn zal gebeuren.
Inzake de wettelijke basis voor het samen gebruiken van een kwartier, gaan wij uit van het bestaande akkoord van 1973. Er bestaan ook akkoorden over cofinanciering en dergelijke meer. Over de praktische zaken moet nog een akkoord afgesloten worden: wie zal de mensen aanwerven, voor welke taken, enzovoort. Wij verwachten in elk geval dat het vooral zal gaan om bewakingsjobs, onderhoudsjobs, en dergelijke meer. De aanwezigheid van militairen zou, volgens de huidige gegevens, zeer beperkt blijven, omdat het hier om opslag gaat.
Het materiaal zou hier geplaatst worden met het oog op deterrence and reassurance, zodat de Amerikanen dat materiaal als het moet in een flits kunnen brengen waar het nodig is. Het zou kunnen gaan over 200 tot 250 jobs. Dat heb ik gezegd.
De opdrachten en de activiteiten van het Competentiecentrum Rollend Materieel en Bewapening – het gaat eigenlijk over het CC in Rocourt, maar Zutendaal valt hieronder – zijn van die aard dat het kwartier vandaag al onder de CFE-akkoorden valt. Dat verandert niet. Het blijft zo.
14.03 Peter Buysrogge (N-VA): Mijnheer de minister, het gaat dus eerder om een principeakkoord. Ik begrijp dat u uitkijkt naar de verdere concretisering ervan.
14.04 Minister Steven Vandeput: Het zal wel zeer snel gaan.
14.05 Peter Buysrogge (N-VA): Weet u al wanneer nieuwe elementen in het dossier zouden gekend zijn? In het dossier stelt zich een aantal opportuniteiten, in eerste instantie op het vlak van tewerkstelling in Limburg, maar ook voor de ruimere regio is de tewerkstelling een interessant gegeven.
Wij positioneren ons als een trouwe bondgenoot door het akkoord mogelijk te maken. Ik heb begrepen dat het over de opslag van conventioneel materiaal gaat. Ik hoorde een zucht van oplichting bij mijn achterbuur daaromtrent.
Het is ook een opportuniteit op het vlak van de veiligheid. Ik heb al gezegd dat uw strategisch plan rekening houdt met die bedreigingen. Op dat vlak kunnen wij hiermee een antwoord bieden.
L'incident est clos.
De voorzitter: Ik moet de commissievergadering verlaten. Ik ben immers ingeschreven voor een seminarie over defensie. De registratie begon om 12 u 00.
14.06 Minister Steven Vandeput: Ik heb een afspraak om 13 u 50. Mij niet gelaten, zolang de vragenlijst wordt afgewerkt.
De voorzitter: De heer Top heeft aangeboden mij te vervangen, waarvoor ik hem dank. Er kan dus worden voortgewerkt.
Voorzitter: Alain Top.
Président: Alain Top.
15 Vraag van de heer Peter Buysrogge aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de beloofde humanitaire en militaire steun aan de peshmerga's" (nr. 9302)
15 Question de M. Peter Buysrogge au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'aide humanitaire et militaire promise aux peshmergas" (n° 9302)
15.01 Peter Buysrogge (N-VA): Mijnheer de minister, ik hoop natuurlijk dat de vragen zullen kunnen worden beantwoord en niet te veel vertrouwelijke informatie zal worden verstrekt. Ik weet echter dat u op dat vlak voorzichtig bent.
In het verleden zijn er goede contacten geweest tussen België en de Koerdische overheid. In 2015 zijn er een heel reeks contacten geweest, zowel op parlementair als op ministerieel niveau. Er is in maart 2015 in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen ook een gedachtewisseling geweest. Ook is in de loop van 2015 een aantal senatoren naar Koerdistan getrokken.
Er heeft ook hier in de commissie op 27 oktober 2015 een hoorzitting plaatsgevonden, waarbij onder leiding van generaal Jafar Mustafa Ali een delegatie van Iraakse Koerden toelichting is komen geven. Zij vroeg toen ook expliciet naar ondersteuning van België op zowel humanitair en medisch als op militair vlak.
Ik heb begrepen dat er, toen de delegatie hier in het land was, ook contacten met de federale regering en met u zijn geweest.
De algemene teneur in de commissie was toen dat België moest nagaan op welke manier er ondersteuning zou kunnen komen. Dat was niet in het kader van een internationale coalitie. Dat was toen niet in het kader van het takenpakket van België in de internationale coalitie.
Wij hebben vernomen dat begin februari 2016 een regeringsbeslissing is genomen, waardoor de Koerden ondersteuning zouden kunnen krijgen.
Uit wat zou die ondersteuning kunnen bestaan? Het zou over 41 paletten en medische kits gaan, die naar Erbil zouden worden gestuurd. Ook zouden vijf Belgische militairen meewerken aan trainingsprogramma’s voor de peshmerga die door Duitsland worden georganiseerd.
Mijnheer de minister, hoe lang zullen de vijf militairen meewerken aan het Duitse trainingsprogramma? Op welke manier zullen wij meewerken aan de trainingsprogramma's? Kan het aantal militairen in de toekomst nog evolueren?
Naast humanitaire en militair ondersteunende hulp was er ook een duidelijke vraag om militairen, wapens en munitie. De regering is nog niet ingegaan op die vraag. Waarom niet?
Komt de aangeboden hulp tegemoet aan de vraag van het Kurdistan regional government? Heeft de regering reeds een reactie gekregen van die overheid?
15.02 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Buysrogge, Defensie draagt inderdaad bij aan het Duitse trainingsprogramma met militaire lesgevers die in Duitsland verschillende specialiteiten zullen onderrichten.
Zij zullen dat vanaf het voorjaar doen. Wij hebben contact met de Duitsers omtrent de juiste planning en de juiste behoeften van hun training. Zij halen mensen binnen en trainen hen in specialiteiten die wij hebben aangeboden, zoals ontmijnen. Dat zijn zaken waarvoor wij bekend zijn.
De opleidingsprogramma's zullen ook in de toekomst het voorwerp uitmaken van een evaluatie.
De Belgische regeringsvisie is dat de Iraakse regering voldoende inclusiviteit van de diverse bevolkingsgroepen moet garanderen. Het leveren van directe militaire steun aan een bepaalde bevolkingsgroep zou daartegen kunnen ingaan. Daarom wordt ingezet op het bieden van defensieve en non-lethale steun. Dat is de reden waarom geen wapens en munitie wordt geleverd. De Koerdische overheid is vragende partij en heeft een hele shopping list, die ik ook heb gekregen, maar wij kiezen ervoor om verdedigingsmaterieel te leveren en defensief en non-lethaal te ondersteunen.
De levering van wapens en munitie is bovendien onderhevig aan wettelijke en politieke beperkingen en aan het akkoord van de Iraakse centrale regering.
Zoals gezegd, hebben de peshmerga ons onder meer verzocht om training en om de levering van medisch materiaal. De reactie van het Kurdistan regional government was er een van waardering voor de geleverde bijdrage aan zowel de training als aan de luchtcampagne.
15.03 Peter Buysrogge (N-VA): Mijnheer de minister, dank u.
Ik begrijp dat dat volledig past binnen de taakomschrijving van de internationale coalitie. Bij de peshmerga zijn ook vrouwen actief, zoals net nog ter sprake kwam. Zij zijn moedige strijders van een moedig volk dat zichzelf beschermt en dat ook een belangrijke taak op zich neemt binnen de internationale coalitie. De peshmerga hebben trouwens een grote frontlijn te verdedigen.
Ik apprecieer dat de regering binnen het wettelijke kader en de internationale mogelijkheden heeft nagegaan wat er kan. Het is goed te horen dat dat door de peshmerga wordt gewaardeerd. Dat pad kan zeker verder worden bewandeld. De peshmerga hebben een wat moeilijke relatie met de Irakese overheid en het is evident dat daarmee voorzichtig moet worden omgesprongen. Het is goed om in de mate van het mogelijke te zien wat er wel kan.
L'incident est clos.
- de heer Tim Vandenput aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de uitbreiding van de Duits-Nederlandse samenwerking" (nr. 9307)
- de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de intensievere samenwerking tussen de Nederlandse en Duitse marine" (nr. 9367)
- M. Tim Vandenput au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'extension de la coopération entre l'Allemagne et les Pays-Bas" (n° 9307)
- M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la collaboration renforcée entre les marines néerlandaise et allemande" (n° 9367)
16.01 Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, op 4 februari laatstleden hebben de Nederlandse en Duitse ministers van Defensie een intentieverklaring voor intensieve marinesamenwerking ondertekend. Duitsland wordt medegebruiker van het Nederlandse ondersteuningsschip Karel Doorman en het Duitse Seebataillon wordt geïntegreerd in de Koninklijke Marine. De luitenant-generaal der mariniers Rob Verkerk stelt het als volgt: “Wat je uiteindelijk wil is dat het Seebataillon en vergelijkbare eenheden van het commando zeestrijdkrachten interoperabel zijn zodat de Duitsers op elk moment snel kunnen inklikken. We zullen oefenprogramma’s op elkaar afstemmen net als technieken, tactieken en procedures”.
Bestaat de kans dat deze intensievere samenwerking tussen de Nederlandse en de Duitse marine de Belgisch-Nederlandse samenwerking zal verstoren? Welke invloed heeft deze samenwerking op onze samenwerking?
Ten tweede, bestaat de kans dat België ook in deze samenwerking tussen Nederland en Duitsland stapt?
Ten derde, hoe zal het eventueel gebruik van het ondersteuningsschip Karel Doorman geregeld worden? Zal er met een beurtrol of een soort puntensysteem gewerkt worden door de respectievelijke marines?
Ten laatste, is er door de Nederlands-Duitse samenwerking een verandering voor de toekomstplannen met ons eigen ondersteuningsschip, de Godetia?
16.02 Minister Steven Vandeput: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Top, wij waren niet betrokken bij de uitreiking van de Duits-Nederlandse overeenkomst en kunnen aldus geen gedetailleerde informatie bezorgen of een beoordeling geven van de feiten. Het is wel een feit dat die overeenkomst geen invloed heeft op de bestaande samenwerking tussen België en Nederland.
Internationale samenwerking is uiteraard belangrijk en blijft belangrijk voor de veiligheid van de Europese landen. Een dergelijke samenwerking laat nu eenmaal toe om de capaciteit te verwerven of in stand te houden die een individueel land zich niet meer zelfstandig kan veroorloven.
Om dergelijke verregaande samenwerkingsvormen tot een succes te maken, wat natuurlijk wel belangrijk is, moet er uiteraard voldoende vertrouwen zijn en moet de synergie er zijn tussen de deelnemende partners. Elke partner moet natuurlijk een voldoende en relevante bijdrage kunnen leveren, zodat er een win-winsituatie gecreëerd wordt voor de betrokken partners.
Uw laatste vraag ging over de Godetia. Ik wil het volgende toch nuanceren. De Karel Doorman is een compleet ander schip dan de Godetia. De Godetia is vorig jaar vijftig jaar geworden. Als wij overgaan tot vervanging van onze mijnenjagers, zal daar ook voldoende commandocapaciteit aanwezig zijn, zodanig dat wij een schip van het type Godetia niet meer nodig zullen hebben. Wij zullen zodoende een efficiëntiewinst boeken op het moment dat de mijnenjagers effectief vervangen zijn.
In verband met de Karel Doorman meen ik dat ik al eens voorgesteld heb dat het voor ons ook een optie zou kunnen zijn om daarin voor een stuk deel te nemen. Dat zullen wij nog op vrij korte termijn bestuderen. Volgende week heb ik een overleg gepland met mijn Nederlandse collega, waarbij veel dossiers eens naast elkaar gelegd zullen worden en waaromtrent wij samenwerkingsmogelijkheden zullen bespreken.
Er kan op verschillende manieren worden bijgedragen: financieel, met mensen, in afgesproken uren of op een nog andere manier. Het EATC werkt bijvoorbeeld via een uitwisseling van uren C-130. Er zijn verschillende manieren om dergelijke systemen te laten werken. U weet dat onze samenwerking vandaag, binnen BeNeSam, er een is op basis van een gesloten beurs en het afwegen van de fregatten tegenover de mijnenjagers. Daar komt het op neer.
16.03 Alain Top (sp.a): Ik dank u voor uw antwoord.
Ik heb nog een bijkomende vraag, over de toekomst. U zegt dat u volgende week een overleg gepland hebt met uw Nederlandse collega over de verdere samenwerking op het vlak van de marine, maar ook, zoals u hebt laten blijken, op andere vlakken binnen Defensie. Bestaat daarbij de mogelijkheid om bijvoorbeeld de huidige samenwerking tussen Nederland en België op het niveau van de marine — u zei dat u niet betrokken was bij de samenwerking tussen Nederland en Duitsland — uit te breiden, om elkaar in de toekomst als volwaardige en betrouwbare partners te beschouwen en een samenwerking met de drie landen op te zetten?
16.04 Minister Steven Vandeput: U hebt gelijk en in een ideale wereld zou dat allemaal zo zijn, maar ik ben er zelf van overtuigd dat dergelijke zaken van onderuit groeien. Wij werken nu samen met Nederland voor de fregatten en de mijnenjagers. De Nederlanders hebben de Karel Doorman. Zij hadden daarmee een te grote capaciteit. Zij hebben ook onderzeeërs. Ik denk niet dat wij daarin zullen meegaan. Partnerships moeten op een goede manier op elkaar worden afgestemd.
Wat een samenwerking met Duitsland betreft, als wij bijvoorbeeld zullen overgaan tot vervangingsprogramma’s, dan weet ik al dat zij ook aan het kijken zijn naar fregatten en mijnenjagers. Hoe groter de marktbevraging, hoe efficiënter die kan zijn.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 9337 van de heer De Vriendt wordt omgezet in een schriftelijke vraag. De heer Vandenput is niet aanwezig, dus zijn vraag nr. 9353 vervalt.
- de heer Tim Vandenput aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "recrutering via online advertenties" (nr. 9354)
- de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de extra rekruteringen bij Defensie" (nr. 9368)
- de heer Veli Yüksel aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de militairen op straat" (nr. 9407)
- M. Tim Vandenput au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le recrutement par publicité en ligne" (n° 9354)
- M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les recrutements supplémentaires à la Défense" (n° 9368)
- M. Veli Yüksel au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les militaires dans les rues" (n° 9407)
Vraag nr. 9354 van de heer Vandenput vervalt.
17.01 Alain Top (sp.a):
Mijnheer de minister, volgens
de vakbonden is het evenwicht tussen werk en privé binnen het leger zoek. Dat
heeft te maken met het feit dat de militairen al meer dan een jaar worden
ingezet voor bewakingsopdrachten in eigen land. Volgens de berichtgeving zou
een aantal militairen hun vakantiedagen van vorig jaar nog niet hebben kunnen
opnemen. Ondanks een vorige maatregel die u reeds nam, met name het inzetten
van logistiek personeel, zou de werkdruk nog te hoog liggen.
U
relativeerde de klachten in een interview in Terzake door te stellen dat de
militairen vooral fier zijn op hun opdracht, en terecht, en dat zij veel begrip
en appreciatie voor hun inzet krijgen.
In uw plan
worden de komende vier jaar telkens 700 aanwervingen gepland. In Terzake
stelt u dat er de komende jaren een paar honderden rekruteringen zullen
bijkomen.
Ik krijg
daarom graag een antwoord op de volgende vragen.
Hebt u
reeds zicht op het aantal bijkomende rekruteringen alsook wanneer zij worden
gepland?
Worden er
bijkomende rekruteringen gepland in 2016?
Zullen de
extra gerekruteerde militairen eventueel ook op straat worden ingezet? Dat is
uiteraard afhankelijk van het overleg over het protocol omtrent de inzet van de
militairen op straat.
Welke
oplossing plant u op kortere termijn om de werkdruk te verlagen?
Hoeveel
militairen die het voorbije jaar een bewakingsopdracht uitvoerden, hebben
intussen het leger op eigen vraag verlaten?
De
vakbonden stellen dat de militairen niet de mogelijkheid hadden om hun
vakantiedagen in 2015 op te nemen. Over hoeveel vakantiedagen gaat het? Kunnen
die dagen alsnog worden opgenomen en binnen welke termijn?
17.02 Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, mijn vraag gaat over de militairen die in het kader van de operatie Homeland Security worden ingezet voor de bewaking van belangrijke strategische plaatsen, gelet op de huidige terreurdreiging. Deze taken worden uitgevoerd naast hun trainingen en andere operaties. Dat zorgt nu voor enkele problemen. Dit bleek onder andere uit een reportage van Terzake, waarvoor u een interview hebt gegeven.
Het probleem is vooral dat voor deze militairen de verhouding tussen werk en privé niet meer in balans is. Zo vernam ik dat militairen aansluitend op een bewakingsopdracht in het buitenland zouden worden ingezet. Dit betekent een uithuizigheid van meer dan 3 maanden, wat natuurlijk een impact heeft op de situatie thuis.
Ook is de klacht geformuleerd dat militairen hun verlofdagen van vorig jaar niet zouden kunnen opnemen.
Vandaar mijn volgende vragen.
Erkent u dat er een probleem is? Is daarover overleg gepleegd met de vakorganisaties?
Uit de reacties van de militairen en van de vakbonden begrijp ik dat als wij de operatie Homeland Security willen voortzetten, er structurele oplossingen noodzakelijk zijn om de militairen faire kansen te geven. Door middel van welke initiatieven zult u hun verdere inzet mogelijk maken? Wilt u deze inzet inplannen in hun normale dagtaken en militaire opdrachten? Zult u daarbij rekening houden met hun sociaal en familiaal leven?
Wij weten dat de militairen voor die bewakingsopdrachten een extra vergoeding krijgen. Ik heb mij laten vertellen dat dit 50 euro per dag is. Gaat u dat ook herbekijken en aanpassen?
17.03 Minister Steven Vandeput: Ik kan beamen dat kan worden aangenomen dat de sociale druk van de militairen van de gevechtseenheden vandaag hoog is. Om hieraan tegemoet te komen, gebeuren twee zaken.
Ten eerste, de rekrutering wordt opgedreven. Ten tweede, ook andere militairen dan die van de gevechtseenheden zijn en worden voorbereid om aan de opdracht deel te nemen. Daarmee nemen wij de druk van de gevechtseenheden voor een stuk weg. Deze discussie werd vroeger ook al gevoerd.
Bij de rekrutering zal moeten worden gezocht naar een evenwicht tussen alle behoeften van Defensie die gekoppeld zijn aan de opdrachten en het beschikbare budget. Ik kan bevestigen dat wij voor 2016 de nodige herschikkingen in het budget voor 200 bijkomende rekruteringen zullen kunnen doen. Die extra gerekruteerde militairen moeten natuurlijk eerst wel een opleiding krijgen vooraleer ze operationele opdrachten kunnen uitvoeren, hetzij in het buitenland, hetzij in België. Wij maken daarin weinig onderscheid.
De militairen die Defensie verlaten op hun verzoek zijn niet verplicht om hun reden van vertrek op te geven. Zij worden uiteraard wel geïnterviewd, maar het is vandaag niet mogelijk om een correct beeld te geven van het aantal militairen dat Defensie zou hebben verlaten omwille van het feit dat zij het voorbije jaar een bewakingsopdracht uitvoerden.
Wij stellen geen relevante verschillen in aantallen vast bij de vertrekken op aanvraag in vergelijking met de laatste twee jaar. De statistieken van die vakbondsman zijn mij onbekend.
Daarnaast heb ik deelgenomen aan Terzake over dit onderwerp. Terzake heeft in Brussel serieus gezocht naar iemand die effectief zou bevestigen dat hij problemen had. In de reportage heb ik gehoord dat die man veel weg is van huis en indien zich zoiets in mijn gezinssituatie zou voordoen, zou ik dat heel erg vinden. Ik heb dat die man echter niet horen zeggen, want hij stelde dat het zijn job was. We moeten dus opletten dat we niks invullen voor andere mensen.
Zoals in Terzake gezegd, ben ik niet bezig met tabellen wie wanneer en waar zal patrouilleren. Ik heb de Staf wel gevraagd om goede evenwichten te bewaren rond de kerstperiode, om er ook voor te zorgen dat wie werd ingeschakeld toch minstens één van de twee feesten thuis zou zijn, behalve indien men zou aangeven dat dit geen probleem zou vormen.
Dan wat de vakantiedagen betreft. Alle militairen kunnen hun vakantiedagen van 2015 sowieso nog opnemen tot 30 april 2016. We kunnen vandaag dus nog niet weten welke de niet-opgenomen vakantiedagen zijn van 2015. We kunnen iets aanklagen, maar dan moeten we weten dat het probleem bestaat. We moeten dus eigenlijk wachten tot 30 april 2016 om te zien of mensen hun dagen van 2015 hebben opgenomen of niet.
17.04 Veli Yüksel (CD&V): Hebt u er nu geen zicht op hoeveel mensen nog dagen hebben staan?
17.05 Minister Steven Vandeput: Natuurlijk niet, want ze mogen die dagen sowieso opnemen tot 30 april. We kunnen dus vandaag niet zeggen dat mensen hun dagen niet hebben kunnen opnemen. Ik kan u daar geen antwoord op geven. Als mensen om operationele redenen hun vakantiedagen niet zouden kunnen opnemen, heb ik wel gevraagd om ervoor naar oplossingen te zoeken. De Generale Staf werkt daaraan.
We hebben geen voornemen om aanpassingen te doen van de bedragen van de vergoedingen die wettelijk verbonden zijn aan de deelstand 2, dus de deelstand “in operationele inzet”. Dat maakt deel uit van een totaalpakket en ik meen dat noch de sociale partners, noch ikzelf veel zin hebben om daarover in discussie te gaan. Als we die deur openen moeten we over alles en nog wat discussiëren, wat vandaag misschien niet aangewezen is. Er zijn dringender zaken. Ik meen dat de vergoeding die staat tegenover de inspanning die gevraagd wordt eigenlijk een gerede vergoeding is.
17.06 Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
U hebt al aangegeven dat de herschikkingen voor 2016 al getroffen zijn, om 200 extra militairen aan te werven in 2016. Ik veronderstel dat dit aantal extra militairen ook in de volgende jaren in dezelfde mate zal worden ingevuld. Of is dat nog niet duidelijk?
17.07 Minister Steven Vandeput: Jawel. Mijnheer Top, u weet dat ik het nooit onder stoelen of banken heb gestoken dat ik 700 ook te weinig vond. Binnen het carcan waarin we moesten werken was dat echter quasi de enige oplossing die zich op dat moment voordeed. Nu heb ik gevraagd wat we kunnen doen om meer mensen te krijgen, desnoods met hier en daar een verschuiving. We hebben in het voorbije jaar ook een paar meevallertjes gehad waardoor we een paar verschuivingen konden doen waardoor we dan meer kredieten krijgen voor die aanwervingen. Voor de volgende jaren willen we hetzelfde doen.
17.08 Alain Top (sp.a): Hopelijk kan dat ook in de volgende jaren;
Er rest nog een bezorgdheid. Ik ben tevreden met het antwoord dat u al gegeven hebt maar ik gebruik de link naar de vakantiedagen als opstapje. Als het verlof van 2015 om operationele redenen niet vóór eind april kan worden opgenomen zal er gezocht worden naar mogelijkheden om het later te kunnen voorzien. Dat is een eerste punt.
Bijkomend wil ik de aandacht nog even vestigen op een punt dat u zelf aangegeven hebt. Als men in deze deelstand blijft, zal de druk op het personeel blijven en moeten we daar ook aandacht voor hebben. U hebt zelf gezegd dat als die extra aanwervingen er komen er nog een doorlooptijd is voor de opleiding alvorens die mensen effectief operationeel zijn. Ook in 2016 zullen we dus aandacht moeten blijven schenken aan de werkdruk van het personeel, om die druk voor de militairen op mensenmaat te houden.
17.09 Minister Steven Vandeput: Ik wil nog toevoegen dat wij gezegd hebben dat wij ook andere eenheden zullen inschrijven in de bewakingsopdrachten. Dat betekent eigenlijk een veel grotere bevrijding dan dat er een paar rekruten bijgenomen worden in een bepaalde eenheid, als u begrijpt wat ik bedoel.
17.10 Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord.
Ik denk dat er in elke overheidsorganisatie sowieso een gezond evenwicht moet zijn tussen de uitoefening van de job en de privésituatie. In het geval dat wij nu bespreken, vind ik dat nog meer relevant. Immers, als iemand een opdracht uitvoert van een bepaald aantal dagen, dan moet er daarna een rustpauze worden ingelast. Wij weten dat die militairen onder grote druk staan. Er is namelijk sprake van een terreurdreigingsniveau 3 of 4. Het is niet uitgesloten dat er binnen afzienbare tijd weer meer dreiging is.
De impact op het functioneren van die militairen mogen we niet onderschatten. Meer nog, we moeten daarmee rekening houden. In de organisatie kan het dan ook absoluut niet dat een militair na een bewakingsopdracht van enkele weken of een maand nog een operatie in het buitenland moet uitvoeren. Dat heb ik nochtans opgevangen. Een militair had dat vastgesteld. Dergelijke situaties moeten we vermijden en daar ligt een taak voor de leiding, die daarmee rekening moet houden.
In verband met de vakantiedagen denk ik dat het goed is dat de betrokkenen de kans krijgen om tot eind april nog vijftien dagen op te nemen. Ik zal tegen dan ook vragen of dan nog veel militairen in die situatie verkeren.
Ik heb in dat interview één zaak opgemerkt. U vertelde daarin dat de vakbonden de problemen signaleren, maar dat u die klachten niet van de militairen zelf hebt gehoord. Het zou misschien goed zijn de leiding een bevraging te laten doen, om die opdracht nog te verbeteren en in te spelen op de verwachtingen van de militairen.
Ik wil nogmaals benadrukken dat die militairen in weer en wind en in erg moeilijke omstandigheden op straat staan. Wij moeten hen daarvoor dankbaar zijn. Wij moeten hen echter ook de faciliteiten geven om hun werk op een correcte, veilige en optimale manier te doen.
17.11 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Yüksel, ik wil geen problemen met de bonden. Ik heb vooral aangegeven dat ik begrip heb voor het probleem van iemand die twee weken in Brussel staat en onmiddellijk daarna op operatie vertrekt. De para’s zijn van een missie teruggekomen en werden het weekend erna met dreigingsniveau 4 geconfronteerd.
U moet weten dat de betrokkenen wel iets gewoon zijn en dat er zaken zijn die wij in orde moeten brengen en die veel belangrijker zijn, zoals fatsoenlijke huisvesting. De omkaderende faciliteiten zijn veel belangrijker. Daaraan heb ik dan ook eerst aandacht besteed.
U vraagt een bevraging te organiseren. Ik ga ervan uit dat de detachementcommandanten met hun mensen een permanente evaluatie maken. Normaal is er steeds een briefing en een debriefing.
17.12 Veli Yüksel (CD&V): Wanneer die evaluatie gebeurt, wat is daarvan dan het resultaat?
17.13 Minister Steven Vandeput: Ik heb van mijn systemen geen signalen opgevangen dat er op dat niveau effectief problemen zijn. Er zijn wel kleinere problemen, zoals dat er niet genoeg schellen hesp zouden zijn.
Ik heb op mijn departement en via mijn kanalen niet opgevangen dat er dergelijke problemen zouden zijn.
In Terzake heb ik de militairen, waarvan u zelf aanhaalt dat zij in weer en wind staan, mijn appreciatie willen tonen. Men beseft niet dat zij in terreurniveau 3 met een wapen op straat staan.
Ik wou de discussie vooral niet laten vervallen in zielig doen. Er is juist appreciatie van mij in mijn hoedanigheid van minister en van de bevolking. Die appreciatie is er duidelijk wel.
L'incident est clos.
- de heer Veli Yüksel aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de vervanging van de Chef Defensie" (nr. 9411)
- de heer Peter Buysrogge aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het vertrek van de huidige stafchef en de opvolgingsprocedure" (nr. 9418)
- de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de vervanging van de CHOD" (nr. 9449)
- M. Veli Yüksel au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le remplacement du Chef de la Défense" (n° 9411)
- M. Peter Buysrogge au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le départ de l'actuel chef d'état-major et la procédure de succession" (n° 9418)
- M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le remplacement du CHOD" (n° 9449)
18.01 Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, er is de voorbije dagen en weken heel wat inkt gevloeid over de mogelijke opvolging van de stafchef.
In juli eindigt het mandaat van de huidige stafchef, generaal Van Caelenberge. Hij staat al sinds 2012 aan het hoofd van het Belgische leger.
Mijnheer de minister, het mandaat van de huidige stafchef zou niet worden verlengd. Kunt u dat bevestigen? Welke redenen liggen hieraan ten grondslag? Het mandaat kan immers perfect worden verlengd omwille van de continuïteit en de voorbereiding van de opvolging.
Welke voorwaarden inzake taal, component, rang stelt u voorop bij de keuze van een nieuwe stafchef?
Gelet op het feit dat het mandaat van generaal Van Caelenberge in juli afloopt, wat is de timing voor de vervanging van de stafchef? Welke procedure moet daarbij worden gevolgd?
Is de functie intussen vacant verklaard? Wordt er een selectie georganiseerd? Op welke basis zult u de vervanging op een vlotte manier laten verlopen?
18.02 Peter Buysrogge (N-VA): Mijnheer de minister, sinds 2 februari is er heel wat heisa. Ik heb de ronkende krantenkoppen bij: “Strijd om postje legerbaas barst los”, wat nogal negatief klinkt, “Leger zoekt witte raaf”, “Gezocht: zuinige legerbaas” en “Speculaties over nieuwe stafchef leger”. Er worden ook namen genoemd van wie potentieel in aanmerking komt. Ik heb altijd geleerd dat genoemd worden geen goed voorteken is.
Er was dus in elk geval heel wat heisa over de vervanging. Ik wil mij aansluiten bij de zakelijke toon van collega Yüksel en mij beperken tot concrete vragen, die grotendeels overeenkomen met die van collega Yüksel.
Hoe wordt de stafchef benoemd en wat zijn de modaliteiten van die benoeming?
Welke procedure wordt er gevolgd om een nieuwe stafchef te benoemen?
Wie komt er in aanmerking om stafchef te worden? Zijn er specifieke voorwaarden?
Wie beslist over die voorwaarden en hoe worden die medegedeeld aan de potentiële kandidaten?
Bestaat er een selectieprocedure, zoals voor leidinggevenden in andere overheidsdiensten? Als minister van Ambtenarenzaken moet u daar ook wel een zicht op hebben. Wat zijn de selectiecriteria?
Bestaat er een soort beheersovereenkomst tussen de minister en de stafchef om de doelstellingen effectief te bereiken?
18.03 Alain Top (sp.a): Ik geef geen inleiding, want dat is al gebeurd. Ik heb twee korte vragen over de procedure.
Mijnheer de minister, kunt u meer toelichting geven over de procedure voor vervanging van de CHOD?
Bent u bereid om hoorzittingen te organiseren met de kandidaten, zodat de commissie voor de Landsverdediging een advies kan uitbrengen aan de regering?
18.04 Minister Steven Vandeput: Dank u voor uw vragen.
Ik wil opmerken dat ik met de huidige chef van Defensie, generaal Van Caelenberge, een uiterst goede professionele verstandhouding heb. Een journalist die ’s avonds een opiniestuk schrijft, de volgende ochtend op de radio als expert commentaar geeft bij zijn opiniestuk van de vorige avond en daarmee ’s middags naar de bonden gaat om dan te proberen mij daarmee te confronteren, is erin geslaagd om van een slapend verhaal een nieuwsfeit te maken. Goed journalistiek werk, zal ik maar zeggen.
De procedure voor de aanduiding van het ambt van de chef Defensie wordt geregeld in het artikel 76 van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht.
Die bepaling voorziet in een aantal zaken. Het gaat om een aanduiding die gebeurt met een in Ministerraad overlegd KB. De duur van het mandaat zelf is vier jaar. Men kan volgens dezelfde procedure overgaan tot een verlenging met telkens een jaar. Het gaat dus niet om een stilzwijgende verlenging.
18.05 Minister Steven Vandeput: Kennelijk wel. Volgens de teksten wel. Ik weet niet hoe dat in het verleden gebeurde, maar goed.
Defensie is nog altijd een ministerie, het enige eigenlijk. Er bestaat geen beheersovereenkomst tussen de chef van Defensie en andere autoriteiten of diensten. De pool van kandidaten bestaat uit generaals, daar komt het op neer. Vanaf de graad generaal-majoor.
De huidige chef van Defensie werd aangeduid op 13 juli 2012. Het enige wat vandaag vaststaat – en ik bevestig niet dat zijn mandaat niet verlengd wordt, want dat is nu geen issue –, is dat zijn huidige mandaat op 13 juli van dit jaar afloopt.
Wil ik daarover overleg plegen? Mocht ik deel uitmaken van de oppositie, zou ik dezelfde vraag stellen, mijnheer Top. Ik vind het heel goed dat de commissie voor de Defensie wanneer er een nieuwe chef van Defensie wordt aangeduid, deze snel daarna hoort. Het lijkt mij echter moeilijk zo’n procedure die over personen gaat publiek te voeren. Ik meen dat in deze context de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de eventuele kandidaten toch op haar plaats is.
18.06 Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, u zegt dat het mandaat van de huidige stafchef in juli wordt beëindigd. U kunt niet bevestigen of ontkennen of hij al dan niet langer aanblijft. U zei daarnet dat volgens het reglement een verlenging van zijn mandaat ook het voorwerp zou moeten uitmaken van …
18.07 Minister Steven Vandeput: (…)
18.08 Veli Yüksel (CD&V): De verlenging zou ook het voorwerp moeten uitmaken van een procedure. Wij zijn nu midden februari. Valentijn is net gepasseerd. Dat betekent dat wij nog vier à vijf maanden tijd hebben om het rond te krijgen. Zowel voor een verlenging als voor een nieuwe aanwerving is een procedure nodig. Onze bezorgdheid is of het nog wel op tijd in orde zal komen.
18.09 Minister Steven Vandeput: Men heeft daarvoor maar een KB van twee bladzijden nodig.
18.10 Veli Yüksel (CD&V): Ja, maar men moet wel bepaalde termijnen respecteren als u de functie vacant verklaart. Dat weet u als minister van Ambtenarenzaken.
18.11 Minister Steven Vandeput: Dat wil ik net duidelijk maken. De aanstelling van een CHOD gebeurt via een in Ministerraad overlegd KB. Punt. Wij moeten geen advertenties voor een nieuwe CHOD schrijven. Wij moeten gewoon een akkoord bereiken. Het is de bevoegdheid van de minister. De Koning benoemt. Het komt er eigenlijk op neer dat de Ministerraad kandidaten bespreekt en zelf zijn vereisten en dergelijke opstelt.
18.12 Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de verlenging is dus een heel eenvoudige procedure. Ik heb nog twee bijkomende vragen.
De nieuwe stafchef zal er komen op een cruciaal moment, namelijk bij de implementatie van een heel belangrijk Strategisch Plan voor Defensie. Ik denk dat de goede voorbereiding en implementatie van dit Plan deze legislatuur uw paradepaardje voor Defensie zal zijn.
Als men naar het verleden kijkt, ziet men dat bij de aanduiding van de huidige stafchef in 2012 door de oppositie werd gevraagd om dat op een goede en transparante manier te doen. Er werd onder andere gevraagd dat het geen politieke benoeming zou zijn.
In het huidige klimaat zou het goed zijn dat wie ook op die post komt aan het juiste profiel beantwoordt zodat men daarmee uitvoering kan geven aan het Strategisch Plan voor de toekomst van Defensie. Ik twijfel er niet aan dat de regering de juiste keuze zal maken.
Ik heb nog een vraag over een objectieve procedure en een extern assessment. In de vorige legislatuur werd door uw collega Bert Maertens gevraagd om in het Parlement hoorzittingen te organiseren. Hoe staat u daartegenover nu u op de stoel van uitvoerder en van minister van Defensie zit?
Dat zijn mijn twee concrete bijkomende vragen.
18.13 Minister Steven Vandeput: Mijnheer de voorzitter, ik meen daarop te hebben geantwoord. Het is belangrijk dat de nieuwe chef Defensie, zodra hij is benoemd, snel kennismaakt met het Parlement.
In tegenstelling tot wat volksvertegenwoordigers soms van ons denken, is het zo dat ik, nu ik een aantal persoonlijke dossiers ontvang, vaststel dat men niet alles aan het grote publiek kenbaar moet maken. Het vertrouwen in de mensen die de selectie doen moet er ook zijn.
Mijnheer Yüksel, ik sta open voor uw suggesties. Het zou mij verbazen mocht men in uw partij geen ideeën hebben over de gang van zaken.
18.14 Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, ik ga daar graag op in. Mijn bezorgdheid is dezelfde. Het is geen kwestie van politieke spelletjes. Er moet uiteraard privacy zijn; het gaat over mensen. Deze commissie speelt een belangrijke rol. U bent minister, maar het Parlement speelt een belangrijke rol.
Men zou vooraf — naderhand heeft het weinig zin — in een besloten vergadering kunnen nagaan wat de visie van de kandidaten is om het departement en het Belgische leger te leiden en hoe hij of zij de prioriteiten die in het strategisch plan zijn opgenomen, op het terrein wil uitvoeren. Ik zou dit niet bij voorbaat uitsluiten. In het verleden kwam dit voorstel ook uit uw groep. Dat is bijzaak, maar ik denk dat dit een meerwaarde kan zijn om tot de beste keuze voor de stafchef te komen. Dat is de suggestie die wij meegeven.
18.15 Peter Buysrogge (N-VA): Mijnheer de minister, ik ben tevreden met uw antwoord. Bij het lezen van de krantenkoppen leek het vast te staan dat het een Franstalige van de marine zou worden. Uw toelichting geeft een meer helder beeld van de situatie, in die zin dat alle generaals in aanmerking komen. Het is dus geen vooraf uitgemaakte zaak wie er op die positie belandt.
Ik ben tevreden met de zakelijke procedure die zal worden gevolgd. Wij hebben er allen alle baat bij om de juiste man of vrouw op die plaats te krijgen. Dat is belangrijk, los van een eventuele beurtrol in het verleden op basis van taal of component. Dat is immers van ondergeschikt belang. Voor mijn fractie is het van belang om de juiste man of vrouw op die plaats te krijgen.
Over de beheersovereenkomst hebt u gezegd dat er geen specifieke doelstellingen bestaan. Het zou zinvol zijn te weten wat er kan gebeuren en waarvoor die man of vrouw zich moet inzetten, met het oog op het strategisch plan waaraan zowel de heer Yüksel als ikzelf veel belang hechten. De CHOD moet daarvan doordrongen zijn en er de verpersoonlijking van worden. Het is dus belangrijk om duidelijke doelstellingen aan die persoon mee te geven.
Inzake de betrokkenheid van het Parlement is het statuut wat het is; dit wordt dus bij KB geregeld, na concertatie van de regering. De commissie zal op zijn minst snel na de aanstelling van de nieuwe stafchef doorgedreven kennis moeten kunnen maken met betrokkene. De procedure moet zakelijk zijn, los van elke mogelijke politieke polemiek. Een hoorzitting hierover zou als het ware een wedstrijd worden die in het publiek wordt gespeeld en ik betwijfel of dit een goede zaak zou zijn voor de gewenste sereniteit en de vakbekwaamheid van betrokkene.
De betrokkenheid van het Parlement zou er op zijn minst onmiddellijk na die aanstelling moeten kunnen komen.
18.16 Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank voor uw uitleg over de procedure. Ik ben misschien de enige die geen polemiek gestart is met krantentitels en de vraag of er al dan niet redenen zijn voor de niet-verlenging. Ik wil mij bij het zakelijke houden en vooral daarop de nadruk leggen.
Wat betreft het horen van de kandidaten voor de functie door de Kamer, aangezien de CHOD het hoofd wordt van een groep mensen van zeer grote omvang, is die functie zeer belangrijk. Mijn collega’s verwezen er al naar, aangezien wij ons nu op een kantelpunt bevinden, met het strategisch plan, en hij zich daarmee moet vereenzelvigen, er uitvoering aan moet geven en er de nodige ondersteuning voor moet leveren, is het voor de Kamerleden uitermate belangrijk om zijn motivatie te kennen, niet nadien, want dan is de beslissing al gevallen, maar vooraf.
De indruk dat het politiek geregeld zou worden, ligt niet aan de basis van mijn vraag. Ik vroeg gewoon om de kandidaten minstens te horen. Wat is hun motivatie voor de functie? Wat zijn hun eventuele methodes en handelswijzen om het strategisch plan en de wisselwerking met de regering tot een goed einde te brengen? Het kan alleen maar de transparantie in de aanstellingsprocedure van de CHOD verhogen.
Ik vind het jammer dat het antwoord “het kan snel gaan, met een KB van twee bladzijden” viel. Ik hoop dat de procedure en de overwegingen om tot uw beslissing te komen wel langer dan twee bladzijden zijn. Ik dring er dus op aan om, vóór de beslissing van de regering, minstens een hoorzitting te organiseren. Wij hebben daarvoor trouwens een resolutie ingediend. Het is dan aan de commissie om de modaliteiten ervan in te vullen en de werkzaamheden te regelen. Ik vind echter dat de kandidaten vooraf gehoord moeten kunnen worden.
18.17 Minister Steven Vandeput: Sta me toe om nog een opmerking te maken, omdat ik nogal ver buiten de voorbereide antwoorden ben gegaan. Als de Kamer dat vraagt, dan kan daarover een resolutie goedgekeurd worden en dan heb ik daar geen probleem mee. Ik denk dan wel dat u moet overwegen om dat niet alleen te doen voor de CHOD, maar voor elke leidinggevende ambtenaar, en dan moet u eerst eens bekijken waar u aan begint.
18.18 Alain Top (sp.a): Het gaat om de hoogste functie in Defensie, voor alle duidelijkheid.
18.19 Minister Steven Vandeput: Juist, maar zo bestaat ook de hoogste functie bij de FOD Financiën, bij Mobiliteit, en noem maar op. Er zijn overal hoogste functies. Als de Kamer dat wenst of via een resolutie vraagt, dan zullen wij de Kamer daarin volgen. Mijn persoonlijke appreciatie daarbij is echter, als die vraag geformuleerd wordt, dat dit niet voor één persoon moet gebeuren, maar voor alle soortgelijke functies. Zo heb ik al lachend wel eens gezegd dat de FOD Financiën soms gevaarlijker is dan ons leger. Straks is de FOD Financiën misschien ook groter dan ons leger. Ik wil dus maar zeggen, als dat overwogen wordt, dat het dan ook over de hele lijn overwogen moet worden. Ik denk dat de eerlijkheid erin bestaat om dat niet te beperken tot deze commissie.
De voorzitter: Goed, bedankt. Daarmee is deze vergadering afgelopen.
18.20 Veli Yüksel (CD&V): (…)
De voorzitter: Mijnheer Yüksel, u hebt voldoende de kans gehad om te repliceren.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 13.21 uur.
La réunion publique de commission est levée à 13.21 heures.