|
Commissie
voor de Buitenlandse Betrekkingen |
Commission des Relations extérieures |
|
van Woensdag 8 juli 2015 Namiddag ______ |
du Mercredi 8 juillet 2015 Après-midi ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.05 uur en voorgezeten door mevrouw Rita Bellens.
La séance est ouverte à 14.05 heures et présidée par Mme Rita Bellens.
- Mme Gwenaëlle Grovonius au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste sur "l'avenir du Fonds Belge pour la Sécurité Alimentaire (FBSA)" (n° 57)
- Mme Anne Dedry au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste sur "les moyens de garantir la sécurité alimentaire" (n° 59)
01 Samengevoegde interpellaties van
- mevrouw Gwenaëlle Grovonius tot de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de toekomst van het Belgisch Fonds voor Voedselzekerheid (BFVZ)" (nr. 57)
- mevrouw Anne Dedry tot de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "garanties voor Voedselzekerheid" (nr. 59)
01.01 Gwenaëlle Grovonius (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, vous le savez, c'est en 1983, suite à l'appel lancé en 1981, que quelques titulaires du prix Nobel ont décidé, pour lutter contre la faim de manière urgente et importante en Afrique orientale, de la création, par le Parlement belge, du Fonds de survie pour le tiers-monde, fonds financé par la Coopération au développement belge et la Loterie Nationale belge, financement alternatif complémentaire au budget traditionnel de notre pays dans la coopération au développement.
Ce premier Fonds restera en place jusqu'en 1998 pour être remplacé par le Fonds belge de survie avec le même mode de financement. Pendant environ dix ans, ce Fonds a permis de financer, en Afrique subsaharienne, plus de 120 projets ou phases de projets pour un montant cumulé de plus de 235 millions d'euros.
En 2010, ce Fonds est finalement devenu le Fonds belge pour la Sécurité alimentaire (FBSA), toujours sous le pilotage d'un groupe de travail parlementaire. Le FBSA a tenté de continuer d'apporter une véritable valeur ajoutée à la coopération au développement en faisant des actions difficilement réalisables par une coopération classique tout en veillant, notamment, au respect des engagements en matière d'harmonisation, d'alignement et de gestion axés sur les résultats de la Déclaration de Paris et du Forum d'Accra, mais en veillant aussi à assurer un équilibre entre les programmes nationaux du gouvernement et les priorités de la société civile.
En résumé, depuis maintenant plus de vingt-cinq ans, notre pays apportait une remarquable contribution à la lutte contre la pauvreté et l'insécurité alimentaire en Afrique subsaharienne.
Les parlementaires belges fédéraux ont donc toujours pris l'option d'aller au-delà de l'aide d'urgence en investissant de manière structurelle dans les réponses à apporter aux affres de la faim.
Entre 1983 et 2008, plus de 500 millions d'euros ont été investis dans plus de 150 programmes de sécurité alimentaire ayant été portés par une large gamme d'acteurs belges et multilatéraux qui ont fait que notre pays était un fer de lance en la matière. Malheureusement, nous avons pu apprendre le 25 juin dernier, en réunion informelle du FBSA, via votre chef de cabinet, que vous aviez pris la décision de tout simplement supprimer ce Fonds pour 2020, sous prétexte de vouloir en faire une politique intégrée à l'échelle globale de la Coopération belge.
S'il est vrai que le fonctionnement de ce groupe de travail parlementaire peut être optimalisé, il s'agit là, pour le groupe PS, d'une erreur majeure sur un thème crucial, celui de l'amélioration de la sécurité alimentaire dans le monde.
Étant donné que je pense qu'une telle décision irréversible aurait dû nous être présentée directement par vous, j'aimerais, monsieur le ministre, vous poser les questions suivantes.
Comment justifiez-vous la suppression du FBSA à l'horizon 2020? Comment et selon quel calendrier s'organisera l'extinction de ce fonds pour ne pas porter atteinte à ses partenaires et ses projets? Quel sera l'impact de cette suppression pour ses projets et ses partenaires (ONG et autres)?
Quelle priorité donnez-vous à la thématique de la lutte pour la sécurité alimentaire à l'avenir? Ne craignez-vous pas une dilution de la thématique sur laquelle notre pays était pourtant à la pointe?
Par cette suppression, comment comptez-vous maintenir le focus indispensable sur la sécurité alimentaire? Comment allons-nous faire en sorte de préserver l'expertise de ce Fonds et de son personnel actuel?
Qu'adviendra-t-il du budget de la Loterie Nationale et de la Coopération qui était alloué à ce Fonds? Ces moyens seront-ils perdus ou réinjectés dans la Coopération?
Enfin, par la suppression de ce Fonds, quelle plate-forme belge existera-t-elle encore entre l'administration, le parlement et la société civile sur cette thématique cruciale qu'est la sécurité alimentaire?
01.02 Anne Dedry (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, het Belgisch Fonds voor Voedselzekerheid heeft altijd heel goed gefunctioneerd en uitstekende evaluaties gekregen. De flexibiliteit ervan ten opzichte van verschillende projecten is altijd een troef geweest. Ook tijdens de hongersnood in Ethiopië heeft het fonds, zoals mijn collega reeds zei, goed werk geleverd.
U bent nu van mening dat een geïntegreerde manier van werken beter zou zijn. Een holistische visie noemt u het. Er zou geen nood meer zijn aan aparte programma’s voor voedselzekerheid. Zo zal een aantal projecten geen tweede fase kunnen aanvatten en nieuwe projecten al zeker niet.
De cijfers heeft mijn collega al genoemd, die zal ik dus niet herhalen. Ik bevestig wat mijn collega reeds over budgetten en cijfers heeft gezegd.
En nieuwe holistische benadering van ontwikkelingssamenwerking met multiactoren is uw nieuwe aanpak. Ecolo-Groen is daar niet tegen, maar synergie en complementaire acties zijn lege begrippen als de financiële invulling niet gegarandeerd is.
Ik ben voorzitter van de werkgroep Belgisch Fonds voor Voedselzekerheid. Ik zet uiteraard het belang van voedselzekerheid voorop. Ik kan uw plannen steunen op voorwaarde dat de kwantiteit én de kwaliteit én de financiering van voedselzekerheid in uw nieuwe aanpak minstens op het huidige niveau gewaarborgd blijven. Zolang de middelen die nu via het fonds naar voedselzekerheid gaan niet gegarandeerd zijn, kan ik uw voorstel niet steunen. Tot op vandaag hebben wij van u geen garanties gezien.
De Ecolo-Groenfractie is ontgoocheld over het uitdoofscenario van het fonds, tenzij we iets horen over compensaties en garanties, die u wilt geven.
U zegt dat voedselzekerheid een zeer belangrijke pijler is in uw beleid. Dat wil ik hier graag horen en bevestigd weten.
Ik heb als voorzitster enkele initiatieven genomen. Ik heb de Parlementsleden en de administratie tweemaal bijeengeroepen voor overleg, eenmaal in aanwezigheid van uw kabinet en uw medewerkster. Daaruit is ook gevolgd dat we de werkgroep officieel en met spoed bijeen hebben geroepen op 16 juli. Normaal is het niet de gewoonte om in deze tijd van het jaar extra samen te komen, maar we beschouwen dit als een noodsituatie.
Ik beklemtoon, mijnheer de minister, dat ik het heel erg apprecieer dat u gezocht hebt om daarvoor een moment vrij te maken, in deze drukke weken, en daar uw visie te komen uiteenzetten. Ik hoop dat u vooral zult luisteren naar de bezorgdheden van de ngo-sector. We krijgen een tsunami van e-mails ter zake, er heerst een grote ongerustheid. Ik hoop dat u het liefst vandaag, maar zeker op de dag van de bijeenkomst enige garanties zult kunnen bieden voor de verschillende projecten, land per land, en ook over de toekomst.
Hoe zult u garanderen dat de kwaliteit van de aanpak van de Belgische ontwikkelingssamenwerking inzake voedselzekerheid minstens even hoog zal zijn als onder het fonds, gelet op uw verklaring dat voedselzekerheid voor u prioritair is?
Hoe zult u garanderen dat de kwantiteit, het aantal partnerlanden of de geholpen bevolking minstens even hoog zal zijn als onder het fonds? Onze fractie is niet tegen concentratie, maar we willen dat het resultaat even breed is, voor evenveel mensen geldt en even groot is.
Hoe zult u garanderen dat het aantal middelen waarin Ontwikkelingssamenwerking vanuit uw beleid voor voedselzekerheid zal voorzien, minstens even groot zal zijn als onder het fonds? In welke middelen voorziet u in de uitdoofperiode en erna?
Over sommige programma's in een aantal landen die ik heb opgesomd – ik zal die nu niet voorlezen – heerst de grootste onzekerheid. Hoe zullen die programma's voor elk land dat ik heb opgelijst, worden voortgezet? U kunt dat zeker op 16 juli uitleggen, dat hoeft voor mij vandaag niet.
Voor onze fractie moet voedselzekerheid een absolute prioriteit blijven. U belooft dat dit voor u ook een prioriteit is. Ik wil constructief aan u vragen hoe u dat in uw holistische visie op de agenda zult zetten?
De sector is ongerust, de parlementsleden zijn ongerust. Het betreft een unieke werkgroep die op een unieke manier is samengesteld met Parlementsleden over de partijgrenzen, met vertegenwoordigers uit de sector van de ngo’s. Welke garanties zult u ons kunnen geven dat de steun aan de voedselzekerheid een blijver is en niet langzaam zal verdwijnen?
01.03 Alexander De Croo, ministre: Chères collègues, je vous remercie pour ces deux interpellations.
Mais il y a, dans votre chef, une certaine incohérence. En effet, toutes les deux, vous avez insisté sur l'importance de ce groupe de travail. Vous y étiez présentes, en tout cas lors d'une partie des réunions. Vous dites que ces groupes de travail sont importants, et, d'un autre côté, votre interpellation me demande presque de ne pas respecter ces groupes de travail. Vous voulez avoir une discussion par rapport à ce fonds ici, alors que la discussion doit avoir lieu dans ce groupe de travail.
Revenons sur les rétroactes. Il y a eu une réunion le 28 mai 2015 où il a été dit qu'une discussion par rapport à l'intégration dans la politique générale serait nécessaire. Une réunion a été demandée avec mon chef de cabinet. Ce groupe de travail a eu lieu le 25 juin. À ce moment-là, une discussion avec les ministres par rapport à cette question a été demandée avant les vacances. Nous choisissons une date: le 16 juillet.
J'ai fait faire quelques petites recherches. Au cours des 10 années précédentes, aucun ministre de la Coopération n'est venu à ce groupe de travail. Maintenant, vous me demandez de venir; je viens. Nous fixons une date et entre-temps, vous m'interpellez ici. À quoi cela sert-il alors de me demander de venir vous rencontrer le 16 juillet? Je trouve cette approche un peu étonnante, mais c'est votre droit de le faire...
Certaines questions sont des anticipations à une discussion de fond que nous devrions avoir. L'idée de ce groupe de travail est justement d'être pluraliste, composé des parlementaires, des ONG, de l'administration, en somme tout le monde du développement belge. C'est la nature même de ce groupe de travail et vous voulez réduire actuellement la discussion au niveau politique, ce qui va à l'encontre de la philosophie de ce groupe.
Ik kom tot een aantal van uw vragen.
Wij zijn duidelijk op zoek naar een meer geïntegreerd beleid. Dat maakt deel uit van ons beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, omdat wij vaststellen dat we te vaak actief zijn op plaatsen waar we veel te weinig complementariteit hebben. Trouwens, niet enkel ik zeg dat. Als de OESO-DAC een analyse doet van het ontwikkelingsbeleid in ons land, is dat hét element dat altijd naar voren wordt geschoven: de zeer sterke verkokering van het Belgisch beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking.
Dit is voor een deel een antwoord op een analyse die ik heb gemaakt, die ook vele Parlementsleden maken en die ook op internationaal niveau is gemaakt.
Er wordt gevraagd of voedselzekerheid haar belang zal behouden. Het is een van de vier pijlers in mijn beleid. Het staat in mijn beleidsbrief en in mijn beleidsnota. Ik heb heel duidelijk aangegeven dat dit een zeer belangrijk element zal blijven.
Madame Grovonius, dans votre question, vous dites que je suis en train de supprimer ce fonds. Là, vous anticipez. La discussion sur la meilleure manière d'aller vers une approche unifiée doit seulement avoir lieu. Vous déclarez qu'un choix a déjà été fait, alors que ce n'est pas le cas. C'est le but du débat qui doit avoir lieu dans ce groupe de travail.
Ik ontken absoluut niet dat het Belgisch Fonds voor Voedselzekerheid goed werkt. Het fonds voor heeft de voorbije dertig jaar schitterend werk geleverd, het heeft het thema op de agenda geplaatst en het is erin geslaagd om het thema van voedselzekerheid buiten het fonds te krijgen. Men is erin geslaagd om er een bezorgdheid van te maken in al onze andere interventies, wat volgens mij ook de bedoeling was.
Het is niet omdat iets dertig jaar bestaat dat men ervan moet uitgaan dat men altijd exact dezelfde methoden moet gebruiken. Wij zeggen dat het fonds misschien op een andere manier zou kunnen functioneren, of dat de middelen die er tegenover staan op een andere manier zullen worden gebruikt. Dat is juist, maar het resultaat is dat het thema niet minder belangrijk wordt, maar belangrijker. Als men spreekt over mainstreaming, gaat het over de idee dat voedselzekerheid een element wordt van alle interventies die we doen. Voedselzekerheid mainstreamen biedt juist de garantie dat voedselzekerheid belangrijker wordt dan vandaag het geval is.
Ik geef u een element om het belang dat ik aan het onderwerp hecht te accentueren.
U weet dat er in 2008 in Rome een conferentie van hoog niveau is geweest over voedselzekerheid. De toenmalige minister van Ontwikkelingssamenwerking, die nu ook deel uitmaakt van deze regering, maar in een gans andere functie, heeft daar de verbintenis aangegaan om in 2010 10 % van de ODA aan landbouw en voedselzekerheid te besteden en in 2015 15 %. Die ODA-cijfers werden nog recent in het Platform Landbouw en Voedselzekerheid bekeken. Tijdens het tweede overleg, op 25 juni, heeft mijn kabinetschef verklaard dat hij vindt dat we ons aan die beloften moeten houden. Ik wil dat hier bevestigen. Inderdaad, ik heb de intentie om dat engagement van 15 % na te komen. Dat is toch een heel belangrijk signaal dat voedselzekerheid een belangrijk onderwerp zal blijven.
En conclusion, vous m'avez demandé de pouvoir en débattre. Je veux bien, mais il y a lieu de respecter le groupe de travail. Tout le monde y est représenté. Je pense que c'est là que doit avoir lieu le vrai débat. S'il avait lieu ici, nous ne respecterions pas le groupe de travail et nous mettrions quasiment ce dernier devant un fait accompli, ce qui serait dommage.
01.04 Gwenaëlle Grovonius (PS): Monsieur le ministre, le but de mon interpellation était justement d'éviter d'être mise devant le fait accompli. C'est un peu le sentiment que j'ai eu lors de la dernière réunion informelle du Fonds belge pour la sécurité alimentaire. Je voulais que le ministre puisse nous dire de manière très claire si oui ou non ce Fonds, et par voie de conséquence son groupe de travail, pourraient encore perdurer à l'avenir. Car en fin de compte, si vous prenez la décision de supprimer le Fonds belge pour la sécurité alimentaire, de facto le groupe de travail n'existera plus et nous n'aurons plus l'occasion d'en discuter.
Je voulais donc vraiment que vous preniez une position officielle et très claire en ce qui concerne la continuité de ce Fonds belge pour la sécurité alimentaire.
Les propos qui ont été tenus par votre chef de cabinet lors de la réunion informelle que j'ai déjà évoquée, étaient extrêmement alarmants. Il a dit que le temps était venu d'intégrer ce thème de la sécurité alimentaire dans l'ensemble de la Coopération belge au développement; que cela va permettre de générer des gains de cohérence au niveau de la politique; que, du coup, la valeur ajoutée du Fonds belge pour la sécurité alimentaire, en tant qu'instrument distinct, en sera dès lors diminuée. Il dit encore qu'il faut rationaliser notre gamme d'instruments, qu'il ne faut plus nécessairement utiliser l'instrument en tant que tel et que le Fonds belge pour la sécurité alimentaire ne mettra plus en œuvre de nouveaux projets ou programmes. Ou encore que le FBSA s'éteindra d'ici 2020 et qu'aucun nouveau fonds n'est prévu après cette date. Dans cette perspective, les deux lois relatives au Fonds belge pour la sécurité alimentaire seront abrogées au cours des années à venir.
Monsieur le ministre, je fais partie de ce Fonds belge pour la sécurité alimentaire. Et tout ce que je viens d'énoncer ici n'est pas quelque chose dont on a discuté et qui a été décidé conjointement.
Votre chef de cabinet, lors de la dernière réunion, le 25 juin, nous a "vendu" ces décisions comme si elles étaient déjà bel et bien prises et comme si, de toute façon, les membres du Fonds belge pour la sécurité alimentaire n'avaient rien à dire. Dans ces circonstances, quel autre moyen avais-je que de venir ici, en commission officielle des Relations extérieures, pour vous demander de vous exprimer clairement sur ces aspects? Malheureusement, il n'y en a pas d'autre, parce que le débat a été complètement confisqué aux membres du Fonds belge pour la sécurité alimentaire. Au sein de votre cabinet, on a visiblement déjà une idée très précise de ce qu'on veut faire de ce fonds. Nous avons un peu le sentiment d'être mis devant le fait accompli et de n'avoir plus qu'à avaliser une décision qui de facto nous amènera à voir disparaître ce fonds.
C'est pour cette raison que mon groupe dépose une motion de recommandation, demandant évidemment le maintien du Fonds belge pour la sécurité alimentaire. Et toutes les personnes qui sont ici présentes, car toutes les composantes de notre parlement sont représentées, y compris le ministre, peuvent très librement s'exprimer à l'égard de cette motion. Je serais ravie que chacun soutienne la proposition de maintien du Fonds belge pour la sécurité alimentaire. Et une fois que nous aurons nos assurances sur la préservation du Fonds belge pour la sécurité alimentaire et des moyens alloués à ce thème spécifique, nous pourrons alors tenir le reste des débats au sein du groupe de travail sur la manière d'améliorer le fonctionnement du fonds, sur la manière d'intégrer davantage ce thème dans l'ensemble des programmes et projets de la Coopération. Mais ne venez pas me demander de faire des réunions pour rien, au sein d'un fonds que vous voulez supprimer. Je serai ravie d'entendre que telle n'est pas du tout votre intention et que ce fonds sera maintenu.
01.05 Anne Dedry (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, u hebt gelijk. Het is niet omdat iets dertig jaar bestaat dat het moet blijven voortbestaan. U hoort mij hier het voortbestaan van het fonds as such niet verdedigen. Als er betere mogelijkheden zijn, dan is dat zo. Daarin geef ik u gelijk. Men moet niet verkokerd blijven denken omdat iets al zovele jaren bestaat.
Het enige wat ik vraag, in mijn functie als voorzitter van dit fonds, is dat er garanties zijn op voedselzekerheid. Dat wou ik u hier horen zeggen en dat hebt u ook gezegd. Dat wil ik verankerd zien. Dat is mijn doelstelling. Als ik dat niet zou doen, mijnheer de minister, zou ik ook geen goede voorzitter zijn van het fonds. Ik engageer mij ertoe om het nastreven van de doelstellingen van het fonds te faciliteren en om hierover, in overleg met u, garanties te krijgen.
Als er betere mogelijkheden zijn dan het fonds, hoor ik ze graag, maar die garanties hebben we nog niet gekregen. Uiteraard gebruiken we dan de politieke hefbomen die ons zijn toegekend.
Ten tweede, de Parlementsleden – daarin deel ik de mening van mijn collega – kunnen aanbevelingen doen. Dat staat in de wet. Wij werden inderdaad geconfronteerd met een duidelijke boodschap van uw kabinetschef, de heer Moors, die toch als een koude douche op ons neerkwam en de ongerustheid alleen maar gevoed heeft. Wij hebben toch wel het gevoel gehad dat er al een politieke beslissing was genomen. Wat met onze rol als Parlementslid? Hoe kunnen wij nog aanbevelingen doen?
Ten derde, ik apprecieer het dat u naar de officiële werkgroep komt en dat u de moeite hebt gedaan daarvoor een datum te vinden. We zullen daar inderdaad de discussie verder voeren, maar u moet begrijpen dat wij als Parlementsleden ook proberen om de hefbomen die wij hebben te gebruiken.
Tot slot, koppel ik hieraan een motie van aanbeveling, die zeer constructief is opgesteld en beide mogelijkheden vermeldt, dus zowel het voortbestaan van het Belgisch Fonds voor Voedselzekerheid als het verankeren en garanderen van voedselzekerheid als prioriteit in uw beleid.
01.06 Alexander De Croo, ministre: Chers collègues, il y a une distinction très claire entre les deux propos. Madame Dedry, vous accentuez l'importance du thème de la sécurité alimentaire et vous souhaiteriez qu'il soit garanti et demeure un élément important.
Ik wil toch een aantal elementen gebruiken om dat te staven. Artikel 19 van de wet van 2013 op de Belgische Ontwikkelingssamenwerking vermeldt landbouw en voedselzekerheid als een van de vier prioriteiten. Dat staat dus in de wet. In mijn beleidsverklaring heb ik ook gezegd dat voedselzekerheid een aandachtspunt is.
Voor de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen is er natuurlijk ook een rol om mij daarover continu te blijven ondervragen.
La différence entre vos propos et ceux tenus par Mme Grovonius, c'est que cette dernière met l'accent sur l'instrument. C'est totalement différent. Le thème est-il important? Oui et il sera même plus important dans le futur qu'il ne l'est aujourd'hui. Toutefois, si on veut une garantie sur l'instrument qui sera utilisé, il s'agit d'une toute autre discussion.
Dat is een gans andere discussie. Die discussie is geen uitgemaakte zaak, ze zal plaatsvinden samen met de werkgroep. Daar spelen Parlementsleden en ook andere actoren een rol in. Worden de Parlementsleden voor een voldongen feit gesteld? Absoluut niet. Mijn kabinetschef heeft de aanwezige Parlementsleden tweemaal expliciet gevraagd om een advies uit te brengen. Ik geef toe dat de zaken snel gaan. Alle respect daarvoor maar we hebben nog geen advies gekregen.
Aussi, madame Grovonius, si vous dites qu'il n'y a aucun moyen pour vous de jouer un rôle, ce n'est pas vrai. Nous vous avons invitée à émettre un avis, ce que vous n'avez pas encore fait jusqu'à présent.
Vous avez utilisé l'instrument de l'interpellation, fort bien! Mais le débat sur l'instrument le plus apte à utiliser aujourd'hui pour avoir le plus d'effets sur une approche intégrée, ce débat aura lieu et j'attends vos avis par rapport à ce sujet. Ensuite, nous aurons une discussion sur le fond au sein de ce groupe de travail.
01.07 Gwenaëlle Grovonius (PS): Monsieur le ministre, effectivement, vous avez bien compris, je me focalise autant sur la thématique que sur l'outil. Quelle est la raison pour laquelle je me focalise aussi sur l'outil? Parce que la création de cet outil a été, à un moment donné, une avancée majeure qui a permis non seulement de mettre en évidence cette thématique très importante de la sécurité alimentaire, mais aussi et surtout, via ce mécanisme, d'y allouer des moyens très spécifiques qui permettent de soutenir, de manière très concrète et pas seulement dans les principes, la thématique qui est celle de la sécurité alimentaire.
Ma crainte, et je ne suis toujours pas rassurée, car j'entends que la volonté de mettre un terme à ce fonds belge pour la sécurité alimentaire est bien réelle, ma crainte, c'est qu'en supprimant l'outil, on supprime de facto les moyens qui y sont alloués et que, dès lors, les moyens soient dilués dans une manne globale. Ainsi, tout ce qu'on l'on aura fait pour parvenir à mettre un accent spécifique sur cette question, tous ces efforts seront réduits à néant!
En ce qui concerne mon avis, premièrement, la date limite de dépôt est fixée au 16 juillet. Je ne suis donc pas en retard. Deuxièmement, mon avis sera très simple, monsieur le ministre. Ce sera le contenu de la motion.
En effet, je me vois mal commencer à discuter de la manière dont nous allons pouvoir réorganiser un fonds belge pour la sécurité alimentaire si la décision de le supprimer est d'ores et déjà prise. Cela n'a aucun sens.
Lorsque vous me direz que le fonds belge pour la sécurité alimentaire est maintenu, je vous ferai des propositions pour que notre travail au sein de ce fonds soit amélioré.
01.08 Anne Dedry (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, die aanbevelingen zijn onderweg. Ik heb onmiddellijk na de vorige vergadering een oproep gedaan aan alle Parlementsleden om de aanbevelingen over te maken. Dat staat ook in het Verslag.
Ik heb reeds een afspraak gemaakt met de
twee ondervoorzitters, de dames Van Hoof en Hufkens, om voor de werkgroep
samen te zitten om deze aanbevelingen in een tabel te gieten, zodat we zien in
welke richting we gaan. (Mevrouw Van Hoof knikt ter bevestiging)
Tot slot, het thema voedselzekerheid is zo belangrijk voor mij dat ik u daarmee in de formulering van mijn motie en van mijn uiteenzetting het voordeel van de twijfel geef, maar niet lang meer.
La présidente: En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.
Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.
Une première motion de recommandation a été déposée par Mme Gwenaëlle Grovonius et par MM. Philippe Blanchart et Stéphane Crusnière et est libellée comme suit:
“La Chambre,
ayant entendu les interpellations de Mmes Gwenaëlle Grovonius et Anne Dedry
et la réponse du vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l’Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste,
demande au gouvernement
1. de maintenir le Fonds belge pour la Sécurité alimentaire au-delà de 2020 en assurant son financement au même niveau qu’en 2014 via la Loterie nationale et la Coopération au développement comme actuellement;
2. dans le cadre de ce maintien, d’ouvrir une réflexion avec les parlementaires membres du groupe de travail en charge de ce fonds, l’administration et les organisations multilatérales et de la société civile impliquées dans la sécurité alimentaire afin de réformer son fonctionnement et de l’optimaliser dans la perspective de continuer son action et d’initier de nouveaux projets concrets en faveur de la sécurité alimentaire dans le monde;
3. dans le prolongement de la loi du 19 mars 2013 et de l’action du FBSA, de continuer de faire de la sécurité alimentaire un axe prioritaire tant au niveau budgétaire que thématique pour tous les volets de la Coopération belge au développement bilatérale directe et indirecte et multilatérale.“
Een eerste motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Gwenaëlle Grovonius en door de heren Philippe Blanchart en Stéphane Crusnière en luidt als volgt:
“De Kamer,
gehoord de interpellaties van de dames Gwenaëlle Grovonius en Anne Dedry
en het antwoord van de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post,
vraagt de regering
1. het Belgisch Fonds voor Voedselzekerheid ook na 2020 te handhaven en de financiering ervan, zoals dat thans het geval is, via de Nationale Loterij en de Ontwikkelingssamenwerking op het niveau van 2014 te behouden;
2. in het kader van die instandhouding een denkoefening op te starten met de Parlementsleden die in de werkgroep zetelen die dat fonds beheert, de administratie en de multilaterale en middenveldorganisaties die betrokken zijn bij de voedselzekerheid teneinde de werking ervan te hervormen en het te optimaliseren in het vooruitzicht van de voortzetting van zijn acties en het opzetten van nieuwe concrete projecten ten behoeve van de voedselzekerheid in de wereld;
3. in het verlengde van de wet van 19 maart 2013 en de acties van het BFVZ zowel op budgettair als op thematisch vlak van de voedselzekerheid een van de pijlers te blijven maken van de rechtstreekse en onrechtstreekse bilaterale en multilaterale Belgische Ontwikkelingssamenwerking in al haar onderdelen.“
Une deuxième motion de recommandation a été déposée par Mme Anne Dedry et est libellée comme suit:
“La Chambre,
ayant entendu les interpellations de Mmes Gwenaëlle Grovonius et Anne Dedry
et la réponse du vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l’Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste,
demande au gouvernement
de fournir des garanties quant à la qualité, à la quantité et au financement des projets axés sur la sécurité alimentaire dans le cadre, d’une part, du Fonds belge pour la Sécurité alimentaire, mais également, du futur fonctionnement intégré de la politique belge de coopération au développement en matière d’alimentation et d’agriculture.“
Een tweede motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Anne Dedry en luidt als volgt:
“De Kamer,
gehoord de interpellaties van de dames Gwenaëlle Grovonius en Anne Dedry
en het antwoord van de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post,
vraagt de regering
garanties naar én kwaliteit, én kwantiteit, én naar financiering voor de projecten die voedselzekerheid centraal stellen, zowel van het Belgisch Fonds voor Voedselzekerheid als van de toekomstige geïntegreerde werking binnen het Belgisch ontwikkelingssamenwerkingsbeleid voor voedsel en landbouw.“
Une motion pure et simple a été déposée par Mmes Rita Bellens, Nele Lijnen et Els Van Hoof et par MM. Jean-Jacques Flahaux, Peter Luykx et Tim Vandenput.
Een eenvoudige motie werd ingediend door de dames Rita Bellens, Nele Lijnen en Els Van Hoof en door de heren Jean-Jacques Flahaux, Peter Luykx en Tim Vandenput.
Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.
Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.
La réunion publique de commission est suspendue de 14.40 heures à 14.45 heures.
De openbare commissievergadering wordt geschorst van 14.40 uur tot 14.45 uur.
02 Interpellation de M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales sur "l'exigence de critères éthiques dans la sélection des pays hôtes d'évènements internationaux comme la Coupe du Monde" (n° 51)
02 Interpellatie van de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen over "de vereiste van ethische criteria bij de selectie van de gastlanden voor internationale evenementen zoals de Wereldbeker" (nr. 51)
02.01 Philippe Blanchart (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, en avril 2014, la Chambre adoptait une proposition de résolution, dont j'étais l'un des auteurs, appelant au respect des droits humains fondamentaux et à des conditions de travail décentes sur les chantiers de construction des Coupes du monde. C'était après le scandale des ouvriers du Qatar, pays organisateur de la Coupe du monde 2022.
La FIFA s'était alors déclarée concernée, mais a priori non responsable, de cette situation. Entre-temps, la corruption, les gaspillages et les atteintes aux droits sociaux ont continué à émailler les Coupes du monde successives. En témoignent la limitation des droits des travailleurs affectés aux chantiers de la Coupe du monde 2018 en Russie ou encore les chiffres hallucinants de décès constatés sur les chantiers qataris.
C'est face à ce constat que les nouveaux scandales liés à la gestion de la FIFA doivent servir de tremplin à une refonte totale de la Fédération internationale en une organisation beaucoup plus éthique et transparente. C'est la condition sine qua non pour pouvoir imposer des normes éthiques et sociales responsables à tous les candidats organisateurs de la Coupe du monde. Quels que soient les résultats des élections à la tête de la FIFA, celles-ci doivent impérativement être l'occasion de faire table rase du passé trouble de la FIFA pour retourner à un socle de valeurs respectueuses des droits sociaux: des conditions de travail décentes, des salaires décents, le respect des normes de loyauté, et j'en passe.
Si la compétence sportive est certes aux mains des entités fédérées, la responsabilité diplomatique dépend bien du niveau fédéral. Cela appelle donc à une réaction forte de notre diplomatie belge. Il s'agit en effet d'arrêter d'intervenir et de réfléchir au cas par cas, à chaque événement sportif ou non international, à des dénonciations de situations liées aux droits de l'homme, aux droits des travailleurs ou à la liberté d'expression. Il faut au contraire une réflexion beaucoup plus globale puisque, rappelons-le, le Mondial 2018 doit avoir lieu en Russie.
Pourquoi toujours s'indigner a posteriori lorsque les événements sont attribués à tel ou tel pays? Si les valeurs portées par des événements comme la Coupe du monde ou les Jeux olympiques sont essentielles, elles ne peuvent se concrétiser que lorsque ces événements prennent place dans un pays respectant pleinement et en tout temps celles-ci, sous peine d'apparaître comme un leurre et un précédent dangereux à l'échelle de la communauté internationale. Elles ne peuvent, de même, prendre tout leur sens que lorsqu'ils sont organisés par des fédérations, structures internationales transparentes, contrairement à l'image renvoyée actuellement par exemple par la FIFA.
Pour le groupe PS, si le boycott total sur le plan sportif de tels événements serait totalement contre-productif, l'organisation d'un événement international de cette envergure doit constituer un levier pour promouvoir les valeurs essentielles telles que le respect des droits humains, des conditions sociales et environnementales ou encore la liberté d'expression.
Monsieur le ministre, quel regard portez-vous sur la problématique de la sélection des pays hôtes pour des événements à portée internationale comme la Coupe du monde ou les Jeux olympiques? Comment ces procédures, auxquelles la Belgique est partie prenante, pourraient-elles être améliorées vers plus d'éthique et de transparence? Comment la diplomatie belge agit-elle pour défendre les valeurs humaines, les normes sociales et environnementales et la transparence dans le cadre de la sélection de ces pays hôtes? Comment la diplomatie belge se positionne-t-elle par rapport au scandale qui émaille actuellement la FIFA?
02.02 Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, monsieur Blanchart, je partage évidemment votre opinion selon laquelle un boycott d'événements sportifs serait contre-productif – je l'ai d'ailleurs signalé à plusieurs reprises. J'estime au contraire que ces événements sont des occasions utiles pour engager un dialogue sur le plan des droits sociaux comme sur les plans environnementaux et éthiques auxquels vous avez fait référence.
Je rappelle que la FIFA est une association internationale composée de 209 associations nationales dont l'Union royale belge des sociétés de football, association qui représente la Belgique. De même, le Comité international olympique (CIO) est à la tête du mouvement olympique qui, outre le CIO, est composé des fédérations internationales de sport et des 204 comités nationaux olympiques, dont le Comité olympique et interfédéral belge (COIB), qui représente le mouvement olympique et ses valeurs dans notre pays.
La diplomatie belge n'a dès lors pas de rôle à jouer dans la sélection des pays hôtes de la Coupe du monde ou des Jeux olympiques, matières qui, d'une part, ne relèvent pas de sa compétence et, d'autre part, sont gérées par des instances privées où ce sont des fédérations nationales et non l'autorité publique qui représentent notre pays. Ceci ne nous empêche pas d'appuyer des candidatures belges lorsqu'elles se présentent. C'est une autre démarche dans la communication, de façon générale.
Comme je l'ai déjà expliqué précédemment, cela ne nous empêche pas non plus de faire en sorte que la diplomatie belge soit active en matière de droits de l'homme dans les pays que vous citez. Notamment en fonction des sélections pour les prochaines Coupes du monde, j'ai eu l'occasion ces derniers mois de m'entretenir de la situation des travailleurs dans un certain nombre de chantiers spécifiques, comme de la situation des droits de l'homme de façon plus générale à de multiples reprises. Nous le faisons soit de manière bilatérale, soit à travers l'action de l'Union européenne et, bien entendu, dans un cadre politique, diplomatique et en dehors du cadre spécifiquement sportif.
En ce qui concerne votre question sur la situation au sein de certaines fédérations internationales, je souhaite que la Justice fasse son travail. Des enquêtes sont actuellement en cours. C'est aux autorités judiciaires d'aller au bout de ces enquêtes et de prendre les décisions appropriées. Il appartiendra ensuite aux fédérations sportives de se réorganiser et, probablement, de mettre en œuvre des réformes importantes.
Dans ce cadre, je ne vous cache pas qu'un dialogue avec les fédérations représentant la Belgique est important. Il peut se faire au départ des responsables directs du sport. Je pense aux autorités des Communautés qui ont directement la charge du volet sportif. Mais cela peut aussi se faire à travers mon département. Nous avons des contacts avec les responsables de ces fédérations, comme cela pourrait d'ailleurs se faire aussi à travers des contacts que le parlement pourrait avoir avec ces fédérations, bien que je ne veuille pas m'immiscer dans l'agenda parlemen-taire.
Je constate qu'il y a énormément de questions sur ces sujets ces derniers temps. Il ne serait peut-être pas inutile que la commission des Relations extérieures rencontre les représentants des fédérations évoquées. Je parle de la situation dans le monde du football d'un côté et du Comité olympique de l'autre. Cela vous permettrait d'avoir un échange sur ce que ces fédérations, ces représentants belges peuvent très concrètement développer comme initiatives au sein des structures internationales. De notre côté, nous agissons dans les contacts bilatéraux avec les pays concernés.
02.03 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie.
Dans l'esprit de ce qu'il faut mettre en place, nous avons une réflexion qui se croise. Le travail de la diplomatie belge doit effectivement se faire de manière inflexible pour revendiquer un certain nombre de droits sur lesquels on doit être intraitable. J'insiste sur le fait qu'il faut instaurer systématiquement un dialogue avec les pays organisateurs lorsque ces événements sont médiatisés et contestés a posteriori, ce qui est toujours le cas.
J'ai déposé une motion, qui est en voie de signature, pour plaider en faveur d'une refonte totale de la FIFA, pour qu'elle soit plus transparente et plus éthique, respectueuse des salaires plus décents, des conditions de travail et des normes de l'Organisation internationale du Travail. Cette motion a aussi pour objectif de rappeler que le Comité olympique, la FIFA ou les autres organisations et coupoles internationales doivent être en adéquation avec les valeurs qu'elles plaident. Elle vise enfin à faire adopter une position inflexible par notre pays quant à l'exigence des droits sociaux, environnementaux et humains, ainsi qu'à l'égard de la liberté d'expression et de l'attribution des grands événements.
Par ailleurs, je rejoins votre proposition d'inviter au sein de cette commission des représentants des coupoles internationales principales telles que la FIFA ou le Comité olympique afin de pouvoir discuter de ces problèmes éthiques. C'est une bonne idée. Je suggère, madame la présidente, d'acter que la proposition du ministre rejoint tout à fait le souci que nous avons de rencontrer des représentants de ces organisations.
La présidente: En conclusion de cette discussion les motions suivantes ont été déposées.
Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.
Une motion de recommandation a été déposée par Mme Gwenaëlle Grovonius et par M. Philippe Blanchart et est libellée comme suit:
“La Chambre,
ayant entendu l'interpellation de M. Philippe Blanchart
et la réponse du vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales,
demande au gouvernement
1. de plaider, via toutes les relations diplomatiques possibles, pour une refonte totale de la FIFA en une organisation beaucoup plus éthique et transparente afin d’assurer le respect par tous les États membres et tous les candidats organisateurs de la Coupe du monde de normes éthiques et socialement responsables (conditions de travail décentes, salaires décents, normes OIT, etc.);
2. d’appeler les organisations et coupoles internationales, telles que la FIFA ou le Comité International Olympique, à appliquer pleinement les valeurs et chartes auxquelles elles font référence dans leur suivi de la candidature et de l’organisation d’événements, notamment sportifs, à dimension internationale;
3. de prendre une position inflexible de la Belgique quant à l’exigence d’un socle de valeurs respectueuses des droits sociaux (conditions de travail décentes, salaires décents, normes OIT, etc.) comme indispensable à l’organisation de ce type d’événements en soulignant que le boycott total d’événements sportifs à dimension internationale, comme la Coupe du monde de football ou les Jeux Olympiques, serait contreproductif et inefficace puisque seuls les sportifs en pâtissent et que seule une réaction politico-diplomatique s’impose face à de telles situations;
4. de plaider en faveur d’une position belge, européenne et internationale cohérente lors de la candidature, de la sélection et, in fine, de l’attribution d’événements, notamment sportifs, à dimension internationale au regard des droits de l’Homme, de la liberté d’expression (Convention de sauvegarde des droits de l’homme et des libertés fondamentales du 4 novembre 1950) et des conditions sociales et environnementales.“
Een motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Gwenaëlle Grovonius en door de heer Philippe Blanchart en luidt als volgt:
“De Kamer,
gehoord de interpellatie van de heer Philippe Blanchart
en het antwoord van de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen,
verzoekt de
regering
1. via alle mogelijke diplomatieke wegen te pleiten voor het omvormen van de FIFA tot een veel ethischere en transparantere organisatie teneinde te bewerkstelligen dat alle lidstaten en alle kandidaat-gastlanden van de Wereldbeker ethische en maatschappelijk verantwoorde normen naleven (fatsoenlijke arbeidsomstandigheden, behoorlijke lonen, IAO-normen, enz.);
2. de internationale (koepel)organisaties zoals de FIFA of het Internationaal Olympisch Comité ertoe op te roepen de waarden en handvesten waarnaar zij verwijzen in hun verslagen over de voortgang op het stuk van de kandidatuur en de organisatie van internationale, met name sportieve, evenementen daadwerkelijk toe te passen;
3. als land een onbuigzaam standpunt in te nemen met betrekking tot de vereiste van een aantal basiswaarden met respect voor de sociale rechten (fatsoenlijke arbeidsomstandigheden, behoorlijke lonen, IAO-normen, enz.) als een absolute noodzaak voor de organisatie van dergelijke evenementen, en daarbij te benadrukken dat een totale boycot van internationale sportieve evenementen, zoals de Wereldbeker voetbal of de Olympische Spelen, contraproductief en ondoeltreffend zou zijn, aangezien alleen de sporters daaronder zouden lijden en dat voor dergelijke kwesties alleen een politiek-diplomatieke reactie aangewezen is;
4. bij de kandidaatstelling, selectie en ook de uiteindelijke toewijzing voor de organisatie van internationale, met name sportieve, evenementen te pleiten voor een coherent Belgisch, Europees en internationaal standpunt inzake de mensenrechten, de vrijheid van meningsuiting (het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950) en de sociale en ecologische criteria.“
Une motion pure et simple a été déposée par Mmes Sarah Claerhout et Nele Lijnen et par MM. Jean-Jacques Flahaux, Peter Luykx et Tim Vandenput.
Een eenvoudige motie werd ingediend door de dames Sarah Claerhout en Nele Lijnen en door de heren Jean-Jacques Flahaux, Peter Luykx en Tim Vandenput.
Le vote sur les motions aura lieu ultérieurement. La discussion est close.
Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.
03 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la dernière conférence sur la Syrie à Moscou" (n° 2063)
03 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de recente Syriëconferentie in Moskou" (nr. 2063)
03.01 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le vice-premier ministre, ma question est un peu ancienne puisqu'elle date du 4 février et nous sommes éminemment dans une région où tout évolue, malheureusement pas toujours en bien.
Du 26 au 29 janvier 2015, s'est tenue à Moscou une "rencontre consultative" entre Syriens sous l'égide de la diplomatie russe en vue de sortir ce pays de la crise dans laquelle il se trouve depuis 2011. Malheureusement, tout cela reste d'actualité. La Coalition nationale des Forces de la révolution et de l'opposition syrienne a refusé de participer à cette réunion, du fait du soutien apporté par la Russie au régime de Bachar el-Assad et de sa volonté de maintenir le régime actuel en place. Pour preuve, aucun parti politique n'était invité, aucun responsable de haut niveau n'était présent, à commencer par le ministre des Affaires étrangères syrien. Les individus ont juste été invités à valider le document en dix points, pré-rédigé par Vitaly Naumkin, président de l'Institut d'orientalisme de l'Académie des sciences de Russie.
Ce catalogue de bonnes résolutions n'avait pas pour but de remettre en cause le leadership de Bachar el-Assad. Il évoquait la protection de la souveraineté de la Syrie en même temps que la défense de l'État de droit et l'égalité de tous les citoyens, le respect de la démocratie et la lutte contre le terrorisme international. Cependant, il laissait sous silence les points centraux posés à Genève pour atteindre ces objectifs, à savoir la mise en place d'un organe de gouvernement transitoire, la restructuration de l'armée, les modifications à apporter aux missions des services de sécurité, raisons pour lesquelles il a été rejeté par la plupart des opposants.
Pouvez-vous nous dire où en est l'opposition au pouvoir syrien en place en ce qui concerne la définition d'une position commune susceptible de contribuer à la résolution de la crise syrienne, alors qu'une partie refuse de participer à une réunion à Moscou, quand d'autres sont prêts à avaliser les positions russes?
Pouvez-vous nous indiquer les actions menées par les chancelleries européennes et la Haute Représentante pour les Affaires extérieures et la Sécurité de l'Union européenne, Mme Mogherini, pour parvenir à une position commune des différentes forces en présence et à une avancée dans l'atteinte des objectifs posés par la réunion de Genève?
Pouvez-vous nous informer sur la réalité de la réponse du régime syrien à l'invasion de son territoire par Daesh ou ce que je préfère appeler les 'nazislamistes', et partant, s'il y a vraiment lieu de le considérer, à tout le moins, comme un opposant fiable et efficace au terrorisme islamiste?
J'ajouterai que l'actualité a évidemment encore évolué ces cinq derniers mois puisque les rebelles syriens lancent l'assaut sur Alep, qui est un bastion du régime. L'avancée des guérillas militaires entraîne que nous craignons même pour l'avenir à court terme du régime syrien, certes détestable, mais qui est, comme l'avait dit une députée européenne du PS, une espèce de rempart contre les 'nazislamistes'.
03.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur Flahaux, les pourparlers qui ont eu lieu à Moscou, fin janvier et début avril, ont rassemblé des représentants du régime de Damas et des membres de l'opposition, mais essentiellement à titre individuel. En effet, la Syrian Opposition Coalition (SOC), qui est l'organisation regroupant l'opposition, n'y a pas participé en tant que telle.
Il n'y a pas eu de résultats très concrets, mais un texte, les "principes de Moscou", exigeant le respect de l'indépendance et de l'intégrité territoriale de la Syrie, plaidant pour des mesures d'assistance humanitaire accrues et pour la fin des sanctions économiques. Mais il est clair que le rôle de la Russie comme soutien du régime de Damas n'a pas facilité le rapprochement entre des représentants de l'opposition et des représentants du régime.
Pour ce qui concerne la Belgique, comme l'Union européenne, d'ailleurs, lors du Conseil des Affaires étrangères du 9 février dernier, la Haute Représentante, Mme Mogherini a présenté la stratégie régionale de l'Union pour les conflits en Syrie et en Irak, ainsi que pour la lutte contre Daesh ou l'Islamic State of Iraq and al-Sham (ISIS). Lors du Conseil du 16 mars, un mois plus tard, cette stratégie a été formellement approuvée.
Un important volet de la stratégie est consacré à un règlement politique du conflit en Syrie, à propos duquel l'Union européenne soutient les efforts de l'envoyé spécial du secrétaire général des Nations unies, Staffan de Mistura, ainsi que les efforts des médiations qui sont organisées soit sur le plan local, soit à l'échelle internationale. Les discussions lancées par Staffan de Mistura ont commencé à nouveau - il y en avait déjà eu par le passé - le 5 mai dernier. Elles vont durer encore un certain temps. Il faut simplement accentuer la pression sur le régime de Damas. L'Union européenne s'est engagée à renforcer son assistance humanitaire.
Sur les négociations, il est évident qu'il faut discuter avec des représentants du régime de Damas. Nous l'avions d'ailleurs fait à l'occasion des premières discussions de Genève. Tout le monde s'accorde pour dire que le texte de Genève 1 est encore la base la plus concrète pour aller vers une transition politique. Ceci étant, cela ne veut pas dire que l'on discute avec le président Assad lui-même ou qu'on lui reconnaît un quelconque rôle dans la transition ou dans une solution d'avenir. Il a commis tellement de barbaries à l'égard de sa propre population que nous voyons mal comment il pourrait encore jouer un rôle, en tout cas dans une perspective de solution agréée par l'ensemble des parties.
Avoir autour de la table des représentants de la communauté alaouite et du régime de Damas est indispensable. Nous l'avons fait dans le passé. La deuxième tentative à Montreux allait dans la même direction.
En entendant les commentaires sur le rôle que le régime de Damas pourrait jouer pour bloquer l'avancée de Daesh, nous pouvons aussi nous poser la question de la responsabilité du président Assad dans l'émergence de groupes terroristes comme ceux-là et la capacité à travers les massacres qu'il a perpétrés, de voir un certain nombre de terroristes intervenir.
Sur le volet humanitaire, l'engagement est complet. Nous avons communiqué ce matin avec le secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, Theo Francken, sur le fait que ces deux derniers mois, malgré tous les débats européens dans lesquels nous essayons de convaincre nos partenaires de faire plus d'efforts ensemble pour accueillir des réfugiés syriens - la Belgique a déjà accueilli plus de 5 500 réfugiés et nous sommes prêts à faire plus, nous l'avons communiqué à la Commission européenne -, malgré tout cela, nous venons de mener une opération qui a permis d'accueillir en Belgique (cela s'est terminé le 4 juillet), 244 réfugiés venant d'Alep. À Alep, la pression était devenue épouvantable. Les minorités chrétiennes étaient devenues des cibles tout à fait désignées pour un certain nombre de groupes qui sont en train de se battre dans la région.
Les premières victimes des conflits en Syrie et en Irak sont les communautés musulmanes. Nous avons accueilli des personnes venant de Syrie, quelles que soient leurs convictions, leur origine. Nous l'avons fait à travers des transferts de personnes venant des camps. Il existe des camps dans tous les pays voisins: Turquie, Liban, Jordanie. Nous l'avons fait également en accueillant en Belgique des personnes qui étaient déjà sur le territoire européen et dans la zone Schengen.
À l'initiative d'un certain nombre d'organisations, nous avons choisi de franchir une étape supplémentaire en accueillant directement des personnes qui étaient encore présentes à Alep, il y a deux mois.
Entre le début du mois de mai et le 4 juillet, l'opération a été menée à bien. Je tiens vraiment à remercier nos équipes à Beyrouth, comme tous les services et départements de l'Asile et la Migration en Belgique qui ont permis que nous menions cette opération en octroyant des visas et un statut de protection à 244 personnes. Ce sont essentiellement des familles avec enfants, parfois avec des grands-parents pour ne pas laisser des personnes seules à Alep.
Cela peut paraître une goutte d'eau dans un drame aussi important que celui de la Syrie. Mais cela démontre la volonté de la Belgique d'être un acteur très présent sur le terrain humanitaire. Je suis très heureux que les associations et les personnes qui nous ont aidés à mener cette opération continuent maintenant à participer à l'accueil en Belgique. Ceci sur le plan local à travers des formations et un accompagnement.
Pour le reste, j'espère que, malgré tout, les négociations pourront déboucher sur une transition politique. Mais cela ne nous empêche pas de devoir mener ce genre d'action humanitaire un peu exceptionnel, mais qui démontre notre volonté d'être un acteur très présent sur le terrain syrien.
03.03 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le vice-premier ministre, il est vrai que la Syrie est une véritable bouteille à encre, un casse-tête chinois! La situation y évolue de jour en jour et, malheureusement, pas dans le sens d'une simplification.
Vous avez attiré notre attention, à juste titre, d'ailleurs – je profite de l'occasion pour féliciter le gouvernement à ce sujet –, sur l'aide apportée sur le terrain aux réfugiés, mais aussi sur l'accueil des Syriens en provenance directe de leur pays.
Par ailleurs, on sait que l'impact de la Syrie sur le Liban a toujours été important. Évidemment, la déstructuration de ce pays risque d'avoir des conséquences sur le Liban.
J'ai également évoqué le rôle de la Russie à laquelle vous avez également fait référence. On peut se demander si elle n'est pas en train de changer de positionnement dans la mesure où tout son personnel diplomatique a été rapatrié à Moscou. En général, ce genre de décision est toujours un signe de quelque chose.
Enfin, la stratégie politique doit être notre priorité. Cependant, au regard de la situation sur le terrain, on se demande si cela sera encore possible, même si nous devons continuer à y croire. Toujours est-il que, pour l'instant, il n'est plus question que de terrain militaire ou de guérilla, ce qui est extrêmement inquiétant.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Collega’s, aangezien we een vrij zware agenda hebben, verzoek ik u om de vragen en antwoorden beperkt te houden. In het Reglement staat dat de totale spreektijd voor vraag en antwoord vijf minuten bedraagt en voor repliek en antwoord twee minuten.
Vermits er zoveel vragen aan de agenda staan, en ik veronderstel dat dit ook in de toekomst het geval zal zijn, verzoek ik dat iedereen zich aan de tijd houdt.
04 Question de M. Jean-Jacques Flahaux au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la nomination de Robert Mugabe à la tête de l'Union africaine" (n° 2070)
04 Vraag van de heer Jean-Jacques Flahaux aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de benoeming van Robert Mugabe aan het hoofd van de Afrikaanse Unie" (nr. 2070)
04.01 Jean-Jacques Flahaux (MR): Madame la présidente, je confesse que j'ai été un peu long mais la Syrie est un problème particulièrement compliqué et évolutif. Je vais donc essayer d'être plus bref.
Monsieur le vice-premier ministre, fin de l'année dernière, le dictateur – il n'y a pas d'autre terme – Robert Mugabe avait sommé les États-Unis et l'Union européenne d'abandonner les sanctions à l'encontre du Zimbabwe et de lui-même. Ma question datant de février, c'est maintenant en partie chose faite, puisqu'en tant que nouveau président de l'Union africaine, il bénéficiera de la levée d'une des sanctions, celle lui interdisant de voyager sur le territoire de l'Union européenne.
Beaucoup considèrent cette nomination à la présidence tournante de l'Union africaine comme un pied de nez à l'Occident qui voit en Mugabe un paria. Mais après tout, on voit bien l'Arabie saoudite au Comité des droits de l'homme de l'ONU. Tout est donc possible! D'autres parlent de "hasard malheureux". La présidence devait revenir à un candidat d'Afrique australe et Mugabe était seul à se présenter. On est donc en droit, monsieur le vice-premier ministre, de se demander quel est le message que nous envoient les pays d'Afrique. Par ailleurs, certains avancent l'idée que l'Union africaine est devenue inexistante sur le plan international depuis un certain temps et qu'elle est surtout incapable de faire face aux nombreux problèmes auxquels elle est confrontée comme, par exemple, Boko Haram ou Ebola, ce dernier problème ayant été solutionné.
Monsieur le vice-premier ministre, comment voyez-vous l'évolution des relations de la Belgique, de manière bilatérale ou dans le cadre de l'Union européenne, avec le pays de M. Mugabe, d'une part, et avec l'Union africaine, d'autre part? Pensez-vous que cette nouvelle présidence suscitera de grands changements de politique de la part de l'Union africaine? Comment conciliez-vous cette nécessité de lever la sanction à l'encontre du représentant de l'Union africaine pour raisons diplomatiques évidentes et le message laxiste envoyé aux dictateurs grabataires accrochés depuis des décennies au pouvoir en Afrique et qui bafouent les libertés et les droits de l'homme? Je pense à ces présidents qui s'accrochent au pouvoir depuis plus de trente ans, comme c'est le cas en Guinée équatoriale, en Angola ou au Cameroun notamment. Je comprendrais très bien qu'en tant que ministre des Affaires étrangères, vous deviez me faire une réponse diplomatique.
04.02 Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, cher collègue, la Belgique souscrit à la politique de l'Union européenne à l'égard du Zimbabwe. Il s'agit d'un réengagement progressif, suite à la levée, le 1er novembre 2014, des mesures prises en vertu de l'article 96 de l'Accord de Cotonou.
La fin de ces mesures permet une approche plus globale à l'égard du Zimbabwe par le biais d'un dialogue plus structuré sur les politiques, l'État de droit et la démocratie, les droits de l'homme, la stabilité macroéconomique et l'amélioration du climat des investissements.
La réponse du gouvernement, à Harare, est constructive, comme l'ont notamment attesté les consultations sur le programme indicatif national. La résiliation des mesures prises en vertu de l'article 96 de l'Accord de Cotonou a permis au Zimbabwe d'obtenir de l'aide européenne dans le cadre du onzième Fonds européen de développement (FED).
Le programme indicatif national d'une valeur de 234 millions pour la période 2014-2020 est axé sur les soins de santé, le développement économique basé sur l'agriculture, la bonne gouvernance et le renforcement des institutions.
Par ailleurs, les mesures restrictives qui visent les atteintes aux droits de l'homme et aux libertés fondamentales ne semblent pas devoir être affectées par le processus de révision en cours et continuent d'influencer négativement les relations entre l'Union européenne et le Zimbabwe.
Les relations institutionnelles de la Belgique avec l'Union africaine passent, à nouveau, surtout à travers l'Union européenne. Ces dernières années, les relations ont progressivement gagné en importance. Ainsi, l'Union européenne est un partenaire crucial de l'Union africaine dans la lutte contre Al-Shabaab en Somalie. En outre, l'Union européenne est le plus grand bailleur de l'Union africaine pour sa mission internationale de soutien à la Centrafrique sous conduite africaine.
La Belgique continuera à rester en contact étroit avec la Commission de l'Union africaine pour ce qui concerne des dossiers africains prioritaires pour notre pays. Je pense notamment aux élections au Burundi et au dossier des Grands Lacs où l'Union africaine assure la vice-présidence, de concert avec les Nations unies, de l'accord-cadre d'Addis-Abeba.
La présidence de l'Union africaine est élue pour une période d'un an. En général, l'influence du président sur le fonctionnement et la politique de la Commission de l'Union africaine est relativement modeste. L'âge avancé du président Mugabe et les multiples défis de son pays sur le plan intérieur auront, sans doute, également un impact sur la façon dont il remplira son rôle de président. Je ne m'attends donc pas à de grands changements de politique au sein de l'Union africaine. Cela étant dit, il est vrai que, comme l'élection du dirigeant libyen, Mouammar Kadhafi, à la tête de l'Union africaine en 2009, la nomination de Robert Mugabe pour ternir le bon travail que l'Union africaine a entrepris, au cours des dernières années, est à peu près évidente.
Je crains donc surtout une atteinte à la réputation de l'organisation.
Concernant les sanctions, il ne s'agit pas d'une levée des sanctions mais d'un accord politique sur la possibilité d'une exemption à l'interdiction de voyage. Je pourrais vous donner le texte de la décision prise. Par l'exemption, l'Union européenne permet un fonctionnement plus normal et témoigne du respect qu'elle apporte aux décisions souveraines de l'Union africaine, un partenaire important. Elle émet également un signal mesuré envers le Zimbabwe, ne levant pas les sanctions, mais ne fermant pas non plus la porte à un réengagement progressif. Les décisions de l'Union européenne dans ce domaine sont prises à l'unanimité et la Belgique s'efforce d'adopter une attitude constructive. Comme des rencontres entre l'Union européenne et l'Union africaine, au niveau des présidents, ne sont pas envisagées pour l'instant, la question est encore théorique à ce stade.
04.03 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, au point de vue de l'Union africaine, il est extrêmement important d'aider à l'organisation de coopérations au sein de l'Afrique, d'autant que nous savons très bien que les frontières de la décolonisation sont celles de la colonisation et ne correspondent pas à la réalité des faits. Plus il y a d'organisations communes entre pays africains, plus c'est souhaitable, même si le signal de l'élection de M. Kadhafi d'abord, puis de M. Mugabe, sont des signaux un peu dommageables.
Pour ce qui est du Zimbabwe, ce pays se trouve dans une situation économique extrêmement grave. Il suffit d'observer qu'il faut des millions de leur devise pour réaliser de simples petites courses. Nous avons intérêt à essayer d'améliorer les choses, malgré les difficultés, l'autocratisme de son président.
J'observe positivement qu'il semble que ces derniers temps les incendies de fermes "blanches" particulièrement ont fortement diminué. Il y avait aussi des mouvements d'occupation illégale. Tout cela semble aller un peu mieux. Les droits de l'homme et la démocratie restent de gros problèmes puisque nous savons que l'opposition a été, en quelque sorte, volée de sa victoire lors des derniers scrutins. Je vous remercie de l'attention que vous portez à ce pays, ainsi qu'à l'Union africaine dont nous sommes proches.
L'incident est clos.
- mevrouw Sarah Claerhout aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "het plan 'Bedrijven en Mensenrechten'" (nr. 2196)
- mevrouw Gwenaëlle Grovonius aan de staatssecretaris voor Buitenlandse Handel, toegevoegd aan de minister belast met Buitenlandse Handel, over "het Nationaal Actieplan Bedrijven en Mensenrechten" (nr. 4185)
- Mme Sarah Claerhout au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "le plan 'Entreprises et Droits de l'homme'" (n° 2196)
- Mme Gwenaëlle Grovonius au secrétaire d'État au Commerce extérieur, adjoint au ministre chargé du Commerce extérieur, sur "le Plan d'Action national Entreprises et Droits de l'Homme" (n° 4185)
05.01 Sarah Claerhout (CD&V): Mijnheer de minister, mijn vraag heeft vooral betrekking op de stand van zaken.
Het regeerakkoord stelt dat een eerste Nationaal Actieplan Bedrijven en Mensenrechten zal worden uitgewerkt, in samenwerking met de bevoegde departementen en entiteiten. Ook uw beleidsverklaring gaat hierop in. Dit plan moet de VN-richtlijn operationaliseren voor bedrijven, het Ruggie Framework, dat ijvert voor actiepunten inzake mensenrechten voor bedrijven.
Tijdens de vorige legislatuur werd reeds een voorontwerp opgemaakt en vorig jaar werd een stakeholdersbevraging georganiseerd. De Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling wacht momenteel de draftversie van het nationaal actieplan af om verder te kunnen werken.
Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen.
Welke stappen zult u hieromtrent nog zetten in 2015? Welke timing stelt u verder voorop?
05.02 Gwenaëlle Grovonius (PS): Monsieur le ministre, ma question porte également sur ce Plan d'action national Entreprises et Droits de l'homme. Où en est sa rédaction? Quelles en sont les grandes orientations et les objectifs? Quelles sont les actions prévues pour les atteindre? Quels sont les indicateurs destinés à en évaluer l'impact durable?
05.03 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, collega’s, mijn administratie werkt actief samen met het Federaal Instituut voor Duurzame Ontwikkeling en in nauwe samenwerking met de collega’s van andere federale overheidsdiensten en –instellingen, evenals met de Gemeenschappen en Gewesten, om een eerste actieplan Business and Human Rights zo grondig en snel mogelijk uit te werken. Ook op EU-niveau wordt de opstelling van een nationaal actieplan voor de lidstaten voorgeschreven.
Uiteraard is dit actieplan een van de prioriteiten van mijn mensenrechtenbeleid voor 2015. Zoals u weet, werkt mijn administratie reeds sinds 2013 aan het dossier. De materie is complex en er zijn veel stakeholders bij betrokken: naast de verschillende overheden, uiteraard ook onze bedrijven, de vakbonden en het maatschappelijk middenveld. Daarom werd tot een ruime, transparante en zo flexibel mogelijke aanpak beslist.
Concreet vinden de gesprekken over het nationaal actieplan plaats binnen de werkgroep Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen van de Interdepartementale Commissie voor Duurzame Ontwikkeling, die door het Federaal Instituut voor Duurzame Ontwikkeling wordt voorgezeten. Daar bevindt zich de inhoudelijke expertise.
Vanuit deze werkgroep werd in 2014 een bevraging van de stakeholders uitgestuurd naar meer dan vijftig organisaties uit het maatschappelijk middenveld, inclusief organisaties die bedrijven vertegenwoordigen en vakbonden. Het resultaat van deze bevraging vindt u op de website van de Interdepartementale Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (ICDO). Op basis van de antwoorden op deze bevraging en een analyse van de huidige Belgische situatie met betrekking tot de 31 VN-richtlijnen in kwestie, werkt een kernteam van de werkgroep momenteel aan een eerste ontwerp van actieplan.
We zullen de consultaties met de regio’s, die ook een belangrijke rol hebben in dit kader, voortzetten. Te gepasten tijde zal een consultatie over dit ontwerp plaatsvinden met alle stakeholders, ook de bevoegde nationale adviesraden.
Les droits des travailleurs ont été identifiés comme un des domaines prioritaires à analyser et à aborder tant au niveau de l'état de lieux qu'au niveau du plan d'action lui-même.
En outre, ce plan fournira aussi l'occasion de réaffirmer des engagements pris dans d'autres fora que celui du Conseil des droits de l'homme, et qui recoupent les mêmes principes, comme l'Organisation de coopération et de développe-ment économiques ou l'Organisation interna-tionale du Travail.
Le plan d'action a pour but de sensibiliser nos entreprises qui ne le seraient pas encore au respect des droits de l'homme à titre propre mais aussi dans leurs chaînes d'approvisionnement.
Quand nous enverrons d'ailleurs un projet pour consultation aux différentes commissions et comités d'avis nationaux, je propose de l'envoyer également à la Commission des Relations extérieures de la Chambre.
05.04 Sarah Claerhout (CD&V): Mevrouw de voorzitter, ik heb geen opmerkingen meer. We zullen het lezen als het verschijnt.
05.05 Gwenaëlle Grovonius (PS): Monsieur le ministre, le texte vise à mettre en place un traité international contraignant, qui imposerait aux entreprises transnationales de respecter les droits sociaux, économiques, démocratiques, humains des personnes présentes dans les pays et régions où elles exercent des activités.
Ce texte discuté actuellement au Conseil des droits de l'homme de l'ONU ne rencontre pas vraiment un grand soutien de la part de l'Union européenne et de ses États membres. Visiblement, notre pays ne le soutient pas davantage. D'après ce que j'ai pu lire, nous nous y sommes opposés. Par ailleurs, lors de la réunion qui s'est tenue récemment, personne ne représentait la Belgique au Conseil des droits de l'homme de l'ONU.
Je crains malheureusement que ce Plan d'action Droits de l'homme et Entreprise n'ait de bénéfique que le nom et qu'il n'aille pas très loin dans ce que nous voulons mettre en œuvre en Belgique.
J'espère me tromper.
05.06 Didier Reynders, ministre: Ce sont deux choses totalement différentes.
Nous sommes en train de parler d'un plan d'action national. Vous faites allusion, comme je l'ai vu sur Twitter, à une campagne menée parce que la Belgique serait absente aux discussions aux Nations unies au sujet d'une initiative de l'Équateur et de l'Afrique du Sud que nous ne partageons pas du tout.
C'est volontairement qu'avec beaucoup d'autres États européens, nous avons choisi de ne pas participer à cette discussion sur un projet qui ne correspond pas du tout aux initiatives que nous souhaitons prendre. Je peux comprendre qu'un certain nombre d'ONG passent leur temps à faire croire que l'on refuse de débattre des droits humains.
Nous préparons un plan d'action national. Nous nous inscrivons dans la logique suivie par l'Union européenne mais nous ne sommes pas d'accord - et cela arrive très souvent aux Nations unies - avec une initiative prise par deux pays: l'Équateur et l'Afrique du Sud.
Je vous invite à lire l'initiative et vous verrez alors les raisons assez évidentes pour lesquelles nous ne sommes pas d'accord avec cette orientation.
05.07 Gwenaëlle Grovonius (PS): C'est bien ce que je dis, j'éprouve les plus grandes craintes sur le contenu de ce plan d'action belge en matière de droits de l'homme et des entreprises, surtout après les propos que vous venez de tenir. Je ne vois pas en quoi la Belgique devrait s'opposer à la mise en œuvre de règles internationales contraignantes pour imposer aux entreprises transnationales de respecter les droits sociaux, économiques, démocratiques et humains. Nous pourrons peut-être en reparler.
C'est d'autant plus inquiétant vu le débat que nous avons eu ce matin sur les minerais des conflits et la position adoptée par la majorité sur ce point, qui va à mon sens à l'encontre des droits humains les plus fondamentaux que l'on aurait à défendre.
L'incident est clos.
- de heer Peter De Roover aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de toestand in Libië" (nr. 2381)
- de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de toestand in Libië" (nr. 2583)
- de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "het vermoeden dat er zich jihadstrijders bevinden onder de illegalen afkomstig uit Libië" (nr. 4622)
- M. Peter De Roover au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la situation en Libye" (n° 2381)
- M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la situation en Libye" (n° 2583)
- M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la suspicion de la présence de combattants djihadistes parmi les clandestins en provenance de la Libye" (n° 4622)
06.01 Peter De Roover (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, Libië heeft aan de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties gevraagd om het wapenembargo tegen het land op te heffen om – letterlijk – beter gewapend te zijn in de strijd tegen terreurorganisatie IS. De regering heeft dat gevraagd naar aanleiding van de onthoofding van 21 Egyptische kopten in Libië. De minister van Buitenlandse Zaken van de Libische regering meent dat er nood is aan meer materiaal en wapens om het terrorisme een halt toe te roepen. Hij vraagt niet om een militaire interventie, maar heeft eerder hulp gevraagd aan buurland Egypte, dat trouwens een overeenkomstige resolutie zou voorbereiden voor de VN-Veiligheidsraad.
Ondertussen, sinds ik de vraag heb ingediend, weten we dat Tunesië een muur van 170 kilometer bouwt op de grens met Libië om de IS-strijders tegen te houden. Er blijkt dus wel degelijk een zeer concrete nood te zijn.
Vandaar mijn vragen, mijnheer de minister.
Kunt u het standpunt van België toelichten met betrekking tot de vraag tot opheffing van het wapenembargo? Rusland heeft al gezegd dat het eventueel wapens zou leveren. U kent ook het risico. Bij wie komen de wapens terecht wanneer wij ze leveren?
Ten tweede, onder welke omstandigheden vindt u het opheffen van het wapenembargo een nuttig element in de strijd tegen IS?
Ten derde, kunt u een inschatting maken van de huidige sterkte van IS in Libië? Ze zouden ook kuststeden hebben ingenomen enzovoort. Kunt u dat bevestigen?
Wat is de uitweg uit een conflict in een land met de facto twee of meer regeringen, met een onderlinge strijd tussen milities? Is een politieke eenheid op korte of middellange termijn mogelijk in Libië?
06.02 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, je ne reviendrai pas sur le drame du mois d'avril et les nombreuses victimes qui donnaient un triste écho aux deux questions que je vous avais posées au mois de novembre concernant la situation en Libye. Je vous avais interrogé sur la mission entamée par M. Leon, l'émissaire spécial des Nations unies, visant à apporter une solution politique et pacifique au conflit en Libye, ainsi que sur la propagation du fléau islamiste sur le territoire. Où en est-on dans cette tentative de médiation? Les parties en présence seraient-elles proches d'un accord final susceptible d'aboutir à un gouvernement d'union nationale? Pouvez-vous nous en dire plus sur l'évolution de ces négociations?
La Commission a soumis une série de dix mesures d'urgence pour faire face à la crise des migrants en Europe. Le dossier libyen y figure. Quelles sont les initiatives diplomatiques que vous envisagez en la matière? De quel relais disposez-vous?
Selon un conseiller du gouvernement libyen, des djihadistes se feraient passer pour des migrants afin de gagner l'Europe. Ils s'infiltreraient ainsi sur le vieux continent par le biais d'embarcations clandestines. Rappelons que la branche libyenne de l'État islamique s'est fait connaître dans le monde entier en décapitant sur une plage 21 Égyptiens. Les bourreaux avaient alors placé l'Europe dans leur ligne de mire en proclamant: "Aujourd'hui, nous sommes au sud de Rome sur la terre musulmane de la Libye."
D'aucuns affirment que l'État islamique n'a aucun intérêt à investir dans l'envoi de combattants clandestins depuis la Libye. Il est beaucoup plus intéressant de faire appel à des sympathisants qui se trouvent déjà en Europe ou d'y envoyer des djihadistes titulaires de passeports européens. Monsieur le ministre, quel regard portez-vous sur cette annonce? Selon vous, s'agit-il d'une déclaration alarmiste visant à attirer l'attention, d'une véritable alerte ou encore d'une manière pour le gouvernement de Tobrouk, seul exécutif reconnu par la communauté internationale, de renforcer sa position en interne?
06.03 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, collega’s, de crisis in Libië heeft een directe impact in Europa, zoals de tragische gebeurtenissen op de Middellandse Zee helaas aantonen.
In mijn antwoord op vragen omtrent de vluchtelingencrisis ga ik dieper in op deze aspecten van de Libische problematiek.
Les conditions de vie dans le pays se détériorent progressivement. Les deux camps, assistés par des milices qui suivent parfois leur propre agenda, continuent à s'opposer. Plusieurs conflits locaux et tribaux compliquent encore la situation.
Sur le plan humanitaire, la situation reste grave: on compte un demi-million de déplacés sur une population de cinq millions de Libyens, tandis que près d'un million de réfugiés se trouvent en Tunisie.
Il y a des pénuries de médicaments, d'eau et d'électricité.
L'insécurité croissante entrave l'accès aux populations et a conduit la plupart des travailleurs humanitaires internationaux à quitter le pays. L'absence d'ONG sur le terrain limite la capacité d'action de la communauté internationale et l'accès à l'information pour l'évaluation des besoins.
De afgelopen maanden slaagde de speciale VN-gezant voor Libië, de heer Bernardino León, er wel in het dialoogproces gaande te houden. Verschillende dialoogsessies werden georganiseerd in Marokko, Algerije en Brussel om een akkoord voor te bereiden tussen de strijdende partijen, dat moet leiden tot de oprichting van een regering van nationale eenheid.
Eind april legde speciaal gezant León de partijen een ontwerpakkoord voor. Op deze tekst wordt nu verder gewerkt, met de ondersteuning van de internationale gemeenschap. De partijen kwamen nog samen in Berlijn op 10 juni en in Marokko op 25 juni.
Cela n'empêche pas que les obstacles sur la voie d'un accord sont encore nombreux. La polarisation entre les deux camps principaux reste bien réelle, tandis que des divisions existent au sein de chacun d'eux. En outre, les acteurs régionaux ont leur propre agenda.
Er wordt met de betrokken landen gecommuniceerd opdat zij hun gesprekspartners in Libië ertoe zouden bewegen constructief deel te nemen aan de onderhandelingen.
Il est crucial qu'un gouvernement d'union nationale soit établi le plus vite possible pour stabiliser le pays et relever les nombreux défis. Les réseaux terroristes, notamment Al-Qaïda et le groupe État islamique, se servent d'un manque de contrôle effectif des autorités.
Les derniers mois, le groupe État islamique s'est consolidé en Libye dans la région de Syrte et à Derna et est actif autour de Tripoli et Benghazi. Selon notre compatriote Gilles de Kerchove, coordinateur de l'Union européenne pour la lutte contre le terrorisme, les réseaux terroristes profitent des systèmes lucratifs d'immigration irrégulière.
Bien que des risques existent et que nous soyons vigilants, il n'y a, monsieur Blanchart, aucune indication que les terroristes eux-mêmes aient utilisé ces voies maritimes très dangereuses pour atteindre l'Europe.
U zult zich herinneren dat eind februari een voorstel circuleerde bij bepaalde leden van de VN-Veiligheidsraad om het wapenembargo voor de regering op te heffen, opdat deze beter het hoofd zou kunnen bieden aan IS. Anderen vreesden dat deze wapens in de verkeerde handen zouden terechtkomen. Uiteindelijk werd op 27 maart resolutie nr. 2214 van VN-Veiligheidsraad aangenomen, die focust op contraterrorisme en een ernstige bezorgdheid uitdrukt over de bedreiging van de internationale vrede en veiligheid door, onder meer, IS. Alle VN-lidstaten worden aangemoedigd om de terroristische organisaties te bestrijden. Het Libië-sanctiecomité wordt gevraagd verzoeken om wapens te leveren aan de Libische overheid voor gebruik door het leger om IS te bestrijden, met spoed in overweging te nemen. Dit gaat veel minder ver dan het opheffen van het wapenembargo, waarvan België steeds tegenstander is geweest. Ik heb altijd dezelfde redenering gevolgd inzake de end user van een mogelijke wapenlevering.
Les États membres de l'Union européenne sont conscients de l'importance de la stabilité de la Libye, laquelle a figuré à l'agenda de chaque Conseil Affaires étrangères de l'Union depuis octobre 2014. Cela a permis à l'Union d'envoyer un message politique continu et cohérent aux acteurs libyens et régionaux.
Le rôle de l'Union est, tout d'abord, de soutenir les efforts de Bernardino León et d'encourager toutes les parties libyennes à participer au dialogue politique en cours. Elle devra ensuite appuyer les résultats qui découleront du processus de médiation sous l'égide des Nations unies. Elle examine pour le moment comment les moyens à sa disposition peuvent être utilisés en soutien d'un gouvernement d'union nationale qui n'a, je le répète, toujours pas vu le jour.
06.04 Peter De Roover (N-VA): Mijnheer de minister, ik meen dat zij die nog twijfelden recent wel hebben ontdekt dat Libië bijzonder dichtbij ligt. Water is trouwens een materie die makkelijk te overbruggen is en dat blijkt uit het feit dat er zich na het instorten van het Libische regime een permanente route heeft kunnen ontwikkelen.
Ik moet u niet overtuigen van het belang van dit alles, ook voor onze eigen veiligheid trouwens. Ik mag hopen dat u een tussenweg vindt.
U hebt heel terecht gezegd dat het opheffen van een wapenembargo niet evident is omdat men nooit de eindgebruiker van een wapen kent. Wij hebben al heel wat ellende veroorzaakt door indirect aan de verkeerde mensen wapens te leveren. Dit mag de creativiteit echter niet in de weg staan om te trachten mensen en regimes te helpen die samen met ons de strijd tegen IS willen voeren.
06.05 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses concernant les filières djihadistes et les voies qu'elles utilisent. Je rejoins ce que dit mon collègue quand il s'agit d'assurer notre propre sécurité en la matière.
La situation est plus qu'inquiétante. Je ne suis pas rassuré car on sait que sur place, les conflits locaux et tribaux sont à leur paroxysme, les populations manquent d'eau et d'alimentation. Il est difficile de se reconstruire dans de telles conditions. Un rétablissement de la paix paraît impossible sans un État de droit, sans une stabilité des institutions. C'est la clé de voûte pour une amorce de solution à long terme pour la Libye. Je suis inquiet quand j'entends que les tentatives de médiation de M. León patinent toujours et que la situation n'évolue pas. La Libye est un des nœuds du problème lié à cette radicalisation et à cette violence internationale.
L'incident est clos.
- de heer Peter Luykx aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de precaire toestand in Oost-Oekraïne" (nr. 2392)
- de heer Peter Luykx aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "het verlengen van de sancties tegen Rusland" (nr. 3024)
- de heer Peter Luykx aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de migratiestroom vanuit Oekraïne" (nr. 3025)
- de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "grootschalige legeroefeningen in Rusland" (nr. 3263)
- de heer Peter Luykx aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de naleving van Minsk II en de toekomst van Oekraïne" (nr. 3470)
- de heer Peter Luykx aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de zwarte lijst voor parlementsleden uit de EU" (nr. 4771)
- de heer Peter Luykx aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "het Belgisch-Russisch conflict over de afhandeling van de zaak-Yukos" (nr. 5296)
- de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de zwarte lijst van Rusland" (nr. 5356)
- de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de evaluatie van de Europese economische sancties tegen Rusland" (nr. 5461)
- heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de toestand van de Russischsprekenden in Oost-Oekraïne" (nr. 5694)
- M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la situation précaire dans l'Est de l'Ukraine" (n° 2392)
- M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la prolongation des sanctions contre la Russie" (n° 3024)
- M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "le flux migratoire au départ de l'Ukraine" (n° 3025)
- M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "les manoeuvres militaires de grande ampleur en Russie" (n° 3263)
- M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "le respect de Minsk II et l'avenir de l'Ukraine" (n° 3470)
- M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la liste noire russe reprenant le nom de députés européens" (n° 4771)
- M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "le conflit belgo-russe concernant l'affaire Ioukos" (n° 5296)
- M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la liste noire de Moscou" (n° 5356)
- M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "l'évaluation des sanctions économiques européennes contre la Russie" (n° 5461)
- M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la situation des russophones de l'Est de l'Ukraine" (n° 5694)
De voorzitter: De heer Luykx is verontschuldigd.
07.01 Philippe Blanchart (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, ma première question concerne les mouvements de l'armée russe. L'armée russe a entamé des manœuvres militaires de grande ampleur dans plusieurs régions de Russie, déployant notamment 8 000 artilleurs en Crimée et dans le sud-est du pays, près de la frontière avec l'Ukraine.
Cette série d'exercices militaires, qui a duré jusqu'à la fin du mois de mars, a impliqué le déploiement de soldats dans la péninsule annexée de Crimée, en Arménie et dans les deux républiques séparatistes géorgiennes d'Abkhazie et d'Ossétie du Sud. Parallèlement, la marine russe a lancé plusieurs opérations distinctes. La flotte de la mer Noire, basée en Crimée, a simulé l'attaque d'une marine ennemie tandis que la flotte de la Baltique, basée au Nord, a affronté une attaque aérienne fictive. Dans le centre de la Russie, environ 200 tankistes se sont entraîné à assiéger une ville. En Sibérie, des unités aériennes s'entraînent à répondre de façon pratique à une guerre électronique. Bref, environ 40 000 militaires ont participé à ces exercices, ainsi qu'une quarantaine de bâtiments de guerre et quinze sous-marins.
La Russie est habituée aux grandes manœuvres militaires mais celles-ci ont généralement lieu dans une seule région, avec un objectif militaire bien déterminé.
Monsieur le ministre, où en est-on aujourd'hui? Alors que les tensions entre l'Occident et la Russie au sujet de l'Ukraine sont à leur comble, comment avez-vous perçu ces manœuvres? Comment l'OTAN s'est-elle positionnée face à celles-ci? Quels étaient les objectifs de cette opération?
Ma deuxième question concerne la liste noire de Moscou.
La publication de la liste de 89 personnalités politiques occidentales désormais interdites de territoire russe suscite des réactions diverses. L'existence de cette liste était connue mais on ignorait sa composition. À la fois fières et scandalisées d'y figurer, pour la majorité d'entre elles, les personnes visées auraient manifesté leur opposition de principe à la politique russe, sans précision sur ce que recouvre vraiment cette notion.
Selon certains, il s'agit surtout pour Moscou d'appliquer le principe du coup pour coup en réponse aux sanctions occidentales. L'échéance de ces dernières tombe le 31 juillet. Leur prolongation éventuelle devait être débattue lors du sommet de juin de l'Union européenne. Le sujet reste particulièrement clivant tant sur le plan politique qu'intellectuel.
Quels sont les Belges repris sur cette liste? Comment avez-vous interprété et réagi à cette annonce? Selon vous, quelles pourraient en être les répercussions? Dans ce contexte, comment ont été abordées les discussions concernant l'avenir des sanctions occidentales vis-à-vis de la Russie? Une position commune au sein de l'Union européenne se dessine-t-elle sur l'avenir de ces sanctions et la recherche permanente d'une désescalade?
J'en arrive précisément aux sanctions économiques.
La crise russe et la prolongation des sanctions pourraient avoir de lourdes conséquences. Les avis divergent considéra-blement à ce sujet en fonction des différents rapports et analyses réalisés. Ainsi, selon une étude de l'Institut autrichien de recherche économique Wifo (Österreichische Institut für Wirtschaftsforschung), plus de 2 millions d'emplois et environ 100 milliards d'euros de richesses produites seraient menacés.
La Commission, quant à elle, se veut plus rassurante. Son rapport conclut que les effets des sanctions sur l'économie européenne seront "relativement minimes et gérables", d'autant que les entreprises vendraient désormais une partie de leurs marchandises dans d'autres pays.
Le 27 mai, la Commission affichait même sa confiance dans le fait que les effets négatifs actuels des sanctions allaient diminuer. Pour rappel, vis-à-vis de la Russie, notre objectif est de maintenir le dialogue vers une désescalade, sans pour autant tomber dans la naïveté. Toute sanction doit servir l'objectif de désescalade. Il s'agit, dès lors, d'adopter des sanctions proportionnées, réversibles et réellement efficaces vis-à-vis de la Russie, tout en tenant compte de leurs conséquences sur notre économie, qui pourraient être très lourdes.
Monsieur le ministre, quel sentiment vous inspirent ces déclarations? Sur quels critères et quels éléments se base le rapport de la Commission? Quelle est l'évaluation de l'impact des sanctions russes sur les différents secteurs concernés de l'économie belge et européenne? Serait-il possible qu'outre les sanctions déjà prises vis-à-vis de l'économie européenne, la Russie décide de "délister" les entreprises européennes? Cela constituerait un grand handicap pour nos entreprises si une levée de l'embargo devait être décidée de part et d'autre. Enfin, et plus globalement, comment voyez-vous évoluer les relations entre la Belgique, l'Union européenne et la Russie à moyen et long termes dans ce contexte afin de rechercher une désescalade durable via la diplomatie?
Monsieur le ministre, j'en arrive à ma troisième question concernant la situation des russophones de l'Est de l'Ukraine.
Le mardi 23 juin, une réunion présidée par le ministre français des Affaires étrangères, avec les chefs de la diplomatie russe, ukrainienne et allemande, devait faire le point sur la mise en œuvre des accords de paix de Minsk en Ukraine. Cette rencontre se déroulait alors même que de nouveaux affrontements provoquaient la mort de quatre personnes dans l'Est du pays. Selon certaines sources, vers Donetsk, les deux camps seraient au bord d'une guerre à grande échelle. La population ne souffre pas seulement des affrontements mais également des conséquences du blocus imposé par les parties.
Dans ce contexte, 260 000 Ukrainiens, anciens réfugiés, sont désormais installés en Russie. Bon nombre d'entre eux estiment n'avoir aucun espoir de toucher leur retraite en Ukraine et tentent de refaire leur vie par-delà la frontière. D'autres n'ont qu'une idée en tête: rentrer chez eux malgré le danger, même s'ils craignent un éventuel retour en fonction de leur statut de réfugié. Au total trois millions d'Ukrainiens auraient fui les combats dans l'Est pour la Russie.
Monsieur le ministre, que pouvez-vous nous dire des conclusions auxquelles a abouti cette réunion? Comment s'annoncent, d'une part, la mise en place d'une nouvelle Constitution ukrainienne d'ici la fin 2015 et, d'autre part, l'organisation d'élections locales conformément à la législation du pays, selon les accords de Minsk dans le contexte actuel?
La situation difficile des Ukrainiens russophones est-elle prise en considération et de quelle manière? Surtout, qu'en est-il de la distribution de l'aide humanitaire européenne dans cette région? Y a-t-il une évaluation de cette aide? Cette population russophone de l'Est de l'Ukraine bénéficie-t-elle véritablement de cette aide consentie?
07.02 Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, monsieur Blanchart, les accords conclus à Minsk en septembre 2014 et en février 2015 constituent la seule référence internationalement agréée pour sortir du conflit et le format dit "de Normandie" représente le meilleur moyen d'avancer avec la Russie et l'Ukraine vers une solution dans les circonstances actuelles. Concrètement, il n'y a pas d'autre option que d'œuvrer par le dialogue dans ce cadre.
Concernant la situation militaire sur le terrain, le nombre et la gravité des incidents armés ont diminué de manière sensible mais les violations du cessez-le-feu restent nombreuses. Le retrait des armes lourdes a commencé et l'accès de la mission de l'OSCE s'est amélioré. On a assisté également à des progrès sur le plan humanitaire. Un bon nombre de prisonniers ont été échangés. Le processus est toutefois suspendu. On ignore exactement combien de personnes doivent encore être libérées.
Concernant la distribution de l'aide humanitaire, des progrès restent à faire en matière d'accès et de distribution effective. En juin 2015, l'aide humanitaire totale de l'Union européenne et de ses États membres à l'Ukraine s'est élevée à 223 millions d'euros, dont 62 millions d'euros par la Commission et 2 millions d'euros fournis directement par la Coopération belge. Je n'ai pas connaissance d'un rapport d'évaluation global au sujet de cette aide.
Je suis surtout préoccupé en ce qui concerne les problèmes de démarrage de processus politique qui doit mener à un règlement politique global avec, pour corollaire, le rétablissement du contrôle de l'Ukraine sur sa frontière interétatique avec la Russie. La réunion du 23 juin 2015 dans le cadre du format Normandie au niveau des ministres des Affaires étrangères n'a malheureusement pas abouti à des avancées concrètes substantielles. Les parties ont de profondes divergences concernant notamment les élections, l'amnistie, la réforme constitutionnelle, le statut des partici-pants, le format des discussions et encore un certain nombre d'autres points. Sans vouloir nier la lourde responsabilité russe, il faut reconnaître que seule une forte volonté politique de toutes les parties impliquant des concessions difficiles pourrait permettre d'avancer. On peut se demander si cette volonté politique est présente.
Je suis convaincu que le Conseil de l'Europe, à travers l'expertise de la Commission de Venise, notamment, peut apporter une contribution très utile à ce processus politique. Encore faut-il que les parties concernées le demandent. En cas d'élections dans le Donbass, il serait aussi essentiel que l'OSCE puisse y mener une observation crédible.
Quant à la situation en Ukraine, elle reste très précaire. L'Ukraine est en négociation avec ses créanciers pour restructurer sa dette extérieure. Le pays a encore besoin d'un soutien considérable de la communauté internationale, tant au plan politique que financier. Ce soutien est conditionné par des réformes substantielles tant dans la gestion de l'économie que dans le fonctionnement de la Justice ainsi que le secteur de la sécurité et la lutte contre la corruption. Malgré les progrès réels accomplis notamment en matière budgétaire et financière, ainsi que dans les domaines économiques et énergétiques, des efforts considérables restent nécessaires.
Le président ukrainien a présenté au parlement, le 1er juillet, un projet d'amendement à la Constitution en vue de la décentralisation du pays qui a pour objectif de renforcer l'autonomie des pouvoirs locaux et de diminuer le rôle de l'exécutif dans la gestion des questions d'intérêt local.
Le projet comprend, cependant, une phrase se référant au statut spécial des régions sous contrôle pro-russe, dites "certains territoires des provinces de Donetsk et Lougansk" en précisant qu'une loi à majorité spéciale devra définir ce statut. Cela sera permis par la Constitution, mais pas définitivement ancré dans celle-ci. Cette approche a été rejetée par les rebelles qui estiment devoir être consultés au titre des accords de Minsk.
Les autorités ukrainiennes prévoient la tenue d'élections locales, le 25 octobre prochain. La République populaire de Donetsk a annoncé des élections locales le 18 octobre et la République populaire de Lougansk compte tenir ses élections le 1er novembre.
Concernant l'Est de l'Ukraine, des élections locales ne peuvent contribuer au processus politique que si elles s'inscrivent dans un cadre agréé par les parties et se déroulent de façon transparente avec un monitoring international crédible. Organiser des élections locales dans des circonstances non démocratiques serait contre-productif.
Voor België moet de Europese steun gekoppeld blijven aan voorwaarden inzake hervormingen. België steunt overigens de aanpak van het IMF. De EU Macro-Financial Assistance voor Oekraïne is voorwaardelijk en verbonden aan het voldoen aan de voorwaarden die door het IMF werden opgelegd. De EU onderhandelt met Oekraïne en een MoU regelt de technische aspecten.
Deze financiering maakt slechts een deel uit van het financiële steunpakket van de EU waarin ook de Europese Investeringsbank en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling een belangrijke rol spelen, naast de middelen van het European Neighbourhood Instrument en de middelen van de European Investment Facility. Daarenboven zijn er bijdragen van EU-lidstaten in de vorm van budgetsteun of in het kader van ontwikkelingshulp voor specifieke projecten. Tot slot, is er de oprichting van de Trade Facility die de handel de nodige steun moet verlenen.
Pendant ma présidence du Conseil des ministres du Conseil de l'Europe, je suis resté attentif à la situation des droits de l'homme. Celle-ci reste préoccupante sur l'ensemble du territoire ukrainien y compris en Crimée et dans les zones contrôlées par les rebelles. Les événements de Maïdan et d'Odessa par ailleurs ne peuvent pas rester impunis.
En ce qui concerne le rôle de la Russie dans ce conflit, comme vous le savez, je n'ai aucun doute concernant son implication militaire. Cela étant, l'approche actuelle qui conjugue fermeté et dialogue est la seule plausible. J'ai toujours prôné le dialogue avec la Russie et je me suis à nouveau entretenu à ce sujet avec mon homologue, le ministre Sergueï Lavrov, lors de la visite que j'ai effectuée à Moscou le 9 avril. J'ai notamment plaidé pour la libération de Nadiya Savchenko et insisté pour que les organes de monitoring du Conseil de l'Europe aient accès à la Crimée et aux régions séparatistes de l'Est de l'Ukraine.
Le 22 juin dernier, le Conseil de l'Union européenne a adopté à l'unanimité la décision de prolonger jusqu'au 31 janvier 2016 les sanctions économiques de l'Union européenne envers la Russie. D'autres sanctions concernant notamment la Crimée ont également été reconduites. L'Union européenne poursuit ainsi sa politique à double voie qui lie les sanctions et la poursuite du dialogue avec la Russie au respect des accords de Minsk.
Ik pleit voor het behoud van de huidige sancties. Een uitbreiding of een afbouw van de sancties is momenteel niet aan de orde. De prioriteit moet liggen bij de volledige uitvoering van de akkoorden van Minsk. In geval van een ernstige escalatie, zal men nieuwe sancties moeten overwegen.
Het is zeker waar dat er verschillende nuances zijn in de positie van de verschillende lidstaten over sancties tegen Rusland. Het is dan ook een belangrijke, complexe aangelegenheid, waarin steeds een evenwicht moet worden gevonden. Dit neemt niet weg dat de EU altijd een evenwicht heeft gevonden en een behoorlijk aantal verregaande beslissingen heeft genomen, met een duidelijke impact.
Ik geloof helemaal niet dat we voor een schisma staan. De sancties tegen de Krim zijn specifiek gerelateerd aan de illegale annexaties van de regio door Rusland. Het regime van de sancties tegen Rusland is op zijn beurt gekoppeld aan de destabilisatie van de Donbas. De situatie op het terrein kan anders evolueren in deze twee regio’s. Een gedifferentieerde aanpak van sancties voor deze regimes is dus zinvol.
En ce qui concerne les conséquences en Belgique de la poursuite des sanctions à l'égard de la Russie, nos exportations vers la Russie ont diminué de 20 % en 2014, puis de 33,9 % au premier trimestre 2015. L'impact économique de cette crise est considérable. Ceci n'est pas tellement dû aux sanctions mais surtout à la récession russe consécutive à la chute des prix du pétrole et à la dévaluation du rouble. Nos investisseurs en Russie sont aussi affectés par la morosité économique. Les contre-sanctions russes frappant les produits agricoles ont aussi eu un impact négatif sur les exportateurs belges concernés. La Belgique a plaidé avec vigueur auprès de la Commission européenne l'adoption de mesures de solidarité pour les secteurs les plus touchés. La Commission européenne a été sensible à ces arguments et a libéré 125 millions d'euros pour des mesures de soutien aux producteurs de fruits et légumes dont les deux tiers sont des producteurs de pommes et de poires.
Ten aanzien van de Oekraïense oproep om een internationale vredesmacht te leveren, kan ik u meedelen dat dit per definitie alleen maar mogelijk is als alle partijen ermee instemmen, quod non. De vraag staat dus niet op de dagorde.
Ik vind de levering van wapens aan Oekraïne in de huidige omstandigheden zeker niet aangewezen. De prioriteit moet naar een politieke regeling gaan. Ik noteer dat sommige westerse landen, zoals de VS en het VK, trainers hebben gestuurd om Oekraïense soldaten op te leiden. Ik zie dat niet als een schending van de akkoorden van Minsk, zoals Moskou beweert, maar vind wel dat men daarmee voorzichtig moet omgaan. Het sturen van Belgische militaire instructeurs is zeker niet aan de orde.
Ik verheug mij erover dat de Oekraïense overheid aan de herintegratie van de vrijwilligersbataljons in het leger begint. Er zijn trouwens ernstige aantijgingen van schendingen van de mensenrechten tegen sommige van deze bataljons. Ik zie geen toekomst voor zulke privémilities in Oekraïne. Hun bestaan werkt ook de straffeloosheid in de hand. Hun ontbinding is belangrijk voor de normalisering van het land.
In februari kreeg de OVSE onder andere als bijkomende opdracht om toezicht te houden op de naleving van het staakt-het-vuren en de terugtrekking van de zware wapens. Deze bijkomende taken zullen begrijpelijkerwijze ook bijkomende middelen, personeel en materieel vergen. Ondertussen werd het mandaat van de SMM met een jaar verlengd, daar waar het mandaat in het verleden altijd maar een looptijd van zes maanden had. Het maximumaantal monitors werd op 1 000 in plaats van 500 vastgelegd. Dergelijke aantallen veroorzaken trouwens logistieke problemen met gepantserde voertuigen, traumakits, hotelkamers enzovoort, die moeten worden opgelost.
De OVSE-SMM was bij de opstart vrijwel volledig afhankelijk van vrijwillige bijdragen en werd dus gefinancierd door een beperkte groep van lidstaten en andere donors. Met de verlenging van het mandaat schakelt men over op een groot deel verplichte bijdragen. De crisis in Oekraïne is immers een crisis die ons allen aanbelangt. Het is dus niet meer dan billijk en rechtvaardig dat alle OVSE-lidstaten een bijdrage zouden leveren. Het totaalbudget voor de SMM voor een jaar bedraagt bijna 90 miljoen euro, waarvan 65 miljoen te betalen met verplichte bijdragen. De rest is te financieren met vrijwillige bijdragen. Voor ons land betekent dat alles een extra inspanning van 2 223 000 euro. België leverde tot nu toe een bijdrage aan de SMM in de vorm van personeel, verplichte bijdragen en vrijwillige bijdragen en zal dat ook blijven doen. Ons land droeg en draagt eveneens bij tot de vorming en opleiding van nieuwe monitors die voor de SMM in Oekraïne zullen worden ontplooid, meer bepaald een mine awareness training, een activiteit waarin België gespecialiseerd is.
En ce qui concerne la question ayant trait aux manœuvres militaires russes sur et en dehors de son territoire, je ne peux que condamner tout déploiement de batteries de missiles ou d'unités militaires russes dans la péninsule annexée de Crimée ainsi que dans les deux régions séparatistes géorgiennes d'Abkhazie et d'Ossétie du Sud. Il s'agit d'une violation manifeste de l'intégrité territoriale de l'Ukraine et de la Géorgie.
S'agissant des manœuvres dans d'autres zones, il faut rappeler que chaque pays a le droit de mener les exercices militaires qu'il souhaite. Dans le contexte actuel, ces manœuvres de grande ampleur et non annoncées à l'avance contribuent, toutefois, à alimenter l'attention. On tend à y présenter l'Occident comme un ennemi de la Russie, alors que nous souhaitons traiter la Russie comme un partenaire.
Diverses mesures de transparence, comme l'invitation d'observateurs internationaux, pourraient contribuer à rétablir la confiance. La sécurité en Europe repose sur des mesures de confiance mutuelle. Je suis inquiet de constater qu'elles ne peuvent plus toujours jouer leur rôle, alors qu'elles restent indispensables. Je suis encore plus préoccupé par les incidents aériens impliquant soit la violation de l'espace aérien de pays membres de l'OTAN et de l'Union européenne par des aéronefs russes, soit un comportement provocateur de ces aéronefs dans l'espace aérien international.
Les exercices menés dans les zones séparatistes d'Ukraine et de Géorgie semblent viser à asseoir le contrôle militaire illégalement exercé par la Russie sur ces territoires. Ils sont perçus comme relevant d'une volonté d'intimidation vis-à-vis des États concernés.
Lorsque j'ai été informé que deux Belges figuraient sur la liste des personnalités politiques européennes interdites d'entrer sur le territoire russe, à savoir Guy Verhofstadt et Mark Demesmaeker, tous deux députés européens, j'ai immédiatement averti les deux intéressés de la décision prise par la Russie ainsi que le président du Parlement européen, Martin Schulz. J'ai également écrit au ministre russe des Affaires étrangères, Sergueï Lavrov, pour lui exprimer mon rejet de la décision prise, laquelle n'a aucun fondement. J'ai également envoyé une copie de mon courrier à la haute représentante et vice-présidente de la Commission, Federica Mogherini.
Enfin, madame la présidente, je réponds à la quinzième question posée concernant la préoccupation sur les flux migratoires en provenance d'Ukraine.
Volgens de statistieken van Eurostat was er inderdaad een toename van het aantal asielaanvragen in 2014 en 2015. Er waren in 2014 570 aanvragen in België, 2 700 in Duitsland, 1 420 in Frankrijk, 265 in Nederland en 2 275 in Polen. De spectaculairste stijging heeft in Duitsland en Polen plaatsgevonden.
Het aantal onderscheppingen van illegale migranten vanuit Oekraïne neemt ook toe. Deze aantallen zijn evenwel helemaal niet in verhouding met de cijfers voor intern ontheemden in Oekraïne en vluchtelingen in Rusland. Daar gaat het om honderdduizenden mensen.
Wij hebben geen vraag om steun gekregen van onze Centraal-Europese partners in de EU.
07.03 Philippe Blanchart (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.
Le dossier est très complexe. Malgré le fait que les feux de l'actualité ne sont pas orientés vers cette région du monde actuellement, la situation n'en est pas moins tendue et dangereuse à nos portes.
On peut évoquer les mouvements de troupes de part et d'autre pour refléter cette situation, mais l'essentiel est de se poser la question, au niveau tant belge qu'européen, du rôle que nous jouons dans ce problème. Il me semble, et vous serez peut-être de mon avis, que nous sommes malheureusement en train d'évoluer vers de nouvelles situations de conflits gelés, comme c'est un peu la coutume dans la région. On connaît cela dans le Haut-Karabagh depuis plus de vingt ans, en Ossétie, en Transnistrie. On se dirige vers un scénario qui, malgré les différentes résolutions, les efforts du Conseil de l'Europe, etc., depuis des dizaines d'années, n'aboutit à rien.
Sur place, il y a des populations. Vous avez évoqué l'Ukraine où 223 millions d'euros ont déjà été alloués à l'aide humanitaire. Mais on doit déplorer le manque d'évaluation de cette aide. La population russophone mérite d'être prise en considération. Une évaluation pourrait mettre en évidence ce dont cette population se plaint. En général, les déplacés ne se déplacent pas par plaisir. S'ils sont en Russie aujourd'hui et qu'ils envisagent d'y construire un avenir, c'est parce que, malheureusement, ces hommes et ces femmes, qui sont quand même des Ukrainiens et le revendiquent, sont souvent qualifiés de pro-Russes par l'Occident.
En outre, on sait qu'en Ukraine, la corruption est grande et que les milices de part et d'autre, ainsi que l'armée ukrainienne, ont commis des exactions. Il existe des charniers dans cette région.
Bref, la situation est grave. Je crois vraiment qu'une véritable évaluation s'impose pour pouvoir aider ces populations, en particulier, dans le Donbass où, au travers des conflits, l'outil même du redressement économique a été anéanti.
En ce qui concerne les sanctions, je m'intéresserais à l'aspect de la question "à qui profite le crime". Il y a un effet d'aubaine. Vous avez évoqué les pertes qui sont maintenant confirmées de 20 % en 2014 et de 33 % pour la première partie de 2015, pour notre économie. C'est assez lourd alors que, parallèlement, d'autres pays, comme la Suisse ou des pays d'Amérique du Sud, profitent de ce blocus pour augmenter leurs relations économiques avec la Russie et vice-versa. Sans évoquer le fait que les États-Unis qui sont très fermes dans ce dossier ont nettement moins de répercussions sur ces problèmes que nous avons avec la Russie. Cela mérite une réflexion approfondie. La politique à double voie semble être la seule solution mais nous semblons nous diriger vers une impasse qui va peser lourdement sur le plan économique pour toute l'Europe, hormis pour quelques pays qui ne prennent pas part à ce conflit, et qui risquerait d'évoluer vers des situations de conflits gelés.
Het incident is gesloten.
08 Question de M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la position de la femme dans la société turque" (n° 2586)
08 Vraag van de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de positie van de vrouw in de Turkse samenleving" (nr. 2586)
08.01 Philippe Blanchart (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, nous allons à Ankara! En 2015, la Turquie prend officiellement la présidence du G20 et déclare avoir pour principale ambition de réduire les inégalités. Cette déclaration va totalement à l'encontre des dernières déclarations de son président Erdogan, en novembre dernier, quant à la place de la femme dans la société. Celle-ci devrait, selon lui, "cantonner son rôle à la maternité et ne peut nullement prétendre être l'égale de l'homme". Voilà de grandes déclarations!
La situation des droits de la femme en Turquie est inquiétante. Le gouvernement semble, par exemple, vouloir limiter le droit à l'avortement et encourager les femmes à avoir au moins trois enfants.
En matière d'emploi, les femmes sont plus qu'à la traîne. Alors que le G20 vient d'énoncer l'objectif de réduction de 25 % d'ici 2025 du fossé qui existe entre hommes et femmes en matière d'accès à l'emploi, l'OCDE atteste qu'environ 69 % des hommes ont un travail rémunéré en Turquie contre 28 % des femmes.
Monsieur le ministre, quelles informations vous reviennent-elles de la place de la femme, tant au niveau sociétal, social, politique que du droit en Turquie? Cette question centrale fait-elle partie des négociations d'adhésion de ce pays à l'Union européenne? Comment la Belgique se positionne-t-elle dans ce cadre? La Belgique présidant le Comité des ministres du Conseil de l'Europe, cette question sera-t-elle abordée?
08.02 Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, monsieur Blanchart, je vous remercie pour votre question sur la situation de la femme dans la société turque. Comme vous, je me suis inquiété des déclarations du président Erdogan en novembre 2014 sur la place de la femme dans la société.
En février dernier, la mort d'Özgecan Aslan, cette étudiante de vingt ans, violée, assassinée puis brûlée, a soulevé en Turquie une vague d'indignation sans précédent. La mobilisation de la société turque a confirmé que le scandale de la violence faite aux femmes n'était plus un tabou mais bien un sujet de société dont le politique doit se saisir.
À cet égard, j'attire votre attention sur le discours du président Erdogan à l'occasion de la Journée de la femme qui a touché de manière explicite et concrète au problème de la violence commise contre les femmes en Turquie.
Ce discours réaffirme de manière claire et sans ambiguïté la dignité de la femme et la nécessité de la considérer à égalité avec l'homme. Ce discours met aussi en avant la nécessité de faire évoluer les mentalités et de mieux faire appliquer les lois. Il invite notamment à mettre fin à la violence dans les familles et à l'injustice dans le monde du travail.
Je me réjouis de ce signal positif et espère que cet engagement se traduira dans les prochains mois par des progrès concrets. La situation est en effet préoccupante. Bien que les dispositions légales de prévention de la violence faite aux femmes aient été renforcées, les mécanismes existants ne sont pas suffisamment appliqués dans la pratique.
Les femmes en Turquie continuent d'être discriminées dans le domaine de l'emploi et sont généralement sous-représentées dans les hautes fonctions managériales et dans la sphère politique. Selon le Global gender gap index 2014 du Forum économique mondial, la Turquie occupe la 125e position sur 142, perdant vingt places depuis 2006.
Ces dernières années, une augmentation substantielle du nombre de cas de violence conjugale a été rapportée. La société civile a pris conscience de l'ampleur du problème qui reste aigu surtout dans l'Est du pays. Le Code pénal prévoit des peines plus sévères depuis 2004 mais les crimes d'honneur demeurent malheureu-sement une réalité.
En juin 2012, la remise en question du droit à l'avortement a été évoquée par le premier ministre. Cependant, face à la contestation populaire, aucune nouvelle loi n'a été votée.
Depuis lors, Turkey Women Rights qui s'occupe de contrôler l'accès à l'avortement rapporte une augmentation des comportements visant à empêcher les femmes d'accéder pleinement à ce droit.
Les droits de l'homme font intégralement partie de l'acquis communautaire que la Turquie se doit d'adopter en tant que pays candidat à l'Union européenne. Ses progrès sont évalués annuellement par la Commission européenne dans le cadre d'un rapport publié en octobre.
En ce qui concerne le positionnement de la Belgique dans ce débat, j'ai déjà exposé ici à plusieurs reprises mon soutien à l'ouverture des chapitres 23 et 24 des négociations d'adhésion. Ce faisant, la Belgique, comme de nombreux États membres, soutient une recommandation récurrente de la Commission européenne. Les chapitres 23 et 24 couvrent le domaine judiciaire et les droits fondamentaux et justice, liberté et sécurité. Ce sont des chapitres cruciaux pour faire avancer les droits de la femme en Turquie et renforcer les institutions judiciaires qui sont aussi les garants de leur application.
La priorité horizontale de la présidence belge du Comité des ministres du Conseil de l'Europe a été de renforcer les institutions du Conseil de l'Europe. C'est dans ce cadre que la présidence belge a organisé, fin mars, une conférence sur la responsabilité partagée dans la mise en œuvre de la Convention des droits de l'homme. La déclaration de Bruxelles a notamment mis l'accent sur la responsabilité en amont et en aval des États membres dans la mise en œuvre de la Convention.
La Cour européenne des Droits de l'homme a en effet développé depuis une dizaine d'années un contrôle plus systématique du principe de non-discrimination (article 14 de la Convention européenne des droits de l'homme). Cette évolution de la jurisprudence de la Cour a eu des résultats positifs en matière d'égalité et de non-discrimination.
Au niveau des Nations unies, la Belgique joue aussi un rôle positif dans la défense des droits de la femme. Lors de la présente session de la Commission pour le statut de la femme, la Belgique a organisé le 9 mars dernier, de concert avec le Conseil de l'Europe, un événement autour des stéréotypes de genre comme cause de la discrimination et de la violence contre les femmes.
Vis-à-vis de la Turquie plus spécifiquement, la Belgique est également intervenue dans le cadre de l'examen périodique universel au sein du Conseil des droits de l'homme. Le 27 janvier dernier, la Belgique a fait part à la Turquie d'une série de recommandations portant sur les droits des femmes. Cette intervention orale s'est également accompagnée d'une série de questions écrites portant explicitement sur ce sujet.
08.03 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, merci.
Je pense qu'il faut vraiment profiter du siège que vous avez au Conseil de l'Europe pour continuer à aborder cette problématique, parce que les discours du président Erdogan soufflent parfois le chaud et parfois le froid. Mais les constats sont inchangés. On constate quand même une volonté d'islamisation de la Turquie, héritière d'Atatürk et des principes laïques, où la femme avait obtenu le droit de vote très tôt. Heureusement, cet héritage subsiste encore dans la mentalité et dans la culture de beaucoup de Turcs. Cela reste un combat qui s'est notamment exprimé lors des dernières élections à l'issue desquelles le président Erdogan pensait obtenir une majorité absolue, ce qui n'a pas été le cas.
Het incident is gesloten.
- M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la situation au Yémen" (n° 2683)
- Mme Sarah Claerhout au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "l'offensive militaire au Yemen" (n° 3429)
- M. Benoît Friart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "le lancement d'une opération militaire au Yémen par l'Arabie saoudite" (n° 3459)
- M. Peter De Roover au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la situation au Yémen" (n° 3468)
- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la situation au Yémen" (n° 3567)
- de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de situatie in Jemen" (nr. 2683)
- mevrouw Sarah Claerhout aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de inval in Jemen" (nr. 3429)
- de heer Benoît Friart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "het opzetten van een militaire operatie in Jemen door Saudi-Arabië" (nr. 3459)
- de heer Peter De Roover aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de situatie in Jemen" (nr. 3468)
- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de situatie in Jemen" (nr. 3567)
La présidente: Les questions de M. Friart et Van der Maelen, excusés, sont retirées de l'ordre du jour.
09.01 Philippe Blanchart (PS): Depuis septembre dernier et la prise de contrôle de la capitale Sanaa par les combattants rebelles d'Ansar Allah, dits Houthis, la situation s'est largement envenimée au Yémen, à un tel point que la plupart des compagnies aériennes ont suspendu leurs vols au départ ou à destination de Sanaa. En outre, de nombreux membres d'AI Qaïda se sont implantés au Yémen, en particulier dans sa partie sud-est.
En raison de la situation politique et sécuritaire très précaire, les ressortissants français résidents ou de passage sont invités à quitter le Yémen dans les meilleurs délais. L'enlèvement d'une ressortissante française au mois de février témoignait de cette dégradation.
La Belgique, par l'intermédiaire de son site des Affaires étrangères, déconseillait tous les voyages au Yémen et conseillait à tous ses compatriotes de quitter le pays. Nous savons maintenant que l'Arabie saoudite occupe le terrain sur le plan militaire. Quelle est l'évolution de la situation au Yémen?
Combien de ressortissants belges ont-ils dû quitter le pays? Où en est ce dossier selon vos informations?
09.02 Sarah Claerhout (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister; mijn vraag gaat over dezelfde situatie en in het bijzonder over de inval op 25 en 26 maart.
Saudi-Arabië viel Jemen binnen met een internationale coalitie van Arabische staten. In Jemen is een machtsstrijd aan de gang tussen verschillende groeperingen. De interne machtsstrijd is niet alleen intern belangrijk maar heeft ook geopolitieke gevolgen.
Mijn vragen hebben betrekking op de evolutie van de situatie.
U gaf destijds te kennen dat de inval in Jemen misschien een goede zaak was. Ik vond dat toen een heel geladen uitspraak. Die inval kan een grote impact hebben op de regionale en interne situatie in Jemen. Kunt u die uitspraak verder toelichten? Denkt u nog steeds op die manier?
Men neemt aan dat Iran de Houthi’s zou steunen, maar het land zelf geeft aan dat het president Hadi steunt. Toch veroordeelde het de aanvallen. Kunt u de rol van Iran in deze situatie toelichten?
Hoe schat u de impact in van de militaire interventie op de gesprekken over het nucleair programma?
De VS hebben aanvallen uitgevoerd op stellingen van Al Qaida met de steun van president Hadi. Hebt u in deze een stand van zaken?
09.03 Peter De Roover (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister de toestand in Jemen is door mijn collega’s geschetst.
Het is spectaculair en verrassend dat Saudi-Arabië er formeel is binnengevallen en een militaire operatie is begonnen “om de legitieme regering te beschermen en te verdedigen”. Collega Claerhout haalde aan dat Iran de Houthi’s zou steunen. Zo zou in Jemen de simpele strijd tussen soennieten en sjiieten doorgaan.
U hebt de actie van enkele Golfstaten, waaronder Saudi-Arabië, verwelkomd tijdens uw economische missies. Intussen is er een spoedzitting van de Verenigde Naties. Wij kunnen niet zeggen dat de toestand intussen is opgelost – mijn vraag dateert al van enige tijd geleden.
Verwacht u een vraag vanuit de Verenigde Staten aan ons land om op een of andere manier vanuit een multilaterale organisatie mee te stappen in een operatie om de stabiliteit in Jemen te herstellen? Wat zou in dat geval ons antwoord zijn?
Welke rol speelt Iran? Kan die betrokkenheid een impact hebben op de gesprekken met Iran over de nucleaire programma’s, welke gesprekken nu in een eindfase zitten?
De regio is nogal onrustig en de gebeurtenissen in Jemen hebben de zaken niet eenvoudiger gemaakt. Wat zijn de implicaties daarvan voor de regio en eventueel voor de problematiek van de radicalisering en dergelijke in ons eigen land?
09.04 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, de situatie in Jemen ging in maart zeer snel achteruit. De Houthi’s rukten op naar het zuiden, waar zij toegang kregen tot de Rode Zee en trachtten de belangrijke havenstad Aden in handen te krijgen. De Jemenitische president Hadi riep de internationale gemeenschap op om militair in te grijpen, alvorens Aden te ontvluchten. De omringende landen achtten het noodzakelijk om militair in te grijpen, gezien de snelle escalatie waarbij president Hadi het land moest ontvluchten en hen vroeg om met alle mogelijke middelen in te grijpen.
Mijn gesprekspartners in die regio, die ik ontmoette bij een prinselijke missie, wezen op hun grote ongerustheid omtrent de evolutie in Jemen en de potentiële impact in hun landen.
Het is mijn mening dat in geval van een militair ingrijpen een sterkere regionale betrokkenheid de eerste weg is om het conflict terug te dringen. Uiteraard moeten alle inspanningen geleverd worden om de conflicterende partijen zo snel mogelijk aan de onderhandelingstafel te krijgen om tot een vreedzame en onderhandelde oplossing te komen.
La crise humanitaire dans les zones affectées par le conflit ne cesse de s'aggraver. 80 % de la population, vingt et un millions de personnes, ont aujourd'hui besoin d'aide humanitaire.
Les besoins se situent principalement sur le plan de l'alimentation et du carburant, de l'accès aux services médicaux, à l'eau potable et aux installations sanitaires.
Il y a un million de déplacés au Yémen. Il s'agit de Yéménites qui ont été rejoints par un groupe de déplacés originaires de la Corne de l'Afrique.
On estime qu'1,6 milliard de dollars américains seront nécessaires en 2015 pour pouvoir relever les défis humanitaires au Yémen. L'Arabie saoudite a promis une contribution de 274 millions de dollars au programme humanitaire des Nations unies pour le Yémen.
Er wordt terecht verwezen naar de regionale dimensie van het conflict. Het is moeilijk in te schatten hoever de steun van Iran aan de Houthi’s exact gaat. Het lijkt mij niet opportuun hierover te speculeren.
J'ai régulièrement souligné l'importance d'une implication constructive et positive de l'Iran dans les différents conflits de la région. C'est en effet essentiel à la paix et à la stabilité régionale.
L'accord de principe dans le cadre des négociations sur le dossier nucléaire est dans ce contexte une étape positive dont je me réjouis et qui, je l'espère, sera bientôt suivie d'un accord complet dans les jours ou peut-être les heures à venir.
Een ander belangrijk element is dat een machtsvacuüm in Jemen de positie van Al Qaida en IS versterkt, hetgeen in de eerste plaats een risico meebrengt voor de regio, maar ook Westerse belangen bedreigt. Jemen verkeert in een dergelijk machtsvacuüm sinds de Houthi’s de macht hebben overgenomen van de hoofdstad Sanaa en de legitieme regering gegijzeld hebben in september van vorig jaar.
Wij hebben Jemen sindsdien snel zien afglijden naar een politieke en veiligheidscrisis waarin de territoriale integriteit van het land bedreigd wordt. De Verenigde Staten, die erg betrokken zijn in de strijd tegen Al Qaida, meldden op 21 maart dat zij al het nog in het land verblijvende personeel uit Jemen hadden geëvacueerd. Ondertussen hebben zij hun acties tegen doelwitten van Al Qaida hernomen.
Sur le plan diplomatique, le Conseil de sécurité des Nations unies a condamné les actions unilatérales des Houthis. Le 14 avril, le Conseil de sécurité a adopté la résolution 2216 sur le Yémen. Le texte mentionne la requête du président Hadi en faveur d'une intervention et adopte des sanctions ciblées et un embargo sur les armes.
Les États membres de l'Union européenne ont adopté le 20 avril des conclusions qui reprennent certains aspects de la résolution onusienne. Les deux textes encouragent les parties à relancer le processus de négociation afin de trouver un accord sur la base de l'initiative du Gulf Cooperation Council, les résultats de la National dialogue Conference et le Peace and National Partnership Agreement.
Op 27 april heeft de VN de aanstelling van Ismail Ould Cheikh Ahmed als nieuwe speciale gezant van de secretaris-generaal bevestigd. Van 15 tot 19 juni bracht hij de strijdende partijen samen in Genève om te onderhandelen. Hoewel deze eerste stap in de richting van een politiek proces als een positief signaal kan worden beschouwd, spraken de delegaties elkaar niet rechtstreeks aan en kon er geen akkoord worden gevonden voor het inlassen van de broodnodige humanitaire pauzes tijdens de ramadan. Het is belangrijk om de inspanningen van de speciale gezant te blijven ondersteunen.
Bien que la situation politique ait récemment changé au Yémen, la menace à l'égard des Occidentaux n'est pas une nouveauté. La plupart des Belges avaient déjà quitté le pays dans le courant des dernières années. Ceux qui y résident encore sont parfaitement conscients des dangers que peut représenter un séjour au Yémen. Cela fait déjà quelque temps que l'avis de voyage pour le Yémen conseille de quitter le pays.
Je peux vous assurer que notre poste à Ryad est en contact permanent avec notre consul honoraire dans la capitale Sanaa. Ces derniers mois, notre ambassade à Ryad et le consul honoraire sont restés en contact régulier avec les Belges présents dans le pays. Ces derniers ont déclaré ne pas vouloir quitter le pays.
Notre poste à Ryad entretient également des relations étroites avec la délégation européenne à Ryad et des informations sont régulièrement échangées à partir de Bruxelles avec le service européen pour l'action extérieure et les autres États membres. Nous tentons évidemment dans cette matière comme dans d'autres de travailler de commun accord avec la représentation européenne pour arriver à une solution négociée, politique, même si on peut comprendre que les pays de la région jugent utile d'intervenir militairement quand ils se sentent directement menacés.
09.05 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses très complètes.
09.06 Sarah Claerhout (CD&V): Mijnheer de minister, ik wil gewoon kort zeggen dat dit absoluut niet optimistisch klinkt. Als u zegt dat er zelfs in de periode van de ramadan geen akkoord kan worden gevonden voor humanitaire pauzes, dan verontrust mij dat natuurlijk ook.
Ik hoop dat ons land waar mogelijk kan bijdragen aan het herstellen van de vrede.
09.07 Peter De Roover (N-VA): Mijnheer de minister, samen met de collega’s stel ik vast dat wij er een kruitvat bij hebben. Dat is in die regio zeer alarmerend. Ik ben er echter van overtuigd dat u er, in de mate van het mogelijke, zult voor zorgen dat er enig licht kan schijnen in de tunnel.
Het incident is gesloten.
10 Question de M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la situation des Juifs de Belgique" (n° 2724)
10 Vraag van de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de situatie van de Belgische Joden" (nr. 2724)
10.01 Philippe Blanchart (PS): Madame la présidente, cette question est relative à la situation des Juifs de Belgique.
Après les mois de février – mars, les attentats qui ont frappé Copenhague et Paris, et bien entendu le Musée juif de Bruxelles, Benyamin Netanyahou a appelé à une émigration massive des Juifs d'Europe, estimant que leur sécurité n'était plus garantie.
Si le malaise des Juifs d'Europe est parfaitement compréhensible, le chef du gouvernement israélien ne tient pas compte du fait que les gouvernements de pratiquement tous les pays de l'Union européenne soutiennent fermement leur communauté juive, contrairement à ce qui s'est passé en Europe dans les années 1930 et à leurs lois discriminatoires et que, par ailleurs, les Juifs sont bien intégrés depuis dans la société européenne.
Néanmoins, 150 alertes antisémites ont eu lieu sur notre territoire récemment. Selon les chiffres du site antisemitisme.be, le nombre d'actes antisémites est passé de 64 à 102 entre 2013 et 2014, soit une augmentation de 60 %.
Quelque 250 Juifs de Belgique, sur environ 30 000, sont partis s'installer en Israël l'année dernière, d'après les données de l'Agence juive. Le phénomène, s'il a toujours existé, est en augmentation depuis environ cinq ans.
Beaucoup dans la communauté juive ne se sentent plus en sécurité chez nous malgré que la plupart soient parfaitement intégrés. Force est pour moi de constater aujourd'hui que les cibles du fascisme sont toujours les mêmes et que les Juifs en font partie. Ce que mon collègue M. Flahaux appelle "nazislamisme" revient très régulièrement.
Bien entendu, le PS ne peut tolérer les détournements barbares d'une croyance religieuse, quelle qu'elle soit. Notre parti sera toujours en première ligne pour lutter contre toute forme d' "anti", que ce soit l'antisémitisme, l'islamophobie et tous les rejets de l'autre qui touchent encore très durement toute une série de nos concitoyens.
Monsieur le ministre, quelles mesures ont été prises afin d'y remédier? Une réflexion à l'échelle européenne existe-t-elle? Quelles réponses ont-elles été données aux déclarations de Benyamin Netanyahou à l'époque?
10.02 Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, cher collègue, vous avez tout à fait raison de dire que les détournements barbares d'une croyance religieuse, quelle qu'elle soit, ne sont pas tolérables dans nos sociétés.
Il va sans dire que les autorités belges sont déterminées à lutter fermement contre ce phénomène. Nous ne pouvons, en effet, en aucun cas accepter que se développe une culture où l'on tolérerait que des personnes puissent être menacées pour ce qu'elles sont et ce en quoi elles croient.
En ce qui concerne les mesures concrètes qui ont été prises en Belgique pour combattre l'antisémitisme, je signale que cette question relève pour l'essentiel de la compétence de mon collègue le ministre de l'Intérieur qui a déjà eu l'occasion, à plusieurs reprises, d'exposer au parlement les différentes mesures, notamment de sécurité, prises que ce soit à travers la présence de militaires devant un certain nombre de lieux liés à la communauté juive, mais aussi par le biais de budgets qui ont été dégagés pour renforcer les mesures physiques de sécurité dans un certain nombre de lieux.
En ce qui concerne la lutte contre l'antisémitisme au niveau européen et international, la Belgique entend poursuivre ses efforts au sein de l'Alliance pour la mémoire de l'Holocauste, mais aussi dans diverses organisations internationales et à travers les relations diplomatiques bilatérales. De nombreuses autres initiatives sont également prises au niveau européen. Ainsi, l'Union européenne fournit un cadre législatif complétant et renforçant les dispositions nationales des différents États membres. Il existe notamment la décision-cadre 2008/913 JAI du Conseil sur la lutte contre certaines formes et manifestations de racisme, de xénophobie au moyen du droit pénal, qui fait l'objet d'un rapport de progrès sur la transposition et la mise en œuvre des dispositions qu'elle contient.
La lutte contre le racisme, la xénophobie et l'antisémitisme est également l'une des missions de l'Agence des droits fondamentaux de l'Union européenne qui a publié, en 2013, une étude sur l'antisémitisme dans certains pays de l'Union européenne.
En ce qui concerne le volet éducatif, les programmes d'éducation liés à la Shoah et au jour de la mémoire des victimes de l'holocauste, et à la prévention des crimes contre l'humanité sont prévus. Il existe également un séminaire annuel sur la lutte contre l'antisémitisme entre la Commission et Israël qui a lieu à Jérusalem et à Bruxelles une fois sur deux. Le huitième séminaire annuel a eu lieu en octobre à Jérusalem. Le prochain se tiendra à Bruxelles au cours du deuxième semestre de 2015.
Enfin, j'en arrive aux déclarations du premier ministre, Benyamin Netanyahou. Je ne les commenterai pas. Je vous renvoie à la réponse qui a été donnée par le premier ministre à ce sujet. Il est évident que les Juifs européens ont toute leur place en Europe. La lutte contre l'antisémitisme est une cause nationale pour laquelle nous nous sommes et nous continuerons à nous mobiliser.
Je pense comme un certain nombre d'autres Européens. Nous devons continuer de répéter, que ce soit dans notre pays ou que ce soit en Europe, que nous n'aurions pas exactement la même situation si nous n'avions pas en notre sein une communauté juive. Je pense que nous ne serions pas tout à fait la Belgique ni tout à fait l'Europe si nous tolérions que la communauté juive soit amenée à nous quitter.
10.03 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, je partage entièrement le sens de votre intervention.
Il fallait vraiment l'indiquer à M. Netanyahou et rappeler nos valeurs ainsi que le combat que nous menons contre toute forme de persécution au nom d'une religion ou d'une croyance. Des appels comme ceux-là ne doivent pas amplifier le sentiment d'insécurité des Juifs qui vivent dans notre pays et qui sont nos amis depuis longtemps.
L'incident est clos.
- de heer Wouter De Vriendt aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de situatie in Egypte" (nr. 2832)
- de heer Wouter De Vriendt aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de situatie in Egypte" (nr. 3032)
- de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de situatie in Egypte" (nr. 5711)
- M. Wouter De Vriendt au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la situation en Égypte" (n° 2832)
- M. Wouter De Vriendt au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la situation en Égypte" (n° 3032)
- M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la situation en Égypte" (n° 5711)
11.01 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitter, dit is even een kleine afwisseling in de vraagstellers, maar niet voor lang. Mijnheer de minister, ik zal enkel mijn tweede vraag stellen omdat die het meest uitgebreid is en overlapt met de eerste.
Ik ben zeer bezorgd over de situatie in Egypte en vooral ook over de steun die wij geven aan het huidig regime van Egypte en de impact die dat heeft op bijvoorbeeld de crisis in Syrië en Irak. We moeten toch goed nadenken over de mate waarin wij onze zogezegde bondgenoot Egypte steunen, en de effecten die dat heeft.
Gelet op de Tahrirrevolutie van 2011 is de toestand in Egypte bijzonder ontgoochelend en demotiverend. President Al Sisi voert niet alleen een repressief beleid tegenover de Moslimbroeders, maar ook tegenover de voormalige Tahriractivisten, de toenmalige democratische krachten die we allemaal met veel enthousiasme ondersteund hebben. De democratische vrijheden en rechten van de mens staan in Egypte zwaar onder druk.
Ik heb daarbij een aantal vragen.
Welke ontwikkelingen baren u vooral zorgen? Gaat u ermee akkoord dat vele praktijken van het toenmalige regime van Moebarak eigenlijk volledig wedergekeerd zijn?
Hoe verklaart u dat het Westen en de EU destijds luid op de barricades stonden om de schending van de rechten van de mens aan te klagen, maar dat we nu veel stiller zijn? Er zijn weliswaar statements van de Hoge Vertegenwoordiger Mogherini, maar die missen voorlopig hun impact. Welke nieuwe stappen kunnen we volgens u zetten?
Kunt u een kort overzicht geven van de bestaande samenwerkingsakkoorden, handelsakkoorden, partnerships, associatieovereenkomsten, en alle andere overeenkomsten voor financiële en economische steun tussen de EU en Egypte die het respect voor de mensenrechten bevatten in hun bepalingen? In hoeverre is de huidige situatie een aanleiding om deze te herbekijken?
Hoe past de EU in concreto het more for more-beginsel toe in haar steun aan Egypte?
Zal ons land reageren tegen wetten en wetsvoorstellen die verdere beperkingen opleggen aan binnen- en buitenlandse ngo’s, alsook tegen het presidentieel besluit van 21 september 2014 dat ernstige gevolgen heeft voor ngo’s die het nationale belang beschadigen?
Overweegt u op termijn een verbod op uitvoer naar Egypte van technologieën voor het verkrijgen van toegang en bewaking die kunnen worden gebruikt om burgers te bespioneren en te onderdrukken, alsook beveiligingsapparatuur of militaire hulp die kan worden gebruikt voor onderdrukking van vreedzaam protest?
11.02 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, des attaques simultanées contre plusieurs positions égyptiennes ont de nouveau mis le Sinaï à feu et à sang ce mercredi. Des terroristes se sont fait exploser avec leurs véhicules dans les bases militaires de la région et d'autres assaillants ont ensuite ouvert le feu sur les militaires. L'armée a fait état de dix-sept soldats tués et de cent djihadistes abattus, sans qu'il soit possible dans l'immédiat d'expliquer l'écart entre les différents bilans. Cet attentat est le dernier en date d'une longue série.
Lundi, le procureur général d'Égypte a été tué lors d'une attaque de son convoi en plein cœur du Caire. En juin, la police égyptienne a fait échouer un attentat-suicide au temple de Karnak à Louxor. Au mois de mai, douze personnes ont été tuées dans des attaques au Sinaï, dont deux juges et un procureur. Les attentats se sont multipliés depuis la destitution de l'ancien président islamiste Morsi en 2013 et, surtout, depuis la mise en place d'une politique de répression très dure à l'égard des islamistes par le président al-Sissi.
Monsieur le ministre, quel regard portez-vous sur les derniers événements survenus dans le Sinaï et sur l'étendue de la menace terroriste au sens large? L'assassinat du procureur général a-t-il été revendiqué? La vaste campagne militaire lancée il y a deux ans contre les djihadistes dans le Sinaï n'a pas réussi à mettre fin aux attentats. Quels éléments peuvent expliquer cet échec? Quelles sont les perspectives d'évolution, selon vous?
11.03 Minister Didier Reynders: Collega’s, de situatie in Egypte is de voorbije jaren herhaaldelijk gewijzigd. Die evoluties waren het gevolg van volksprotesten die een uitweg gaven aan een ongenoegen met het gevoerde beleid.
Om het land op weg te zetten naar democratie, werd een roadmap opgesteld. België vraagt, net zoals de Europese Unie, dat die roadmap voor dat democratiseringsproces verder gevolgd wordt. Als sluitstuk moeten nog de uitgestelde parlementsverkiezingen georganiseerd worden, in een context waarbij alle strekkingen en partijen in de Egyptische samenleving hun stem moeten kunnen laten horen.
Egypte kampt nog steeds met een aantal problemen, onder andere op het vlak van de mensenrechten. België verkiest een bilateraal contact om Egyptekwesties aan te pakken, zoals bijvoorbeeld de ngo-wet, de protestwet of de vrijheid van bepaalde media. Tijdens de mensenrechtenraad van 18 maart heeft België de specifieke situatie van de mensenrechten in Egypte, ook in de strijd tegen het terrorisme, nog opgeworpen. Daarnaast beleeft Egypte ook moeilijke economische tijden en zijn verdere hervormingen nodig om het land opnieuw op de rails te zetten.
Ondanks het begrip voor de complexe situatie in Egypte en het feit dat de Egyptische regering de strijd tegen het terrorisme aangaat, tonen recente incidenten aan dat de terreurdreiging in Egypte reëel blijft. Denk maar aan de moordaanslag op de procureur-generaal, waarvan de aanvankelijke opeising later werd ingetrokken en de hevige gevechten in de noordelijke Sinaï. Vooral in de noordelijke Sinaï blijft de situatie complex, ondanks een grootscheepse militaire campagne, onder meer door de aanwezigheid van meerdere gewapende groepen.
Ik heb meerdere malen de solidariteit van België uitgedrukt met de strijd van de Egyptische overheid tegen het terrorisme. Tegelijkertijd heb ik meermaals opgeroepen tot een evenwicht tussen de strijd tegen het terrorisme en het respect voor de mensenrechten. Ook binnen de EU staat dit onderwerp regelmatig op de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken. Daarnaast worden er inderdaad regelmatig verklaringen afgelegd door de Hoge Vertegenwoordiger Mogherini.
Tevens wordt de mensenrechtensituatie aan de orde gesteld in de dialoog met Egypte. De dialoog is zowel voor de EU als voor de lidstaten een belangrijk middel om mensenrechten en andere thema’s, zoals veiligheid en stabiliteit, aan te kaarten. Het is voor Egypte niet alleen van belang om de interne stabiliteit en veiligheid te waarborgen, maar het land is ook een belangrijke speler voor de veiligheid en stabiliteit in de regio, bijvoorbeeld voor de huidige problematiek van Libië.
Egypte is een land in transitie dat een groot aantal problemen kent, zoals bijvoorbeeld terrorisme maar ook sociaaleconomische uitdagingen en schendingen van fundamentele rechten.
De EU is bereid om Egypte te steunen in het democratiseringsproces. Het is daarom belangrijk dat de EU in dialoog blijft met Egypte. Alleen op die manier kan er ook over gevoelige onderwerpen worden gesproken. Ik zal mij ervoor inzetten dat de EU een intensieve dialoog met Egypte aangaat en zal de situatie op de voet blijven volgen.
Sinds 2004 heeft de EU een associatieakkoord met Egypte waarvan een van de uitgangspunten het respect voor de mensenrechten is. Zoals eerder aangegeven, hecht ik belang aan een dialoog met de Egyptische autoriteiten omdat dit, mijns inziens, effectiever is dan bijvoorbeeld het opschorten van het associatieakkoord.
De Europese steun wordt niet zozeer geblokkeerd, maar door de lokale wetgeving raken de Europese fondsen moeilijk op hun bestemming. De EU tracht daar via een lokale dialoog aan te verhelpen. Mocht Europese steun bestemd voor het maatschappelijk middenveld toch worden geblokkeerd door de Egyptische autoriteiten, dan zal ik mij ervoor inzetten zodat het bilateraal of op EU-niveau wordt aangekaart, gezien het belang van een sterk maatschappelijk middenveld in een democratie.
Op het gebied van financiële steun valt Egypte momenteel niet onder het more for more-principe. Dit wil zeggen dat er geen extra middelen ter beschikking zijn gesteld aan Egypte. In een regulier programma geeft de Europese Unie onder andere een bijdrage aan het EU-instrument voor democratie en mensenrechten.
De goede werking van het Egyptische middenveld is steeds een belangrijk element in het buitenlands beleid van België. Ook in Egypte promoot België sterke ngo’s die hun democratische taak vrij kunnen uitvoeren. Zowel in bilaterale contacten als op multilaterale fora zal België dit punt steeds verdedigen.
Zoals u weet, behoort de bevoegdheid over de wapenexport toe aan de regio’s. Na de verwijdering van president Morsi en de gewelddadige ontruimingen van de sit-ins in Caïro heeft de EU in augustus 2013 wel beslist om alle exportlicenties naar Egypte voor materiaal, dat kan worden gebruikt voor repressie, te blokkeren; in overeenstemming met de gemeenschappelijke positie 2008/944. Deze beslissing werd in februari 2014 bevestigd en is nog steeds van kracht. Wij hebben alle noodzakelijke informatie hierover aan de Gewesten gestuurd.
11.04 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik ben verrast door uw opstelling. Ik zal uiteenzetten waarom.
Daar is een dictatuur, daar is een staatsgreep gepleegd. Er is een transitie, maar het gaat slechter dan voorheen. De Moslimbroeders worden gewelddadig onderdrukt, waardoor zij zich uit revanche meer en meer aansluiten bij radicale jihadisten, onder ander van IS. Dat is deels de verantwoordelijkheid van het regime.
Het Midden-Oosten is een web. Alles hangt met alles samen. Het huidig regime blijven steunen en aanmoedigen en de dialoog onderhouden noemt u effectiever dan het opschorten van het associatieakkoord, maar wat zijn de positieve resultaten tot nu toe?
Wij steunen een regime dat ertoe leidt dat meer moslims in Egypte de jihadisten van IS steunen, net zoals wij ook veel te vriendelijk zijn voor het Saoedische regime.
Wij moeten opletten welke bondgenoten wij uitkiezen in het Midden-Oosten. Er is een massa die meer en meer tot IS wordt aangetrokken omdat zij onvoldoende aansluiting bij hun eigen overheid vinden.
Ik wil u echt aanraden het opiniestuk in De Standaard van Pieter Stockmans te lezen. Hij geeft een synthese van de geopolitieke verstrengeling die in het Midden-Oosten aan de gang is en de soms verkeerde en vooral contraproductieve keuzes die wij in het Westen maken.
Ik wil u echt vragen om daarvoor aandacht te hebben.
11.05 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses. Après ce beau printemps arabe, nous avons fortement déchanté avec l'arrivée des islamistes au pouvoir en Egypte, qui ont été renversés dans la foulée. Actuellement, la situation est dramatique dans ce pays. On peut constater que ce sont souvent les représentants de la justice qui sont frappés par les islamistes. On se rappelle que la révolution à l'encontre des islamistes était par ailleurs initiée par les représentants de la justice.
Cette situation est un peu complexe. Comment répondre à de telles exactions, à de tels crimes sur son propre territoire, si ce n'est par la force? Mon collègue a évoqué le soutien au gouvernement mais c'est pratiquement choisir entre la peste et le choléra. Le gouvernement islamiste n'était quand même pas mieux que celui-ci. Certes, il répond violemment à ces islamistes mais je crois malgré tout que l'Egypte descend encore dans les rues, elle a une volonté d'évoluer. Nous devons continuer à accompagner ce pays dans la lutte contre le djihadisme. Il faut maintenir le dialogue avec le gouvernement pour pouvoir faire évoluer les choses en ce qui concerne la démocratie et ce n'est certainement pas en coupant les ponts que nous pourrons y parvenir.
Het incident is gesloten.
- M. Benoit Hellings au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "les accords liant la Belgique à l'Arabie saoudite à la lumière des incidents diplomatiques arabo-suédois récents" (n° 2959)
- M. Jean-Jacques Flahaux au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la situation du bloggeur saoudien M. Raïf Badawi" (n° 3521)
- Mme An Capoen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "l'incident entre la Suède et l'Arabie saoudite" (n° 3717)
- M. Dirk Van der Maelen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "les relations avec l'Arabie saoudite" (n° 3879)
- M. Wouter De Vriendt au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "l'incident diplomatique entre l'Arabie saoudite et la Suède" (n° 3969)
- M. Stéphane Crusnière au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la détention de M. Raïf Badawi" (n° 4245)
- M. Olivier Maingain au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "les suites de la résolution concernant la situation des droits de l'homme en Arabie saoudite et plus particulièrement le cas du blogueur Raïf Badawi" (n° 5530)
- M. Olivier Maingain au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "les suites de la résolution concernant la situation des droits de l'homme en Arabie saoudite et plus particulièrement le cas du blogueur Raïf Badawi" (n° 5686)
- de heer Benoit Hellings aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de overeenkomsten tussen België en Saudi-Arabië in het licht van de recente diplomatieke incidenten tussen Saudi-Arabië en Zweden" (nr. 2959)
- de heer Jean-Jacques Flahaux aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de situatie van de Saudische blogger Raif Badawi" (nr. 3521)
- mevrouw An Capoen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de rel tussen Zweden en Saudi-Arabië" (nr. 3717)
- de heer Dirk Van der Maelen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de relaties met Saudi-Arabië" (nr. 3879)
- de heer Wouter De Vriendt aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de diplomatieke rel tussen Saudi-Arabië en Zweden" (nr. 3969)
- de heer Stéphane Crusnière aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de gevangenschap van Raif Badawi" (nr. 4245)
- de heer Olivier Maingain aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de gevolgen van de resolutie over de stand van de mensenrechten in Saudi-Arabië en inzonderheid over de situatie van blogger Raif Badawi" (nr. 5530)
- de heer Olivier Maingain aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de gevolgen van de resolutie over de stand van de mensenrechten in Saudi-Arabië en inzonderheid over de situatie van blogger Raif Badawi" (nr. 5686)
De voorzitter: De heer Van der Maelen en mevrouw Capoen zijn verontschuldigd.
12.01 Benoit Hellings (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, le 10 mars dernier, le premier ministre suédois a annoncé que son gouvernement ne renouvellera pas l'accord de coopération militaire qui lie son pays à l'Arabie saoudite depuis 2005. Il a invoqué la question du respect des droits humains comme raison du choix de la nouvelle majorité gouvernementale rouge-verte.
Cette décision apparaît comme la conséquence directe d'un incident diplomatique entre ces deux pays. L'Arabie saoudite avait empêché votre homologue suédoise de prononcer un discours lors d'une réunion de la Ligue arabe. Un peu avant, cette même ministre avait publiquement partagé son point de vue sur les "méthodes moyenâgeuses" de la justice saoudienne à l'encontre du blogueur Raïf Badawi, flagellé pour insulte à l'islam, comme l'a rappelé une proposition de résolution votée en plénière il y a quelques semaines, à l'unanimité.
Monsieur le ministre, sur le site web du SPF Affaires étrangères, on peut lire ceci: "La Belgique entretient d'excellentes relations avec l'Arabie saoudite. De nombreuses entreprises belges sont actives dans cette région stratégique dans des domaines aussi divers que la construction, l'ingénierie, le dragage, le transport, la médecine, la consultance". Ceci veut-il dire que la Belgique a une position à l'égard de la situation des droits humains en Arabie saoudite diamétralement opposée à celle de la Suède?
Hormis l'accord sur la double imposition qui date de 1997, sur le transport aérien qui date de 1986, et l'accord bilatéral sur les investissements qui date de 2001, quels sont les autres traités liant la Belgique et l'Arabie saoudite au niveau bilatéral? Existe-t-il un accord de coopération militaire comparable au traité arabo-suédois entre la Belgique et l'Arabie saoudite? Depuis la régionalisation de la compétence sur le commerce des armes, pourriez-vous me préciser la procédure à suivre si la Défense ou la police voulaient vendre des armes ou des munitions à l'Arabie saoudite? Dans ce cas, le SPF Affaires étrangères conseillerait-il au SPF Intérieur et à la Défense de renoncer à leur projet?
12.02 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, étant donné que nous avons eu un débat en séance plénière à ce sujet voici quinze jours, je ne vais pas répéter tout ce qui a été dit à cette occasion.
Au vu de cette situation extrêmement compliquée, il importe d'abord de sauver ce fondateur du Forum libéral. De plus, nous devons agir afin qu'il n'y ait plus autant d'exécutions pour des motifs aussi inacceptables.
Il faudra faire preuve de beaucoup de diplomatie et profiter, même si cela peut paraître étrange, de la présence de l'Arabie saoudite au Comité des droits de l'homme de l'ONU ainsi que de sa prétention à en briguer la présidence pour essayer de faire évoluer les choses.
Comme je l'ai dit en séance plénière, le droit de vote enfin accordé aux femmes - alors qu'elles n'ont toujours pas celui de conduire -, même s'il n'est pas encore appliqué, peut constituer un indice de changement. En tout cas, j'espère qu'il en est ainsi.
Je compte sur vous et sur l'ensemble de la diplomatie européenne pour essayer d'agir diplomatiquement. Sinon, je crains que nous n'y arriverons pas.
12.03 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, Margot Wallström, de Zweedse minister van Buitenlandse Zaken, stelde in de media de mensenrechten in Saoedi-Arabië aan de kaak – die van vrouwen in het bijzonder.
Ze veroordeelde de Saoedische rechtbanken voor de veroordeling van Raif Badawi tot tien jaar gevangenis en duizend zweepslagen voor het opzetten van een website die secularisme en vrijheid van meningsuiting bepleitte. Volgens Wallström betreft het middeleeuwse praktijken en een wrede poging om vormen van expressie te onderdrukken.
Het Saoedische ministerie van Buitenlandse Zaken veroordeelde de uitspraken en noemde ze een “flagrante inmenging in interne zaken die volgens internationale conventies onaanvaardbaar is”. De andere ministers van Buitenlandse Zaken van de Arabische Liga, een organisatie van 22 landen, verklaarden zich eensgezind met de Saoedi’s. De uitspraken zijn incompatibel omdat het koninkrijk Saoedi-Arabië stoelt op de sharia, de islamitische wet, klonk het in een gezamenlijke persmededeling.
Mijnheer de minister, ik heb vier vragen voor u.
Ten eerste, bent u het eens met de kritiek van Zweden op de mensenrechtensituatie en die van vrouwen in het bijzonder in Saoedi-Arabië?
Ten tweede, waarom springt u niet in de bres om de uitspraken van Wallström publiekelijk te verdedigen?
Ten derde, vindt u de aanpak waarbij mensenrechtenschendingen publiek veroordeeld worden verkeerd?
Ten vierde, op welke wijze geeft u in uw bilaterale contacten met Saoedi-Arabië uiting aan uw kritiek op de mensenrechtenschendigen?
12.04 Olivier Maingain (FDF): Merci madame la présidente. Monsieur le ministre, mes collègues ont rappelé quelle a été notamment la portée de la résolution adoptée par la Chambre le 18 juin dernier. Il est vrai que dans ce texte il a été demandé au gouvernement fédéral d'intervenir rapidement et formellement, j'insiste sur les termes, auprès des autorités saoudiennes afin que M. Raïf Badawi soit libéré de toute condamnation et ne se voie pas infliger les peines, notamment la peine des coups de fouet qui est particulièrement scandaleuse.
Faut-il rappeler aussi que l'Arabie saoudite se distingue par le nombre de peines assorties de châtiments qui portent atteinte à la dignité humaine et qui sont des actes de torture totalement condamnés par toutes les conventions internationales, dont l'Arabie saoudite est signataire et qu'elle a ratifiées? Je voulais faire le point sur l'état actuel des pressions diplomatiques, selon les termes employés par la résolution, souhaitées auprès de l'Arabie saoudite afin qu'elle libère sans condition non seulement Raïf Badawi, mais aussi les autres défenseurs des droits de l'homme injustement condamnés.
Il y a la voie, nous l'avons rappelé, suivie par la Suède, qui est celle des sanctions graduelles à l'égard de l'Arabie saoudite, et il y a celle du caucus singulier que je sais que vous préconisez davantage, des démarches plus discrètes et peut-être moins médiatisées, mais dont nous attendons évidemment les résultats. Je me doute bien que cela ne puisse se faire qu'en concertation étroite avec les autres membres de l'Union européenne, qui sont, pour certains d'entre eux, peut-être trop réservés quant à exercer les pressions diplomatiques à l'égard de l'Arabie saoudite.
Je voudrais que vous me fassiez justement l'état des initiatives concertées au sein de l'Union européenne, voire de leur amplification bien indispensable, d'autant plus que nous touchons petit à petit à la fin de la période du ramadan, qui est généralement, dans ces pays, une période plus favorable à des libérations conditionnelles ou définitives d'un certain nombre de détenus, notamment des prisonniers d'opinion. Si cette période devait se terminer sans élargissement de M. Raïf Badawi et de certains de ses co-détenus pour opinion, tout simplement parce qu'ils sont des défenseurs des libertés fondamentales dans ce pays, ce serait préoccupant. Je souhaiterais en savoir davantage sur le résultat de vos démarches.
12.05 Stéphane Crusnière (PS): Monsieur le ministre, le 7 mai dernier, je participais avec d'autres collègues d'ailleurs à la manifestation qui était organisée par Amnesty International en solidarité avec Raïf Badawi. Cela fait maintenant un an que l'intéressé a été condamné à dix ans de prison et à mille coups de fouet pour avoir effectivement créé un site internet de débat et avoir, selon les autorités, insulté l'islam. Le 9 janvier dernier, nous étions nombreux à nous indigner après que M. Badawi a reçu les 50 coups de fouet. À la suite d'une mobilisation importante, toutes les autres séances de flagellation ont depuis été reportées. La sentence n'est cependant pas annulée et M. Badawi pourrait se faire juger une nouvelle fois pour apostasie, un crime passible de la peine de mort. Pourriez-vous, monsieur le ministre, nous donner les dernières informations en votre possession sur ce dossier et me dire comment, avec vos homologues européens ou internationaux, vous réagissez face aux autorités saoudiennes? Qu'en est-il des pressions que vous pourriez exercer pour une libération de M. Badawi?
12.06 Didier Reynders, ministre: D'abord, comme cela a été rappelé, la Belgique tout comme ses différentes composantes que sont les Régions et les Communautés, entretient des relations suivies avec l'Arabie saoudite qui est effectivement un partenaire important pour un nombre d'entreprises belges. Ceci dit, la promotion et la protection des droits de l'homme est un thème prioritaire de la Belgique, tant au niveau national que dans ses relations bilatérales. L'un n'exclut pas l'autre. Dans le cas de l'Arabie saoudite, ce sont précisément nos bonnes relations qui nous permettent de régulièrement adresser la question des doits de l'homme à nos interlocuteurs saoudiens, comme je l'ai encore fait moi-même lors de ma rencontre à Doha avec le vice-ministre des Affaires étrangères. C'était le 24 mai dernier. Il s'agissait notamment d'évoquer de manière expresse la situation de M. Raïf Badawi sur laquelle je vais revenir.
Uiteraard is de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië ver van ideaal, in het bijzonder op het vlak van vrouwenrechten. Ik deel dan ook uw bezorgdheid en die van mijn Zweedse collega over de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië.
Hormis les accords mentionnés, il existe également une autre ancienne convention, la convention de coopération économique et technique entre les gouvernements du Royaume de Belgique et du Grand-duché de Luxembourg et le gouvernement de l'Arabie saoudite, signée à Bruxelles, le 10 mai 1978. La Belgique n'a pas d'accord de coopération militaire avec l'Arabie saoudite.
En matière d'armes et depuis que la compétence en matière d'exportation d'armes a été confiée aux Régions en 2003, le ministre des Affaires étrangères reste compétent pour les exportations des surplus de la Défense ou de la Police à des pays tiers. Chaque demande est examinée au cas par cas en fonction des critères qui rencontrent la position commune et il est évident que tous ces critères seront appréciés, au moment de la décision, en fonction du type de matériel dont l'exportation est demandée et en fonction du destinataire final de l'exportation.
Il faut également consulter la banque de données européenne pour voir si des refus ont été émis par les États membres de l'Union européenne pour des exportations similaires et consulter les États membres qui auraient refusé ces exportations.
C'est en fonction de l'ensemble de ces éléments que la décision sur l'opportunité d'accorder une licence d'exportation peut être prise, et non pas de manière théorique et générale.
Naar aanleiding van het incident tussen Saoedi-Arabië en Zweden vonden er bilaterale contacten plaats tussen de twee landen, waarna het incident werd gesloten. Geen van de betrokkenen heeft aan ons land of aan de EU gevraagd om tussen te komen.
Als voorzitter van het Ministercomité van de Raad van Europa was het voor de federale regering onmogelijk om in de zes maanden van ons voorzitterschap een rol te spelen als bemiddelaar tussen Zweden en de Arabische lidstaten van de VN. Zoals u weet, zijn Arabische landen geen leden van de Raad van Europa.
De aanpak waarbij mensenrechtenschendingen publiek worden veroordeeld, is niet verkeerd, maar het is slechts één van de diplomatieke instrumenten waarover we beschikken. De vraag die moet worden gesteld bij de keuze van een van die instrumenten, is welke daarvan aan een verbetering van de mensenrechtensituatie op het terrein kunnen bijdragen. Dat is tenslotte onze doelstelling. Op basis van de contacten die mijn diensten hebben met vrouwen- en mensenrechtenorganisaties blijf ik van mening dat een confronterende aanpak vaak niet de beste manier is om de mensen- en vrouwenrechten in Saoedi-Arabië te bevorderen.
Ik verzeker u dat mensenrechten een belangrijke plaats innemen in al onze bilaterale contacten. Mensenrechten worden dan ook systematisch ter sprake gebracht in onze bilaterale contacten, ook met Saoedi-Arabië.
Pour ce qui concerne la situation plus particulière de M. Raïf Badawi, je voudrais tout d'abord renvoyer à la réponse qui vous a été donnée en séance plénière du 11 juin dernier par le ministre des Pensions, dans laquelle, en synthèse, je rappelais évidemment notre préoccupation en matière de droits de l'homme, et notamment le fait que le châtiment corporel de flagellation, des coups de fouet, est formellement interdit par la Convention contre la torture et autres peines ou traitements cruels, inhumains ou dégradants, que l'Arabie saoudite a ratifiée.
Vous demandiez quels sont les effets des contacts qui ont été entrepris. Il y a eu de nombreux contacts au niveau européen et bilatéralement. Le 24 mai, j'ai eu l'occasion d'aborder spécifiquement la situation de M. Raïf Badawi avec le vice-ministre des Affaires étrangères. Jusqu'à présent, il n'y a plus aucune application de la partie relative aux traitements corporels de la sanction, et donc en clair, plus de flagellation. Pour le reste, le ministre nous a communiqué la position de l'Arabie saoudite concernant la décision judiciaire prise dans le cas précis. Mais ce qui nous importait au premier rang était l'abandon de l'application de châtiments corporels, qui, comme je le rappelle, sont formellement interdits par la Convention ratifiée par l'Arabie saoudite.
L'Union européenne s'est opposée à plusieurs reprises à cette pratique, et, je le disais, a également entrepris un certain nombre de démarches. Nous allons continuer à avancer sur le sujet. Lors de l'examen périodique universel de l'Arabie saoudite, qui a eu lieu en octobre 2013, la Belgique avait déjà adressé des recommandations au gouvernement saoudien en ce qui concerne la liberté d'expression et d'association. À l'avenir, nous allons continuer à évoquer la situation de manière systématique dans nos contacts bilatéraux. Je peux assurer que tant l'Union européenne que la Belgique poursuivront dès lors les démarches dans les jours et les semaines à venir.
Une nouvelle démarche par exemple a été entreprise à Ryad au lendemain de l'adoption de la résolution du parlement belge. Nous allons maintenir des contacts diplomatiques qui, je l'espère, permettront d'atteindre une issue favorable. Je continue de privilégier le dialogue et l'engagement sous peine, comme c'est le cas avec d'autres pays, de fermer toutes les portes et d'empêcher toute avancée. En ce qui concerne les mesures commerciales et militaires, je vous invite évidemment à vous adresser pour l'essentiel à mes collègues régionaux qui sont en première ligne sur cette question de contacts entre les entreprises, à l'occasion des nombreuses missions organisées par les agences régionales, y compris en Arabie saoudite.
Je voudrais enfin ajouter que comme vous tous, je suis évidemment très sensible à toute décision de justice qui entraîne des condamnations portant sur des traitements cruels qui sont interdits par des conventions internationales, mais je rappelle que mes préoccupations vont au moins autant au nombre d'exécutions capitales en place publique appliquées en Arabie saoudite depuis le début de cette année.
Comme personne ne l'a relevé dans les questions, je tenais quand même à signaler qu'à côté du cas qu'on évoque en permanence, il y a eu, depuis le début de cette année, un très grand nombre d'exécutions capitales. Ce nombre d'exécutions est malheureusement plus important que sur l'ensemble de l'année dernière et c'est aussi de ce sujet que nous parlons quand nous rencontrons les autorités d'Arabie saoudite.
De voorzitter: Collega’s, ik zou voor de replieken dezelfde volgorde als bij de vraagstelling willen aanhouden.
Misschien nog even verwittigen dat we zo dadelijk terugkeren naar de vraag nr. 2727 van collega Crusnière, punt 10 op onze agenda.
12.07 Benoit Hellings (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, vous avez raison de mentionner ces dizaines de décapitations en place publique. De mon point de vue, cela justifierait de changer non seulement le vocabulaire, mais aussi la rhétorique en vigueur sur le site du SPF Affaires étrangères et d'évoquer, à tout le moins, la situation catastrophique des droits de l'homme en Arabie saoudite au lieu de mettre en exergue les excellentes relations que notre pays entretient avec elle.
Ensuite, je vous interrogeais sur les accords militaires, semblables à ceux que la Suède avait conclus avec l'Arabie saoudite. Je me réjouis que la Belgique n'en ait pas noué. Pourquoi vous ai-je posé cette question? Pour deux raisons. Tout d'abord, nous allons devoir vendre de vieux F-16. Il conviendrait que vous respectiez les principes de la position commune. À ce stade, vu la situation des droits de l'homme là-bas, comme en témoignent le sort réservé à Raïf Badawi et les exécutions massives en place publique, mais aussi le rôle politique et militaire extrêmement trouble de l'Arabie saoudite dans le dossier Daesh, il importe que la police et l'armée ne lui vendent pas d'armes, fussent-elles déclassées. Ce qui est valable pour le fédéral l'est pour les Régions. Comme vous, j'estime qu'il est indécent que la Wallonie vende autant d'armes à l'Arabie saoudite.
Enfin, je terminerai ma réplique par une réflexion. La nouvelle position de la ministre suédoise des Affaires étrangères est beaucoup plus lisible que la vôtre. La Suède est un pays développé et riche, qui a des services et des marchandises à vendre, comme le nôtre. À ce stade, la mission économique princière qui a eu lieu au printemps 2014 était particulièrement malvenue. Je tenais à le répéter ici.
12.08 Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.
Vous avez raison d'insister sur ces exécutions, car leur nombre érige l'Arabie saoudite en championne du monde en ce domaine, et ce pour des raisons totalement inacceptables.
Ensuite, je ne partage pas ce qui vient d'être dit à propos de la vente des vieux F-16, car l'Arabie saoudite est un État qui n'a vraiment pas besoin d'acheter notre matériel vétuste, à moins que la situation économique n'ait changé. Je crains que ce ne soit pas le cas.
Enfin, je partage votre analyse selon laquelle ce sont les contacts formels et informels qui permettront de faire avancer les choses. Je préférerais que l'opinion publique locale se soulève contre ce régime intolérable. Malheureusement, nous connaissons sa politique de répression et nous nous souvenons des manifestations qui avaient été dirigées contre le pouvoir, mais qui avaient été réprimées de manière épouvantable.
Aujourd'hui, la seule création d'un forum internet libéral aboutit à cette situation totalement inacceptable. Je vous remercie.
12.09 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik ga ermee akkoord dat we niet radicaal alle banden moeten doorknippen met alle landen die de mensenrechten schenden. Maar dan is er een continuüm, een spectrum, waarbij men een wortel nodig heeft, maar ook een stok.
Wat is uw stok ten aanzien van Saoedi-Arabië? Kunt u daarop een concreet antwoord geven?
Ik denk dat u op een aantal vlakken echt de grens overschrijdt. Het organiseren van koninklijke handelsmissies naar Saoedi-Arabië en het aanprijzen van het land omwille van zijn bijzonder gunstig en transparant businessklimaat is zo’n voorbeeld. Dat is een stap te ver.
Ik ben het met u eens dat er nood is aan evenwicht, het is een aftasten zonder radicaal alle banden door te knippen. Op sommige vlakken evenwel zet u een aantal verkeerde stappen. Het betreft hier een handelsmissie, gedekt door de regering. U schudt van neen, maar dat was ze toch wel?
Saoedi-Arabië cofinanciert jihadistische groeperingen en scholen in Syrië die nauw aansluiten bij IS. Laat ons dus opletten wat we daar doen.
Ik ga er dus mee akkoord dat het een continuüm en een spectrum is, maar op een aantal vlakken wordt er overdreven en wordt onvoldoende de stok gehanteerd. Wat is dus de stok die u hebt in uw diplomatieke relatie ten opzichte van Saoedi-Arabië?
12.10 Olivier Maingain (FDF): Madame la présidente, monsieur le ministre, comme vous l'avez dit, il s'agit de la question de savoir jusqu'où le jeu des pressions diplomatiques porte ses résultats.
Vous avez souligné qu'à la suite de différentes interventions, dont la vôtre, ce châtiment incroyablement rétrograde et inacceptable que sont les coups de fouet avait été suspendu.
Il est vrai que si par un travail constant, ferme, déterminé et cohérent au niveau de l'Union européene, on peut poursuivre dans cette voie, il faut, tout d'abord, toujours tenter d'atteindre des résultats par la négociation et la diplomatie, même si elle doit parfois être secrète. Nous n'allons donc pas vous demander de mettre sur la place publique les différents canaux que les départements des Relations extérieures des différents États membres peuvent exploiter pour influencer l'Arabie saoudite.
Se posera, cependant, à un moment donné la question de savoir si les résultats escomptés et constatés sont suffisants pour ne pas passer à un régime de sanction. En effet, il ne faut pas croire que l'on va isoler le rôle de l'Arabie saoudite dans le contexte international actuel, comme cela a pu être, à un moment donné, le cas pour l'Afrique du Sud. On peut le regretter. On peut considérer que ce serait peut-être la voie la plus directe, même si l'on sait que pour l'Afrique du Sud, il a fallu quelques décennies avant d'obtenir des résultats en passant par l'application graduelle de la sanction.
C'est donc le point de rupture dans l'évaluation qui permettra de savoir, à un certain moment, quel autre régime pourrait s'appliquer dans le cadre des relations bilatérales ou multilatérales avec l'Arabie saoudite.
Ce dont on a besoin, c'est d'un travail constant, répété, d'une pression sans relâche qui peut effectivement influencer ce pays. En effet, nos relations commerciales avec ce dernier ne sont pas en sens unique. L'Arabie saoudite a aussi besoin d'exporter. Elle n'est donc pas indifférente à ce que représente l'Union européenne en tant que partenaire économique.
12.11 Stéphane Crusnière (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.
Comme mes collègues, je vous invite à maintenir la pression par rapport à toutes les atteintes qui se passent dans ce pays au niveau des droits de l'homme. Je pense ici plus particulièrement au cas de Raïf Badawi pour qui je vous demande de continuer à plaider pour sa libération.
12.12 Minister Didier Reynders: Ik betreur het altijd als een Europese lidstaat een individueel standpunt inneemt zonder coördinatie. Er was geen coördinatie met onze Zweedse collega over haar uitspraak. Het is beter om op het Europese niveau een gemeenschappelijke positie te bepalen, maar wij proberen nu om verder te gaan.
Il est exact que les pressions qui ont été exercées jusqu'à présent ont eu un effet sur la non-mise en œuvre des sanctions corporelles. La démarche sera poursuivie. Je crois qu'il faut en effet continuer ces démarches de manière directe et bilatérale, en contact, comme un certain nombre de parlementaires l'ont été, avec des proches de Raïf Badawi. Je pense qu'ils ont apprécié les démarches que nous avons effectuées.
Ten derde, wat de prinselijke missies betreft moet ik herhalen dat er een Agentschap voor Buitenlandse Handel is. Het is op voorstel van de drie Gewesten dat zo’n missie georganiseerd wordt.
Ik zal uw commentaar misschien naar de verschillende gewestelijke regeringen sturen. Het is een beslissing die genomen werd tijdens de vorige legislatuur. Ik meen dat u de politieke samenstelling van de verschillende meerderheden in de gewestelijke parlementen in de vorige legislatuur kent. De federale regering heeft zelf geen commissaris bij dat agentschap. Het gaat alleen om de raad van bestuur met leden van de Gewesten.
Ik neem akte van uw reactie. Volgens u was het een fout. Ik zal dat doorsturen aan de verschillende gewestelijke regeringen, maar dit is eerder een historisch commentaar van de voorgaande meerderheden op gewestelijk vlak.
12.13 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Inderdaad, mijnheer de minister, ik vind dit een fout. Vindt u het ook een fout?
12.14 Minister Didier Reynders: Ik heb mijn mening gegeven. Ik heb geen zin om verder te gaan met dit gesprek. U mag van advies veranderen volgens uw positie in de meerderheid of in de oppositie, dat is mogelijk. Voor zo’n belangrijk thema vind ik dat echter jammer.
12.15 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Wel, wij zaten niet in de meerderheid in de vorige legislatuur. Dan nog vind ik het zelfs niet slecht als hier bijvoorbeeld socialistische fracties van mening veranderen. Dan nog is dat niet erg. Het is misschien niet erg consequent, maar goed, als mensen ten goede van idee veranderen, waarom niet?
U pleit voor Europese coördinatie. Wat echter als er geen sterk, uitgesproken Europees standpunt is? Kan een land dan volgens u alleen verder gaan in zijn communicatie in de hoop het debat aan te zwengelen? Ik meen dat dit goed kan zijn. Bovendien hadden wij begin dit jaar – ik sprak immers over een koninklijke missie – het bezoek van koning Filip aan Saoedi-Arabië voor de begrafenis van koning Abdullah. Hij wordt toch gedekt door de federale regering? Volgens mij zijn zulke zaken inderdaad fout en legitimeren we het regime te veel.
Ik herhaal dus mijn vraag: de wortel is goed, maar wat is uw stok? Wat is uw stok ten aanzien van Saoedi-Arabië? Die zie ik onvoldoende.
Het incident is gesloten.
13 Question de M. Stéphane Crusnière au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "l'installation de 7 'e-gates' à l'aéroport national de Zaventem" (n° 2727)
13 Vraag van de heer Stéphane Crusnière aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de installatie van 7 'e-gates' op de nationale luchthaven in Zaventem" (nr. 2727)
13.01 Stéphane Crusnière (PS): Madame la présidente, je vous remercie d'avoir accepté de reporter ma question. Je participais au débat sur la Grèce en commission des Finances.
Monsieur le ministre, ma question a été déposée voici un certain temps. Comme vous le savez, le 29 janvier dernier, la séance plénière de la Chambre se penchait sur votre projet de loi relatif aux traitements automatisés de données à caractère personnel nécessaires aux passeports et titres de voyage belges. De par votre absence durant le débat sur ce projet, il ne m'a pas été possible d'obtenir des informations complémen-taires concernant l'installation de 7 "e-gates" (portiques de contrôle automatisés) dans le cadre d'un projet-pilote à l'aéroport national de Zaventem.
Si mon groupe défend ardemment le principe de la liberté de circulation dans le cadre Schengen et dès lors d'adopter des législations encourageant celle-ci, il ne faut pas pour autant supprimer tout contrôle potentiel notamment par des "humains" plutôt que par des portiques automatiques.
En effet, quand on sait que des mineurs ne disposant pas d'autorisation parentale arrivent à s'envoler de Zaventem en passant les portiques automatiques déjà présents pour les destinations intra-européennes, je m'interroge.
Dès lors, monsieur le ministre, ne serait-il pas préférable de maintenir certains contrôles humains sans recourir à des machines qui ont déjà montré leurs failles et ainsi éviter, par exemple, le départ vers l'étranger de mineurs sans autorisation de leurs parents? Un aéroport peut-il prendre de telles mesures de contrôle automatique sans consulter les autorités? Quel monitoring de ce dispositif sera-t-il assuré par l'État belge?
13.02 Didier Reynders, ministre: Madame la présidente, monsieur Crusnière, j'ai déjà eu l'occasion d'aborder le problème lorsque nous avons traité du Code consulaire en commission des Affaires étrangères. Comme vous n'étiez pas présent, je reviens sur le sujet.
L'installation des "e-gates" à l'aéroport national de Zaventem et leur utilisation pour les contrôles frontières appartiennent à la compétence du service Contrôle frontières de la police fédérale. En ce qui concerne l'autorisation parentale, il n'existe pas de formulaire ni de procédure belge ou internationale qui fixe les règles pour le voyage de mineurs. Nous recommandons toutefois de prévoir une autorisation écrite si l'enfant voyage seul ou en compagnie d'autres personnes que les parents. Des informations pratiques sont disponibles sur le site web du département des Affaires étrangères. Si l'enfant ne voyage qu'avec l'un de ses parents, le parent a la liberté de faire attester par écrit l'accord de l'autre parent, de faire légaliser la signature par sa commune et d'emporter cet accord écrit en voyage.
Comme je l'ai dit lors du débat sur le Code consulaire, il est évident que, si des personnes sont renseignées dans un certain nombre de banques de données, ce qui entraînerait un blocage aux frontières à l'occasion d'un contrôle physique, ce même blocage interviendra à travers les "e-gates". Je ne crois donc pas qu'il y ait de problème particulier en la matière. Rien n'empêche évidemment d'imaginer qu'il y ait encore un certain nombres de contrôles physiques qui viennent s'ajouter. Ici, on est exactement dans le même type de procédure et je pense que le ministre de l'Intérieur pourrait le confirmer.
Les mêmes règles vont s'appliquer, que le contrôle ait lieu de manière digitale ou qu'il ait lieu de manière physique.
13.03 Stéphane Crusnière (PS): Je n'ai pas de réplique.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- mevrouw Nele Lijnen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "twee wetsvoorstellen in het Iraans Parlement" (nr. 2967)
- mevrouw Els Van Hoof aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de seksuele en reproductieve rechten van vrouwen in Iran" (nr. 3044)
- de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "het wetsontwerp aangaande de bevolking en de bevordering van het gezin in Iran" (nr. 3109)
- Mme Nele Lijnen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "deux propositions de loi déposées devant le Parlement iranien" (n° 2967)
- Mme Els Van Hoof au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "les droits sexuels et reproductifs des femmes en Iran" (n° 3044)
- M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "le projet de loi sur la population et l'exaltation de la famille en Iran" (n° 3109)
De voorzitter: Collega Lijnen en collega Van Hoof moet ik verontschuldigen.
14.01 Philippe Blanchart (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, selon le nouveau rapport publié par Amnesty International, les autorités iraniennes pourraient, via l'application de deux textes de loi, faire régresser de plusieurs décennies les droits de la femme et des filles dans ce pays. Leur objectif est d'accroître le taux de fertilité et de prévenir le déclin de la population en interdisant la stérilisation, contraception volontaire. Alliée à la suppression du financement par l'État du programme de planning familial, cette mesure se traduirait par une augmentation des grossesses non désirées contraignant un nombre accru de femmes à se tourner vers un avortement illégal et dangereux, et par une recrudescence des maladies sexuellement transmissibles et notamment le VIH.
Le projet renforcerait aussi la discrimination liée au genre notamment à l'égard des femmes qui font le choix de ne pas se marier et de ne pas avoir d'enfant ou qui ne le peuvent pas. Le texte de loi enjoint à tous les organismes privés et publics lorsqu'ils recrutent certains postes d'accorder la priorité dans l'ordre aux hommes ayant des enfants, aux hommes mariés sans enfants et aux femmes mariées ayant des enfants. En outre, ce texte rend plus difficile le divorce et décourage l'intervention de la police et de la justice dans les conflits au sein de la famille, accroissant ainsi le risque de violences conjugales.
Les autorités encouragent ici une culture dangereuse qui prive les femmes des droits essentiels et les considèrent comme des machines à faire des enfants et non comme des êtres humains qui jouissent des droits fondamentaux leur permettant de faire des choix pour leur corps et pour leur vie.
Monsieur le ministre, quel regard portez-vous sur ces législations? Une législation de ce type n'est pas conforme aux normes internationales en matière de respect des droits humains, notamment des droits sexuels et reproductifs, ou encore de l'égalité entre hommes et femmes. Cette question sera-t-elle abordée lors de vos entrevues bilatérales avec les autorités iraniennes?
14.02 Minister Didier Reynders: Mevrouw de voorzitter, alvorens op de vragen te antwoorden, wens ik erop te wijzen dat er in Iran zelf een levendig debat wordt gevoerd over deze kwestie die een grote diversiteit aan meningen onthult.
Il est évident qu'il existe en Iran, comme dans les autres pays, des forces conservatrices qui estiment que la seule place de la femme est d'être une mère au foyer.
Anderzijds vonden er in Iran heel wat sociale veranderingen plaats in het voordeel van vrouwen. Zo maken vrouwen bijvoorbeeld meer dan 50 % uit van de universiteitsstudenten.
D'un côté, il ne fait aucun doute que la vie des femmes en Iran est marquée par des discriminations, d'un autre côté, il ne faut pas non plus sous-estimer l'indépendance de la femme iranienne et sa capacité à prendre des décisions en fonction de ses intérêts et de ses propres conceptions.
Ik heb dit zelf kunnen vaststellen tijdens een bezoek aan Iran, vorig jaar. Omdat ik groot belang hecht aan de bevordering en de bescherming van vrouwenrechten stond ik erop om ontmoetingen te hebben met Iraanse vrouwen. Tijdens dat bezoek heb ik ook geïnformeerd naar de stand van zaken in het ratificatieproces van het verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen. Ondanks een intentieverklaring in 2010 heeft Iran dit verdrag nog niet geratificeerd. Ons land hecht groot belang aan de ratificatie en naleving van dit verdrag. Wij beschouwen dit verdrag als het instrument bij uitstek voor de bevordering van vrouwenrechten.
Ik heb met bezorgdheid kennis genomen van het rapport van Amnesty International en de twee wetsvoorstellen. Daarom heeft België tijdens de interactieve dialoog met de speciale rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Iran op 16 maart 2015 in de VN-Mensenrechtenraad zijn bezorgdheid geuit over de kwestie. Ons land heeft ook van de gelegenheid gebruik gemaakt om te betreuren dat Iran het verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen nog altijd niet heeft geratificeerd.
Over de algemene mensenrechtensituatie in Iran kan ik u meegeven dat België de recente resolutie in de VN-Mensenrechtenraad over de mensenrechtensituatie in Iran heeft gesteund. Ook het thema van de vrouwenrechten wordt door België en de EU zowel in bilaterale als in multilaterale contacten hoog op de agenda geplaatst. Ik verwijs in dit verband naar de deelname op hoog niveau, zowel door België als door de EU, aan de recente sessie van de Commissie voor het Statuut van de Vrouw.
Ik hecht persoonlijk veel belang aan de bevordering en de bescherming van de vrouwenrechten. Daarom heb ik op de internationale vrouwendag, samen met mijn Nederlandse collega, de He-for-She-campagne van de UN Women gesteund en alle mannen opgeroepen om dit ook te doen. Op de informele Raad Buitenlandse Zaken in Riga heb ik de pin van de campagne gedragen. Verschillende Belgische ambassades hebben mijn oproep gevolgd en activiteiten georganiseerd in het teken van de internationale vrouwendag. Wij zullen hiermee doorgaan bij alle bilaterale contacten.
Monsieur Blanchart, je peux vous confirmer que nous allons continuer à suivre l'évolution des textes qui sont déposés pour l'instant en Iran. À l'occasion des différents contacts bilatéraux, que ce soit à travers des diplomates ou personnellement, nous pourrons, à nouveau, insister sur le sujet.
14.03 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses et je salue tout l'intérêt que vous portez aux femmes quant à leurs droits.
Het incident is gesloten.
- Mme Gwenaëlle Grovonius au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "les élections en Israël" (n° 2992)
- Mme Gwenaëlle Grovonius au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "les arrestations arbitraires israéliennes" (n° 3265)
- M. Peter De Roover au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la reconnaissance d'un État palestinien par Israël" (n° 3274)
- Mme Sarah Claerhout au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la reprise des négociations de paix entre Israël et la Palestine" (n° 3395)
- M. Olivier Maingain au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "les suites de la résolution visant à la reconnaissance de l'État palestinien par la Belgique" (n° 5541)
- mevrouw Gwenaëlle Grovonius aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de verkiezingen in Israël" (nr. 2992)
- mevrouw Gwenaëlle Grovonius aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de Israëlische willekeurige aanhoudingen" (nr. 3265)
- de heer Peter De Roover aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de erkenning van een Palestijnse Staat door Israël" (nr. 3274)
- mevrouw Sarah Claerhout aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de heropstart van de vredesonderhandelingen tussen Israël en Palestina" (nr. 3395)
- de heer Olivier Maingain aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de gevolgen van de resolutie betreffende de erkenning van de Palestijnse Staat door België" (nr. 5541)
15.01 Gwenaëlle Grovonius (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, nous le savons, la population israélienne s'est rendue aux urnes le 17 mars dernier. Dans le contexte régional, ces élections relevaient d'une importance essentielle tant les débats étaient vifs au sein de l'État hébreu et que leurs conséquences potentielles sur la situation au Proche-Orient pouvaient être importantes.
Alors que les résultats sont aujourd'hui connus et que le gouvernement est en place, j'aimerais, monsieur le ministre, vous poser les questions suivantes.
Comme analysez-vous les résultats des élections et les déclarations de M. Netanyahou à la veille de celles-ci dans lesquelles il s'opposait à la reconnaissance de l'État palestinien?
Avez-vous constaté depuis lors une réorientation dans la politique israélienne, notamment en termes de politique de colonisation mais aussi concernant la destruction des projets de la Coopération belge au développement?
Comment notre pays et la communauté internationale ont-ils pu depuis lors contribuer à la reprise concrète du processus de paix?
Enfin, monsieur le ministre, avec le nouveau gouvernement en place, avez-vous entamé des initiatives notamment pour déterminer le moment opportun auquel vous conditionnez la reconnaissance de la Palestine par notre pays?
Par ailleurs, mes autres questions portent sur les arrestations arbitraires israéliennes.
À deux reprises déjà, je vous ai interrogé sur la situation d'Itiraf Rimawi, directeur de Bisan Center (partenaire depuis 2003 d'une ONG belge active en Palestine), qui a été arrêté par les autorités israéliennes en Palestine. À deux reprises, vous m'avez répondu que vous chercheriez à obtenir davantage d'informations sur cette arrestation.
Pourriez-vous m'indiquer aujourd'hui quelles informations vous avez pu récolter depuis ma dernière question de février?
Avez-vous eu des contacts avec les autorités israéliennes sur la thématique des arrestations arbitraires? Dans l'affirmative, quelle position avez-vous défendue notamment au regard du respect des droits de l'homme, des droits de la défense et du droit international?
Président: Dirk Van der Maelen.
Voorzitter: Dirk Van der Maelen.
15.02 Peter De Roover (N-VA): Mijnheer de minister, voor de Israëlische verkiezingen, die plaatsvonden op 16 maart, deed de toen zittende Israëlische premier Netanyahu de uitspraak dat er, indien hij herverkozen werd, tijdens zijn termijn geen Palestijnse Staat zou komen. Die verkiezingen zijn achter de rug en de partij van Netanyahu, Likoed, heeft die gewonnen en ondertussen een coalitie gevormd met partijen ter rechterzijde en religieuze partijen.
Als reactie op een Frans vredesinitiatief heeft hij later, nadat mijn vraag werd ingediend, nog gezegd dat Israël geen internationale dictaten aanvaardt. Het is maar hoe men een en ander situeert. Dat een land geen dictaten aanvaardt, daar kan ik mij nog iets bij voorstellen, maar misschien gaat de betekenis iets ruimer. De ontwikkelingen, zowel binnen als buiten Israël, worden alleszins met enige bezorgdheid onthaald, vandaar mijn vraag. Wij zijn met ons land nadrukkelijk voorstander van de tweestatenoplossing. Dat is onbetwiste politiek.
Hoe staat u, tegen die achtergrond, tegenover de uitspraken van Benjamin Netanyahu? Zijn er mogelijkheden om er bij uw Europese ambtsgenoten op aan te dringen dat ook Netanyahu zich zou inzetten in een constructief vredesproces? Hoe ziet u de toekomst van het vredesproces, dat er zou moeten komen? Heeft de houding van de Israëlische regering gevolgen voor de Belgische houding ten opzichte van het Palestijns-Israëlisch conflict?
15.03 Sarah Claerhout (CD&V): Mijnheer de minister, elke keer als u vragen komt beantwoorden, zullen er ook vragen over Israël en Palestina zijn, in de hoop dat we de kwestie vooruit kunnen duwen.
Ik heb ook een vraag over de heropstart van de vredesonderhandelingen tussen Israël en Palestina. Voor de verkiezingen in Israël hoorden wij heel vaak dat het tot na de verkiezingen zou duren voor er verdere stappen zouden kunnen worden gezet inzake het vredesproces tussen Israël en Palestina.
Intussen zijn die verkiezingen al een tijdje achter de rug en kennen we de uitslag. In de aanloop naar de verkiezingen hoorden we enkele zeer verontrustende uitspraken van Benjamin Netanyahu met betrekking tot de tweestatenoplossing en de voortzetting van het nederzettingenbeleid in Oost-Jeruzalem – collega De Roover verwees er ook al naar.
Die uitspraken bevestigen het vermoeden dat Netanyahu weliswaar lippendienst bewijst aan de tweestatenoplossing, maar niet de intentie heeft om ervoor te zorgen dat de echte condities in de praktijk worden worden gerealiseerd om die waar te maken.
De situatie is zodanig geëvolueerd dat men er in Washington zelfs aan denkt om de benadering van het vredesproces te herevalueren. Vanuit de EU feliciteerde Federica Mogherini Netanyahu met zijn verkiezingsoverwinning, eraan toevoegend dat de EU zal samenwerken met de nieuwe Israëlische regering on a mutually beneficial relationship, as well as on the relaunch of the peace process.
Mijnheer de minister, welke implicaties hebben de nieuwe dynamieken en een aantal recentere dynamieken op de benadering van België van het vredesproces? Hoe zal België er mee voor zorgen dat Israël zich ertoe engageert om de condities te creëren voor de tweestatenoplossing en om van een onafhankelijke Palestijnse staat een feit te maken?
Welke positie neemt België in in de Europese stappen die hieromtrent worden gezet? Hoe staat u tegenover het sluipend beleid dat Israël voert ten opzichte van de Tempelberg, de gedwongen huisuitzettingen en het nederzettingenbeleid?
Enkele maanden geleden werd een EU-rapport gelekt, waarin verschillende aanbevelingen tot reactie van de EU staan. Wat is uw standpunt daaromtrent?
15.04 Olivier Maingain (FDF): Monsieur le président, mes collègues ont déjà relaté le fait nouveau, pour autant qu'on puise le qualifier comme tel, qui tient en ce que le premier ministre Benyamin Netanyahou a dû sa réélection à ses déclarations tellement sévères et injustifiées contre toute idée de reconnaissance d'un État palestinien aussi longtemps qu'il serait premier ministre. Certes, cela lui a permis de gagner une majorité parlementaire mais il a dû trouver des alliés qui sont encore plus nationalistes et plus sectaires au plan religieux que ce que son parti représente. On a le sentiment qu'aujourd'hui, l'État d'Israël, par la politique de son gouvernement, a décidé une fois pour toutes de mettre fin à toute volonté de reconnaissance de l'État palestinien et à ne laisser survivre qu'une autorité palestinienne qui est vraiment portée à bout de bras par la communauté internationale ou par un certain nombre de ses alliés. C'est dire combien ce choix de bloquer la relance du processus de paix par la seule volonté de l'actuelle majorité gouvernemen-tale en Israël est préoccupant et laisse de moins en moins de marge de manœuvre à la communauté internationale, au quintet, à ceux qui tentent de retrouver l'esprit d'Oslo qui semble définitivement enterré par le gouvernement israélien.
Une fois de plus, la seule voie diplomatique ou la seule autorité de la diplomatie belge ne peut à elle seule avoir les résultats escomptés mais, très souvent dans cette question, l'État belge a tenté de jouer un rôle pilote. On peut regretter que notre voix n'ait pas été plus forte au sein de l'Union européenne sur les sanctions à appliquer si le gouvernement israélien poursuit sa politique d'extension des colonies. Tout commence par la volonté d'avoir des sanctions réellement appliquées en cas d'extension des colonies. L'extension ces colonies, c'est la négation à terme de toute existence de l'État palestinien. Outre la violation du droit international, on voit ce à quoi cela a conduit délibérément.
Monsieur le ministre, je voudrais vous interroger plus particulièrement sur cet aspect. Le premier ministre israélien a laissé entendre qu'il allait intensifier la politique d'occupation des territoires palestiniens. Et c'est maintenant qu'il faut que l'Union européenne, en appui avec d'autres partenaires de la communauté internationale, signifie clairement que cette évolution n'est plus acceptable.
15.05 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, le plus important est désormais de savoir comment relancer le processus de paix avec les deux acteurs en présence. Il est évident que la Belgique ne ménagera pas ses efforts pour aboutir à une reprise de pourparlers tant il est vrai qu'il n'y aura de paix que négociée. Comme vous le savez, nous considérons que l'Union européenne doit jouer un plus grand rôle.
La Belgique a beaucoup plaidé ces derniers temps pour que cela se traduise concrètement, et je l'ai fait inlassablement au Conseil des Affaires étrangères. Je note avec satisfaction à ce propos que l'Union européenne a enfin nommé en mars un représentant spécial qui s'occupera à temps plein de cette question. C'était une demande exprimée depuis longtemps par le gouvernement belge.
Il est encore un peu trop tôt pour pouvoir dire précisément de quelle manière la communauté internationale s'orientera pour conduire à cette relance des négociations, puisque la coalition gouvernement israélienne a été annoncée assez récemment et que nous ne pouvons préjuger de ses intentions exactes à l'égard du processus de paix, même si les déclarations relatives à une solution à deux États sont plutôt préoccupantes. Nous sommes évidemment au courant des propos inquiétants qui ont été proférés durant la campagne.
Maintenant que les élections ont eu lieu, il importe de s'en tenir aux faits et de diriger nos efforts vers un nouveau départ de ce processus de paix. Je déplore ce qui a été dit et son impact potentiel sur la relation de confiance entre les deux parties. Cependant, notre position doit se baser sur le programme gouvernemental et les choix concrets du gouvernement israélien plutôt que sur les déclarations de campagne. Il faut entamer un processus de paix constructif.
Quant à la reconnaissance de la Palestine, vous connaissez la position du gouvernement. Différents éléments doivent être pris en compte pour procéder à cette reconnaissance, en vue de l'impact positif qu'elle pourrait avoir pour relancer ou appuyer un processus politique inclusif de négociation entre Israéliens et Palestiniens. Nous continuerons donc à évaluer cette question en fonction de ce critère en étroite concertation avec nos homologues européens.
De belangrijkste doelstelling, het kompas en het zwarte punt van onze politiek is en blijft de tweestatenoplossing en de totstandkoming van een soevereine, onafhankelijke, levensvatbare en democratische Palestijnse staat, die in vrijheid leeft naast de staat Israël, waarvan de veiligheid ook verzekerd moet zijn.
We zijn op de hoogte van de zorgwekkende situatie in Jeruzalem en van de gevaarlijke gevolgen van het nederzettingenbeleid, een beleid dat ik regelmatig en ondubbelzinnig veroordeeld heb.
Ik betreur het feit dat interne EU-documenten gelekt worden. Het EU-verslag waarvan sprake, zal binnen de EU-lidstaten onderzocht worden en zal zeker een element vormen in onze evaluatie van de situatie op het terrein.
Madame Grovonius, j'ai effectivement été interrogé à deux reprises sur les demandes d'informations que nous avons systématiquement adressées aux autorités israéliennes pour avoir davantage de précisions aux propos de détention arbitraire et, en partie, de la détention de M. Rimawi qui a été prolongée en mai. Comme vous le savez, il n'est pas ressortissant belge et, à ce titre, il ne bénéficie pas de notre protection consulaire. Nous déplorons les arrestations arbitraires en général et la situation de M. Rimawi en particulier. Nous avons demandé des informations à son sujet et nous allons continuer à en demander. Pour l'instant, nous n'en obtenons pas. Les obtenir ne dépend évidemment pas que de nous, puisqu'il n'y a pas de base juridique sur laquelle nous pourrions exiger que ces informations nous fussent impérativement fournies. Je le répète, nous n'avons pas de rôle consulaire direct en la matière.
Quant à la question plus générale des arrestations arbitraires, je vous répète que nous y sommes absolument opposés. Il n'y a pas eu de contact à haut niveau depuis nos derniers échanges au parlement entre les autorités israéliennes et la Belgique ou l'Union européenne, notamment en raison, on l'a rappelé, de la campagne électorale et de l'absence de nouveau gouvernement qui a duré jusqu'au 6 mai dernier. Il va cependant de soi que nous évoquerons cette question lorsque l'occasion se présentera, notamment dans le cadre du dialogue entre l'Union européenne et Israël sur les droits de l'homme.
En ce qui concerne les actions au sein de l'Union européenne, je rappelle, à la suite de la remarque de M. Maingain, que non seulement nous avons plaidé et finalement obtenu la désignation d'un représentant spécial de l'Union européenne, ce qui devrait permettre à l'Union européenne de jouer un rôle, pas seulement de payer mais d'être active sur le plan politique dans le processus de paix. Par le passé, on regrettait souvent d'être là to pay but not to play. Maintenant, on aura peut-être une occasion d'aller un peu plus loin.
Je souhaite toujours organiser un certain nombre de contacts pour favoriser les relations entre des citoyens, des responsables d'entreprise ou d'autres acteurs israéliens et palestiniens. J'ai essayé assez longtemps de mener des actions pour obtenir une rencontre sur le terrain économique entre des opérateurs israéliens et palestiniens. Cela n'a pas été possible en fonction des souhaits des différents États qui étaient concernés par la démarche. On remet à nouveau cette proposition sur le tapis. J'espère qu'elle pourra, à un moment donné, évoluer.
Je vous fais aussi remarquer que, parmi les rares initiatives qui ont été prises jusqu'à présent, la Belgique a été à la pointe en ce qui concerne la labellisation des produits provenant des colonies. Jusqu'à présent, je n'ai pas pu obtenir un accord du Benelux sur le sujet mais j'avais communiqué, sous le gouvernement précédent, au ministre de l'Économie mon souhait que l'on avance en Belgique au moins sur base volontaire. J'ai maintenant pu convaincre plus de la moitié des États européens de nous suivre et donc de cosigner une lettre avec moi que j'ai remise à la haute représentante, Mme Federica Mogherini, pour demander qu'on applique enfin un certain nombre de dispositifs qui existent dans le droit européen à ce sujet.
Il est toujours possible d'aller plus loin. Jusqu'à présent, nous avons obtenu le soutien de plus de la moitié des États. J'ai donc pu demander à la haute représentante de vérifier la mise en œuvre au niveau européen au moins des dispositions existantes en la matière.
Évidemment, je suis bien conscient de la difficulté qui va être celle de tous ceux qui voudront encourager la reprise d'un dialogue mais il n'y a pas d'autres solutions.
Sans avoir autour de la table au moins les deux partenaires, nous n'arriverons pas à faire progresser la solution des deux États à laquelle nous sommes attachés. Je reconnais que la décision d'étendre toujours plus les colonies, donne de moins de moins de chance à cette solution de voir le jour dans le mois et les années à venir.
15.06 Gwenaëlle Grovonius (PS): Monsieur le ministre, je suis d'accord avec vous. Il est essentiel que nous nous en tenions aux faits. Malheureusement, chaque jour, les colonies gagnent du terrain et s'étendent de plus en plus. Chaque jour, des hommes, des femmes, mais aussi des enfants palestiniens sont arrêtés et sont détenus arbitrairement.
Il est bien de s'y opposer mais agir me semble mieux. Je pense que la question des sanctions doit être réellement posée. À ce propos, je serais curieuse de savoir où nous en sommes au sujet de la demande de dédommagement formulée pour nos projets de la coopération belge qui ont été détruits il y a plusieurs mois.
Il est essentiel que le dialogue puisse reprendre. Il faudrait aussi remettre en marche un nouveau processus de paix car aujourd'hui il n'existe plus. Cela ne peut se faire dans n'importe quelles conditions et dans n'importe quel cadre. Selon moi, ce processus ne peut pas se faire sans qu'il y ait autour de la table des partenaires qui soient considérés comme égaux.
On ne peut constamment demander aux Palestiniens de venir à la table des négociations sans leur laisser l'opportunité d'y être en tant qu'État à part entière.
15.07 Peter De Roover (N-VA): Mijnheer de minister, de vraag die ik heb gesteld, komt van iemand die een zeer groot aanhanger is van het bestaansrecht van Israël, overigens evenzeer van dat van de Palestijnse staat. Het is vanuit die bekommernis dat de ontwikkelingen in Israël mij ter harte gaan, omdat ik vrees dat op termijn de veiligheid van Israël waarop het beleid van de regering nadrukkelijk is gericht, net door dat regeringsbeleid zeer in het gedrang wordt gebracht. Paradoxaal zal het zogezegde pro-Israëlstandpunt op termijn een bijzonder gevaarlijk standpunt blijken te zijn voor Israël en zijn veiligheid.
Op de koop toe – vandaar dat het goed is dat hier regelmatig vragen over worden gesteld – spelen de toestand in Israël en de verhouding met de Palestijnse Gebieden een zeer belangrijke rol in de gedachtegang van veel jonge mensen bij ons over de de verhoudingen tussen gemeenschappen elders in de wereld. Ons land moet daarin duidelijk maken dat het aan beide zijden op dezelfde manier dezelfde rechten wenst te verlenen. Daarover mag geen onduidelijkheid bestaan.
15.08 Sarah Claerhout (CD&V): Mijnheer de minister, er is natuurlijk wel een aantal positieve elementen, zoals u hebt opgesomd, bijvoorbeeld het uitsturen van een speciaal gezant door Europa en uiteraard ook uw herhaalde veroordelingen van de nederzettingen. Het is heel belangrijk dat dit blijft gebeuren. Ik ben ook blij dat er vooruitgang is wat labeling betreft.
Ik zou echter willen blijven aandringen op een speciale en ernstige aandacht van de regering en u in het bijzonder om tot een echt vredesproces te komen en te helpen om de condities te creëren voor een onafhankelijke Palestijnse staat.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 3021 van de heer Luykx is uitgesteld op vraag van de indiener.
- de heer Peter Luykx aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de rol van België in de veiligheidssituatie van de Baltische staten" (nr. 3028)
- de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de permanente aanwezigheid van NAVO-troepen in Polen, de Baltische staten en de Balkan" (nr. 5462)
- M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "le rôle de la Belgique dans la situation sécuritaire des États baltes" (n° 3028)
- M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "l'implantation de troupes permanentes de l'OTAN en Pologne, dans les États baltes et les Balkans" (n° 5462)
16.01 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, à la mi-mai, les États baltes ont sollicité une présence permanente de troupes de l'OTAN sur leur territoire afin de faire face à l'activité aérienne et navale accrue de la Russie dans la région. Il s'agit là d'une demande très ancienne de l'Estonie, la Lituanie et la Lettonie qui ressurgit dans le contexte de crise actuel et reflète les craintes de ces États pour leur sécurité.
Dans un contexte de tensions accrues, chaque partie semble renforcer ses positions. On l'a évoqué tout à l'heure, il y a des ripostes de part et d'autre.
Monsieur le ministre, quelle est l'évolution de la situation au sein de l'OTAN au sujet des pays baltes?
16.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur Blanchart, cette présence militaire accrue de l'OTAN dans les pays baltes et la Pologne s'inscrit dans ce qu'on appelle les mesures d'assurance immédiate, qui ont été décidées l'an dernier lors du sommet de Cardiff au Pays de Galles dans le cadre du nouveau Readiness Action Plan de l'Alliance atlantique. Ces mesures d'assurance apportent aux forces de l'OTAN un degré de préparation plus élevé dans un environnement de sécurité en pleine mutation aux frontières européennes. En soutien à la mise en œuvre de ce plan, la Belgique a dépêché, à partir de janvier de cette année et jusqu'en septembre, quatre de ses F-16 pour assurer la défense de l'espace aérien balte. Nos appareils opèrent depuis la base aérienne polonaise de Malbork. Dès octobre, notre pays participera, avec un groupe tactique interarmes d'environ 250 militaires, à un exercice d'entraînement interalliés en Lituanie.
Je suis évidemment préoccupé par l'évolution des relations entre la Russie et l'OTAN. Nous avons en effet pu constater un ajustement de la doctrine militaire russe suivant lequel l'OTAN est désormais considérée comme une menace militaire, ainsi qu'une augmentation du nombre d'exercices russes à caractère offensif. Par ailleurs, on ne peut accepter la manière avec laquelle la Russie traite ses voisins immédiats, ni le peu de respect qu'elle accorde au droit international et à ses engagements historiques. Nous restons convaincus, avec d'autres États membres, que la porte du dialogue doit rester ouverte et que nous devons renforcer les mesures de confiance entre l'OTAN et la Russie avec ces deux objectifs à l'esprit, que nous inscrivons dans la doctrine définie par mon prédécesseur Pierre Harmel, il y a déjà quelques années, lors de la guerre froide: l'Alliance atlantique doit être suffisamment forte militairement tout en restant ouverte au dialogue sur le plan politique.
L'utilisation de mesures de confiance pourrait contribuer à la désescalade et à éviter les accidents involontaires. Par conséquent, nous avons récemment proposé de réexaminer les canaux de communication directs entre les structures de commandement les plus élevées et de rétablir les lignes de communication directe entre le SACEUR et le CHOD russe.
Si la Russie apporte la preuve de sa volonté de désescalade et si une évolution positive sur le terrain apparaît, notre pays est également tout disposé à rouvrir le dialogue actuellement suspendu dans le cadre du Conseil OTAN-Russie.
16.03 Philippe Blanchart (PS): Je vous remercie, monsieur le ministre. Tout à l'heure, je vous ai un peu décrit les mouvements des troupes russes. Vous nous les avez confirmés et maintenant vous décrivez les mouvements des troupes atlantiques. Nous sommes véritablement dans ce jeu d'intimidation entre les deux forces aux frontières. La situation reste inquiétante.
Het incident is gesloten.
17 Question de M. Stéphane Crusnière au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "l'annonce du retrait de l'Afrique de la Cour pénale internationale" (n° 3193)
17 Vraag van de heer Stéphane Crusnière aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de aankondiging dat Afrika zich terugtrekt uit het Internationaal Strafhof" (nr. 3193)
17.01 Stéphane Crusnière (PS): Monsieur le ministre, le nouveau président de l'Union africaine a annoncé que le retrait de l'Afrique de la Cour pénale internationale (CPI) aurait lieu en juin, après la réunion de l'Union africaine. Je précise que cette question date du mois de mars. Robert Mugabe a proposé la création d'une cour africaine de justice internationale.
La Cour pénale internationale est très critiquée depuis de nombreuses années par les chefs d'États africains. Selon une enquête du Programme des Nations unies pour le développement (PNUD) menée en septembre 2014, 28 % de la population des régions concernées par des affaires devant la CPI estimaient que la Cour avait une influence négative sur la paix.
Quelles pourraient être les conséquences de ce retrait de l'Union africaine de la CPI? En quoi consisterait une cour africaine de justice internationale?
Sachant que le retrait, comme la ratification du Statut de Rome, sont des décisions souveraines, tous les États africains sont-ils sur la même longueur d'ondes? Qu'en est-il de nos pays partenaires africains de la Coopération selon vos informations? Comment notre pays et l'Union européenne se positionneraient-ils si cette décision venait à être concrétisée?
17.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur Crusnière, les rumeurs d'une décision de l'Union africaine qui enjoindrait les États africains parties au Statut de Rome de s'en retirer ont été lancées par quelques dirigeants d'États parties et aussi d'autres qui ne sont pas parties prenantes, avec eux parfois les plus virulents opposants à la CPI.
Les opposants de la CPI reprochent à la cour de poursuivre presque exclusivement des cas en Afrique. Ces critiques ont été lancées en réaction à la délivrance des mandats d'arrêt à l'encontre du président soudanais al-Bashir et des citations à comparaître à l'encontre du président kenyan Kenyatta et de son vice-président Ruto pour leur rôle dans les violences post-électorales au Kenya en 2007 et 2008.
Mais, je le répète, aucune décision n'a été prise par l'Union africaine, à part l'adoption du protocole de Malabo lors du sommet de l'Union africaine de juin 2014. Un éventuel retrait ne pourrait de toute façon être décidé de cette façon, car cela devrait être fait souverainement par chaque État partie au Statut de Rome. L'Union africaine n'en fait pas partie en tant que telle. Un retrait n'aurait de conséquence que pour l'avenir et ne mettrait pas fin aux affaires en cours.
Heureusement, un grand nombre d'État africains parties au Statut de Rome soutiennent et coopèrent avec la CPI. Les États africains, en leur qualité d'États parties à l'accord de Cotonou avec l'Union européenne se sont engagés, en promouvant le renforcement de la paix et de la justice internationale, à partager des expériences concernant l'adoption d'amendements législatifs nécessaires pour permettre la ratification et la mise en œuvre du Statut de Rome de la CPI et à lutter contre la criminalité internationale conformément au droit international, en tenant dûment compte du Statut de Rome. L'article 11, point 7, de l'accord de Cotonou prévoit que les parties s'efforcent de prendre les mesures en vue de ratifier et de mettre en œuvre le Statut de Rome et les instruments connexes.
La moindre chose que l'on puisse dire, c'est que des considérations préalables s'imposent avant qu'un État, partie prenante dans l'accord de Cotonou, ne décide de se retirer du Statut de Rome.
L'Afrique est d'ailleurs aussi bien sujet qu'objet dans l'administration de la justice pénale internationale. L'ancien ministre de la Justice du Sénégal, M. Kaba, vient d'être élu comme nouveau président de l'assemblée des États parties au Statut de Rome en décembre 2014. Et l'actuel procureur de la cour, Mme Fatou Bensouda est l'ex-ministre de la Justice de la Gambie. Tous deux oeuvrent activement et avec diplomatie pour améliorer l'image et l'efficacité de la cour en Afrique et pour rapprocher la cour des victimes qui sont tout aussi africaines que leurs bourreaux.
J'espère qu'elles pourront réussir dans leurs démarches.
17.03 Stéphane Crusnière (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.
Het incident is gesloten.
18 Question de M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la peine de mort en Utah" (n° 3367)
18 Vraag van de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de doodstraf in Utah" (nr. 3367)
18.01 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, le 10 mars, l'assemblée législative de l'Utah a adopté une loi réintégrant le peloton d'exécution lorsque les médicaments par injection létale seront épuisés. Le Texas serait tenté de suivre cet exemple et de rétablir une autre méthode pour ses exécutions à venir. En cause, l'embargo de l'Union européenne sur l'exportation de médicaments et le refus des multinationales pharmaceutiques de les vendre. Ceci a contribué à créer une pénurie nationale des médicaments les plus couramment utilisés dans l'injection létale. D'ores et déjà, l'État de l'Utah, dans le sud-ouest du pays, a décidé de revenir à la solution du peloton d'exécution.
Monsieur le ministre, dans nos relations bilatérales, comment la question de la peine de mort est-elle abordée avec les États-Unis? Cette question est relancée par le recours à de telles méthodes. Quelle est la procédure en Belgique si une extradition devait être demandée vers les États-Unis dans un État pratiquant la peine de mort?
18.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, monsieur Blanchart, comme vous le savez, l'abolition de la peine de mort est une priorité tant pour l'Union européenne que pour la Belgique. Cette dernière traite donc systématiquement la question de la peine capitale dans le cadre de ses contacts bilatéraux. Nous poursuivons nos efforts dans le cadre de l'Union européenne afin de combattre cette pratique dans les fora internationaux et lors de contacts bilatéraux.
En 1998, les États membres de l'Union européenne ont décidé d'amplifier leurs activités liées à la lutte contre la peine de mort et ont adopté des lignes directrices à ce sujet. Ces lignes directrices ont été actualisées en 2013. L'Union européenne entend plaider en faveur de l'abolition universelle de la peine de mort, en appeler à une réduction de l'exécution de la peine de mort là où elle existe encore et insister pour qu'elle soit appliquée conformément à certaines règles minimales et avec un maximum de transparence.
C'est aussi dans ce contexte que s'inscrit le règlement concernant le commerce de certains biens utilisés pour l'exécution de la peine de mort, de traitements inhumains ou dégradants. Si, dans des cas individuels, les normes minimales ne sont pas respectées lors d'exécutions capitales, l'Union européenne entreprend des actions spéciales sous la forme de démarches. C'est la raison pour laquelle, face à de pareilles situations, la Belgique intervient au niveau de l'Union. Récemment, l'Union européenne a, par exemple, entrepris des démarches pour trois cas individuels aux États-Unis. Les démarches se font quels que soient les pays concernés.
Pour ce qui concerne la question des extraditions, je dois vous renvoyer vers le ministre de la Justice.
18.03 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.
Het incident is gesloten.
19 Question de M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la situation économique en Angola" (n° 3386)
19 Vraag van de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de economische toestand in Angola" (nr. 3386)
19.01 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, la chute des cours du baril a bouleversé la donne entre pays producteurs et pays importateurs. L'Angola, dont l'économie repose sur les hydrocarbures, est durement touché par la baisse du prix du pétrole. Son président, José Eduardo Dos Santos, a rapidement pris des mesures telles que la suspension des remboursements de la dette extérieure et la réduction en urgence du budget de l'État pour 2015 de près de 17 %. Les transferts de capitaux vers l'étranger et l'importation de marchandises ont également été gelés jusqu'à nouvel ordre. Cela concerne notamment les produits agroalimentaires pour lesquels l'Angola ne produit que 60 % de ses besoins.
La croissance économique en Angola est l'une des plus rapides au monde (5,1 % en 2013) et progresserait de 7,9 % en 2014 et de 8,8 % en 2015 grâce aux investissements dans l'infrastructure publique, notamment dans l'énergie et le transport. Le Programme des Nations unies pour le Développement (PNUD) indique pourtant que près d'un quart de la population est au chômage et que 36 % vit sous le seuil de pauvreté.
Monsieur le ministre, certains analystes annoncent un véritable tsunami économique ainsi que des tensions sociales difficilement contrôlables si cette situation économique venait à perdurer. Quels sont les retours de notre ambassade sur place sur la situation dans ce pays et sur son évolution? Qu'en est-il des échanges économiques et diplomatiques de notre pays et de l'Union européenne avec ce pays?
Cinquième puissance économique africaine, deuxième producteur de pétrole africain après le Nigeria, le niveau de vie a pourtant peu évolué. Comment expliquer ce manque de redistribution juste dans ce pays?
19.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, monsieur Blanchart, depuis septembre 2014, l'Angola, comme tous les pays producteurs, est évidemment confronté à une chute de près de 60 % des recettes pétrolières. Le choc est aussi brutal qu'en 2008 mais l'Angola y est mieux préparé. Le pays dispose de davantage de réserves en devises étrangères, l'inflation est basse et sa gestion budgétaire est meilleure.
L'appareil statistique fonctionne mieux aujourd'hui qu'en 2008-2009 et les données sont disponibles plus rapidement.
Enfin, le secteur privé angolais a été nettement plus réactif à la crise, notamment parce que ses marges bénéficiaires sont aujourd'hui moins élevées qu'il y a six ans.
L'analyse du gouvernement angolais est que la chute du prix du pétrole est un choc exogène externe qui lui cause un double problème de balance des paiements et de budget. Sa réponse politique est donc à la fois de freiner les importations et de limiter les dépenses publiques.
Le maintien des réserves en devises à un niveau de six mois des importations a amené le gouvernement à prendre différentes mesures pour les limiter, notamment en imposant des quotas dans les denrées alimentaires et en freinant les sorties de capitaux en devises étrangères.
En 2002, à l'issue d'une guerre civile, l'Angola était un pays exsangue. Le conflit a causé la mort d'un million de personnes et le déplacement de quatre millions d'Angolais. Toutes les infrastructures ont été laissées à l'état de ruines. La production agricole s'était effondrée. Son redémarrage était compromis par la présence de plus de six millions de mines antipersonnel.
Depuis 2002, l'Angola a connu une croissance économique spectaculaire, à deux chiffres, financée essentiellement par les exportations de pétrole brut. En 2005, le gouvernement angolais s'est doté d'une stratégie de reconstruction nationale. En 2008, celle-ci a été complétée par une stratégie à long terme "Angola 2025", suivie par un plan quinquennal 2013-2018.
Le développement socioéconomique du pays a été abordé lors de la mission princière économique en octobre 2013 et lors d'un entretien entre les ministres de la Coopération au développement angolais et belge en mars 2014. La Belgique s'est alors réjouie du progrès qui a été enregistré au cours de la dernière décennie. Par le biais du Fonds européen au développement, notre pays y a d'ailleurs contribué.
Confronté à la situation économique actuelle, le gouvernement angolais envisagerait de consacrer toutes les ressources financières prioritairement à l'achat de produits alimentaires de base, de médicaments, de matières premières nécessaires au fonctionnement de l'industrie nationale et d'équipements destinés aux services oil & gaz.
Nous continuons évidemment à suivre la situation et à développer les relations commerciales et d'investissement avec l'Angola, comme nous l'avions fait lors de la mission économique menée par la Princesse Astrid en octobre 2013.
19.03 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.
Het incident is gesloten.
- Mme Gwenaëlle Grovonius au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "des abus sexuels dans le cadre d'opérations de maintien de la paix de l'ONU" (n° 3400)
- Mme Gwenaëlle Grovonius au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "les abus sexuels dans le cadre d'opérations à l'étranger" (n° 4244)
- mevrouw Gwenaëlle Grovonius aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "seksueel misbruik in het kader van vredeshandhavingsoperaties van de VN" (nr. 3400)
- mevrouw Gwenaëlle Grovonius aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "seksueel misbruik tijdens operaties in het buitenland" (nr. 4244)
20.01 Gwenaëlle Grovonius (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, dans un article de Sabrina Myre de Jeune Afrique publié le 19 mars 2015, il est question d'abus sexuels commis en 2014 par des Casques bleus de la MONUSCO à Béni en République démocratique du Congo. Ainsi, environ 80 nouveaux cas d'abus sexuels commis par des agents des Nations unies auraient été recensés en 2014 dans cette région. Ceux-ci s'ajouteraient aux 79 cas enregistrés en 2013. Ces éléments sont contenus dans le rapport du secrétaire général Ban Ki-moon. Le rapport souligne, en outre, l'existence de cas similaires au Soudan du Sud et en Haïti et ce, essentiellement lors d'opérations de maintien de la paix.
Pour endiguer le problème, le secrétaire général de l'ONU a réitéré plusieurs propositions destinées aux États membres qui visent à renforcer la politique de tolérance zéro au sujet des abus sexuels.
Monsieur le ministre, face à ces chiffres inacceptables, j'aimerais, vous poser les questions suivantes.
Quel cadre juridique s'applique-t-il aux Casques bleus en cas de telles exactions dans le cadre d'une mission de l'ONU lorsqu'elles sont avérées? Comment la Belgique se positionne-t-elle vis-à-vis des propositions formulées par le secrétaire général de l'ONU? La Belgique compte-t-elle les soutenir? Quel cadre juridique et quel reporting s'appliquent-ils à nos militaires belges lorsque ceux-ci prennent part à une mission onusienne? Si de telles exactions venaient à être commises par des militaires belges, quelle serait la procédure de poursuite? Existe-t-il une politique mise en place au niveau de l'armée belge pour prévenir contre de tels agissements inacceptables?
Ma deuxième question concerne un rapport d'enquête que le quotidien britannique The Guardian dit avoir consulté et qui porte sur des soupçons d'abus commis entre décembre 2013 et juin 2014 dans un centre pour déplacés situé dans l'aéroport Mpoko de Bangui, capitale de la République centrafricaine.
Dans ce rapport figurent des témoignages recueillis sur place par des enquêteurs de l'ONU de jeunes garçons accusant des soldats français de les avoir violés et d'avoir abusé d'eux en échange de nourriture ou d'argent. L'un de ces jeunes garçons est âgé d'à peine neuf ans. Ces éléments sont contenus dans un rapport qui aurait été classé confidentiel mais qu'un membre du personnel de l'ONU aurait transmis à la France. Cette personne est à présent suspendue et risque d'être licenciée.
Par ailleurs, plus récemment, un article du 1er juillet dernier révélait la suspension de deux soldats français sur qui pèseraient des soupçons d'agression sexuelle sur des mineurs au Burkina Faso.
Bien avant la révélation publique de ces faits, le secrétaire général de l'ONU avait formulé plusieurs propositions visant à renforcer la politique de tolérance zéro au sujet des abus sexuels.
Monsieur le ministre, quel cadre juridique s'applique-t-il aux militaires en cas d'exactions de ce type dans le cadre d'une mission de l'ONU, européenne ou encore de l'OTAN lorsqu'elles sont avérées? Comment comprendre que ce rapport onusien fut classé top secret vis-à-vis des autorités françaises? Comment réagirait notre pays face à de tels rapports? Quelle politique notre pays mène-t-il par rapport à la question de la prostitution eu égard à nos ressortissants dans le cadre de telles missions? Quelles mesures préventives mettons-nous en place pour que des événements tels que ceux-là ne puissent se produire?
20.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, madame Grovonius, la question de la responsabilité pénale des fonctionnaires de l'ONU et des experts en mission est examinée par l'Assemblée générale des Nations unies depuis plus de dix ans. Elle a déjà fait l'objet de plusieurs rapports du secrétaire général ainsi que de résolutions de l'Assemblée générale.
La Belgique a collaboré notamment avec le secrétaire général dans la rédaction de ces rapports en lui fournissant des informations sur le droit belge applicable à de telles situations. Le débat en cours porte notamment sur la question de savoir s'il convient d'établir un nouveau texte de droit international sous la forme d'une convention générale pour traiter de cette question. Il n'y a pas d'unanimité au sein de la communauté internationale sur la réponse à apporter.
À défaut d'un cadre juridique international applicable, c'est le droit national qui s'applique, le droit de l'État sur le territoire duquel est opérée la mission ainsi que le droit national du pays dont la personne responsable est ressortissante.
Il revient aux juridictions de l'État contributeur de troupes, dont la personne responsable est ressortissante, d'enquêter et de juger les faits commis qui lui auront été signalés par le secrétaire général. Ces États sont encouragés à adapter le cas échéant leur législation pour permettre à leur juridiction d'enquêter et de poursuivre ce type de crimes. Les affaires non traitées par les juridictions nationales sont traitées directement par l'ONU.
La Belgique a toujours apporté son soutien et sa contribution au secrétaire général dans le cadre du traitement de cette question et continuera à le faire. L'Union européenne apporte également son soutien au secrétaire général dans le cadre de ces travaux et s'est déjà exprimée en faveur de l'établissement d'un cadre juridique global contraignant, clarifiant cette problématique.
Je partage entièrement l'avis du secrétaire général, selon lequel il faut renforcer la politique de tolérance zéro à propos des abus sexuels. Je peux d'ailleurs vous informer que, dans sa contribution à l'évaluation en cours des opérations de paix des Nations unies, la Belgique a spécifiquement plaidé pour que l'obligation d'intervenir en cas de violences contre la population civile, y compris les abus sexuels, soit incluse dans les mandats des opérations de maintien de la paix.
Je salue le fait que le rapport initial du panel d'experts en charge de cette évaluation, qui vient d'être rendu public, s'est bien inspiré de la notion de tolérance zéro. La Belgique a également plaidé et obtenu le renforcement de cette thématique dans la contribution conjointe de l'Union européenne qui met l'accent sur la prévention et la lutte contre l'exploitation et les violences sexuelles ainsi que l'impunité qui y est parfois liée.
Tout en répétant que les militaires belges sont poursuivis et jugés en vertu du droit national appliqué en la matière, je vous suggère de poser un certain nombre d'autres questions concernant plus spécifiquement les militaires belges au ministre de la Défense.
Le cadre juridique est le droit national, le droit de l'État sur le territoire duquel est opérée la mission ou le droit des ressortissants qui sont envoyés en mission. Il revient dès lors aux juridictions de mener les enquêtes et de procéder au jugement.
Concernant les opérations européennes et de l'OTAN, c'est également le droit national qui est d'application. Il est d'usage pour ces missions de conclure avec le pays hôte un accord par échange de lettres suivi d'un SOFA, Status of Forces Agreement, plus élaboré qui implique que les membres des forces engagées dans la mission européenne ou dans la mission de l'OTAN seront jugés dans leur propre pays pour des faits qu'ils auraient commis.
Pour ce qui est de la Belgique, l'article 10bis du titre préliminaire du Code de procédure pénale stipule que: "Toute personne soumise aux lois militaires qui aura commis une infraction quelconque sur le territoire d'un État étranger pourra être poursuivie en Belgique. Il en est de même pour les personnes qui sont attachées à quelque titre que ce soit à une fraction de l'armée se trouvant en territoire étranger ou de celles qui sont autorisées à suivre un corps de troupe qui en fait partie."
Selon l'information très préliminaire dont je dispose, le rapport des Nations unies au sujet des abus sexuels en République centrafricaine fut classé comme confidentiel parce qu'une enquête était encore en cours et que le caractère confidentiel était maintenu dans le but de protéger l'identité des témoins et des victimes. Anders Kompass, la personne qui a informé les autorités françaises l'année dernière, est un collaborateur de haut niveau du Haut Commissariat aux droits de l'homme qui dirige les opérations de terrain du Haut Commissariat. Il aurait transmis un rapport interne et confidentiel de l'ONU sur cette question à la mission permanente de France à Genève, sans en référer au préalable à sa hiérarchie et avec mention des identités des témoins, des victimes et des suspects.
Le Commissariat faisant partie du Secrétariat de l'ONU, Kompass est un fonctionnaire travaillant sous l'autorité du Haut commissaire, qui à son tour rapporte au secrétaire général.
Je vous assure que mes services en Belgique, à Genève et à New York suivent ce dossier de près. À ce stade, ils n'ont pas encore eu de débriefing formel du Haut commissaire des droits de l'homme ou du secrétaire général des Nations unies sur ce dossier.
Comme je l'ai évoqué, la Belgique plaide pour le renforcement de la politique de tolérance zéro à l'égard des abus sexuels et suit de près le débat sur la responsabilité pénale des fonctionnaires de l'ONU et des experts en mission, qui se déroule, je le rappelle, au sein de l'Assemblée générale depuis plus de dix ans. Dans cette enceinte, nous plaidons pour que l'on renforce les moyens d'action par un cadre contraignant international.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 3413 van de heer Hellings wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
21 Vraag van mevrouw Sarah Claerhout aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de EU-India-top" (nr. 3420)
21 Question de Mme Sarah Claerhout au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "le sommet entre l'Union européenne et l'Inde" (n° 3420)
21.01 Sarah Claerhout (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag is eigenlijk een beetje gedateerd. Enkele maanden geleden was er een plan voor een EU-India-top, maar dat werd afgezegd. Ik wil mijn vraag evenwel in een ruimer kader plaatsen.
Sinds
zijn verkiezing heeft premier Modi reeds verschillende landen wereldwijd
bezocht, waaronder de VS, Japan, Australië en Brazilië. De bezoeken waren vaak
ook vruchtbaar, met samenwerkingsakkoorden tot gevolg. Sinds hij eerste
minister werd, is hij welgeteld een dag in Duitsland en een dag in Frankrijk
geweest. Europa stond bijna niet op de agenda.
Ik meen
dat wij het er allen over eens zijn dat India niet enkel een wereldspeler is,
maar ook een belangrijke strategische partner waarmee wij verschillende
gedeelde uitdagingen zouden kunnen aangaan. Europa figureert nog te weinig op
de internationale agenda van India. Volgens mij zit daar heel wat ongebruikt
potentieel voor samenwerking. De organisatie van een EU-India-top zou daarom
heel interessant kunnen zijn.
Mijnheer
de minister, de laatste EU-India-top dateert reeds van 2012. Kunt u ons
inlichten over de oorzaak waarom die top niet plaatsvond?
Bent u
het met mij eens dat er nood is aan dergelijke top? Welke houding neemt ons
land aan in die kwestie? Bent u van plan om initiatieven te ontwikkelen zodat
premier Modi, een bezoek zou brengen aan ons land?
Waar
staat België in dit verhaal? Bent u het ermee eens dat er dringend nood is aan
een meer uitgewerkte visie vanuit België over hoe wij onze samenwerking vorm
kunnen geven?
Welke
bilaterale initiatieven hebt u reeds genomen of bent u zinnens te nemen om de
relatie met een groeiland als India uit te werken?
21.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Claerhout, momenteel wordt er onderhandeld over een vrijhandelsakkoord met India. De Europese Commissie wenst de onderhandelingen met betrekking tot het vrijhandelsakkoord alle slaagkansen te geven, om het akkoord samen met India tijdens de top te kunnen ondertekenen. Overigens was 2014 een verkiezingsjaar zowel in India als in Europa, wat ertoe geleid heeft de FTA-onderhandelingen op te schorten en een mogelijke EU-India-top uit te stellen. In die situatie zitten wij nu.
Net als u betreur ik het dat de EU-India-top sedert 2012 niet heeft kunnen plaatsvinden om hogervermelde redenen. Zoals u terecht opmerkt, is India voor de EU een strategische partner en biedt de samenwerking tussen beide partners nog veel groeipotentieel.
België heeft dan ook tijdens een recente vergadering op EU-niveau zijn spijt uitgedrukt over een nieuw uitstel van de top en er bij de EU-instanties op aangedrongen om snel met de Indiase autoriteiten in contact te treden om een nieuwe datum voor de top vast te leggen.
India is een belangrijke partner voor België. In 2014 bedroeg de bilaterale handel in goederen tussen beide landen 12,6 miljard euro. De diamanthandel neemt een belangrijke plaats in in die handelsbetrekkingen. De regering van premier Modi werd in mei 2014 verkozen op basis van een agenda van groei en ontwikkeling. België en, in het bijzonder, onze bedrijven wensen een actieve rol te spelen in die dynamische Indiase markt. Een prinselijke economische zending vond plaats in november 2013, met 350 deelnemers, in Delhi, Mumbai en Chennai. Bij die gelegenheid hebben wij een consulaat-generaal in Chennai geopend, wat een sterk signaal betekent voor het belang van India voor ons land.
In januari 2015 heeft staatssecretaris voor Buitenlandse Handel Pieter De Crem New Dehli bezocht. Een gemengde economische commissie België-Luxemburg-India zal dit jaar in Dehli plaatsvinden. Er zijn ook geregeld Indische bezoeken aan ons land. Op 27 oktober vorig jaar ontving ik de Indische minister van staat voor Buitenlandse Betrekkingen. De eerste minister heeft een formele uitnodiging gestuurd naar premier Modi voor een bilateraal bezoek.
Ik hoop dat zo’n bilateraal bezoek en misschien een nieuwe top op Europees vlak zullen kunnen plaatsvinden.
21.03 Sarah Claerhout (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uiteenzetting.
Ik hoop dat die volgende stappen genomen kunnen worden. Ik hoop dat er ook positief gereageerd wordt op die uitnodiging, die blijkbaar verstuurd is. In de verschillende activiteiten die u aanhaalde, legde u sterk de nadruk op de economische aspecten. Ik wil benadrukken dat het over veel meer gaat. De bezoeken in de rest van de wereld gaan ook over samenwerkingsakkoorden, onderzoek, innovatie, onderwijs en allerlei andere sectoren in de samenleving. Dat is in het algemeen soms een beperking in onze visie op buitenlands beleid. Als wij met groeilanden, zoals India, in interactie treden, dan moet het ook gaan over de relatie met de bevolking. Het gaat over veel meer dan alleen de economische component.
L'incident est clos.
- mevrouw Sarah Claerhout aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de steun aan Iraaks Koerdistan" (nr. 3430)
- de heer Peter De Roover aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "Iraaks Koerdistan" (nr. 3462)
- de heer Stéphane Crusnière aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de Belgische deelname aan de strijd tegen IS" (nr. 4483)
- de heer Stéphane Crusnière aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de strijd tegen de zogenaamde Islamitische Staat" (nr. 5076)
- de heer Peter De Roover aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de eensgezinde visie met betrekking tot de strijd tegen IS" (nr. 5292)
- Mme Sarah Claerhout au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "l'aide apportée au Kurdistan irakien" (n° 3430)
- M. Peter De Roover au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "le Kurdistan irakien" (n° 3462)
- M. Stéphane Crusnière au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la participation belge à la lutte contre le prétendu État islamique" (n° 4483)
- M. Stéphane Crusnière au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la lutte contre le prétendu État islamique" (n° 5076)
- M. Peter De Roover au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "une vision claire et uniforme relative à la lutte contre l'État islamique" (n° 5292)
22.01 Sarah Claerhout (CD&V): Mijnheer de minister, ook deze vraag is al een beetje gedateerd, maar uit uw antwoord zal ik kunnen opmaken of er nog recent nieuws over is.
Een tijdje geleden hebben wij in de Kamercommissie Buitenlandse Zaken een gedachtewisseling gehouden met vertegenwoordigers van de Kurdish Regional Government, Iraaks Koerdistan. Die vertegenwoordiger gaf ons te kennen dat er nood is aan militaire en humanitaire hulp in die regio. Een belangrijk deel van de strijd tegen IS speelt zich namelijk in die regio af. Die vertegenwoordiger heeft de volledige context geschetst en zijn vraag leek dan ook legitiem.
Mijnheer de minister, werd er op dat moment of wordt er nu overwogen om humanitaire hulp te sturen naar die regio? Zo ja, binnen welke tijdspanne? Zo nee, waarom niet?
Overweegt u ook om gewonden uit Iraaks Koerdistan eventueel te laten opnemen in Belgische ziekenhuizen om hen hier verzorging te bieden?
Welke andere landen uit de EU bieden reeds humanitaire bijstand aan Iraaks Koerdistan of hebben aangekondigd dat te zullen doen?
De voorzitter: Mijnheer De Roover, u hebt daarover twee vragen ingediend, een eerste over Iraaks Koerdistan en een tweede over de eensgezinde visie met betrekking tot de strijd tegen IS. Kunt u die in één geut formuleren?
22.02 Peter De Roover (N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik zal proberen om beide vragen in een beweging aan de minister door te spelen.
Mijnheer de minister, België heeft zich internationaal geëngageerd in de strijd tegen ISIS.
In mijn ingediende vraag verwijs ik eveneens naar de ontmoeting die wij hebben gehad met vertegenwoordigers van de Kurdistan Regional Government. De meerwaarde van de Koerden, met onder andere de Koerdische Peshmerga, in de strijd tegen IS, wordt internationaal en algemeen aanvaard. Uit de uiteenzetting is inderdaad gebleken dat er veel nood is aan humanitaire en militaire steun.
Net zoals collega De Vriendt daarstraks deed, misschien niet met hetzelfde grote enthousiasme, maar toch met enig enthousiasme, verwijs ik naar de tekst van Pieter Stockmans, die de Koerden een mogelijke stabiele partner noemde in de gebeurtenissen in die moeilijke regio.
Mijnheer de minister, u bent begin juni in Erbil geweest. U hebt daar gesproken over de situatie ter plekke en gezegd dat u dacht aan een economische missie. Wat was het resultaat van uw bezoek? Zult u ingaan op de vraag van de vertegenwoordiger van de KRG om humanitaire steun te verlenen? Ik heb daarover in het verleden ook al vragen gesteld.
Hoe zult u ervoor zorgen dat die steun ook daadwerkelijk ter plekke komt? Soms is het immers moeilijk om lokale partners te vinden.
Mijn tweede vraag gaat over de internationale coalitie tegen IS.
Een van de landen uit de regio met een NAVO-lidmaatschap is Turkije. Enkele dagen geleden uitte president Erdogan zijn bezorgdheid over de opmars in Noord-Syrië van de PYD/YPG, de Koerdische strijders, ten koste van IS. Hij maakte zich boos over het feit dat de VS en de Koerdische strijders Arabieren en Turkmenen bombarderen. De woordvoerder van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken heeft dat trouwens met klem ontkend.
Is er sprake van voldoende eensgezindheid bij de NAVO met betrekking tot IS en de strijd tegen IS? Welke stappen worden gezet om een gezamenlijke aanpak te kunnen verwezenlijken?
Welke stappen worden ondernomen om een gezamenlijk aanpak van de internationale coalitie, die vaak verschillende politieke argumenten en strategische doelstellingen heeft, in dit conflict te versterken. Welke rol ziet u daarin voor België?
22.03 Stéphane Crusnière (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, je me permets de vous interpeller concernant la participation de la Belgique à la coalition internationale de lutte contre l'ISIL. Cela fait maintenant plusieurs mois que la Belgique participe à cette coalition, le gouvernement actuel l'ayant prolongée à plusieurs reprises et l'ayant même étendue avec l'envoi de militaires belges au sol pour la formation de troupes irakiennes.
Tant dans les débats parlementaires que dans la résolution adoptée par la Chambre, il était exigé que la coalition internationale contre l'État islamique intervienne dans une stratégie 3D et que la Belgique y veille. Jusqu'à présent, cependant, l'intervention de la coalition internationale, et donc de la Belgique, a été essentiellement militaire.
Monsieur le ministre, quel regard portez-vous sur l'évolution de la situation sécuritaire, politique et diplomatique de la région? Quel bilan tirez-vous des opérations de la coalition internationale? Le gouvernement a-t-il enfin développé une approche globale? Quelle est la place de l'Irak dans la diplomatie et la stratégie militaire belge et européenne? Avez-vous notamment déjà discuté avec vos homologues européens et internationaux de la stratégie de sortie de la région? Comment vous positionnez-vous face aux déclarations du ministre de la Défense nationale qui semble vouloir prolonger la participation belge avec quelques partenaires pour faire ce qu'il appelle un "flip-flop"?
En outre, la coalition de lutte contre l'État islamique s'est réunie le 2 juin dernier à Paris afin de redéfinir une stratégie de lutte. Une semaine plus tard, vous entamiez un déplacement en Irak et en Jordanie afin de visiter nos militaires qui sont sur place depuis plusieurs mois. Ce déplacement vous a également permis de rencontrer de nombreux acteurs, que ce soit en Jordanie ou en Irak.
Monsieur le ministre, pouvez-vous nous faire un débriefing de la réunion qui a eu lieu au quai d'Orsay à Paris le 2 juin dernier? Au-delà des aspects militaires, les volets diplomatique et de développement ont-ils été abordés dans le cadre d'une stratégie 3D? Quel regard portez-vous sur la situation sécuritaire de la région?
La question des millions d'Irakiens déplacés par les combats dans leur pays a-t-elle été abordée? Selon les organisations non gouvernementales, 450 millions d'euros seraient nécessaires afin d'aider le peuple irakien et permettre aux enfants de continuer leur cursus scolaire. La Belgique compte-t-elle participer à cette aide?
Lors de votre déplacement en Irak, vous avez annoncé que la Belgique retirerait ses six F-16 pour des raisons budgétaires et entamerait une rotation avec les Pays-Bas. Quel bilan tirez-vous des opérations de la coalition internationale et de la participation belge au sein de celle-ci?
Enfin, lors de votre rencontre avec le Roi de Jordanie, vous avez notamment émis le souhait de permettre une meilleure collaboration avec les services secrets jordaniens en vue de mieux échanger les informations sur les combattants étrangers. Pouvez-vous également nous dire à quel stade se situe ce projet de collaboration et quel en sera le cadre?
22.04 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, ik begin met Iraaks Koerdistan.
Dit jaar heeft België reeds vier miljoen euro extra vrijgemaakt voor humanitaire hulp in antwoord op de crisis in Irak. Hiervan werd twee miljoen euro vrijgemaakt voor de activiteiten van het World Food Programme dat in juni 2015 met onze bijdrage voorzag in een voortzetting van de voedselhulp aan mensen die zijn achtergebleven in het conflictgebied, alsook aan de intern verplaatsten waarvan een groot aantal zich in de vluchtelingenkampen van Iraaks Koerdistan bevindt. De overige twee miljoen euro werd toegewezen aan het International Committee of the Red Cross dat op zijn beurt de getroffenen in Irak bijstaat door hen te voorzien van bescherming en medische hulp.
Wij dienen er echter op te wijzen dat deze hulp bestemd is voor de volledige populatie van Irak en dus niet bedoeld is voor de Iraakse Koerden in het bijzonder, al zullen zij natuurlijk deel uitmaken van de begunstigden van deze hulp. Nagenoeg alle Europese lidstaten hebben bijgedragen aan de financiering van de noden van de crisis in Irak in haar geheel.
Tijdens mijn ontmoeting met de Koerdische autoriteit in Erbil op 9 juni werd mij gevraagd om gewonden uit Iraaks Koerdistan op te nemen. Wij gaan de mogelijkheden onderzoeken.
Pour les aspects politiques de notre soutien militaire, je peux vous répondre les éléments suivants.
La Belgique est convaincue que les problèmes fondamentaux en Irak doivent être résolus si on veut apporter une solution durable à la grave crise actuelle, promouvoir plus d'inclusivité est donc un principe de base. Par conséquent, il faut également renforcer les structures dans lesquelles les différentes composantes de la société irakienne peuvent coopérer.
Vous mentionnez que plusieurs pays soutiennent déjà les Peshmerga. La communauté internationale ne peut pas se limiter à soutenir une seule composante de la société irakienne au détriment des autres. L'armée irakienne, a fortiori dans les circonstances actuelles, doit précisément être au cœur des efforts de la communauté internationale en vue de générer davantage d'inclusivité.
Si plusieurs pays soutiennent les Peshmerga kurdes dans le cadre d'une répartition des tâches entre les Alliés, d'autres pays devront soutenir l'armée irakienne qui dépend du gouvernement central. La Belgique a pris ses responsabilités dans cette répartition des tâches. Ce sera d'ailleurs l'armée irakienne qui aura pour mission de libérer une grande partie des territoires occupés par Daesh ou IS.
Vos questions concernent également des aspects d'ordre plus militaire que je vous propose d'adresser au ministre de la Défense.
Meer in het algemeen, de strijd tegen de terreurorganisatie Daesh wordt gevoerd door een coalitie, bestaande uit meer dan zestig landen. De NAVO zelf heeft als organisatie geen mandaat om tegen Daesh te strijden. De doelstelling van de anti-Daesh-coalitie bestaat erin de capaciteit van Daesh te reduceren en op termijn de organisatie te verslaan.
Het zal wel weer een werk van lange adem zijn. De groep heeft een core definition gedefinieerd om zijn actie te omkaderen. Om de cohesie binnen de coalitie te behouden en de coherentie tussen de strategische objectieven en de meer specifieke activiteiten te verzekeren werd een drieledige structuur opgezet: een plenaire vergadering met alle leden van de coalitie, een vergadering van een kleinere groep die de functie vervult van uitvoerend comité en een bijeenkomst op het niveau van experts in verschillende thematische werkgroepen. Alle leden van de coalitie dragen bij aan de doelstelling van de organisatie en dat op een verschillende manier: militair, humanitair of andere.
Une réunion au ministère de la coalition internationale contre Daesh s'est tenue à Paris le 2 juin 2015 à l'invitation de mon collègue français Laurent Fabius pour mener des discussions approfondies sur la situation en Irak et en Syrie, les opérations militaires et autres activités de la coalition, y compris les groupes de travail concernant la stabilisation des zones libérées, le retour durable et en toute sécurité des réfugiés et des personnes déplacées, notamment les victimes des violences ethniques et religieuses et la protection du patrimoine culturel.
Les deux objectifs principaux de la réunion peuvent être résumés comme suit: avoir un échange de vues sur la stratégie de la coalition et réaffirmer la détermination commune des membres de la coalition à neutraliser Daesh. De ce point de vue, les messages à l'époque sur la perte de deux villes avaient évidemment eu un effet désastreux sur la communication de la coalition. On a donc tenté d'expliquer quels étaient par ailleurs les progrès réalisés sur le terrain et de passer en outre des messages forts sur la nécessité de parvenir à des solutions politiques durables pour résoudre la crise irakienne, seule façon de lutter à long terme contre le groupe terroriste.
Lors de mon intervention à Paris, j'ai souligné l'engagement de la Belgique dans le cadre de la coalition, tant au niveau de sa contribution militaire qu'au niveau des efforts déployés pour enrayer le flux des combattants terroristes étrangers et pour mettre en œuvre une communication stratégique.
En ce qui concerne le fonctionnement de la coalition, j'ai plaidé en faveur d'une meilleure adéquation des différentes dimensions de son action et en particulier, un alignement plus poussé entre la stratégie militaire et la stratégie politique. J'ai également plaidé pour une amélioration de notre communication sur nos actions. J'ai appelé à améliorer la coordination et la communication entre les groupes de travail et d'autres forums d'action internationaux importants au sein des Nations unies, de l'Union européenne ou ailleurs, afin de renforcer les synergies.
La Belgique ne se contente pas d'une action militaire. Mes voyages à Paris et dans la région participaient à une stratégie qui dépasse largement l'action militaire. En effet, la Belgique encourage le gouvernement irakien à intensifier de manière urgente ses efforts pour parvenir à une plus grande inclusivité sur le terrain, y compris dans les rangs de l'armée. Des efforts ont également été faits pour soutenir les besoins humanitaires en Irak et dans toute la région, tant par la Belgique que via l'Union européenne.
Avec nos partenaires, nous plaidons pour qu'un grand nombre de pays participent à ces efforts. Pour rappel, pour 2015, la contribution de la Belgique s'élève à 4 millions d'euros, à savoir 2 millions pour la protection par le CICR (Comité international de la Croix-Rouge) et 2 millions d'euros pour la distribution alimentaire par le PAM (Programme Alimentaire Mondial) dans la province d'Alhambar et dans d'autres régions hébergeant des réfugiés.
Sur proposition du ministre de la Défense, le Conseil des ministres va décider de pérenniser l'action militaire belge sur le terrain au-delà du retrait de nos F-16 effectués fin juin, en privilégiant une présence alternée avec les Pays-Bas. Cette décision permettra de maintenir l'engagement de notre pays dans la durée.
Les autorités jordaniennes se sont montrées favorables à un échange d'informations accru entre nos services de renseignements afin de mieux combattre le phénomène des combattants terroristes étrangers. Des contacts ont été facilités entre les services belges compétents et leurs homologues jordaniens à la suite de ma visite sur place. Les premiers jalons ont été posés.
Il appartiendra ensuite aux services concernés d'assurer un suivi concret en bonne intelligence, si je peux me permettre l'expression.
Je voudrais simplement insister sur un point: les succès réalisés sur le terrain le sont lorsqu'il y a une coordination parfaite entre la coalition qui organise les frappes aériennes et les forces au sol. C'est effectivement le cas avec les Peshmerga du Kurdistan. Ce sera de plus en plus le cas avec l'armée irakienne si on arrive à organiser une armée inclusive regroupant chiites et sunnites, ayant dès lors une capacité d'action sur le terrain beaucoup plus efficace. C'est ce que nous essayons de faire en demandant au gouvernement irakien d'aller dans ce sens, mais aussi en participant sur le terrain à la formation de l'armée irakienne. Je pense que cela se fait juste à côté de l'aéroport de Bagdad.
J'ai eu l'occasion de me rendre en Jordanie et à Erbil, mais pendant la même période, le ministre de la Défense s'est rendu à Bagdad, ce qui nous a permis de rencontrer l'ensemble des militaires belges présents sur le terrain.
Je voudrais à nouveau saluer l'efficacité et le professionnalisme de nos militaires en charge des opérations sur le terrain. Toute la coalition a salué la capacité de nos pilotes d'agir sans commettre de bavure, c'est-à-dire sans entraîner de dégâts collatéraux par rapport aux missions qui leur ont été confiées. Je crois que c'est important aussi de le rappeler. C'est une des préoccupations majeures lors de nos interventions dans le cadre de la coalition.
Het incident is gesloten.
23 Question de Mme Gwenaëlle Grovonius au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "les viols systématiques des femmes yézidies par l'EI" (n° 4276)
23 Vraag van mevrouw Gwenaëlle Grovonius aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de systematische verkrachting van jezidivrouwen door IS" (nr. 4276)
23.01 Gwenaëlle Grovonius (PS): Monsieur le ministre, selon le rapport d'une nouvelle mission de recherche de Human Rights Watch, le groupe armé extrémiste État islamique (EI) aurait commis systématiquement des viols et d'autres violences sexuelles à l'encontre de femmes et de filles appartenant à la minorité yézidie dans le Nord de l'Irak.
Human Rights Watch a documenté un système organisé de viols et d'agressions sexuelles, d'esclavage sexuel et de mariages forcés imposés par les forces de l'El. De tels actes constituent des crimes de guerre et pourraient même constituer des crimes contre l'humanité. De nombreuses femmes et filles de cette région sont toujours portées disparues, mais celles qui ont survécu et se trouvent maintenant dans le Kurdistan irakien ont besoin d'un soutien psychosocial et d'autres formes d'assistance.
Face à ces faits inacceptables dans une situation régionale toujours chaotique, j'aimerais vous poser les questions suivantes. Pouvez-vous nous donner des informations supplémentaires sur ces cas de graves violences à l'égard des femmes de la communauté yézidie?
Que fait la Belgique spécifiquement pour cette communauté persécutée dans le cadre d'un ou de plusieurs des trois groupes instaurés par la coalition anti-Daesh (action militaire, actions contre les djihadistes et stratégie contre-idéologique) au sein desquels la Belgique est membre active?
23.02 Didier Reynders, ministre: Madame Grovonius, je partage votre préoccupation concernant la situation des droits de l'homme en Irak et en particulier des femmes yézidies. Tout comme vous, j'estime qu'on ne peut rester indifférent face à de telles atrocités. C'est pour cette raison que la Belgique s'est engagée clairement et sous plusieurs angles dans la coalition internationale contre Daesh.
D'ailleurs, la Belgique a été l'un des cosignataires de la demande de tenir une session extraordinaire du Conseil des droits de l'homme qui a eu lieu le 1er septembre 2014. Lors de cette session, une résolution co-parrainée par la Belgique a été adoptée. Cette résolution a demandé au bureau du Haut-Commissariat aux droits de l'homme d'envoyer une mission sur place pour mener des investigations sur les allégations des violations des droits de l'homme et des droits humanitaires.
Le rapport du Haut-Commissariat pour les droits de l'homme qui a été rédigé par cette mission contient également des informations sur les violences à l'égard des femmes de la communauté yézidie. J'ai évidemment pris bonne note de ce rapport et la Belgique est intervenue lors du dialogue interactif qui a eu lieu sur ce rapport au Conseil des droits de l'homme le 25 mars dernier et s'est dite choquée par les faits décrits dans ce rapport. En outre, la Belgique a co-parrainé une nouvelle résolution lors de la session de mars du Conseil des droits de l'homme, demandant un nouveau rapport sur la situation des droits de l'homme en Irak. Je tiens également à souligner que la Belgique a fait une déclaration sur les victimes des attaques et exactions ethniques ou religieuses au Moyen-Orient lors du débat ministériel ouvert au Conseil de sécurité le 27 mars dernier.
J'ai personnellement rencontré un responsable ce la communauté yézidie, lors de ma visite au Kurdistan, en juin dernier pour souligner la solidarité de la Belgique avec les atroces souffrances de cette minorité et notre volonté de poursuivre notre combat commun contre Daesh.
Il faut savoir que pour lutter contre un certain nombre d'atrocités – il y en a malheureusement beaucoup – commises par ce groupe, il faudra pouvoir non seulement faire reculer ce dernier, mais aussi probablement l'éradiquer que ce soit sur le territoire de l'Irak, de la Syrie ou d'ailleurs. Tel est d'ailleurs le but – je le rappelle – de notre engagement dans les opérations actuellement menées dans la région
Het incident is gesloten.
24 Question de M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la situation en République centrafricaine" (n° 3591)
24 Vraag van de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de situatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek" (nr. 3591)
24.01 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le président, depuis le printemps 2013, les violences entre musulmans et chrétiens ont causé la mort de milliers de personnes en République centrafricaine, l'un des pays les plus pauvres de la planète. Les mines d'or et de diamant sont au centre des combats et ont créé des tensions religieuses là où il n'y en avait pas. Avant le conflit, 70 % de la population vivait sous le seuil de pauvreté, la situation s'est encore terriblement dégradée depuis. La vente d'or et de diamants fournissait la source principale de revenus du gouvernement. La Centrafrique, dégagée du Processus de Kimberley en 2013, n'a plus d'accès au marché certifié développant le trafic clandestin. Septembre 2014 a marqué la fin de la mission de maintien de la paix de l'Union africaine. Une nouvelle mission de l'ONU a pris la relève, avec pour mandat de protéger les civils et de soutenir le gouvernement de transition, extrêmement pauvre.
Monsieur le ministre, quel est votre regard sur cette situation? Quelles sont les perspectives d'avenir (notamment sur le plan socioéconomique) et quel rôle la Belgique et l'UE jouent/peuvent jouer dans ce contexte? Comment s'organise le gouvernement de transition? Comment se positionne-t-il par rapport à l'épineuse question des ressources naturelles? Quel est le résultat de la mission de l'ONU en matière de protection des civils?
24.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur Blanchart, la sécurité s'est améliorée dans la capitale à Bangui et dans les provinces. Dans l'ensemble, le bilan sur le terrain reste mitigé. Un forum de réconciliation s'est tenu à Bangui du 4 au 11 mai dernier. Plusieurs avancées ont été réalisées dans le cadre de ce forum ou en marge de celui-ci: adoption d'un pacte républicain pour la paix, la réconciliation nationale et la reconstruction, signature d'un accord sur le DDRR entre le gouvernement de transition et 9 groupes armés, accord entre UNICEF et groupes armés sur la libération d'enfants soldats, création d'une commission vérité-justice et réconciliation.
Une nouvelle résolution des Nations unies 22/17 a par ailleurs été adoptée le 28 avril dernier. Celle-ci prolonge le mandat de la force du maintien de la paix d'une année, soit jusqu'au 30 avril 2016. L'Union européenne est particulièrement présente en RCA, mission EUFOR RCA, achevée mi-mars 2015, mission EUMAM RCA, Military Advisory Mission, lancée le 16 mars 2015 et ayant pour objectif la formation des forces armées centrafricaines, soutien au futur processus électoral, 1ère tranche de 8 millions d'euros sur 19 millions promis.
L'Union européenne a également créé avec certains États membres un fonds fiduciaire européen, fonds Bêkou, assurant la transition urgente et le développement. Le fonds est actuellement doté de 74 millions d'euros. Trois projets ont déjà été lancés via ce fonds en matière de santé, d'infrastructures publiques et de renforcement des positions économiques et sociales des femmes.
La Belgique ne participe pas au fonds lui-même mais apporte une certaine contribution en faveur de la RCA via son aide humanitaire et ce, pour un total de 7 345 000 euros pour 2015-2016.
La RCA a été suspendue en mai 2013 du Processus de Kimberley, le régime international de certification du diamant brut, qui lui en interdit l'exportation. Jusqu'à cette date, le diamant était la principale source de revenus du pays. Privé de cet apport, le gouvernement de transition a très vite affirmé vouloir faire de la question du contrôle des ressources naturelles une priorité afin de pouvoir réintégrer le processus le plus rapidement possible.
La RCA lui a ainsi proposé une feuille de route comprenant une levée partielle des sanctions dans la zone Ouest, là où la situation sécuritaire est moins problématique.
Le ministère des Mines a été redéployé dans certaines zones, principalement à l'Ouest. La police des mines est à nouveau partiellement en place sur le terrain. Un projet de brigade minière est aussi à l'étude. Dans ce cadre, la résolution 22/17 demande à la MINUSCA (Mission multidimensionnelle intégrée des Nations unies pour la stabilisation en République centrafricaine) d'apporter son appui à l'élaboration d'un plan national sur la lutte contre l'exploitation illégale des ressources naturelles.
Une mission du Processus de Kimberley, à laquelle la Belgique participait en tant que représentante de l'Union européenne, s'est rendue en RCA du 28 avril au 5 mai dernier afin de se rendre compte des progrès enregistrés sur le terrain et d'une possible réintégration partielle du pays. Le rapport de cette mission est toujours en cours de rédaction.
Une mission de haut niveau du Commissariat des Nations unies aux droits de l'homme s'est en effet rendue en RCA du 10 au 14 février dernier. Elle visait à demander aux autorités de transition de protéger sa population. Elle a également demandé à la police et à la gendarmerie, avec le soutien des forces internationales présentes sur le terrain, de fournir une garantie plus efficace en plusieurs parties du pays.
Par ailleurs, la nouvelle résolution 22/17, que j'ai citée, mentionne la protection des civils parmi les tâches prioritaires immédiates de la MINUSCA.
24.03 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.
L'incident est clos.
- de heer Peter Luykx aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "het massagraf in Maluku" (nr. 3674)
- de heer Stéphane Crusnière aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de ontdekking van een massagraf op de begraafplaats Fula Fula in Maluku" (nr. 3725)
- mevrouw Nele Lijnen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "het massagraf gevonden nabij Kinshasa" (nr. 3781)
- M. Peter Luykx au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "le charnier de Maluku" (n° 3674)
- M. Stéphane Crusnière au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la découverte d'une fosse commune dans le cimetière Fula Fula de Maluku" (n° 3725)
- Mme Nele Lijnen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "le charnier trouvé près de Kinshasa" (n° 3781)
25.01
Stéphane Crusnière (PS): Monsieur le ministre, je me permets de vous
interpeller à la suite de la découverte d’une fosse commune dans laquelle
424 corps auraient été retrouvés dans un cimetière de Maluku à 80 km
de Kinshasa.
Les autorités
ont donné pour explication aux habitants, incommodés par les odeurs, que ces
424 corps avaient été acheminés, car ce sont les corps d’indigents
abandonnés à la morgue de l’Hôpital général de Kinshasa.
La procédure
expéditive et l’absence d’informations très précises alimentent la polémique.
Une partie de l’opposition et des organisations de la société civile va jusqu’à
penser que ces corps qui ont été déposés dans cette fosse commune sont ceux de
manifestants tués lors des manifestations de janvier dernier, en réaction à la
volonté de modifier la Constitution.
Monsieur le
ministre, pouvez-vous nous donner les dernières informations que vous avez
reçues à ce sujet? L’UE et vous-même avez demandé l’établissement d’une enquête
indépendante et crédible. Qu’en est-il à ce jour?
25.02 Minister Didier Reynders: Mijnheer de voorzitter, ik zal antwoorden op de drie verschillende vragen.
Tijdens een onderhoud, eind maart, met een aantal ambassadeurs, waaronder de Belgische ambassadeur, heeft de minister van Justitie, Alexis Thambwe, met ngo’s en le Bureau Conjoint des Nations unies aux Droits de l'Homme spontaan over het bestaan van een massagraf in Maluku gesproken. Hij vertelde de ambassadeurs dat hij onmiddellijk een onderzoek had gevraagd. Een paar dagen later, begin april, werd het bestaan van het massagraf bevestigd. Volgens de overheid betreft het een routinebegrafenis van ongeïdentificeerde of niet-geclaimde lichamen en doodgeboren foetussen.
Gezien de verdwijningen en de arrestaties in januari met betrekking tot de kieswet en in maart naar aanleiding van een door jonge mensen van Filimbi georganiseerde bijeenkomst, heeft de omschrijving als routinebegrafenis onmiddellijk vragen doen rijzen.
Op 8 april heb ik een perscommuniqué gepubliceerd waarin ik schreef dat de ontdekking van het massagraf veel vragen opriep. Ik voegde daaraan toe dat het Congolese volk en de internationale gemeenschap recht hebben op een antwoord. Ik vroeg dat er onmiddellijk een onafhankelijk onderzoek van start zou gaan om de waarheid aan het licht te brengen. Ik voegde eraan toe dat het van belang is dat de site goed wordt afgesloten om te vermijden dat bewijzen en sporen zouden verdwijnen.
À l'appui des affirmations des autorités sur l'identité des personnes inhumées, celles-ci ont communiqué un tableau statistique des inhumations effectuées depuis juin 2014. Ce rapport, daté du 3 avril 2015, signé par le directeur faisant fonction de la morgue centrale de Kinshasa, indique que 421 corps avaient été enterrés à Maluku la nuit du 19 mars 2015, parmi lesquels 23 corps abandonnés, 34 indigents, 64 corps non identifiés, et 300 enfants mort-nés ou fœtus.
L'enquête a été confiée au Procureur général de la République, auquel revient l'appréciation d'ordonner ou non l'exhumation des corps en vue de leur identification, le bureau des Nations unies pour les droits de l'homme étant disposé à aider les autorités judiciaires. À ce jour, l'ordre d'exhumation n'a toujours pas été donné.
Malgré les demandes répétées de la communauté internationale, de l'opposition et d'ONG ainsi que les offres de services du bureau de l'ONU, je suis pessimiste sur le fait que l'exhumation permettant de mettre fin aux supputations et rumeurs diverses puisse être ordonnée, les autorités congolaises se retranchant de plus en plus dans ce dossier, comme dans d'autres, derrière le principe de souveraineté pour justifier le fait qu'elles ne doivent pas y accéder.
À ce stade, il n'est donc pas possible de dire qui a été enterré, donc d'établir ou non un lien avec certitude, avec des personnes dont les familles n'auraient plus de nouvelles depuis les événements de janvier 2015.
Betreffende de situatie van vermiste oppositieleden en andere tegenstanders wordt overlegd tussen de EU en like minded-ambassades in Kinshasa om informatie uit te wisselen en initiatieven te coördineren. Zonder de naam van die personen te geven zijn er verschillende soorten gevallen, waaronder opposanten die nog altijd door het Agence nationale de Renseignements worden gedetineerd zonder formele inbeschuldigingstelling, opposanten die in preventieve detentie zitten en opposanten voor wie het risico bestaat dat hun proces wordt gemanipuleerd.
Onze ambassade en mijn diensten volgen de kwestie natuurlijk van nabij. Wij blijven de situatie op het terrein volgen.
L'incident est clos.
De voorzitter: Mijnheer de minister, het is nu 18 u 59. Er is mij verteld dat u tot 19 u 00 zou blijven. Aan een aantal collega’s van wie er ook vragen op de agenda stonden, heb ik gezegd dat u tot 19 u 00 zou blijven.
25.03 Minister Didier Reynders: (…) Ik kan nog enkele vragen beantwoorden.
De voorzitter: Goed, dan zetten wij onze werkzaamheden nog even voort.
26 Question de M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la position belge en matière de liberté d'expression" (n° 3863)
26 Vraag van de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "het Belgische standpunt met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting" (nr. 3863)
26.01
Philippe Blanchart (PS): Monsieur le
président, monsieur le ministre, selon une étude
publiée en 2012 aux États-Unis, 94 des 198 pays du monde, soit 47 % des
États, sont dotés d'une loi punissant le blasphème, l'apostasie ou la
diffamation des religions.
Parmi ceux-ci, huit pays de l'Union européenne (l'Allemagne, le Danemark, la Grèce, l'Irlande, l'Italie, Malte, les Pays-Bas et la Pologne) disposeraient de lois sanctionnant le blasphème, c'est-à-dire l'injure ou la critique faite aux dogmes ou aux symboles religieux, malgré la très faible application de ce type de législation en leur sein. Dans la pratique, nombreux sont les pays, en particulier de l'Union européenne, à n'appliquer ce type de lois que dans un contexte de discrimination avérée envers une communauté ou un groupe d'individus pour des motifs religieux. La sanction vise l'atteinte aux personnes et non l'atteinte aux croyances ou aux dogmes. La Grèce serait la seule à appliquer comme tel le délit de blasphème.
La diffamation des religions figure dans les législations de 24 des 28 États membres de l'Union européenne, l'Italie ne retenant que le seul blasphème et l'Estonie, la Bulgarie et Chypre n'étant pourvus d'aucune loi en la matière.
Cette question se pose bien évidemment également au-delà des frontières européennes, puisque pas moins de 20 pays punissent, parfois de mort, les atteintes aux religions.
Je me permets de rappeler que, pour notre parti, l'atteinte aux personnes et la discrimination d'un groupe religieux sont inadmissibles.
Monsieur le ministre, dans le cadre de la présidence belge du Comité des ministres du Conseil de l'Europe, et en vertu de la Charte européenne des droits de l'homme et de ses dispositions en matière de liberté d'expression, cette question du blasphème, de l'apostasie ou de la diffamation des religions et des législations y afférentes dans certains États membres est-elle abordée? Quelle est la position de la Belgique en la matière? La stricte distinction entre l'atteinte aux croyances, aux idées ou aux dogmes, d'une part, et l'atteinte aux personnes, d'autre part, est-elle appliquée dans tous les processus juridiques en la matière, notamment au niveau de la Cour européenne des droits de l'homme?
Enfin, au-delà des frontières européennes, quelles priorités donnez-vous aux principes de la liberté d'expression dans l'action de la diplomatie belge? Cette question a-t-elle systématiquement été abordée dans vos rencontres bilatérales, en ce compris dans les pays avec les législatures les plus répressives en la matière?
26.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, monsieur Blanchart, la question du blasphème, de l'apostasie ou de la diffamation des religions n'a pas été explicitement abordée dans le cadre de la présidence belge du Comité des ministres du Conseil de l'Europe. Bien sûr, la stricte distinction entre l'atteinte aux croyances, aux idées ou aux dogmes, d'une part, et l'atteinte aux personnes, d'autre part, est appliquée par la Cour européenne des droits de l'homme. La jurisprudence de la Cour est très claire à cet égard.
En cette matière, la Belgique souscrit à la position de l'Union européenne qui a adopté des lignes directrices relatives à la promotion et à la protection de la liberté de religion ou de conviction en 2013 et relatives à la liberté d'expression en ligne et hors ligne en 2014. Ces dernières lignes directrices confirment que la liberté d'opinion et la liberté d'expression constituent un droit fondamental de tout être humain. La liberté d'expression et la liberté d'opinion sont essentielles pour la réalisation et l'exercice d'un grand nombre d'autres droits de l'homme, notamment la liberté de religion ou de conviction.
Les lois sur le blasphème sont définies comme des lois qui érigent le blasphème en infraction pénale et qui limitent la liberté d'expression concernant les convictions religieuses ou autres. L'Union européenne recommande de dépénaliser ces infractions et s'oppose vigoureusement au recours à la peine de mort, aux châtiments corporels ou à la privation de liberté pour sanctionner le blasphème.
Dans les lignes directrices relatives à la promotion et à la protection de la liberté de religion ou de conviction, l'Union ne se concentre pas uniquement sur le droit des personnes à croire mais également sur le droit des personnes à ne pas croire et à manifester librement leurs convictions, individuellement ou en commun. La liberté d'expression dont la liberté de la presse est une priorité dans l'action de la diplomatie belge. Je peux vous confirmer que cette question est systématiquement abordée dans les rencontres bilatérales, particulièrement dans les pays ou avec le représentant des pays ayant les législations les plus répressives en la matière.
26.03 Philippe Blanchart (PS): Il faut quand même constater qu'il y a encore pas mal de choses à faire en la matière, y compris en Europe. Il est difficile, quand nous n'avons pas encore réglé ces problèmes de liberté d'expression, de plaider à l'extérieur et sur d'autres continents les valeurs de défense de celle-ci.
Het incident is gesloten.
27 Question de M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "le massacre d'étudiants au Kenya" (n° 3882)
27 Vraag van de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de afslachting van studenten in Kenia" (nr. 3882)
27.01 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, les Shebab, affiliés à AI-Qaïda, ont pris d'assaut le 2 avril dernier le campus de l'université de Garissa, massacrant avec une barbarie sans nom 148 personnes, dont 142 étudiants. Cette attaque, la plus meurtrière sur le sol kenyan depuis celle perpétrée par AI-Qaïda contre l'ambassade américaine en 1998 et ses 213 morts, fut menée en représailles à la présence militaire kenyane en Somalie dans le cadre de l'AMISOM. Cet événement atroce, peu relayé par les médias, s'ajoute à une série de raids meurtriers le long de la frontière avec la Somalie, à Mombasa, premier port régional ou encore à l'assaut du centre commercial de Nairobi.
Les autorités kenyanes ont réaffirmé leur détermination à combattre les islamistes somaliens.
Monsieur le ministre, au regard des compétences qui sont les vôtres, quelles actions la Belgique peut-elle entreprendre pour lutter contre de telles organisations terroristes et leurs exactions sanglantes dans cette région du monde? Quelles actions la Belgique, l'Union européenne et la communauté internationale ont-elles entreprises et peuvent-elles entreprendre pour aider cette région du monde sur les plans du développement, de la diplomatie et militaire? Quels relais avez-vous sur place?
27.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur Blanchart, le terrorisme est malheureusement un fléau mondial et l'attaque terroriste commise par des islamistes somaliens contre l'université à Garissa début avril 2015 l'a hélas confirmé. Cet acte barbare et lâche nous a tous profondément choqués, a coûté la vie à près de 150 personnes et en a blessé beaucoup d'autres. J'ai immédiatement présenté toutes mes condoléances aux familles des victimes et au peuple kenyan.
La Belgique, avec l'Union européenne, se tient aux côtés du Kenya et de la région dans la lutte contre le terrorisme, contre les extrémismes et pour la stabilisation de la Somalie. L'engagement de la Belgique a été réaffirmé lors de la conférence sur la Somalie qui s'est tenue à Bruxelles, le 16 septembre 2013. Dans cette région, la Belgique participe avec ses partenaires européens à la reconstruction longue et difficile de la Somalie dans un cadre européen et international, The New Deal Compact pour la Somalie.
Par le biais de l'Union européenne, la Belgique apporte une aide au développement et soutient des opérations AMISOM, y compris la formation des soldats somaliens sur le budget européen, facilités de soutien à la paix pour l'Afrique. La Belgique, au sein de l'Union européenne, soutient donc le Kenya dans sa lutte contre le terrorisme et les efforts de stabilisation en Somalie.
À la suite de l'attentat contre l'université à Garissa, la Haute Représentante de l'Union européenne pour les Affaires étrangères et la Politique de sécurité, Federica Mogherini, a réaffirmé sa ferme volonté d'aider le gouvernement et la population du Kenya à surmonter la menace que représente ce type de terrorisme. Si l'on veut y parvenir, il importe que chacun joue son rôle. L'Union européenne s'emploiera à renforcer son appui aux efforts déployés par le pays en matière de lutte contre le terrorisme.
Le 7 novembre 2012, le mandat d'AMISOM a été prolongé de quatre mois par le Conseil de sécurité de l'ONU (résolution 2073). La composante civile de la mission a été renforcée afin d'accélérer la transition vers une gestion civile des territoires Al-Shabaab reconquis.
Le pays est encore dépendant des forces armées étrangères pour assurer l'ordre interne. Les défaites d'Al-Shabaab et la reconquête de la bande côtière au sud affaiblissent les bandes de pirates, dans la mesure où leurs refuges sur la terre ferme leur sont repris.
La Belgique suit les développements régionaux de près et la situation sécuritaire au Kenya et en Somalie est régulièrement à l'ordre du jour de l'Union européenne et des Nations unies. Le Kenya doit en effet intensifier sa lutte contre le terrorisme mais aussi s'attaquer aux causes profondes de la radicalisation, y compris dans les régions côtières.
La Belgique se réjouit du rôle crucial joué par l'envoyé spécial de l'Union européenne pour la Corne de l'Afrique, M. Alexander Rondos. Il essaie de contribuer à la stabilisation de la situation politique en Somalie et accompagne les autorités kenyanes dans leurs efforts pour reconnaître la gravité de la situation.
Het incident is gesloten.
28 Question de M. Stéphane Crusnière au ministre de la Justice sur "la mission EULEX au Kosovo" (n° 3955)
28 Vraag van de heer Stéphane Crusnière aan de minister van Justitie over "de EULEX-missie in Kosovo" (nr. 3955)
28.01 Stéphane Crusnière (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, il y a quelques mois, la presse relatait que certains fonctionnaires d'EULEX étaient soupçonnés d'avoir touché des pots-de-vin afin de classer des dossiers liés au crime organisé.
Pour rappel, la mission EULEX est la plus importante mission civile de l'Union européenne au Kosovo. Elle compte aujourd'hui 1 500 employés chargés d'investiguer sur les dossiers les plus sensibles pour la justice locale. Suite aux révélations parues dans la presse kosovare, une enquête interne a été organisée. Cette dernière a notamment révélé que l'enquête pénale entamée en 2013 aurait dû l'être dès 2012 lorsque les premiers soupçons de corruption ont été connus.
Monsieur le ministre, pouvez-vous nous donner les informations dont vous disposez sur cette enquête interne au sein d'EULEX? Quelle est la contribution belge au sein d'EULEX? Quelles leçons pouvons-nous tirer de cette expérience afin que de tels faits, s'ils sont avérés, ne se reproduisent plus à l'avenir? Plus globalement, comment s'organisent, dans le cadre d'EULEX, les relations avec les autorités kosovares? Quel bilan peut-on tirer de cette mission? Comment pourra évoluer cette importante mission à l'avenir?
28.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, monsieur Crusnière, je vais revenir sur les réponses que j'avais données aux questions pratiquement similaires de Mme Grovonius lors de la séance du 11 mai en commission.
Il convient de faire la distinction entre l'enquête interne actuellement menée et le rapport du professeur Jean-Paul Jacqué intitulé Review of the EULEX Kosovo Mission's implementation of the mandate with a particular focus on the handling of the recent allegations.
Le mandat de ce professeur a consisté à évaluer la gestion de la mise en œuvre du mandat par la mission EULEX et plus particulièrement la manière avec laquelle la mission a géré la supposée affaire de corruption. Les accusations de corruption font l'objet d'une enquête interne au sein de la mission. Il s'agit donc de deux aspects différents. Il est encore trop tôt pour déterminer les suites qui seront données à cette enquête interne menée au sein d'EULEX, exercice qui est de la compétence du Comité politique et de sécurité.
Quant à la contribution de la Belgique à cette mission, elle est actuellement de six personnes, à savoir un magistrat et cinq experts dans différents domaines. La police fédérale n'y est plus présente, en attendant la sélection éventuelle par l'Union européenne des candidatures en réponse à un récent appel à contribution.
Par le passé, la participation fut nettement plus substantielle. Entre fin 2008 et fin 2013, la Belgique a assuré une participation moyenne de 25 personnes, dont une vingtaine de policiers, un ou deux magistrats et quelques experts détachés par le SPF Affaires étrangères. La réduction de la participation belge est consécutive à la révision fondamentale du mandat et de la structure de la mission en 2013, à savoir la suppression du rôle exécutif de sa composante police au profit du volet judiciaire du mandat.
Les relations avec les autorités kosovares de la mission sont de nature technique et opérationnelle sous le contrôle local du représentant spécial de l'Union européenne et sous le contrôle de la Haute Représentante. L'exécution du mandat de la mission EULEX Kosovo est à évaluer en fonction des priorités et de la situation de l'État de droit sur place. L'avenir de la mission doit être analysé dans un contexte diplomatique tenant compte de l'ensemble des paramètres utilisés par l'Union européenne. Nous aurons l'occasion d'y revenir.
28.03 Stéphane Crusnière (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie.
Het incident is gesloten.
29 Question de Mme Gwenaëlle Grovonius au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "l'autorisation par la Commission de l'importation et de la commercialisation d'OGM" (n° 3971)
29 Vraag van mevrouw Gwenaëlle Grovonius aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "het groene licht van de Commissie voor de invoer en de vermarkting van ggo's" (nr. 3971)
29.01 Gwenaëlle Grovonius (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, la Commission européenne a autorisé en avril l'importation et la commercialisation de dix-sept OGM destinés à l'alimentation humaine ou animale et deux fleurs génétiquement modifiées. Onze des dix-neuf OGM sont produits par la multinationale Monsanto, les huit restants viennent quant à eux de la firme américaine Dupont et des groupes allemands Bayer et BASF.
Les États membres ont officiellement le droit de les refuser mais, dans la pratique, une interdiction nationale semble être bien difficile à mettre en place.
Au-delà de cette décision inquiétante, mon groupe craint qu'à plus long terme celle-ci ne constitue en fait qu'une prémisse, voire un gage donné aux États-Unis dans le cadre des négociations en cours sur le TTIP. Si les Américains se disent en effet déçus officiellement de la possibilité laissée aux États membres de pouvoir refuser les OGM sur leur territoire, cette décision de la Commission rappelle étrangement la technique du cheval de Troie que les négociateurs américains utilisent dans le cadre du traité transatlantique TTIP.
Monsieur le ministre, j'aimerais dès lors vous poser les questions suivantes.
Dans le cadre des négociations du TTlP, quelle position défendez-vous sur la question très polémique des OGM et plus largement des normes agroalimentaires? Dans le mandat de négociations, qu'en est-il? Trouvez-vous que ce mandat contient suffisamment de garanties en matière agroalimentaire pour la protection des consommateurs, sur les aspects composition et origine des produits, mais aussi pour la protection de nos producteurs, de nos agriculteurs face à des multinationales comme Monsanto?
Cette nouvelle autorisation d'OGM sur le sol européen n'illustre-t-elle pas selon vous la fragilité du maintien des normes environnementales et agroalimentaires européennes, de même que les droits des consommateurs?
29.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, madame Grovonius, au sujet de l'autorisation de l'importation dans l'Union européenne de dix-sept OGM destinés à l'alimentation animale ou humaine, j'aimerais avant toute chose souligner que, parmi ces dix-sept autorisations, sept consistent en des renouvellements pour des OGM déjà autorisés. Il y a par conséquent dix nouveaux OGM autorisés.
Ces autorisations accordées par la Commission le 24 avril dernier l'ont été conformément à la législation en vigueur dans l'Union européenne. Étant donné les avis favorables de l'Autorité européenne de Sécurité des aliments et en l'absence d'une majorité qualifiée d'États membres en faveur ou contre les autorisations, la Commission a pris seule les décisions d'autorisation. Ces autorisations n'ont été délivrées qu'après une évaluation poussée de l'Autorité européenne, qui a conclu que ces OGM ne présentaient de danger ni pour la santé animale et humaine, ni pour l'environnement.
Il n'y a pas eu de modification de la législation. On ne peut donc pas parler d'un affaiblissement des normes environnementales et agroalimentaires européennes.
En ce qui concerne le droit des consommateurs, la législation en vigueur impose des règles strictes d'étiquetage et de traçabilité pour les OGM, de manière à garantir une information correcte au consommateur.
Il s'agit donc de l'application de la législation en vigueur dans l'Union européenne et cette décision prise par la Commission est tout à fait distincte des négociations du Traité transatlantique. La question des OGM est d'ailleurs exclue de ces négociations. Je concède que la coïncidence des agendas respectifs de ces deux sujets peut toujours prêter à confusion, mais que cela soit clair: il s'agit de deux agendas tout à fait séparés. Il y a, d'une part, l'application d'une législation européenne en vigueur et, d'autre part, une négociation sur un projet d'accord futur qui ne traite pas de la question des OGM.
En ce qui concerne la position belge au sujet des OGM et des normes agroalimentaires dans le cadre de ces négociations du TTIP, comme je viens de le mentionner, la question des OGM est exclue des négociations. L'Union européenne dispose d'un système autonome pour décider d'autoriser ou non l'importation d'un OGM dans l'Union européenne et ce système n'est pas ouvert à une négociation commerciale.
En ce qui concerne les normes agroalimentaires, la Belgique considère que les modes de production et les normes de l'Union européenne (normes de protection de la santé humaine et animale, normes environnementales et de bien-être animal) doivent être respectées et ne peuvent pas être mises en cause par des accords internationaux.
Il est primordial d'éviter que des produits ne correspondant pas à nos standards soient commercialisés dans l'Union européenne.
Le mandat ainsi que les premiers textes de négociation proposés par l'Union européenne contiennent des garanties suffisantes du droit des parties à réguler en fonction du niveau de protection de la santé, de la sécurité des consommateurs, des travailleurs et de l'environnement, ce à un niveau que l'Union européenne juge approprié.
À noter que le maintien du principe de précaution est garanti. En outre, les textes prévoient explicitement que la législation concernant la protection des consommateurs ou la protection de l'environnement ne sera pas affectée. En somme, les produits importés en Europe doivent et devront remplir les exigences de l'Union européenne en matière d'environnement, de droit des consommateurs, de santé et de sécurité des personnes, des animaux et des plantes.
L'incident est clos.
De voorzitter: Collega’s, wij zijn aangekomen bij agendapunt 31, de samengevoegde vragen nrs 4025, 4108, 4236, 4294 en 5376. Ik stel voor dat wij dit punt uitstellen.
Men had mij verteld dat wij om 19 u 00 zouden stoppen en ik heb om 18 u 45 collega De Roover gezegd dat hij gerust mocht vertrekken omdat die vraag niet meer aan bod zou komen.
Ook collega Flahaux heb ik om 18 u 15 gezegd dat de samengevoegde vragen van agendapunt 36, nrs 4344 van de heer Luykx, 4368 van de heer Blanchart en 4501 van de heer Flahaux niet aan bod zouden komen. Ik wil ze vandaag ook niet meer behandelen, want ik wil niet dat de collega’s denken dat ik hen iets heb wijsgemaakt met de bedoeling hen niet de kans te geven hun vraag te stellen.
30 Question de M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "les déclarations de Viktor Orban sur la peine de mort" (n° 4065)
30 Vraag van de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de uitspraken van Viktor Orban over de doodstraf" (nr. 4065)
30.01 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, Viktor Orban, le premier ministre hongrois, mène une politique souvent décriée pour ses violations potentielles des droits fondamentaux et ses atteintes à la liberté d'expression.
Il vient de franchir une étape supplémentaire en relançant le débat sur la peine de mort, suite au meurtre d'un employé de magasin, et en prônant, à l'issue du sommet à Bruxelles sur les drames en Méditerranée, une consultation populaire en vue d'un durcissement de la législation nationale relative aux réfugiés.
Nous sommes bien loin des valeurs européennes censées constituer le fil conducteur des politiques menées par les vingt-huit! On assiste plutôt, dans une certaine indifférence, à une escalade vers des prises de position intolérables que nous devons tous, en tant que démocrates, rejeter fermement.
Comment expliquez-vous que les instances de l'Union européenne, quelles qu'elles soient, passent cette situation sous silence et laissent le gouvernement Orban s'enfoncer de plus en plus profondément dans une politique aux allures liberticides?
À l'issue du sommet des vingt-huit la semaine dernière, le président du Conseil européen réaffirmait l'opposition totale de l'Union à la peine de mort. Ce message, adressé aux Indonésiens, ne doit-il pas être porté d'une même voix au sein même de l'Union européenne, notamment au regard de la Convention européenne des droits de l'homme?
Dans ce contexte, quelle est la position de la Belgique? Selon vous, quelles mesures devraient être prises pour contrer ces dérives potentielles dangereuses par un État membre? Avez-vous eu des contacts à ce sujet avec les autorités hongroises notamment dans le cadre de notre présidence du Conseil de l'Europe?
30.02 Didier Reynders, ministre: Monsieur Blanchart, le respect du droit à la vie et l'abolition de la peine de mort sont évidemment des principes essentiels sur lesquels on ne saurait transiger. La position des institutions européennes est sans ambiguïté à cet égard. Le président de la Commission européenne Jean-Claude Juncker a rappelé que la charte des droits fondamentaux interdit la peine de mort. Il a ajouté que si l'intention du gouvernement hongrois était de la réintroduire, il devait, selon ses termes, s'attendre à une bataille avec les institutions européennes.
Nous soutenons pleinement cette position. Il est par ailleurs erroné d'affirmer que l'Union est restée sans réagir vis-à-vis de la situation en Hongrie. La Commission européenne a, dans le cadre de ses compétences, déjà entrepris une série d'actions qui ne sont pas restées sans effet. Le gouvernement hongrois a ainsi renoncé à une série d'amendements constitutionnels que la Commission européenne avait jugés incompatibles avec le droit de l'Union.
Le commissaire aux droits de l'homme du Conseil de l'Europe, Niels Muižnieks, a rappelé que la réintroduction de la peine de mort serait évidemment incompatible avec les obligations de la Hongrie, qui a ratifié les protocoles 6 et 13 à la Convention européenne des droits de l'homme, lesquels prévoient l'interdiction de la peine de mort en temps de paix et en temps de guerre.
Je souscris tout à fait également à cette opinion dont nous aurons à poursuivre le débat en appuyant les positions adoptées tant par les institutions de l'Union européenne que du Conseil de l'Europe.
30.03 Philippe Blanchart (PS): Je vous remercie pour vos réponses, monsieur le ministre.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- Mme Gwenaëlle Grovonius au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "la demande de la société civile belge par rapport au TTIP" (n° 4184)
- M. Wouter De Vriendt au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "le TTIP et le mécanisme de règlement des différends entre investisseurs et États (ISDS)" (n° 4388)
- Mme Fabienne Winckel au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "l'impact des accords de libre-échange sur les secteurs verrier et sidérurgique belges" (n° 4768)
- Mme Fabienne Winckel au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, chargé de Beliris et des Institutions culturelles fédérales, sur "l'impact des accords de libre-échange sur l'agriculture belge" (n° 4769)
- mevrouw Gwenaëlle Grovonius aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de verzuchtingen van het Belgische middenveld met betrekking tot het TTIP" (nr. 4184)
- de heer Wouter De Vriendt aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "het TTIP en de arbitrage tussen investeerders en de staat (ISDS)" (nr. 4388)
- mevrouw Fabienne Winckel aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de gevolgen van de vrijhandelsakkoorden voor de Belgische glas- en staalsector" (nr. 4768)
- mevrouw Fabienne Winckel aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, over "de gevolgen van de vrijhandelsakkoorden voor de Belgische landbouw" (nr. 4769)
31.01 Gwenaëlle Grovonius (PS): Monsieur le ministre, le 4 mai, une coalition d'organisations de la société civile belge composée de syndicats, mutualités, organisations de défense des consommateurs, ONG, tant francophones que néerlandophones a exprimé son opposition aux traités transatlantiques, autant au TTIP qu'au CETA sous leur forme actuelle, en vous adressant un message clair.
1° Les négociations du TTIP ne peuvent continuer sur la base du mandat actuel, et ne pourraient reprendre que sur base d'un tout autre mandat et d'une toute autre façon de faire, notamment en excluant la clause d'arbitrage controversée.
2° Ils vous demandaient un processus profondément démocratique: une vraie transparence et un vrai débat public doit avoir lieu en Belgique sur ces traités.
3° Un premier geste politique clair: un "non" clair au CETA.
Monsieur le ministre, je souhaiterais dès lors vous interroger sur cette demande de la société civile.
Pourrais-je savoir ce que vous avez répondu à cette coalition concernant les 3 points repris ci-dessus? Que leur avez-vous répondu concernant la position adoptée par notre pays? Suite à cette mobilisation inédite en termes de représentativité de la société civile, la position de la Belgique au sein du Conseil pourrait-elle évoluer dans le cadre du suivi des négociations sur les traités transatlantiques? Si oui, sur quels points précis?
31.02 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, uiteraard is er vandaag besluitvorming geweest over het thema in het Europees Parlement. Toch wil ik u vragen wat de kalender is op Europees en op intra-Belgisch niveau voor TTIP.
Welke economische sectoren en activiteiten zullen in België kunnen verliezen bij TTIP? Ik vraag dus eigenlijk een risicoanalyse van sterktes en zwaktes van onze economie bij een verregaand handelsakkoord met de VS zoals TTIP.
De VS en Australië sloten een vrijhandelsverdrag in 2004 zonder ISDS-clausule. Waarom zou een TTIP zonder ISDS daarom per definitie onmogelijk zijn?
Welke bijkomende wijzigingen aan ISDS bepleit België nog bij de Commissie en de Raad?
Hoe zullen de noties van fair and equitable treatment, indirect expropriation en legitimate expectations gedefinieerd worden in de clausule zodat ze niet misbruikt kunnen worden door investeerders? Gaat de Commissie in deze ver genoeg?
Ik weet niet in hoeverre u de laatste informatie van vandaag hebt kunnen incorporeren in uw antwoord. Ik kijk er in ieder geval naar uit.
31.03 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, chers collègues, en ce qui concerne la fixation d'un nouveau mandat de négociations, ce mandat comprend les lignes directrices que les gouvernements des 28 États membres de l'Union européenne, réunis au sein du Conseil, ont fourni à la Commission européenne.
La Belgique a formulé à la Commission européenne, dès le début des négociations et avant l'octroi du mandat, un certain nombre de lignes rouges, en tenant compte des préoccupations des acteurs belges, y compris de la société civile. Ces lignes rouges ont été reprises dans le mandat de négociations octroyé à la Commission sous le gouvernement précédent. La Belgique restera très attentive à leur défense.
En ce qui concerne la question d'une suspension des négociations, elle n'est pas d'actualité. Il serait inopportun de préjuger des résultats d'une négociation sans l'avoir menée à son terme.
Wat de agenda betreft, zijn er vanzelfsprekend de streefdata die de Europese Raad aangegeven heeft voor het afronden van de onderhandeling. Intern Belgisch worden de coördinaties op regelmatige basis georganiseerd, bijna wekelijks. Vanzelfsprekend kunnen daar coördinaties aan worden toegevoegd naargelang van het verloop van de onderhandelingen.
De tiende onderhandelingsronde zal plaatsvinden in Brussel van 13 tot 17 juli 2015. Vele domeinen van de onderhandeling zullen tijdens deze ronde besproken worden, met uitzondering van het luik investeringen, dat bevroren is tot de EU haar positie gedefinieerd heeft. Het belangrijkste punt op de agenda is de uitwisseling van het herziene voorstel inzake diensten.
Wat de risico-inschatting betreft, is de FOD Economie op dit moment bezig met de impactanalyse van het TTIP voor België. Na een initiële bevraging van onder meer de federaties, de Gemeenschappen en de Gewesten zijn er regelmatig contacten met de federaties van de verschillende sectoren, maar ook met andere actoren van het maatschappelijke middenveld.
Ik hoop de Belgische offensieve en defensieve belangen te kunnen verfijnen zodra de resultaten van de impactanalyse bekend zijn.
En ce qui concerne l'inclusion d'une clause de l'ISDS au sein du TTIP, j'ai relayé, lors du Conseil Affaires générales du 7 mai, les réserves exprimées au sein de la société civile des différents niveaux de pouvoir belges. La Belgique a accueilli favorablement les idées de la Commission européenne concernant une réforme structurelle du système d'arbitrage. La protection du droit des États à réguler et à la transparence sont des éléments clefs.
S'agissant du lien entre les tribunaux nationaux et l'arbitrage international, j'ai souligné que la priorité doit être accordée aux premiers.
La Belgique est également favorable à la piste consistant à prévoir la possibilité d'un recours sur un plan multilatéral. Il va de soi qu'il faut aller plus loin dans la réflexion. En ce sens, la Belgique suit avec beaucoup d'intérêt le débat en cours au sein du Parlement européen. Comme vous le savez, le vote sur sa proposition de résolution était prévu pour aujourd'hui. Je pense même qu'il vient d'avoir lieu.
Het feit dat de VS en Australië geen ISDS-bepalingen opnemen in hun vrijhandelsakkoord is een interessant gegeven. De vraag is of ISDS deel zal uitmaken van het Trans-Pacific Partnership, het vrijhandelsverdrag dat momenteel wordt onderhandeld tussen Australië, Brunei, Canada, Chili, Japan, Maleisië, Mexico, Nieuw-Zeeland, Peru, Singapore, de VS en Vietnam.
Comme souligné auparavant dans cette enceinte, j'attache, ainsi que la Commission européenne, une grande importance à la transparence. J'ai eu à cet effet plusieurs entretiens avec la société civile et je vous ai présenté à diverses reprises un état des lieux des négociations. J'ai également répondu à des questions spécifiques sur des points plus sensibles.
La Commission européenne a aussi fait des efforts considérables pour que la transparence soit assurée. Elle informe et consulte régulièrement le Parlement européen et le Conseil sur l'état d'avancement des négociations. Par ailleurs, la Commission organise fréquemment des réunions avec des entreprises et la société civile. Elle diffuse aussi des informations via son site web. La commissaire Malmström entend poursuivre ces efforts.
À la fin des négociations, il reviendra aux États membres et au Parlement européen d'approuver ou de rejeter l'accord. En application de la législation européenne, les accords commerciaux tels que le TTIP ne peuvent être entérinés que s'ils sont ratifiés par les 28 États membres de l'Union européenne après avoir reçu le consentement du Parlement européen. Les accords commerciaux de l'Union européenne sont donc soumis à une double garantie démocratique.
Les négociations sur le CETA sont terminées. Un examen juridique et linguistique du texte est actuellement en cours. Une fois que le texte sera traduit dans toutes les langues officielles de l'Union européenne, la Commission européenne soumettra le texte au Conseil et au Parlement européens pour approbation. Si le Conseil décide qu'il s'agit d'un accord mixte, la procédure de ratification au niveau des parlements nationaux des États membres sera lancée.
Cet accord a été négocié par la Commission européenne sur la base d'un mandat approuvé par la Belgique sous le précédent gouvernement. Ce mandat de négociation prévoyait l'inclusion d'une clause ISDS dans l'accord. Le mécanisme ISDS inclus dans le CETA est un mécanisme qui s'avère très progressiste par rapport au système précédemment adopté. Les dispositions étaient rédigées de manière à assurer l'équilibre entre le droit à réguler les États et la protection des investisseurs. Elles garantissent également la transparence et empêchent les conflits d'intérêt. Cela était également important pour le Canada.
La réforme générale du système ISDS initiée par la Commission européenne s'inscrit dans des améliorations et innovations développées dans le CETA et s'en inspire. Elle prévoit de plus des solutions encore plus complètes à moyen et long termes. Idéalement, la consultation publique sur l'ISDS aurait dû avoir lieu avant la conclusion du CETA mais au moment des négociations avec le Canada, il n'y avait pas encore de débat à ce point sur l'ISDS.
Il convient, à présent, de voir quel sera le résultat de la discussion sur l'ISDS dans le TTIP. La Commission européenne examinera, ensuite, ce qu'il est opportun de faire dans le cadre de la révision linguistique et juridique du CETA.
In CETA krijgen bepalingen zoals de eerlijke en billijke behandeling en indirecte onteigening een duidelijke definitie om de arbiters bij hun interpretatie te leiden. Zo werd de clausule inzake eerlijke en billijke behandeling beperkt tot een gesloten lijst die een duidelijke gedragsstandaard vastlegt zoals bijvoorbeeld in het geval van willekeur en een gebrek aan een eerlijk proces.
Daarnaast wil de Commissie er ook over waken het recht van de staat te garanderen om regels vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme doelstellingen. Wanneer een staat het openbaar belang op een niet-discriminerende wijze wenst te beschermen, zal het recht van de staat om beleidsmaatregelen te nemen voorrang hebben op de economische gevolgen van deze maatregelen voor de investeerder.
De reeds in werking getreden akkoorden, de geratificeerde akkoorden en de akkoorden die getekend werden, zullen worden aangepast aan het artikel inzake de transferclausule, daar deze niet conform is aan de Europese regelgeving en omdat dit expliciet door de Europese Commissie aan de lidstaten werd gevraagd.
De gesprekken inzake de akkoorden die reeds in onderhandeling zijn of die nog moeten worden onderhandeld, zullen gebeuren op basis van een nieuwe modeltekst van het Belgisch-Luxemburgs Economische Unie bilateraal investeringsakkoord. De werkgroep van het bilateraal investeringsakkoord buigt zich momenteel over de aanpassing van de modeltekst van de BLEU BIT's. Alle naar voren gebrachte mogelijke aanpassingen aan de tekst zullen in overweging worden genomen.
Op het ogenblik dat er een compromis wordt gevonden over een nieuwe tekstversie zal deze aan het Parlement worden voorgelegd.
En ce qui concerne votre question plus spécifique sur les secteurs verrier et sidérurgique, les importations belges de verre à partir des États-Unis s'élevaient à 83,8 millions d'euros en 2014, tandis que les exportations belges de verre à destination des États-Unis ont atteint 53 millions d'euros. Les importations belges de fer et d'acier à partir des États-Unis équivalaient à un montant de 176,7 millions d'euros en 2014, tandis que les exportations belges vers les États-Unis représen-taient un total de 288,6 millions d'euros.
Les importations belges de produits de fer et d'acier des États-Unis ont compté pour 99,4 millions d'euros en 2014. Inversement, cette même année, les exportations belges de produit de fer et d'acier aux États-Unis représentaient 107,5 millions d'euros.
À ce stade des négociations, il n'y a pas de proposition spécifique pour ces secteurs. Je vous rappelle néanmoins que l'acier et les produits sidérurgiques sont très protégés aux États-Unis. Plusieurs ordonnances antidumping américaines affectent aujourd'hui l'Union européenne.
L'industrie du verre belge est principalement spécialisée dans la production de verre plat utilisé dans le secteur de la construction (portes, fenêtres, cadres) et le secteur automobile. Le secteur du verre plat représente plus de 70 % de la production totale de verre. La Belgique est le premier fabricant européen dans le domaine des exportations, pour un total de 1 109 000 000 d'euros et le deuxième en termes de tonnage. L'industrie sidérurgique belge peut profiter de son excellente situation géographique. La vaste gamme de produits d'acier, la qualité des produits et les délais de livraison sont également des points forts pour les entreprises sidérurgiques belges. Les entreprises disposent de technologies de pointe et de ressources de recherche et de développement.
La Belgique plaide avec constance en faveur d'une politique de réindustralisation européenne. Par ses accords commerciaux, l'Union européenne essaie de relancer la compétitivité de l'industrie européenne sur le marché mondial et d'attirer les investissements.
Enfin, en ce qui concerne plus particulièrement le secteur de l'agriculture, l'Union européenne est devenue une grande exportatrice dans le secteur agricole vers le monde entier. Selon les données Eurostat, en 2013, la valeur de ces exportations vers le reste du monde était de 120 milliards d'euros avec une balance commerciale largement positive d'un peu plus de 18 milliards d'euros.
Le secteur agricole est également important dans les relations commerciales avec les États-Unis. En 2013, les États-Unis étaient le premier marché d'exportations pour les produits agricoles de l'Union européenne en absorbant 12,8 %, ce qui équivaut à une valeur de 15 milliards d'euros avec une balance positive de 5,6 milliards d'euros. La balance commerciale de l'Union européenne avec les États-Unis pour le secteur agricole est d'ailleurs positive depuis plusieurs années.
Pour des informations plus détaillées, la Commission européenne a récemment publié sur son site internet un document reprenant les statistiques Eurostat sur les échanges commerciaux entre les États-Unis et l'Union européenne pour le secteur agricole.
En ce qui concerne l'impact d'un accord de libre-échange sur le secteur agricole, avant d'entamer les négociations, la Commission européenne a fait réaliser une analyse d'impact économique. Cette analyse a inclus les secteurs agricole et forestier. Elle est également disponible sur le site web de la Commission.
Le marché américain représente des opportunités d'exportation de produits agricoles pour l'Union européenne et pour la Belgique. Le TTIP laisse entrevoir la levée d'entraves aux exportations de produits agricoles vers les États-Unis, notamment dans le secteur agroalimentaire, qui est important pour la Belgique, par exemple la levée de l'embargo à l'importation de viande de ruminants en provenance de l'Union européenne appliqué depuis 1997.
Par ailleurs, bien que les tarifs douaniers US ne soient pas très élevés en moyenne, il subsiste des pics tarifaires pour certains produits agricoles. C'est par exemple le cas pour le lait et les produits laitiers ainsi que certains fruits et légumes. Compte tenu de l'importance de nos exportations agricoles vers les États-Unis, la réduction de ces entraves et pics tarifaires, qui sont des objectifs poursuivis par le TTIP, ne pourra que profiter à la Belgique et à l'Union européenne.
Enfin, le TTIP n'aura pas d'impact sur la culture d'OGM dans l'Union européenne. En effet, la question des OGM est exclue des négociations et l'Union dispose d'un cadre juridique pleinement applicable pour décider d'autoriser ou non la culture d'un OGM dans l'ensemble de l'Union européenne. Ce cadre juridique n'est pas ouvert à une négociation commerciale.
D'ailleurs, comme vous le mentionniez en avril 2015, ce cadre juridique de l'Union européenne a été récemment renforcé par une modification de la directive 2001/18/CE du Parlement européen et du Conseil qui donne désormais la possibilité aux États membres de restreindre ou d'interdire la culture d'OGM sur leur territoire national.
Je précise que nous continuerons à mener un certain nombre de rencontres avec les différents acteurs de la société civile pour informer de l'évolution des négociations et poursuivre le dialogue. Comme je l'avais dit, nous tiendrons compte dans notre appréciation des votes exprimés par les différents groupes au Parlement européen puisque la résolution vient d'être votée par 436 oui contre 241 non.
Mais je suppose que chaque formation politique aura l'occasion de remettre de l'ordre dans ces positionnements nationaux et internationaux dans les heures et les jours à venir.
L'incident est clos.
De voorzitter: Om 19 u 00 hadden wij gezegd dat wij nog een half uurtje zouden voortdoen. Het is ondertussen 19 u 40. Ik stel voor om het hierbij te houden.
Wij hebben met inbegrip van de vraag nr. 4275 van collega Claerhout, die is omgezet in een schriftelijke vraag, vandaag 75 vragen behandeld, mijnheer de minister. Er schieten er nog zowat 35 over. Er is ook gevraagd om een debat te houden over Burundi. Ik zou u willen vragen of wij volgende week nog een vergadering kunnen beleggen waarbij én Burundi én de resterende vragen worden behandeld. Op die manier kan iedereen met een afgewerkte agenda het reces ingaan.
Mijnheer de minister, ik zal het secretariaat vragen om contact op te nemen met uw medewerkers om een datum te zoeken. Ik meen dat 4 à 4,5 uur vergaderen moet volstaan om alles af te werken.
31.04 Didier Reynders, ministre: Monsieur le président, je voudrais simplement insister à nouveau sur le fait qu'on pourrait essayer de retenir les points principaux – chacun appréciera – parce qu'il est encore possible de transformer certaines questions en questions écrites.
De voorzitter: U hebt het recht om die vraag te stellen. Het is aan de collega’s om uit te maken of zij daarop een positief antwoord willen geven.
Wij zien elkaar dus hopelijk volgende week terug, zodanig dat wij ons werk kunnen afmaken.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 19.41 uur.
La réunion publique de commission est levée à 19.41 heures.