Commissie
voor de Landsverdediging |
Commission de la Défense nationale |
van Woensdag 27 januari 2016 Voormiddag ______ |
du Mercredi 27 janvier 2016 Matin ______ |
De openbare commissievergadering wordt geopend om 10.00 uur en voorgezeten door mevrouw Karolien Grosemans.
La réunion publique de commission est ouverte à 10.00 heures et présidée par Mme Karolien Grosemans.
01 Question de M. Daniel Senesael au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'instauration d'une journée nationale des porte-drapeaux" (n° 7850)
01 Vraag van de heer Daniel Senesael aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het invoeren van een nationale dag voor de vaandeldragers" (nr. 7850)
01.01 Daniel Senesael (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, les porte-drapeaux sont de véritables emblèmes de la Belgique, de son histoire et de ses faits d'arme. Ils portent fièrement ces étendards lors des cérémonies du souvenir, rappelant les drames qu'a pu connaître la population belge - déportations, exterminations, fusillades -, mais aussi les victoires nationales auxquelles ont pu contribuer nos compatriotes de manière déterminante.
Ce sont eux qui témoignent des traces de notre histoire, qui rappellent les combats valeureux de nos anciens et qui conservent la mémoire de trop nombreuses vies sacrifiées pour défendre notre liberté.
Monsieur le ministre, il me semble que le dévouement commun de ces femmes et de ces hommes, véritable pierre angulaire du devoir de mémoire, mériterait d'être reconnu et souligné publiquement. Dans cette optique, une journée dédiée aux porte-drapeaux se tient annuellement, mais connaît des difficultés d'organisation en l'absence de reconnaissance officielle.
Seriez-vous favorable à l'instauration d'une journée nationale des porte-drapeaux? Dans l'affirmative, quelle en serait la date? Le 1er septembre avait été proposé sous la précédente législature. Comptez-vous suivre cette proposition ou bien d'autres dates sont-elles envisagées?
01.02 Steven Vandeput, ministre: Monsieur Senesael, je me rallie à la volonté d'exprimer une reconnaissance aux porte-drapeaux qui participent activement au devoir de mémoire. Cette gratitude s'est manifestée au travers de l'arrêté royal du 18 janvier 2001 leur décernant un diplôme d'honneur.
En outre, ils sont invités à trois journées nationales de commémoration. Il s'agit du 8 mai et du 11 novembre pour la commémoration des victimes des deux guerres mondiales et du 7 avril en hommage à tous les militaires qui ont perdu la vie au cours de missions humanitaires et de maintien de la paix depuis 1945. Ces journées visent également à préserver la mémoire des atrocités guerrières et à stimuler la prise de conscience des générations actuelles. Leur organisation nécessite un investissement humain et financier de la part de la Défense.
Dès lors, je ne suis pas favorable à l'organisation, par mon département, d'une journée nationale dédiée spécialement aux porte-drapeaux, d'autant moins que certaines organisations patriotiques n'entretiennent aucun lien avec la Défense.
01.03 Daniel Senesael (PS): Je remercie le ministre pour sa réponse. Je ne partage pas son point de vue. En effet, je suis de ceux qui souhaiteraient que la Défense reconnaisse ces porte-drapeaux et surtout le devoir de mémoire qui vient d'être rappelé.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Peter Buysrogge aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de score van de Belgische Defensie in de Government Defence Anti-Corruption Index van Transparency International" (nr. 8000)
02 Question de M. Peter Buysrogge au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le score de la Défense nationale belge dans le Government Defence Anti-Corruption Index de Transparency International" (n° 8000)
02.01 Peter Buysrogge (N-VA): Mijnheer de minister, in december verscheen een rapport van Transparency International over de Government Defence Anti-Corruption Index. Men heeft een vergelijking gemaakt tussen de NAVO-landen en de partnerlanden en onderzocht hoe er gescoord wordt op mogelijke risico’s op corruptie in de nationale defensieagentschappen.
Ons land komt daar goed uit. Wij hebben een goede score behaald. Er is een ranking opgemaakt. Het Verenigd Koninkrijk haalt een A-score, de hoogste score. Een aantal landen haalt een B-score, waaronder België. De andere landen zijn Canada, Denemarken, Duitsland, Litouwen, Nederland, Noorwegen, Polen en de VS, als NAVO-landen, en Finland, Zweden en Zwitserland, als partnerlanden. De overige landen halen een C-, D- of E-score. Dat zijn lagere scores en daar is er dus een hoger risico. Defensie haalde een goede score, zoveel te beter.
Er staan tevens aanbevelingen in het rapport, ook specifiek voor België. Het lijkt mij interessant te weten hoe u daarop inspeelt.
Voor procurement and operations halen wij een C-score. Dat is dus een aandachtspunt. Er wordt ook gevraagd om meer aandacht te besteden aan de klokkenluidersmechanismen. Ook voor de selectieprocedures van het middenkader en hoger kader worden aanbevelingen gegeven. Er zou een interne Defence Code of Conduct zijn, maar die zou publiek gemaakt moeten worden. Anticorruptietraining moet op regelmatigere basis georganiseerd worden en moet ook mogelijk gemaakt worden voor personeel dat niet tot het middenkader of hoger kader behoort. Er moet ook een expliciete doctrine betreffende corruptie in militaire operaties komen. Er is publieke informatie betreffende legeraankopen beschikbaar, maar die is wel te beperkt en geformuleerd in te algemene termen. Er moet werk worden gemaakt van hogere standaarden voor private bedrijven die meedingen naar defensiecontracten, alsook voor de onderaannemers. Dat zijn een aantal aanbevelingen van Transparency International. Het rapport werd mee ondersteund of kreeg bekendheid door het Vredesinstituut. Binnenkort organiseert het daarover een bijeenkomst.
Heeft het departement al kennisgenomen van het integrale rapport? Wat vindt u van het algemene rapport van Transparency International? Wat vindt u van de aanbevelingen van Transparency International voor Defensie? Zult u ter zake actie ondernemen, teneinde de aanbevelingen in de praktijk om te zetten?
02.02 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Buysrogge, ik heb begin december via de pers kennisgenomen van het resultaat van de anticorruptie-index van Transparency International voor onze Defensie.
Ik heb begrepen dat het de eerste keer was dat een dergelijke index werd opgesteld voor de Belgische Defensie. Ik ben verheugd vast te stellen dat het departement daarin behoorlijk heeft gescoord en vergelijkbaar is met de ons omringende landen of met de NAVO-landen, zoals u zelf hebt gezegd.
Op basis van de resultaten kan ik stellen dat Defensie het heel goed doet in het domein begroting, zowel wat het beheer als de transparantie ervan betreft. Ook de interne audit bij Defensie wordt geprezen.
Er zijn uiteraard aanbevelingen en ik heb de defensiestaf de opdracht gegeven om na te gaan op welke indicaties Transparency zich hiervoor baseert. De manier van meten kan immers een verschil maken. Ik heb ook gevraagd om mij een voorstel te doen met de nodige acties in dat verband.
Voor de volledigheid kan ik hieraan toevoegen dat bij de voorstelling en bespreking van dat rapport in het Vlaams Parlement op 17 februari zowel de defensiestaf als ikzelf aanwezig zullen zijn.
02.03 Peter Buysrogge (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik kan daaruit afleiden dat het voor een definitieve reactie op dat rapport nog iets te vroeg is. Ik ga ervan uit dat u die reactie dan wel zult geven na het colloquium van 17 februari. Ik denk dat het heel interessant is om na afloop daarvan daarop terug te komen.
Nogmaals, ik beklemtoon dat Defensie er vrij goed is uitgekomen, maar ik meen dat de geformuleerde aanbevelingen moeten worden nagegaan. Ik denk dat het heel zinvol is om die mee te nemen en ter zake eventueel een aantal aanpassingen aan te brengen.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
03 Question de Mme Kattrin Jadin au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le manque d'effectifs à l'armée" (n° 7942)
03 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het personeelstekort bij het leger" (nr. 7942)
03.01 Kattrin Jadin (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, d'après les chiffres publiés dernièrement, environ 90 % des fonctions à l'armée étaient occupées par un membre du personnel. Les 10 % de manque d'effectif s'expliqueraient par le départ en retraite de nombreux fonctionnaires.
Surtout pour les fonctions techniques, la Défense éprouverait des difficultés à recruter des jeunes. Ce sont principalement la composante médicale et la composante terrestre qui souffrent le plus du manque d'effectif, car les départs en retraite ne cessent de diminuer.
Monsieur le ministre, lors des prochains recrutements, une attention particulière sera-t-elle donnée aux fonctions plus techniques afin de combler le manque dont il est question?
03.02 Steven Vandeput, ministre: Madame la présidente, madame Jadin, pour l'année 2016, 19 % des volontaires, 50 % des sous-officiers et 21 % des officiers seront recrutés dans des filières techniques, ce qui représente 204 places sur un total de 700 recrutements.
Cinquante-trois pour cent des officiers choisissent leur filière de métier pendant leur candidature et non lors du recrutement. Ces chiffres sont le résultat de l'équilibre à trouver entre, d'une part, les besoins de l'ensemble de la Défense et, d'autre part, le budget disponible.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
04 Question de M. Sébastian Pirlot au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la langue utilisée lors de cours offerts par la Défense nationale" (n° 8001)
04 Vraag van de heer Sébastian Pirlot aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de taal die wordt gebruikt in cursussen van Defensie" (nr. 8001)
04.01 Sébastian Pirlot (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, l'équilibre linguistique au sein de la Défense nationale est important pour mon groupe. En outre, c'est en ce sens que, sous la précédente législature, le groupe de travail parlementaire a formulé une série de recommandations visant notamment à améliorer l'apprentissage de nos deux langues nationales au sein de l'armée. Dès lors, quel ne fut pas mon étonnement lorsque j'ai pris connaissance d'une offre de cours, en 2016, du Centre de compétence Reconnaissance des aéronefs. Je cite: "Les cours sont donnés en néerlandais s'il n'y a que des participants néerlandophones. En cas de participation de francophones, le cours sera donné en anglais."
Monsieur le ministre, comment expliquez-vous qu'une offre de cours faite par votre département soit uniquement proposée en néerlandais ou en anglais? Quelle est la politique en vigueur pour ce qui concerne l'usage des langues dans le cadre de tels cours? Ne croyez-vous pas qu'une telle invitation est de nature à décourager l'autre communauté linguistique d'y participer?
04.02 Steven Vandeput, ministre: Madame la présidente, monsieur Pirlot, le Centre de compétence Reconnaissance des aéronefs fait partie du bataillon d'artillerie qui, comme vous le savez, est une unité unilingue néerlandophone.
Le Centre dispense, d'une part, des cours statutaires au personnel du bataillon d'artillerie et, d'autre part, des cours non statutaires destinés à tout le personnel de la Défense.
Conformément à la législation en vigueur, les formations statutaires sont données dans la langue maternelle des élèves et donc, dans ce cas, en néerlandais.
Pour ce qui concerne les formations non statutaires, l'article 22 de la loi du 30 juillet 1938 concernant l'emploi des langues à l'armée prévoit que les cours sont donnés dans la langue de l'unité, à savoir, dans ce cas, en néerlandais.
Le bataillon d'artillerie souhaite respecter la législation en matière linguistique, mais il offre la possibilité de suivre des cours en anglais. L'utilisation de cette langue est opportune vu le contexte international et la terminologie spécifique. Chaque participant au cours reçoit, au début de la formation, un document consacré à la terminologie dans lequel les termes techniques sont traduits en trois langues à savoir, le néerlandais, le français et l'anglais.
Durant ces deux dernières années, quinze élèves francophones ont suivi le cours en anglais, et tous ont réussi. L'expérience est donc positive non seulement pour ce qui concerne l'organisation du cours, mais également quant à la manière dont le cours est dispensé.
04.03 Sébastian Pirlot (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie. J'ai souvenance d'une question précédente où on m'affirmait, au niveau du MR, qu'il n'y avait pas de nécessité de réunir le groupe de travail parlementaire afin d'assurer le suivi des recommandations car tout était réglé et tout allait pour le mieux dans le meilleur des mondes. Je constate que ce n'est pas le cas.
L'incident est clos.
- de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de tijdelijke contracten binnen het Belgisch leger" (nr. 8008)
- de heer Dirk Van Mechelen aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het statuut van beperkte duur voor militairen" (nr. 8088)
- mevrouw Kattrin Jadin aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het plan voor de vergroening van Defensie" (nr. 8183)
- de heer Veli Yüksel aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het statuut beperkte duur" (nr. 8916)
- M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les contrats temporaires au sein de l'armée belge" (n° 8008)
- M. Dirk Van Mechelen au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le statut à durée limitée pour les militaires" (n° 8088)
- Mme Kattrin Jadin au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le plan de rajeunissement de la Défense" (n° 8183)
- M. Veli Yüksel au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le statut à durée limitée" (n° 8916)
05.01 Alain Top (sp.a): Recent publiceerde u een voorstel om soldaten in het Belgisch leger van de toekomst alleen nog tijdelijke contracten van acht jaar aan te bieden. Op die manier wenst u af te rekenen met het probleem van te oude soldaten en een te oude staf. Een aantal soldaten zou na acht jaar kunnen doorstromen naar een functie in de staf of in een job als specialist. Het overgrote deel zou Defensie moeten verlaten.
U zou helpen in de zoektocht naar een nieuwe job, onder andere door hen om te scholen tot bijvoorbeeld politieagent, cipier of bewaker bij een privé-firma. Men zou ex-militairen voorrang kunnen verlenen bij selectieprocedures bij overheidsjobs.
Is het wettelijk mogelijk om ex-militairen voorrang te geven in selectieprocedures bij overgangsjobs?
Hebt u al onderzoek gevoerd naar de mogelijkheid van het omscholen van deze militairen tot politieagent, cipier of bewaker? Hebt u zicht op de vraag naar deze functies en het aanbod dat Defensie kan bieden? Hebt u een raming van de kostprijs van zulke omscholingen?
Overweegt u om ex-militairen om te scholen naar een breder gamma van knelpuntberoepen?
Hebt u dit voorstel al met de vakorganisaties besproken? Zo ja, wat is hun standpunt?
05.02 Dirk Van Mechelen (Open Vld): Mijnheer de minister, tijdens uw uiteenzetting van het Strategisch Plan hebt u ernaar verwezen dat het uw intentie is om de impact van het personeel op de begroting te verminderen van 78,5 % tot 48,3 %. U wil dit realiseren door een drastische verjonging van de strijdkrachten en de vermindering van het aantal, door een nieuw statuut voor militairen die minimum vijf en maximum acht jaar in dienst zouden kunnen blijven en door hen tewerkstelling in andere sectoren aan te bieden.
Persoonlijk vind ik dat een bijzonder goede benadering van deze problematiek. Als we jonge mensen van 18, 19 of 20 jaar willen motiveren om een job van acht jaar aan te pakken, dan is het vanzelfsprekend essentieel dat zij een perspectief krijgen op wat er gebeurt als ze 25, 26 of 27 jaar zijn en terug naar de arbeidsmarkt moeten keren.
U bent ook minister van Openbaar Ambt. Het wordt dus makkelijk om met uw collega te overleggen. Het is belangrijk om een duidelijk kader te creëren voor militairen die na hun contractuele periode van acht jaar kunnen overstappen naar een andere job in de publieke sector. Daarbij denken we in eerste instantie aan politie, justitie en het gevangeniswezen.
Hoe zult u de overstap aanmoedigen? Hoe zult u de maatregel faciliteren? Hoe zult u hen begeleiden, om de overstap te maken? Een militair is immers morgen geen politie-inspecteur.
Het is belangrijk dat wij onderzoeken op welke manier militairen die acht jaar dienst hebben gedaan, voor de privéarbeidsmarkt aantrekkelijk kunnen zijn.
Zal dat aantrekkelijk maken ook met incentives en bijkomende opleiding gebeuren of zult u met bepaalde sectoren, zoals bijvoorbeeld bewakingsfirma’s, overeenkomsten sluiten, waardoor ex-militairen de voorkeur krijgen? Zult u van een soort inspanningsverbintenis uitgaan of zult u met die jonge mensen een resultaatverbintenis op latere tewerkstelling aangaan?
Mijnheer de minister, belangrijk is ook dat wij duidelijk aangeven dat het statuut van beperkte duur, dat in het verleden reeds werd ingevoerd, tijdig zal worden geëvalueerd en dat lessen uit die evaluatie zullen worden getrokken.
Hebt u al een zicht op de vraag of militairen die vandaag onder dat statuut vallen, aangeven hoe en wanneer zij op een andere job willen overschakelen?
Het spreekt voor zich dat het hier een gevoelige materie betreft. Ik neem dus aan dat u ter zake ook overleg pleegt met de vakbonden en dat u daarvoor ook een internationale benchmarking organiseert.
05.03 Kattrin Jadin (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, sans répéter les propos de mes prédécesseurs qui ont bien défini la problématique, je souhaite dire que le projet de rajeunissement des cadres de l'armée est très ambitieux. Il pose une série de questions dans la mesure où les carrières seront limitées à huit ans. L'âge limite pour postuler à la Défense sera-t-il revu à la baisse? Aujourd'hui, cette limite est fixée à 35 ans.
La question de la mobilité interne se pose également. Vous êtes certainement à même de le comprendre étant donné que vous avez, par le biais de la Fonction publique et de la Défense, rassemblé les éléments afin d'organiser au mieux cette mobilité interne au sein des SPF. Je pense aussi aux opportunités qui pourraient se présenter demain à ces jeunes militaires dans des fonctions privées, comme l'ont dit mes prédécesseurs, tant dans le domaine de la sécurité, mais aussi, comme je l'ai lu et entendu, dans les métiers artisanaux. Ces reconversions sont possibles. Comment allez-vous gérer cela?
05.04 Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, tijdens de vorige legislatuur keurde het Parlement aanpassingen goed aan het militair statuut, waaronder de oprichting van het statuut beperkte duur (BDL), dat op 1 januari 2014 in voege is getreden. Dat statuut maakt het mogelijk dat jongeren tot en met 26 jaar 8 jaar bij het leger gaan. De bedoeling van de aanpassing was om de gemiddelde leeftijd van de militairen te verlagen zodat de inzetbaarheid van de eenheden wordt gegarandeerd. Dat is ook een van de prioriteiten van uw strategisch plan voor de periode 2020-2030. Het is dus een belangrijk element.
Ik heb hieromtrent de volgende vragen, mijnheer de minister.
Een maand geleden hebt u hierover gecommuniceerd. Welke nieuwe aspecten werden aan het statuut beperkte duur toegevoegd? Wat zijn de nieuwe zaken?
Hoeveel militairen hebben reeds gebruik gemaakt van het statuut? Hoeveel hiervan zijn vrijwilliger?
De begeleiding na afloop van het statuut
naar andere sectoren is ook belangrijk. Er is de interne en externe mobiliteit.
Hoe ziet u de interne mobiliteit naar
andere sectoren?
Minister
van Binnenlandse Zaken Jambon heeft naar aanleiding van het kerntakendebat
aangekondigd dat de nieuwe Directie Bewaking en Bescherming versterkt zou
worden met 1 600 mensen. 1 220 daarvan zouden uit het
BDL-statuut komen. Aangezien het BDL-statuut nog maar 2 jaar bestaat,
vraag ik mij af hoe die 1 220 mensen kunnen worden geleverd aan de
nieuwe Directie Bewaking en Bescherming.
Een
ander belangrijk punt is het aantrekkelijk maken van de job van militair.
Daarvoor moet ook worden gekeken naar de externe mobiliteit, naar de private
sector. Hoe ziet u dat? Welke begeleiding is ter zake gepland?
Tot
slot, de beleidsnota stelt dat er een evaluatie zal gebeuren van de aangepaste
militaire statuten, samen met de vakorganisaties. Er zal ook een internationale
benchmarking worden doorgevoerd. Wat is de stand van zaken van het overleg en
van de internationale benchmarking? Wanneer zal het Parlement de resultaten van
dat onderzoek ontvangen?
05.05 Steven Vandeput, ministre: Chers collègues, je vous remercie pour vos questions. Je pourrais vous renvoyer à la réponse que j'ai donnée à Mme Fernandez Fernandez lors de la séance plénière du 10 septembre 2015.
Ik ben van goede wil, dus wij gaan hierop verder.
Het BDL-statuut is sinds 31 december 2013 in voege. Ik heb aan dat statuut geen wijzigingen aangebracht. Het statuut werd in het leven geroepen als noodzakelijk instrument om de strijdkrachten te verjongen. Sinds 2014 worden soldaten alleen nog onder het BDL-statuut aangeworven.
Op 1 januari 2016 waren 765 militairen onder het statuut beperkte duur in dienst, waarvan 702 in de personeelscategorie van de vrijwilligers.
Momenteel buigen wij ons over de mogelijke doorstroming naar het openbaar ambt en naar veiligheidsfuncties, bijvoorbeeld bij de politie of in de privé-sector. Daarover zijn ook een aantal studies bezig. Het gaat dan over het gelijkschakelen van diploma’s en eventuele opleidingen waardoor dat eenvoudiger wordt.
Mijnheer Van Mechelen, wij werken in de richting van de privé-sector en knelpuntberoepen. Het is onze bedoeling om actief bij te dragen aan een doorstromingsmogelijkheid. Er zal echter geen resultaatsverbintenis staan tegenover de aangeworven BDL’er, maar wel een middelenverbintenis.
De overgang naar het op te richten veiligheidskorps waarop de heer Yüksel allusie maakt, maakt deel uit van de mogelijke doorstromingskansen voor BDL’ers in de toekomst. Hierbij wordt vandaag bekeken hoe men die invulling van die 1 220 functies op termijn voor ex-militairen in de tijd kan faseren. Het is immers zo dat ten vroegste in 2020 de eerste militair-BDL Defensie via deze weg zal verlaten. Wij bekijken hoe wij daaraan een mouw kunnen passen, alles met het oog op het snel verjongen van onze Defensie.
Je confirme également que le militaire BDL peut bénéficier, pendant sa période de fin de carrière, d'un congé de formation, d'un congé d'orientation, d'un crédit de formation et d'une prime de reclassement.
Al die zaken bestaan vandaag al; die zijn voorzien. Aangezien in 2020 de eersten zullen uitstromen, zullen wij op dat ogenblik klaar moeten zijn om de begeleidingsmaatregelen effectief te kunnen aanbieden. Er bestaat nu dus echter al heel veel om de mensen te ondersteunen.
Le militaire BDL peut également bénéficier d'un programme personnalisé d'accompagnement, organisé par les organismes publics compétents en matière de réorientation professionnelle.
La Défense prend les initiatives nécessaires pour faire reconnaître, par le secteur privé, les formations reçues pendant la période d'engagement du volontaire BDL, dont certaines sont des formations professionnelles.
Ik geef het voorbeeld van vrachtwagenbestuurder, wat toch een knelpuntberoep is. Ik kan zeggen dat de meeste van onze mensen een diploma van vrachtwagenbestuurder hebben, dat zij het gewend zijn om zelf hun weg te vinden, dat zij het gewend zijn om op tijd te komen en dat zij ook noties hebben van de manier waarop een vrachtwagen moet worden geladen. Daar zijn ze in het leger immers zelf verantwoordelijk voor. Dat zijn allemaal atouts, om het zo te zeggen, die een vlotte inschakeling in de privé mogelijk zou kunnen maken voor dit specifieke voorbeeld.
Een verlenging bij Defensie na een eerste contract van acht jaar zal mogelijk zijn voor een deel van de mensen die werden geworven onder het statuut BDL. Het aantal verlengingen zal uiteraard in functie zijn van de behoeften bij Defensie op dat ogenblik. De militairen BDL zullen tijdens de eerste fase van hun loopbaan grotendeels worden ingezet in operationele functies.
De gevraagde benchmarking met het buitenland is nog niet afgerond. Dit staat in mijn beleidsnota voor 2016. Het is vandaag 27 januari en roepen om de resultaten van die benchmarking is op dit moment een beetje prematuur, om het zo maar te zeggen. Hoe dan ook, de benchmarking is nog niet afgerond en de evaluatie ook niet. Het is dus nog niet besproken met de vertegenwoordigers van onze werknemers. Wel hebben wij met hen een heel pak andere zaken opgelijst waarvoor wij nu een planning hebben opgesteld om ze te bespreken.
Je tiens enfin à préciser que la loi 30 août 2013 instituant la carrière militaire à durée limitée stipule que le postulant volontaire, c'est-à-dire le soldat BDL, ne peut avoir atteint l'âge de 27 ans au 31 décembre de l'année de son incorporation. Autrement dit, lorsqu'on désire être volontaire au sein de la Défense, l'âge limite est de 26 ans.
05.06 Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw omstandige uitleg. Ik merk dat er inderdaad wordt gewerkt aan de opvolging van het statuut en de problematiek die daaraan verbonden is. Eén van de zorgen is uiteraard dat wanneer mensen in een tijdelijke functie in dienst komen, zij weten dat dit op een bepaald moment is afgelopen. Dan koesteren zij de verwachting om op het einde van die korte loopbaan elders werk te vinden of een mogelijkheid te krijgen inzake omscholing of opleiding. Daar is aan gewerkt, noteer ik.
Voor ons is het duidelijk dat, gezien de instroomcijfers en gelet op het feit dat er mensen intussen afvallen, het belangrijk is om de job van militair zo goed mogelijk te omschrijven. Dat geldt ook voor het aanbod, om alzo voldoende kandidaten te krijgen voor Defensie. Als dit niet zo is en niet gestroomlijnd verloopt met uw collega bevoegd voor Ambtenarenzaken, bestaat het gevaar dat er op termijn te weinig kandidaten zijn. Dit kan bijvoorbeeld doordat er te weinig aanbod is om te kunnen evolueren naar andere functies. Uiteraard moet dit worden gekoppeld aan de mensen en aan de wettelijke mogelijkheden.
Ik heb nog een persoonlijke bedenking over het verwachtingspatroon bij jonge mensen. Zij starten met een tijdelijke functie bij Defensie en genieten een loon. In vele gevallen zal de omschakeling naar een nieuwe job, zoals opgesomd in mijn vragen, leiden tot een wellicht lager loon in de toekomst. Het is belangrijk om dit mee te geven bij het openstellen van de vacature; men moet duidelijkheid brengen en geen al te hoge verwachtingen scheppen die niet kunnen worden waargemaakt. U hebt zelf de datum vooropgesteld van 2020 voor een eerste overgang. Daarbij zult u toch worden geconfronteerd met een aantal ontgoochelde personen die de functie dan niet meer kunnen waarmaken.
05.07 Minister Steven Vandeput: Mevrouw de voorzitter, ik wil enige bijkomende informatie gegeven. Ten eerste, zoals geantwoord op de vraag van de heer Van Mechelen, wij zijn duidelijk over het feit dat wij een middelenverbintenis aangaan ten aanzien van de nieuwe militairen, maar geen resultaatverbintenis.
Ten tweede, het loon is natuurlijk afhankelijk van wat de markt op dat ogenblik vraagt en welk aanbod er kan worden verschaft.
Ten derde, het BDL-statuut bepaalt dat de vrijwilliger of onderofficier met dat statuut vanaf zijn vijfde jaar zelf kan kiezen om Defensie te verlaten als hij op dat moment een goede job vindt. Het is vandaag dus duidelijk, in die zin dat wij voor acht jaar aanwerven evenwel zonder garantie nadien, maar dat er dan wel bijkomende ondersteunende maatregelen zijn om een job te vinden.
Belangrijk is ook het volgende. Ik zei al dat een aantal militairen een verdere carrière zal kunnen uitbouwen bij Defensie. Het gaat hier vooral over het behoud van de knowhow die mensen hebben opgebouwd. Dat zal echter uiteraard niet voor iedereen gelden, want er is een behoefte aan operationeel inzetbare mensen en daar zijn weinig compromissen mogelijk. Dat heeft voorrang in het geheel, zeker gezien Defensie serieus kleiner gaat worden in aantallen.
05.08 Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, ik ga akkoord met uw redenering. Wij zijn het niet altijd eens, maar over de fundamenten en over dit punt verschillen wij niet zozeer van mening. Het grootste aandachtspunt is effectief om betrokkenen een juist perspectief en de juiste omscholing te kunnen aanbieden.
Wij moeten ook lessen trekken uit het verleden, toen ook al zo’n procedure werd opgestart die echter niet succesvol bleek te zijn. Wij moeten leren uit het verleden. Als ik het goed heb, zijn in het verleden slechts zeven of acht mensen overgestapt naar een ander kader.
05.09 Minister Steven Vandeput: Ik ga even uit het hoofd spreken, want ik ken de exacte cijfers niet, maar het was beduidend hoger dan die kleine aantallen. Wij hebben een aantal lessen getrokken uit het verleden, met betrekking tot waar zo’n procedure al dan niet succesvol kan zijn als men actief doorzet. Men heeft in het verleden inderdaad een aantal keren geprobeerd om actief mensen door te schuiven naar andere diensten. De nabijheid bleek dan bijvoorbeeld zeer belangrijk. Jobs die lokaal werden aangeboden, waren veel meer in trek dan jobs in Brussel, om maar één voorbeeld te geven. Wij hebben daarvan dus een evaluatie gemaakt en op basis daarvan werken wij voort, met contacten met de VDAB, FOREM enzovoort.
05.10 Dirk Van Mechelen (Open Vld): Mijnheer de minister, op mijn beurt dank ik u voor uw antwoord, maar ik heb toch een paar bedenkingen.
Op het moment dat een loopbaan van veertig tot vijfenveertig jaar bij dezelfde werkgever eigenlijk niet meer bestaat, meen ik dat dit statuut op tijd komt om aantrekkelijk te kunnen zijn. Volgens mij hoeven wij dus geen koudwatervrees te hebben.
Ten tweede, ik wil u bedanken omdat de internationale benchmarking opgestart is. Ik denk dat dit heel belangrijk is, onder meer inzake het loon. Bijvoorbeeld, een van de aantrekkelijke elementen voor militairen die in het Amerikaans leger dienen, is dat zij daar bijzonder goed voor verloond worden.
Ten derde, op één punt verschil ik van mening met u. U zegt dat de visie tegen 2020 klaar moet zijn, omdat de eersten op dat ogenblik zullen uitstromen. Ik zou het omkeren. Ik denk dat wij zo snel mogelijk klaar moeten zijn om de rekruteringen te kunnen vergemakkelijken.
05.11 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Van Mechelen, ik heb aangehaald dat de eersten zijn begonnen in 2014, dus vanaf 2019 kunnen de eersten ons verlaten op eigen vraag. Ik heb eigenlijk alleen geantwoord op de opmerking van degenen die vinden dat de benchmarking nu al klaar had moeten zijn. Ik heb liever een goede benchmarking en wil daarmee klaar zijn op het moment dat de nood hoog is. Neem van mij aan dat wij daar continu aan voortwerken.
Over de rekruteringen wil ik graag het volgende nog zeggen. Het exacte cijfer ken ik nu niet uit het hoofd, maar wij stellen vast dat er voor elke job die wij aanboden, een serieus aantal kandidaten was. Veel mensen zijn teleurgesteld omdat zij niet gerekruteerd konden worden. De attractiviteit is er dus nog wel. Tijdens de vorige vergadering van deze commissie heb ik ook al aangehaald dat de uitdaging erin zal bestaan om het perspectief effectief groot genoeg te maken.
Inzake het loon, het volgende. Het gaat erom dat wij jonge mensen willen aanwerven om ze in te zetten in een operatie. Vanaf het moment dat zij in een operatie ingezet worden, wordt het financieel ook echt interessant. Daar komt het eigenlijk op neer.
05.12 Kattrin Jadin (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses détaillées à certaines questions que nous nous posions. Je vous rejoins évidemment et je suis surtout d'accord avec mon collègue Van Mechelen. Si le but est de rajeunir les cadres pour renforcer la composante opérationnelle, vu les nouvelles conditions, il faut que celles-ci soient très attractives. L'attractivité se mesure aussi par son aspect financier.
Je mesure également l'énorme challenge qui vous attend et j'imagine que sa concrétisation devra se réaliser assez rapidement afin de faciliter la reconversion. La coopération avec les Régions, pour les compétences qui les concernent, est importante. Elles pourraient aussi jouer un rôle de facilitateur pour les offres de reconversion de militaires dont la formation technique est excellente. Des synergies peuvent exister. J'observerai attentivement la mise en place de ce plan de reconversion.
05.13 Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, ik bedank u op mijn beurt voor het antwoord. Ik meen dat wij een en ander absoluut als een opportuniteit moeten zien. Als wij de ambitie om de leeftijd te verlagen, waar willen maken, zijn de voorgestelde maatregelen daarvoor een belangrijk instrument.
Externe en interne mobiliteit zijn belangrijk om het beroep van militair aantrekkelijk te maken. Ik begrijp uit uw antwoord dat voor het Veiligheidskorps vanaf 2020 de eerste mensen met het BDL-statuut beschikbaar zullen kunnen worden gesteld.
Dat er werk wordt gemaakt van het gelijkschakelen van diploma’s en van het begeleiden van mensen bij het moven, zijn ook belangrijke zaken.
De benchmark is aangekondigd voor 2016. Die moet zo snel mogelijk klaar zijn om het beleid erop te kunnen afstemmen.
Daar de pensioneringsgolf in 2018-2019 haar hoogtepunt zal bereiken, moet het systeem tegen dan volledig op punt staan, zodat militairen die dat willen, vlot kunnen worden doorgestuurd naar de privésector, naar de openbare sector, en vooral naar de politie. Het verbaasde mij wel, gelet op de huidige vraag naar beveiliging, dat wij zo lang moeten wachten eer op die manier aan het Veiligheidskorps steun zal kunnen worden verleend.
Ten slotte, mijnheer de minister, ben ik blij te horen dat u inzake het BDL-statuut het beleid gewoon voortzet en dat er geen nieuwe aanpassingen komen.
05.14 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Yüksel, het Veiligheidskorps zal sneller opstarten dan ons BDL’ers kunnen uitstromen.
Het BDL-statuut zal militairen de optie bieden rechtstreeks door te stromen naar het Veiligheidskorps, waar zij soortgelijk werk zullen kunnen doen als zij in het leger hebben geleerd.
Wij zijn nu aan het bekijken of wij op korte termijn, in de opstartfase van het Veiligheidskorps, door de uitstroom van anderen dan BDL’ers, de rekrutering van jongeren kunnen optrekken en zo de verjonging van Defensie zelf kunnen versnellen. Begrijpt u? Dat is ook een opportuniteit.
05.16 Minister Steven Vandeput: We zijn dat aan het bestuderen. Zoiets maakt ook het voorwerp uit van het politiek overleg en het overleg met de bonden. We hebben formele en informele contacten met de bonden. Wij proberen die elementen op regelmatige basis bij hen aan te kaarten. Op die manier willen we een consensus vinden. We willen een versnelde verjonging. Dat is de doelstelling. Hoe kunnen we die verwezenlijken? Hoe kunnen we de militairen die misschien niet meer zo operationeel zijn als anderen, verder helpen aan een nieuwe carrière? Met het veiligheidskorps zit men eigenlijk buiten Defensie maar wel in een soortgelijke branche. Er openen zich ook andere toekomstperspectieven dan een louter militaire carrière.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- M. Sébastian Pirlot au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les engagements opérationnels belges en 2016" (n° 8019)
- M. Veli Yüksel au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les engagements opérationnels de la Défense planifiés en 2016" (n° 8454)
- M. Georges Dallemagne au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la présentation du plan Opérations 2016" (n° 8898)
- de heer Sébastian Pirlot aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de Belgische operationele inzet in 2016" (nr. 8019)
- de heer Veli Yüksel aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het operationele inzetplan van Defensie voor 2016" (nr. 8454)
- de heer Georges Dallemagne aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de voorstelling van het plan-Operaties 2016" (nr. 8898)
06.01 Sébastian Pirlot (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, à l'ordre du jour du Conseil des ministres du 11 décembre dernier figuraient les engagements opérationnels belges de la Défense nationale pour 2016 – et ce alors que nous attendons toujours votre plan stratégique. Ce thème a été brièvement abordé dans cette commission il y a une quinzaine de jours, mais je voudrais y revenir afin d'obtenir des réponses un peu plus précises et fouillées.
Monsieur le ministre, à quelles opérations la Belgique prendra-t-elle part en 2016, que ce soit dans le cadre de l'Union européenne, de l'OTAN ou de l'ONU? Combien de militaires belges seront-ils déployés à l'étranger en 2016 et à quelles composantes appartiendront-ils? Quel sera le budget de ces opérations pour 2016? Vous reste-t-il, en cas d'urgence par exemple, une provision pour financer toute opération non prévue dans ce cadre?
Quelles lignes directrices comptez-vous donner pour le déploiement opérationnel 2016 de notre pays? Quelle sera la cohérence avec notre présence internationale au niveau diplomatique et de la coopération au développement (soit les traditionnels 3 D: défense, diplomatie et développement)?
06.02 Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, op 11 december 2015 heeft de Ministerraad het operationele inzetplan van Defensie voor 2016 goedgekeurd. Over dat plan is ondertussen al een en ander verschenen in de pers. Wij hadden echter graag het volledige operationele inzetplan gezien.
Wat zijn de krachtlijnen van dat plan? Wat zijn de prioritaire regio’s en prioritaire opdrachten, waar de Belgische Defensie op inzet? Wat zijn de voornaamste regio’s waar wij mensen zullen inzetten?
Ik lees in de eerste communicatie dat het budget wordt verhoogd, van 63 naar 69 miljoen euro, wat een stijging met bijna 10 % betekent. Ook de inzet van militairen wordt van 600 naar 700 manschappen opgetrokken, wat ook een stijging is.
Wat is echter de totale kostprijs van de inzet van militairen voor het operationele inzetplan 2016?
Ik heb nog een laatste vraag.
De voorbije maanden en weken is hier in de commissie vaak gesproken over het aligneren van het Defensiebeleid op het buitenlandbeleid en omgekeerd. Ik zie dat niet als een verlengstuk maar als twee complementaire elementen.
Ik ga er uiteraard vanuit, maar in welke mate zijn de prioriteiten die u voor het operationele plan vooropstelt, ook prioriteiten voor ons buitenlandbeleid?
De bedoeling bij het op internationaal niveau optreden en het leveren van onze bijdrage moet vooral zijn om aan conflictpreventie te doen en een fair share te leveren. Dit moet ook dienen om België internationaal op de kaart te zetten.
Hebt u daarover met uw collega van Buitenlandse Zaken overleg gepleegd? Wat zijn de grootste en belangrijkste parameters ter zake?
06.03 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Pirlot, mijnheer Yüksel, het klopt inderdaad dat binnen de regering op 11 december 2015 afspraken over het Plan Operaties 2016 zijn gemaakt. Vergeef mij dat ik het niet eerder heb bekendgemaakt, maar door alle andere dossiers, zoals het Strategisch Plan, is het dossier wat ondergesneeuwd geraakt.
Wij hebben nu kopieën van het volledige plan bij, die eventueel kunnen worden rondgedeeld. Wij zullen de tekst later ook aan het verslag toevoegen, zodat er een volledig overzicht van de operaties is.
Je vais vous expliquer les idées qui orientent ces choix.
Dans le cadre de l'OTAN, la Belgique participera, de manière conséquente, au programme Readiness Action Plan et à l'opération de contre-terrorisme Active Endeavour dans un cadre maritime ainsi qu'à bord des avions AWACS. La Défense participera également à l'initiative OTAN Defence Capacity Building et à Resolute Support mission en Afghanistan. En même temps, la Belgique participera, dans le cadre de la NATO Response Force (NRF), à la Very High Readiness Joint Task Force (VJTF) avec toutes les composantes, y compris au sein des Standing NATO Groups.
Dans le cadre de l'Union européenne, la Défense participera à EUNAVFOR Med (Opération Sophia) et maintiendra sa contribution à la EU Training Mission au Mali jusqu'à la fin du mandat de cette opération. Il est planifié de prolonger la contribution à l'European Union Security Sector Reform Mission (EUSEC) en République démocratique du Congo jusqu'à la fin du mandat de l'opération.
Dans le cadre de l'ONU, la Défense participera à la United Nations Truce Supervision Organization (UNTSO) au Liban et, dans le Golan, à la Force intérimaire des Nations unies au Liban (FINUL), à la Mission multidimensionnelle intégrée des Nations unies pour la stabilisation au Mali (MINUSMA) et à la Mission de l'Organisation des Nations unies pour la stabilisation en République démocratique du Congo (MONUSCO).
La Belgique participera à nouveau en 2016 aux opérations aériennes de la coalition contre Daech en appui des forces irakiennes au sol. Dans le cadre d'un appui international et bilatéral, la Belgique assistera la Tunisie dans la lutte contre le terrorisme. Le contenu exact de cet engagement est en cours d'élaboration.
La Défense belge se tient également prête en permanence pour les missions d'évacuation de ressortissants, opération menée sous la direction du SPF Affaires étrangères.
Op te merken valt dat er ook een inzet in de Sahel wordt bestudeerd. Zodra dat afgerond is, zal ik normaal gezien volgende week een voorstel doen aan de Ministerraad.
Het equivalent van 700 voltijdse personen zal moeten worden ontplooid voor de actueel voorziene operaties in 2016. Daarbij zal personeel van de vier componenten worden ingezet.
Le coût global des opérations de 2016 est estimé à 125 millions d'euros bruts, soit 69 millions d'euros nets. Ces dépenses seront couvertes par les crédits inscrits au programme Engagement du budget de la Défense. Dans le cas où les crédits inscrits s'avéreraient insuffisants après contrôle budgétaire, il sera procédé à une redistribution vers l'allocation de base concernée au sein de l'enveloppe du département.
Les lignes directrices qui assurent la cohérence de notre présence internationale se retrouvent dans l'analyse de l'environnement sécuritaire que le gouvernement a approuvée au mois de mai 2015.
Mijnheer Yüksel, ik kan daaraan toevoegen dat wij wekelijks samen zitten op een PolMilvergadering, samen met het departement Buitenlandse Zaken. Elk voorstel dat wij formuleren, is in eerste instantie met dat departement doorgepraat en afgesproken. In principe vraag ik aan en krijg ik de eerste steun ook altijd van het departement Buitenlandse Zaken, alvorens verdere voorstellen te formuleren. Het zou immers weinig zinvol zijn om voorstellen uit te brengen die ingaan tegen de algemene nationale buitenlandpolitiek.
Op vragen om in de commissie achter gesloten deuren toelichtingen te geven bij de gevoerde operaties, zijn wij, zoals u weet, in het verleden altijd al ingegaan en dat zullen wij blijven doen.
06.04 Sébastian Pirlot (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie. En ce qui concerne la coopération au développement, des contacts ont-ils aussi été pris avec le département du ministre De Croo?
De heer De Croo is ook vicepremier en zijn vertegenwoordigers zijn bij elke IKW waar dit besproken wordt aanwezig.
06.05 Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Een budget van 120 miljoen euro bruto of 70 miljoen euro netto is een belangrijke bijdrage. De krachtlijnen van het operationeel plan voor 2016 zijn volgens mij goed en laten ons toe om internationaal onze bijdrage te leveren.
Ik heb nog twee bijkomende vragen. Wat het operationeel plan voor 2016 betreft is terrorismebestrijding een belangrijk aspect. Voor de 400 miljoen euro die de regering uitgetrokken heeft is de verdeling nog niet gemaakt. Ik ga er echter vanuit dat u een deel van de koek zult opeisen, ook in het kader van die belangrijke uitdaging.
Een tweede vraag heeft te maken met onze deelname aan de coalitie tegen Daesh. Gisteren heeft de Nederlandse Tweede Kamer het licht op groen gezet om in Syrië te bombarderen. Wij zijn co-partner van de Nederlanders en u hebt gisteren in de pers verklaard dat als er een vraag komt u dat binnen de regering zult bekijken. Verwacht u die vraag heel binnenkort? We zitten daar immers met een partner die eerstdaags bombardementen zal uitvoeren in Syrië. We zitten dan voor een stuk mee in dat verhaal. We kunnen de zaak ook omdraaien – het is een beslissing van de regering – en een mogelijke vraag van de internationale coalitie al proactief gaan bekijken. Dat is ook een vraag. Daarover had ik graag wat verduidelijking gekregen van u.
De voorzitter: Op uw eerste vraag wil de minister misschien graag antwoorden maar uw tweede vraag wordt hier onder punt 9 gesteld door een aantal collega’s. Ik stel voor dat we ze dan behandelen.
06.06 Minister Steven Vandeput: Over de 400 miljoen euro volgt een deliberatie binnen de regering. Ik ga daar dus geen uitspraken over doen maar het lijkt mij evident dat Defensie een bijdrage te leveren heeft aan de terreurbestrijding en dat we op basis daarvan een aantal dossiers zullen kunnen indienen.
De voorzitter: Het was goed geprobeerd.
06.07 Veli Yüksel (CD&V): Ik doe mijn werk als parlementslid.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- M. Paul-Olivier Delannois au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'avenir de l'activité militaire à Tournai" (n° 8044)
- M. Benoît Piedboeuf au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'avenir des casernes en province de Luxembourg" (n° 8219)
- M. Stéphane Crusnière au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'avenir de la pharmacie militaire basée à Nivelles" (n° 8681)
- M. Sébastian Pirlot au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les quartiers militaires en province de Luxembourg" (n° 8755)
- M. Georges Dallemagne au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'avenir de la Composante médicale et en particulier de l'Hôpital militaire" (n° 8900)
- de heer Paul-Olivier Delannois aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de toekomst van de militaire activiteiten in Doornik" (nr. 8044)
- de heer Benoît Piedboeuf aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de toekomst van de legerkazernes in de provincie Luxemburg" (nr. 8219)
- de heer Stéphane Crusnière aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de toekomst van de militaire apotheek in Nijvel" (nr. 8681)
- de heer Sébastian Pirlot aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de militaire kwartieren in de provincie Luxemburg" (nr. 8755)
- de heer Georges Dallemagne aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de toekomst van de Medische Component en van het Militair Hospitaal in het bijzonder" (nr. 8900)
07.01 Minister Steven Vandeput: Ik laat de tabel ronddelen. Ik wil wel even opmerken dat als men de optelsom maakt dat niet zal kloppen. Naast een regel staat TBC of to be confirmed, voor de inzet in de Sahel met een budget van 15 miljoen euro, wat naar de regering gaat. Het totaal zal dus niet kloppen met de individuele cijfers. Ik wil dit toevoegen voor het Verslag, om misverstanden daarover te vermijden.
07.02 Benoît Piedboeuf (MR): Monsieur le ministre, le camp d’entraînement
de Lagland à Arlon est réputé tant en Belgique qu'à l'étranger. La caserne est
actuellement en grande partie occupée par des réfugiés, ce qui sur le fond ne
pose pas de problème, si ce n'est qu'il y en a 970 et que la Croix-Rouge aurait
envie de faire de ce centre un centre permanent.
Si le centre devient permanent avec un tel afflux de réfugiés, cela
poserait un sérieux problème aux militaires qui ne pourraient probablement plus
former dans de bonnes conditions les 400 à 500 élèves annuellement.
Aussi, monsieur le ministre, comment envisagez-vous l'avenir du camp de
formation de Lagland de manière générale et de la caserne en particulier?
07.03 Stéphane Crusnière (PS): Monsieur le
ministre, vous avez récemment présenté votre plan stratégique pour la Défense à
l’horizon 2030. Un point particulier a retenu mon attention: la Composante
médicale que vous envisagez de fusionner avec les autres composantes.
Vous la liquidez de facto, alors qu'elle est essentielle au bon
déroulement des missions à l’étranger mais également au regard de certaines
missions d’aide à la Nation, qui sont aussi importantes pour notre groupe.
Cette annonce pourrait potentiellement avoir de lourdes conséquences sur
l’avenir de la pharmacie militaire de Nivelles que notre commission a visitée
le 7 octobre dernier. À cette occasion, nous avons pu constater la qualité
et l'étendue des services qu'elle fournit à l'armée.
Dès lors, monsieur le ministre, quelles seront les conséquences directes
de la disparition potentielle de la Composante médicale que vous semblez
annoncer pour la pharmacie militaire de Nivelles? Quel avenir envisagez-vous
pour cette pharmacie militaire au sein de votre plan stratégique?
07.04 Sébastian Pirlot (PS): Monsieur le ministre, lors de votre présentation en commission le
13 janvier dernier, vous disiez notamment que le futur plan stratégique
devra "assurer les équilibres régionaux, en matière de répartition
géographique des quartiers, du personnel et des capacités".
Sur cette base, je souhaiterais dès lors vous interroger quant aux
informations relayées dernièrement par la presse, qui évoquent des
modifications planifiées au niveau de certaines composantes et des affectations
au sein du camp militaire de Marche-en-Famenne.
En effet, le lieutenant-colonel BEM Luc Hanset, adjoint du
commandant de la brigade légère, s’est exprimé à ce sujet, évoquant une
intégration future de nouvelles composantes au sein des bataillons actuels
(lanciers, chasseurs ardennais, etc.), sous la forme de groupements tactiques
interarmes, un commandement des opérations spéciales regroupant les forces
spéciales, des unités de type rangers/para-commandos, une capacité de transport
logistique de blindés et un équipement de dernière génération.
Par ailleurs, il annonce qu'une ou deux compagnies de fusiliers marins pourraient bientôt être intégrées au camp de Marche, dans le cadre du développement de l'infanterie marine, en partenariat avec les Pays-Bas.
Monsieur le ministre, l'intégration des nouvelles composantes évoquées au sein du camp de Marche-en-Famenne est-elle bien d'actualité? Plus largement, quand prendrez-vous vos décisions globales sur l'avenir des différents quartiers militaires de notre pays, notamment en province de Luxembourg? Selon quels critères comptez-vous prendre ces décisions? Celles-ci seront-elles prises en concertation avec les syndicats militaires et les autorités locales?
À titre d'exemple, à Arlon, il y a un village de chausse-trappes destiné à la formation à la guérilla urbaine. Ce camp est notamment utilisé par l'armée grand-ducale. Il me revient qu'un partenariat financier pourrait être envisagé avec le Grand-Duché de Luxembourg. Comptez-vous explorer cette piste? Avez-vous eu un contact avec votre homologue grand-ducal à ce sujet?
De voorzitter: De heer Dallemagne laat zich verontschuldigen. Zijn vraag nr. 8900 vervalt.
07.05 Steven Vandeput, ministre: Messieurs, le cadre du plan stratégique pour la Défense vient d'être approuvé. J'ai présenté ce que nous avons décidé, voici deux semaines. Il doit cependant encore être implémenté et les mesures concrètes doivent encore être déterminées.
Comme je l'ai mentionné le 13 janvier 2016 en commission de la Défense, il est donc prématuré de spéculer sur la future structure des Composantes. L'avenir des quartiers de la Défense n'est pas encore à l'ordre du jour et doit encore être présenté au gouvernement. Les acteurs intéressés seront consultés en temps opportun.
L'appui médical continuera à être une pierre angulaire essentielle au fonctionnement de la Défense.
Il est prévu de garder le nombre de militaires au sein de la Composante médicale – alors que l'armée va passer de 32 000 à 25 000 membres du personnel –, qui reste donc très importante pour le futur de la Défense.
Enfin, j'en viens à la création d'un centre de la Croix-Rouge à Arlon. La capacité de logement fonctionnel du camp Bastin était de 1036 places. Suite à la mise à disposition de la Croix-Rouge d'une partie des quartiers, la capacité de logement fonctionnel du camp, constituée de logements destinés aussi bien au personnel en formation qu'à un usage dans le cadre d'exercices militaires belges ou étrangers, est désormais de 598 places.
Ce chiffre diffère du nombre de demandeurs d'asile actuellement présents dans le centre, parce que les normes d'occupation propres à la Croix-Rouge ne sont pas les mêmes que celles de la Défense. Certains blocs de logements auparavant désaffectés ont été réactivés par la Croix-Rouge.
Aucun exercice n'a dû être annulé suite à cette réduction de la capacité de logement au camp Bastin, et ceci est important.
En conclusion, la création du centre de la Croix-Rouge n'a pas d'impact notable sur la formation et n'a qu'une influence limitée sur l'organisation des exercices militaires dans la région.
07.06 Benoît Piedboeuf (MR): Monsieur le ministre, j'en déduis que les choses seront prolongées dans l'avenir et cela me réjouit.
07.07 Stéphane Crusnière (PS): Je remercie M. le ministre pour ses réponses, qui paraissent positives en ce qui concerne la pharmacie militaire. J'espère que cela se confirmera à l'avenir. Comme vous venez de le dire, la qualité de cette pharmacie militaire au sein de la Composante médicale est importante.
La moue que vous venez de faire m'inquiète à nouveau. Je trouve votre réponse positive mais votre moue inquiétante. J'insiste vraiment. Vous connaissez la qualité des services qui sont offerts. Vous avez eu l'occasion de la visiter. J'espère que nous garderons ce fleuron à Nivelles.
J'attire votre attention sur le fait que l'inquiétude commence à pointer à la base de Beauvechain. Différents bruits courent. J'aurai l'occasion de vous interroger à nouveau. C'est une base de qualité qui mérite d'être maintenue.
07.08 Steven Vandeput, ministre: Madame la présidente, je souhaite que figure dans le rapport que je n'ai rien dit au sujet des quartiers et qu'aucune décision n'a encore été prise. Je suis très ferme. Je n'en parle pas aujourd'hui. J'ai parlé des dimensions, et de l'appui médical qui est très important. Je n'ai pas parlé des quartiers ni de Nivelles, ni de Beauvechain, ni d'ailleurs.
07.09 Sébastian Pirlot (PS): Je confirme que M. le ministre n'a absolument rien dit, ni sur l'avenir de Marche, ni sur l'avenir d'Arlon, ni sur les contacts éventuels avec les autorités grand-ducales pour un éventuel financement.
Je n'ai pas votre optimisme par rapport au plan stratégique annoncé à grand renfort de tambours et trompettes! Nous en sommes toujours à l'esquisse. Pour en faire un parallèle avec l'urbanisme, peut être aurons-nous bientôt l'avant-projet, puis peut être encore un peu plus tard le projet, avant finalement que le permis ne soit délivré sous réserve par le gouvernement. La preuve, c'est que plusieurs collègues de la majorité m'ont quand même fait part de leur stupeur lors de la présentation de ce qui était annoncé comme le plan stratégique, en me disant que certains volets n'avaient fait l'objet d'aucun accord au sein du gouvernement, notamment l'achat éventuel de missiles Patriot.
Enfin, je regrette le flou artistique qui règne toujours sur l'avenir de nos casernes, ce qui est évidemment loin de rassurer le personnel qui y travaille. Des casernes qui ferment ont évidemment des conséquences économiques négatives pour la Région concernée. Je ne voudrais pas qu'un slogan de campagne que j'ai entendu: "Jobs! Jobs! Jobs!" devienne "Jobs! Jobs! Lost!"
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- M. Benoit Hellings au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le rôle de la Défense dans la diminution des émissions de gaz à effet de serre" (n° 8079)
- M. Georges Dallemagne au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la prise en compte des changements climatiques et des enjeux environnementaux dans notre politique de défense" (n° 8903)
- de heer Benoit Hellings aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de rol van Defensie in de daling van de broeikasgasemissies" (nr. 8079)
- de heer Georges Dallemagne aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het in aanmerking nemen van de klimaatverandering en de milieu-uitdagingen in ons defensiebeleid" (nr. 8903)
De voorzitter: De vraag van de heer Dallemagne vervalt.
08.01 Benoit Hellings (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, chers collègues, je ne vais vous parler ni de Nivelles, ni de Beauvechain, ni d'Arlon, ni de Marche, ni d'Amay, ni de Oud-Heverlee, ni de Spa, ni de Neder-Over-Heembeek, ni de Coxyde, et j'en passe. Rassurez-vous, je vais essayer de prendre un peu de hauteur, comme la hauteur nécessaire à la rédaction d'un plan stratégique et la hauteur dans laquelle s'échappent les gaz à effet de serre que nos industries, notre armée et nos concitoyens émettent chaque jour.
Dans un article publié en juin 2014 dans la Revue militaire belge, le capitaine Pieter-Jan Parrein écrit: "Le changement climatique est considéré comme un multiplicateur de menaces. Il ne mène pas en soi à des conflits mais il peut attiser les tensions locales de par ses conséquences négatives sur l'approvisionnement de nourriture, d'eau et d'énergie." Il fait aussi mention du fait que la Défense a produit en 2013 aux alentours de 340 000 tonnes de CO2, soit une fraction des émissions totales de ce gaz par la Belgique. Les inévitables changements climatiques, même si la communauté internationale parvient à limiter le réchauffement à 1,5°C comme convenu à la COP21, auront un impact inévitable sur la Défense et son avenir.
L'accord mondial et contraignant intervenu le 12 décembre dernier à Paris met fin à l'exemption absurde dont bénéficiaient jusqu'ici les forces armées du monde entier dans la comptabilisation de leurs émissions de gaz à effet de serre. En effet, le protocole de Kyoto demandait explicitement de ne pas comptabiliser l'impact militaire, alors que l'accord de Paris permet de le comptabiliser ou non. J'espère que vous allez le comptabiliser. On sait que ces émissions sont un fait en Belgique mais aussi sur les théâtres d'opérations à l'étranger.
Monsieur le ministre, la Défense travaille-t-elle à un plan de décarbonisation de ses activités, dans le cadre de votre plan stratégique ou non? Si oui, quand nous sera-t-il présenté?
Les changements climatiques vont provoquer une fonte drastique des glaces en Arctique, ce qui rendra possible la navigation dans ces zones en été. Ceci permettra, à terme, l'ouverture d'une route maritime vers l'Asie par le nord du globe, ce qui créera du coup des opportunités pour le port d'Anvers. Celui-ci tient particulièrement à cœur à votre parti. C'est une zone stratégique pour notre pays. Nos futures frégates (en collaboration éventuelle avec la marine néerlandaise) devront donc être équipées des outils techniques pour naviguer dans ces eaux glacées et permettre ainsi la sécurisation et la viabilisation de ces routes maritimes.
Monsieur le ministre, la Défense intègre-t-elle déjà cette nouvelle donne stratégique dans ses plans de rénovation de frégates? Je sais que vous allez en acheter deux; cela figure dans la liste des courses que vous avez présentée voici quinze jours.
Votre futur plan stratégique tiendra-t-il compte de cet effet "amplificateur de menace" du changement climatique? Si oui, comment?
08.02 Steven Vandeput, ministre: Madame la présidente, monsieur Hellings, au sein de la Défense, l'engagement envers l'environnement est inscrit dans la charte environnementale de la Défense. Celle-ci mentionne clairement que la Défense souhaite éviter et limiter les impacts environnementaux directs et indirects de ses missions et activités en intégrant systématiquement la protection de l'environnement dans ses plans, programmes, ordres et directives, en particulier lors des opérations et des exercices.
Cette charte est la base du plan de la politique environnementale de la Défense 2013-2017, plan qui existe donc déjà depuis trois ans. Dans ce plan, plusieurs objectifs et indicateurs concernent la réduction des émissions de gaz à effet de serre. L'accent est mis sur la rationalisation de l'infrastructure, c'est-à-dire l'utilisation rationnelle de l'énergie, la limitation des émissions de CO2 du matériel et la promotion d'une mobilité durable.
En ce qui concerne l'infrastructure, l'objectif 2013-2017 de la Défense est de réduire de 5 % ses émissions de CO2 liées à la consommation de l'infrastructure. Ce qui est un objectif plus ambitieux qu'ailleurs. Systématiquement, les dossiers d'acquisition de nouveaux matériels émettant du CO2 comme des avions, des navires et d'autres véhicules, tiennent compte de la consommation de carburant et/ou des émissions comme critères d'attribution du marché, souvent au moyen des écoscores. De plus, pour chaque acquisition, le Guide des achats durables est consulté afin de vérifier quels autres critères peuvent ou doivent être imposés au nouveau matériel à acquérir. Par exemple, le remplacement récent d'un grand nombre de vieux véhicules commerciaux par un contrat de leasing aura un impact considérable sur la consommation de carburant et, par la suite, sur les émissions.
Dans la mesure du possible, la Défense tient compte de ces mêmes critères en ce qui concerne les dossiers de rénovation.
Quant à la promotion de la mobilité durable, l'objectif à atteindre en 2017 est que 35 % du personnel de la Défense effectue ses déplacements d'une manière durable.
08.03 Benoit Hellings (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, vous n'avez pas répondu à une question essentielle, à savoir la Défense comptabilisera-t-elle ses émissions de CO2 dans le bilan global de la Belgique?
08.04 Steven
Vandeput, ministre:
(...)
08.05 Benoit Hellings (Ecolo-Groen): Je vous invite à le faire car il s'agit d'émissions comme les autres. Que le CO2 soit émis par la Défense ou par n'importe quel autre acteur en Belgique, ces émissions ont un impact en termes de changement climatique.
Par ailleurs, les militaires sont aujourd'hui présents dans les rues, en particulier à Bruxelles, y compris sur la Grand-Place. Leur présence a été pour nous l'occasion de se rendre compte de la vétusté de certains véhicules de la Défense.
J'attire votre attention sur le fait que la liste de courses que vous nous avez présentée, il y a quinze jours, comporte du matériel extrêmement coûteux. Je pense ici en particulier aux avions destinés à remplacer les F-16. Bien entendu, je ne demande pas que les nouveaux avions fonctionnent au bioéthanol. Cependant, investir dans du matériel aussi cher va vous mettre dans l'incapacité d'acquérir du matériel utile comme notamment des véhicules destinés au transport des militaires. De tels investissements sont, selon moi, stratégiquement inefficaces.
Par ailleurs, le véritable enjeu auquel aurait dû répondre votre plan stratégique concerne les changements climatiques et toutes leurs conséquences.
Het incident is gesloten.
- Mme Kattrin Jadin au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la mise en place d'une coalition globale contre l'EI" (n° 8203)
- M. Tim Vandenput au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le sommet programmé par la coalition contre l'EI" (n° 8764)
- M. Georges Dallemagne au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la reconquête de Ramadi par les forces irakiennes" (n° 8899)
- M. Georges Dallemagne au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les bombardements russes en Syrie" (n° 8905)
- mevrouw Kattrin Jadin aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de totstandkoming van een globale coalitie tegen IS" (nr. 8203)
- de heer Tim Vandenput aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de geplande top van de coalitie tegen IS" (nr. 8764)
- de heer Georges Dallemagne aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de herovering van Ramadi door het Iraakse leger" (nr. 8899)
- de heer Georges Dallemagne aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de Russische bombardementen in Syrië" (nr. 8905)
09.01 Kattrin Jadin (MR): Monsieur le ministre, ma question a été redirigée vers vous.
En dépit de la large coalition internationale qui intervient militairement en Irak depuis septembre 2014, seuls quelques pays ont, à ce jour, pris l'initiative d'étendre les frappes aériennes à la Syrie. Cependant, à la suite du vote de la résolution du 20 novembre dernier par le Conseil de sécurité des Nations unies, qui autorise les États membres de l'ONU à prendre toutes les mesures nécessaires pour lutter contre l'État islamique, les chefs d'État occidentaux et le président russe ont opté publiquement pour une solution globale destinée à combattre l'organisation terroriste islamiste sur l'entièreté des territoires qu'elle occupe.
Monsieur le ministre, quelle est la position de la Belgique quant à une éventuelle participation au sein d'une coalition globale qui interviendrait militairement sur l'ensemble des territoires toujours occupés par l'État islamique?
09.02 Tim Vandenput (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de Amerikaanse minister van Defensie heeft aangekondigd dat binnen afzienbare tijd een Top in Brussel zal georganiseerd worden in de context van de strijd tegen IS. Na eerdere vergaderingen in Parijs, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Australië wil de VS nu vooral met de Golfstaten aan tafel zitten.
Ten eerste, zal ons land deelnemen aan deze Top? Indien ja, wie zal ons land vertegenwoordigen? Zo ja, zal het feit dat ons land wel een coalitiepartner is in Irak maar niet in Syrië, een impact hebben op een eventuele deelname? Kunt u dat even toelichten?
Ten tweede, in welk kader organiseert de VS deze Top in Brussel? Wordt ons land betrokken in de organisatie van deze vergadering?
09.03 Steven Vandeput, ministre: Madame la présidente, madame Jadin, mijnheer Vandenput, la Belgique prend part, aux côtés d'une soixantaine d'États, à la coalition internationale contre Daech et au processus décisionnel de cette coalition. Elle agit avec ses moyens, conformément aux décisions prises par le gouvernement. La Belgique s'est déjà engagée militairement dans des actions en Irak, à l'invitation du gouvernement irakien. Par rapport à la Syrie où divers membres de la coalition interviennent militairement, le gouvernement belge décidera en temps utile d'une éventuelle participation militaire.
Au niveau de la coalition, un futur engagement en Libye ou ailleurs n'est pas à l'agenda pour le moment. Dans le cadre de l'escorte du porte-avions français Charles de Gaulle par la frégate Léopold I, la Belgique a bénéficié, de la part des autorités françaises, d'un droit d'information préalable concernant d'éventuelles frappes et leur localisation. La Belgique a été tenue au courant de la planification et l'exécution des missions par la présence d'un officier de liaison à bord du porte-avions et par un officier de liaison à l'état-major à Paris.
Pour ce qui concerne la zone d'intervention des F-16 belges dans la lutte contre Daech dès juillet 2016, je vous renvoie aux réponses fournies aux questions nos 6653, 7928 et 7933. Lorsque la Belgique prendra le relais, elle opérera conformément au mandat attribué par le Conseil des ministres.
Mijnheer Vandenput, het feit dat ons land niet boven Syrië opereert, heeft geen impact op onze deelname aan de vergaderingen.
Voor België beperkt de inzet van militairen zich vandaag geografisch tot Irak en Jordanië. Ons land is echter ook actief bij verschillende belangrijke niet-militaire initiatieven van de coalitie zoals het afweren van de dreiging van de Foreign Terrorist Fighters en het blokkeren van de financiering van Daesh. België is zeker geen minderwaardig lid, integendeel.
Wat betreft de geplande Top van de coalitie in België, zal ik België vertegenwoordigen De vergadering vindt plaats in het kader van een zitting van de Noord-Atlantische Raad, op het niveau van de ministers van Landsverdediging, maar is dus niet verbonden aan de NAVO.
Het is belangrijk om dat onderscheid te maken. De Top vindt wel plaats in het NAVO hoofdkwartier omdat er veel defensieministers aanwezig zullen zijn die ook betrokken zijn bij de internationale coalitie. Het is echter geen NAVO-vergadering, maar een vergadering van de internationale coalitie.
Ons land is niet betrokken bij de organisatie van deze vergadering. Het is de coalitie die ze organiseert, met ondersteuning van het NAVO hoofdkwartier.
Ik wil even herhalen wat ik gisteren heb gezegd, met name dat deelname aan de coalitie door de landen wordt beslist op basis van hun eigen rules of engagement. De onze zijn bepaald op het niveau van de regering.
Er is ons door de coalitie geen vraag gesteld, dus wij hoeven vandaag geen discussie te voeren over het al of niet opereren boven Syrië. Mocht die vraag worden gesteld, dan zal het een regeringsbeslissing zijn.
Aangezien de eerste aanzet voor operaties boven Irak een resolutie van het Parlement is geweest, tijdens een overgangsperiode, is het evident dat ik samen met mijn collega voor Buitenlandse Zaken, bevoegd voor dat soort beslissingen, met het Parlement in debat ga.
09.04 Kattrin Jadin (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces éclaircissements et pour avoir remis dans son contexte l'ensemble des décisions prises par le passé. La coalition à laquelle nous participons en Irak semble porter ses fruits car, dans de nombreux territoires, notamment au nord de l'Irak, l'État islamique est en net recul.
J'entends aussi qu'une invitation pourrait être prochainement lancée par les États-Unis concernant l'opportunité d'élargir la coalition qui frappe en Syrie. Avez-vous une idée des délais proposés?
09.05
Steven Vandeput, ministre: (…)
09.06 Kattrin Jadin (MR): Je reviendrai vers vous ultérieurement.
09.07 Tim Vandenput (Open Vld): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoorden. Ik ben blij te vernemen dat de coalitie de zaken organiseert. Volgens mij is het goed om nogmaals te bevestigen dat ons engagement het engagement van België is. Mocht de vraag komen om ook in Syrië te interveniëren, dan zult u terug met het Parlement overleggen of informatie delen. Met dat antwoord ben ik tevreden want dan zijn wij op de hoogte van wat er ter plaatse gebeurt.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
10 Vraag van de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het onderzoek naar privatiseringen binnen Defensie" (nr. 8228)
10 Question de M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'enquête sur le recours à la privatisation au sein de la Défense" (n° 8228)
10.01 Alain Top (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, momenteel zou uw kabinet onderzoeken of er een goedkoper alternatief bestaat voor de NH-90-toestellen die vanuit de basis van Koksijde instaan voor reddingsoperaties op zee en in het binnenland. Ook over de passagiersvliegtuigen van Defensie zou er discussie bestaan en ook op dat vlak wordt onderzocht of er goedkopere alternatieven mogelijk zijn. Intussen hebben wij dat ook gezien in de plannen die u beschreef.
Klopt het dat beide onderzoeken lopende zijn?
Worden er nog andere pistes tot privatisering door Defensie onderzocht? Zo ja, welke?
Wat is het tijdspad voor dergelijke onderzoeken?
Onlangs kocht Defensie vier NATO Frigate Helicopters aan, NH-90-toestellen, om in de toekomst SAR-opdrachten van de Seaking over te nemen. Het onderzoek naar een goedkopere alternatief voor de NH-90 doet privatisering vermoeden.
Wat is de stand van zaken? Heeft Defensie de bedoeling om militairen ter beschikking te stellen aan een private partner? Zal deze opdracht eventueel volledig door de civiele of private sector worden overgenomen?
Tot slot, is er in de toekomst in opdrachten voorzien voor de nieuwe NH-90-helikopters? Zo ja, welke?
10.02 Minister Steven Vandeput: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Top, taken waarvoor geen militaire expertise is vereist, kunnen inderdaad ofwel worden toevertrouwd aan het burgerpersoneel bij Defensie, ofwel worden uitbesteed. De taken die aan deze omschrijving voldoen en dus onderzocht zullen worden — het is veel ruimer dan wat u zei — bevinden zich voornamelijk in het domein van de ondersteunende bedrijfsprocessen en de algemene of lokale ondersteuning.
De kern heeft eind vorig jaar een beslissing genomen over de omvang van het personeelsbestand waarop Defensie zich zal stabiliseren, de bekende 25 000 mensen. In het kader van de verdere uitwerking van de implementatie daarvan, zal een aantal studies worden uitgevoerd, onder andere op het vlak van SAR en in het kader van personeelstransport of de witte vloot. De SAR-studie zal alle realistisch mogelijke scenario’s omvatten.
Mijnheer Top, ik wil het volgende duidelijk maken. U spreekt meteen over privatisering en daarmee wordt de focus gelegd op privatisering an sich. Ik heb aan de Defensiestaf gevraagd om na te gaan hoe dat gebeurt in het buitenland en hoe wij dat hier doen. Zorgen voor search and rescue is een overheidstaak en die taak is aan Defensie toevertrouwd. In die zin lijkt het mij logisch dat wij die taak uitvoeren, maar dan op de meest efficiënt mogelijke manier.
De NH-90-toestellen, de NATO Frigate Helicopters, zijn in essentie ontwikkeld om het volledige systeem, fregat bij ons, destroyer bij anderen, te vervolledigen. Dus ja, het is zo gepland voor de toekomst — ik heb dat op 13 januari trouwens ook gezegd — dat de NH-90 verder zal worden uitgerust en ontwikkeld om te kunnen doen wat zij moeten doen. Ik geef dus geen voorafname over de manier waarop search and rescue zal worden uitgevoerd, naast het feit dat alle realistische pistes zullen worden onderzocht.
10.03 Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, ik heb op de meeste vragen een antwoord gekregen. Mijn vragen waren eerder ingediend dan het moment waarop u uw toelichting over het defensieplan hebt gegeven.
Het uitgangspunt is uiteraard hetzelfde, namelijk op de meest efficiënte manier aan search and rescue te doen, rekening houdend met de parameters die wij vandaag kennen.
Een vraag werd niet beantwoord. Er is ongerustheid bij het personeel over de timing. Het heeft ook te maken met de vervanging van de Seakings. Wanneer zijn die studies afgerond? Welke volgende stappen wilt u nemen om tot een nieuwe organisatie van search and rescue te komen? Dat is de vraag die bij velen rijst.
10.04 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Top, u hebt vandaag al vragen over lopende studies gesteld. De hoeveelheid zaken die gelijktijdig voor implementatie in studie zijn, is immens. De vraag naar de timing komt telkens opnieuw. Voor mij is dat zo snel mogelijk, liever gisteren dan vandaag. Een aantal zaken vraagt nu eenmaal tijd en er is ook nood aan besprekingen vooraf.
In dat kader heb ik op 13 januari al gezegd dat het niet onze intentie is om bij de mensen waar dan ook schokken te veroorzaken. Wij zullen elke beslissing die wordt genomen bespreken met de mensen die betrokken zijn, dat lijkt mij evident, op het moment dat de tijd daarvoor rijp is. Ik kan mij levendig inbeelden dat iedereen die zich goed voelt op de stoel waarop hij vandaag zit, die stoel wil behouden.
Het is onze intentie om zo snel mogelijk op basis van de resultaten van de diverse opgezette studies, beslissingen te nemen en deze in eerste instantie aan betrokkenen te communiceren en erover te overleggen met de sociale partners.
10.05 Alain Top (sp.a): Dit is enkel een bevestiging van, zoals u zelf zei, de heersende ongerustheid. Als mensen er gerust op zijn dat zij op hun stoel kunnen blijven zitten, dan is er geen probleem. Sommigen maken zich echter zorgen omdat de aankondiging van dit defensieplan en de geruchten over de SAR-studies hen doet vrezen dat men de poten onder hun stoel aan het wegzagen is. Dat kunt u niet tegenhouden. Dat is de situatie. Dus, hoe sneller er klaarheid komt in deze zaak, hoe beter het is voor Defensie, voor onze doelstellingen inzake search and rescue en uiteraard ook voor de personeelsleden.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Ik heb een kleine mededeling te doen. Het is nu 11 u 30. De minister kan blijven tot 12 u 00, maar er is nog een interpellatie onder agendapunt 19. Dit wetend, kan iedereen min of meer inschatten of het de moeite loont te blijven.
11 Vraag van de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de verloning op de Leopold I tijdens de operatie Inherent Resolve" (nr. 8229)
11 Question de M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la rémunération du personnel de la frégate Léopold Ier durant l'opération Inherent Resolve" (n° 8229)
11.01 Alain Top
(sp.a): Mijnheer de minister, sinds 18 november begeleidt
het Belgisch marineschip Leopold I het Franse vliegdekschip Charles de
Gaulle.
Wat voor
aanvang van de opdracht een standaardbegeleidingsopdracht moest worden, is
sinds de gebeurtenissen van 13 november in Parijs niet meer zo standaard.
Het schip Charles de Gaulle heeft zijn gevechtsvliegtuigen ingezet om
boven Syrië bombardementen uit te voeren tegen Daesh. Tijdens die operaties
staat ons marineschip klaar om de Charles de Gaulle te beschermen met al
zijn middelen. Dat houdt in dat alle wapens aan boord van torpedo’s tot
luchtverdedigingswapens op scherp staan, klaar om met één druk op de knop
gelanceerd te kunnen worden.
Ondanks de
hierboven beschreven omstandigheden werkt het personeel aan boord blijkbaar
volgens de wettelijke bepalingen die vallen onder deelstand 2.
Deelstand 2 omvat de taken handhaving van de orde en waarnemingsinzet. De
deelstand waarbinnen de militairen aan boord werken, is dezelfde als die van
militairen die, figuurlijk gezegd, zandzakjes vullen.
Tijdens de
operatie wordt niet enkel waargenomen. Het vliegdekschip wordt beschermd, alle
wapens zijn geladen, klaar voor onmiddellijke inzet. Gezien de verhoogde
risico’s die de missie met zich meebracht, lijkt deelstand 2 mij
onvoldoende. Bovendien gold voor in het verleden operaties uitgevoerd met
minstens dezelfde risico’s een verhoogde deelstand 3, beschermingsinzet,
of zelfs 4, passieve gewapende inzet. Ik heb het dan onder andere over de
operaties Atalanta en Unifil. De risico’s en bedreiging van de huidige operatie
lijken mij op zijn minst van dezelfde aard.
België
neemt deel aan de operatie. We zitten in een coalitie en zijn bondgenoot van
een natie in een oorlog tegen Daesh. Indien onze Defensie zich engageert voor
dergelijke opdrachten, dient het personeel op een juiste, rechtvaardige manier
betaald te worden volgens de bestaande wettelijke bepalingen.
Hebt u
overwogen om de deelstand van de militairen aan boord te verhogen naar 3 of 4?
Denkt u
dat deelstand 2 een correcte weergave is van de omstandigheden en
veiligheidsrisico’s waarin het personeel moet werken?
Werden de
risico’s van de operatie na de gebeurtenissen in Parijs opnieuw bekeken en
geëvalueerd?
Klopt het
dat de personeelsleden aan boord een belastingvrije som van 9,92 euro per
dag krijgen? Klopt het dat die vergoeding vermenigvuldigd moet worden met de
coëfficiënt 2 of 3 als men respectievelijk naar deelstand 3 of 4
overschakelt?
Over welke bedragen gaat het, mocht de volledige bemanning voor de opdracht, die normaal gezien tot 2 januari liep, deelstand 3 of 4 gekregen hebben?
11.02 Minister Steven Vandeput: Het fregat werd ingezet onder de deelstand operationele inzet, inzet buiten de inzetzone. Die inzetvorm is volledig coherent met de andere analoge operaties van Defensie. Het personeel van detachement F-16 in het kader van Operation Desert Falcon, dat gestationeerd was op de vliegbasis van Jordanië, dus buiten de inzetzone, werd onder dezelfde inzetvorm en met een coëfficiënt 2 vergoed. De piloten werden enkel voor de periode van hun missie boven Iraaks grondgebied vergoed onder de inzetvorm operationele inzet, actief, gewapende inzet, met een coëfficiënt 5. Op basis van de geldende wet en regelgeving kan aan de inzetvorm enkel de coëfficiënt 2 worden toegekend.
Het pecuniair statuut dat verbonden is aan inzetvorm 2, geeft recht op een vaste dagvergoeding van 31,91 euro. Dat is het resultaat van 9,92 euro maal de index 1,6084, vermenigvuldigd met twee vanwege de coëfficiënt. Dat is niet belastbaar.
Hier bovenop komt nog een belastbare toelage van 5/1850ste van de individuele brutojaarwedde per dag, een belastbare toelage verdiensten op zee per dag en een belastbare weekendtoelage.
11.03 Alain Top (sp.a): Ik begrijp dat u verwijst naar de wettelijke regels en naar het feit dat de militairen op de basis van Jordanië deelstand 2 hebben. Naar mijn aanvoelen is het risico in de operatie voor de militairen zowel op de basis in Jordanië als aan boord van de Leopold I, hoger dan andere situaties waarin deelstand 2 geldt.
Ik zou de beschrijvingen voor de inzet tegen Daesh herevalueren en nagaan of er geen hoger risico dan deelstand 2 past voor het personeel.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
12 Question de Mme Julie Fernandez Fernandez au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le recours à l'ATCC" (n° 8239)
12 Vraag van mevrouw Julie Fernandez Fernandez aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de door het ATTC verleende assistentie" (nr. 8239)
12.01 Julie Fernandez Fernandez (PS): Monsieur le ministre, début juillet 2015, je vous questionnais sur le recours à I'ATCC (Air Traffic Control Center) dans le cadre d'une assistance à leurs homologues civils de Belgocontrol après la fermeture de l'espace aérien belge en raison d'une panne électrique. Dans votre réponse, vous me précisiez que vous aviez donné mandat à votre département pour réexaminer de quelle manière les organisations pourraient coopérer le plus étroitement possible dans le domaine de la navigation aérienne, incluant les services de contrôle aérien, les services d'information aérienne, les services météorologiques, les services de communication, de navigation et de surveillance, le recrutement, la formation et l'écolage. Les résultats étaient attendus pour fin 2015. Nous voici en 2016, pouvez-vous nous présenter ces résultats?
12.02 Steven Vandeput, ministre: Madame Fernandez Fernandez, en effet, depuis avril 2015, notre département a relancé l'étude pour examiner de quelle manière la Défense et Belgocontrol pourraient coopérer le plus étroitement possible. Cette étude a été menée en étroite collaboration avec Belgocontrol. L'analyse de rentabilité doit répondre, entre autres, aux conditions suivantes: le maintien du niveau actuel des prestations tout en ayant un bilan coûts/bénéfices en positif. Cette année, cette analyse est en cours de finalisation. Il y a eu une réunion entre nos services voici deux semaines. La finalisation de l'étude est en cours et puis il sera temps de décider. Il est donc prématuré de me prononcer sur les conclusions mais je ne manquerai pas de vous en informer dès que l'étude sera finalisée.
12.03 Julie Fernandez Fernandez (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. J'espère que cette annonce ne se déroulera pas comme celle du plan stratégique: une annonce et puis rien! J'attends que vous reveniez vers nous et que nous puissions avoir un échange à ce sujet.
Het incident is gesloten.
13 Question de M. Stéphane Crusnière au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le programme des journées diplomatiques" (n° 8283)
13 Vraag van de heer Stéphane Crusnière aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het programma van de diplomatieke dagen" (nr. 8283)
13.01 Stéphane Crusnière (PS): Monsieur le ministre, comme vous le savez, nous sommes en plein cœur des journées diplomatiques, qui sont organisées chaque année à la même période. Elles permettent à nos diplomates de revenir en Belgique et de pouvoir participer à plusieurs réunions et rencontres organisées par les services du ministre des Affaires étrangères autour de différentes thématiques internationales essentielles.
Les années précédentes, le ministre de la Défense participait à de telles rencontres. Vu notre participation à de nombreuses missions à l'étranger, avez-vous été consulté lors de l'élaboration du programme de cette semaine diplomatique? Comptez-vous y prendre part? Si oui, quels seront les sujets que vous comptez mettre en exergue? Dans le cas contraire, pouvez-vous m'en donner la raison? Je vous remercie d'avance pour vos réponses.
13.02 Steven Vandeput, ministre: Monsieur Crusnière, l'organisation des journées diplomatiques est une prérogative du ministre des Affaires étrangères.
13.03 Stéphane Crusnière (PS): Monsieur le ministre, je sais bien évidemment que c'est une de ses prérogatives. Cependant, je pense qu'il vous a aussi invité à ces journées. Selon lui, vous n'avez pas souhaité y prendre part. Je croyais que vous alliez m'en donner la raison. En effet, la participation du ministre de la Défense, comme celle des parlementaires, constitue une tradition à cet égard. Votre réponse est quelque peu sibylline.
Vous plaidez toujours pour une stratégie 3D. Vous aviez l'occasion de le faire devant des diplomates. Or vous avez snobé ces journées. C'est vraiment regrettable.
13.04 Steven Vandeput, ministre: Monsieur Crusnière, je puis vous confirmer que j'ai participé, hier matin, à un petit-déjeuner avec les ambassadeurs.
L'incident est clos.
14 Vraag van de heer Tim Vandenput aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de Belgische deelname aan de 'Baltic Air Policing'" (nr. 8332)
14 Question de M. Tim Vandenput au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la participation de la Belgique à la mission 'Baltic Air Policing'" (n° 8332)
14.01 Tim Vandenput (Open Vld): Mijnheer de minister, sinds 7 januari 2016 maakt België opnieuw deel uit van de Baltic Air Policing Mission van de NAVO. Ik heb enkele vragen daarover.
Kunt u een algemene evaluatie schetsen van de houding van Russische troepen ten aanzien van onze vliegtuigen en ten aanzien van deze van onze NAVO-bondgenoten aan de oostflank?
Vorig jaar waren onze militairen gestationeerd in Polen, nu in Estland. Welke operationele impact heeft dit voor de mensen? Heeft dit effect op hun veiligheid?
Wat is de kostprijs of de schatting van deze nieuwe missie?
Welke lessen heeft ons detachement geleerd uit vorige missies, zeker die in Polen, en hoe worden die eventuele verbeteringen geïmplementeerd in onze missie in Estland?
14.02 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Vandenput, de evaluatie van de houding van de Russische troepen ten aanzien van onze vliegtuigen zal besproken worden in de commissie voor de Opvolging van de Buitenlandse Zendingen, die achter gesloten deuren plaatsvindt. Dat lijkt mij evident.
Ten opzichte van Malbork te Polen in 2015 laat het vliegveld van Ämari in Estland, van waaruit wij vandaag opereren, kortere inzettermijnen toe om onderscheppingen te kunnen uitvoeren. Bovendien beantwoordt de basis in Ämari iets beter aan de NAVO-standaarden, waardoor de veiligheid en het comfort van onze militairen is verhoogd ten opzichte van vorig jaar.
Voor de inzet van het F-16-detachement in het kader van de Enhanced Air Policing Mission in 2016 worden de kosten geraamd, ik heb het daarstraks laten uitdelen, op een totaalbedrag van 4,38 miljoen euro bruto.
Ik kom aan uw vraag wat wij geleerd hebben uit vorige missies. Uit vorige missies is gebleken dat de communicatie met het Combined Air Operation Center te Uedem van essentieel belang is. In de nodige communicatiemiddelen is voorzien om deze link te garanderen en zodoende de opdracht in alle omstandigheden te kunnen uitvoeren. Het is ook zo dat om een optimale luchtverkeersgeleiding toe te laten wij eveneens Belgische luchtverkeersleiders te werk hebben gesteld in Ämari.
14.03 Tim Vandenput (Open Vld): Mijnheer de minister, de eerste vraag zullen we inderdaad achter gesloten deuren opvolgen. Ik ben vooral tevreden dat onze luchtmacht deelneemt aan deze NAVO-opdrachten en dat wij dat in de toekomst ook kunnen blijven doen met de nieuwe vliegtuigen die wij zullen aankopen.
L'incident est clos.
15 Vraag van mevrouw Nele Lijnen aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "een snowdrop boven Madaya" (nr. 8363)
15 Question de Mme Nele Lijnen à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "le recours à la technique du snowdrop à Madaya" (n° 8363)
15.01 Nele Lijnen (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer
de minister, de realiteit haalt mijn vraag in en dat is maar goed ook voor de
mensen in Madaya, want ondertussen is er een konvooi ter plaatse. Toch wil ik u
vandaag specifiek mijn ingediende vraag stellen omdat die gaat over de
expertise die ons leger heeft opgebouwd in het begin van de jaren 2000 inzake snowdrops.
Daarom herneem ik ook een deel van mijn ingediende vraag, want op het moment
dat ik die indiende, waren de mensen in Madaya aan het verhongeren. Het
Syrische leger en Hezbollah hielden die stad gegijzeld waardoor de levering van
humanitaire hulp heel moeilijk werd, vooral omdat er in de omgeving veel
landmijnen lagen. Eten, drinken en elektriciteit waren op en er werd bericht
dat de inwoners zelfs gras en bladeren moesten eten. De prijs van een zak
rijst, voor zover die er nog was, swingde de pan uit. Het was onmogelijk om
onafhankelijke rapporten te krijgen over de toestand in Madaya, maar volgens de
VN waren die berichten wel geloofwaardig. Ondertussen is er een konvooi ter
plaatse geweest.
Ons leger
heeft bijzondere expertise opgebouwd in het droppen van voedsel vanuit de lucht
met C-130-toestellen. De techniek van het voedseldroppen uit de lucht werd
ontwikkeld in 2001 tijdens de hongersnood in Benin. Per drop kunnen er
40 000 maaltijden worden gedropt in pakjes van 175 tot 200 gram en
dat kan van op een veilige hoogte, namelijk 11 000 voet. Elk pakketje van
200 gram volstaat als voedselvoorziening voor een volwassene voor één dag
en voor een kind voor drie dagen. Die techniek staat bekend als snowdrop.
Door het droppen van voedsel uit de lucht bereikt men net die mensen die er
slecht voorstaan. Die techniek is bijzonder aangewezen in conflictgebieden waar
de hulpverlening via de weg quasi onmogelijk is. Het grote voordeel is dat men
van op grote hoogte kan droppen waardoor de C-130 buiten bereik van eventuele
luchtafweer is. Een bijkomend voordeel is dat er bij nacht gedropt kan worden
en rechtstreeks op de plaatsen waar de bevolking zich bevindt.
Mijnheer
de minister, in dat verband heb ik enkele vragen.
Mijn
eerste ingediende vraag ging specifiek over de situatie in Madaya. Vandaag kan
ik u in dat verband het volgende vragen. Als de VN er niet in geslaagd zou zijn
om met het konvooi ter plaatse te geraken, zou het dan mogelijk zijn geweest
dat België zijn expertise aanbood aan de Verenigde Naties?
Hoe
evalueert u de techniek van de snowdrop? Bezit ons Belgisch leger nog
steeds die expertise? Kunnen onze mensen daarin operationeel worden ingezet?
Bent u
bereid om te onderzoeken of in het kader van de humanitaire hulp van de
Verenigde Naties, een snowdrop boven Madaya of boven andere
conflictgebieden uitgevoerd kan worden? Zult u die expertise dan ook expliciet
aanbieden aan de Verenigde Naties?
Zal de
A400-M ook dat soort van missies kunnen uitvoeren?
15.02 Minister Steven Vandeput: Mevrouw Lijnen, zoals u aanhaalt, is de levering van humanitaire hulp via de weg naar Madaya ondertussen op gang gekomen. Wij zijn natuurlijk altijd bereid om op verzoek van de regering elke vraag voor zogenaamde snowdrops te bestuderen op hun operationele haalbaarheid en risico’s, maar u weet ook – dit is belangrijk – dat er voor ons momenteel geen mandaat bestaat dat operaties in Syrië zou toelaten.
Het droppen van voedselpakketten dient te gebeuren vanaf medium tot lage hoogte. Dat is heel belangrijk en een essentieel verschil met het voorbeeld van Benin dat u aanhaalt, in die zin dat er, specifiek in Syrië, risico’s aan verbonden zijn, namelijk de intensieve controle van het gebied door zowel Syrische als Russische luchtafweersystemen. Daarnaast zorgt de techniek van snowdrops ook voor een erg grote spreiding van de voedselpakketten over het terrein waardoor de landmijnen in de omgeving van mensen die geholpen wensen te worden een risico zouden kunnen vormen. De situatie destijds in Benin en de huidige situatie in Syrië zijn totaal verschillend. Ik wil u gewoon aantonen dat Defensie effectief over die kennis en knowhow beschikt, en die desgevallend, als dat nodig is, ook zal aanbieden.
Wat uw vraag over de A400-M betreft, is de geschiktheid voor de snowdrops nog niet bestudeerd. Destijds, bij het opstellen van het cahier, was de geschiktheid daarvoor namelijk geen specifieke eis.
15.03 Nele Lijnen (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord en ik heb begrip voor wat u zegt. Het is inderdaad noodzakelijk om de veiligheid te garanderen zowel van de mensen die het vliegtuig besturen als van de mensen ter plaatse die van de voedselpakketten kunnen gebruikmaken. Zij mogen niet in een nog onveiligere situatie gebracht worden. Daarmee ben ik het eens. Misschien kunnen wij bekijken om, waar mogelijk, het systeem van de snowdrops mee te nemen naar andere gebieden. In het verleden is het systeem effectief gebleken. Wij hebben het jarenlang niet meer gebruikt, maar wij zullen samen de situatie in de wereld op de voet volgen. Ik hoop dat u de snowdrops als actief middel zult kunnen inzetten in andere onveilige gebieden.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
16 Question de Mme Julie Fernandez Fernandez au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la revente de vieux matériel appartenant à la Défense nationale" (n° 8476)
16 Vraag van mevrouw Julie Fernandez Fernandez aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de verkoop van oud materieel van Defensie" (nr. 8476)
16.01 Julie Fernandez Fernandez (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, dans La Dernière Heure du
11 janvier, je pouvais lire que vous aviez revendu du vieux matériel
militaire, ce qui rapporté 5 millions d’euros à la Défense pour
l’année 2015. Le matériel a donc été vendu par la direction générale des
ressources matérielles (DG MR), en charge de l’ensemble du matériel
militaire et non militaire appartenant à l’armée.
Dans ce
matériel vendu, il y avait un peu de tout, sauf du matériel sensible comme des
systèmes d’armes. J’aimerais dès lors, monsieur le ministre, vous poser les
questions suivantes. Pour l’année 2016, avez-vous prévu des ventes de
matériel plus sensible comme des systèmes d’armes? Si oui, sur quel type de
matériel portaient-elles?
Conformément
aux dispositions prévues par la loi du 5 août 1991 relative à
l’importation, à l’exportation, au transit et à la lutte contre le trafic
d’armes, de munitions et de matériel devant servir spécialement à un usage
militaire ou de maintien de l’ordre, et de la technologie y afférente,
avez-vous remis les rapports ainsi prévus à la Chambre?
16.02 Steven Vandeput, ministre: Madame Fernandez Fernandez, en 2016, seules la vente de sept véhicules Pandur à l'Autriche et la vente d'une quantité limitée de munitions à la police fédérale belge sont en cours. Le peaufinage du plan stratégique sera déterminant pour d'éventuelles futures initiatives de ventes de systèmes d'armes et de munitions en 2016.
Dans le cas des ventes concernées par les dispositions de la loi mentionnée, la Défense transmet semestriellement ses données au service Licences du SPF Économie. Ce service est, en ce domaine, l'entité centrale de rapportage à la Chambre pour toute l'administration fédérale.
Vous me demandez si je vais respecter la loi: oui, je respecte la loi!
16.03 Julie Fernandez Fernandez (PS): Monsieur le ministre, c'est déjà une très bonne nouvelle! Je vous remercie pour vos réponses.
Je profite de l'occasion que m'offre cette question pour rappeler à Mme la présidente que nous sommes toujours en attente d'un avis de la commission Défense. La commission de Modification du Règlement attend l'avis de cette commission pour modifier le règlement en ce qui concerne la revente d'armes. Pourriez-vous y être attentive? Je sais que je passe quelque peu pour une monomaniaque, mais c'est un de mes défauts. Je pense que le sujet est suffisamment important pour être discuté ici.
De voorzitter: Mevrouw Fernandez Fernandez, ik deel uw bezorgdheid.
Soms vernemen wij bepaalde zaken in de wandelgangen. Ooit heb ik daar vernomen dat de heer Flahaut oude F-16’s aan Pakistan wilde verkopen.
Ik ben ervan overtuigd dat wij een datum kunnen vinden in februari of maart om uw voorstel te bespreken.
16.04 Julie Fernandez Fernandez (PS): Monsieur le ministre, j'ai cru comprendre que vous aviez peur que M. André Flahaut revienne et veuille revendre des F-16! Modifions donc le règlement afin d'avoir tous nos apaisements!
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: De vraag nr. 8541 van de heer David Clarinval is omgezet in een schriftelijke vraag.
17 Interpellation de Mme Julie Fernandez Fernandez au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique sur "le démantèlement annoncé de la Mémoire au niveau fédéral" (n° 105)
17 Interpellatie van mevrouw Julie Fernandez Fernandez tot de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken over "de aangekondigde afbouw, bij de federale instanties, van de instandhouding van de herinnering" (nr. 105)
17.01 Julie Fernandez Fernandez (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, mon groupe et moi-même sommes très interpellés. Lors de votre présentation des grandes idées du plan stratégique, rien n'est apparu sur la notion de devoir de mémoire. Je crains que cela ne soit pas un simple oubli, mais que cela cache d'autres intentions plus idéologiques et partisanes.
J'ai déjà eu l'occasion de vous interpeller souvent à ce sujet, plus particulièrement sur le Musée royal de l'Armée (MRA). Lors de ma dernière question qui portait également sur le travail de mémoire et les victimes de guerre, vous m'indiquiez encore réfléchir à l'avenir des organismes d'intérêt public placés sous votre tutelle.
Étant donné que ces différents dossiers sont liés, vous attendiez que toutes les études soient terminées avant de transmettre au gouvernement un plan de réforme globale des parastataux. Il semblerait que cette réflexion soit arrivée à son terme. Quelle ne fut pas ma stupéfaction de prendre connaissance, par voie de presse, de vos projets qui, et même si cela ne m'étonne finalement que très peu, démantèle de facto le travail de mémoire en l'instituant comme une mission uniquement touristique et donc en permettant sa régionalisation.
Même s'il ne faut pas nier l'importance et l'attrait touristique que les biens de la Défense peuvent présenter – je pense par exemple à la ville de Bastogne, qui tourne et vit autour des souvenirs de notre passé – ce n'est évidemment pas leur seul intérêt.
Votre proposition de réforme du MRA et de l'Institut des Vétérans (IV-INIG) consisterait en leur fusion dans une nouvelle OIP interfédérale, tandis que les connexions du Musée seraient en partie délocalisées.
Permettez-moi dès lors de m'inquiéter et de vous demander de présenter sans tarder au parlement, votre projet de réforme en la matière et ses conséquences concrètes sur le plan humain et des ayants droit institutionnels, budgétaires, scientifiques et logistiques.
Avant toute chose, il me paraît primordial de réaliser un inventaire de tout ce qui appartient au MRA et de ce qui se trouve dans les différents musées. En effet, si nous sommes au courant d'un plan organisationnel, nous savons peu de choses sur son contenu. Il nous paraît essentiel d'évaluer les biens historiques et mémoriels de la Défense avant de, peut-être, demain, les voir répartis pour ne pas dire redistribués ou repartagés de-ci de-là à travers le pays.
Par ailleurs, j'ai appris que des objets de valeur ont été volés ou revendus à des prix dérisoires ou qu'ils sont devenus la quasi-propriété de certains. Il est impensable que des biens de notre histoire collective soient traités de manière aussi légère!
J'ai également appris que, fin 2015, au vu de la nomination alambiquée de la directrice du Musée, 400 000 euros n'ont pas été engagés dans le MRA. Or, je sais que les agents travaillent dans des conditions déplorables et que des travaux sont nécessaires. Pourriez-vous nous donner quelques explications?
Par ailleurs, notre histoire collective se retrouve aussi dans nos villes, nos quartiers, nos rues qui sont souvent des lieux de mémoire et de recueillement au souvenir de ceux qui se sont battus pour défendre nos libertés. Je souhaiterais également connaître vos intentions sur l'avenir de la gestion des cimetières ou des carrés militaires, des stèles ou d’autres formes d'art urbain dont la gestion dépend aujourd'hui de la Défense et qui, si elle faisait défaut demain, serait à charge des villes et communes.
Je terminerai, monsieur le ministre, en vous disant qu'au travers de l'avenir du Musée royal de l'Armée, de ses antennes et des autres marques de notre passé, c'est surtout pour notre histoire, pour notre mémoire collective, celle de la Belgique, que je suis profondément inquiète.
Pour le PS, il est impensable qu'elle soit la propriété d'une seule Région. Par ce seul fait, ce serait trahir ceux qui se sont battus sous le même drapeau et avec la même devise, l'union fait la force, pour qu'aujourd'hui nous vivions en liberté.
17.02 Steven Vandeput, ministre: Madame Fernandez Fernandez, en exécution de l'accord du gouvernement, des groupes de travail ont réalisé ou sont en train de finaliser des réflexions sur le futur, le statut et la place des institutions placées sous ma tutelle. Plusieurs éléments de ces différents dossiers sont liés, raison pour laquelle des propositions globales seront présentées au gouvernement.
Tous ces groupes de travail réalisent leurs travaux en tenant compte de certaines hypothèses de base comme, par exemple, le point de départ des études et la réglementation actuelle et les missions qui en découlent. Par exemple aussi, le service au client doit être amélioré ou au minimum être maintenu. Troisièmement, une diminution de personnel ne peut avoir lieu qu'avec des départs naturels.
Dans le domaine de la mémoire, plusieurs groupes de travail se penchent ou se sont penchés sur ce sujet. Premièrement, un groupe de travail a réalisé une évaluation au sujet des avantages et inconvénients d'un rapprochement structurel entre l'Office Central d'Action Sociale et Culturelle de la Défense (OCASC) et l'Institut des Vétérans – Institut National des Invalides de Guerre, Anciens Combattants et Victimes de Guerre (IV-INIG).
En effet, l'IV-INIG a actuellement parmi ses missions telles que fixées dans la loi du 8 août 1981 de favoriser dans le cadre de ses missions morales la reconnaissance due aux victimes de guerre et aux associations qui les représentent par l'information de l'opinion publique. Il veille à ce que soit gardée vivante la mémoire des sacrifices consentis et celle des valeurs morales qui les sous-tendaient. À cet effet, l'IV-INIG entretient le souvenir des épreuves douloureuses traversées par le pays.
L'Institut a également pour mission légale de prendre des initiatives en vue de commémorer l'Holocauste et de combattre l'antisémitisme, le racisme, la xénophobie et l'intolérance. C'est exactement dans ce cadre-là que je me rends à Auschwitz demain avec une délégation d'élèves de l'enseignement secondaire.
Dans le cadre des études relatives à l'avenir des institutions sous ma tutelle, il a été examiné quelles organisations pourraient intégrer la transmission de la mémoire et quel en serait l'impact. Le pôle historique de la Défense a effectué une étude en matière de maintien et de mise en valeur du patrimoine historique de la Défense, en ce compris le volet transmission de la mémoire. Cette étude couvre, entre autres, les missions qui sont actuellement remplies par le Musée royal de l'Armée.
Ce groupe de travail a conclu que la solution la plus opportune consistait à créer un nouveau service fédéral transversal chargé de la transmission de la mémoire, de la gestion et de l'exploitation du patrimoine historique. Ce groupe de travail a également fait clairement apparaître que la mémoire touche non seulement l'IV-INIG mais également d'autres institutions telles que le Mémorial national du Fort de Breendonk ou la Direction générale des Victimes de la guerre, qui dépend du SPF Sécurité sociale et qui est compétente pour les victimes civiles de la guerre.
L'organisation, les missions, la structure, le statut, le personnel et les moyens à prévoir dans ce service transversal n'étaient toutefois pas définis avec précision, raison pour laquelle un groupe de travail a été chargé de détailler ce volet de l'étude. Il comprend tant des membres des administrations de l'IV-INIG que du MRA et du pôle historique de la Défense.
En mettant ce groupe au travail, il apparaît clairement que mon intention n'est nullement de démanteler le travail de mémoire mais au contraire, qu'il y va de rationaliser et coordonner les efforts dans le domaine de la mémoire afin que ce volet en sorte renforcé.
Le but est donc de centraliser le travail de mémoire dans une organisation fédérale transversale. L'éventuelle possibilité de travailler avec des antennes régionales n'est pas neuve, j'en prends pour exemple les sites actuels du MRA à Bastogne ou encore le Boyau de la Mort à Dixmude. Dans ces différentes antennes régionales, il est possible d'exposer des collections du MRA qui ne sont pour l'instant pas accessibles au public par manque de place dans les infrastructures du parc du Cinquantenaire.
Cette étude plus détaillée de la structure transversale est toujours en cours.
En conclusion, dès que tous les groupes de travail m'auront soumis leurs propositions, je présenterai un plan global au gouvernement. J'informerai la commission de la Défense, dès que ce dernier aura pris une décision en la matière.
17.03 Julie Fernandez Fernandez (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Je me réjouis que vous ayez conscience de l'importance du travail de mémoire. Et je ne peux que saluer votre participation, demain, à ce travail.
Cela étant dit, j'ai découvert, en parcourant la presse, un organigramme que je peux vous remettre puisque vous semblez ignorer son existence, ce qui m'inquiète d'autant plus.
Comme je l'ai dit dans mon intervention, je ne vois aucun inconvénient à ce que le travail soit effectué en collaboration avec des antennes locales. En tant que municipaliste, j'estime que le travail de mémoire doit se faire dans nos villes, dans nos quartiers. Mais il faut que les choses se fassent de manière équitable sur l'ensemble de notre territoire. Il ne peut être question de décentraliser certains biens de la Défense, que certains soient mieux servis que d'autres et que l'on procède à une régionalisation de la mémoire des Belges. Même si je suis une "pièce rapportée" dans cette histoire, il n'en reste pas moins que j'en suis une défenderesse convaincue.
Vous avez déclaré que certains biens avaient été placés dans des antennes régionales en raison de l'absence de place au Musée royal de l'Armée. Sachez que je m'y suis rendue, hier, en vue de préparer mon interpellation. Or, force est de constater que la place ne manque pas, même si certains aménagements s'imposent effectivement. Je sais que ces aménagements nécessitent des investissements, mais nous disposons d'un budget pour ce faire puisque 400 000 euros n'ont pas été engagés cette année.
Par ailleurs, selon une rumeur, tout le matériel d'aviation devrait être rassemblé à Coxyde, ce qui suscite mon inquiétude. Je vais vous transmettre une copie de l'organigramme; vous pourrez constater que l'on assiste à une importante régionalisation. Je suis donc particulièrement préoccupée.
Voilà les raisons pour lesquelles j'ai déposé une motion afin que le travail de mémoire reste fédéral et que, plus symboliquement, le Musée royal de l'Armée soit protégé.
17.04 Steven Vandeput, ministre: Madame Fernandez Fernandez, pour être correct, l'organigramme que vous montrez est un document de travail discuté avec les partenaires sociaux. Je ne vais pas en discuter ici. Pour être franc, je regrette qu'en dépit des bons contacts que nous avons avec les partenaires sociaux, je me retrouve confronté sur le plan politique à un document transmis en toute confiance pour alimenter, documenter et améliorer la discussion.
Pour ce qui concerne la régionalisation, je crois que le plus important c'est plutôt le travail de mémoire. Cela recouvre des domaines pour lequel le fédéral n'est pas compétent, à savoir en particulier ceux de l'Éducation et des écoles. C'est la raison pour laquelle il me paraît opportun d'impliquer les Communautés dans le travail de mémoire.
17.05 Julie Fernandez Fernandez (PS): Je partage cette dernière réflexion. L'enseignement est effectivement primordial dans ce travail de mémoire. Les historiens de la Défense peuvent très bien se rendre dans les écoles et collaborer avec la Communauté française. Je ne sais pas si la piste est évoquée mais pourquoi pas?
Je pense que plus les gens se rencontrent, mieux ils se parlent, mieux ils échangent et se connaissent, mieux on prépare l'avenir.
Je peux tout à fait entendre que cet organigramme est un document de travail. C'est la preuve qu'on travaille. Je ne peux que le saluer. Je reste néanmoins inquiète sur l'avenir au vu des informations dont je dispose. C'est peut-être ma nature de parlementaire.
La motion est déposée. Elle n'est pas éloignée de ce que vous dites. Mais au-delà des réflexions, des suppositions et des documents de travail, il y a des faits. Et les faits transparaissent dans l'état dans lequel se trouve aujourd'hui le Musée royal de l'Armée.
Ni mon groupe ni moi-même ne sommes opposés à des coopérations et des collaborations avec les entités fédérées et les antennes locales. Il en faut. Il ne faut pas déposséder le terrain de son histoire. Mais il faut un inventaire, on doit savoir ce que l'on a pour pouvoir, demain, le répartir de façon équilibrée sur l'ensemble du territoire.
J'irais même un peu plus loin. J'ai tenté de m'informer sur la structure des différentes antennes locales. C'est le flou. Peut-être, dans cet inventaire ou plutôt dans cet état des lieux, pour reprendre un terme qui correspond mieux, faudrait-il dire que tel organisme dans tel lieu a telle structure et expliquer son fonctionnement. J'entends que, dans certaines antennes, la Défense est représentée. Dans d'autres, elle ne l'est pas. Tout cela est un peu flou, en tout cas pour moi. Pourriez-vous dès lors nous donner des éclaircissements? Je suis demandeuse de cet inventaire, de cet état des lieux. Cela devrait être faisable car vous y travaillez. Je vous remercie pour votre attention.
17.06 Georges Dallemagne (cdH): Madame la présidente, ma question porte exactement sur le même sujet. Je ne sais pas comment on organise les travaux de notre commission mais je trouve regrettable d'empêcher un membre de se joindre à une question qui porte exactement sur le même sujet. Ce n'est pas une manière d'organiser nos travaux.
De voorzitter: Mijnheer Dallemagne, ik heb zelf ook een vraag over het onderwerp gesteld. Er zijn hier en daar raakvlakken. Mijn vraag is echter anders dan de interpellatie van mevrouw Fernandez Fernandez.
De andere vragen worden uitgesteld naar een volgende commissie.
En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.
Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.
Une motion de recommandation a été déposée par Mme Julie Fernandez Fernandez et par MM. Stéphane Crusnière, Sébastian Pirlot et Éric Thiébaut et est libellée comme suit:
"La Chambre,
ayant entendu l'interpellation de Mme Julie Fernandez Fernandez
et la réponse du ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique,
demande au gouvernement
1. de
développer un véritable plan stratégique pour le MRA et ses antennes régionales
éventuelles, en tant qu'institutions fédérales, qui mette fin à la situation actuelle tant sur le
plan du management, du délabrement de certaines salles d'exposition que de la
perte de certaines pièces de collection avec une attention particulière pour
son personnel et son avenir au sein de l'institution;
2. de mener à bien les travaux du MRA afin de répondre aux besoins criants de modernisation de celui-ci et de maintenir un accès le plus large et abordable possible au public en portant une attention particulière à la publicité de ses activités et vis-à-vis du monde scolaire et du tourisme;
3. de préserver les collections essentielles sur le site du Cinquantenaire comme, par exemple, la salle des aéronefs comme étant un pôle majeur d'attraction du public et en inventoriant et en mettant en valeur ses riches collections;
4. d'évaluer la possibilité de prêter de manière temporaire et encadrée les collections non utilisées du Musée au sein d'antennes régionales du MRA ou d'autres musées en assurant une répartition géographique équilibrée;
5. dans le cadre de cette politique scientifique au sein du MRA et pour toutes les activités menées dans le cadre de ce travail de mémoire, d'utiliser pleinement le potentiel scientifique et humain interne à la Défense et aux Institutions scientifiques fédérales et de n'externaliser ces tâches qu'en dernier recours;
6. d'assurer la mise à disposition gratuite des archives de notre armée afin de sensibiliser le plus de personnes possible en bonne intelligence avec les ASBL actives au sein du Musée;
7. de renouer des liens scientifiques et historiques avec des musées homologues étrangers;
8. d'assurer une réforme de l'IV-INIG réfléchie au profit de ses ayants droit et de ses missions et ne remettant en cause, sous aucun prétexte, l'ancrage fédéral du travail de mémoire;
9. d'assurer un meilleur suivi de l'entretien des symboles majeurs de cette mémoire afin de remédier à certains manquements quant à la maintenance de lieux concernés, mais aussi de lutter contre le vandalisme qui pourrait s'y produire en collaboration avec les autorités locales notamment sur le plan des moyens humains et budgétaires."
Een motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Julie Fernandez Fernandez en door de heren Stéphane Crusnière, Sébastian Pirlot en Éric Thiébaut en luidt als volgt:
"De
Kamer,
gehoord
de interpellatie van mevrouw Julie Fernandez Fernandez
en het
antwoord van de minister van Landsverdediging, belast met Ambtenarenzaken,
verzoekt
de regering
1. een echt strategisch plan uit te werken voor het KML en zijn
eventuele regionale afdelingen als federale instellingen, waarbij er een eind
wordt gemaakt aan de huidige situatie, met name het management, de slechte
staat van bepaalde tentoonstellingszalen, en het verlies van bepaalde stukken
uit de collectie, en waarbij er bijzondere aandacht wordt besteed aan de
personeelsleden en hun toekomst in de instelling;
2. de werken aan het KML te voltooien, zodat er wordt tegemoetgekomen
aan de grote noodzaak om het museum te moderniseren, en de toegang voor het
publiek zo ruim en laagdrempelig mogelijk te houden, waarbij er bijzondere
aandacht wordt besteed aan het bekendmaken van zijn activiteiten, onder meer
ten aanzien van scholen en toeristen;
3. de essentiële collecties op de Jubelparksite, zoals de stukken van
de luchtvaarthal, die veel bezoekers aantrekken, in stand te houden, en de
rijke collecties van het KLM te inventariseren en te exploiteren;
4. na te gaan of het mogelijk is om de collecties die niet in het
Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis tentoongesteld worden,
tijdelijk en binnen een strikt kader uit te lenen aan de externe sites of
andere musea, met inachtneming van een evenwichtige geografische verdeling;
5. in het kader van dit wetenschappelijk beleid in het Koninklijk
Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis en voor alle activiteiten in het
raam van die instandhouding van de herinnering, ten volle het wetenschappelijk
en menselijk potentieel van Defensie en van de federale wetenschappelijke
instellingen aan te wenden en die taken alleen uit te besteden als het niet
anders kan;
6. ervoor te zorgen dat de archieven van ons leger gratis ter
beschikking worden gesteld om zoveel mogelijk mensen bewust te maken, in goede
verstandhouding met de vzw’s die in het Museum actief zijn;
7. wetenschappelijke en historische banden met soortgelijke
buitenlandse musea aan te halen;
8. te zorgen voor een doordachte hervorming van het IV-NIOOO in het
belang van de rechthebbenden en van de taken van het IV-NIOOO, waarbij onder
geen beding de federale verankering van de instandhouding van de herinnering
ter discussie wordt gesteld;
9. te zorgen voor een betere follow-up van het onderhoud van de
belangrijke symbolen van die herinnering om een aantal tekortkomingen inzake
het onderhoud van de betrokken locaties weg te werken, maar ook om mogelijk
vandalisme op die locaties te bestrijden in samenwerking met de plaatselijke
overheden, met name qua personele en budgettaire middelen."
Une motion pure et simple a été déposée par
Mme Renate Hufkens et par MM. Peter Buysrogge, Gautier Calomne et Tim Vandenput.
Een eenvoudige motie werd ingediend door mevrouw Renate Hufkens en door de heren Gautier Calomne, Peter Buysrogge en Tim Vandenput.
Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.
Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 12.14 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.14 uur.