Commissie
voor de Sociale Zaken |
Commission des Affaires sociales |
van Woensdag 18 november 2015 Namiddag ______ |
du Mercredi 18 novembre 2015 Après-midi ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.26 uur en voorgezeten door de heer Vincent Van Quickenborne.
La séance est ouverte à 14.26 heures et présidée par M. Vincent Van Quickenborne.
De voorzitter: We zullen de leden telefonisch contacteren om te vragen of zij hun mondelinge vraag al dan niet in een schriftelijke vraag wensen om te zetten.
De eerste vraag op de agenda is vraag 4229 van de heer Spooren.
Jan Spooren (N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik zet die vraag om in een schriftelijke vraag.
De voorzitter: Wenst u al uw mondelinge vragen in schriftelijke vragen om te zetten?
Jan Spooren (N-VA): Ja, als dat ook mogelijk is voor mijn vragen die samengevoegd zijn met vragen van andere leden.
De voorzitter: Goed, dat zullen we proberen te doen.
De volgende vraag op de agenda is vraag 4232 van mevrouw Grovonius. Zij is hier niet aanwezig.
(…): (…)
De voorzitter: La question 4232 de Mme
Grovonius est reportée.
We komen nu tot de samengevoegde vragen onder agendapunt 12, onder andere van mevrouw Lanjri, over de inkomensgarantie-uitkering.
Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik ben ertoe bereid om die vragen in schriftelijke vragen om te zetten, als ik er zeker van kan zijn dat ik een antwoord kan krijgen en dat de collega-indieners daarmee akkoord gaan. Zo niet stel ik die vragen nu wel. De collega’s zijn hier nu niet aanwezig. Als ik mijn vragen nu stel, dan volgt er een antwoord op alle vragen.
De voorzitter: Uw collega’s Kitir en Gilkinet zijn hier nu niet aanwezig.
Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik vraag me af of ik ook een antwoord kan krijgen als de collega’s hun vragen niet in een schriftelijke vraag omzetten.
De voorzitter: Die collega’s zijn hier nu niet aanwezig, dus u kunt uw vragen in schriftelijke vragen omzetten.
Catherine Fonck (cdH): Mijnheer de voorzitter, ik heb een vraag over hetzelfde thema onder agendapunt 66. Voor mij is het goed als ook de vraag nr. 7054 in een schriftelijke vraag wordt omgezet.
De voorzitter: Mijnheer de minister, excuseer als de vergadering nu enigszins chaotisch verloopt. Veel leden zetten hun vraag in een schriftelijke vraag om en dat lijkt me wel goed om te vorderen in de agenda.
Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, als het voor u gemakkelijker is als ik mijn vragen in schriftelijke vragen omzet, dan wil ik dat gerust doen.
Minister Kris Peeters: Mijnheer de voorzitter, beste collega’s, ik apprecieer het zeer, ook gelet op het volume aan vragen, dat leden voorstellen om hun vragen in schriftelijke vragen om te zetten als ik hun de schriftelijk voorbereide antwoorden bezorg. Ik kan ermee akkoord gaan dat de schriftelijk voorbereide antwoorden bezorgd worden. Indien een lid hier toch een toelichting wenst, dan geef ik die uiteraard, maar ik ben bereid om alle schriftelijk voorbereide antwoorden te bezorgen, zodoende dat de leden de antwoorden rustig kunnen lezen. Wanneer een schriftelijk antwoord onvoldoende zou zijn, dan kan er een nieuwe mondelinge vraag ingediend worden. Op die manier kan volgens mij een heel pakket aan vragen zeer efficiënt beantwoord worden. Ik sluit mij bij uw voorstel aan, mijnheer de voorzitter.
De voorzitter: Mijnheer de minister, collega’s, wij volgen de agenda. Mevrouw Lanjri zet haar samengevoegde vragen nrs. 4397 en 5086 om in schriftelijke vragen. Aangezien de collega-indieners hier niet aanwezig zijn, stel ik voor dat de vragen nr. 4845 van mevrouw Kitir en nr. 4890 van de heer Gilkinet in schriftelijke vragen worden omgezet, zodat het schriftelijk antwoord bezorgd kan worden. Daaraan wordt vraag nr. 7054 van mevrouw Fonck toegevoegd over hetzelfde thema. Die vraag wordt ook in een schriftelijke vraag omgezet.
Wij komen nu tot de samengevoegde vragen 4407 van de heer Massin en 4664 van de heer Maingain. Zij zijn hier niet aanwezig. Aangezien de heer Massin naar verluidt nog naar onze commissie terugkomt, stem ik ermee in om die vraag even uit te stellen, uit gentillesse ten aanzien van de PS, en dat rijmt dan nog. In mijn tijd is dat nooit zo gebeurd, maar goed.
La question n° 4409 de Mme Nawal Ben Hamou est reportée.
De samengevoegde vragen nr. 4570 van mevrouw Fonck, nr. 5191 van mevrouw Kitir en nr. 5887 van mevrouw Fonck worden omgezet in schriftelijke vragen.
Vraag nr. 4604 van mevrouw Nawal Ben Hamou wordt uitgesteld.
De vragen nrs. 4605 en 4606 van mevrouw Kitir worden omgezet in schriftelijke vragen.
Vraag nr. 4770 van de heer Vercamer wordt omgezet in een schriftelijke vraag. De heer Friart is niet aanwezig, maar uit beleefdheid zullen wij zijn daaraan toegevoegde vraag nr. 5535 ook omzetten in een schriftelijke vraag.
Vraag nr. 4911 van mevrouw Ann Vanheste wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
Vraag nr. 5020 van mevrouw Jadin is vervallen.
De samengevoegde vragen nr. 5078 van mevrouw Kitir, nr. 5088 van mevrouw Demir en nr. 6463 van mevrouw Kitir worden omgezet in schriftelijke vragen.
De vragen nrs. 5111 en 5112 van de heer Vercamer en vraag nr.5192 van mevrouw Kitir worden omgezet in schriftelijke vragen.
De samengevoegde vragen nr 5277 van de heer Vercamer en nr. 5283 van mevrouw Kitir worden omgezet in schriftelijke vragen.
De heer Hedebouw is hier niet aanwezig. Zijn vraag nr. 5279 wordt op zijn verzoek uitgesteld.
Vraag nr. 5339 van de heer Lachaert wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
De samengevoegde vragen nrs. 5384 en 5466 van mevrouw Kitir worden omgezet in schriftelijke vragen.
Vraag nr. 5483 van de heer Lachaert wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
Vraag nr. 5486 van mevrouw Van Cauter wordt op haar verzoek uitgesteld.
Vraag nr. 5556 van de heer Lachaert wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
Vraag nr. 5643 van de heer Friart wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
Vraag nr. 5660 van mevrouw Fonck wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
De vragen nrs. 5856 en 5857 van mevrouw Dedry vervallen.
Vraag nr. 5988 van mevrouw Fonck wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
De samengevoegde vragen nrs 6004 en 6424 van mevrouw Kitir en de heer Massin worden omgezet in schriftelijke vragen.
Vraag nr. 6064 van de heer Massin wordt ingetrokken.
Vraag nr. 6074 van de heer Clarinval vervalt.
Collega's, het probleem is dat iedereen ervan uitgaat dat zijn of haar vraag pas binnen een uur aan bod komt. Men moet echter altijd aanwezig zijn in de commissie voor de Sociale Zaken.
Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de voorzitter, misschien kunnen alle vragen, die zijn voorbereid, voor een keer schriftelijk worden beantwoord, ondanks de afwezigheid van de indieners.
Catherine Fonck (cdH): Monsieur le président, par correction pour les autres collègues qui sont peut-être dans une autre commission et compte tenu du fait que nous sommes quelques parlementaires ici, avec tous beaucoup de bonne volonté pour transformer nos questions en questions écrites, les parlementaires présents qui souhaitent obtenir une réponse orale, même si leurs questions sont inscrites plus tard à l'agenda, ne pourraient-ils pas poser leurs questions maintenant, ce qui permettrait aux autres d'arriver?
Ce n'est qu'une suggestion. C'est évidemment à vous que revient le dernier mot.
Le président: Vous proposez que les questions des parlementaires absents soient reportées?
Catherine Fonck (cdH): Non, je propose que les parlementaires présents puissent poser certaines de leurs questions oralement dès maintenant. Je prends un exemple. J'ai encore une série de questions plus loin à l'ordre du jour. Elles peuvent toutes être transformées en questions écrites, sauf une. Je ne parle pas que pour moi. Cela laisserait le temps aux autres parlementaires d'arriver. Nous serons ainsi corrects avec tout le monde.
De voorzitter: Collega’s, ik vat even samen. De agendapunten 8 tot en met 43 zijn behandeld, behalve de vragen van de heer Massin, die onderweg is. De aanwezigen komen nu eerst aan de beurt om hun mondelinge vragen te stellen.
01 Vraag van mevrouw Catherine Fonck aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel, over "flexi-jobs" (nr. 7166)
01 Question de Mme Catherine Fonck au vice-premier ministre et ministre de l'Emploi, de l'Économie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur, sur "les flexi-jobs" (n° 7166)
01.01 Catherine Fonck (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, le jeudi 22 octobre 2015, un projet de loi portant des dispositions diverses en matière sociale était adopté en séance plénière de la Chambre des représentants. Ce projet de loi, qui vise le secteur de l'horeca, prévoit notamment la mise en place des flexi-jobs.
Le flexi-job implique le paiement d'un flexi-salaire. Selon l'exposé des motifs, le flexi-salaire est un salaire net non barémique qui est fixé en concertation, mais qui ne peut pas être inférieur à un minimum légal. Cette rémunération nette est exonérée d'impôts et une cotisation spéciale de sécurité sociale de 25 % est due. Seul le pécule de vacances est dû en plus du flexi-salaire, la même cotisation spéciale s'appliquant par ailleurs.
Toutefois, dans le champ d'application de cette loi, les indemnités et primes particulières prévues dans les conventions collectives de travail sectorielles n'ont pas été prises en compte pour ce qui concerne ledit flexi-salaire. Il est notamment fait référence aux primes pour le travail durant le week-end.
Monsieur le ministre, durant l'examen de ce projet de loi en commission et en séance plénière, nous n'avons cessé de répéter que des problèmes se posaient. Les partenaires sociaux vous ont également interpellé ainsi que votre collègue des Affaires sociales pour vous rappeler cet état de fait. J'entends maintenant que le Conseil des ministres a déjà modifié ce projet de loi lors de sa première lecture.
Dans le texte écrit de ma question, je vous demandais si ces primes et indemnités étaient dues ou non en cas de flexi-jobs. En cas de réponse positive, je vous demandais si elles étaient passibles des cotisations sociales ordinaires.
Le gouvernement semble, aujourd'hui, se rendre compte que la disposition légale doit être corrigée. Pourriez-vous me donner des informations claires à ce sujet? Lorsque vous aurez répondu à mes questions, je me permettrai de faire un commentaire d'ordre politique.
01.02 Kris Peeters, ministre: Monsieur le président, chers collègues, madame Fonck, le projet de loi portant des dispositions diverses en matière sociale, qui a été adopté durant la séance plénière du 22 octobre 2015, définit le flexi-salaire comme étant le salaire net destiné à rémunérer une prestation fournie dans le cadre d'un flexi-job. Ce flexi-salaire s'élève au minimum à 8,82 euros l'heure.
Le projet de loi ne prévoit pas de règle spécifique pour les primes et les indemnités octroyées sectoriellement, par exemple les primes pour des prestations de travail effectuées pendant le week-end. Cela implique que, comme les travailleurs ordinaires, les travailleurs exerçant un flexi-job peuvent également prétendre à de tels avantages et cela, bien entendu, pour autant qu'il soit à chaque fois satisfait à l'ensemble des conditions de la réglementation concernée.
La question de savoir quelles sont les cotisations de sécurité sociale qui sont dues pour de telles primes et indemnités ne relève pas de ma compétence mais de celle de la ministre des Affaires sociales.
01.03 Catherine Fonck (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie. Si les informations en ligne sur le site du gouvernement sont correctes, je constate que le Conseil des ministres, lors de sa réunion du 13 novembre 2015, a déjà tenté de corriger – je ne sais pas encore exactement comment – les difficultés que je soulevais. Or, ma question est antérieure au 13 novembre.
Je trouve cela dommage et dommageable. Pourtant, les partenaires sociaux ont mis cela en évidence rapidement, bien avant la finalisation du projet de loi au niveau du gouvernement. De plus, lors des travaux parlementaires sur ce projet de loi, nous avons répété qu'il y avait de nombreux problèmes et que, faute de travail collectif à la Chambre en vue de corriger ces dispositions, une loi de réparation serait nécessaire.
La réalité, c'est que vous faites une loi de réparation qui, le temps d'aller au Conseil d'État et de suivre toute la procédure, ne fera que compliquer la situation car, entre-temps la loi sera entrée en vigueur. Au-delà de regretter clairement ce qui est de la "mal-gouvernance", si je peux me permettre, sur le plan politique, j'estime aussi que c'est une forme de mauvaise foi tant envers les partenaires sociaux qu'envers le travail du parlement.
Pour être constructive, je souhaiterais faire une proposition. Plutôt que d'attendre plus de deux mois, ne serait-il pas utile et de bonne gouvernance de faire passer, à un moment donné, ces fameuses dispositions de correction de loi par le parlement. Cela faciliterait les choses et éviterait l'entrée en vigueur d'une loi qui devra de toute façon être réparée. En effet, on sait déjà que nous devrons voter la réparation car elle est passée en Conseil des ministres le 13 novembre 2015.
Je trouve franchement que cela grandirait tout le monde et cela permettrait aux partenaires sociaux et singulièrement aux entreprises de ne pas se retrouver dans des situations compliquées, devant appliquer des lois, des bouts de loi et des corrections dans un deuxième temps.
Monsieur le président, nous pourrions éventuellement corriger la loi au travers d'amendements. J'imagine qu'une partie du projet de loi-programme concernera l'emploi et les affaires sociales. Cela permettrait d'aller plus vite et d'éviter les difficultés sur le terrain, en tout cas le plus possible.
01.04 Kris Peeters, ministre: Monsieur le président, j'ai évidemment bien écouté Mme Fonck. Je pense néanmoins qu'il est plus sage d'attendre l'avis du Conseil d'État. Pour le reste, je tiens à vous rassurer, cette problématique sera discutée au sein de la commission et au parlement. Je comprends que vous soyez inquiète mais j'espère que vous comprendrez qu'il est plus judicieux d'attendre l'avis du Conseil d'État avant de discuter des modifications.
01.05 Catherine Fonck (cdH): Monsieur le ministre, si on travaillait autrement, on ne se retrouverait pas dans une telle situation. J'essayais de faire une proposition qui permet à tout le monde de s'en sortir par le haut. J'ose imaginer que vous préférez travailler de cette manière car cela permet à chacun de gérer la situation là où elle est. Je trouve cela regrettable. Ce n'est certainement pas un bon exemple de gouvernance et de gestion.
L'incident est clos.
De voorzitter: Mijnheer de minister, de heer Massin wilt graag beginnen met zijn vraag nr. 4687.
02 Question de M. Éric Massin au vice-premier ministre et ministre de l'Emploi, de l'Économie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur, sur "la colocation et les demandeurs d'emploi" (n° 4687)
02 Vraag van de heer Éric Massin aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel, over "het gezamenlijk huren van een woning door werkzoekenden" (nr. 4687)
02.01 Éric Massin (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, la colocation est de plus en plus courante. En effet, cette pratique est sociale, conviviale et économiquement intéressante sauf quand on dépend du chômage.
En effet, en cas de cohabitation, l'allocation dont bénéficie un demandeur d'emploi est considérablement réduite. Ainsi, pour un jeune de 21 ans bénéficiant d'une allocation d'insertion, le montant de son allocation passera de 817,96 euros en tant qu'isolé à 425,36 euros par mois en tant que cohabitant. Ceci représente une diminution de près de 50 % d'un montant qui ne permet déjà pas de vivre décemment!
En cas de cohabitation, pour conserver le montant de son allocation au taux isolé, le demandeur d'emploi devra prouver que les colocataires ne règlent pas principalement en commun les questions ménagères et donc qu'ils ne partagent pas les frais et dépenses de la vie courante. Concrètement, il devra démontrer que les colocataires s'acquittent séparément des factures d'eau, de gaz et d'électricité, qu'ils font leurs courses séparément et que les espaces de vie sont clairement séparés.
En pratique, cela se révèle souvent impossible car, en guise d'exemple, il n'existe pour l'habitation qu'un seul compteur d'eau ou d'électricité et donc une seule facture établie au nom de l'un des colocataires qui la règle, les autres lui remboursant leur part ou s'acquittant d'une autre facture.
En outre, il semblerait que chaque bureau de l'ONEM ait sa propre jurisprudence en la matière du fait qu'il n'existe aucune définition précise du terme "cohabitant". De ce fait, deux situations identiques peuvent être traitées de manières diamétralement opposées en fonction du bureau de l'ONEM.
Pour ces raisons, il est nécessaire de créer un cadre normatif pour régler la question de la colocation. À défaut, il me semble que, faute de critères clairs, tout contrôle pourrait s'avérer impossible et toute décision de refus et/ou sanction serait injuste. Or le fait de déterminer ce qu'il y a lieu d'entendre par "cohabiter" est précisément de votre compétence.
Monsieur le ministre, allez-vous, pour les demandeurs d'emploi, favoriser cette pratique solidaire et enrichissante que représente la colocation? Allez-vous adopter un cadre normatif afin de rendre transparentes les règles qui régissent la colocation chez les demandeurs d'emploi en garantissant plus de sécurité et plus de justice? Avez-vous déjà établi un plan d'action en ce sens? Allez-vous faire preuve d'imagination pour permettre aux colocataires de vivre leur choix de vie sans être pénalisés?
02.02 Kris Peeters, ministre: Monsieur le président, monsieur Massin, je suis tout à fait conscient de la réalité selon laquelle de nombreux jeunes occupent ensemble des habitations en colocation. Vous me demandez de mettre en place un cadre normatif afin de régler cette question de la colocation et de garantir davantage de sécurité juridique et de justice.
Je tiens tout d'abord à préciser que, contrairement à ce que vous avancez, la réglementation du chômage est très claire à cet égard. La notion de cohabitation est définie par l'article 59 de l'arrêté ministériel du 26 novembre 1991 portant des modalités d'application de la réglementation du chômage, lequel est rédigé comme suit, je cite: "Par cohabitation, il y a lieu d'entendre le fait pour deux ou plusieurs personnes de vivre ensemble sous le même toit et de régler principalement en commun les questions ménageables." Je puis affirmer que cette disposition est appliquée de manière uniforme par l'ensemble des bureaux du chômage depuis la publication de cet arrêté ministériel, soit depuis près de vingt-quatre ans.
Avant d'adopter un cadre normatif ou d'envisager un plan d'action, je pense qu'une analyse sérieuse de cette problématique s'impose afin d'éviter le moindre usage abusif et d'éviter une approche discriminatoire par rapport à d'autres personnes indemnisées en qualité de cohabitant.
02.03 Éric Massin (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie de votre réponse. La disposition légale, je la connais. Le seul problème, c'est qu'elle ne correspond plus à la réalité. Vous me dites qu'avant d'envisager un plan d'action, il faut voir si on n'abuse pas de la situation. Or aujourd'hui, on peut partir du principe que les personnes qui font ces choix, qui ne se retrouvent pas dans l'application de la disposition légale sont pénalisées.
Il faudrait plutôt renverser le raisonnement et apporter une réponse à ces gens-là.
02.04 Kris Peeters, ministre: Monsieur Massin, j'ai déjà dit que je veux bien analyser cette problématique et s'il y en a, réagir!
02.05 Éric Massin (PS): C'est le cas pour l'instant! Ce n'est pas un lapin que je sors de mon chapeau!
02.06 Kris Peeters, ministre: Dans ce cas, je vais vérifier!
02.07 Éric Massin (PS): Comme vous me semblez ouvert, je vous invite à vérifier et à vous inquiéter des situations réelles vécues sur le terrain et non à réfléchir ici. Convenons de nous revoir après les vacances de Noël pour réexaminer le dossier ensemble. Je vous demande les résultats d'une évaluation à laquelle vous auriez demandé que les services procèdent.
02.08 Kris Peeters, ministre: Il est toujours possible que nous ne soyons pas bien informés. Nous avons pris contact avec l'ONEM, qui nous a répondu que ce n'était pas un problème important. Je reprendrai à nouveau contact avec leurs services afin de m'assurer du bien-fondé de vos propos.
02.09 Éric Massin (PS): Monsieur le ministre, je peux vous transmettre quelques cas concrets!
02.10 Kris Peeters, ministre: Je suis ouvert, monsieur Massin, mais je vérifierai à nouveau car vous pensez que je suis mal informé!
02.11 Éric Massin (PS): Non, je crois que votre intention est bonne. J'avais un souhait et j'aimerais qu'il soit concrétisé. Ne croyez pas nécessairement tout ce que l'ONEM vous transmet comme parole d'évangile!
Het incident is gesloten
- mevrouw Meryame Kitir aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel, over "het invoeren van de gemeenschapsdienst" (nr. 6004)
- de heer Éric Massin aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel, over "de tewerkstelling van werklozen" (nr. 6424)
- Mme Meryame Kitir au vice-premier ministre et ministre de l'Emploi, de l'Économie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur, sur "la mise en place du service à la collectivité" (n° 6004)
- M. Éric Massin au vice-premier ministre et ministre de l'Emploi, de l'Économie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur, sur "la mise au travail des demandeurs d'emploi" (n° 6424)
03.01 Éric Massin (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, vous avez sans doute pris connaissance du rapport de certains chercheurs de la KUL. Selon ces derniers, l'accord de gouvernement contiendrait une mauvaise idée – ce n'est pas moi qui le dis, mais bien eux –, qui consiste à faire travailler deux demi-journées par semaine les demandeurs d'emploi de longue durée.
Ces chercheurs ont étudié le fonctionnement d'un tel système dans d'autres pays et ont conclu qu'il comportait des inconvénients. Beaucoup d'exemples sont donnés. Je retiendrai celui de la Grande-Bretagne, car il me semble intéressant. Ils ont remarqué que les demandeurs d'emploi inclus dans un tel programme ont, après deux ans, la même probabilité de décrocher un emploi que ceux qui n'en ont pas fait partie. Un tel projet n'offre donc pas de véritable chance de réintégration socioprofessionnelle. Contrairement à ce que certains croient, c'est un canard auquel on a coupé les ailes.
Ensuite, l'incertitude juridique inhérente à cette disposition serait dangereuse, car la limite entre un tel service à la société et du travail forcé serait fort mince. Pour cette raison, les autorités britanniques ont déjà perdu bon nombre de procès vis-à-vis de demandeurs d'emploi mis au travail. Je ne souhaite pas que l'État belge soit confronté à cette situation.
Par ailleurs, se pose toujours ce questionnement incessant sur le genre de travail que les demandeurs d'emploi effectueraient et qu'ils prendraient à une personne active.
Ces trois éléments sont donc particulièrement négatifs.
Enfin, pour des organismes internationaux comme l'OCDE, il serait plus intéressant d'inciter les demandeurs d'emploi à reprendre un travail en leur versant un complément de revenu. Cette bonne idée, appelée "allocation de garantie de revenu", a été quelque peu oubliée. C'est même le contraire qui a été fait. Vous imaginez les conséquences catastrophiques pour le budget des ménages concernés – en particulier en ce qui concerne les femmes.
Monsieur le ministre, quelle position vous inspire cette étude? À supposer que vous persistiez dans la mise en application de cette mesure figurant dans l'accord de gouvernement, quels seraient les moyens mobilisés afin de contrer l'incertitude juridique?
Quels seraient les emplois que le chômeur de longue durée pourra occuper? Il est important de déterminer les catégories dès le départ.
Avez-vous des solutions concrètes aux problèmes soulevés? Êtes-vous favorable à l'approche mise en avant par l'OCDE, c'est-à-dire le complément de revenus au chômeur de longue durée, à l'instar de ce qui est déjà pratiqué avec un certain succès dans plusieurs pays?
03.02 Kris Peeters, ministre: Monsieur le président, monsieur Massin, je suis un peu embarrassé parce que, pour être tout à fait honnête, nous n'avons pas encore eu le temps d'analyser cette étude. La réponse que je m'apprêtais à vous donner n'est pas adéquate.
03.03 Éric Massin (PS): Merci pour votre franchise.
03.04 Kris Peeters, ministre: Nous avions demandé à l'ONEM de nous donner son avis à cet égard, mais celui-ci ne nous est pas encore parvenu.
Monsieur le président, monsieur Massin, il serait peut-être indiqué de reporter la question à une réunion ultérieure; ce qui me laissera le temps d'analyser l'étude en question pour vous fournir une réponse.
03.05 Éric Massin (PS): Si M. le président est d'accord. En janvier, cela vous conviendrait-il, monsieur le ministre? Vous aurez ainsi des vacances studieuses.
03.06 Kris Peeters, ministre: Je vous en remercie.
03.07 Éric Massin (PS): Par conséquent, monsieur le président, si nous pouvions reporter cette question au mois de janvier. N'oublions pas de reporter également la question de Mme Kitir, qui était jointe à la mienne.
Le président: Pas de problème.
Nu stel ik voor om opnieuw de volgorde te respecteren.
04 Question de M. David Clarinval au vice-premier ministre et ministre de l'Emploi, de l'Économie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur, sur "les répercussions de la suppression de la période d'essai sur l'embauche" (n° 6074)
04 Vraag van de heer David Clarinval aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel, over "de gevolgen van de afschaffing van de proefperiode voor de recruitment" (nr. 6074)
04.01 David Clarinval (MR): Monsieur le président, dans un souci de rapidité, je vais résumer ma question.
Monsieur le ministre, l'UCM a interrogé 3 000 patrons afin de connaître leur opinion sur la suppression de la période d'essai à l'embauche. 93 % d'entre eux estiment que cette suppression est très négative et pénalisante pour la création d'emplois.
Monsieur le ministre, pour aller très rapidement à la question, l'accord de gouvernement prévoit une évaluation de cette suppression par les partenaires sociaux. Pouvez-vous m'indiquer selon quels critères sera réalisée cette évaluation?
De manière plus globale, comment voyez-vous les choses concernant un rétablissement de la période d'essai pour les contrats de travail?
04.02 Kris Peeters, ministre: Monsieur le président, chers collègues, vous savez que la loi du 26 décembre 2013 concernant l'introduction d'un statut unique pour les ouvriers et employés a effectivement supprimé la possibilité d'insérer une clause d'essai dans la plupart des contrats de travail. Je rappelle que l'adaptation de ces dispositions fait suite à un compromis qui a été présenté au cours des négociations avec les organisations représentatives des employeurs et des travailleurs.
En ce qui concerne l'évaluation de la suppression de la période d'essai par les partenaires sociaux, je ne peux pas encore vous dire quand et sur quels critères elle sera réalisée. J'ai bien compris qu'il y avait une demande très forte de certaines organisations. L'accord de gouvernement est également très clair. Nous allons demander aux partenaires sociaux d'évaluer la situation. Cette évaluation ne porte d'ailleurs pas uniquement sur la période d'essai mais sur l'ensemble.
04.03 David Clarinval (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie.
Je prends note qu'il n'y a pas encore d'informations sur cette évaluation. Cette mesure est le fruit d'un compromis, mais on connaît aussi les conditions dans lesquelles ce compromis a été obtenu à l'époque. Il existe toutefois une demande forte de l'UCM mais aussi des organisations patronales.
Mon groupe souhaite qu'il y ait une révision des choses en ce domaine. C'est en effet particulièrement pénalisant pour la création d'emplois et source d'incertitude alors que l'accord de gouvernement devrait plutôt apporter des apaisements dans ce dossier.
Je compte sur vous pour avancer rapidement en la matière.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vragen nrs. 6094 en 6214 van mevrouw Kitir worden omgezet in schriftelijke vragen. Vraag nr. 6239 van mevrouw Hufkens vervalt. Vragen nrs. 6338 van mevrouw de Coster-Bauchau, 6433 en 6434 van mevrouw Fonck, 6830 van de heer Lachaert en 6462 van mevrouw Kitir worden omgezet in schriftelijke vragen.
05 Samengevoegde interpellaties en vragen van
- mevrouw Meryame Kitir aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel, over "de aanwending van het aandeel voor de non-profitsector van de middelen komend uit de taxshift" (nr. 6591)
- de heer Georges Gilkinet tot de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel over "de impact van de sociale-bijdrageverminderingen op de via de sociale maribel te scheppen werkgelegenheid in de non-profitsector" (nr. 72)
- mevrouw Catherine Fonck aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel, over "de verlaging van de sociale werkgeversbijdragen" (nr. 7056)
05 Interpellations et questions jointes de
- Mme Meryame Kitir au vice-premier ministre et ministre de l'Emploi, de l'Économie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur, sur "l'affectation de la part des moyens provenant du tax shift destinée au secteur non marchand" (n° 6591)
- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre de l'Emploi, de l'Économie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur sur "l'effet sur les réductions de cotisation sociale dans le secteur non-marchand et le maribel social" (n° 72)
- Mme Catherine Fonck au vice-premier ministre et ministre de l'Emploi, de l'Économie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur, sur "la baisse des cotisations sociales patronales" (n° 7056)
Vragen
nr. 6591 van mevrouw Kitir en nr. 7056 van de heer Fonck worden
omgezet in schriftelijke vragen.
05.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je voudrais vous interpeller sur l'effet des réductions de cotisations sociales pour le secteur non marchand et pour le maribel social. Dans le cadre de votre accord fiscal et budgétaire du mois de juillet, vous avez décidé de diminuer de façon linéaire le coût des cotisations sociales patronales avec un objectif déclaré de compétitivité.
Dans le secteur non marchand ou à profit social qui n'est pas soumis à la concurrence internationale, les diminutions de cotisations précédemment décidées ont été utilisées pour créer de l'emploi via le système du Maribel social. Des réductions de cotisations sont ainsi transformées en subventions de salaires qui permettent de créer, dans le cadre d'une gestion paritaire, de nouveaux emplois pour un coût très limité dans des secteurs particulièrement utiles à la société. Il s'agit ici d'un système qui a fait ses preuves à différents niveaux, notamment au niveau de la création d'emplois.
Selon les informations qui circulent, plutôt que d'affecter au secteur non marchand, à due proportion de sa représentativité, soit 13,59 % de la masse globale dont 2,35 % concernent le secteur du travail adapté, la totalité des moyens destinés à créer de nouveaux emplois Maribel, le gouvernement a décidé d'en consacrer la moitié à la réduction des cotisations sociales sans engagements compensatoires, et d'en affecter 5 % au secteur hospitalier. Qui plus est, le gouvernement aurait l'intention de revoir l'actuel arrêté royal sur le Maribel social et de remettre en cause les procédures de gestion paritaire de celui-ci, mais aussi le plafond d'intervention dans le coût des emplois. Ce faisant, avec la même somme, moins d'emplois seraient créés, ce qui est, pour un gouvernement dont le slogan est "Jobs! Jobs! Jobs!", un fameux paradoxe.
Si cette information s'avérait correcte, le gouvernement mettrait gravement en danger un système qui a permis, au fil des années, de créer 20 000 emplois et empêcherait la création de 8 000 nouveaux emplois, à savoir la différence entre les 10 000 emplois que l'application classique du Maribel permettrait de créer et les 2 000 emplois que le nouveau système permettrait de créer, compte tenu du déplafonnement de l'intervention et des autres mesures d'économies imposées à la sécurité sociale.
Monsieur le ministre, confirmez-vous cette information et l'intention du gouvernement de ne pas affecter 100 % des réductions de cotisations sociales dans le secteur non marchand à la création de nouveaux emplois via le système du Maribel? Qu'est-ce qui justifie cette décision alors que les besoins de main d'œuvre sont criants dans le secteur pour rencontrer les objectifs qu'il s'est fixés, notamment en matière d'accueil de la petite enfance ou des personnes âgées? Comment seraient affectées les enveloppes de 50 % de réductions de charges et de 5 % pour le secteur hospitalier, si elles ne sont pas affectées au Maribel?
Selon quels critères et avec quel contrôle? Quel serait l'impact en matière de création d'emplois? Confirmez-vous l'intention de revoir l'arrêté royal Maribel et de remettre en question la gestion paritaire de ce système? Dans quel sens? Qu'est-ce qui justifierait ce choix? Cette modification de l'arrêté Maribel fera-t-elle l'objet d'une concertation avec les représentants du secteur concerné, en l'occurrence le secteur non marchand?
05.02 Catherine Fonck (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, une des mesures prévues dans le cadre du tax shift est la baisse des cotisations sociales patronales. Heureusement, elle a été revue depuis juillet dernier. Au départ, il s'agissait d'une diminution linéaire de 33 à 25 %, alors même que certains employeurs bénéficiaient déjà de cotisations sociales patronales inférieures à 25 %, notamment pour les bas salaires. Maintenant, l'effort est beaucoup plus important pour les bas salaires, ce qui est une évidence sur le plan économique puisque l'efficacité en termes de création d'emplois lorsqu'on vise plus particulièrement les bas salaires est connue.
Dans son discours de rentrée, le premier ministre avait précisé que "dès 2016, les cotisations patronales passeront de 17,3 à 13 % sur un salaire de moins de 1 500 euros. Avant la fin de la législature, ce sera 10,9 %."
Il n'est pas clair si oui ou non, ce type de dispositif va s'appliquer au secteur non marchand, y compris en articulation avec les autres mesures existantes. Je sais que plusieurs représentations ont écrit au gouvernement, à ma connaissance sans réponse à ce jour, pour disposer des informations relatives aux employeurs du non-marchand.
Je profite aussi de l'occasion, monsieur le ministre, pour étendre ma question aux intérimaires, car cela concerne également le non-marchand.
Oui ou non, un indépendant, une PME qui souhaitent engager un premier travailleur bénéficient-ils de cotisations sociales réduites à zéro s'ils engagent le travailleur par le biais d'un contrat d'intérim? Cela s'applique-t-il à ce secteur? De quelle manière? Ma question ne vise pas que le secteur non marchand, mais dans ce dernier, les recrutements se font régulièrement via des sociétés d'intérims. Si cela concerne aussi le secteur marchand, c'est un élément important pour lequel il subsiste des interrogations au niveau des secteurs économiques et non marchands.
Comme nous évoquons le dossier des cotisations de sécurité sociale patronales, il serait opportun que vous puissiez éclairer les différents secteurs à cet égard.
05.03 Kris Peeters, ministre: Monsieur le président, chers collègues, premièrement, les engagements relatifs au Maribel social dans le cadre du pacte pour la compétitivité sont intégralement respectés. L'augmentation de la réduction de la cotisation patronale de 13,92 euros par travailleur et par trimestre prendra effet le 1er janvier 2016. Cela concerne un montant de 30 millions d'euros au total. En outre, l'augmentation prévue pour 2017 est avancée au 1er avril 2016.
De plus, le gouvernement a décidé, dans le cadre du tax shift, de répartir le budget du non-marchand, catégories 2 et 3, comme suit: 50 % pour les bas salaires, 45 % pour le Maribel social et 5 % pour les hôpitaux. Par rapport aux dotations actuelles, à partir de 2016, nous prévoyons au moins 94,3 millions d'euros supplémentaires pour le Maribel social. À cela s'ajouteront respectivement 42,8, 34,7 et 42,8 millions d'euros en 2018, 2019 et 2020. Ces moyens renforceront considérablement le Maribel social, permettant ainsi la création d'emplois et la sauvegarde des emplois existants.
L'enveloppe de 50 % représente un effort supplémentaire significatif pour la réduction des coûts salariaux pour les bas et les moyens salaires.
Le tax shift va donc bien au-delà du simple emploi par le biais du Maribel social. Les efforts en matière de réductions de cotisations pour les bas salaires assurent les meilleurs résultats pour l'emploi.
Monsieur Gilkinet, vous aviez une question supplémentaire concernant la gestion paritaire. Je peux vous dire que la gestion paritaire des fonds reste assurée.
05.04 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie d'avoir confirmé que les moyens promis par le Pacte de compétitivité seront affectés au secteur non marchand. Il n'aurait plus manqué que cela!
Vous confirmez également qu'au lieu de 100 % de réductions de cotisations sociales dans ce secteur – comme c'était le cas précédemment -, ce seront seulement 45 % d'entre elles qui serviront à de la création d'emplois via le Maribel social. Ensuite, 5 % bénéficieront aux hôpitaux. Vous ne m'en avez pas expliqué la raison, car c'est très étonnant. Ce précédent est fâcheux. À quelles fins ce secteur utilisera-t-il cet argent? Enfin, 50 % seront dévolus aux interventions sur les bas et moyens salaires au lieu de permettre au secteur non marchand de recevoir une aide forfaitaire avec un complément versé par les employeurs. Or c'est la manière la plus efficace de créer des emplois.
La gestion restera paritaire. À nouveau, il ne manquerait plus que cela! Toutefois, vous ne m'avez pas répondu précisément quant au maintien des conditions de gestion du Maribel.
Votre méthode inaugure un grave précédent à l'encontre du secteur non marchand. De plus, alors que celui-ci connaît des besoins énormes – accueil de la petite enfance, des personnes âgées, des personnes handicapées ou encore de la jeunesse -, vous vous empêchez de créer des emplois. Au demeurant, vous n'avez pas remis en cause mon évaluation selon laquelle cette affectation de 50 % de l'enveloppe et de 5 % constitue un obstacle en ce domaine. Il s'agit d'une mauvaise décision, qui résulte peut-être d'une négociation exécrable – si vous avez été contraint en ce sens. C'est ce que je voulais mettre en évidence. En tout cas, monsieur le ministre, il est toujours possible de rectifier ce mauvais choix en dialoguant avec le secteur.
05.05 Catherine Fonck (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, le non-marchand est évidemment un enjeu important et je crois que vous y êtes attentif. Je ne suis pas d'accord avec M. Gilkinet quand il dit que les hôpitaux ne pourront rien faire avec tout cela. Je ne partage pas cet avis.
Le gouvernement a exclu tout ce qui est secteur public, etc. Or, dans le secteur non marchand, une série de structures sont concernées au niveau public, que ce soient des hôpitaux ou d'autres types de structure telles que les maisons de repos. Il faut dès lors regarder l'effort qui peut être réalisé en la matière.
Monsieur le ministre, vous n'avez pas répondu à ma question relative aux travailleurs intérimaires. Puis-je vous demander de vous pencher sur le sujet? Ne trouvez-vous pas qu'il pourrait être discriminatoire que les PME ou indépendants qui souhaitent engager un premier travailleur bénéficient, à partir de janvier 2016, de cotisations sociales réduites à zéro s'ils engagent le travailleur avec un contrat fixe, tandis qu'ils devront supporter la charge complète des cotisations s'ils engagent un premier travailleur via l'intérim? Reconnaissons-le, monsieur le ministre, il n'est pas rare que des petites entreprises ou des indépendants qui se lancent, n'étant pas encore certains de l'avenir de leur activité, passent au départ par l'intérim pour éviter les charges administratives liées à un premier recrutement.
Monsieur le ministre, qu'a-t-il été décidé au niveau du gouvernement? Le travail intérimaire a-t-il été pris en compte? Envisagez-vous de le faire? Avez-vous bien réfléchi aux avantages et éventuellement aux inconvénients? Pour ma part, monsieur le ministre, je pense que cela vaut vraiment la peine de se pencher sur le problème, si je peux me permettre d'attirer votre attention sur ce point.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 6631 van de heer David Clarinval wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
06 Interpellation et questions jointes de
- Mme Fabienne Winckel au vice-premier ministre et ministre de l'Emploi, de l'Économie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur, sur "le suivi du dossier relatif au statut des accueillantes d'enfants" (n° 6653)
- Mme Barbara Pas au vice-premier ministre et ministre de l'Emploi, de l'Economie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur sur "la situation en ce qui concerne le statut des accueillants d'enfants" (n° 79)
- M. David Clarinval au vice-premier ministre et ministre de l'Emploi, de l'Économie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur, sur "l'amélioration du statut des accueillantes conventionnées" (n° 7454)
06 Samengevoegde interpellatie en vragen van
- mevrouw Fabienne Winckel aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel, over "de stand van zaken in het dossier betreffende het statuut van de onthaalouders" (nr. 6653)
- mevrouw Barbara Pas tot de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel over "de stand van zaken met betrekking tot het statuut van de onthaalouders" (nr. 79)
- de heer David Clarinval aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel, over "de verbetering van het statuut van de aangesloten onthaalouders" (nr. 7454)
06.01 Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, ik moet u de problematiek niet in detail schetsen, want hij is al jaren bekend. De onthaalouders in ons land zorgen voor bijzonder veel opvangplaatsen.
Steeds meer bij een dienst aangesloten onthaalouders stoppen er evenwel mee omdat hun statuut zo slecht is. Het slechte statuut wordt als een van de hoofdredenen aangeduid waarom zij het niet volhouden. Tussen 2009 en 2014 is een kwart van de onthaalouders ermee gestopt. Het huidige statuut voor sociale bescherming dat zij genieten, is gebrekkig. Het was oorspronkelijk bedoeld als een tijdelijk statuut. Er was hun beloofd om een volwaardig statuut uit te werken tegen 2006. Het heeft in 2007 zelfs als een prioriteit in het regeerakkoord gestaan. Ook in 2010 stond vooraan in het federaal regeerakkoord dat de regering er zich toe engageerde om een volwaardig statuut uit te werken. Tot vandaag is het statuut er echter nog altijd niet.
Het huidige statuut heeft, omdat het maar bedoeld was voor een overgangsfase, heel wat nadelen. Het biedt geen financiële zekerheid via een recht op werkloosheidsuitkering als de activiteit wordt stopgezet. De onthaalouders hebben geen volwaardige socialezekerheidsrechten. Omdat men officieel geen loon ontvangt maar werkt met een netto-uurvergoeding, heeft men geen recht op vakantiepremie, eindejaarspremie enzovoort.
Er zijn ook nog andere nadelen aan verbonden door het feit dat men officieel geen loon ontvangt. Ik kan u het voorbeeld geven van iemand die dit werk al 10 jaar doet en die graag een eigen stek wilt kopen. Daarvoor wilt zij een lening krijgen, maar zij wordt door elke bank wandelen gestuurd omdat zij officieel geen loon maar een vergoeding ontvangt. Dat zijn zaken die dringend moeten worden aangepakt en ongelijkheden die moeten worden weggewerkt. Zij hebben recht op een volwaardig loon, zeker voor het belangrijk en niet te onderschatten werk dat zij dagelijks leveren.
Mijnheer de minister, vandaar mijn vraag om op federaal niveau, binnen uw bevoegdheden, het statuut van de onthaalouders te verbeteren. Eerst en vooral hebben zij recht op een goed statuut en bovendien is dit nodig om het beroep aantrekkelijk te maken en te stimuleren en de uitstroom te beperken. Het moet aantrekkelijk gemaakt worden want het aantal opvangplaatsen is beperkt en de vraag blijft stijgen. Mijnheer de minister, vandaar mijn vraag naar de stand van zaken in dat dossier.
Er is destijds gezegd dat er overleg zou komen met de deelstaten. Is dat er onlangs nog geweest of is het gepland? Vorige jaar heeft de administratie van de FOD Financiën simulaties gemaakt die aan het overlegcomité zouden worden bezorgd. Wij hebben daar echter nog geen resultaten van gekregen.
Mijnheer de minister, tot slot, bent u van plan om zelf een wetgevend initiatief te nemen? Ik heb gezien dat uw fractie begin vorig jaar al een wetsvoorstel heeft ingediend. Moet ik mij er dan juist zorgen over maken dat er geen wetsontwerp komt vanwege de regering? Mogen wij op zijn minst deze legislatuur resultaten verwachten?
06.02 Fabienne Winckel (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, comme d'autres collègues, je suis déjà intervenue quelques fois sur cette problématique. Depuis plusieurs années maintenant, on promet aux accueillantes d'enfants un véritable statut professionnel et social comprenant notamment un revenu minimum, des congés payés, des allocations de chômage ainsi que des défraiements pour les frais quotidiens.
Vous m'aviez indiqué, lors de notre dernier échange à ce sujet en commission, que vous comptiez rencontrer la ministre Joëlle Milquet, en charge de la petite enfance en Fédération Wallonie-Bruxelles. Vous aviez évoqué la date du 30 janvier.
Monsieur le ministre, votre entrevue avec la ministre Milquet s'est-elle bien tenue? Vous êtes-vous revus depuis le 30 janvier? Quelles décisions ont-elles été prises en la matière? Qu'en est-il des concertations avec les autres ministres du gouvernement fédéral? Des réunions de travail ont-elles été programmées? Bref, quel est l'état d'avancement de ce dossier?
Pouvons-nous nous attendre à des avancées pour 2016? Du côté de la Fédération Wallonie-Bruxelles, les choses ont avancé puisqu'un budget est apparemment prévu en 2016 pour garantir un salaire minimum aux accueillantes d'enfants. Le fédéral est-il partie prenante dans ce projet? Avez-vous établi un agenda avec des objectifs précis d'ici la fin de la législature pour enfin aboutir dans ce dossier qui est primordial tant pour les travailleuses que pour les capacités d'accueil?
06.03
David Clarinval (MR): Monsieur le président,
monsieur le ministre, depuis des années, les accueillantes d'enfants
revendiquent un statut social professionnel. Je passe les détails. Une réunion
du comité de concertation entre le gouvernement fédéral et les entités fédérées
s'est tenue le 15 janvier 2015. Très peu d'informations ont filtré.
Monsieur le ministre, pourriez-vous faire le point sur ce dossier? Un
calendrier des travaux et des réunions a-t-il été établi? Dans l'affirmative,
pouvez-vous nous en faire part? Qu'en est-il des concertations avec les
ministres du gouvernement fédéral et du gouvernement wallon?
06.04 Minister Kris Peeters: Mijnheer de voorzitter, collega’s, het gaat om een problematiek die al een paar keer aan bod is gekomen.
Ik zal de stand van zaken geven.
Voor de uitwerking van het statuut voor onthaalouders is overleg tussen verschillende entiteiten noodzakelijk. De twee vorige regeringen hebben gepoogd in dat verband een consensus te bereiken, maar zijn daarin niet geslaagd. Niet alle betrokkenen zijn trouwens vragende partij voor een volwaardig statuut. Een en ander is namelijk geen garantie voor een betere bezoldiging. Wij hopen tijdens deze legislatuur een oplossing te vinden.
Wat het arbeidsrecht betreft, rijzen er geen echte problemen. De wet van 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten kan als basis dienen. Daarin wordt melding gemaakt van een overeenkomst voor tewerkstelling van huisarbeiders.
De verschillende werkzaamheden in de werkgroepen uit de vorige legislaturen hebben de Vlaamse regering ertoe aangezet om een proefproject op te starten, waarbij het de bedoeling is na te gaan of en hoe een werknemersstatuut in de praktijk kan worden toegepast, met onthaalouders aangesloten bij een dienst voor onthaalouders die gezinsopvang aanbieden in eigen thuiswoning. Het proefproject loopt van 1 januari 2015 tot 31 december 2016. Tijdens deze proefperiode kunnen een aantal organisatoren van kinderopvang een aantal van hun onthaalouders laten werken in een statuut van bediende in thuisarbeid. Op basis van de evaluatie van het proefproject zal de Vlaamse regering beslissen of een veralgemening van dit werknemersstatuut aangewezen of mogelijk is en, zo ja, onder welke voorwaarden.
Ter uitwerking van het proefproject vonden verschillende werkvergaderingen plaats tussen de sociale partners en Kind & Gezin. Waar dit proefproject eerst werd afgesproken met de sociale partners van de private sector – paritair comité 331 –, werd vervolgens ook de publieke sector betrokken bij dit proefproject zodat het project zowel de private als de publieke sector omvat.
Wij staan in permanent overleg met alle betrokkenen, zowel de overheden als de sociale partners. Ik kan in dat verband alleen maar vaststellen dat de Vlaamse regering een concreet proefproject is begonnen. Dit is een belangrijke eerste stap. De evaluatie van dit project is cruciaal vooraleer verdere stappen in dit dossier kunnen worden gezet. Op basis van deze resultaten kunnen wij de gesprekken tussen alle overheden meteen terug opstarten,ditmaal aan de hand van een concrete ervaring met het werknemersstatuut.
06.05 Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Helaas klinkt het weinig ambitieus. U zegt: “Wij hopen dat er een statuut komt tegen het einde van deze legislatuur.”
06.06 Minister Kris Peeters: (…)
06.07 Barbara Pas (VB): Dan moet u juist een tandje bijsteken en enige ambitie tonen in dat dossier…
06.08 Minister Kris Peeters: Dat is geen probleem.
06.09 Barbara Pas (VB): … temeer daar u verwijst naar het lopende project van de Vlaamse regering, waarvan uw collega Vandeurzen zelf zegt dat de federale regering er niet op moet wachten om een wetgevend initiatief te nemen omdat het er los van staat. Wacht die periode dus zeker niet af en start die onderhandelingen al.
U haalde ook aan dat niet elke onthaalouder daarop zit te wachten, maar ook dat mag u niet tegenhouden. Als u een volwaardig statuut van loontrekkende zou kunnen maken voor de onthaalouders, dan kunnen zij op vrijwillige basis instappen. Diegenen die het niet willen, kunnen in het oude systeem blijven, als zij dat beter vinden. Er zijn momenteel ongeveer 7 000 onthaalouders in dat geval. Zij zorgen voor de opvang van ongeveer 30 000 kinderen. Zij hebben het moeilijk. Hun werk is niet te onderschatten. Dat moet ik nog eens herhalen en benadrukken, want zij worden te weinig gerespecteerd voor de belangrijke job die zij doen. Zij verdienen loon naar werk en alle voordelen die daarbij horen.
Indien u er niet in slaagt, net zo min als uw voorgangers, een statuut op te stellen, zorg dan op zijn minst voor een oplossing voor de nadelen die er nu aan verbonden zijn, zoals bijvoorbeeld het niet aan een lening geraken. Zorg ten minste voor een oplossing voor die praktische zaken en het liefst van al, en nog dringend ook, voor een volwaardig statuut.
Aan de samengevoegde vragen te horen, delen heel wat collega’s die mening en bekommernis. Om u in uw werk te steunen en in de hoop uw ambitie op dat vlak een beetje op te drijven, zal ik een motie van aanbeveling indienen.
06.10 Fabienne Winckel (PS): Monsieur le ministre, depuis ma dernière question, je ne vois malheureusement pas beaucoup d'avancées dans ce projet. Comme Mme Pas, je trouve que cela manque un peu d'ambition. J'ai de sérieux doutes. Je ne mets pas en doute votre volonté, mais comme ce projet ne figure pas dans la déclaration de politique du gouvernement, je suis assez perplexe quant à la capacité de parvenir à créer ce statut d'accueillante d'enfants.
Je vous ai bien entendu sur différents projets pilotes. Si j'ai bien compris, il y a un projet pilote au niveau du gouvernement flamand et un projet pilote au fédéral. Je n'ai pas bien compris la distinction.
06.11 Kris Peeters, ministre: Non.
06.12 Fabienne Winckel (PS): Non? C'est sur base de ce projet là. Malheureusement, je n'ai pas entendu s'il y avait eu une concertation avec la Communauté française. Quelles avancées y a-t-il avec la Communauté française? Là, cela a bougé, ce n'est plus un projet pilote. À force d'attendre que le fédéral prenne l'initiative – les gouvernements précédents et ce gouvernement – la Communauté française a dû agir. Un budget de 4 millions d'euros est prévu en 2016 et ce serait 8 millions d'euros prévus en 2017 pour garantir un salaire minimum aux accueillantes d'enfants. Mais ce n'est pas assez. Je pense que, si un pas est déjà fait sur le plan financier, ce serait bien que le fédéral emboîte le pas pour qu'il y ait un statut complet pour les accueillantes d'enfants.
Je me permettrai d'encore revenir sur le sujet, monsieur le ministre. La concertation est vraiment indispensable dans ce dossier. Il faut que le fédéral ne soit pas à la traîne. Je vous remercie en tout cas pour votre réponse.
06.13 David Clarinval (MR): Merci pour ces éclaircissements, monsieur le ministre. Cependant, j'ai entendu que la Flandre a adhéré à un projet pilote alors que, manifestement, la Communauté française n'a pas mis en place de projet pilote. Je m'interroge quant au fait que la Communauté française ne veut pas embrayer dans le projet pilote présenté. Y a-t-il là une volonté de ne pas avancer ou ont-ils pris d'autres options? Je vais creuser la question. Il est clair qu'il y a actuellement deux poids, deux mesures.
06.14 Minister Kris Peeters: Bedankt aan degenen die mijn ambitieniveau nog verder willen aanscherpen. Ik heb veel respect voor de onthaalouders en degenen die daarin een belangrijke taak vervullen. Laat dat duidelijk zijn.
Het is zeker de betrachting om dit probleem tijdens deze legislatuur op te lossen.
Mijn collega, de heer Vandeurzen, heeft gelijk als hij zegt dat u niet moet wachten op het Vlaams niveau. Er is geen verbod op het nemen van initiatieven van onzentwege. De vraag is alleen of het wijs is om dit te doen vooraleer het proefproject ten einde loopt op 31 december 2016.
Madame Winckel, nous avons eu des contacts avec la ministre Milquet pour discuter et examiner la situation en Communauté française. J'ai compris que le gouvernement wallon est dans une phase de réflexion et de discussions. Cela indique que nous n'avons pas uniquement des contacts avec la Flandre.
06.15 Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik wil daar nog een zaak aan koppelen. Op een vraag in het Vlaams Parlement of er bijkomend overleg komt met de federale instanties over het statuut, antwoordde uw collega Vandeurzen begin juli 2015 dat daarover geen overleg is gepland en dat dit ook niet echt gekoppeld is aan het project. Dat verontrust mij.
Ik zou willen dat er zo snel mogelijk overleg wordt opgestart en dat daarmee niet wordt gewacht tot het einde van het project dat eind december afloopt. Ik weet hoe tergend traag dat allemaal gaat en blijf bij mijn vraag om een tandje bij te steken en een volwaardig statuut uit te werken.
06.16 Minister Kris Peeters: Mijnheer de voorzitter, ik heb nog een kleine technische verduidelijking. Het project loopt van januari 2015 tot december 2016. Dat zal er ook wel vlug zijn, maar toch iets minder snel dan december 2015.
De voorzitter: Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.
En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.
Een motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Barbara Pas en luidt als volgt:
"De Kamer,
gehoord de interpellatie van mevrouw Barbara Pas
en het antwoord van vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel,
- gelet op de behoefte aan opvangplaatsen voor kleine kinderen;
- gelet op de grote uitstroom van onthaalouders;
- overwegende dat het sociaal statuut voor bij een dienst aangesloten onthaalouders als tijdelijk werd voorgesteld en een volwaardig statuut werd beloofd tegen 2006;
- gelet op de noodzaak om het statuut van bij een dienst aangesloten onthaalouders te verbeteren;
- overwegende dat de bij een dienst aangesloten onthaalouders recht hebben op het sluiten van een arbeidsovereenkomst, met de voordelen die eruit vloeien zoals het recht op werkloosheidsvergoeding, vakantiegeld en eindejaarspremie;
- overwegende dat de bij een dienst aangesloten onthaalouders op de kredietmarkt niet terecht kunnen met hun 'vergoeding' en recht hebben op een volwaardig 'loon';
vraagt de
minister van Werk
op korte termijn een volwaardig statuut van loontrekkende werknemer toe te kennen aan de bij een dienst aangesloten onthaalouders, die op vrijwillige basis tot het stelsel kunnen toetreden, opdat die onthaalouders een arbeidsovereenkomst kunnen sluiten met toepassing van de algemene regels van het arbeidsrecht en alle socialezekerheidsregels, inclusief werkloosheidsvergoeding en jaarlijks vakantiegeld en eindejaarspremie."
Une motion de recommandation a été déposée par Mme Barbara Pas et est libellée comme suit:
"La Chambre,
ayant entendu l’interpellation de Mme Barbara Pas
et la réponse du vice-premier ministre et ministre de l’Emploi, de l’Économie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur,
- vu la nécessité de disposer de places
d'accueil pour la petite enfance;
- vu les nombreux départs d'accueillants
d'enfants;
- considérant que le statut social des
accueillants d'enfants conventionnés a été présenté comme étant temporaire et
qu'un statut digne de ce nom devait leur être proposé pour 2006;
- vu la nécessité d'améliorer le statut
des accueillants d'enfants conventionnés;
- considérant que les accueillants
d'enfants conventionnés ont le droit de conclure un contrat de travail et, dès
lors, de bénéficier des avantages qui en découlent comme le droit de percevoir
des allocations de chômage, un pécule de vacances et une prime de fin d'année;
- considérant que les accueillants
d'enfants conventionnés, dont les 'indemnités' ne permettent pas d'accéder au
crédit, ont droit à un véritable 'salaire';
demande au ministre de l'Emploi
d'octroyer à bref délai un véritable statut de travailleur salarié aux accueillants d'enfants conventionnés, qui pourront accéder à ce régime sur une base volontaire, afin que ces accueillants d'enfants puissent conclure un contrat de travail impliquant l'application des règles générales du droit du travail et de l'ensemble de la législation relative à la sécurité sociale, y compris en matière d'allocations de chômage, de pécule de vacances et de prime de fin d'année."
Een eenvoudige motie werd ingediend door mevrouw Nahima Lanjri en door de heren Vincent Van Quickenborne, Stefaan Vercamer, David Clarinval, Egbert Lachaert en Jan Spooren.
Une motion pure et simple a été déposée par
Mme Nahima Lanjri et par MM. Vincent Van Quickenborne, Stefaan Vercamer, David Clarinval, Egbert
Lachaert et Jan Spooren.
Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.
Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.
- mevrouw Evita Willaert aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel, over "de ronde tafel rond werkbaar werk" (nr. 6784)
- de heer Jan Spooren aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel, over "de ronde tafel rond werkbaar werk" (nr. 6842)
- mevrouw Meryame Kitir aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel, over "de ronde tafel rond werkbaar werk" (nr. 6915)
- de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel, over "de stand van zaken in het dossier Werkbaar werk" (nr. 7352)
- Mme Evita Willaert au vice-premier ministre et ministre de l'Emploi, de l'Économie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur, sur "la table ronde concernant le 'travail faisable'" (n° 6784)
- M. Jan Spooren au vice-premier ministre et ministre de l'Emploi, de l'Économie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur, sur "la table ronde concernant le 'travail faisable'" (n° 6842)
- Mme Meryame Kitir au vice-premier ministre et ministre de l'Emploi, de l'Économie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur, sur "la table ronde concernant le 'travail faisable'" (n° 6915)
- M. Stefaan Vercamer au vice-premier ministre et ministre de l'Emploi, de l'Économie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur, sur "l'état d'avancement du dossier Travail sur mesure" (n° 7352)
07.01 Evita Willaert (Ecolo-Groen): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, gisteren vond de tweede rondetafelconferentie over werkbaar werk plaats, meer bepaald werk op maat. Ik maak even een zijsprongetje want mijn vraag is natuurlijk al enigszins gedateerd. Het blijkt dat wij vanuit internationaal perspectief redelijk goed scoren inzake de klassieke arbeidsregelingen zoals lonen en arbeidstijden. Het is natuurlijk altijd nuttig om deze te actualiseren.
Echt werkbaar werk, in de zin van mensen de mogelijkheid geven om effectief langer te werken, gaat eigenlijk niet over bijvoorbeeld het opsparen van vakantiedagen maar wel over wat er tijdens het werk zelf gebeurt, de mate waarin mensen autonomie hebben en zelf kunnen beslissen over de taken die zij uitvoeren.
Uiteraard is het niet evident voor beleidsmakers om impact te hebben op de manier waarop werk in bedrijven en organisaties georganiseerd wordt. Wat het beleid echter wel kan doen is de omslag naar een degelijker werkplek ondersteunen. Dat is wel mogelijk en uiteraard zijn de sociale partners daarin bijzonder belangrijk. Hierbij denk ik niet aan een overheid die bijkomende regels opstelt, maar wel aan een overheid die de rol van partner, inspirator en katalysator speelt.
Ik heb een aantal vragen over de rondetafel die gisteren plaatsvond. Kunt u even duiden wie daar gisteren aan deelnam? Welke thema’s stonden op de agenda? U hebt al vier velden gemarkeerd, maar kwamen er nog andere onderwerpen ter sprake?
Naar de rondetafel in juni ging u eigenlijk zonder voorafgaand plan of zonder duidelijke visie op de thematiek. U gaf de partners een blanco blad. Is dat nu al anders? Hebt u nu al meer ideeën over de te volgen richting? Weet u specifiek wat de overheid zelf kan doen om de werkplek te stimuleren en meer werkbaar te maken, want daar gaat het immers om? Zoals ik al zei, gaat werkbaar werk over meer dan vakantiedagen.
Ik weet dat er een website gelanceerd is. Wat is de bedoeling ervan? Zult u binnenkort zelf een meer algemeen voorstel van plan van aanpak voorleggen?
07.02 Jan Spooren (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik sluit mij hierbij aan. Zowel het Parlement als de regering hebben zich gebogen over werkbaar werk. U nam het initiatief voor de rondetafel en u zei dat de sociale partners in een eerste fase tot november de tijd zouden krijgen om tot resultaten te komen. Ik lees nu dat er nog niet veel op tafel ligt.
U zei ook hierover te zullen overleggen met uw federale collega’s bevoegd inzake Pensioenen en Volksgezondheid, wat mij logisch lijkt, alsook met uw regionale collega’s, wat even logisch is.
Mijnheer de minister, is het overleg over dit thema met uw regionale collega’s reeds opgestart? Hoe ziet u deze samenwerking concreet verlopen?
Kunt u een stand van zaken geven over wat thans voorligt? Wij hebben er hier en daar al wat over vernomen, maar ik hoor het graag uit uw mond.
U hebt intussen zelf al een aantal initiatieven genomen. Werkt u met de regering inderdaad verder aan voorstellen, voor het geval de sociale partners niet tot sluitende afspraken zouden komen?
De voorzitter: Mevrouw Kitir zal de antwoorden schriftelijk ontvangen. Dan geef ik het woord aan de heer Vercamer.
Wat een verrassing, mijnheer Vercamer. Welkom in de commissie voor de Sociale Zaken. De minister is aanwezig.
U was ook aanwezig bij de bespreking van het dossier over werkbaar werk, in Gent.
Ik merk dat u uw vraag niet vindt, maar ik zal ze u geven. Wij zijn immers vriendelijke mensen; een bijzonder goed voorzitterschap.
07.03 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, gisteren vond de rondetafelconferentie plaats over werkbaar werk, waarbij onder andere de piste werd gelanceerd van de cao 104 voor een leeftijdsbewust personeelsbeleid, de loopbaanrekening en het loopbaansparen en de strijd tegen stress en burn-out. In het kader van de tweede piste gaf de minister onlangs een voorzet met zijn voorstel om vakantiedagen op te sparen.
Welke vorderingen zijn er gemaakt op het vlak van de vier denksporen?
Is er een
reactie gekomen van de sociale partners op het voorstel over de vakantiedagen?
Hebben zij eventueel zelf nog andere pistes voorgesteld, gisteren?
Hoe ziet
de verdere planning er nu uit? Welke afspraken zijn daarover gemaakt?
07.04 Minister Kris Peeters: Mijnheer de voorzitter, collega’s, gisteren hebben wij een tweede rondetafelconferentie over werkbaar werk gehouden, of over wendbaar werk of werk op maat — er kwamen verschillende invalshoeken aan bod — in de gebouwen van Axa Belgium te Watermaal-Bosvoorde. Wij hebben dat daar gedaan omdat Axa Belgium een aantal heel concrete voorbeelden kon tonen over hoe zij werkbaar werk toepassen.
Wie was daar allemaal aanwezig? De deelnemerslijst werd deze keer, in vergelijking met de eerste rondetafelconferentie van 9 juni, uitgebreid met academici en adviseurs van collega-ministers en ministers zelf van het federale en het regionale niveau. Zo antwoord ik op uw vraag, mijnheer Spooren. Wij hebben hen daarbij betrokken en uitgenodigd. Bij de eerste rondetafelconferentie hadden wij ons beperkt tot de leden van de Groep van Tien, de voorzitter van de NAR, de federaties van arbeidsgeneesheren en preventieadviseurs, alsook afgevaardigden van de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk. Wij hebben de groep dus wat uitgebreid. Het is zeker ook belangrijk dat wij alle regionale en federale ministers, die zich hebben laten afvaardigen, met uitzondering van minister Borsus, die zelf aanwezig was, hebben uitgenodigd.
Ik heb toen onderstreept — ik wil dat ook hier doen — dat er niet één mirakeloplossing is om werkbaar werk voor werkgevers en werknemers te realiseren. Momenteel hebben wij zicht op een batterij aan mogelijkheden die wij samen met de sociale partners willen opnemen. Wij moeten alles nu nog wat rangschikken, maar in totaal zijn er ongeveer vijftig voorstellen van de sociale partners. Er zijn natuurlijk ook voorstellen uit het regeerakkoord die wij willen waarmaken. Ik heb gisteren ook uitdrukkelijk gezegd dat wij nu moeten zien dat het pakket evenwichtig is en dat zowel de sociale partners als de Nationale Arbeidsraad, de regering, dit Parlement en de commissie moeten nagaan hoe de zaak concreet zal worden aangepakt, gelet op de verschillende invalshoeken.
Ik weet dat deze commissie de ambitie heeft daar mee aan te werken, waarvoor grote dank.
Werkbaar werk is vooral werk op maat. Wij geloven in een aanpak op sectoraal, bedrijfs- en individueel niveau. Wij moeten ervoor zorgen dat er initiatieven genomen worden en dat er innovatief wordt omgegaan niet alleen met betrekking tot de procedure om tot resultaten te komen maar ook met die resultaten zelf.
Een werkgever moet zijn onderneming kunnen laten groeien. Daarvoor heeft hij een flexibele arbeidsorganisatie en gemotiveerd personeel nodig. De werknemer, het andere aspect, moet de zekerheid hebben van een job met voldoende evenwicht op het vlak van professionele uitdaging, tijdsindeling en draagkracht.
Werkbaar werk gaat over tijd, van kloktijd naar tijdsbeleving over mobiliteit van vaste werkplekken met vaste uren naar tijd- en plaatsonafhankelijk werken. Het gaat over preventie en re-integratie van langdurig arbeidsongeschikten, en over zelf aan het stuur van zijn loopbaan zitten. Deze aspecten kunnen maar naar behoren werken als ook het inspirerend leiderschap in een organisatie wordt ervaren als een belangrijk aspect.
Wij hebben alvast een eerste belangrijke stap vooruit gezet om zuurstof te geven aan organisaties via de lastenverlaging en de taxshift.
Collega Spooren en collega Vercamer, wij hebben niet alleen de federale maar ook de regionale ministers van Werk, KMO’s, Pensioenen, Onderwijs, Ambtenarenzaken en Volksgezondheid gecontacteerd en uitgenodigd. Gisteren hebben wij aan de sociale partners gevraagd om vier topprioriteiten voor te stellen en kort toe te lichten. Zo komen wij tot een vijftigtal voorstellen.
Ik heb al gezegd dat wij nu stappen vooruit zetten. De Nationale Arbeidsraad heeft zich bijvoorbeeld al gebogen over de glijdende werktijden. De Nationale Arbeidsraad heeft zich ook al gebogen over de deeltijdse arbeid, de administratieve vereenvoudiging en de re-integratie. Er zijn dus zaken waar de sociale partners zich al over gebogen hebben en waar wij iets sneller vooruit kunnen gaan.
Wat het loopbaansparen betreft, heb ik geen fundamentele bezwaren gehoord van de sociale partners.
Er is natuurlijk wel heel wat discussie over de modaliteiten. Het gaat hier niet alleen over de extra vakantiedagen. Er werd ons het voorbeeld van Colruyt toegelicht, waar dat al zeer lang wordt toegepast in de praktijk. Als een werknemer het bedrijf verlaat, zou hij die extra vakantiedagen echter moeten kunnen meenemen. Wij zullen hier begin volgend jaar op terugkomen omdat wij daarover eerst nog wat studiewerk willen laten verrichten, bijvoorbeeld over wat die modaliteiten zullen zijn en hoe dit kan worden mogelijk gemaakt voor de kmo’s.
Mijnheer de voorzitter, dames en heren, er vond een tweede rondetafelconferentie plaats over werkbaar werk. Er is vooralsnog geen derde aangekondigd. Dergelijke rondetafelconferenties kennen immers ook hun limieten. Wij hebben alles opgelijst en wij moeten nu een modus operandi afspreken. Hoe gaan wij dit, rekening houdend met het regeerakkoord, vanuit de verschillende invalshoeken aanpakken? Er ligt daar nog heel wat werk op de plank.
Ik dank ook alle voorstellen vanuit de politiek, zowel van meerderheid als oppositie. Ik ben daar iedereen dankbaar voor omdat dit allemaal wordt meegenomen om uiteindelijk te komen tot werkbaar werk. Sommigen hebben het trouwens over www, wendbaar werkbaar werk. Er zijn volgens mij twee invalshoeken, namelijk vanuit werknemers- en vanuit werkgevershoek. Wij moeten het juiste evenwicht en de juiste balans vinden.
Op de recent gelanceerde website ‘werkopmaat.belgie.be/travailsurmesure.belgique.be’ krijgen wij heel wat reacties. Dit leeft echt bij de mensen! Als politici zullen jullie dit ook al wel hebben ervaren. Er is heel veel interesse en er worden heel wat ideeën en reacties geuit. Ik hoop de wetgevende initiatieven ter zake in deze commissie te kunnen bespreken.
07.05 Evita Willaert (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik ben het met u eens dat een mirakeloplossing niet bestaat. Werkbaar werk heeft vele facetten. U weet dat wij de ambitie hebben om daaraan mee te werken, ook vanuit de oppositie.
Wij hebben een heel interessant bezoek gebracht aan een aantal projecten van Flanders Synergy. In de veranderingsprocessen die de bedrijven en organisaties daar ondergaan begint alles met visievorming. Ik denk dat dit ook voor ons belangrijk is, niet alleen met betrekking tot werkbaar werk, maar om te kijken waarin wij elkaar inzake visie kunnen vinden. Ik hoop dat u mij kunt bijtreden dat er naast de klassieke thema’s inzake arbeid ook mogelijkheden zijn voor de overheid om een ommekeer naar meer degelijke werkplekken te maken. In Finland staat men daar veel verder in. Dat is een kleiner land, maar zij betrekken veel meer bedrijven dan wij bijvoorbeeld doen met Flanders Synergy. Ik denk dat een organisatie als Flanders Synergy een heel mooi voorbeeld is van wat mogelijk is, ook vanuit de overheid.
Visie is belangrijk, en strategie. Belangrijk is ook dat u als minister meetbare doelen vooropstelt. Hoeveel bedrijven willen wij betrekken? Hoeveel organisaties willen wij binnen een bepaalde tijdspanne halen?
U weet dat wij een tiental voorstellen hebben gedaan. Ik ben blij dat u die wilt meenemen. Ik hoop inderdaad dat wij constructief verder kunnen samenwerken, ook in deze commissies met meerderheid en oppositie.
Als men in de sociale media iets over werkbaar werk zegt, krijgt men heel veel reacties van heel veelzijdige mensen. Het leeft in alle lagen van de bevolking. Vooruitstrevende bedrijven zijn daarmee echt bezig. Het belangt ons allen aan. Zeker in het kader van maatregelen inzake langer werken is het iets waarvan wij snel maar ook heel goed werk moeten maken.
07.06 Jan Spooren (N-VA): Mijnheer de minister, ik wil mij aansluiten bij collega Willaert wat het nut betreft van die studie-uitstap die wij hebben gemaakt. Die was heel interessant. Het belangrijkste dat ik daaruit heb geleerd, is dat werkbaar werk iets is dat op bedrijfsniveau op de werkvloer moet worden gecreëerd door de bedrijfsleiders en de werknemers. Men start met een visie die evenwel ook moet worden uitgewerkt.
Er werd ons beleidsmakers, vooral gevraagd om opportuniteiten, ruimte en flexibiliteit te creëren, wat toelaat om op bedrijfsniveau, of zelfs op individueel niveau, werkbaar werk te installeren. Er werd ook gevraagd om niet te veel regeltjes, administratie en bureaucratie op te leggen.
Een tweede zaak die mij heeft verwonderd, is dat werknemers en werkgevers op bedrijfsniveau heel snel een overeenstemming bereikten over al die maatregelen, maar dat zij de gezamenlijke klacht hadden dat de sociale partners op macroniveau, dus op federaal niveau, veel minder flexibel en meewerkend waren dan de sociale partners op bedrijfsniveau.
Ik denk dat dit iets is dat u in het achterhoofd moet houden, niet alleen bij de rondetafels, maar ook bij verder overleg over dit thema.
07.07 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik sluit mij aan bij de vorige sprekers. De overheid kan inderdaad een kader creëren waarin we een aantal zaken vergemakkelijken, waardoor de werknemers hun loopbaan zelf beter kunnen organiseren om het voor hen werkbaar te maken, in functie van hun noden op bepaalde tijdstippen in hun loopbaan.
Daarnaast bleek op die studiedag dat het zinvol zijn van werk en de organisatie daarvan op het bedrijf minstens even belangrijk zijn. De vraag is of wij een begeleidende aanpak zoals Flanders Synergy doet niet kunnen inpassen in het opleidingsbeleid van levenslang leren van bedrijven of in de opleidingsinitiatieven die bedrijven moeten nemen. Dat blijkt immers een belangrijk gegeven te zijn.
De voorzitter: Mijnheer de minister, u hebt als minister-president Flanders Synergy opgericht. De commissie heeft dat bezocht en het was een heel leerrijk bezoek.
Wij hebben daar onder meer gezien dat het Wit-Gele Kruis haar organisatie helemaal heeft aangepast, waardoor er daar nu met goesting wordt gewerkt. Ik ben niet voor de term werkbaar werk. Ik heb de indruk dat er veel werk is dat niet werkbaar is. Het gaat om werken met goesting en passie. Dat is een betere term. Dat is bijvoorbeeld ook mogelijk in callcenters.
De mensen die deze groep runnen, Mieke Van Gramberen en co, doen dat zeer goed. Wij hebben met verschillende parlementsleden, van meerderheid en oppositie, vastgesteld dat de manier waarop zij dat concreet vertalen in een bedrijf echt werkt. Het zou goed zijn, zoals collega Vercamer zei, hen daarbij te betrekken. Men doet dat met weinig nationale regels. Er zijn uiteraard hier en daar hindernissen, maar men ziet dat het inspirerend werkt. Dat is de weg die gevolgd zou moeten worden.
Ik dank u voor het debat, collega’s.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 6785 van de heer de Lamotte wordt uitgesteld.
08 Vraag van mevrouw Nahima Lanjri aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel, over "de wetgeving over de aard van de arbeidsrelaties" (nr. 6808)
08 Question de Mme Nahima Lanjri au vice-premier ministre et ministre de l'Emploi, de l'Économie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur, sur "la législation sur la nature des relations de travail" (n° 6808)
08.01 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in antwoord op een vorige vraag naar aanleiding van schijnzelfstandigheid, hebt u mij meegedeeld dat er een evaluatie zou komen van de wetgeving over de aard van de arbeidsrelaties. Die wetgeving speelt een belangrijke rol in de strijd tegen schijnzelfstandigheid, een probleem dat zeker met de huidige reglementering niet altijd efficiënt kan aangepakt worden, want er moet geoordeeld worden op basis van verschillende criteria of men te maken heeft met echte zelfstandigheid of met schijnzelfstandigheid. Blijkbaar zijn die verschillende criteria in de praktijk in een aantal sectoren heel moeilijk toe te passen omdat dit een heel complex systeem is.
U hebt beloofd dat u dat zou evalueren en dat die evaluatie tegen september 2015 klaar zou zijn. Is deze evaluatie af? Wat zijn de belangrijkste conclusies? Op welke wijze denkt u de wetgeving te moeten aanpassen zodat ze efficiënter zal zijn? Hoe wordt de bestaande lijst van criteria in verband met schijnzelfstandigheid beoordeeld? In welke mate zou deze worden uitgebreid met andere sectoren of wordt zij eerst aangepast? Hoe is een betere controle in de toekomst mogelijk?
08.02 Minister Kris Peeters: Mijnheer de voorzitter, collega’s, collega Lanjri, bij brief van 22 april 2015 werd de vraag tot evaluatie van de wet betreffende de aard van de arbeidsrelaties gericht aan de Nationale Arbeidsraad, de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen en het Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut der zelfstandigen.
Op 6 juli 2015 hebben al die organisaties gezamenlijk om uitstel verzocht van deze evaluatie. In samenspraak met minister Borsus en staatssecretaris Tommelein werd uitstel verleend tot 1 januari 2016, omdat wij van oordeel zijn dat een kwalitatieve evaluatie noodzakelijk is, aangezien een effectieve toepassing van deze wet essentieel is om onder meer de sociale dumping en sociale fraude aan te pakken.
Zoals u terecht aangeeft, zijn de criteria die in welbepaalde sectoren moeten worden getoetst met het oog op de toepassing van de wet op weerlegbaar vermoeden, in de praktijk zeer moeilijk toepasbaar, onder meer wegens de verscheidenheid ervan.
Zonder vooruit te willen lopen op de evaluatie van de sociale partners, kan ik nu reeds meegeven dat mijn administratie ook een aantal opmerkingen en pijnpunten heeft meegegeven.
Enerzijds zouden de criteria die in de wet worden vooropgesteld herbekeken kunnen worden in het licht van de huidige realiteit. Ook de werking van de Administratieve Commissie ter regeling van de Arbeidsrelatie die een opdracht inzake sociale dumping heeft maar waarop slechts in beperkte mate een beroep wordt gedaan zou herbekeken kunnen worden.
Anderzijds moet er absoluut aandacht worden besteed aan de ruimere internationale context van de problematiek van schijnzelfstandigheid. Ten tijde van de redactie van de wet beoogde men voornamelijk het probleem van de arbeidsrelaties aan te pakken op nationaal niveau. Het wordt echter hoe langer hoe meer duidelijk dat de problematiek van schijnzelfstandigheid veel verder reikt dan de landsgrenzen en dat deze problematiek ook binnen een transnationaal kader dient te worden aangepakt of moet worden bestreden. Op dat niveau ontbreekt tot heden voldoende omkaderende en effectieve regelgeving. Deze vorm van grensoverschrijdende schijnzelfstandigheid maakt niet enkel deloyale concurrentie uit ten opzichte van de werknemers maar ook ten opzichte van de zelfstandigen die te goeder trouw activiteiten ontwikkelen op de Belgische markt.
08.03 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, zoals u zegt is dit inderdaad een probleem dat we vaststellen. Ook uw administratie en de sociale partners stellen op het terrein vast dat er problemen zijn met sociale dumping en vormen van schijnzelfstandigheid. Soms gaat dit gepaard met sociale dumping. Mensen worden soms gedwongen om een bepaalde job te doen waarop dan het etiket van zelfstandige wordt gekleefd terwijl zij geen zelfstandigen zijn.
Het is enigszins jammer dat de evaluatie nog niet rond is. Anderzijds begrijp ik absoluut dat we een goede evaluatie moeten hebben. Als daar nu twee maanden extra voor nodig is, dan zal ik nog twee maanden geduld oefenen en u deze vraag begin januari opnieuw stellen in de hoop dat de opmerkingen die uw administratie heeft ook meegenomen worden in de evaluatie en dat we op tijd klaar zijn.
Ik weet dat ook Europees commissaris Marianne Thyssen met deze problematiek bezig is op Europees niveau. Het is van belang dat wij onze bevindingen in België kunnen meegeven als hier een Europees antwoord op moet komen. Ik hoop dus dat we niet te laat komen en dat we dit effectief tijdig kunnen meegeven aan de Europese commissaris.
L'incident est clos.
08.04 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijn vraag nr. 6809 mag worden omgezet in een schriftelijke vraag.
09 Vraag van mevrouw Nahima Lanjri aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel, over "de ConstruBadge" (nr. 6811)
09 Question de Mme Nahima Lanjri au vice-premier ministre et ministre de l'Emploi, de l'Économie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur, sur "le ConstruBadge" (n° 6811)
09.01 Nahima Lanjri (CD&V): De ConstruBadge, een persoonlijk, visueel identificatiemiddel voor iedere bouwvakarbeider, bleek in het verleden nog met enkele moeilijkheden te kampen. Ondanks de verplichting bleek de ConstruBadge bijvoorbeeld niet afdwingbaar te zijn op het terrein. Ik vernam dat u in hoofdstuk V van de wet van 4 augustus 1996, betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, de zogenaamde welzijnswet, een aanpassing zou aanbrengen en dat er een KB gemaakt zou worden, specifiek voor de bouwsector.
Op welke termijn zal de welzijnswet worden gewijzigd? In welke mate zal een wijziging van de welzijnswet een impact hebben op werknemers van buitenlandse origine? Welke plannen zijn er voor een uitbreiding van het systeem van de ConstruBadge – op zichzelf is het een goed systeem – naar andere sectoren, buiten het paritair comité 124? Welke initiatieven worden er momenteel genomen? Wat is de timing daarvoor? Wat verwacht u van de sociale partners?
09.02 Minister Kris Peeters: De ConstruBadge in de bouw is ingevoerd door middel van een collectieve arbeidsovereenkomst. Indien de collectieve arbeidsovereenkomst algemeen bindend verklaard wordt, kan de badge worden opgelegd aan alle werkgevers en werknemers die behoren tot het bevoegde paritair comité.
Indien het de bedoeling is om de ConstruBadge van toepassing te verklaren op andere activiteitensectoren die betrekking hebben op de bouw, in de meest ruime betekenis van het woord, dan zal het algemeen bindend verklaren van de cao niet volstaan. Er dient dan een nieuw wettelijk kader te worden gecreëerd. De andere activiteitensectoren zullen immers onder de bevoegdheid van een ander paritair comité vallen. Momenteel wordt dan ook, samen met de administratie, onderzocht op welke manier dat wettelijk kader het best vorm kan krijgen.
09.03 Nahima Lanjri (CD&V): Mijnheer de minister, ik heb nog geen zicht op de timing. Men praat al langer over een uitbreiding van de ConstruBadge. Een en ander wordt onderzocht. Kunt u mij een indicatie geven? Wanneer verwacht u dat men hiermee klaar is en bekend wordt hoe men een en ander in de wet kan aanpassen?
09.04 Minister Kris Peeters: Als ik mij niet vergis, is er volgende week een contact tussen mijn kabinet en de administratie om de regeling concreet vorm te geven. Ik heb heel goed begrepen dat u erop aandringt om hiervan zo snel mogelijk werk te maken.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
10 Question de M. Éric Massin au vice-premier ministre et ministre de l'Emploi, de l'Économie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur, sur "l'intention de la FGTB de se faire entendre et à appuyer sa volonté de supprimer les contrats d'une journée" (n° 7034)
10 Vraag van de heer Éric Massin aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel, over "het voornemen van het ABVV van zich te laten horen en het afschaffen van de dagcontracten te steunen" (nr. 7034)
10.01 Éric Massin (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, le 14 octobre 2015, la FGTB était sur le site de Tour & Taxis à Bruxelles, au pied des locaux de la Fédération des prestataires de services RH (Federgon). Ce jour-là, le syndicat tenait à se faire entendre et à exprimer sa volonté de voir les contrats d'une journée supprimés. En effet, il faut savoir que, chaque année, 85 % des contrats proposés en intérim sont journaliers et que ce genre de contrats est à l'origine d'abus. Il s'agit de contrats totalement précaires et au summum de la flexibilité pour les intérimaires.
Il va de soi que l'emploi intérimaire est avant tout un outil de flexibilité pour les entreprises. Si le recours aux intérimaires est de plus en plus utilisé par les employeurs pour faire face à des fluctuations temporaires de la production, il joue aussi un rôle non négligeable dans l'insertion sur le marché du travail et peut être une véritable opportunité à l'insertion et à l'expérience. D'ailleurs, aujourd'hui, il arrive très souvent que des entreprises engagent un travailleur à titre d'intérimaire pour, ensuite, lui faire signer un contrat à durée indéterminée.
Cependant, vous conviendrez avec moi que les contrats d'un jour ne renforcent pas cette opportunité. Ils permettent uniquement de pallier des situations passagères. De plus, les intérimaires n'acquerront pas d'expérience au terme de cette journée de travail.
Aujourd'hui, Federgon reste sur sa position concernant les contrats de travail d'une journée.
Monsieur le ministre, avez-vous l'intention de prendre des mesures en matière de contrats de travail d'une journée? Federgon estime, pour sa part, que ces contrats journaliers sont nécessaires dans des secteurs comme l'horeca, ce qui est peut-être le cas. Il serait sans doute utile de faire procéder à une étude à ce sujet. Mais estimez-vous, monsieur le ministre, qu'ils sont réellement indispensables pour les autres secteurs? En tant que ministre de la Concertation sociale, avez-vous eu l'occasion de rencontrer Federgon et les organisations syndicales en vue de favoriser un consensus?
10.02 Kris Peeters, ministre: Monsieur le président, monsieur Massin, j'ai ici une clarification de la situation légale à ce jour, mais je serai bref, car nous connaissons très bien la situation légale.
Le système mis en place a été approuvé à l'époque par l'ensemble des partenaires sociaux. S'il doit y avoir une modification, il revient aux partenaires sociaux de remettre le sujet sur la table des négociations et de se prononcer lors de la deuxième table ronde sur le travail durable.
Ce thème a effectivement été avancé par une des organisations. Toutefois, je veux être clair à ce sujet: cette discussion doit avoir lieu au sein des partenaires sociaux. Lorsqu'une ou deux organisations sont demandeuses de modifications, il appartient aux partenaires sociaux d'en discuter en vue d'obtenir un consensus.
10.03 Éric Massin (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.
L'incident est clos.
- de heer Johan Klaps aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel, over "de wet-Major" (nr. 7039)
- de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel, over "de havenarbeid" (nr. 7093)
- de heer Egbert Lachaert aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel, over "de aanpassing van de wet-Major" (nr. 7120)
- M. Johan Klaps au vice-premier ministre et ministre de l'Emploi, de l'Économie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur, sur "la loi Major" (n° 7039)
- M. Stefaan Vercamer au vice-premier ministre et ministre de l'Emploi, de l'Économie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur, sur "le travail portuaire" (n° 7093)
- M. Egbert Lachaert au vice-premier ministre et ministre de l'Emploi, de l'Économie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur, sur "l'adaptation de la loi Major" (n° 7120)
11.01 Johan Klaps (N-VA): Mijnheer de minister, naast onze regelmatige ontmoetingen in de commissie voor het Bedrijfsleven, zal ik u in de toekomst ook wat vaker tegenkomen in deze commissie in het licht van deze problematiek, die ik van een collega heb geërfd.
11.02 Minister Kris Peeters: Met genoegen.
11.03 Johan Klaps (N-VA): Als u dat als een genoegen beschouwt, kan ik dat alleen maar als een compliment opvatten.
De wet betreffende de havenarbeid van 8 juni 1972, oftewel de wet-Major, stelt, zoals u weet, al meer dan 40 jaar dat niemand in de havengebieden havenarbeid mag laten verrichten door andere werknemers dan de erkende havenarbeiders. Het laden en lossen van schepen is uiteraard een zeer gevaarlijk beroep en vereist de juiste competenties van arbeiders.
Volgens de wet-Major vallen echter ook activiteiten als e-commerce en logistiek onder havenarbeid, indien die activiteiten fysiek plaatsvinden in het havengebied. Elders in dit land zijn werknemers in de sectoren van e-commerce en logistiek geen arbeider maar bediende. Een niet-evidente redenering, aangezien het om dezelfde soort jobs gaat.
Nog heikeler wordt het – en dat merken we nu al – als er jobs in het gedrang komen door de toch wel rigide en verouderde wetgeving inzake havenarbeid.
Ook de Europese Commissie heeft ons land reeds op de vingers getikt voor de wet-Major en heeft ons gevraagd die wet aan te passen.
De wet-Major is inderdaad verouderd en log, net het omgekeerde van wat een haven als economische voortrekker van het land nodig heeft.
Daarom had ik graag het volgende van u vernomen.
Vindt u zelf dat e-commerce en logistiek havenarbeid zijn?
Wat is volgens u het verschil tussen e-commerce en logistiek in een havengebied en daarbuiten?
Vindt u het belang van het behoud van de rigiditeit van de wet-Major in verhouding met de mogelijkheid tot het verlies van duizenden jobs?
Wat heeft u gedaan om tegemoet te komen aan de eisen van de Europese Commissie? Wat is daarin de stand van zaken? Met andere woorden: wat is de reactie van de Europese Commissie op uw voorstel?
11.04 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal de inleiding niet herhalen. Er heeft blijkbaar een onderhoud plaatsgevonden met de Europese commissaris.
Vanwege vijf punten werd er een procedure tegen ons land opgestart. Het gaat om de verplichting om met erkende havenarbeiders te werken die uit één pool komen, de beperking van de keuzevrijheid voor de duur van de arbeidsovereenkomsten, een verbod op multitasken, de verplichtingen rondom de ploegsamenstelling en de verplichting om met logistieke havenarbeiders te werken voor logistieke activiteiten.
Mijnheer de minister, welke argumenten hebt u gebruikt om Europa te overtuigen inzake die verschillende elementen?
Wat zijn de volgende stappen? Welke afspraken werden daarover gemaakt? Binnen welke termijn zullen wij van de Europese Commissie vernemen of de door u gebruikte argumentatie de Commissie overtuigt en aangehouden wordt, waardoor het probleem opgelost is?
De voorzitter: Mijnheer de minister, u krijgt het woord.
(…): (…)
11.05 Minister Kris Peeters: Mijnheer de voorzitter, ook de heer Lachaert heeft nog een vraag ingediend.
(…): U mag de liberalen niet vergeten, mijnheer de voorzitter!
De voorzitter: Ik weet al wat hij zal zeggen.
Mijnheer Lachaert, u krijgt het woord.
11.06 Egbert Lachaert (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal niet in herhaling vallen. In maart 2014 werden wij al eens door de Europese Commissie op de vingers getikt over de wet-Major. Zoals collega Vercamer zegt, heeft op 23 oktober 2015 een overleg plaatsgevonden tussen uzelf en de Europese Commissaris voor Transport. Daar zouden enkele creatieve oplossingen naar voren zijn geschoven over het beschermd statuut van de havenarbeiders, maar die zouden blijkbaar niet volstaan.
Mijnheer de minister, welke oplossingen hebt u daar precies voorgesteld?
Hoe luidt het antwoord van de commissaris?
Hoe ziet u het verder verloop van de aanpassing van die wetgeving? Ziet u het haalbaar om tegen het einde van dit jaar een nieuw voorstel voor te leggen?
11.07 Minister Kris Peeters: Mijnheer de voorzitter, beste collega’s, ik zal beginnen met datgene waarmee ik ook zou kunnen eindigen. Er is in een nieuw onderhoud voorzien met de Europese commissaris in de volgende weken. Ik hoop dat wij dan ook verder stappen kunnen zetten.
Het klopt immers dat België in gebreke is gesteld en die procedure kan leiden tot een veroordeling, tenzij wij erin slagen om de commissaris ervan te overtuigen dat wij de wet-Major moderniseren in die mate dat de Commissie er geen inbreuk meer in ziet op de Europese regelgeving, met in het bijzonder artikel 49 van het Europees verdrag.
Ik zal er straks mee eindigen, maar dat toont aan dat u waarschijnlijk nog een vraag of meerdere vragen over de materie zal kunnen stellen. Nu probeer ik evenwel een stand van zaken te geven alsook een en ander te verduidelijken. Het gaat immers over een dossier van heel groot belang voor ons allen. Het is ook een dossier dat regelmatig de kranten haalt na bepaalde uitspraken in de een of de andere richting.
Ik wil toch even duidelijk maken dat er havenarbeid, logistiek en e-commerce bestaat. Ik heb soms de indruk dat die drie zaken door elkaar worden gehaald.
Zoals u weet, is havenarbeid de arbeid die in de havengebieden wordt verricht en die alle behandelingen van goederen omvat die per schip, spoor of vrachtwagen worden aangevoerd alsook alle met die goederen in verband staande diensten. Die arbeid kan alleen door erkende havenarbeiders worden verricht, zoals de wet-Major dat nu bepaalt.
Binnen de havenarbeid is er een specifieke omschrijving van logistieke havenarbeid. Dat gaat om de behandeling van goederen die ook een meerwaarde aan het product geeft. Het gaat dus niet om het louter lossen en laden, maar ook om het verpakken van de goederen in kleinere eenheden. Dat is havenarbeid.
Logistiek is de behandeling van goederen en bevindt zich onder verschillende paritaire comités, zowel als bijkomstige activiteit van een ander comité, zoals de chemie, als specifieke comités, met name comité 140 voor de arbeiders, comité 226 voor de internationale handel in de havengebieden en paritair comité 301 wanneer een toegevoegde waarde wordt gecreëerd.
Dat wil zeggen dat er voor logistiek een definitie is, maar dat logistiek vooral onder verschillende paritaire comités valt.
Zoals u allen ook weet, is e-commerce een handelsactiviteit en is als dusdanig niet in de bevoegdheidsomschrijvingen van paritaire comités opgenomen. Het kan zowel gaan om activiteiten die in de paritaire comités van de distributie worden uitgevoerd als om activiteiten die in de logistieke paritaire comités worden uitgevoerd. Het kan zelfs om andere activiteiten gaan.
E-commerce valt dus niet per definitie onder havenarbeid.
Kortom, logistieke of e-commerce-activiteiten in het havengebied zijn niet per definitie havenarbeid. Geval per geval moet worden bekeken onder welk paritair comité men valt.
Daarover is wat verwarring. Men denkt dat men door het wijzigen van de wet-Major automatisch van paritair comité verandert, van 301 naar 226 bijvoorbeeld. Ik krijg soms de indruk dat het vooral gaat over het paritair comité waaronder men valt dan het feit dat de wet-Major niet conform de Europese wetgeving is, onder meer voor wat betreft de vrije keuze van arbeiders.
De wet-Major ofwel de wet van 8 juni 1972 betreffende de havenarbeid bepaalt dat niemand in het havengebied havenarbeid mag verrichten door andere werknemers dan erkende havenarbeiders. Wat havenarbeid allemaal inhoudt, wordt verder gespecificeerd in het KB dat het bevoegdheidsgebied van het paritair comité voor het havenbedrijf vastlegt.
De erkenning van havenarbeiders en de indeling in het algemene en logistieke contingent vinden wij terug in het KB van 5 juli 2004 betreffende de erkenning van havenarbeiders in havengebieden die onder de wet-Major vallen.
In 2001 werd de voorloper van het genoemd KB van 2004 aangepast, precies om de logistieke dienstverlening een duidelijke, afgelijnde plaats in het havengebeuren te geven. Er werd een onderscheid gemaakt tussen het algemeen en het logistiek contingent. Dat werd ook ingevoerd.
Het is duidelijk dat werknemers van het logistiek contingent evenzeer havenarbeid in het havengebied verrichten. In de mate dat e-commercebedrijven logistieke activiteiten verrichten, zoals bedoeld in de reglementering die ik heb aangehaald, want e-commerce kan veel omvatten en dient duidelijk te worden afgelijnd, gaat het hier evenzeer om havenarbeid.
Er was ook een vraag over de situatie waarin werknemers uit logistiek en e-commerce elders in het land bedienden en geen arbeiders zijn. Ik wil erop wijzen dat het paritair comité voor het havenbedrijf een gemengd paritair comité is waarin zowel arbeiders als bedienden zitten. Het is dus niet omdat men een bediende is dat men niet onder het paritair comité voor het havenbedrijf kan vallen.
Als het gaat om logistieke activiteiten voor rekening van derden die buiten het toepassingsgebied van het paritair comité 301 vallen, zijn er verschillende paritaire comités.
Er zijn ook twee algemene paritaire comités die daarnaast bevoegd zijn voor de logistiek voor rekening van derden: paritair comité 140 voor arbeiders en paritair comité 226 voor bedienden. Zowel binnen als buiten het havengebied vindt men in de logistieke activiteiten dus zowel arbeiders als bedienden.
Met deze misschien wat ingewikkelde uitleg wil ik onderstrepen dat er twee elementen zijn: enerzijds de modernisering van de havenwetgeving, met name de wet-Major, en anderzijds de heel belangrijke discussie over de paritaire comités. Tot het einde van het jaar hebben wij nog de mogelijkheid om e-commerce en nachtarbeid mogelijk te maken in die paritaire comités. Dat laatste is een ander debat. Europa heeft geen opmerkingen over onze paritaire comités gemaakt, maar de problematiek ligt wel op tafel.
Wat de modernisering van de havenarbeid betreft, is de eerste prioriteit ervoor zorgen dat de ingebrekestelling vanwege de Europese Commissie wordt stopgezet. U weet dat Spanje veroordeeld is. Europa maalt traag, maar zeker: als bepaalde zaken niet in overeenstemming zijn met het Europees recht, krijgt een land boetes opgelegd. Spanje zal daar antwoorden op moeten geven.
Collega Monica De Coninck heeft onder de vorige regering een eerste poging gedaan om de Europese Commissie te overtuigen de ingebrekestelling stop te zetten. Toen wij de bevoegdheid en het dossier hebben geërfd, hebben wij aan de commissaris laten weten dat wij, in overleg met de sociale partners, alles willen doen om tot een voorstel te komen dat tegemoetkomt aan de opmerkingen en elementen waarop Europa zich baseert om ons in gebreke te stellen en mogelijk te veroordelen.
De ontmoeting waarnaar u verwijst, heeft plaatsgevonden op 23 oktober. Wij hebben toen de voorstellen en de stand van zaken van het sociaal overleg toegelicht. De commissaris en de ambtenaren hebben bijkomende vragen gesteld. Die bijkomende vragen worden nu bekeken. Wij hopen dat bij een volgend onderhoud met de commissaris, dat nog voor dit jaar gepland is, op de pertinente vragen van Europa een antwoord te kunnen geven dat het best overlegd is met de sociale partners.
Ofwel gaat de commissaris dan in op de voorstellen die de sociale partners samen met de minister geformuleerd hebben en dan zijn wij verlost van de ingebrekestelling. Ofwel zegt de commissaris dat het onvoldoende is en dan zullen wij moeten bekijken hoe wij dit verder aanpakken. Ik hoop echter dat het mogelijk is samen met de sociale partners die stap te doen.
Ik wil uitdrukkelijk onderstrepen dat de eerste prioriteit is de ingebrekestelling door Europa stop te zetten. Ik ben mij er zeer goed van bewust dat er nog andere discussies zijn zoals de paritaire comités en een aantal andere zaken waar wij werk van moeten maken. Maar het is een totaal andere situatie wanneer wij erin slagen via het sociaal overleg de ingebrekestelling stop te zetten, dan wanneer wij er niet in slagen via het sociaal overleg de Commissaris te overtuigen die procedure te stoppen.
Wat de inhoud van de voorstellen betreft, heeft de Commissaris gevraagd er niet te veel ruchtbaarheid aan te geven. Ik hoop dat u dat begrijpt. Ook de sociale partners hebben zeer loyaal geprobeerd het spel niet te doen ontploffen door alles publiek toe te lichten en publiek te reageren op bepaalde wat uitdagende stellingen. Dat is een teken dat iedereen er wil uitgeraken. Of dat zal lukken, zullen wij eind dit jaar of begin volgend jaar weten, na het tweede onderhoud met de Commissaris.
11.08 Johan Klaps (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw omstandig en zeer technisch antwoord. Ik hoop dat ik een kopietje ervan kan meekrijgen want ik heb het niet allemaal kunnen noteren. Op die manier kan ik het nog eens grondig bekijken.
Ik meen dat u gelijk hebt als u zegt dat wij op een zo sereen mogelijke manier tot een oplossing moeten proberen te komen. Ik wil ook heel uitdrukkelijk zeggen dat wij u steunen om bij de modernisering van de wet-Major ook het veiligheidsaspect bij het laden en lossen van schepen te blijven benadrukken. Laat er geen enkele discussie over bestaan dat dit een zeer specifieke job is waarvoor men goed moet zijn opgeleid.
Alles hangt met mekaar samen, maar toch ook niet helemaal. Wij beseffen dit allebei. Los daarvan is de problematiek van de logistiek en de e-commerce bijzonder prangend. Op dat vlak lopen wij misschien niet het risico op een Europese veroordeling, maar wel op heel zwaar jobverlies. Als deze regering op een zaak wil inzetten, is het jobs, jobs, jobs.
Ik meen dat wij eens grondig moeten bekijken hoe wij dat systeem kunnen versoepelen. Of men nu iets in een verpakking steekt in Geel langs de autostrade of men doet dit in Antwerpen naast een dok, dit blijft dezelfde job en die zou ook op dezelfde manier moeten worden gereglementeerd. Ik meen dat wij af moeten van het geografische aspect van jobindeling, maar op inhoudelijk vlak kijken naar de technische vereisten en de mate van bescherming die voor elke job absoluut noodzakelijk zijn.
Ik zal over een aantal weken hopelijk goed nieuws van u krijgen in verband met de ingebrekestelling. Hoe sneller wij dat proces kunnen stoppen, hoe vlotter wij eruit zullen geraken. Als wij dit proces niet kunnen oplossen, zullen de consequenties alleen maar erger worden.
11.09 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, alleen al uit uw antwoord blijkt dat het inderdaad een zeer ingewikkeld en gevoelig dossier is en ik heb veel waardering voor de inspanningen om daar samen met de sociale partners proberen uit te geraken.
Het volgende is mij echter niet duidelijk. Stel dat u een akkoord hebt met de sociale partners in België rond een voorstel en dat de EU-commissaris het toch niet voldoende vindt, krijgen wij dan een formeel njet of is dat een tussenmoment en kunnen wij na dat onderhoud nog bijsturen?
11.10 Minister Kris Peeters: De commissaris zal dan oordelen of de procedure wordt voortgezet, zijnde de volgende stap, ik ga ervan uit dat dit het gemotiveerd advies is, om dan uiteindelijk tot een veroordeling te komen.
De commissaris heeft gezegd dat als wij met een sociaaloverlegd voorstel komen, zij even zal ‘traineren’. Wij trachten nu reeds een paar maanden met de sociale partners tot een akkoord te komen. Als wij een akkoord hebben dat zij onvoldoende vindt, dan kan zij zeggen dat zij doorgaat of dat wij nog een kans krijgen. De sociale partners hebben echter ook hun limieten in het zoeken naar een consensus. De commissaris kan dan oordelen dat ze genoeg tijd heeft gegeven, dat hetgeen het sociaal overleg heeft opgebracht onvoldoende is om de procedure te stoppen en dat ze doorgaat.
11.11 Stefaan Vercamer (CD&V): Het is dus geen formele einddatum.
11.12 Minister Kris Peeters: Neen, op dit moment is het de wens van de commissaris om eruit te geraken op basis van een sociaaloverlegd akkoord of aanpassing van de wet. Zij kan immers ook zeggen dat de ingebrekestelling is gebeurd, dat zij gewoon doorgaat en dat België dan afstevent op een veroordeling.
11.13 Egbert Lachaert (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil inpikken op wat collega Vercamer zegt.
Ik denk dat de sociale partners ook moeten aanvoelen welke richting dit dossier uitgaat. Het eerste gesprek in oktober heeft wellicht een aantal zaken duidelijk gemaakt en hopelijk zet hen dat aan om samen tot een oplossing te komen. De absolute voorkeur is dat de sociale partners, in overleg, met een voorstel komen dat die ingebrekestelling kan beantwoorden. Het zou heel jammer zijn mocht dat niet het geval zijn. Dan zouden de gevolgen voor ons land toch anders zijn.
Ik hoop samen met u dat de sociale partners met iets komen dat u in Europa verkocht krijgt en dat tegemoetkomt aan de bekommernissen die al een tijdje worden geuit, ook door mijn partij.
Ik had nog een andere vraag over de paritaire comités. Die vraag werd omgezet in een schriftelijke vraag. Ik wil daar even op terugkomen, want ik heb het antwoord gelezen en blijf met een probleem zitten.
Als een werkgever een advies vraagt over een bepaald paritair comité dat op hem van toepassing is, is er niet echt een beroepsprocedure. Men kan enkel naar de arbeidsrechtbank stappen wanneer men een discussie met de RSZ uitlokt, maar men heeft geen mogelijkheid om beroep aan te tekenen tegen een advies. Er blijft daarover heel veel onduidelijkheid bestaan en er is daarvoor tot nog toe nog geen oplossing gevonden.
11.14 Minister Kris Peeters: Mijnheer Lachaert, men kan de Inspectie altijd vragen om dat te herbekijken en dan komt er een nieuw inspectieverslag. Het is geen fait accompli.
U hebt al vaker gevraagd naar een vereenvoudiging van het aantal paritaire comités. Ik begrijp dat heel goed, zeker wanneer het gaat over vrij concurrentiële activiteiten, vooral onder het paritair comité 226 of 301. Dat maakt een groot verschil. bpost valt onder een specifiek paritair comité.
Dit is een heel terechte problematiek die wij moeten aanpakken. Dat staat ook in het regeerakkoord. Ook hier ligt de snelheid iets lager omdat wij ook daar het sociaal overleg bij willen betrekken. Ik hoop dat we daarin slagen en dat het dan duurzamer is dan wanneer we er zomaar invliegen.
11.15 Egbert Lachaert (Open Vld): Tot slot, het probleem is vaak – ik heb dat ook in mijn vraag gezegd – dat de RSZ heel dikwijls al het nieuwe paritair comité toepast, dat ooit in een advies geformuleerd werd. Het is niet zo evident om u daar als werkgever tegen te verdedigen, want uw bijdragebetalingen gebeuren al.
Als dat comité betwist wordt, geldt daarvoor een heel lange procedure met dus een heel lange periode van onzekerheid. De inspectie verandert niet vaak van gedachten als ze nog maar net een advies gegeven heeft.
Op dat vlak zou er eigenlijk een betere procedure moeten bestaan. Ik hoop dat dit meegenomen kan worden in de discussie.
L'incident est clos.
De voorzitter: We zullen hier de werkzaamheden met minister Peeters afsluiten. De rest van de vragen zullen we toevoegen aan de discussie over de begroting die hier op 2 december zal plaatsvinden. Er blijven nog een achttal vragen over.
De vragen nr. 5721 en nr. 6914 van mevrouw Kitir worden omgezet in schriftelijke vragen.
12 Vraag van de heer Wouter Raskin aan de staatssecretaris voor Bestrijding van de sociale fraude, Privacy en Noordzee, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, over "de uitbreiding van de Limosa-aangifte voor buitenlandse werknemers" (nr. 7014)
12 Question de M. Wouter Raskin au secrétaire d'État à la Lutte contre la fraude sociale, à la Protection de la vie privée et à la Mer du Nord, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, sur "l'extension de la déclaration Limosa aux travailleurs étrangers" (n° 7014)
12.01 Wouter Raskin (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, een buitenlandse werkgever kan werknemers tijdelijk naar België uitsturen om arbeidsprestaties te verrichten. Die arbeid moet worden gemeld via de zogenaamde Limosa-aangifte. Uit die aangifte kan het aantal arbeidsdagen van de werknemer niet worden afgeleid, maar wel de geschatte periode van de vermoedelijke tewerkstellingsduur. In Dimona wordt daarentegen wel het aantal effectieve dagen meegegeven. Kortom, over de Belgische werknemers worden meer gegevens verzameld dan over de buitenlandse collega’s die hier tijdelijk worden tewerkgesteld.
Wat belet ons land om dezelfde informatie te vragen aan de buitenlandse werknemers? Om welke reden kunnen aan buitenlandse werknemers die hier tijdelijk tewerkgesteld zijn, niet dezelfde registratieverplichtingen worden opgelegd als aan hun Belgische collega’s?
12.02 Staatssecretaris Bart Tommelein: Mijnheer Raskin, ik verwijs eerst en vooral naar vraag nr. 6224. Ik heb in mijn antwoord op die vraag reeds aangegeven dat bijkomende documenten opvragen aan een zendstaat zeer betwistbaar is in het licht van het vrij verkeer van personen en diensten. Ik vind dat ook jammer, maar blijkbaar geeft dat aanleiding tot bijkomende discussies.
Bijkomende formaliteiten aankondigen is niet aan de orde, want Europa vindt dat een mogelijke belemmering van het vrij verkeer. Ik wil ervoor zorgen dat de verdere uitrol van Limosa in Europa niet in gevaar wordt gebracht. Limosa is een uniek instrument. Ik zou graag zien dat andere landen in Europa dezelfde systematiek hanteren.
Artikel 9 van de handhavingsrichtlijn voorziet in de mogelijkheid van een soort melding. Op basis van die bepaling bekijken de verschillende administraties momenteel welke aanvullende elementen in de meldingsplicht van Limosa zouden kunnen worden opgenomen.
Zo kan een door de werkgever aangeduide contactpersoon worden vermeld. In het plan voor eerlijke concurrentie in de bouw is een aantal gerichte verbeteringen opgenomen, die momenteel worden uitgevoerd door de RSZ, zoals het verplicht maken van een Europees btw-nummer – dat is reeds van toepassing –, van de vermelding van het aantal bekende werfadressen of de vermelding van het optreden als aannemer of onderaannemer.
Bijkomende vermeldingen moeten sowieso de proportionaliteitstoets doorstaan. Een volledige gelijkschakeling met de Dimona-melding, zoals u voorstelt, lijkt mij dus niet mogelijk.
12.03 Wouter Raskin (N-VA): Mijnheer de staatssecretaris, uw voorganger vroeg inderdaad meer informatie van de buitenlandse werknemers die hier tijdelijk werden tewerkgesteld, dan aan de eigen werknemers. Dat botste op Europese grenzen en kon niet voor Europa. Dat is ook perfect begrijpelijk. Het gevolg is dat de limosa-aangifte vandaag wel heel erg beperkt is. Ik stel het vrij verkeer dus niet ter discussie, laat dat heel duidelijk zijn, maar wij stellen toch vast dat de huidige regelgeving wel heel erg minimalistisch is. Kan het echt niets meer zijn?
Ik hoor dan ook graag dat de aanvullende elementen worden onderzocht. Wie weet waar wij naartoe kunnen. Het moet niet onze ambitie zijn om opnieuw meer informatie te vragen aan buitenlandse werknemers dan aan de eigen werknemers, maar op de gebruikte manier is het systeem te beperkt om de sociale fraude aan te pakken. Kan het echt niet beter, zonder dat we daarom hoeven te botsen op de Europese beperkingen. Ik vraag u om die bedenking mee te nemen bij het onderzoeken van aanvullende elementen.
Het incident is gesloten.
13 Question de M. Frédéric Daerden au secrétaire d'État à la Lutte contre la fraude sociale, à la Protection de la vie privée et à la Mer du Nord, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, sur "le dumping social" (n° 6942)
13 Vraag van de heer Frédéric Daerden aan de staatssecretaris voor Bestrijding van de sociale fraude, Privacy en Noordzee, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, over "de sociale dumping" (nr. 6942)
13.01 Frédéric Daerden (PS): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d'État, vous avez insisté à plusieurs reprises sur la nécessité de lutter contre le dumping social. Beaucoup de groupes politiques, et moi-même pour le groupe PS, sommes revenus plusieurs fois sur cette question. Notre volonté commune est de trouver des réponses concrètes, des mesures et des moyens pour lutter contre le dumping social.
Nous sommes ici devant une opportunité. En effet, dans le cadre de la transposition de directives sur les marchés publics et suite à l'action d'un de mes ex-collègues, M. Tarabella, au niveau du Parlement européen, il y a une évolution intéressante avec la possibilité d'adopter une législation pionnière, progressiste et véritablement efficace pour lutter contre le dumping social. Encore faut-il la transposer dans une logique maximaliste en termes d'opportunités.
Nous le savons, ces directives doivent être transposées dans notre législation avant le mois d'avril 2016. Au niveau de la Chancellerie du premier ministre, un groupe de travail a planché sur un avant-projet de loi de transposition. Je pense qu'il est prêt depuis le mois de septembre. D'après mes informations, peu d'opportunités seraient saisies.
J'espérais voir une série de mesures concrètes dans cet avant-projet mais elles n'y sont pas, notamment en matière de limitation claire de sous-traitance, de règles pour éviter des prix abusivement bas, de chômage économique temporaire lorsqu'il y a recours à des détachés.
Monsieur le secrétaire d'État, avez-vous participé à ce groupe de travail au sein de la Chancellerie? Allez-vous faire évoluer cet avant-projet de loi avant sa présentation au parlement d'ici quelques semaines et placer la question du dumping social au cœur de la loi de transposition des directives sur les marchés publics? Je sais que ce n'en est pas que le thème, mais c'est un aspect et c'est une opportunité, comme je vous le disais à l'instant. Allez-vous, comme le réclament unanimement les partenaires sociaux, la transposer dans une approche maximaliste?
Avez-vous eu et allez-vous avoir des contacts avec les autres niveaux de pouvoir, avec les entités fédérées, afin de se concerter sur la lutte contre le dumping social? Allez-vous essayer, au travers de cette transposition ou d'autres dispositifs législatifs, d'intégrer les différentes initiatives prises notamment au niveau local ou des propositions déposées par l'opposition? Je pense qu'il y a vraiment une nécessité de travailler ensemble. Je me réjouis d'écouter vos réponses.
13.02 Bart Tommelein, secrétaire d'État: Monsieur le président, cher collègue, comme vous l'avez indiqué, le projet de loi du premier ministre a déjà été approuvé au Conseil des ministres du 24 septembre 2015. Le Conseil d'État examine actuellement le projet. Une deuxième lecture au Conseil des ministres suivra.
Un groupe de travail sera bien mis en place avant la fin de l'année, à l'initiative du cabinet du premier ministre et de moi-même, afin d'étudier les impacts de la mise en œuvre des mesures précitées, notamment dans le cadre des marchés publics.
Le service des Marchés publics du SPF Chancellerie du premier ministre est responsable pour la transposition de la directive en droit belge. Mon cabinet a toujours suivi les travaux très consciencieusement. J'ai demandé au premier ministre de travailler le plus rapidement possible. La transposition n'est pas seulement demandée par les partenaires sociaux du secteur de la construction, mais aussi par moi-même, parce que c'est un outil très important dans la lutte contre la fraude sociale.
Contrairement à ce que vous dites, l'avis des partenaires sociaux ainsi que la lutte contre le dumping social m'intéressent. La lutte contre le dumping social figure au rang des priorités de ce gouvernement. Le présent texte de loi a d'ailleurs fait l'objet, tout au long de sa rédaction, d'une attention particulière concernant cette problématique.
Dans le cadre de cette lutte, les mesures suivantes sont proposées, notamment dans le secteur de la construction. C'est le plan pour la concurrence loyale du 8 juillet 2015: limitation du nombre de sous-traitants dans la chaîne verticale (au maximum deux par spécialité) et extension de l'agrément requis en tant qu'entrepreneur à tous les sous-traitants de la chaîne. Par ailleurs, l'examen obligatoire des prix tel qu'inscrit dans la nouvelle législation sur les marchés publics constitue un outil important dans la lutte contre le dumping social.
J'ai également demandé à M. Michel d'installer un groupe de travail qui doit accompagner les adaptations des arrêtés et la fixation des modalités. Celles-ci pourraient être les suivantes: l'examen des prix, comme principe général pour tous les marchés publics; l'examen de la régularité des offres; l'exclusion des inscriptions à un prix anormalement bas, par exemple via un mécanisme de déviation de 15 % de la moyenne.
Enfin, les entités fédérées ne sont pas encore consultées, mais elles le seront au cours des étapes suivantes.
13.03 Frédéric Daerden (PS): Monsieur le secrétaire d'État, je vous remercie pour vos réponses à travers lesquelles vous confirmez les intentions que vous aviez formulées le 8 juillet 2015.
Je souhaiterais que nous passions du plan à la législation, de manière à pouvoir agir sur le terrain. Je compte sincèrement sur vous.
En tout cas, je me réjouis que nous puissions avoir ce débat en commission, car nous sommes directement concernés par cette thématique. C'est pourquoi, en tant que représentant d'un pouvoir local, j'espère que nous pourrons y être associés et que nous pourrons appliquer ce projet aux marchés publics.
Si j'ai bien compris, nous prenons rendez-vous dans quelques semaines pour en discuter plus concrètement.
Het incident is gesloten.
- M. David Clarinval au secrétaire d'État à la Lutte contre la fraude sociale, à la Protection de la vie privée et à la Mer du Nord, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, sur "la volonté de la commissaire Thyssen de réformer la directive sur le détachement des travailleurs" (n° 7084)
- M. Wouter Raskin au secrétaire d'État à la Lutte contre la fraude sociale, à la Protection de la vie privée et à la Mer du Nord, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, sur "la vision de la commissaire européenne Marianne Thyssen d'une révision de la directive sur le détachement" (n° 7100)
- de heer David Clarinval aan de staatssecretaris voor Bestrijding van de sociale fraude, Privacy en Noordzee, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, over "het voornemen van eurocommissaris Thyssen om de richtlijn betreffende de detachering van werknemers te hervormen" (nr. 7084)
- de heer Wouter Raskin aan de staatssecretaris voor Bestrijding van de sociale fraude, Privacy en Noordzee, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, over "de visie van eurocommissaris Marianne Thyssen op een herziening van de detacheringsrichtlijn" (nr. 7100)
14.01 David Clarinval (MR): Monsieur le président, monsieur le secrétaire d’État, Jean-Claude Juncker, lors de son investiture en tant que président de la Commission européenne, s’était engagé à opérer une révision ciblée de la directive sur les travailleurs détachés.
Je rappelle, mais vous ne l'ignorez pas, que l’Allemagne, avec 400 000 travailleurs détachés, la France 200 000 et la Belgique 130 000, sont les pays européens qui accueillent le plus de travailleurs détachés. Je me réjouis donc que Marianne Thyssen avance sur cette question avec un calendrier serré. Elle doit présenter un paquet de réformes le 7 décembre lors de la prochaine réunion des ministres de l’Emploi.
Monsieur le secrétaire d’État, je voudrais vous interroger sur un certain nombre de points relatifs à ces futures propositions de la Commission et les exigences de la Belgique sur ce dossier. Nous connaissons les tares de la directive de 1996 et comment son esprit a été détourné, les études d’impact sectoriel, les corrections apportées par la suite dont il est difficile de mesurer l’influence positive. Une troisième tentative doit être la bonne.
La commissaire a déclaré qu’elle souhaitait d’abord mettre en oeuvre la directive d’application ou d’exécution relative au détachement des travailleurs. Les États ont jusqu’au 18 juin 2016 pour ce faire. Où en est la Belgique sur ce point?
Pouvez-vous nous dire les effets correcteurs que ce texte contient?
Marianne Thyssen souhaite appliquer le "principe de salaire égal à travail égal au sein du même lieu de travail", pour les travailleurs détachés. Marianne Thyssen souhaite donc que les travailleurs locaux et détachés reçoivent un salaire identique. Le Mouvement réformateur est également favorable à cette proposition. Comment le gouvernement fédéral compte-t-il soutenir cette position?
Comment prendre en compte les préoccupations des pays que les demandeurs d'emploi quittent, en particulier compte tenu du risque de fuite des cerveaux et les préoccupations des pays où ils souhaitent s'installer pour travailler?
Afin de renforcer la lutte contre la fraude et le dumping social, les règles doivent être claires et surtout appliquées par tous. Comment renforcer ce volet de la directive?
14.02 Wouter Raskin (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de staatssecretaris, ik heb een soortgelijke vraag. Mevrouw Thyssen kwam de voorbije weken regelmatig aan bod in de media. Een van de thema’s waarover zij bevraagd werd, was het thema van sociale dumping. In verschillende interviews herhaalde zij haar voornemen om de Europese detacheringsrichtlijnen van 1996 aan te passen aan de realiteit. Haar credo luidt: gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plek.
Mijnheer de minister, ik heb daarover de volgende korte vragen.
Zolang de detacheringsrichtlijn niet wordt aangepast op het vlak van de sociale zekerheid, zal het probleem van de sociale dumping niet uit de wereld geholpen worden. Het credo zou moeten luiden: gelijk loon en gelijke sociale zekerheid voor gelijk werk. Bent u het met mij eens dat die aanvulling essentieel is?
Hebt u mevrouw Thyssen al gewezen op het belang van die aanvulling? Wat was haar reactie daarop? Zo niet, bent u bereid om mevrouw Thyssen te wijzen op het belang van een herziening van de detacheringsrichtlijn en in het bijzonder op het vlak van de sociale zekerheid?
Bent u bereid om op korte termijn een debat op te starten over de mogelijkheid tot de inning van een sociale bijdrage in het werkland, om zo tot een eensgezind Belgisch standpunt te komen? Bent u eveneens bereid om dat debat te voeren met onze buurlanden die met hetzelfde probleem van oneerlijke concurrentie te kampen hebben?
In een interview met De Standaard op 23 oktober geeft mevrouw Thyssen aan dat zij die piste niet genegen is. De inning van de sociale bijdragen in het werkland zou volgens haar leiden tot te veel administratieve rompslomp. Gaat u akkoord met haar visie? Hoe kan die administratieve rompslomp volgens u tot een minimum beperkt worden?
14.03 Bart Tommelein, secrétaire d'État: Monsieur le président, monsieur Clarinval, un avant-projet de loi qui prévoit la transposition de la directive du Parlement européen et du Conseil du 15 mai 2014 relative à l'exécution de la directive 96/71/CE concernant le détachement de travailleurs effectué dans le cadre d'une prestation de services sera soumis par mon collègue le ministre de l'Emploi et moi-même au Conseil national du Travail. Il sera ensuite mis à l'ordre du jour du Conseil des ministres.
Cet avant-projet a tout d'abord fait l'objet d'une concertation avec les partenaires sociaux du secteur de la construction, qui est spécifiquement visé dans une disposition de la directive. Cette concertation a mené à des propositions d'adaptation qui sont en voie d'intégration dans le texte de l'avant-projet.
Dans cet avant-projet sont en outre reprises des mesures qui donneront aux services d'inspection davantage d'instruments pour lutter contre la fraude au détachement. L'inspection aura, par exemple, la possibilité de mieux contrôler le caractère temporaire du détachement et de mieux contrôler l'existence d'une activité substantielle dans le pays d'origine de l'entreprise. À chaque détachement, une personne de contact devra être désignée dans l'entreprise et l'inspection pourra demander à voir certains documents, traduits en anglais si nécessaire.
En ce qui concerne particulièrement le secteur de la construction au sens de la directive, la responsabilité solidaire pour le paiement des salaires minimums en vigueur sera renforcée.
Permettez-moi de débattre d'abord au sein du gouvernement du renforcement de la responsabilité solidaire pour le paiement des salaires avant de m'exprimer à ce sujet devant le parlement.
Ensuite, vous rappelez le principe "equal pay for equal work on the same site". Mme Thyssen a en effet défendu dans son discours de Dublin l'idée que les travailleurs détachés doivent recevoir un salaire réel, et non le salaire minimal, identique à celui des travailleurs locaux occupés à une tâche identique dans un même endroit. Je partage donc votre point de vue et celui de votre parti quant à la proposition de Mme Thyssen. Cela offre une protection supplémentaire aux employés détachés de l'Europe de l'Est. De la sorte, celle-ci pourra exprimer ses exigences sur l'organisation de nouveaux contrôles des abus. L'objectif est d'aboutir à une situation win-win.
Par ailleurs, je partage votre souci relatif au possible déséquilibre entre les besoins des pays que les demandeurs d'emploi quittent et ceux des pays où ils vont s'installer pour travailler. Cependant, vous savez que le principe de libre circulation des personnes et des services constitue l'une des valeurs fondamentales de l'Union européenne.
De plus, une loi qu'on ne contrôle pas ne sert à rien. Nous sommes tous d'accord à ce sujet. Cela vaut aussi pour une loi imprécise. C'est pourquoi j'ai inséré, dans le "Plan pour une concurrence loyale dans le secteur de la construction", une mesure visant à organiser une campagne de sensibilisation sur le dumping social auprès des citoyens et des autorités.
Cette campagne fournira des informations sur ce qui est légal ou non, ainsi que sur la manière de travailler légalement.
Évidemment, le renforcement de la lutte contre la fraude sociale demande plus de contrôles ciblés.
Pour conclure, je peux vous dire que, comme vous, j'attends impatiemment les mesures d'accompagnement que Mme Thyssen annoncera le 7 décembre prochain, à l'occasion de la prochaine réunion des ministres de l'Emploi.
Il sera en tout cas nécessaire d'organiser des actions de lutte contre le dumping social, tant au niveau du Benelux qu'au niveau européen.
Mijnheer Raskin, in antwoord op uw vraag wil ik, ten eerste, opmerken dat arbeidsrecht niet hetzelfde is als sociale zekerheid. Er is een verschil. Aanvulling gelijk loon en sociale zekerheid is niet realistisch.
Voor de sociale zekerheid is er enkel coördinatie maar geen harmonisatie. De handhavingrichtlijn waarnaar u verwijst, heeft daarop geen enkele impact. Als men dus iets aan de sociale zekerheid wil wijzigen, moet de Europese verordening sociale zekerheid worden aangepast, wat in feite niets te maken heeft met de handhavingrichtlijn.
Anderzijds is er het arbeidsrecht. Bij detachering gaat het over arbeidsrecht, over loon- en arbeidsvoorwaarden en over de detacheringrichtlijn die nu door de handhavingrichtlijn wordt aangevuld.
Inzake de inning van de socialezekerheidsbijdragen in het werkland heb ik mevrouw Thyssen uitgenodigd voor de Benelux-conferentie van 30 november 2015, dus over minder dan twee weken, hier in Brussel. De conferentie gaat over de rol van de regionale samenwerking in de Europese strijd tegen sociale dumping. Mijnheer Raskin, zoals u weet, geloof ik in de regionale samenwerking om het probleem aan te pakken.
Ik hoop dat ik tegen dan verdere indicaties kan krijgen over het mobility package van mevrouw Thyssen. Het innen van sociale bijdragen in het werkland is een suggestie die ik reeds meermaals heb geformuleerd. Alle indicaties die ik daarover krijg stellen echter dat dit niet realistisch zou zijn.
Mevrouw Thyssen heeft in Dublin een speech gegeven met haar visie op labour mobility. Zij heeft daar een onderzoek aangekondigd naar optimalisatie van de coördinatie van de sociale zekerheid want zij heeft weinig manoeuvreerruimte. Zij wil strengere regels of controles op misbruiken die gunstig zijn voor West-Europa.
Ik ben het ermee eens dat er gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plaats moet zijn maar dat betekent dat degenen die tijdelijk in België werken niet het sectoraal minimumloon moeten worden uitbetaald maar een reëel loon, netto dus iets meer voor de gedetacheerde werknemer, dat is juist. Meer bescherming is echter bij uitstek gunstig voor Oost-Europa. Dit vormt dus in feite een politiek evenwicht op Europees niveau.
Wat betreft het versterken van de A1-procedure, ik houd daar ook een pleidooi voor. Dit gaat over sociale zekerheid en het is dus gunstig voor West-Europa.
U vraagt of ik het debat over de sociale bijdragen in het werkland wil blijven voeren. Het is niet evident en staat ook niet in het regeerakkoord. Het is een piste die ik zelf heb gelanceerd in mijn beginperiode als staatssecretaris. Ik heb er ook over gesproken met gewezen Europees president Herman Van Rompuy en met mevrouw Thyssen. Ik blijf voorstander van het innen van de RSZ in het werkland, waarna de bijdragen worden doorgestort. De vraag is of wij dat effectief zullen kunnen realiseren.
Uiteraard vragen wij ook de optimalisatie van de procedure voor de beoordeling van de A1-formulieren en een hervorming van de Europese administratieve commissie voor de geschillen over A1-attesten. U hebt voor honderd procent gelijk dat het niet goed zou zijn als wij A1-attesten hebben en ze niet kunnen of mogen controleren op hun echtheid. Ik geef op dat vlak een heel duidelijk signaal naar Europa dat het absoluut noodzakelijk is om dat te herbekijken en daarvoor bijkomende instrumenten en middelen ter beschikking te stellen om dat beter te controleren en aan te pakken.
14.04 David Clarinval (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Je partage tout à fait votre point de vue en ce qui concerne la volonté d'inscrire au travers de la transposition de la directive toute une série d'avancées en ce domaine. Je comprends que vous ne vous exprimiez pas sur la responsabilité solidaire tant qu'il n'y a pas d'accord au gouvernement. Je vous encourage en tout cas à avancer dans ce sens.
Je constate par ailleurs que nous sommes sur la même longueur d'onde par rapport aux déclarations de Mme Thyssen et nous espérons qu'elle pourra aller dans le bon sens. J'entends également la réponse que vous formulez à mon collègue, M. Raskin. Je partage tout à fait votre point de vue. Il serait effectivement bon que l'on puisse capter ici, au travers de l'ONSS, les cotisations des pays et des entreprises qui viennent de l'extérieur, l'ONSS retransmettant cet argent dans les pays d'origine. Ce serait, selon moi, la mesure la plus efficace pour protéger les travailleurs mais aussi éviter la concurrence déloyale.
14.05 Wouter Raskin (N-VA): Ik wil aansluiten bij die laatste noot van collega Clarinval. U zegt terecht, mijnheer de staatssecretaris, dat het debat over het innen van deze socialezekerheidsbijdragen in het werkland niet in het regeerakkoord staat.
Vandaag en ook in de voorbije weken denk ik toch opgemerkt te hebben dat er steeds meer stemmen opgaan, over de fracties heen, om het debat te voeren.
Laat ons het ontbreken in het regeerakkoord aangrijpen om aan de buitenwereld te laten zien hoe eensgezind wij gedragen standpunten kunnen innemen buiten het regeerakkoord.
U kijkt naar uw woordvoerster, dat mag onmiddellijk getweet worden. We zijn het er allemaal over eens. Ik denk dat het geen hinderpaal moet zijn om dat debat te gaan voeren. Als u zegt dat u overal stemmen hoort of insteken krijgt dat dit niet realistisch is, laat ons dan die administratieve rompslomp die in de weg zou staan aanpakken. Tenzij ik u verkeerd begrepen heb, maar volgens mij is het dat dat voornamelijk in de weg staat.
Laat ons dat aanpakken en die oneerlijke concurrentie uit de wereld helpen want zolang dat wij de sociale zekerheid niet gelijk stellen, zal het probleem niet opgelost geraken.
We moeten die oneerlijke concurrentie uit de wereld helpen. Zo lang de sociale zekerheid niet gelijkgesteld wordt, zal het probleem niet opgelost geraken.
14.06 Staatssecretaris Bart Tommelein: Mijnheer de voorzitter, staat u me toe om nog even te reageren.
Mijnheer Raskin, ik sta aan dezelfde kant. Trouwens, wij hebben al bewezen dat wij met deze meerderheid het regeerakkoord kunnen overstijgen. Dat deden we bijvoorbeeld inzake de overuren voor de horeca, waarvan ook niets in het regeerakkoord staat, en toch hebben wij eensgezind aan hetzelfde zeel getrokken. Dat gebeurde ook nadat ik had gesignaleerd dat er een probleem rees en ondanks het feit dat er niets over in het regeerakkoord stond.
In de situatie die u nu voorlegt, hebt u gelijk. Ik blijf aan uw kant staan, want ik vind net als u dat die aanpassing moet kunnen. Evenwel, aan de mensen die in de politiek stappen – net zoals aan mijn kinderen trouwens – leer ik dat als zij ergens gelijk willen krijgen, zij een meerderheid moeten behalen. De meerderheid die wij ter zake moeten vinden, moeten we niet alleen in België zoeken – ik twijfel er niet aan dat wij in België een meerderheid behalen om dat te organiseren –, maar in Europa. Net daarom geloof ik in regionale samenwerkingsverbanden zoals de Benelux, de Baltic Assembly of de Nordic Council. Ik zoek dus bondgenoten in Europa. Als u met mij mee wilt zoeken, dan kunnen we er misschien geraken.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.04 uur.
La réunion publique de commission est levée à 17.04 heures.