Commissie
voor de Sociale Zaken |
Commission des Affaires sociales |
van Woensdag 20 januari 2016 Namiddag ______ |
du Mercredi 20 janvier 2016 Après-midi ______ |
De openbare commissievergadering wordt geopend om 14.22 uur en voorgezeten door de heer Vincent Van Quickenborne.
La réunion publique de commission est ouverte à 14.22 heures et présidée par M. Vincent Van Quickenborne.
01 Vraag van mevrouw Evita Willaert aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de gewijzigde berekeningswijze van de uitkering voor langdurig zieken" (nr. 6704)
01 Question de Mme Evita Willaert à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "la modification du mode de calcul de l'indemnité pour maladie de longue durée" (n° 6704)
01.01 Evita Willaert (Ecolo-Groen): Mevrouw de minister, mijn vraag dateert al van een tijdje terug, dus ondertussen zijn sommige zaken misschien al wat helderder geworden, maar ik wil ze toch nog graag stellen.
Voor langdurig zieken wordt de ziekte-uitkering van 60 procent van het laatste loon nu nog berekend op basis van de laatste maand. Afgelopen zomer besliste de regering dat dit vanaf 2016 zal gebeuren op basis van de laatste 12 maanden. Dat werd eind vorig jaar duidelijk.
Het Socialistische ziekenfonds rekende na de beslissing uit dat dit voor langdurig zieken zou leiden tot een lagere uitkering. Iemand met een voormalig bruto-inkomen van 2 600 euro, zou per maand 20 tot 45 euro moeten inleveren, tot 540 euro per jaar dus.
Ik heb hierover enkele vragen.
Zal de nieuwe berekeningswijze op basis van de laatste 12 maanden gelden voor alle nieuwe gevallen vanaf 1 januari of worden ook de uitkeringen aangepast van mensen die al voor die datum langdurig ziek waren?
Hoe zal de uitkering worden berekend van mensen die geen volledig jaar hebben gewerkt vooraleer zij langdurig ziek werden? Wordt dat dan proportioneel berekend?
Uit berichten in de media begrijp ik dat de nieuwe berekeningswijze een besparingsmaatregel is en dat de regering er 74 miljoen mee hoopt te besparen. Klopt dat cijfer? Op welke cijfers baseert de regering zich om tot die 74 miljoen te komen? Met andere woorden, hoeveel zal de gemiddelde langdurig zieke minder krijgen als uitkering ten gevolge van de maatregel?
01.02 Minister Maggie De Block: Mevrouw Willaert, in het luik sociaal beleid van het regeerakkoord staat: “Het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering zal berekend worden op basis van de referteperiode van 12 maanden.” Nu wordt het bedrag berekend op basis van het laatste dagloon. Dat is een zeer korte referteperiode, hetgeen op de een of andere manier tot scheeftrekkingen kan leiden. Het is dan ook beter om de uitkeringen te berekenen op het gemiddeld loon tijdens een lange periode. Een huidige korte referteperiode is meer fraudegevoelig. Een identieke maatregel is genomen voor de werkloosheidsuitkeringen.
Het oogpunt is tweeledig.
Enerzijds wordt het bestrijden van sociale fraude beoogd, want de berekeningsbasis is op dit moment niet het laatste maandloon, zoals u aangeeft, maar het loon van de laatste dag, vermenigvuldigd met 26. De werkgever kan per vergissing of moedwillig een hoger laatste dagloon aangeven, maar ook een lager. Die gegevens worden a priori niet naast de gegevens van de elektrische stroom gelegd, die via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid het ziekenfonds bereiken. Anderzijds is er eveneens een sociale doelstelling. Indien het loon van de laatste dag abnormaal laag is in vergelijking met het loon dat de betrokkene normaal verdiende, dan wordt het bedrag van de uitkering op een solidere loonbasis uitbetaald door rekening te houden met het loon betaald over de referteperiode van 12 maanden.
Om deze toestand te corrigeren, zal inderdaad in de loop van 2016 een nieuwe berekeningsbasis aan de grondslag liggen van de uitkeringen.
Na grondig overleg leg qua uitvoering met de uitvoerende instellingen, is gebleken dat het eigenlijk om een grootschalige verandering in de systemen gaat, meer bepaald in de software. Wij fixeren ons niet op een bepaalde datum maar verkiezen dat deze implementatie correct verloopt en ook door de instellingen kan worden uitgevoerd. Ik zal samen met mijn collega deze uitvoering ook verder onderzoeken en opvolgen.
In ieder geval zal de nieuwe berekeningswijze enkel gelden voor nieuwe gevallen. Voor mensen die reeds een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen voor het in werking treden van de nieuwe berekeningswijze, zal er dan ook niets veranderen.
Het bedrag van 74 miljoen euro waarnaar u verwijst, is afkomstig van een berekening verricht door een ziekenfonds, door u genoemd. Dit bedrag klopt echter niet. Wij weten ook niet hoe men daartoe gekomen is. De berekening die door de regering wordt vooropgesteld, gaat uit van een besparing in 2016 van 7 miljoen euro. Dat is een raming van het RIZIV, weliswaar als de regeling op 1 januari van kracht mocht zijn gegaan.
Voor personen met een onvolledige loopbaan of met onderbrekingen in het beroepsverleden, wordt een proportionele berekening toegepast naargelang het geval of wordt er een opschaling gemaakt. Het is ook mogelijk dat voor hen een andere periode wordt gehanteerd.
Het heeft dus geen zin om een berekening te maken per langdurige zieke, al kan men dat natuurlijk altijd proberen. Het is ook niet echt bedoeld als besparingsmaatregel. Het gaat om een bedrag van 7 miljoen euro per jaar. Het is wat het is, maar het is niet de meest grootschalige besparingsactie aller tijden.
Het is zoals gezegd ook beter voor mensen die een te laag laatste referteloon hebben. Het is vooral een maatregel die de foute of valse aangiftes moet tegengaan, in het kader van het vermijden van sociale fraude.
01.03 Evita Willaert (Ecolo-Groen): Mevrouw de minister, u hebt al mijn vragen beantwoord.
Ik stel deze vraag omdat ik een aantal mails ontvangen heb van mensen die al ziek waren voor de maatregel werd aangekondigd en onzeker waren over wat er met hun uitkering zou gebeuren. Ik zal die mensen dus kunnen geruststellen dat die maatregel pas vanaf dit jaar in voege treedt. Ik begrijp dat men nog volop bezig is met de voorbereiding van die nieuwe berekeningswijze.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Mevrouw Jadin is niet aanwezig. Haar vraag nr. 6946 vervalt.
02 Vraag van mevrouw Anne Dedry aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de mantelzorg bij kankerpatiënten" (nr. 7027)
02 Question de Mme Anne Dedry à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "les soins de proximité pour les personnes cancéreuses" (n° 7027)
02.01 Anne Dedry (Ecolo-Groen): Mevrouw de minister, de mantelzorgers zijn één van mijn speerpuntthema’s. Ik heb er ook al over gemaild met medewerkers van uw kabinet. Kom op tegen Kanker heeft een tijdje geleden een heel interessant rapport over mantelzorgers uitgebracht “Onzichtbaar maar onmisbaar”. Daarin staan een aantal knelpunten van mantelzorgers in de omgang met kankerpatiënten vermeld. Er staan ook veertien aanbevelingen in voor een geïntegreerd mantelzorgbeleid.
Ik heb al verschillende vragen gesteld, ook aan andere collega’s, waaronder minister Peeters en premier Michel, in verband met de sociale rechten van mantelzorgers. De antwoorden daarop vond ik vaag en onvoldoende.
Deze regering staat voor activering en jobbescherming en –creatie. Tegelijkertijd stelt deze regering dat ze voor een solidaire aanpak kiest. Dit vind ik niet terug in de maatregelen ter ondersteuning van mantelzorgers, zeker niet als het gaat over de opbouw van hun sociale rechten. Daarom heb ik een aantal vragen voor u.
Hoever staat u met het transversaal overleg over mantelzorgers? U hebt aangekondigd dat u met de Vlaamse, Waalse en Brusselse ministers van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, en eventueel van Werk, daarover zou overleggen. Kunt u hierover een stand van zaken geven?
Wat vindt u van de aanbevelingen van Kom op tegen Kanker? Welke van die aanbevelingen zou u willen opvolgen en meenemen? U vindt ze in de vraag. Ik zal ze niet allemaal voorlezen. Het is heel duidelijk dat er een aantal aanbevelingen zijn over een betere communicatie met de mantelzorger, een betere trajectbegeleiding, een gratis huisbezoek, een apart gesprek met mantelzorgers, enzovoort. Het gaat ook om heel wat richtlijnen voor professionele zorgverstrekkers die nu onvoldoende op de hoogte zijn van hoe ze ondersteuning moeten geven aan mantelzorgers.
Zult u samen met uw collega minister van Werk ook de termijnen van de verlofregelingen voor beroepsactieve mantelzorgers uitbreiden in de tijd en flexibeler maken, zoals Kom op tegen Kanker aanraadt en vraagt?
Mijn laatste vraag gaat over het wetsvoorstel rond de opbouw van sociale rechten van mantelzorgers, dat ikzelf heb ingediend. Graag zou ik willen weten wat u hiervan vindt en of u dit gunstig gestemd bent.
02.02 Minister Maggie De Block: Mevrouw Dedry, u zei net dat ik een overleg heb aangekondigd. In een commissie voor de Volksgezondheid in november of december werd mij gevraagd om verslag uit te brengen van alles wat via de ministeriële conferentie in protocolovereenkomsten en akkoorden is gegoten. Dit was er een van. Ik geloof dat u toen niet aanwezig was. U kunt het verslag daarvan zeker terugvinden.
Ik heb het rapport van Kom op Tegen Kanker natuurlijk gelezen. Er was op mijn kabinet ook overleg met deze organisatie over de veertien uitstekende beleidsaanbevelingen die ze achter in het rapport hadden opgelijst. Het thema Mantelzorg was het laatste jaar onderwerp van verschillende werkgroepen binnen de regering. Ik herneem graag mijn beleidsnota waarin staat dat wij de rol van de mantelzorgers de volgende jaren als belangrijk inschatten. Gezien de groeiende vraag naar zorg, gevoed door de vergrijzing, kan het huidige aanbod niet meer volgen. Andere factoren zoals kinderen of ouders die nog werken spelen ook een rol.
Niet alleen de federale overheid maar ook de deelgebieden zijn bevoegd voor verzorging en begeleiding van zwaar zorgbehoevenden. Daarom werd op 19 oktober 2015 mijn plan Geïntegreerde Zorg voor Chronisch Zieken goedgekeurd door de interministeriële conferentie Volksgezondheid, de vergadering van de federale regering met de regio’s. Dat betekent dat in de uitvoering van de zorg die de patiënten omringt, de nodige processen moeten worden ontwikkeld. In die processen wordt rekening gehouden met de situatie van de mantelzorgers.
In het kader van datzelfde plan Geïntegreerde Zorg heb ik de problematiek van kankerpatiënten een prominente plaats gegeven. De trajectbegeleiding met de oncologische diensten is een belangrijk punt, net als de andere punten die u daarbij aanhaalt.
Dat vraagt om een paradigmashift, van een ziektegeoriënteerde zorg naar een zorg die vertrekt van de capaciteiten en de doelstelling van de patiënt.
Men gaat dus echt uit van de persoonlijke vraag van de patiënt, dus niet alleen georiënteerd per ziektebeeld en per discipline. Het gaat om de vraag naar zorg. Welke zorg vraagt de patiënt? Dat is niet altijd hetzelfde. Twee mensen met dezelfde ziekte hebben niet dezelfde vraag naar zorg. Op die manier moet een versnippering van de zorg worden vermeden.
Een tweede deel is de bescherming van de mantelzorger in zijn activiteiten. Een eerste stap die wij hebben onderzocht, is de lancering van een mogelijke erkenning van de mantelzorgers die inspanningen moeten leveren. Dat zou een eerste stap zijn in de toekenning van sociale rechten voor mantelzorgers.
Vaak is nu een toelating van een adviserend geneesheer nodig, telkens opnieuw als men zich om een andere patiënt bekommert. Als men een erkenning als mantelzorger heeft, zou men in de loop van het traject van de ene naar de andere patiënt kunnen gaan. Dat gebeurt. Het is niet altijd zo dat men altijd bij een en dezelfde patiënt blijft.
Samen met de minister van Pensioenen, de heer Bacquelaine, lanceren wij ideeën en werken die ook uit omtrent het pensioenluik van het sociaal statuut.
Er is ook een breed overleg geweest met de betrokken actoren. Er werd advies ingewonnen van een aantal instanties die actief zijn in het domein. Daarmee bedoelen wij de verzekeringsinstellingen, de verenigingen voor mantelzorgers en de verenigingen voor personen met een ernstige ziekte en met een weesziekte.
Wij moeten erover waken dat de initiatieven die wij op federaal niveau nemen aansluiten op de systemen die reeds op andere niveaus bestaan. Dan weet u dat er al heel wat mogelijkheden in de wetgeving bestaan, bijvoorbeeld met betrekking tot de werkloosheid. Er werden ook al heel wat initiatieven voor mantelzorgers genomen bij de Gemeenschappen en in sommige steden of gemeenten.
Het is de bedoeling om een aantal overzichtelijke maatregelen te nemen. Het plan werd goedgekeurd. Nu moet dit in overleg met de Gemeenschappen verder worden uitgewerkt. U weet dat aan de implementatie van dat plan verder wordt gewerkt.
Er is weinig coherentie. Nu zijn er initiatieven ad hoc geweest. De bedoeling is om tot een geïntegreerd plan voor mantelzorg te komen.
02.03 Anne Dedry (Ecolo-Groen): Mevrouw de minister, ik dank u voor het gedetailleerde antwoord. In een aantal opzichten volg ik u, zeker in wat u zegt over de complexiteit en de verschillende dynamieken in de deelstaten, waarbij er in Vlaanderen een heel groot mantelzorgplan op stapel staat, terwijl de dynamiek in Wallonië en Brussel toch anders is.
Ik hoor in ieder geval dat dit voor u prioritair is en dat u dit verder zult behartigen. Ik heb u echter niets horen zeggen over de opbouw van sociale rechten en wat u denkt over het wetsvoorstel dat wij daarvoor hebben ingediend, of over het optrekken van de termijnen voor de verlofregeling zoals gevraagd door Kom op tegen Kanker.
L'incident est clos.
03 Vraag van de heer Johan Klaps aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de arbeidsongevallenverzekering" (nr. 7038)
03 Question de M. Johan Klaps à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "l'assurance contre les accidents du travail" (n° 7038)
03.01 Johan Klaps (N-VA): Mevrouw de minister, in de commissie voor het Bedrijfsleven houd ik mij veel bezig met verzekeringsdossiers. Aangezien het hier om arbeidsongevallenverzekering gaat, kom ik uiteraard bij u terecht.
Hoe langer hoe meer werknemers hebben de mogelijkheid om van thuis uit te werken, volledig of gedeeltelijk, occasioneel of geregeld. Ik meen dat dat een goede zaak is. De cijfers stijgen voortdurend. Een berekening leert dat ongeveer 720 000 personen al minstens wel een keer thuiswerk gedaan hebben en de meeste van hen regelmatig. Dat biedt in onze maatschappij natuurlijk een groot aantal voordelen. De werknemer hoeft niet in de file te staan, verliest geen tijd in het verkeer en heeft een betere balans tussen werk en gezin. Tegelijkertijd kan hij of zij dikwijls veel efficiënter werken voor zijn werkgever. Er is dus een hele reeks voordelen aan telewerk verbonden.
Specifiek met betrekking tot de arbeidsongevallenverzekering is elke werknemer natuurlijk verzekerd door de verplichte arbeidsongevallenverzekering. In principe is hij verzekerd op weg van en naar het werk en op de werkplek zelf. De vraag rijst dus of als men van thuis uit werkt, het om een arbeidsongeval gaat dan wel om een privéongeval. Heeft de werkgever in kwestie de werknemer dan wel voldoende verzekerd voor dat thuiswerk?
Door het steeds stijgend aantal thuiswerkers is dat natuurlijk geen onbelangrijke vraag. Ik zou van u dan ook graag willen weten of het voor werkgevers verplicht is om hun polis arbeidsongevallen aan te passen aan het feit dat hun werknemers ook van thuis uit werken. Controleert de arbeidsinspectie ook? Zijn er daar cijfers over?
03.02 Minister Maggie De Block: Mijnheer Klaps, elke werkgever is conform artikel 49 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 verplicht om een polis arbeidsongevallen te sluiten bij een erkende arbeidsongevallenverzekeraar. De polis dekt zowel de risico’s op het werk als op weg naar en van het werk. Artikel 7 van die wet stipuleert dat voor de toepassing van de wet als arbeidsongeval aangezien wordt elk ongeval dat de werknemer tijdens en door het feit van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst overkomt en dat een letsel veroorzaakt. Het ongeval overkomen tijdens de uitvoering van de overeenkomst, wordt behoudens tegenbewijs geacht voor te vloeien uit de uitvoering van die overeenkomst.
Om de problematiek in verband met de bewijslast voor telewerkers te vereenvoudigen, werd dan ook een bijkomende alinea ingevoerd.
Het gaat dan met name erover dat het ongeval overkomen aan een telewerker, behoudens tegenbewijs, gelinkt wordt aan de uitvoering van de arbeidsovereenkomst.
Dat betekent, ten eerste, dat het ongeval gebeurt op de plaats of plaatsen die door de telewerker schriftelijk zijn gekozen als de plaats om het werk te verrichten. Het telewerk kan inderdaad thuis, alsook in satellietlocaties of op een kantoor.
Dat betekent, ten tweede, dat het ongeval gebeurt tijdens de periode van de dag die schriftelijk werd overeengekomen als de periode waarin arbeid kan worden verricht. Bij ontstentenis van een dergelijke vermelding in de schriftelijke overeenkomst zal het vermoeden van toepassing zijn tijdens de werkuren die de telewerker zou moeten presteren indien hij in de lokalen van de werkgever was tewerkgesteld.
Dat vindt u in de aangepaste wet van 6 mei 2009, artikel 58, die in werking is getreden op 29 mei 2009. Als u ’s nachts om drie uur van uw trap valt, zal dat, gelet op het tijdstip, waarschijnlijk niet aanvaard worden, zelfs al hebt u die dag thuis gewerkt.
Werkgevers met telewerkers zijn niet verplicht om hun polis arbeidsongevallen aan te passen. Om de bewijslast bij een ongeval bij thuiswerk echter te verlichten, is het best dat men conform de bepalingen in de cao nr. 85bis de arbeidsmodaliteiten in verband met telewerk schriftelijk vermeldt in de arbeidsovereenkomst.
Ook kan het raadzaam zijn om de verzekeringsinstelling op de hoogte te brengen van het feit dat men als werkgever ook telewerk organiseert. Aangiftes zijn nu eenmaal geen sinecure, dus men is beter voorbereid.
Ik ben niet bevoegd voor de controles op de inhoud van arbeidsovereenkomsten. Die maken deel uit van de taken van de FOD WASO en behoren dus tot de bevoegdheid van de minister van Werk.
03.03 Johan Klaps (N-VA): Mevrouw de minister, dank u voor het duidelijke antwoord. We moeten blijven zoeken naar een balans tussen talloze administratieve verplichtingen - er zijn er al zo veel voor werkgevers - en duidelijkheid. Als het over het juiste tijdstip gaat waarop de werknemer aan het werk zou zijn, zegt u dat het vermoeden bestaat dat het wel degelijk over een arbeidsongeval gaat. Dat is een goede zaak. Toch kunnen we misschien de verzekeringssector ertoe oproepen om dat als een standaardclausule op te nemen in een polis, met de vraag of er door het bedrijf aan telewerk wordt gedaan. We moeten het niet overlaten aan een bedrijf om dat specifiek aan te geven. Dat zal ik nog verder uitwerken.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Jan Spooren aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het exclusief aanbieden door een instelling van de Sociale Zekerheid van financiële faciliteiten via slechts één financiële instelling" (nr. 7041)
04 Question de M. Jan Spooren à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "l'offre exclusive de facilités financières par une institution de sécurité sociale par l'intermédiaire d'un seul organisme financier" (n° 7041)
04.01 Jan Spooren (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, vooreerst wil ik mij excuseren voor de moeilijke formulering van de titel van de vraag. Ik heb er ook nog eens drie keer naar moeten kijken. Deze vraag is dan ook geen politieke vraag maar eerder een technische vraag die voortvloeit uit mijn lokaal mandaat.
Wij werden erop attent gemaakt dat de Dienst voor de Bijzondere Socialezekerheidsstelsels, DIBISS, voor domiciliëringen een exclusieve overeenkomst heeft met slechts één financiële instelling, namelijk Belfius. Wij hebben de dienst gevraagd waarom dat zo is en deze geeft twee redenen. Ten eerste, dit is historisch gegroeid door de banden tussen het vroegere Gemeentekrediet, nu Belfius, en de lokale besturen. Ten tweede, het openstellen naar andere financiële instellingen zou een grote investeringskost met zich meebrengen
Volgens onze eigen informatie is die verantwoording niet echt correct, want lokale besturen werken ook met open domiciliëringssystemen en dat kost niet meer en die exclusiviteit is toch ook niet gestoeld is op enige wettelijke basis en gaat een beetje in tegen de gemeentelijke autonomie.
Welke richtlijnen ter zake bestaan er voor de overheidsdiensten en de DIBISS in het bijzonder? Strookt dat dan met de wet op de overheidsopdrachten of met de Europese regelgeving?
Ziet u enige andere reden voor het in stand houden van deze exclusiviteit? Indien niet, welke initiatieven zult u nemen om die exclusiviteit te beëindigen?
04.02 Minister Maggie De Block: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Spooren, er bestaan bij mijn weten geen richtlijnen voor de federale overheidsdiensten met betrekking tot het aanbieden van bepaalde faciliteiten, zoals domiciliëringen, in het kader van betalingen die verricht moeten worden aan deze diensten.
Zoals u terecht stelt, de bevoorrechte samenwerking tussen de DIBISS en Belfius is historisch gegroeid door de nauwe banden tussen de lokale besturen en het vroegere Gemeentekrediet van België, thans Belfius Bank, waarbij deze nog steeds als huisbankier optreedt voor de grote meerderheid van deze besturen.
De domiciliëringsfaciliteiten die de DIBISS thans uitsluitend aanbiedt via Belfius Bank uitbreiden tot andere financiële instellingen vergt wel degelijk een aanpassing in het systeem van de DIBISS tot beheer en opvolging van de betalingen van de bij hem aangesloten werkgevers. Tot realisatie van deze openstellingen dienen wijzigingen aangebracht te worden in de boekhoudkundige stromen en informaticatoepassingen van de DIBISS.
Deze technische en organisatorische aanpassingen zijn op zich geen geldige reden om de exclusiviteit met Belfius Bank in stand te houden. Bijgevolg zullen in de toekomst de domiciliëringsfaciliteiten voor de lokale besturen ook worden uitgebreid naar andere banken. Evenwel krijgen we te maken met de ontbinding van de DIBISS op 1 januari 2017. Daardoor is het niet meer mogelijk noch verantwoord om in 2016 nog zulke grote aanpassingen aan het systeem aan te brengen en de daarmee gepaard gaande kosten om een nieuw, open domiciliëringssysteem te ontwikkelen en te implementeren.
In het kader van de integratie van de DIBISS in de RSZ op 1 januari 2017 zal de problematiek van de exclusiviteit van domiciliëring via Belfius Bank wel deel uitmaken van een meer uitgebreide analyse die zal worden uitgevoerd inzake de operationele processen en activiteiten van beide instellingen, met het oog op harmonisering. Hierbij zal worden meegenomen hoe en in welke zin de financiële processen van beide instellingen zullen worden geharmoniseerd, met inbegrip van de aan de werkgevers aan te bieden betalingsfaciliteiten. Wij moeten deze analyse nog aanvatten. Ik kan u niet zeggen wanneer dat precies zal gebeuren, maar er wordt aan gewerkt. De bedoeling is dus ook het domiciliëringssysteem open te stellen voor alle financiële instellingen en geen exclusiviteitscontract te behouden.
04.03 Jan Spooren (N-VA): Mevrouw de minister, ik dank u voor dit duidelijk en heel bevredigend antwoord. Op een jaar zal het inderdaad niet aankomen, het is belangrijk dat we de goede richting uit gaan. Ik zal dit antwoord aan onze diensten meedelen.
04.04 Minister Maggie De Block: Hervormen kost geld. Het moet duurzaam gebeuren. Men moet injecteren om te hervormen, maar wij moeten dat qua begroting ook uitgelegd krijgen, zeker als het slechts om een paar maanden gaat. Het is belangrijk dat we het voor de toekomst wel doen.
L'incident est clos.
- de heer Jan Spooren aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de stand van zaken inzake het re-integratieplan" (nr. 7045)
- de heer Raoul Hedebouw aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de eerste overwinning van ziekenfondsen en vakbonden tegen de verplichte activering van langdurig zieken" (nr. 7399)
- mevrouw Catherine Fonck aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het systeem van responsabilisering voor arbeidsongeschikte werknemers" (nr. 7406)
- de heer Jan Spooren aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de responsabilisering van invaliden" (nr. 7418)
- M. Jan Spooren à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "l'état d'avancement du plan de réintégration" (n° 7045)
- M. Raoul Hedebouw à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "la première victoire des mutualités et des syndicats contre l'activation obligatoire des malades de longue durée" (n° 7399)
- Mme Catherine Fonck à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "le système de responsabilisation pour les travailleurs en incapacité" (n° 7406)
- M. Jan Spooren à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "la responsabilisation des invalides" (n° 7418)
05.01 Jan Spooren (N-VA): Mijn vragen dateren al van november-december, maar het kerstakkoord maakt ze des te relevanter.
In het kerstakkoord is er afgesproken om geen sancties op te leggen aan arbeidsongeschikten die niet meewerken aan een integratieplan en een breder systeem van responsabilisering tegen de zomer te ontwikkelen. Persoonlijk ben ik zeer tevreden met die uitkomst, omdat ik nooit warmgelopen ben voor het idee van de sanctie van 10 %, die enkel toepasselijk is op een heel klein deel van de doelgroep. Ik hoop wel dat men nu naar een meer gebalanceerd systeem gaat waar zowel arbeidsongeschikten als werkgevers op worden aangesproken en dat het geldt voor alle arbeidsongeschikten en niet slechts voor een klein deel.
Wat is uw visie ter zake? Welke richting wilt u met het beleid uitgaan?
Ik heb uit het kerstakkoord ook begrepen dat de snelle interventie, de termijn van drie maanden, wel behouden blijft. In de ontwerpen van koninklijke besluiten die ik onder ogen heb gekregen, gaat het over 6 maanden. Zult u dat herzien? Hoe zult u de procedure aanpassen, zodat u de termijn van drie maanden haalt?
05.02 Raoul Hedebouw (PTB-GO!): Mevrouw de minister, het tijdschrift Knack vroeg u vorige week of de druk op de sociale zekerheid ook de reden was waarom u langdurig werklozen wilt straffen als ze niet meer aan het werk willen. Dat was een heel concrete vraag. Uw antwoord was heel wat minder concreet. U ontkende de stelling niet, maar antwoordde met een pirouette. U zei: “Daar zijn zo veel indianenverhalen over verteld.”
Ik heb gebeld naar onze dokterspraktijken van Geneeskunde voor het volk om te weten welke de indianenverhalen patiënten meemaken. Er waren inderdaad veel verhalen, maar niet meteen van indianen.
Ik geef het voorbeeld van Bert, die 36 jaar is. Hij is tien jaar actief in de beenhouwerij van een grote supermarktketen. Hij heeft door het uitbenen nu last van een tenniselleboog. Accupunctuur, infiltratie met cortisone en kinesitherapie helpen niet. Opereren is dus de enige optie. Maar de onzekerheid over hoe het zal aflopen blijft knagen. Hij schrijft dat hij negen maanden relatieve rust met oefeningen voorgeschreven krijgt, conform de richtlijnen uit internationale evidence based medicine. Daar kom ik dadelijk op terug.
Dat kan alleen mits aangepast werk. Rudi wil truowens weer aan de slag. Hij zegt dat thuiszitten niets voor hem is. Hij lijdt trouwens een groot inkomensverlies, terwijl de afbetaling van zijn huis doorloopt. Maar de arbeidsgeneesheer laat weten dat er geen aangepast werk is. Nochtans staan er op de website van de supermarkt vacatures voor kwaliteitscontroleurs van vlees, werk dat hij perfect zou kunnen doen. De baas van de keten zelf zegt dat hij alleen werknemers wil, die 100 procent fit zijn.
Ik heb zeven of acht dergelijke verhalen gehoord, waarin een werkgever enkel aan een werknemer die 100 procent fit is, aangepast werk kan geven.
Mevrouw de minister, u spreekt vaak over het responsabiliseren van de werknemers. Kan ik even een vraag stellen over het responsabiliseren van de werkgevers? Als sinds 2007 verplicht de wet werkgevers ertoe om bij re-integratie aangepast werk te geven of een andere functie in het bedrijf ter beschikking te stellen. Het gaat om artikel 34 van de wet op de arbeidsovereenkomsten van april 2007. Dat artikel is acht jaar later nog altijd niet via een koninklijk besluit in werking gesteld. Wat denkt u daarvan? Denkt u niet dat hier werk van moet worden gemaakt?
Daarnaast spreekt u vaak over evidence based medicine. U zou toch moeten weten dat de meeste onderzoeken aantonen dat men niemand geneest door hem te dwingen. Genezen vraagt tijd. Psychische klachten, burn-outs, depressies nemen fors toe in onze maatschappij. Daar gaat het over. Personen werken in een ploegensysteem en worden zieker en zieker. Veel studies tonen dat aan. U zegt dat het, volgens de evidence based medicine, helpt om mensen weer aan het werk te zetten, maar de meeste studies tonen net het tegenovergestelde aan, namelijk dat dwingen in zo’n situatie geen oplossing is. Wat denkt u hiervan?
Ten slotte, het gaat over een akkoord met de sociale partners. U had een koninklijk besluit klaar waarin zware sancties werden opgelegd, maar u bent daarop teruggekomen. Dat is interessant. Daarom verwees ik in de titel van mijn vraag naar een overwinning van de sociale partners. Dat vond ik een fijn bericht. Een paar weken later zegt u echter dat u al een evaluatie wilt. Mijn vraag is dus duidelijk, mevrouw de minister, en ik verwacht een duidelijk antwoord. Wilt u in de komende drie à vier maanden terugkomen op het akkoord? In de pers zegt u zowel ja als neen. Het is niet duidelijk. Kunt u ons geruststellen – voor ons als linkse partij is het geruststellen – dat u niet zult terugkomen op het akkoord of zult u er wel op terugkomen?
De voorzitter: Mevrouw Fonck is onderweg. Kunnen wij de vragen even aanhouden, zodat zij haar vraag nog kan stellen?
05.03 Minister Maggie De Block: Mijnheer Hedebouw, ik heb veel respect voor de Kamer. Ik heb zelf jarenlang als Kamerlid gezeteld, maar de vragen die u stelt, stroken niet met de ingediende vragen.
Alleen het onderwerp is hetzelfde, voor de rest is er geen letter dezelfde. Dat is een eerste punt.
Ten tweede, u zegt dat u even hebt getelefoneerd met uw dokter van Geneeskunde voor het Volk. Het geval dat u aanhaalt – en ook alle andere – heb ik echter in de pers al gelezen. Enige intellectuele eerlijkheid is dus van beide zijden nodig.
Ten derde, u bent de eerste die mij ervan verdenkt een pirouette te maken.
Ten vierde, het indianenverhaal dat u beschrijft, is de situatie zoals die nu is. De nieuwe wetgeving is immers nog niet van toepassing. Die is juist bedoeld om dergelijke verhalen te vermijden voor de patiënten. Ik heb gezegd dat het een positief verhaal is voor de patiënten. Nu is het immers alles of niets: men herneemt de huidige job of men doet dat niet. Dat is precies wat u beschrijft. Als ik spreek over een responsabilisering, dan mag u mij citeren. Lees De Tijd of Knack. Ik spreek altijd in een adem, tussen de pirouette, over een responsabilisering van de werkgever en de werknemer. Ik ben dat zelfs bij het VBO gaan zeggen. Dat is ook letterlijk geciteerd in het artikel.
Natuurlijk hebt u het recht om uw vraag ondertussen te veranderen. Ik zal u mijn antwoord geven. Ik vind echter dat enige intellectuele eerlijkheid u ook zou sieren.
De voorzitter: Mijnheer Hedebouw, ik wil nu eerst mevrouw Fonck haar vraag laten stellen. U komt dan aan het woord in de repliek.
05.04 Catherine Fonck (cdH): Monsieur le président, le contenu de ma question ne correspond plus tout à fait à la situation actuelle.
En résumé, l'avis du CNT sera-t-il suivi en ce qui concerne le système de responsabilisation relatif aux travailleurs en incapacité?
05.05 Minister Maggie De Block: Artikel 153 van de programmawet van 29 december voegt een nieuwe paragraaf 1 in in artikel 100 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994.
De bepaling stelt dat na de aanvang van de periode van de primaire arbeidsongeschiktheid na een grondig overleg tussen de adviserende geneesheer en alle betrokken actoren een multidisciplinair re-integratieplan wordt opgesteld voor de gerechtigde voor wie een re-integratie, gelet op zijn resterende capaciteiten, kan worden overwogen.
De wet moet ten uitvoer worden gebracht door een koninklijk besluit. Bij het opstellen van het koninklijk besluit is gebleken dat er voor het welslagen van de re-integratie ook veranderingen op arbeidsrechtelijk vlak nodig zijn.
C'est la raison pour laquelle j'ai également pris l'initiative d'adopter les mesures nécessaires avec le ministre de l'Emploi, M. Kris Peeters, dans les domaines qui relèvent de sa compétence. En effet, le volet concernant le droit du travail doit correspondre aux nouvelles dispositions de l'assurance maladie-invalidité. Cela doit permettre d'éviter un manque de clarté sur ce qu'il advient du contrat du travailleur malade pendant ou après la maladie. Pour ces adaptations, nous nous sommes basés sur l'avis n° 1923 du CNT. En contact étroit avec le Conseil, nous avons travaillé aux dispositions ces derniers mois.
Op 15 oktober 2015 hebben beide kabinetten vervolgens een nieuw concept van uniform re-integratietraject aan de sociale partners voorgesteld. Op 20 november 2015 is dat verder besproken met de sociale partners op een vergadering met beide kabinetten. In het nieuwe concept moet er onderscheid worden gemaakt tussen re-integratietrajecten die mikken op re-integratie in de onderneming van de werkgever en re-integratietrajecten gericht op tewerkstelling bij een andere werkgever of in een andere sector. Het eerste noemt men re-integratietrajecten gericht op retentie. Daarbij houdt men de werknemer in de onderneming. In het andere geval spreekt men over re-integratietrajecten gericht op beroepsherinschakeling. Dat kan een opstap zijn naar een ander beroep, maar kan ook een opleiding zijn.
Wanneer de werknemer geen arbeidsovereenkomst meer heeft, bijvoorbeeld omdat de arbeidsovereenkomst wegens definitieve arbeidsongeschiktheid beëindigd is, start de adviserend geneesheer van het ziekenfonds een re-integratietraject, dat gericht is op tewerkstelling bij een andere werkgever of in een andere sector. Met het oog hierop onderzoekt de adviserend geneesheer de betrokkene en vraagt naar zijn inzichten over de mogelijkheden qua re-integratie. Op elk moment in het traject krijgt de gerechtigde uitdrukkelijk de mogelijkheid om zijn of haar mening te geven over wat de kansen zijn van een re-integratieplan en ook hoe hij of zij vindt dat dat eruit moet zien.
Voor re-integratie gericht op retentie, dus bij dezelfde werkgever, zal de arbeidsgeneesheer de spilfiguur zijn. In samenwerking met de preventieadviseur is hij verantwoordelijk voor het opstellen van een gezondheidsbeoordeling. Natuurlijk kan en moet daar eveneens gebruik worden gemaakt van de nodige inbreng van de behandelende arts. Het eHealthplatform zal de communicatie faciliteren. In dat geval zal de arbeidsgeneesheer een plan voorleggen en bespreken met de werknemer en de werkgever.
Voor de re-integratietrajecten gericht op een beroepsherinschakeling, dus op een andere activiteit dan het vorige werk, neemt de adviserend geneesheer de lead om de patiënt te horen en om, indien nodig, contact op te nemen met de trajectbegeleider van een gewestelijke instelling of om een beroepsherscholing te initiëren.
Ook in dat traject moet de adviserende geneesheer het plan opstellen en bespreken met de gerechtigde en met de andere betrokken artsen.
Op 9 december van vorig jaar hebben de sociale partners in de Groep van Tien een akkoord bereikt over de re-integratie van langdurig zieken en op 22 december heeft de regering aan de groep medegedeeld dat ze het akkoord van de groep zal uitvoeren. Op dit moment worden alle ontwerpen van regelgeving zowel van het RIZIV als wat het arbeidsrecht betreft, aan het akkoord van de Groep van Tien aangepast. Er is dus nog steeds overleg met de werkgevers en de werknemers.
Ten slotte zullen het medisch beroepsgeheim en de patiëntenrechten te allen tijde geëerbiedigd worden. Bij het opstellen van alle regelgevende teksten worden die aspecten altijd ten volle meegenomen.
Het akkoord dat door de Groep van Tien voorgesteld is aan de regering, zal dus worden uitgevoerd. Voor de verdere uitvoering en de opmaak van de uitvoeringsbesluiten is er nog steeds overleg, zowel met mijn kabinetsmedewerkers als met de medewerkers van het kabinet van minister Peeters.
05.06 Jan Spooren (N-VA): Mevrouw de minister, bedankt voor uw antwoord.
Ik denk dat de methode een aantal echt goede elementen omvat. Het onderscheid tussen tussen re-integratie met het oog op retentie dan wel beroepsherinschakeling is een zeer goed onderscheid. Voorts ga ik ermee akkoord dat men in het ene geval van de bedrijfsarts een spilfiguur maakt, terwijl de adviserend geneesheer een grote rol blijft houden in het andere geval.
Ik ben benieuwd naar de teksten. Zult u bijvoorbeeld daarin ervoor zorgen dat de periode – ik heb het niet over een dag meer of minder dan drie maanden - kort genoeg is voor de start van een re-integratieplan?
Ik hoor u niets meer zeggen over het responsabiliseren, terwijl ik had begrepen dat er voor de zomer iets zou worden uitgewerkt in die zin. Ik ben in ieder geval bereid om mijn bijdrage te leveren en dat zal ik ook doen, namens mijn partij, rechtstreeks met de medewerkers van uw kabinet.
Ik hoop dat er toch iets uit zal komen, niet om werkgevers en werknemers te straffen, maar wel om tot een systeem te komen dat methodologisch steeds beter functioneert.
05.07 Raoul Hedebouw (PTB-GO!): Mevrouw de minister, ik begrijp het niet goed wanneer u verwijst naar de pers. Wij brengen natuurlijk ook verhalen direct naar de pers. Dat is voer voor een politiek debat en ik hoop dat u er blij om bent dat er een politiek debat is. Ik kan ook begrijpen dat u er wat nerveus van wordt.
Vele mensen, zeker in Vlaanderen, zijn immers erg gevoelig voor wat met langdurig zieken gebeurt en voor de manier waarop de regering nu met die problematiek omgaat. U voelt waarschijnlijk wel dat iets in het verhaal niet klopt.
U hebt over sancties gesproken.
Kunt u mij herinneren aan de sancties die er vandaag voor de werkgevers zijn? Dat is een technische vraag. Ik was dat punt even vergeten.
Voorts heb ik een heel concrete vraag over de evaluatie gesteld. In Knack verklaarde u dat er een evaluatie moest komen.
Op welk vlak moet die evaluatie gebeuren? Welke parameters wilt u evalueren?
Het akkoord was nog niet droog, of u vroeg al om een evaluatie.
Kunt u een parlementslid gewoon duidelijk antwoorden op de vraag waarop de evaluatie betrekking heeft?
Dat is volgens mij heel belangrijk voor het opvolgen van het dossier.
Wanneer komt die evaluatie er?
05.08 Catherine Fonck (cdH): Madame la ministre, nous avions longuement plaidé pour que le gouvernement suive l'accord du groupe des Dix. C'est en tout cas l'engagement que le gouvernement a pris. Il faudra dorénavant veiller particulièrement au respect de cet accord au niveau des modalités de mise en œuvre et au fait de rester dans le cadre d'un plan de réintégration de type volontaire et dénué de sanction.
Si on veut en
faire une réussite, il ne sert à rien de frapper les gens avec un bout de bois.
Il convient avant tout de travailler avec eux, car, je le répète, certaines
personnes malades parfois depuis longtemps ou handicapées veulent reprendre le
travail. Il s'agit de personnes fragilisées, soit pour cause de maladie de
longue durée ou pour cause de handicap. Je ne peux qu'insister pour la mis en
place d'un accompagnement positif, constructif. Ce n'est qu'ainsi que nous
pourrons être efficaces.
Je reviendrai
vers vous en commission de la Santé car vous avez modifié les règles du
certificat médical Je pense que cela pose un certain nombre de questions non
négligeables sur les droits du patient, sur le secret médical et les risques
pour celui-ci.
05.09 Maggie De Block, ministre: Madame Fonck, pour moi, c'est une initiative positive. En effet, elle permettra aux personnes qui auront les capacités pour ce faire de reprendre un travail peut-être moins lourd que leur travail précédent ou réduit dans le nombre d'heures de prestation. Ce sera vraiment un travail taillé sur mesure. C'est la raison pour laquelle ce projet de réintégration est individuel.
Chaque cas est différent. Cette initiative évitera également à ces personnes de se retrouver en incapacité de travail pendant trop longtemps, au risque de ne plus être repris sur le marché du travail.
Mijnheer Hedebouw, ten tweede, ik dacht al wel meteen dat u dat ergens gehaald had, toen u zei dat u eens gebeld had naar een dokter van Geneeskunde voor het Volk. Ik ken ook dokters van Geneeskunde voor het Volk. Eén ding is zeker: die dokters respecteren ook de privacy van de patiënt en zij respecteren ook het beroepsgeheim. Het is nog niet omdat zij met een andere manier van verloning werken, dat die dokters niet evenveel respect hebben voor het beroepsgeheim en de privacy van de patiënt. Voorts haalt u uw verhalen waar u dat wilt.
In de huidige situatie is het een alles-of-nietsverhaal. Na langdurige arbeidsongeschiktheid moet men inderdaad direct met volle kracht het werk kunnen herbeginnen. Maar dat gaat niet. Dat willen wij nu net veranderen. U zegt dat ik de zaken moet veranderen, omdat het nu nergens naar lijkt. Welnu, het is omdat het nu nergens naar lijkt, dat wij dat zullen veranderen.
Mijnheer Spooren, het akkoord wordt nu inderdaad omgezet zoals het aanvaard is door de regering. Daar voeg ik wel aan toe dat we de komende maanden de dialoog met de werkgevers en de werknemers blijven aanhouden. En cours de route zullen er namelijk nog zaken, komen waarover er gepraat moet worden, maar ook trachten wij te werken aan een responsabilisering van de werkgevers en de werknemers.
Mijnheer Hedebouw, u hebt ook een vraag over de evaluatie gesteld. Die zal gebeuren zoals altijd wanneer er een maatregel wordt genomen. Na verloop van tijd bekijken we of het een goede formule is en of men er door die maatregel in geslaagd is om een aantal mensen uit een situatie van uitkeringen op te vissen en het werk te kunnen laten hervatten. Die evaluatie zullen wij moeten maken. Dat is niet anders dan de evaluatie bij elke andere maatregel. Wij vragen ons steeds af of het de juiste maatregel is. Het feit dat wij nagaan of de situatie door een maatregel verbetert, zou u net moeten geruststellen. Het gaat altijd om een situatie as is in verhouding tot een situatie to be. Wij willen de huidige situatie verbeteren door de mogelijkheden te verruimen om aan de mensen een traject op maat aan te bieden. Door dat traject komen ze financieel en sociaal vooruit en blijven ze gewoon meetellen, al dan niet in ander werk. Dat traject is dus uitgewerkt met als doel een verbetering van de situatie van de mensen.
De voorzitter: Collega’s, we ronden de discussie af.
05.10 Catherine Fonck (cdH): Madame la ministre, nous aurons sûrement l'occasion d'en reparler au fur et à mesure de la mise en œuvre des modalités de l'accord des Dix. Il faudra faire preuve de vigilance à ce sujet.
Je ne peux que constater que vous avez aussi évolué à titre personnel. Deux arrêtés royaux avaient été transmis. Le vôtre prévoyait un mécanisme obligatoire sanctionnel. Celui du ministre Peeters était de type volontaire et non sanctionnel. Je pense que vous avez raison d'avoir évolué. Je ne regrette pas de vous avoir interrogée à plusieurs reprises sur le sujet et d'avoir éveillé votre attention sur la réalité de ces personnes, que vous connaissez d'ailleurs, particulièrement fragiles, qu'elles soient malades ou handicapés.
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de ecocheque" (nr. 7105)
06 Question de M. Stefaan Vercamer à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "l'éco-chèque" (n° 7105)
06.01 Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, ik heb u hierover vroeger al een vraag gesteld.
Het paritair comité 200 is het grootste paritair comité in België, dat een derde van alle bedienden in de privé-sector en 50 000 bedrijven vertegenwoordigt. Zij kunnen jaarlijks een premie van 250 euro krijgen. Via een cao is het mogelijk om de toegekende ecocheque ter waarde van 250 euro per jaar in een premie om te zetten en deze cash uit te betalen. De ecocheque kan met deze cao via een premie dus in een gelijkwaardig voordeel worden omgezet.
Als een werkgever de ecocheques in een gelijkwaardig voordeel wilde omzetten moest hij dit vóór 31 oktober 2015 doen. Hoeveel ondernemingen hebben dit gedaan? Om hoeveel werknemers gaat het? Wat is het nut van de ecocheques als ze toch in een premie worden omgezet? Zou het niet beter zijn om dit bedrag standaard cash aan de werknemers uit te betalen of aan de loonbrief toe te voegen?
06.02 Minister Maggie De Block: Mijnheer Vercamer, ik ben geen expert in cao’s zoals u, dus ik heb dit laten onderzoeken.
De cao van het paritair comité 200 kent inderdaad een bruto voordeel van 250 euro toe. Op basis van artikel 2, § 6 besluit ik dat het gaat om een voordeel dat onderworpen is aan de sociale bijdragen en belastingen.
Dit artikel bepaalt dat verhogingen en/of voordelen in koopkracht van welke aard ook per bediende voor hun totale prijs op de loonkosten aan te rekenen zijn. Dat wil zeggen: bruto plus patronale bijdragen van de jaarlijkse premie. Het gaat dus niet om de ecocheque zoals u zegt.
Indien men gelijkaardige voordelen zoals maaltijdcheques, ecocheques of andere zou geven, moeten deze voordelen van de jaarlijkse premie worden afgetrokken. Het eventuele saldo kan nog worden toegekend onder de vorm van de geplande jaarlijkse premie.
Tot slot moet ik u erop wijzen dat de regelgeving bepaalt dat maaltijd- en ecocheques niet mogen worden verleend ter vervanging of ter omzetting van loon, premies, voordelen in natura of enig ander voordeel of een aanvulling daarop, al dan niet bijdrageplichtig voor de sociale zekerheid. Ik meen dat dit een belangrijk gegeven is.
Er is inzake maaltijd- en ecocheques gekozen voor een systeem met nettobedragen die niet onderhevig zijn aan patronale bijdragen en die niet onderhavig zijn aan belastingen. Men heeft een systeem gecreëerd buiten de geldende wetgeving. Nu vraagt u dat systeem daar weer in te passen. Wanneer u de wetgeving daarop toepasbaar maakt, is dat echter een stap achteruit. Dan moeten er lasten op betaald worden, patronale bijdragen en belastingen.
Ik begrijp wat u bedoelt. Het zou inderdaad een vereenvoudiging zijn. Alleen, inzake wetgeving is het niet eenvoudig. Er is immers voor gekozen buiten de vigerende wetgeving te werken. Nu wilt u de omgekeerde beweging maken.
06.03 Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, het gaat mij in deze eerst en vooral om het principe. De cao laat toe dat men die cheques omzet in een premie. Dat is in principe toegestaan. Zij zijn dan wel onderworpen aan sociale bijdragen, daar ben ik het mee eens. De wetgever kan dat natuurlijk wijzigen. De wetgever kan zeggen: u mag het bedrag van die cheques omzetten zonder dat zij onderworpen zijn aan sociale bijdragen. Het gaat daar gewoon om een wetswijziging. Het is niet omdat iets vandaag zo is dat wij het morgen niet kunnen veranderen.
U hebt gelijk, maar nu is het principe verworven voor één derde van alle bedienden in de privésector, 350 000 bedienden, maar als wij in de wet zetten dat zij omgezet mogen worden met vrijstelling van sociale bijdragen en belastingen, is het probleem volledig opgelost. Zo is men een hele administratieve rompslomp kwijt voor zowel de bedrijven als de werknemers. Zo moeilijk is dat niet hoor, mevrouw de minister.
Mijn vraag was, want u hebt dat onderzocht, hoeveel bedrijven en hoeveel werknemers er gebruik van hebben gemaakt. Dat moet toch al bekend zijn?
06.04 Minister Maggie De Block: Ik heb die cijfers niet. Ik weet dat niet. Mijn diensten weten dat niet.
06.05 Stefaan Vercamer (CD&V): Dan moet u dat navragen, mevrouw de minister. Zij moesten het onderzoeken vóór 31 oktober. Er moet toch iemand checken of het op de juiste datum en volgens de juiste procedure gebeurd is? Dat
06.06 Minister Maggie De Block: Mijnheer Vercamer, ik zal de vraag stellen. De vraag naar hoeveel er zijn aangevraagd, staat immers niet in uw vraagstelling. Als u het mij niet vraagt, kan ik u ook niet antwoorden. Ik kan niet zomaar antwoorden.
06.07 Stefaan Vercamer (CD&V): Ik heb gevraagd over hoeveel ondernemingen en werknemers het gaat. Ik heb dat gevraagd.
06.08 Minister Maggie De Block: Ik zal het vragen.
De voorzitter: Het antwoord zal u worden bezorgd.
06.09 Stefaan Vercamer (CD&V): Het zou interessant zijn dat te weten.
06.10 Minister Maggie De Block: Over de wetswijziging merk ik op dat het aan u in uw hoedanigheid van parlementslid is, om iedereen voor die zaak warm te maken.
Mag ik er u toch op wijzen dat de zaak niet in het regeerakkoord staat.
06.11 Stefaan Vercamer (CD&V): Wij zullen een wetsvoorstel daaromtrent indienen.
06.12 Minister Maggie De Block: Ik wil u nog meegeven dat ik nog altijd gevoelig ben voor voortschrijdend inzicht. De kwestie staat echter niet in het regeerakkoord. U zult dus een parlementair initiatief moeten nemen.
06.13 Stefaan Vercamer (CD&V): Er staan nog veel zaken niet in het regeerakkoord die toch goed zijn.
06.14 Minister Maggie De Block: Ik houd mij aan het regeerakkoord.
De voorzitter: Mijnheer Vercamer, wij wensen u veel geluk en zullen zien waar wij belanden.
06.15 Minister Maggie De Block: Ik sta niet gekend als iemand die (…).
De voorzitter: Dat klopt absoluut.
Mijnheer Vercamer, u hebt het gehoord. Wees verstandig. Wij zijn alweer wat wijzer geworden.
Het incident is gesloten.
07 Question de Mme Catherine Fonck à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "le stage d'attente à 12 mois pour les indemnités d'incapacité de travail" (n° 7422)
07 Vraag van mevrouw Catherine Fonck aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de wachttijd van 12 maanden voor de uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid" (nr. 7422)
07.01 Catherine Fonck (cdH): Monsieur le président, madame la ministre, l'intitulé de ma question et son contenu ont l'air quelque peu technique, surtout quand je rappelle les articles 154, 156, 159, 169 de la loi-programme du 19 décembre 2014, mais l'enjeu qui se cache derrière est important. En effet, cela concerne la décision de votre gouvernement de porter le stage d'attente de six à douze mois pour les indemnités d'incapacité de travail. Il y a doublement de la durée de stage.
Je ne rappellerai pas l'aspect technique de la manière dont les indemnités sont calculées sur les périodes de référence. J'avais rappelé cela dans ma question, mais peu importe. Je rappelle que l'argumentation du gouvernement était la suivante: une période de stage de six mois seulement n'était pas en adéquation avec le fait qu'une personne puisse continuer à percevoir une indemnité d'incapacité de travail jusqu'à l'âge légal de la pension de retraite. Ceci étant, vous savez comme moi que l'on peut commencer à travailler et avoir, trois mois après, un grave accident, devenir handicapé ou contracter une maladie grave.
La date d'entrée en vigueur de ces adaptations et de leurs modalités d'application devait, me semble-t-il, encore être fixée par arrêté royal, sur la base de l'article 169 de la même loi. Sauf erreur de notre part, tel ne semble pas encore être le cas. Parmi les trois seuls arrêtés royaux qui ont été pris comme arrêtés d'exécution de cette loi du 19 décembre 2014, deux arrêtés ont été publiés le 31 décembre 2014, un ministériel et un royal. Un dernier arrêté royal a été publié le 24 décembre 2015. Aucun d'eux ne concernait la date d'entrée en vigueur de cette adaptation sur le doublement du stage d'attente.
Dois-je en déduire que le stage d'attente aujourd'hui est toujours de six mois? Si c'est le cas, j'en suis ravie et je suggère que l'on en reste à cette durée. Si je me trompe et qu'un arrêté d'exécution qui nous a échappé a été pris, j'adresserais mes plus plates excuses à cette commission.
07.02 Maggie De Block, ministre: Madame Fonck, l'article 169 de la loi-programme du 19 décembre 2014 confère en effet une habilitation au roi en vue de fixer, par un arrêté délibéré en Conseil des ministres, la date de l'entrée en vigueur de cette mesure relative à l'allongement de la période de stage à 12 mois au lieu des 6 mois actuellement requis pour pouvoir ouvrir un droit aux indemnités d'incapacité de travail. À ce jour, comme vous le savez, cet arrêté n'a pas encore été pris.
Il importe également de préciser que cette mesure ne concernera toutefois pas le secteur de l'assurance maternité, dont les conditions d'ouverture sont inchangées.
Je travaille actuellement à l'approfondissement de mon plan d'action visant à réformer la législation sur l'incapacité de travail. Dans cette optique, la nécessité d'exécuter cette disposition sera une fois de plus évaluée.
07.03 Catherine Fonck (cdH): Madame la ministre, je sais que cette disposition ne porte pas sur le congé de maternité, de paternité, de naissance ou d'adoption.
Cela étant, cette loi a été adoptée voici un peu plus d'un an. Vous vous rappellerez que les débats sur l'extension du stage d'attente à 12 mois furent tendus. Vous ne m'avez pas détaillé les raisons pour lesquelles l'arrêté d'exécution n'a pas encore été pris à cet égard. J'imagine que c'est à cause de tensions ou, à tout le moins, de positions divergentes au sein du gouvernement.
À ce stade, je vous suggère fermement de ne pas prendre cet arrêté d'exécution, parce que l'argument invoqué par le gouvernement pour essayer de légitimer le doublement du stage d'attente pourra être encore utilisé pour l'extension à 18 ou 24 mois. Cela me semble injustifiable!
Je plaide dès lors pour que l'on puisse maintenir un stage d'attente limité à six mois.
Het incident is gesloten.
08 Question de Mme Sybille de Coster-Bauchau à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "le statut des colocataires" (n° 7578)
08 Vraag van mevrouw Sybille de Coster-Bauchau aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het statuut van de gezamenlijke huurders" (nr. 7578)
08.01 Sybille de Coster-Bauchau (MR): La pratique de la colocation ou d'autres types de cohabitations entre personnes n'ayant aucun lien particulier entre elles est fréquente, particulièrement chez les étudiants ou les jeunes travailleurs, mais également chez les plus précarisés ou chez les célibataires. Le prix de l'immobilier s'ajoute aux facteurs encourageant de plus en plus cette formule.
Leur statut pose question puisque l'administration des Affaires sociales considère les cohabitants comme faisant partie d'un même ménage. Ce n'est pas le cas de la Justice. Un récent arrêt du tribunal du travail de Bruxelles dit qu'un demandeur d'emploi participant à un projet de cohabitation a le droit à des allocations en tant que personne isolée. Cet arrêt est assez précis pour considérer que les cohabitants ne font pas partie d'un même ménage. D'autres continuent à dire qu'il y a une forme de solidarité financière entre colocataires du fait d'un partage équilibré des frais de la cohabitation. Cet élément est primordial.
C'est évidemment une question importante pour les personnes concernées puisque les avantages sociaux, les allocations ou certaines mesures particulières prévues pour les personnes isolées leur seront ou non attribués en fonction de la façon dont on analyse la situation. Si on considère qu'ils cohabitent parce qu'ils sont colocataires, l'administration les exclut donc du cadre de ces diverses politiques sociales.
Quelle est exactement votre position quant à cette divergence de points de vue? Ne serait-il pas judicieux de revoir certains textes légaux afin de clarifier la situation, vu la multitude d'interprétations qui peuvent être faites, mais aussi afin de se mettre en phase avec l’évolution de la société? Selon les derniers chiffres dont on dispose, remontant à 2013, il y a une augmentation importante des célibataires de près de 6 % des Belges, soit 1 600 000 personnes célibataires.
Je voudrais donc voir si on peut plaider pour une évolution du cadre. Je vous remercie pour votre réponse, madame la ministre.
08.02 Maggie De Block, ministre: Madame de Coster, en ce qui concerne le droit aux soins de santé, seule la mesure du maximum à facturer qui, pour rappel, plafonne les dépenses de santé annuelles des ménages, repose sur un ménage constitué des personnes qui occupent habituellement un même logement et y vivent en commun selon les données du Registre national des personnes physiques. L’avantage de cette notion est qu’elle permet un octroi automatique du maximum à facturer puisque les ménages peuvent encore être composés sans l’intervention des assurés.
Dans le cadre du maximum à facturer de manière plus générale, des exceptions existent pour certaines communautés de vie qui peuvent être constatées par les organismes assureurs lorsque l’assuré a sa résidence en maison de repos, en maison de soins psychiatriques ou dans une communauté religieuse par exemple.
La colocation recouvre quant à elle des réalités différentes pour lesquelles on ne peut pas trouver de critères objectifs permettant d’établir qu’il y a oui ou non un partage des coûts, et de prévoir dès lors une composition différente du ménage pour le maximum à facturer. Dans le cas particulier de la colocation, l’administration compétente peut mener une enquête supplémentaire afin de savoir si les coûts sont effectivement partagés, notamment la facture de gaz, d’électricité, etc.
Je suis donc d’avis que la distinction dans la réglementation actuelle est justifiable. Votre question était assez vague. L’administration s’est intéressée au maximum à facturer mais vous parlez ici d’autres allocations. Je sais qu’on ne peut pas poser de questions sur des cas individuels mais il faut essayer de préciser vos questions, sinon la réponse est trop vague. Vous pouvez toujours m’adresser une question écrite. Pour nous, il serait intéressant de savoir de quel type d’allocation il s’agit exactement et de quel exemple il s’agit.
Lorsque j’étais secrétaire d'État à la Lutte contre la pauvreté, il a souvent été question de la cohabitation et de la possibilité d'avoir les mêmes coûts pour les personnes isolées qui se mettent d'accord, comme les étudiants, pour partager une maison avec différentes chambres. Entre eux, il n'y a pas de relations ni familiales ni émotionnelles. Je suis tout à fait d'accord d'accepter les nouvelles formes de cohabitation. Mais il faut nous préciser de quel type d'allocations il s'agit. Il y a différents types d'allocations.
08.03 Sybille de Coster-Bauchau (MR): Nous ne nous sommes pas bien comprises, madame la ministre. Vous êtes partie dans le registre des soins de santé alors que ma question portait davantage sur les allocations, par exemple les allocations de chômage ou le RIS (revenu d’intégration sociale) pour les étudiants.
08.04 Maggie De Block, ministre: Il s'agit chaque fois d'autres lois: le chômage relève de la législation sur le chômage. Les allocations pour les enfants, c'est encore autre chose.
08.05 Sybille de Coster-Bauchau (MR): Je reviendrai une autre fois avec une question plus précise, en question écrite.
L'incident est clos.
- mevrouw Nahima Lanjri aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het optrekken van de ziekte- en invaliditeitsuitkering tot het Europese minimum" (nr. 7626)
- mevrouw Nahima Lanjri aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het optrekken van de ziekte- en invaliditeitsuitkering tot het Europese minimum" (nr. 8334)
- Mme Nahima Lanjri à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "le relèvement de l'indemnité de maladie et d'invalidité jusqu'au minimum européen" (n° 7626)
- Mme Nahima Lanjri à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "l'augmentation des indemnités de maladie-invalidité à un minimum européen" (n° 8334)
09.01 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de voorzitter, voor alle duidelijkheid: er is een misverstand opgetreden. Die vraag werd blijkbaar twee keer ingediend. Ze werd eerder al uitgesteld. Ik zal ze slechts een keer stellen.
Mevrouw de minister, in het regeerakkoord zijn we het engagement aangegaan dat de regering geleidelijk aan de minimumuitkeringen voor sociale zekerheid en sociale bijstand zou optrekken tot aan de Europese armoedegrens. Daaronder vallen ook de uitkeringen voor ziekte en invaliditeit. Het is trouwens een engagement dat ook is opgenomen in mijn resolutie over armoede, die ondertussen is goedgekeurd.
De huidige bedragen voor uitkeringen bij ziekte en invaliditeit staan nog niet voor iedereen, in elke situatie, op het niveau van die Europese armoededrempel. Vaak zitten die er echt ver onder. Die drempel ligt, zoals u weet, vast op 60 % van het mediaan beschikbaar inkomen op individueel niveau. In België is dat voor een alleenstaande 1 085 euro, voor twee samenwonenden 1 627 euro en voor een gezin met twee volwassenen en een minderjarige 1 953 euro.
Ik geef een aantal voorbeelden die aantonen dat het bedrag voor ziekte- en invaliditeitsuitkering zeker vaak onder die armoedegrens ligt. Een alleenstaande die voltijds tewerkgesteld is als werknemer en wordt betaald aan het gewaarborgd minimumloon van 1 559 euro, krijgt tijdens zijn eerste zes maanden een bruto-ziekteuitkering van afgerond 935 euro. Dat komt netto neer op 831 euro. Dat ligt dus ver onder de 1 085 euro die het eigenlijk zou moeten zijn. Vanaf de zevende maand heeft hij/zij dan wel weer, indien hij/zij aan de loopbaanvoorwaarden voldoet, recht op een minimumuitkering van bruto 1 145 euro oftewel netto 1 018 euro, wat ook nog net onder de armoedegrens valt.
Een alleenstaande zelfstandige zit ook met een probleem, want vanaf de tweede maand ziekte heeft hij recht op een maandelijkse uitkering van bruto 1 092 euro, wat netto overeenkomt met 971 euro. Dus ook hij zit onder de armoedegrens.
Een alleenstaande werknemer met twee kinderen zal bruto 1 431 euro en vanaf de zevende maand 1 272 euro ontvangen, terwijl de armoedegrens op 1 736 euro ligt. Dat is dus 500 euro onder de armoedegrens. Het wordt nog schrijnender wanneer diezelfde werknemer niet aan alle loopbaanvoorwaarden voldoet, want dan krijgt hij bruto slechts 1 111 euro, wat netto neerkomt op 988 euro.
Uit die cijfers blijkt heel duidelijk dat een aantal nettobedragen van de ziekte-uitkering onder de armoedegrens valt. Mensen met een inkomen onder de armoedegrens worden geconfronteerd met een hogere kans op armoede en neveneffecten, onder meer op het vlak van huisvesting en gezondheidszorg. Er is dus nog heel veel werk aan de winkel om die situatie recht te trekken, zoals in het regeerakkoord staat. Voor werknemers is er vanaf de zevende maand ziekte in een minimumbedrag voor een uitkering voorzien, vóór de zevende maand, in de eerste zes maanden dus, is er niet in een bedrag voor de minimumuitkering voorzien. Voor heel veel gezinnen betekent dat een dramatische situatie. Bij zelfstandigen zien wij ook een probleem. Voor hen is er een minimumbedrag vanaf de tweede maand, maar voor de eerste maand is dat er ook niet, want dan valt hij onder de eerste, gewaarborgde maand.
Ik heb de volgende vragen.
Zoals in het regeerakkoord afgesproken werd, moeten wij die uitkeringen optrekken. U hebt allicht al becijferd over hoeveel mensen het gaat, wat uw domein betreft. Hoeveel mensen die vandaag een ziekte- of invaliditeitsuitkering krijgen, vallen onder de armoedegrens? Hoeveel lager dan de armoedegrens liggen die uitkeringen dan? Hoeveel gaat men er maximaal onder? Wat is het gemiddelde?
Welke middelen zult u vrijmaken om het bedrag voor ziekte- en invaliditeitsuitkeringen voor iedereen, afhankelijk van zijn situatie, op te trekken tot minstens op het niveau van de Europese armoedegrens? Binnen welke termijn wilt u die doelstelling realiseren? Hebt u daarvoor ook al een stappenplan?
Bekijkt u de optie om ook voor de specifieke situatie van werknemers gedurende de eerste zes maanden met minimumbedragen te werken die de Europese armoedegrens overschrijden? Wat de zelfstandigen betreft, ook zij zouden zo’n bedrag moeten krijgen gedurende de eerste maand ziekte. Bent u bereid om ook aan dat probleem iets te doen?
09.02 Minister Maggie De Block: Een van de belangrijkste middelen om de minimumuitkeringen tot het niveau van de Europese armoededrempel te verhogen, is en blijft de welvaartsenveloppe. De regering heeft er zich toe verbonden de opeenvolgende welvaartsenveloppes 2015-2016, 2017-2018 en 2019-2020 voor 100 % te besteden. In de vorige regering gebeurde dat slechts voor 60 %.
Dit vertegenwoordigt op jaarbasis een beschikbaar bedrag van ongeveer 630 miljoen euro. Het is zoals u weet altijd al de gewoonte geweest dat de regering, de politiek, het bedrag ter beschikking stelt, maar dat de verdeling van het bedrag over de diverse vervangingsinkomens door de sociale partners wordt gedaan. Ik wil u dus steunen om een oproep te doen aan de sociale partners om die verdeling in de komende jaren zo aan te pakken dat de minimumuitkeringen een forse inhaalbeweging kunnen maken tot het niveau van de Europese armoededrempel.
Wij stellen de welvaartsenveloppe ter beschikking maar voor de manier waarop die verdeeld wordt krijgen de sociale partners carte blanche. Dat weet u ook. Wat de manier betreft waarop de welvaartsenveloppe in 2017 en later concreet zou moeten worden besteed heb ik gezegd dat ik uw oproep steun om bij voorkeur aan de minimumuitkeringen te werken. Ik ga echter zelf niet zeggen met hoeveel procent die moeten worden opgetrokken of in welke stappen dit moet gebeuren. Dat zou immers getuigen van weinig respect voor de sociale partners. Het zou misschien zo geïnterpreteerd kunnen worden dat ik wil opleggen hoe zij die verdeling van de welvaartsenveloppe moeten doen.
U weet dat er een link is tussen de onderhandelingen over het verdelen van de welvaartsenveloppe en de onderhandelingen over een interprofessioneel akkoord voor dezelfde periode van twee jaar. Het zou dus delicaat zijn om al te zeggen wat ik zou willen doen voor de uitkeringen en wat er zou kunnen worden gedaan in het kader van een interprofessioneel akkoord.
Het budgettaire traject van de welvaartsenveloppe is gekend. Het is door de regering al uitgetekend tot het einde van deze legislatuur. Het is een gevoelige verhoging tegenover het bedrag waarop in de vorige jaren een beroep kon worden gedaan. Ik meen dat dit een goede zaak is. Terecht is dan ook in het regeerakkoord gezegd dat we zouden moeten streven naar het wegwerken van de kloof met die Europese armoedegrens.
U behoort tot een partij die zegt dat het sociaal overleg nooit in vraag mag worden gesteld. Het is dan een beetje raar dat ik moet zeggen dat ik zeker wat dat betreft geen voorafname wil doen of geen schoonmoeder wil spelen voor de sociale partners die zullen beslissen over de verdeling van de welvaartsenveloppe. Ik zal uitvoeren wat zij beslissen en ik zal dat net als de vorige keer zo snel mogelijk doen.
De zelfstandigen vallen natuurlijk niet onder mijn bevoegdheid maar onder die van minister Willy Borsus. U zult die vraag aan hem moeten stellen, want ik ga niet in plaats van mijn collega in de regering antwoorden.
09.03 Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de minister, kunt u nog wel antwoorden op mijn vragen over de cijfers en het aantal mensen?
09.04 Minister Maggie De Block: Ik heb die cijfers opgevraagd maar nog niet gekregen.
09.05 Nahima Lanjri (CD&V): Mijn vraag is twee maanden oud.
09.06 Minister Maggie De Block: Het gaat over heel veel cijfers. Ik kan niet naast de mensen in de administratie gaan staan. Ze hebben mij gezegd dat ze ermee bezig zijn.
09.07 Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de minister, ik vind het jammer dat ik geen antwoord kan krijgen op een vraag die op 23 november werd ingediend en vraagt over hoeveel mensen het gaat en welk budget er daarvoor nodig is.
Mijn vierde vraag bestond heel duidelijk uit twee delen, u bent wel verantwoordelijk voor de werknemers en daarop het u ook geen antwoord gegeven. In verband met de zelfstandigen begrijp ik dat u verwijst naar uw collega. Maar bent u bereid om voor dat probleem van die eerste zes maanden een oplossing te zoeken? Die zitten nu ook niet aan een minimumbedrag.
09.08 Minister Maggie De Block: Ik heb u reeds gezegd dat het gaat om uitkeringen van werknemers die ziek worden, het gaat dus om ziekte- en invaliditeitsuitkeringen. De mate waarin die uitkeringen stijgen hangt af van de verdeling van de welvaartsenveloppe. Ik heb dus wel een uitvoerig antwoord gegeven.
Ten tweede, uw cijfers werden meteen opgevraagd aan de administratie. Wij hebben deze week nog gebeld, ze zijn er nog niet. Ik kan mijn mensen van de administratie toch niet gaan bestraffen omdat er niet op tijd een antwoord is op een parlementaire vraag. Ik vind dat ook vervelend. Ik geef zoveel mogelijk cijfers, maar ik moet ze wel eerst hebben.
09.09 Nahima Lanjri (CD&V): Helaas moet ik samen met u vaststellen dat er, hoewel de vraag reeds geruime tijd is ingediend, nog steeds geen antwoord is. Wanneer mogen wij een antwoord verwachten? Stuurt u dat dan door naar het secretariaat of rechtstreeks naar mij? Dat moeten wij toch wel afspreken, zodat ik deze vraag niet opnieuw moet stellen.
09.10 Minister Maggie De Block: Zoals altijd als wij cijfers nadien krijgen, (…)
09.11 Nahima Lanjri (CD&V): Ik vraag die berekening omdat zowel u als ik weten dat die welvaartsenveloppe niet genoeg zal zijn om alle uitkeringen op te trekken tot boven de armoedegrens en dat er wellicht nog een bijkomende inspanning gewenst zal zijn vanuit de regering.
Ik roep u zeker niet op om zich te moeien met de welvaartsenveloppe, maar als wij weten hoe groot de kloof is, weten wij of wij zullen toekomen met de welvaartsenveloppe. Dat is nu niet duidelijk. Er zijn andere globale berekeningen die spreken over miljardenbedragen. Daarom wou ik checken of het bedrag klopt.
Op basis van de juiste cijfers kunnen wij bijvoorbeeld ook aan de sociale partners zeggen dat deze of gene een zeer kwetsbare groep is. En ik weet dat zij dat zelf zullen moeten beslissen. Als wij echter cijfers hebben op basis van statistieken, dan kunnen de sociale partners op een goede manier de juiste beslissingen nemen.
09.12 Minister Maggie De Block: (…)
De voorzitter: Zodra wij de cijfers krijgen, zullen wij ze doorspelen aan mevrouw Lanjri en de andere collega’s.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Vraag nr. 7630 van mevrouw Jadin wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
09.13 Minister Maggie De Block: En vraag nr. 8334 van mevrouw Lanjri?
De voorzitter: Dat was een vergissing. Het betrof twee keer dezelfde vraag van mevrouw Lanjri.
Vraag nr. 7904 van de heer Blanchart wordt uitgesteld. Vraag nr. 7996 van de heer Mathot vervalt, aangezien hij niet aanwezig is.
10 Vraag van mevrouw Nahima Lanjri aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid" (nr. 8111)
10 Question de Mme Nahima Lanjri à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "l'incapacité de travail partielle" (n° 8111)
10.01 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb nog een vraag over gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Er zijn helaas heel wat mensen die, bijvoorbeeld na een ernstige ziekte op jonge leeftijd, nooit nog de mogelijkheid hebben om voltijds aan de slag te gaan. Als zij deeltijds gaan werken, worden zij niet gecompenseerd voor het feit dat zij niet voltijds kunnen werken. Dat hypothekeert de toekomst van die mensen, en dit druist in tegen het rechtvaardigheidsgevoel.
In het regeerakkoord hebben wij afgesproken dat de regering de mogelijkheid van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid zou onderzoeken.
Mijn vragen zijn de volgende.
Welke stappen werden intussen door u ondernomen inzake de mogelijkheid van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid? Welke plannen hebt u op dat vlak?
Wie komt daarvoor in aanmerking? Gaat het om een bepaald percentage arbeidsongeschiktheid, of bekijkt u dat anders?
Welke mogelijkheden tot compensatie zijn er in het voorbeeld dat ik daarjuist gegeven heb?
Op welke termijn kunnen wij ter zake iets concreets verwachten?
Ik krijg regelmatig berichten van mensen die in zo’n situatie verkeren. U zult die ook wel krijgen.
10.02 Minister Maggie De Block: Mevrouw Lanjri, de huidige reglementering biedt reeds een aantal mogelijkheden om deeltijds aan de slag te gaan na een langdurige ziekte. Enerzijds kan men in het kader van de toegelaten arbeid, ingevolge artikel 100, paragraaf 2 van de Ziektewet, deeltijds het werk hernemen op voorwaarde dat men vanuit medisch oogpunt voor minstens 50 % arbeidsongeschikt blijft. Anderzijds is het mogelijk het loon voor deeltijdse arbeid te cumuleren met een arbeidsongeschiktheidsuitkering zonder dat de uitkering volledig verdwijnt, volgens artikel 230 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996.
Ik ben het met u eens dat de huidige reglementering een aantal lacunes bevat. Zo is het systeem van toegelaten arbeid gericht op voltijdse tewerkstelling. De bedoeling van de toegelaten arbeid is inderdaad de deeltijdse arbeid geleidelijk aan te verhogen zodat de betrokken werknemer op het einde weer voltijds kan werken. In dit verband heeft men het wel eens over deeltijdse progressieve werkhervatting.Toegelaten arbeid staat in principe dan ook niet open voor arbeidsongeschikte werknemers die niet meer voltijds kunnen werken.
Daarnaast is het huidig systeem van cumulatie van loon uit al dan niet deeltijdse arbeid en uitkering complex en leidt het tot een echte administratieve rompslomp, zowel voor de gerechtigde als voor de werkgever en voor het ziekenfonds. Die cumulatie is op zich niet onmogelijk, maar het systeem is te ingewikkeld, waardoor zowel de werkgever als de werknemer ertegenop kijken.
Er zijn verschillende initiatieven genomen om ons daarin slimmer te maken.
Aan de Directie-generaal Beleidsondersteuning van de FOD Sociale Zekerheid werd gevraagd om een overheidsopdracht te lanceren voor een studie naar de organisatie van het stelsel van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Die opdracht zal op korte termijn worden bekendgemaakt. Op die manier wordt uitvoering gegeven aan de passage van het regeerakkoord die u citeert: “De regering zal de mogelijkheid onderzoeken van een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.”
Aan de Directie-generaal Beleidsondersteuning van de FOD Sociale Zekerheid werd eveneens gevraagd om te kijken naar de mogelijkheden om het systeem van cumulatie van loon uit al dan niet deeltijdse arbeid en een arbeidsongeschiktheidsuitkering te vereenvoudigen. Concrete voorstellen daartoe hoop ik in de loop van dit jaar al te krijgen. Als die mogelijkheid bestaat, zouden er misschien ook meer mensen voor opteren, indien het eenvoudiger zou zijn.
Ten slotte zal het kenniscentrum voor arbeidsongeschiktheid, dat opereert in het kader van de dienst Uitkeringen van het RIZIV, een studie naar de praktische problemen die het huidig systeem van toegelaten arbeid met zich meebrengt, opnemen in de programmatie voor 2017. Een concrete verbintenis in die zin zal worden opgenomen in de bestuursovereenkomst van het RIZIV.
Ik denk dat wij een aantal goed onderbouwde studies nodig hebben om tot goed onderbouwde voorstellen te komen. Natuurlijk moet alles helder, transparant en controleerbaar zijn. Daartoe dienen vooraf de nodige analyses te gebeuren. Mochten wij ondertussen nog vereenvoudigingen kunnen doorvoeren waardoor het systeem meer gebruikt zou worden, dan is dat ook een goede zaak.
10.03 Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de minister, ik onderschrijf de bekommernis dat, wanneer iets uitgewerkt wordt, dat goed onderbouwd moet zijn. Ik hoop echter dat dit niet tot eind 2017 moet duren. Wij zijn dat engagement aangegaan in het regeerakkoord. Er loopt nu een studie, maar ik hoor dat u nog een bijkomende studie plant in de loop van 2017. Ik veronderstel dat wij niet al die studies moeten afwachten vooraleer iets te kunnen doen, want tegen dan loopt het al naar het einde van deze legislatuur en dat is wel erg laat.
Ondertussen zijn er in de praktijk bijvoorbeeld kankerpatiënten die behandelingen moeten ondergaan en die van hun arts wel de toelating krijgen om deeltijds, 50 %, te werken, maar die onmogelijk voltijds, dus 100 %, kunnen gaan werken. Evenmin kunnen zij stappen in het systeem van graduele werkhervatting omdat zij nooit 100 % mogen werken.
Voor die mensen bestaat er nu geen mogelijkheid om dat te cumuleren met een uitkering. Er moet op korte termijn een oplossing gevonden worden voor mensen die door ziekte of door een aangeboren afwijking niet meer voor de volle 100% kunnen werken.
10.04 Minister Maggie De Block: Mevrouw Lanjri, u moet wel eerlijk zijn. Ik citeer: “De regering zal de mogelijkheden onderzoeken van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.” Ik heb aan de administraties gevraagd om de nodige onderzoeken en studies te lanceren. U weet ook hoe administraties werken; er moet altijd een spoor van een opdracht in een bestuursovereenkomst terug te vinden zijn. Wat dat betreft is alles momenteel on the road. Hoe sneller, hoe beter. Als het allemaal niet zo moeilijk is, dan zal het allemaal wel sneller gaan. Er moet echter een degelijke onderbouw zijn en geen natte vingerwerk.
10.05 Nahima Lanjri (CD&V): Dat vraag ik ook niet. Samen met u hoop ik dat wij er niet op moeten wachten tot einde 2017. Dan zijn wij immers nog twee jaar bezig.
10.06 Minister Maggie De Block: U weet dat er enorm veel hervormingen aan de gang zijn. Er zijn minder ambtenaren. Mijn ambtenaren zeggen dat zij nog nooit hebben meegemaakt wat er nu gebeurt. Het aantal parlementaire vragen die zij moeten beantwoorden en de hoeveelheid gegevens die zij moeten verzamelen kosten veel tijd. Een ambtenaar die daarmee bezig is, kan op dat ogenblik geen andere taak verrichten.
Het incident is gesloten.
11 Question de M. Gautier Calomne à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "la propagation du burn-out" (n° 8215)
11 Vraag van de heer Gautier Calomne aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het stijgende aantal burn-outs" (nr. 8215)
11.01 Gautier Calomne (MR): Monsieur le président, madame la ministre, le syndrome d'épuisement professionnel, plus communément appelé burn out, touche de plus en plus de travailleurs en Belgique. En effet, selon les chiffres de l'INAMI, nous sommes passés de 29 112 à 83 155 cas entre 2007 et 2014. Ces chiffres représentent uniquement les travailleurs belges sortis du marché du travail pour une période supérieure à un an et indemnisés par la sécurité sociale. À cela s'ajoute donc les arrêts maladie inférieurs à un an, estimés au moins aussi nombreux. En outre, ces statistiques officielles ne prennent pas en compte les personnes ne faisant pas usage de leurs droits, les indépendants qui ne répondent pas aux critères de l'assurance invalidité et qui n'ont pas droit à des allocations de chômage. Ces données ne prennent pas non plus en compte les personnes alternant des périodes de travail et des périodes de maladie inférieures à un mois qui sont rémunérées par leurs employeurs. Enfin, selon une enquête du groupe IDEWE, une ASBL importante et active dans la sécurité et le bien-être au travail, un quart des travailleurs belges risque un jour de connaître un burn out.
Madame la ministre, vous en conviendrez avec moi, ces chiffres interpellent. Cette maladie constitue un véritable enjeu de santé publique en Belgique et son ampleur met la question du bien-être au travail au premier plan des préoccupations. En outre, au delà des aspects touchant le cadre professionnel, le burn out peut aussi avoir des conséquences désastreuses sur la vie privée et familiale, raison de plus de s'en préoccuper.
Madame la ministre, quelles initiatives ont-elles déjà été prises afin d'agir contre ce phénomène et quelles nouvelles mesures comptez-vous prendre pour prévenir sa propagation? Vu l'ampleur du phénomène, le lancement d'un plan de santé publique qui y serait consacré constitue-t-il une piste envisageable pour vous? Le cas échéant, quand un tel plan pourrait-il être lancé? En outre, un outil de prévention, consistant en un questionnaire permettant de détecter de manière précoce le burn out chez les travailleurs, a été développé par l'Université de Liège avec SPMT-Arista. Quel regard portez-vous sur ce dispositif? Comptez-vous prendre des mesures en vue d'élargir l'utilisation de cet outil, aussi bien dans le secteur public que le secteur privé? Le cas échéant, comment?
Je vous remercie pour vos éclaircissements.
11.02 Maggie De Block, ministre: Monsieur le président, monsieur Calomne, ces chiffres m'interpellent autant que vous et je voudrais les nuancer sur un point. Il y a probablement un accroissement du nombre de cas de burn out dans notre pays, mais une partie de ceux-ci est due à un meilleur diagnostic de la maladie.
En effet, souvent, ce n'était pas le cas. Pour le reste, cela reste interpellant.
Je souhaite vous rappeler, en préambule de ma réponse, que le burn out est une maladie liée à l'exercice d'une activité professionnelle et que, de ce fait, toutes les questions liées à la prévention primaire sur le lieu du travail sont traitées par mon collègue M. Kris Peeters avec qui je travaille en bonne intelligence afin d'obtenir une collaboration maximale dans ce dossier.
Le gouvernement est conscient qu'il faut agir sur les trois volets de prévention. Je suis d'avis que le burn out doit faire l'objet d'une reconnaissance en tant que maladie liée au travail, au sens de l'article 62bis des lois coordonnées relatives à la réparation des dommages en matière de maladies professionnelles du 3 juin 1970.
Une demande en ce sens a été envoyée au comité de gestion du Fonds des maladies professionnelles (FMP). Il s'agit d'une condition sine qua non pour que ce Fonds puisse entreprendre des actions dans le cadre de la prévention secondaire de cette affection.
Concrètement, il s'agira, notamment, de proposer des mesures préventives d'accompagnement et de soutien pour les travailleurs encore au travail mais menacés de burn out ou de problèmes psycho-sociaux liés au travail, ou encore de définir un ou plusieurs trajets de réinsertion adaptés aux personnes en arrêt de travail prolongé à la suite d'un burn out ou de problèmes psycho-sociaux liés au travail.
En principe, pour juin 2016, des actions préventives ciblées seront analysées par le comité de gestion du FMP. L'INAMI et le FMP se concertent depuis plusieurs années avec le SPF Emploi, Travail et Concertation sociale sur cette question.
De plus, j'ai lancé deux études, via le centre d'expertise Incapacité de travail de l'INAMI, qui visent à obtenir des résultats rapides et concrets. La première étude est élaborée en concertation par l'INAMI, le FMP et le SPF Emploi et Travail, et vise à élaborer un cadre de prévention et de retour au travail pour les personnes souffrant de burn out.
Cette étude vise à analyser comment on peut stimuler et surtout systématiser la collaboration entre les différents acteurs impliqués dans le traitement de ce problème: les médecins-conseils, les mutuelles, les médecins du travail, les conseillers en risques psychosociaux. Ce protocole doit aboutir à un projet-pilote afin de tester l'efficacité de différentes mesures préventives et la mise en œuvre d'une chaîne de prévention intégrée entre les trois institutions.
La seconde étude vise quant à elle à construire un véritable trajet de soins à partir du médecin généraliste pour les personnes ayant quitté le travail et diagnostiquées en burn out. Les médecins généralistes sont la plupart du temps en première ligne dans le traitement de ce problème et ne disposent pas, à ce stade, d'outils suffisants, me semble-t-il, pour le traiter. L'idée d'un trajet de soins permet là aussi de systématiser les bonnes pratiques dans le traitement de la maladie, mais également la qualité de l'approche thérapeutique.
À partir des résultats de ces études, qui seront disponibles au moins partiellement avant la fin de cette année, j'envisage, si le besoin est établi, de lancer aussi un plan d'action à partir des conclusions dont je disposerai.
Il est vraiment nécessaire de travailler ensemble. Outre le Fonds des maladies professionnelles, qui a beaucoup d'expertise pour la prévention, nous allons travailler ensemble avec l'INAMI et le SPF ETCS. Les risques sont vraiment un peu partout. Les chiffres sont là, on voit une augmentation quasi-exponentielle. Avant, cela arrivait à des gens d'une cinquantaine d'années; maintenant, cela arrive à des gens de plus en plus jeunes aussi, qui ont 30, 35 ans.
C'est vraiment aussi lié au stress. C'est toujours multidimensionnel, mais le stress sur le lieu de travail est quand même un facteur important.
11.03 Gautier Calomne (MR): Madame la ministre, je vous remercie. J'entends que vous êtes sensible à ces préoccupations. Je prends bonne note des démarches que vous avez entreprises pour la reconnaissance de cette maladie. Nous suivrons les résultats des deux études et du plan d'action que vous mettrez en œuvre le cas échéant.
Il est interpellant de constater que ce n'est plus seulement dans les tranches d'âges supérieures à la cinquantaine qu'on retrouve ce type de maladie. Les personnes qui entrent dans la vie professionnelle ou qui y sont depuis une dizaine d'années peuvent déjà être touchées par ce type de problème. Vous y êtes sensible et je vous en remercie.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- Mme Catherine Fonck à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "les flexi-jobs" (n° 8372)
- Mme Catherine Fonck au vice-premier ministre et ministre de l'Emploi, de l'Économie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur, sur "les flexi-jobs" (n° 8373)
- mevrouw Catherine Fonck aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de flexi-jobs" (nr. 8372)
- mevrouw Catherine Fonck aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel, over "de flexi-jobs" (nr. 8373)
12.01 Catherine Fonck (cdH): Monsieur le président, cette question était également adressée au ministre Peeters, mais je ne doute pas que Mme la ministre répondra au nom du gouvernement.
Madame la ministre, selon les chiffres rendus publics, les flexi-jobs rencontrent un succès auprès des employeurs de l'horeca. En effet, le 5 janvier, on pouvait lire dans la presse que le nombre de flexi-jobs dans l'horeca s'élevait, fin décembre, à 4236 contre 1108 un mois plus tôt. Il est vrai que l'histoire ne dit pas s'il s'agit de nouveaux engagements ou s'il s'agit plutôt d'emplois au noir qui ont été régularisés.
Madame la ministre, des contrôles ciblés de l'inspection sociale seront-ils organisés pour vérifier que les conditions de recours aux flexi-jobs sont effectivement remplies? Je pense notamment aux personnes déjà employées à 4/5ème temps.
Par ailleurs, il serait souhaitable, pour les employeurs de l'horeca, de faire le point sur la situation. Souvenez-vous, lors des discussions en commission des Affaires sociales sur la loi-programme, et plus particulièrement sur les amendements du gouvernement concernant les flexi-jobs, je vous avais demandé si les arrêtés d'exécution relatifs à la réglementation de ces derniers étaient encore en préparation. À l'époque, vous m'aviez répondu que les arrêtés étaient effectivement en préparation et qu'ils devraient être pris au début de l'année.
Un de ces arrêtés me semble particulièrement important, à savoir l'arrêté relatif aux aides de minimis qui, comme vous le savez, sont des aides d'État de faible montant qui sont concédées à des entreprises. La grande question était de savoir qui allait devoir calculer ces fameux minimis. À l'époque, vous aviez déclaré que ce calcul serait effectué par la sécurité sociale.
Sauf erreur de ma part, aucun arrêté d'exécution n'a encore été pris. Ce faisant, à ce jour, ce sont les employeurs de l'horeca qui doivent les calculer. C'est un travail lourd et compliqué qui, de plus, présente des risques au niveau de l'impact des montants.
Il m'est revenu que des employeurs se sont renseignés auprès de l'ONSS. Or, ce dernier ne semble pas savoir qu'il serait chargé des calculs des minimis.
Madame la ministre, confirmez-vous que les arrêtés d'exécution ne sont pas pris? Si oui, quand le seront-ils? L'ONSS sait-il que c'est lui qui devra calculer ces minimis? Je rappelle que l'objectif est de faciliter le travail des employeurs de l'horeca. En effet, selon moi, ces calculs très compliqués ne peuvent être effectués par ces derniers, d'autant que les conséquences peuvent être graves.
12.02 Maggie De Block, ministre: Madame Fonck, en ce qui concerne le contrôle de la condition des 80 %, je peux vous indiquer qu'il a lieu de manière complètement automatique à l'ONSS et que, par conséquent, aucune intervention des services de l'inspection sociale n'est requise.
La vérification de la condition d'avoir un emploi de 4 à 5 heures(?) minimum chez un autre employeur au moment T-3 précède le début de l'emploi, c'est-à-dire au moment de la déclaration Dimona.
À ce moment, le système contrôle immédiatement si cette condition est remplie sur la base des données disponibles dans la banque des données de carrière de Sigedis. Le demandeur reçoit ensuite immédiatement un feedback. De ce fait, l'employeur sait immédiatement si la condition est remplie ou non.
L'ONSS a la possibilité d'appliquer d'office les corrections nécessaires si, malgré le message d'erreur, il déclare cependant dans sa déclaration trimestrielle, le collaborateur comme un travailleur exerçant un flexi-job.
Aucune intervention de la part d'un service de l'inspection sociale n'est requise. Il faut encore définir dans l'arrêté d'exécution qui doit être adopté la manière dont cela se passera finalement, et en particulier, quelle sera la base de calcul pour déterminer les cotisations.
En ce qui concerne les arrêtés d'exécution, je suis en mesure de vous indiquer que mes administrations rédigent actuellement les textes nécessaires pour ce qui relève de mes compétences. Ces arrêtés d'exécution doivent être disponibles au moment des premières rectifications à apporter par l'ONSS.
Les déclarations trimestrielles pour le quatrième trimestre 2015 comprenant la déclaration des premières personnes mises au travail dans le cadre d'un flexi-job parviennent actuellement à l'ONSS. Elles sont immédiatement contrôlées par le système. Si une erreur est constatée lors de ce contrôle, l'employeur en est informé, doit rectifier cette erreur et introduire une déclaration corrigée. Si l'employeur néglige de le faire après un certain temps, l'ONSS appliquera d'office les rectifications nécessaires.
C'est à ce moment que les arrêtés d'exécution requis auront force de loi. Ils sont déjà prêts et entreront bientôt en vigueur.
12.03 Catherine Fonck (cdH): Madame la ministre, je vous remercie. Toutefois, je reste sur ma faim au sujet du calcul de minimis. Ma question s'adressait aussi à M. Peeters, mais comme il s'agit de l'ONSS, votre administration est concernée. Vous ne m'avez pas répondu quant au volet "aides d'État". Ces calculs sont trop lourds, compliqués et donc risqués pour les employeurs.
À ce jour, l'ONSS n'a toujours pas l'air au courant qu'elle doit effectuer les opérations de minimis. En pratique, nous continuons par conséquent à nous interroger. Sur le plan de la sécurité juridique des employeurs de l'horeca, il me semble impératif de régler cette question. Si ce n'est pas fait, ceux-ci en pâtiront. Je me permets dès lors d'insister auprès de vous pour faire en sorte que les employeurs concernés soient rassurés.
12.04 Minister Maggie De Block: Mijnheer de voorzitter, ik stel vast dat al de leden van de Kamer vinden dat het personeel van mijn administratie nóg harder moet werken.
De voorzitter: Daarover kunt u het misschien hebben na afloop van de vergadering.
Het incident is gesloten.
- M. Georges Dallemagne à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "l'amiante" (n° 8487)
- Mme Muriel Gerkens à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "les années de vie perdues par les victimes de l'amiante" (n° 8589)
- de heer Georges Dallemagne aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "asbest" (nr. 8487)
- mevrouw Muriel Gerkens aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het aantal verloren levensjaren voor asbestslachtoffers" (nr. 8589)
M. Dallemagne n'étant pas présent, sa question devient sans objet. Je donne la parole à Mme Gerkens.
13.01 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Monsieur le président, madame la ministre, je sais que vous êtes préoccupée par cette question de l'amiante. Quand, en 2006, nous avions rédigé et déposé une proposition de loi qui a permis la loi de 2007, vous étiez d'ailleurs parmi les parlementaires impliqués dans ces travaux.
Un élément nouveau et assez original est apparu au cours du mois de décembre 2015, l'association des démographes actifs dans la recherche appliquée en sciences sociales a réalisé une étude qui vise à constater et à estimer la durée de vie des citoyens d'une manière tout à fait générale depuis les années 1895 à 2050. Ces démographes essayent de repérer s'il y a une différence dans la durée de vie pour les personnes dont on sait qu'elles présentaient des maladies dues à l'amiante et les autres citoyens.
Cette étude a été rendue possible grâce au relevé des victimes de l'amiante qui a été réalisé et qui continue à l'être par l'association des victimes de Coverit et par celle des victimes d'Eternit, autant les victimes professionnelles que les victimes riveraines de ces entreprises.
L'étude constate qu'il y a une vingtaine d'années de vie perdues pour les personnes exposées à l'amiante et qui développent les maladies qui y sont liées. Évidemment, ces vingt années durent. Que l'on ait été victime au début du siècle ou maintenant revient au même puisque ce sont des maladies incurables.
Au vu de ces chiffres, l'Association belge des victimes de l'amiante (ABEVA) y a donné un écho et a rappelé les améliorations espérées et attendues au dispositif existant et dont certaines dispositions étaient d'ailleurs présentes dans notre proposition de loi initiale. Parmi celles-là, il y a la prise en compte des cancers du larynx et des poumons quand il y a présence de fibres. Cela vient allonger la période de latence, la période pendant laquelle on peut prendre en considération une maladie. Aujourd'hui, pour l'amiante, c'est 20 ans alors qu'on sait que la période de latence est parfois plus longue. Il y a le fait de permettre à une victime de disposer sous forme de capital de l'allocation de réparation qui est donnée mensuellement soit aux survivants soit à lui-même.
Vu cette diminution importante du nombre d'années de vie, cette demande me semble particulièrement justifiée d'autant plus que l'on sait que l'issue est fatale pour ces personnes. Il est également important d'améliorer l'information des travailleurs et des citoyens qui ont été exposés et ceci tout particulièrement pour les indépendants.
Madame la ministre, j'aurais voulu savoir si vous aviez eu l'occasion d'examiner cette étude. D'une manière plus générale, au vu de ces résultats, ne pensez-vous pas qu'il est important d'améliorer la loi de 2007 même si des améliorations ont déjà eu lieu en 2014 puisque les victimes environnementales sont désormais indemnisées de la même manière que les victimes professionnelles?
Une campagne d'information et de sensibilisation ne devrait-elle pas être organisée? Je suis catastrophée car je me rends compte que les jeunes d'aujourd'hui ne connaissent plus l'amiante. Ils ne savent plus où il y en a, ils ne savent plus ce que c'est. Ils font des travaux dans leur maison sans se douter qu'ils s'exposent gravement. Il y a des compétences régionales et des compétences fédérales en la matière mais ne serait-il pas nécessaire d'améliorer l'information au sujet de l'existence du fonds en insistant aussi sur les précautions à prendre?
13.02 Maggie De Block, ministre: Madame Gerkens, en ce qui concerne l'extension de la liste des maladies indemnisables, le Conseil scientifique du Fonds des maladies professionnelles se penche régulièrement sur le problème des maladies qui pourraient être reconnues dans le cadre du Fonds amiante.
Ainsi, en sa séance de janvier 2016, le Conseil scientifique se penchera sur la reconnaissance du cancer des ovaires dû à une exposition à l'amiante.
En ce qui concerne le cancer du larynx, le Conseil scientifique du Fonds des maladies professionnelles s'est penché sur le sujet il y a un an. Leur conclusion est que la relation entre l'exposition à l'amiante et cancer du larynx est moins forte que ce que laissaient supposer les études plus anciennes de telle sorte que si l'on devait revoir les critères de reconnaissance FMP, cela irait vers une plus grande sévérité quant à l'exposition.
Il n'est donc pas question actuellement de faire une proposition de reconnaissance de certains cancers dans le cadre du Fonds amiante. Par ailleurs, il n'existe pas de contrainte légale quant à un délai entre l'exposition à l'amiante et le diagnostic.
En matière d'amélioration de la réparation financière octroyée par le Fonds, il a vu s'étendre ses possibilités de remboursement par la loi du 26 février 2014. Les victimes de l'amiante peuvent désormais prétendre à un remboursement des soins de santé ainsi qu'obtenir une intervention dans le paiement de l'aide de tierces personnes en cas de nécessité.
Bien qu'il n' y ait pas de mécanisme de pension anticipée spécifique aux travailleurs exposés au risque provoqué par l'amiante, il y a lieu de signaler qu'il existe des dispositions particulières dans le cadre de la convention collective de travail n° 114 en faveur des travailleurs de plus de 58 ans ayant été exposés plus de deux ans à l'amiante et ayant des problèmes physiques graves.
Le Fonds a pris dans le passé de nombreuses dispositions pour se faire connaître tels que l'envoi des courriers destinés aux personnes reconnues pour l'asbestose ou le mésothéliome par le Fonds des maladies professionnelles à la date de création du Fonds amiante, la création d'un site web Fonds amiante, l'envoi d'une newsletter, la publication d'articles dans les journaux des mutuelles.
Cependant, il me paraît qu'un effort de communication vers le monde des indépendants mériterait d'être fourni. C'est pourquoi, je vais demander au Fonds de prendre contact avec l'INASTI afin qu'une communication ciblée soit entreprise.
Enfin, dans le contrat d'administration du Fonds des Maladies professionnelles, un objectif est mentionné quant au financement de recherches ayant trait au traitement ou à un meilleur diagnostic du mésothéliome ou d'autres maladies dues à l'amiante. Cependant, l'administration est tributaire de demandes de financement émanant des milieux académiques afin de faciliter ces recherches. Ces dernières années, aucune demande en ce sens n'est parvenue à l'administration.
Comme l'accord gouvernemental le prescrit, je collabore activement avec le ministre de l'Emploi pour la mise en place d'une politique intégrée de prévention des risques professionnels.
13.03 Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Madame la ministre, je vous remercie pour vos réponses. Je suis heureuse d'entendre que le cancer des ovaires est analysé car c'est cité de plus en plus souvent. Je m'étonne pour le larynx mais je me renseignerai. Quand il y a présence de fibres et que d'autres facteurs s'y associent, la tendance est de dire que ce sont les autres facteurs que les fibres qui en sont la raison. Je me dis que s'il y a des fibres, il y a exposition. C'est vraiment le critère qui doit permettre la prise en compte et l'indemnisation, d'autant que le Fonds intervient aussi pour les maladies non professionnelles. Le lien peut donc être plus large qu'actuellement.
En ce qui concerne la convention collective 114 qui permet des dispositions plus favorables en termes de pension anticipée, cela ne rejoint pas ce que je veux dire. Dans notre proposition de loi, nous avions indiqué que quand on découvre une asbestose ou un mésothéliome, la durée de vie est très courte. L'idée était qu'une partie de l'allocation à laquelle on aurait droit en fonction de l'espérance de vie représente un tiers de la somme totale. De cette manière, dans sa fin de vie, la personne touchée pourra bénéficier de cette indemnisation pour laquelle l'État a sa part de responsabilité. Surtout que certains n'ont pas toujours d'héritiers ou de membres de la famille qui peuvent être indemnisés après le décès, ce que prévoit la loi.
J'ai finalisé une proposition de loi qui précise un peu plus ce dont je parle – elle est à la traduction. Je demanderai sa mise à l'ordre du jour quand elle sera finie mais c'est dans ce sens que je voulais vous faire des suggestions.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 8506 van mevrouw Van Camp wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
14 Vraag van de heer Jan Spooren aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de besparingen in de sociale zekerheid" (nr. 8527)
14 Question de M. Jan Spooren à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "les économies dans la sécurité sociale" (n° 8527)
14.01 Jan Spooren (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, op
12 januari, nota bene mijn verjaardag, hebt u het aangedurfd om in De Standaard te
spreken over besparingen in de sociale zekerheid. U liet weten dat structurele
besparingen pas kunnen worden gerealiseerd na structurele hervormingen.
Ik ben
daar heel curieus naar. Misschien kan ik mijn voorzitter ook wat informatie
geven als u daar relevante zaken over te zeggen hebt.
14.02 Minister Maggie De Block: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Spooren, u moet weten dat ik eigenlijk constant aan het saneren ben, hervormen maar ook saneren. Ik heb al gezegd dat elke euro wordt omgekeerd om te zien of hij efficiënt is uitgegeven. Elke euro wordt in vraag gesteld.
Het regeerakkoord voorziet in 2,135 miljard saneringen in de sociale zekerheid tegen 2019. Voor gezondheidszorg gaan wij, conform het regeerakkoord en gelet op de beslissingen van de begrotingscontrole op Hertoginnedal en de taxshift, tegen 2018 naar een totaal van 3,2 miljard. Daarvan hebben wij op gezondheidszorg nu al 1,7 miljard gesaneerd.
De bedoeling is — en wij slagen daarin — om dat te doen zonder dat de patiënten het voelen. Wij saneren de gezondheidszorg, maar zonder dat de patiënt daar de dupe van is of zeven keer meer moet betalen voor de gezondheidszorg door hogere facturen. Wij weten immers dat in ons land de persoonlijke bijdrage van de patiënt al redelijk hoog is wat het betalen van de gezondheidszorg betreft.
Wij blijven dus hervormen en mogelijke verspillingen alsook dubbel en oneigenlijk gebruik wegwerken. Het einddoel is het opbouwen van een duurzame sociale zekerheid, niet alleen voor de volgende jaren, maar ook voor de volgende generaties. Wij willen daarbij waken over het behouden van een zo hoog mogelijke kwaliteit, een goede toegankelijkheid en duurzaamheid.
De grote structurele hervormingen die wij doorvoeren, zijn de volgende.
Over de eerste hervorming hebben wij gisteren al gecommuniceerd. In de commissie voor de Volksgezondheid hebben wij die hervorming gisteren namiddag gepresenteerd, waarbij leden ook vragen hebben gesteld. Het gaat om het toekomstpact met de farmaceutische sector ten bate van de patiënt. Via structurele maatregelen in verband met de geneesmiddelen is de factuur in die sector in 2015 gedaald met 23 miljoen euro. Tegen 2018 wordt dat structureel opgebouwd tot 60 miljoen euro per jaar voor de patiënt.
Wij hebben ook het actieplan e-gezondheid, waarbinnen wij een aantal verminderingen van administratieve lasten willen bewerkstelligen. Zo gaat het om een afschaffing van de doktersbriefjes voor terugbetalingen. De voorzitter van deze commissie is daarmee al begonnen in zijn toenmalige hoedanigheid van staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging. Ik heb hem toen nog foto’s bezorgd van de vele boekjes en briefjes. Wij hadden daarover toen al vergaderd. Dat systeem van terugbetalingen zal worden gedigitaliseerd, waardoor er op dat vlak een sanering kan gebeuren. Daarbij zijn alle soorten zorgverstrekkers betrokken.
Een andere hervorming is de hervorming van de ziekenhuisfinanciering. Door in netwerken te werken, vermijden wij dat er een wedloop zou ontstaan tussen ziekenhuizen voor de aankoop van dure apparatuur, waardoor op sommige plaatsen apparatuur misschien niet genoeg gebruikt wordt of onvoldoende rendeert. De lokale en regionale ziekenhuizen blijven bestaan, maar voor zeer ingewikkelde ingrepen, conform de studies van het kenniscentrum, moet de patiënt naar een gespecialiseerd centrum worden doorverwezen, waar de expertise gebundeld wordt en waar alle benodigde apparatuur samen voorhanden is.
Nog een hervorming gaat over de verlaging van de patronale lasten. Wij hopen natuurlijk dat er daardoor jobs gecreëerd zullen worden.
Ook ligt er een hervorming van de financiering van de sociale zekerheid voor. Dat is voorzien in volgend jaar. Zoals u weet, zitten wij nog in een overgangsjaar, door de implementatie van de zesde staatshervorming en de implementatie van de taxshift, wat het onmogelijk maakt om dit jaar al een duurzaam systeem van financiering voor de sociale zekerheid te creëren.
Wij hebben ook het re-integratietraject voor arbeidsongeschikten. Wij werken er zo snel mogelijk aan door.
Er zijn de hervormingen binnen de overheidsinstellingen, het zogenaamde redesign en de fusie van het Fonds voor Arbeidsongevallen met het Fonds voor Beroepsziekten. Wij zijn vergevorderd met de fusie van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid en het CODA. Wij gaan naar een samenwerking tussen de Hulpkas voor Werkloosheidsuitkeringen en het Fonds voor Oorlogsslachtoffers. De administratief ondersteunende diensten van deze twee kleine administraties vloeien in elkaar. Wij zijn er dus erg mee bezig.
Het is belangrijk om te hervormen en te saneren, zodat de komende generaties niet alleen een sterke maar ook een zeer toegankelijke sociale zekerheid hebben.
Het grootste werk is verricht in het domein van de gezondheidszorg. Ook het grootste bedrag wordt daar gehaald. Daar zijn de grootste inspanningen geleverd binnen de norm, dat wil zeggen binnen wat het RIZIV uitkeert, maar ook een groot aantal buiten de norm. Het enige wat ik vraag is dat iedereen dezelfde inspanning pro rata doet, zijnde naargelang het budget. Het gaat niet om het nominaal bedrag. Iedereen moet dezelfde inspanningen doen op zijn departement. Het is nergens gemakkelijk. Ik heb het al gedaan bij de FOD Asiel en Migratie. Nu is het even moeilijk.
Als iedereen in dit land even hard hervormt en saneert als ik, dan zijn er geen zorgen meer over de sociale zekerheid.
Uw voorzitter had opmerkingen over de administratiekosten. Wel, die miljarden zullen wij niet vinden in dat bedrag van zo’n 170 miljoen euro; daarover zijn wij het wellicht eens. Dat is niet genoeg onderbouwd. Het zou mij plezieren mocht u het met hem daar eens over hebben.
14.03 Jan Spooren (N-VA): Bedankt voor uw suggestie.
U bedoelde in dat interview dus dat uw structurele maatregelen nu leiden tot structurele besparingen, maar u bedoelde niet dat u nog structurele maatregelen kunt nemen die tot structurele besparingen zouden kunnen leiden?
14.04 Minister Maggie De Block: Wij zitten op schema en wij doen verder. Ik kan in een jaar tijd geen 3 miljard euro uit de gezondheidszorg halen.
Ik saneer nog meer, want ik neem nog een aantal nieuwe initiatieven, zoals geneesmiddelen voor hepatitis C. Wij hebben meer middelen vrijgemaakt voor weesgeneesmiddelen en wij betalen zaken terug die vroeger nooit konden worden terugbetaald.
L'incident est clos.
15 Vraag van mevrouw Meryame Kitir aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de onkostenvergoeding voor vrijwilligers in het basisonderwijs" (nr. 8561)
15 Question de Mme Meryame Kitir à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "le défraiement des bénévoles actifs dans les écoles primaires" (n° 8561)
15.01 Meryame Kitir (sp.a): Mevrouw de minister, de onkostenvergoeding voor vrijwilligers mag
maximum 32,71 euro per dag en 1 308 euro per jaar bedragen. Als
een vrijwilliger een van de grenzen overschrijdt, worden alle inkomsten uit dat
vrijwilligerswerk belastbaar. Hij moet dan het volledige bedrag in zijn
belastingaangifte opnemen.
Als gevolg van de beperkte middelen die in het basisonderwijs voor administratieve medewerkers kunnen worden vrijgemaakt, zijn scholen vaak genoodzaakt om een beroep te doen op vrijwilligers om een deel van hun taken over te nemen. De vrijwilligers worden ingeschakeld voor de voor- en naschoolse opvang, administratieve taken, het opdienen van de maaltijden enzovoort.
Ons concrete voorstel is niet om het maximum bedrag per dag omhoog te trekken, maar om meer dagen per jaar als vrijwilliger te kunnen werken, met andere woorden om het maximum bedrag per jaar tot 5 887 euro op te trekken.
Gezien de steeds belangrijk wordende rol van de vrijwilligers in onze maatschappij heb ik hierover een aantal vragen, mevrouw de minister.
Erkent u deze problematiek? Bent u bereid om dit voorstel in overweging te nemen?
15.02 Minister Maggie De Block: Ik kan alleen antwoorden op het deel over de vrijstelling van de sociale bijdragen dat van toepassing is op het vrijwilligerswerk en niet op de fiscale behandeling. Dat is voor mijn collega.
Naar aanleiding van de tiende verjaardag van de vrijwilligerswet van 3 juli 2005 heb ik mijn diensten en de Hoge Raad voor Vrijwilligers verzocht om deze wet te evalueren. Ik ben dus in gesprek gegaan met de Hoge Raad voor Vrijwilligers. Ik heb gevraagd om een inventaris te maken en een aantal suggesties te doen om de wet na tien jaar aan te passen.
Zoals u weet zetelen in de hoge raad enerzijds organisaties die de verschillende sectoren van vrijwilligers vertegenwoordigen en anderzijds ook deskundigen. Ook externe deskundigen en koepelorganisaties die geen lid van de raad zijn, werden uitgenodigd om aan deze evaluatie mee te werken. Op die manier werd het maatschappelijk middenveld volledig bij de evaluatie betrokken.
De conclusies van de Hoge Raad voor Vrijwilligers met mogelijke voorstellen en suggesties om de vrijwilligerswet aan te passen worden verwacht in het voorjaar van 2016. Ik heb ze een jaar de tijd gegeven. Het was ook veel werk voor die mensen.
Ik wens de conclusies en de input van het middenveld af te wachten, vooraleer een standpunt in te nemen over de specifieke behoeften voor specifieke sectoren.
Er mag echter nooit worden vergeten dat vrijwilligerswerk in de eerste plaats altruïstisch gebeurt en dat er alleen een terugbetaling van de kosten kan zijn.
Ik wens er ook nog op te wijzen dat een vrijstelling van socialezekerheidsbijdrage geldt voor het loon dat wordt uitbetaald aan de personen die een hoofdactiviteit hebben in een onderwijsinstelling en als bijkomende prestatie voor dezelfde werkgever een toezichts- en/of begeleidingsactiviteit uitoefenen.
15.03 Meryame Kitir (sp.a): Mevrouw de minister, ik dank u. Ik ben blij dat u al hard aan het werk bent met dit thema. Ik zal u later in het jaar hierover opnieuw ondervragen, aangezien de conclusies pas in het voorjaar zullen komen.
15.04 Minister Maggie De Block: Ik heb gevraagd naar een actualisering van de wet, maar ook om een aparte werkgroep bijeen te roepen rond de zogezegde grijze zone van de semi-agorale arbeid. Die grijze zone is er nog steeds. Daar is een aparte groep rond gevormd, omdat dit te maken heeft met heel de wetgeving op werk. Die mensen waren stomverbaasd toen ik op hun vergadering kwam, want in al die jaren die zij bestaan, hebben zij daar nog nooit een minister van Sociale Zaken aan de tafel gezien.
15.05 Meryame Kitir (sp.a): We maken blijkbaar vooruitgang.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 8606 van mevrouw Van Peel wordt omgezet naar een schriftelijke vraag.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.47 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16.47 heures.