Commissie voor de Landsverdediging

Commission de la Défense nationale

 

van

 

Woensdag 8 juli 2015

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

Mercredi 8 juillet 2015

 

Après-midi

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 14.05 uur en voorgezeten door mevrouw Karolien Grosemans.

La séance est ouverte à 14.05 heures et présidée par Mme Karolien Grosemans.

 

01 Samengevoegde vragen van

- de heer Jan Penris aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de besparingen die moeten worden doorgevoerd om de operatie van de Godetia te financieren" (nr. 4998)

- de heer Veli Yüksel aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het einde van de missie van de Godetia" (nr. 5016)

01 Questions jointes de

- M. Jan Penris au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les économies à réaliser afin de financer les opérations du Godetia" (n° 4998)

- M. Veli Yüksel au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la fin de la mission du Godetia" (n° 5016)

 

01.01  Jan Penris (VB): Mevrouw de voorzitter, ik zal kort zijn. Deze vergadering zal wel een tijdje duren en bovendien willen sommige collega’s naar de plenaire zitting over Griekenland.

 

De Godetia is om humanitaire redenen uitgevaren. Enkele weken geleden hebben mijn collega’s vragen gesteld over het nut en de noodzakelijkheid van die inzet. Niemand twijfelt eraan dat de Godetia goed werk levert.

 

Over de kostprijs van het hele verhaal is weinig of geen uitsluitsel gegeven, tenzij in de pers. We weten dat het geen goedkope operatie is. Dat hebben we ervoor over. Ook al wordt een deel van de kosten gedragen door de internationale gemeenschap, een substantieel deel wordt nog altijd door ons gedragen en dan in het bijzonder door uw al zwaar belaste begroting, mijnheer de minister. U moest in uw begroting naar alternatieven zoeken om de hele operatie gefinancierd te krijgen. U hebt in de pers laten meedelen dat u zou besparen op zogenaamde trainingsoperaties.

 

Om welke trainingsoperaties gaat het? Zijn het trainingsoperaties in de component van de zeemacht of in het algemeen? Is het überhaupt aangewezen dat een leger beknibbelt op trainingsoperaties?

 

Welke trainingsoperaties kunnen wij ons veroorloven om over te slaan?

 

01.02  Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de voorzitter, collega’s, mijnheer de minister, midden mei vertrok het marineschip Godetia uit Zeebrugge om vanaf 24 mei deel te nemen aan Triton, de Europese missie tegen mensensmokkel op de Middellandse Zee. Vorige week is de missie voor de Godetia afgerond en is het schip teruggekeerd naar de basis in Zeebrugge. Ondertussen hebben we in de kranten de voorbije weken heel wat positieve berichten gelezen over het werk van de militairen op de Middellandse Zee.

 

Welk vervolg komt er nu? In de pers lezen we dat het fregat klaargestoomd is om deel te nemen aan een militaire missie.

 

Hoeveel vluchtelingen werden door de Godetia tot nu toe uit het water gehaald? Hoeveel vluchtelingen hebben een medische behandeling gekregen?

 

Hoe verloopt de samenwerking met de Italiaanse autoriteiten?

 

01.03 Minister Steven Vandeput: Mevrouw de voorzitter, collega’s, ik heb over dit onderwerp niet alleen in het Parlement maar ook in de media al een aantal keren gesproken. Maar ik ben zeker bereid om zo volledig mogelijk te zijn in mijn antwoord.

 

Zoals eerder gesteld, zal de missie van de Godetia niet verlengd worden. Het is duidelijk dat iedereen bijdraagt naarmate dat gevraagd wordt door Frontex. Voor ons was de vraag om te blijven tot 4 juli 2015. Dat is ook gebeurd. De Godetia is nog niet in Zeebrugge aangekomen zoals de heer Yüksel zegt, maar is onderweg naar huis en zal normaal gezien deze zondag in Zeebrugge aankomen.

 

In het tweede semester wordt de Godetia immers ingezet als stafschip van een NATO Response Force flottielje. Dat was zo afgesproken.

 

Intussen werden er ongeveer 1650 personen vanop onveilige schepen gered. Enkele tientallen vluchtelingen hadden nood aan medische verzorging.

 

De samenwerking met de Italiaanse autoriteiten liep uitstekend. Bij de overdracht van de vluchtelingen aan wal zijn er geen incidenten gebeurd. Voor zover wij dat kunnen nagaan, is de afhandeling correct gebeurd en is de informatie van onze mensen doorgegeven aan de Italiaanse autoriteiten. Men vloog immers eerst uit om foto’s te nemen en eventuele identificatie te doen van mensensmokkelaars. We kunnen er dus van uitgaan dat de autoriteiten ook voor de opvolging daarvan zorgen.

 

Om de inzet van de Godetia budgettair te dekken, heeft de marine 2000 mandagen intern moeten compenseren. De andere kosten voor de inzet van de Godetia worden gedekt door extra financiering door Frontex. De interne compensatie is gebeurd door de inzet van een kleiner dan gepland vaartuig voor een trainingscampagne in de maanden mei en juni 2015.

 

Ik moet trouwens opmerken dat trainingsoperaties niet bestaan. Ofwel doen we trainingen ofwel operaties. Een operatie kan natuurlijk ook een training zijn. Zo heeft de Godetia in haar reis naar de Middellandse Zee bijvoorbeeld in de Golf van Biskaje deelgenomen aan een search and rescue-operatie in verband met een visserschip aldaar.

 

Dat zijn ook waardevolle trainingen die tijdens de operaties worden uitgevoerd.

 

Een eerste interne compensatie was dus een kleiner schip in juni 2015. Ten tweede, de originele taak van de Godetia voor dit jaar, in casu het commandoschip voor de NATO Response flottielje, gaat wat later van start waardoor ook daar een aantal mandagen gespaard wordt. Deze aanpassingen van het vaarprogramma van de marine hebben dus geen wezenlijke impact op de trainingen en hebben mij ook toegelaten om de Godetia snel aan te bieden om bij te dragen aan de operaties op de Middellandse Zee. Er is ook interesse betoond door Frontex. Frontex heeft ook gevraagd om met de internationale pers aan boord te kunnen gaan en daarin is toegestemd.

 

Onze oude dame van 50 jaar heeft eigenlijk heel goed werk gedaan, ook publicitair, in verband met de campagne.

 

01.04  Jan Penris (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Ik heb trouwens een van uw opmerkingen in de marge van die persconferentie heel goed onthouden. U blijft geloven in onze zeemacht. Er is een krant die dat heeft opgepikt. Ik vind dat u daar zeer terecht hebt gehandeld. Waarom zeg ik dan? Ik weet niet of de collega’s het verslag hebben gelezen dat ze van de Belgische Redersvereniging hebben gekregen. Er is een groot probleem met betrekking tot de piraterij in Oost- en West-Afrika. Ik zou bijna zeggen Oost- en West-Vlaanderen maar het is Oost- en West-Afrika. Ik zit al in 11 juli-modus.

 

Mijnheer de minister, die piraterij is ook de reden waarom ik en u moeten durven blijven inzetten op onze zeemacht. Ik dank u voor het vertrouwen dat u in deze component hebt.

 

01.05  Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.

 

Als het licht internationaal op groen wordt gezet gaan wij uiteraard ook…

 

01.06 Minister Steven Vandeput: (geen micro)

 

01.07  Veli Yüksel (CD&V): Wij zullen dan uiteraard ook ons deel bijdragen. De Godetia heeft inderdaad goed werk verricht op het terrein en voor het imago van de zeemacht.

 

Collega Penris, ik zal u geruststellen, wij zullen u geruststellen. Ik heb u trouwens twee weken geleden niet gezien op de Navy Dagen in Zeebrugge maar de minister en een aantal collega’s waren daar wel. De zeemacht zal een belangrijke plaats hebben en krijgen in de toekomst van onze Defensie.

 

De voorzitter: De heer Penris was niet aanwezig maar hij krijgt wel het verslag van de Belgische Redersvereniging. Nooit van gehoord, maar goed. Ik ben meteen ook geïnteresseerd.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Jan Penris aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de vrijwillige legerdienst" (nr. 5004)

02 Question de M. Jan Penris au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le service militaire volontaire" (n° 5004)

 

02.01  Jan Penris (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de vrijwillige legerdienst is volgens mij een goed en lovenswaardig initiatief, al beweert de vakbond ACOD nochtans dat het geen succes is omdat volgens hen drievierde van de mensen die als vrijwillig milicien zijn ingeschreven hun opleiding niet afmaken. De ACOD beweert eveneens dit te hebben voorspeld. De kandidaat-miliciens zouden alleen maar leren om militair te zijn en met wapens om te gaan, maar zouden geen beroepsvaardigheden meekrijgen. Volgens de ACOD kunnen zij bijvoorbeeld geen mecanicien worden en geen rijbewijs behalen, en is de ervaring die zij in dat jaar opdoen niet interessant voor de reguliere private arbeidsmarkt.

 

Mijnheer de minister, ik wil de cijfers van de ACOD graag met u bespreken. Ik betwist hun beweringen.

 

Hoe evalueert u het initiatief van de vrijwillige legerdienst? Kunt u de werkelijke cijfers met betrekking tot de vrijwillige legerdienst duiden? Welke conclusies trekt u hieruit? Is het statuut van de vrijwillige milicien voldoende aantrekkelijk? Hoe kunt u het op zich niet oninteressant statuut eventueel een impuls geven?

 

02.02 Minister Steven Vandeput: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Penris, eerst en vooral verwijs ik naar mijn uitvoerig antwoord in de commissie van 10 maart 2015, op de vraag nr. 2792 van 6 maart 2015 van de heer Pirlot. Niettemin geef ik u de belangrijkste elementen mee, niet in het minst omdat de heer Pirlot toen in zijn repliek zei dat het hem altijd aangenaam is om bijna de volledige dag in mijn nabijheid door te brengen, maar dit geheel terzijde.

 

Als wij het hebben over de werving of het statuut EVMI, dan stellen wij effectief vast dat het maar weinig sollicitanten aantrekt. Voor 2010 tot 2014 werden in totaal 840 plaatsen opengesteld. Daarvan werden 348 militairen ingelijfd. Dat zijn de cijfers. Dat is niet veel. Op 10 maart waren er nog 21 militairen in het statuut EVMI actief bij Defensie, 160 militairen kregen een ander statuut, 10 verlieten Defensie na het beëindigen van hun termijn en 201 militairen verlieten Defensie vroegtijdig. Een groot succes is dit dus niet.

 

Ik heb toen gezegd dat dit niet is waar wij voor de toekomst moeten zoeken. U weet dat het wijzigen van statuten niet van vandaag op morgen gebeurt. Dit zal wel eens bovenkomen, maar ik heb in elk geval niet de intentie om daar nog veel meer energie in te steken. Het is aanwezig, maar wij merken dat de resultaten beperkt zijn.

 

Ik kan alleen maar zeggen dat ik thans werk, samen met mijn medewerkers en met Defensie, aan een volledige herziening van de loopbaan. Enkel zo zullen wij een oplossing vinden voor de toekomst.

 

02.03  Jan Penris (VB): Mijnheer de minister, ware het niet nuttig om de kandidaat-militairen die van dit statuut gebruikmaken, toch een opleiding te geven die kan worden meegenomen naar het burgerleven?

 

02.04 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Penris, zoals ik al zei, zij hebben de mogelijkheid om door te schuiven naar een ander statuut waar dat soort mogelijkheden wel bestaat. Het is natuurlijk niet zo dat een vrijwilligersstatuut bij Defensie daarom moet garanderen dat Defensie zal instaan voor een technische opleiding van haar mensen. Defensie moet vormen in het kader van haar behoeften, alle sociale achtergronden en dergelijke in acht genomen.

 

Het is belangrijk dat wij hervormingen doorvoeren op basis van de behoeften, zoals elk modern bedrijf dat doet. Als daar sociale voordelen aan verbonden zijn, dan is dat mooi meegenomen, maar dat mag niet de eerste intentie zijn.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

03 Question de M. Benoit Hellings au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la confession religieuse des militaires irakiens formés par les militaires belges dans le cadre de l'opération Desert Falcon" (n° 5015)

03 Vraag van de heer Benoit Hellings aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de geloofsovertuiging van de in het kader van operatie-Desert Falcon door Belgische militairen getrainde Iraakse militairen" (nr. 5015)

 

03.01  Benoit Hellings (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, au cours d'un débat approfondi qui s'est tenu lors de la commission de la Défense du 10 juin dernier, vous avez annoncé que se trouvaient parmi les militaires irakiens formés par les instructeurs belges, des Irakiens de toutes les confessions religieuses. Vous avez aussi répondu qu'il vous était impossible, de par la loi belge sur la protection de la vie privée, de conserver ces données sur les personnes qui passent par les mains de nos forces et donc de dévoiler dans l'enceinte parlementaire quelle était leur confession religieuse.

 

On sait que l'un des principaux problèmes politiques qui explique non seulement l'implantation mais aussi le maintien de Daesh en Irak, c'est l'ostracisme dont fait l'objet la minorité sunnite dans le chef du pouvoir chiite irakien. Une des solutions structurelles à ce conflit passe par l'intégration systématique de citoyens irakiens de confession sunnite au cœur de l'appareil d'État irakien et en particulier de l'armée.

 

À défaut de pouvoir nous donner la répartition des militaires irakiens passés par les mains d'instructeurs belges pour chaque confession – chiite, sunnite, kurde, chrétien, … –, pouvez-vous m'en donner le nombre total, jusqu’à présent?

 

Pouvez-vous également me préciser si une attention toute particulière a été portée par la Défense pour que soit privilégié l'accueil de candidats militaires sunnites? Si oui, par quelle méthode?

 

03.02  Steven Vandeput, ministre: Monsieur Hellings, je crois que c’est la cinquième fois que je réponds à cette question! Tout d’abord, je souhaite rappeler que la Belgique ne forme pas de militaires irakiens dans le cadre de l’opération Desert Falcon, mais bien dans le cadre de l’opération Phoenix Vaillant.

 

Il n’y a en effet pas de registre de la confession religieuse des militaires irakiens qui sont formés par la coalition internationale contre Daesh. Les militaires belges ont formé environ 1 500 militaires irakiens depuis le début de leur déploiement et confirment par leurs contacts qu’ils ont avec les recrues qu’elles proviennent de différentes confessions religieuses ou ethniques. J’ai pu le constater par moi-même quand je me suis rendu à Bagdad.

 

La convention internationale a peu d'influence sur le processus de recrutement des militaires irakiens mais il y a des initiatives dans d'autres centres d'entraînement pour former des recrues sunnites afin de combattre Daesh dans leur zone d'influence. La Belgique concentre son effort sur Bagdad et ne participe donc pas à cet effort supplémentaire.

 

03.03  Benoit Hellings (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie. J'étais présent lors du débat sur la question et je comprends votre besoin de respecter la loi sur la protection de la vie privée. La question que je pose une nouvelle fois ici, c'est pour une bonne raison: le cœur du problème, à savoir la confrontation entre les chiites et les sunnites en Irak, est la base de l'émergence, de la subsistance et de la croissance de Daesh en Irak. C'est donc en touchant à ce problème, via des moyens militaires mais aussi politiques, qu'on permettra le règlement de la crise que connaît l'Irak. J'entends que l'opération s'appelle Phoenix Vaillant. La prochaine fois que je poserai une question, j'utiliserai le terme exact.

 

J'entends aussi le peu d'influence que vous avez sur le choix opéré par l'armée irakienne pour ses recrues. L'armée irakienne est maîtresse chez elle. Cependant, si la Belgique veut faire la différence sur cette question, il faut qu'on puisse former plus de militaires sunnites que chiites puisque c'est là que se situe le déficit.

 

Quand vous dites qu'on se concentre sur Bagdad, la capitale est, d'après ce que j'ai lu, aux mains des chiites et non pas des sunnites. Il est donc clair que s'il y avait, aujourd'hui, plus de sunnites dans l'appareil d'État et dans l'armée, on règlerait une bonne partie du problème.

 

Même si vous ne pouvez pas me donner la répartition entre ces deux confessions, je vous incite à privilégier d'une façon ou d'une autre la formation des sunnites qui doivent avoir la place qu'ils méritent dans l'armée, comme dans l'appareil d'État en général en fonction de leur proportion dans la population.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van de heer Johan Klaps aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de hervorming van de landcomponent" (nr. 5063)

04 Question de M. Johan Klaps au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la réforme de la composante Terre" (n° 5063)

 

04.01  Johan Klaps (N-VA): Mijnheer de minister, een paar weken geleden lekte in de pers uit dat u van plan bent een reshuffle van de landmacht door te voeren. Er zouden kleinere en snel inzetbare battle groups worden gevormd van ongeveer 1 200 man. In die battle groups zouden dan alle onderdelen van de landcomponent terug te vinden zijn, wat er multidisciplinaire groepen van maakt die in alle situaties inzetbaar zijn.

 

Nog in de pers las ik dat er hiervoor heel weinig draagvlak is bij de landmacht. Ik heb dan ook enkele vragen voor u om de zaak te verduidelijken.

 

Kunt u mij toelichten wat de plannen exact zijn voor de hervorming in de landcomponent?

 

Welke implicaties zal de hervorming hebben op het budget van de landmacht?

 

Binnen welke termijn wilt u de hervormingen doorvoeren?

 

04.02 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Klaps, de plannen voor de toekomst van de landcomponent zullen afhangen van de besprekingen die momenteel plaatsvinden in de interkabinettenwerkgroep, en daarna in het kernkabinet en de regering.

 

De werkgroep is de beslissingen aan het voorbereiden die door de Ministerraad zullen worden genomen voor de toekomst van Defensie en de grondslag zullen vormen voor het strategisch plan 2015-2030 voor Defensie. De gesprekken in de interkabinettenwerkgroep gebeuren op basis van mijn nota met strategische visie, die ik heb voorgesteld op 8 mei 2015 aan het kernkabinet. In die nota heb ik effectief een voorstel gedaan inzake het ambitieniveau binnen de capacitaire dimensie Land gebaseerd op interwapen battle groups en interwapen compagnieën. Dat is gebaseerd op concepten die onder andere al langer worden toegepast bij de Franse Defensie, maar vandaag ook stilaan ingang vinden in de Belgische Defensie.

 

De feitelijke implementatie van dat ambitieniveau hangt, naast de besprekingen in de ikw’s en de beslissingen van het kernkabinet, af van de interne besprekingen bij Defensie. Vandaag is het dan ook zeer moeilijk om hierover bijkomende toelichting te geven. Neem evenwel van mij aan dat, als wij een inzetbare defensie willen, het belangrijk is onze organisatie te enten op inzetbaarheid.

 

04.03  Johan Klaps (N-VA): Ik denk dat het inderdaad duidelijk is: veel zal afhangen van de uiteindelijke versie van het plan zoals het binnenkort gepresenteerd zal worden. Volgens mij is het inderdaad goed om met de beperkte middelen, die we hebben, te focussen op inzetbaarheid. Dat is uiteindelijk de kerntaak.

 

U krijgt dus onze absolute steun. Dank u.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

De voorzitter: De heer Crusnière heeft verwittigd dat hij iets later zal zijn. Er zijn verschillende commissies bezig en hij zit in de commissie voor de Financiën. Het woord is dus aan de heer Delannois.

 

05 Question de M. Paul-Olivier Delannois au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la construction d'un nouveau palais de justice à Tournai sur un terrain appartenant à la Défense" (n° 5129)

05 Vraag van de heer Paul-Olivier Delannois aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de bouw van een nieuw justitiepaleis in Doornik op een terrein dat eigendom is van Defensie" (nr. 5129)

 

05.01  Paul-Olivier Delannois (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, la télévision régionale de la Wallonie picarde a interrogé dernièrement un membre de l'administration de la Régie des Bâtiments concernant le palais de justice de Tournai. Celui-ci faisait état de l'existence d'un terrain appartenant à la Défense nationale, situé sur le site du Luchet d'Antoing à Tournai, qui ne serait pas utilisé actuellement et qui pourrait accueillir le nouveau palais de justice de Tournai, probablement via un partenariat public-privé.

 

Monsieur le ministre, confirmez-vous le fait qu'un terrain appartenant à la Défense se situe sur ce site? Confirmez-vous qu'il n'est actuellement pas occupé? Cette possibilité de construction du nouveau palais de justice de Tournai sur ce site a-t-elle déjà été envisagée par vos services? Si ce terrain devait être mis en vente par le département de la Défense, les moyens dégagés reviendraient-ils à votre département ou au budget général?

 

05.02  Steven Vandeput, ministre: Madame la présidente, monsieur Delannois, la Défense dispose effectivement d'un terrain sur ce site. Il s'agit d'un ancien terrain de sport que la Défense n'occupe plus depuis des années. Ledit terrain a été remis au Comité d'acquisition d'immeubles afin de l'aliéner, autrement dit en vue d'enregistrer le fait qu'il ne nous appartient plus.

 

La Régie des Bâtiments nous a confirmé que ce terrain peut être une opportunité en vue du regroupement et de la centralisation des départements du Service public fédéral Justice actuellement dispersés dans plusieurs bâtiments de l'entité de Tournai.

 

L'affectation des recettes se fait conformément à la loi du 22 mai 2003 portant organisation du budget et de la comptabilité de l'État fédéral. C'est ainsi que la somme d'argent récoltée suite à une vente revient au budget général.

 

05.03  Paul-Olivier Delannois (PS): Monsieur le ministre, je ne vous cache pas mon étonnement. En effet, la situation est assez surréaliste.

 

Deux anciens ministres, à savoir MM. De Clerck et Reynders sont venus annoncer à Tournai la construction d'un nouveau palais de justice. Seul restait le ciment à préparer pour pouvoir poser la première pierre!

 

Les élections ont eu lieu et, depuis lors, en tant que bourgmestre faisant fonction de cette ville, je ne vois rien venir. C'est ainsi que je me retrouve face à une absence de projet de construction d'un nouveau palais de justice. En tout cas, quand je pose à M. Geens la question de savoir s'il existe un projet de construction d'un nouveau palais de justice à Tournai, il me parle de rationalisation et d'économies.

 

Je peux donc, me semble-t-il, me poser des questions. Je ne suis pas le seul à le faire, c'est également le cas du monde judiciaire. Certains se disent qu'il n'y a pas de problème car ils n'iront jamais à Mons, si ce n'est qu'à l'heure actuelle, non seulement personne ne parvient à se mettre d'accord pour payer le loyer du bâtiment qui devrait être utilisé pleinement à la rue du Château, mais le bail sera terminé en 7 ans.

 

Je me demande ce qui va se passer dans les années qui viennent. Je pense simplement que la Justice a un agenda caché en matière de palais de justice. Votre réponse va plus ou moins dans le même sens, et je le regrette fortement.

 

Je vous remercie pour vos réponses.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

06 Question de M. Stéphane Crusnière au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le renouvellement des concessions à la base de Beauvechain" (n° 5074)

06 Vraag van de heer Stéphane Crusnière aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de vernieuwing van de concessies op de basis van Bevekom" (nr. 5074)

 

06.01  Stéphane Crusnière (PS): Monsieur le ministre, je me permets de vous interpeller au sujet du renouvellement des concessions pour la base aérienne de Beauvechain.

 

Des agriculteurs auraient dans ce cadre reçu un renon sans explication. Il s'agit de 220 hectares cultivés par des agriculteurs dont l'exploitation pourrait ainsi être mise à mal.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous me confirmer cette information selon laquelle les agriculteurs concessionnaires sur la base de Beauvechain ne pourraient plus cultiver ces terres relevant de votre département? Est-ce que la suppression de ces concessions, privant de facto des agriculteurs de leurs terres, était la seule solution possible? Et pour quelles raisons? Envisagez-vous des pistes qui permettraient à ces agriculteurs de maintenir leurs exploitations? De manière plus générale, des décisions similaires ont-elles été prises sur d'autres domaines militaires dans le Royaume? Si oui, dans lesquels et selon quels critères?

 

06.02  Steven Vandeput, ministre: Monsieur Crusnière, les concessions agricoles situées sur la base aérienne de Beauvechain doivent impérativement être renouvelées car elles arrivent à leur terme. C'est une question de contrat.

 

Conformément aux procédures en vigueur, les agriculteurs ont été informés dès juin 2013. Il y a donc deux ans. Un tel renouvellement est chose courante et a eu lieu ces dernières années sur différents domaines militaires.

 

Les critères d'attribution des concessions sont établis d'un commun accord avec l'administration des services patrimoniaux du SPF Finances sur base de la pratique dans le monde agricole tenant compte des spécificités du domaine concerné. En ce qui concerne Beauvechain, la Défense souhaite profiter de ce renouvellement pour améliorer la sécurité aérienne sur cette base.

 

Les concessions de culture seront progressivement converties en concessions d'herbage sur les bases aériennes avec des conditions d'exploitation particulières, comme cela se fait déjà depuis plusieurs années dans de nombreux aéroports civils ainsi que sur la base militaire de Kleine-Brogel.

 

Afin de gérer au mieux les intérêts de chaque partie concernée par cette transition, une concertation se déroule actuellement entre la Défense, la Fédération wallonne de l'Agriculture, le Boerenbond et le cabinet du ministre des Classes moyennes, des indépendants, des PME et de l'Agriculture et de l'Intégration sociale.

 

06.03  Stéphane Crusnière (PS): Madame la présidente, je remercie le ministre pour ses réponses.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Samengevoegde vragen van

- de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de gelekte documenten bij Defensie" (nr. 5162)

- de heer Georges Dallemagne aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het onderzoek van de ADIV naar lekken op het kabinet van Defensie" (nr. 5373)

- de heer Veli Yüksel aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het beheer van informatie op het kabinet" (nr. 5690)

07 Questions jointes de

- M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la fuite de documents de la Défense" (n° 5162)

- M. Georges Dallemagne au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'enquête du SGRS concernant des 'fuites' au cabinet de la Défense" (n° 5373)

- M. Veli Yüksel au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la gestion de l'information au sein du cabinet" (n° 5690)

 

07.01  Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, sinds u minister van Defensie bent, werden in aanloop naar de bespreking van de visieteksten over Defensie al een hele reeks geheime documenten gelekt. In de pers lezen we dat u na herhaalde lekken een onderzoek eiste van de legertop.

 

ADIV werd daarop ingeschakeld om alle communicatiesporen rond deze documenten te onderzoeken. Ook het spoor naar het kabinet werd onderzocht door ADIV. Zij wilden namelijk de laptop van een medewerker meenemen om van naderbij te bekijken. U zou dit geweigerd hebben en noemde uw medewerker een absolute vertrouwenspersoon.

 

Daarbij heb ik maar een vraag: om welke reden weigerde u het onderzoek van die laptop op uw kabinet?

 

De voorzitter: De heer Dallemagne is niet aanwezig, wij gaan over naar de heer Yüksel met een gelijkaardige vraag.

 

07.02  Veli Yüksel (CD&V): In de nasleep van de gelekte informatie over hervormingsplannen bij Defensie werd een onderzoek opgestart door de militaire inlichtingendienst ADIV om de bron van dit lek op te sporen. Daarnaast waren er ook vragen over de toekenning van de veiligheidsmachtiging van een lid van het kabinet. Deze veiligheidsmachtiging is nodig om geheime militaire informatie te mogen inkijken.

 

Daarbij heb ik een aantal vragen.

 

Welke resultaten leverde het onderzoek van ADIV op? Kunt u toelichting geven bij de stappen die hierbij werden ondernomen? Kunt u ingaan op de toekenning van de veiligheidsmachtiging voor leden van het kabinet? Stelde de militaire inlichtingendienst problemen vast bij veiligheidsmachtigingen van bepaalde leden van het kabinet?

 

Als we de persartikels erop nalezen, lijkt er inderdaad een probleem geweest te zijn. Ik verwijs naar een artikel in De Tijd. Als dat het geval is, over welke problemen hebben we het dan? Welk gevolg werd hieraan gegeven door de minister?

 

U hebt een onderzoek bevolen naar het lek over de hervormingsplannen. Is het geen probleem dat er ook informatie over andere zaken wordt gelekt? Ik heb het dan over de veiligheidsmachtigingen.

 

07.03 Minister Steven Vandeput: In de eerste plaats zou ik willen zeggen: “Waar bemoeit u zich eigenlijk mee?” Maar goed, tot daar.

 

Een tijdje geleden heb ik de Chef Defensie, generaal Van Caelenberge, gevraagd om een specifiek lek in verband met een document dat ik heb toegelicht aan de Generale Staf op 30 maart 2015 te onderzoeken.

 

Mijnheer Top, ik heb eerst een opmerking over uw vraagstelling.

 

Er wordt snel de indruk gewekt dat het gaat om geheime documenten en risico’s en dergelijke. Een document is pas geheim wanneer het wettelijk geheim is en daar zijn specifieke bepalingen voor. Daar kom ik straks nog op terug.

 

Met respect voor zijn bevoegdheid heeft generaal Van Caelenberge de ADIV, de Algemene Dienst voor de Inlichtingen en Veiligheid van het leger, gevraagd dit lek te onderzoeken. Ik hoef u niet te vertellen dat de onderzoekers van ADIV grondig werk leveren zoals dat van hen verwacht mag worden. Hun werk was dermate grondig dat zij alle sporen van communicatie met betrekking tot de documenten die het onderwerp uitmaken van het onderzoek onderzocht hebben. Zij hebben ook vragen gesteld. Er was geen onderhoud en geen ondervraging. Zij zijn op het kabinet geweest om met mensen gesprekken te hebben. Toen hebben ze ook gevraagd of ze de computer mochten meenemen. Die vraag kwam bij mij terecht. Ik heb gezegd dat het geen gerechtelijk onderzoek is. Ik heb het onderzoek zelf aangevraagd. Trouwens, ik ben ervan overtuigd dat het lek niet bij ons te zoeken is. Ik heb dan ook geweigerd om een computer, die deel uitmaakt van het patrimonium van mijn kabinet, mee te geven voor een onderzoek in verband met een zaak die in essentie een interne Defensiekwestie was.

 

Men verwijst graag naar artikelen in De Tijd, op welke pagina ze ook mogen verschijnen. Als ik weet wat daarin staat over mijn kabinet, dan heb ik vragen over de rest van de informatie die daarin wordt verstrekt. In elk geval, ik hou er geen rekening meer mee als ik beleggingen voorbereid.

 

Ik kan u verzekeren dat de persoon wiens naam wordt vernoemd boven elke verdenking staat. Ik sta voor 100 % achter hem. Zijn toekomstig functioneren staat op geen enkele manier ter discussie. Dat is het signaal dat ik als minister in deze zaak moet geven.

 

Mijnheer Yüksel, ik ga in op uw originele vragen.

 

De zaken moeten goed uiteen worden getrokken. Het zijn twee verschillende elementen.

 

Met betrekking tot het eerste onderzoek had ik nochtans, op het ogenblik dat ik de toelichting gaf, aan de generaals gezegd dat zij het document niet moesten aannemen indien zij zich verplicht zouden voelen om het document door te spelen. Dat hebben zij niet gedaan, maar twee uur later lag het document wel al op straat. Ik betreur dat. Het is jammer, maar het is geen geheim document, waardoor de legale middelen beperkt zijn. Dat is nu eenmaal zo.

 

Het is evident dat ik met betrekking tot dat onderzoek, gewoon de resultaten afwacht.

 

Wat het artikel in De Tijd betreft, herhaal ik wat ik juist heb gezegd. Als ik weet wat daar voor waarheid of onwaarheid in staat, dan vertrouw ik die krant ook niet meer als het gaat over het voorbereiden van mijn beleggingen, als ik al beleggingen zou hebben.

 

Wat de veiligheidsmachtigingen betreft, is de wet echter duidelijk. Er wordt daar geen informatie over kenbaar gemaakt. Ik verwijs daarvoor naar de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, maar ook naar de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

 

De vraag die ik van Parlementsleden over dit artikel had verwacht, is hoe het mogelijk is dat dit soort informatie over onderzoeken die echt geheim zijn – wettelijk afgedekt – in een krant terechtkomt en dat iemand van de krant het ook nog nodig vindt om daar namen bij te noemen, wat de waarde daarvan ook zou kunnen zijn.

 

In elk geval kan ik dus over de veiligheidsmachtigingen zelf geen uitspraken doen. Ik kan u wel verzekeren dat, als het een bezorgdheid zou zijn, de mensen op mijn kabinet allemaal over de machtiging beschikken die zij nodig hebben om hun job naar behoren uit te voeren. Daarnaast heb ik ook aangaande dit probleem een aantal initiatieven genomen. Ik heb de met naam genoemde persoon gevraagd formeel een strafklacht in te dienen, omdat er effectief wetten zijn overtreden. Dat is ook gebeurd. Wij zullen zien hoe het dossier nu verder gaat.

 

07.04  Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, ik vind het ongepast om een antwoord te krijgen, genre “Waar bemoeit u zich mee?”. Ik vind dit echt niet om te lachen.

 

Het is de tweede keer dat er een antwoord komt waarin de parlementaire controle in het belachelijke wordt getrokken. De wijze waarop hier gezegd wordt “dit is de eerste interessante vraag”...

 

07.05 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Top, mag ik even, zoniet gaan we persoonlijk worden.

 

U moet tegen een klein beetje humor kunnen ook, denk ik. Laten we ernstig wezen. Ik heb bij de aanvang van mijn antwoord een grapje gemaakt. U mag altijd mijn gevoel voor humor aanklagen, daarmee heb ik geen enkel probleem. Ik heb echter wel geantwoord op uw effectieve vragen. In die zin zou ik dit probleem ook niet overroepen.

 

07.06  Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, ik zal duidelijk repliceren.

 

Ik heb u niet onderbroken op het moment van wat u een grapje noemt. Ik heb u toen niet onderbroken en zou graag hebben dat u dit nu ook niet doet. Ik vind de democratische controle van het Parlement en van de commissie het allerbelangrijkste. Als u uw commentaar over de vragen en over de wijze van vraagstelling hier geeft, is dat volgens mij beneden alle peil.

 

Ik vind uw antwoord op de vraagstelling allesbehalve. U vraagt eerst zelf een onderzoek naar de lekken die er zijn geweest, maar als het dan warm wordt en men op uw eigen kabinet belandt, blaast u het af. Het enige wat ik daarbij kan concluderen is dat u of uw kabinetsleden zich verdacht maken door het af te blazen. Dat is de conclusie die ik moet trekken, iets wat anderen blijkbaar ook hebben gedaan.

 

07.07  Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, ik denk dat het onze taak en onze plicht is hier vragen te stellen over zaken die wij lezen en zien. Voor mij doet uw opmerking dienaangaande niet echt ter zake.

 

Ten gronde, u vraagt een onderzoek naar een lek bij ADIV. De speurders, die op zoek zijn naar een mol, komen uit bij uw kabinet. In de krant worden er namen genoemd van die mol die geheime documenten of een geheime nota lekte. Daar wordt vervolgens een ander verhaal bijgesleurd over de veiligheidsmachtiging.

 

07.08 Minister Steven Vandeput: Er is nog een ander verhaal. Er hoort zelfs nog een derde verhaal bij.

 

07.09  Veli Yüksel (CD&V): U zegt dat u in het onderzoek naar dat lek geen gerechtelijke stappen kunt zetten. Daarmee ga ik akkoord.

 

Wat mij vooral stoort in die zaak, is dat er namen worden genoemd omtrent veiligheidsmachtigingen. Volgens mij kan die informatie alleen van ADIV zelf komen, van de militaire inlichtingendienst. Ik vind het wel heel sterk dat informatie van ADIV op die manier op straat komt.

 

Daarbij rijst de vraag hoe wij nog vertrouwen kunnen hebben in ADIV? Ook vraag ik mij af of dat al dan niet internationale repercussies zal hebben. Hoe zullen onze partners in binnen- en buitenland de functionering van ADIV evalueren? Ik heb daar ernstige vragen over.

 

Daarnet hebt u gesproken – ik heb dat niet goed begrepen – over een strafklacht tegen onbekenden.

 

07.10 Minister Steven Vandeput: Ja, ik kan niet anders. Ik ben geen rechtstreeks betrokken partij, maar de mensen wiens naam zomaar te grabbel wordt gegooid in de krant.

 

Het gaat om mensen – ik mag dat niet zeggen – met wie alles in orde is. Er is geen zaak! Dat is eigenlijk het vervelende. Er is sprake van een mol. Ik kan echter zeggen dat de man die dag en nacht aan dat plan schrijft, er echt geen belang bij heeft om dat plan te lekken, integendeel. Daarover gaat het.

 

Het feit is wel dat die man hier en daar wel eens iemand tegen de schenen heeft geschopt. Dus kan het ook interessant zijn om van daaruit een keer terug te schoppen.

 

In verband met de veiligheidsmachtigingen zeg ik dat er twee wetten overtreden zijn: die met betrekking tot het geheim en die met betrekking tot de privacy. Iemand heeft daar rechtstreeks schade van ondervonden en kan op basis van die geleden schade een strafklacht indienen bij de procureur. Ik heb de persoon in kwestie gevraagd om dat te overwegen en dat heeft hij uiteindelijk ook gedaan. Ik kan niet anders dan het erover eens zijn met u dat het onmogelijk en onaanvaardbaar is dat dit soort informatie naar buiten komt.

 

07.11  Veli Yüksel (CD&V): Mevrouw de voorzitter, ik zal verder gaan met mijn repliek.

 

Ik denk dat informatie van onze militaire veiligheidsdiensten vertrouwelijk moet zijn en dat ook moet blijven. Het gaat hier dus niet om zomaar wat. Het gaat om een veiligheidskwestie. Dat in het kader van een onderzoek naar een veiligheidsmachtiging informatie over eventuele problemen naar buiten komt is ontoelaatbaar.

 

Ik denk dan dat u wellicht stappen zult ondernemen. U spreekt van een strafklacht, maar ik denk ook aan het Comité I. Dat zou interessant zijn.

 

07.12 Minister Steven Vandeput: Dat kan ik u wel bevestigen. De bevoegde generaal Destelmans heeft naar aanleiding van dit artikel de dag voor de publicatie – wij waren op de hoogte dat dit artikel zou worden gepubliceerd – al aangifte gedaan van een security breach bij het Comité I.

 

07.13  Veli Yüksel (CD&V): Een allerlaatste punt dan, mijnheer de minister.

 

Ik denk dat we dit verder moeten opvolgen en dat zal ik dan ook doen, omdat die militaire veiligheid veel te belangrijk is om zomaar te grabbel te gooien. Desnoods wordt het Comité I ingeschakeld om dat verder uit te spitten. U zei daarnet dat u zich niet meer zou baseren op die krant bij uw beleggingen. Ik ben zelf journalist geweest en weet dat journalisten hun werk in eer en geweten doen en daar uiteraard ook een zekere deontologie aan de dag leggen. Wat dat betreft moeten we zeker ook de puntjes op de i zetten. Ik kijk uit naar de strafklacht en naar het onderzoek dat gestart is bij het Comité I.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

De voorzitter: Na goedkeuring van mevrouw Fernandez en van mezelf, laten we mevrouw Jadin even voorgaan, omdat ze zo meteen nog een andere vraag heeft in een andere commissie.

 

08 Question de Mme Kattrin Jadin au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les casernes dernièrement rénovées" (n° 5312)

08 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de recentelijk gerenoveerde legerkazernes" (nr. 5312)

 

08.01  Kattrin Jadin (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, comme vous, j'ai pu effectuer quelques visites de casernes, même si, pour ce qui me concerne, il s'agit de casernes de ma région.

 

À cette occasion, je me suis aperçue que d'importants investissements avaient été réalisés durant les cinq ou dix dernières années. C'est la raison pour laquelle je suis arrivée à la conclusion qu'il ne serait pas inutile de connaître le coût des rénovations dont ont fait l'objet les casernes de notre pays.

 

Par ailleurs, comme vous le savez, monsieur le ministre, la Défense est toujours l'enfant pauvre du gouvernement dans la mesure où c'est ce département qui est amené à faire le plus d'économies, même si je me réjouis que d'importantes dotations aient été dernièrement allouées à votre département.

 

Monsieur le ministre, dans le cadre du plan stratégique, que vous avez l'intention de proposer en septembre ou début octobre, tiendrez-vous compte du fait que certains investissements très conséquents ont déjà été consentis pour conserver l'emplacement de l'une ou l'autre unité de combat?

 

08.02  Steven Vandeput, ministre: Madame la présidente, madame Jadin, je vous remercie pour votre question. J'ai, devant moi, l'aperçu des investissements importants récents dans les casernes répartis sur la période 2011-2014. Je le mettrai à la disposition du secrétariat afin que vous puissiez en disposer dès ce soir.

 

Ces investissements constituent un des facteurs pris en compte lors de l'évaluation pour le maintien ou non d'un quartier militaire dans le cadre du futur plan stratégique. Il est cependant clair que ce n'est pas le seul facteur.

 

08.03  Kattrin Jadin (MR): Monsieur le ministre, je sais que vous tenez à maintenir le suspens autour de votre plan. Forcément, je vais certainement déposer bien d'autres questions en essayant de vous titiller pour obtenir quelques informations, dont celle-ci. Je vous remercie.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Question de Mme Julie Fernandez Fernandez au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le CEGESOMA" (n° 5237)

09 Vraag van mevrouw Julie Fernandez Fernandez aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het CEGESOMA" (nr. 5237)

 

09.01  Julie Fernandez Fernandez (PS): Monsieur le ministre, je vous avais déjà interrogé sur l’avenir du CEGESOMA (Centre d'Études et de Documentation Guerre et Sociétés contemporaines) qui était menacé de disparition suite aux économies que votre gouvernement avait décidées en la matière. Allant dans ce sens, une pétition avait même été rédigée pour protester contre ces mesures.

 

Il y a quelques jours, la presse nous apprend que ce centre allait recevoir 300 000 euros en plus du subside de 1,5 million, pour la modernisation de son informatique et une exposition sur les Juifs à Bruxelles pendant la Seconde Guerre mondiale.

 

Étant donné que le budget ainsi dégagé ne peut servir à compenser les fortes réductions de subsides décidées en octobre, qui, elles, sont récurrentes, pouvez-vous nous en dire plus sur l’utilisation de ce budget additionnel par le CEGESOMA? Faisant suite à cette aide budgétaire, quel sera le budget total du centre pour 2015?

 

En fonction des précédentes coupes budgétaires ayant touché ce centre pourtant essentiel pour le travail budgétaire, quels projets ont-ils dû être stoppés? Les missions du centre, en lien étroit avec vos compétences en matière de travail de mémoire, ont-elles été affectées par ces coupes? Quel bilan en tirez-vous et quel avenir donnez-vous au CEGESOMA depuis ma précédente question en la matière?

 

Le Musée Royal de l'Armée était-il éligible à ce coup de pouce budgétaire? Si oui, quels projets avait-il présentés?

 

09.02  Steven Vandeput, ministre: Madame la présidente, madame Fernandez Fernandez, le CEGESOMA étant une institution scientifique sous tutelle de Mme Elke Sleurs, secrétaire d'État à la Lutte contre la pauvreté, à l'Égalité des chances, aux Personnes handicapées et à la Politique scientifique, adjointe au ministre des Finances, cette matière lui incombe.

 

Je peux vous répondre au sujet du Musée royal de l'Armée (MRA): il n'a aucun lien avec le CEGESOMA.

 

09.03  Julie Fernandez Fernandez (PS): Madame la présidente, je ne peux que constater que M. le ministre a mis plus de temps à énoncer toutes les compétences de Mme Sleurs qu'à donner un élément de réponse. Mais vous n'y êtes pour rien, je constate juste que Mme Sleurs a de nombreuses compétences.

 

09.04  Steven Vandeput, ministre: Je vous ai donné ma réponse: le MRA n'a aucun lien avec le CEGESOMA. Le reste est hors de mes compétences.

 

09.05  Julie Fernandez Fernandez (PS): Je poserai alors la question à Mme Sleurs. Je vous remercie.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Voorzitter: Dirk Van Mechelen.

Président: Dirk Van Mechelen.

 

10 Vraag van mevrouw Karolien Grosemans aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de Iveco-voertuigen" (nr. 5250)

10 Question de Mme Karolien Grosemans au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les véhicules Iveco" (n° 5250)

 

10.01  Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, uit uw antwoord op een recente schriftelijke vraag van mij over het groot materieel van Defensie, blijkt dat Defensie regelmatig bij fabrikanten van grootmaterieel een beroep doet op de garantievoorwaarden om grote of kleine defecten of tekortkomingen te verhelpen.

 

Uit uw antwoord blijkt dat Defensie vooral een beroep doet op de garantievoorwaarden van twee verschillende Iveco-voertuigen. Ze zijn sinds 2005 in gebruik. Als ik het goed heb, is er al 3 328 maal een beroep gedaan op de waarborg. Sinds 2003 zijn er Astra-vrachtwagens, bij deze is er al 1 686 maal een beroep gedaan op de waarborg. U zegt dat fabrikanten doorgaans in staat zijn om binnen een aanvaardbare termijn een oplossing te bieden binnen de waarborgperiode. Dit laat uitschijnen dat er ook gevallen zijn waarin dit niet gebeurt.

 

Waarom moet Defensie zo vaak een beroep doen op de garantievoorwaarden van die Iveco-voertuigen? Wat zijn de meest voorkomende problemen met deze voertuigen?

 

Stellen zich bij Iveco soms problemen als Defensie een beroep wil doen op de garantievoorwaarden? Kunt u daar op ingaan? Gaat het om termijnen die niet aanvaardbaar zijn of om de aangeboden oplossingen die niet voldoen? Zo neen, om welke fabrikanten gaat het dan wel? Wat zijn precies de financiële en praktische gevolgen voor Defensie?

 

10.02 Minister Steven Vandeput: Defensie maakt inderdaad gebruik van haar recht op het indienen van een beroep op waarborg wanneer de kwaliteit of toestand van het materiaal binnen de garantietermijn niet meer overeenstemt met wat werd aangeboden in de offerte of wanneer een onderdeel defect is. In het geval van Iveco werd voor de Lince, de LMV en de Astra-8 ton inderdaad verschillende keren beroep gedaan op de waarborg voor waterindringing in de daken en de voorruitkaders, voor het loskomen van het beschermend materieel van de ballistische platen van de deuren wegens delaminatie van het ballistische glas, wegens corrosie op metalen delen en nog een paar andere gebreken.

 

In het algemeen geeft Iveco voor ongeveer 50 % van de gevraagde garanties een formeel antwoord, wat een aanvaarding is. De rest wordt impliciet aanvaard aangezien Iveco deze niet formeel afwijst.

 

De kwaliteit van de door Iveco gekozen oplossing voor deze problemen en de termijnen nodig om deze oplossing te implementeren liet in het verleden nogal eens te wensen over. Er werden al een aantal retrofits uitgevoerd op de ganse vloot naar aanleiding van identieke problemen, maar het heeft uiteindelijk meer dan vier jaar geduurd om tot aanvaardbare oplossingen te komen en deze vervolgens uit te voeren.

 

De financiële gevolgen zijn voornamelijk ten laste van de firma. Door de aanhoudende problemen waren veel voertuigen geïmmobiliseerd wegens herstelling, wat leidde tot een gedaalde operationaliteitsgraad. Deze situatie zou nu echter tot een einde moeten gekomen zijn.

 

10.03  Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor het duidelijk antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Vraag van mevrouw Karolien Grosemans aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de directie van het Koninklijk Legermuseum (KLM)" (nr. 5263)

11 Question de Mme Karolien Grosemans au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la direction du Musée royal de l'Armée (MRA)" (n° 5263)

 

11.01  Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, sinds april vorig jaar heeft het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis geen algemeen directeur meer, maar is het dagelijks beheer van het museum in handen van twee wetenschappers van het museum.

 

Tijdens de commissievergadering van 27 mei hebt u gezegd dat het mandaat van algemeen directeur pas vacant kan worden verklaard na een studie naar een eventuele nieuwe invulling van de functie. Die studie was toen nog niet voltooid. Op 18 juni heeft een van de twee waarnemend directeurs zich echter om medische redenen teruggetrokken van zijn opdracht.

 

Mijnheer de minister, naar aanleiding van dit bericht zou ik u graag de volgende vragen willen stellen.

 

Zult u een vervanger aanstellen voor de waarnemend directeur die zich terugtrekt of zal zijn collega voorlopig alleen de leiding waarnemen?

 

Hoe ver staat het intussen met de studie naar een eventuele nieuwe invulling van de functie van algemeen directeur? Vanaf wanneer denkt u de procedure om een nieuwe directeur te zoeken in gang te kunnen zetten?

 

Tegen wanneer hoopt u dat het legermuseum opnieuw over een vaste nieuwe directeur zal beschikken?

 

11.02 Minister Steven Vandeput: Mevrouw Grosemans, ik zal geen vervanger aanstellen voor de directeur ad interim die zich om medische redenen heeft teruggetrokken. De tweede directeur ad interim zal in afwachting van de aanstelling van een nieuwe directeur het dagelijks beheer van het koninklijk museum alleen blijven waarnemen.

 

De studie gevraagd aan de historische pool van Defensie in verband met het beleid van het militair erfgoed en het resultaat van de informatieopdracht van de algemene inspectiedienst van Defensie worden in september verwacht. Aansluitend daarop wil ik op basis van de toekomstvisie voor het museum en de invulling van de functie van directeur de wervingsprocedure opstarten. Ik hoop die tegen het einde van het jaar af te ronden.

 

11.03  Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Ik kom er in september op terug.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Présidente: Karolien Grosemans.

Voorzitter: Karolien Grosemans.

 

12 Question de Mme Julie Fernandez Fernandez au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le recrutement de 24 spécialistes en cybersécurité" (n° 5400)

12 Vraag van mevrouw Julie Fernandez Fernandez aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de aanwerving van 24 specialisten in cyberveiligheid" (nr. 5400)

 

12.01  Julie Fernandez Fernandez (PS): Monsieur le ministre, dans le journal L'Avenir du 5 juin, nous pouvions lire que le processus de recrutement de 24 spécialistes en cybersécurité pour le Service général du renseignement et de la sécurité (SGRS) avait débuté. Le rôle de ces nouvelles recrues sera de combattre les menaces du cyberespace en surveillant et en sécurisant les réseaux informatiques de la Défense ainsi qu'en analysant les logiciels malveillants. En effet, la Défense est une cible de choix puisque 20 000 ordinateurs et systèmes d'alarme y sont interconnectés, et même un choix dangereux si l'on sait que des avions ou navires sont connectés à un système d'arme.

 

Cependant, il semblerait que le Cyber Security Operations Centre (CSOC) ne sera pas pleinement opérationnel avant trois ans en raison du temps nécessaire à former les experts, principalement à l'étranger, car les universités belges ne seraient pas assez "compétentes" en la matière, selon cet article.

 

Monsieur le ministre, pour quand est prévue la fin du processus de recrutement? Sous quel statut seront recrutées ces nouvelles recrues? Où seront-elles basées? Où ces recrues seront-elles formées? Est-il vrai qu'il n'y aurait pas l'expertise nécessaire en Belgique à cette fin? Ce recrutement se fait-il en collaboration avec la Sûreté de l'État?

 

12.02  Steven Vandeput, ministre: Madame Fernandez Fernandez, comme mentionné sur le site du Selor, la possibilité de postuler était ouverte jusqu'au 19 juin. Les premières épreuves se dérouleront le 13 juillet ou le 6 août, selon la disponibilité des candidats. Ces épreuves seront suivies par des entretiens dans le courant du mois de septembre. Le processus de recrutement s'achèvera donc en octobre 2015, lorsque des candidats seront informés qu'ils sont retenus.

 

Les cyberspécialistes seront recrutés en qualité d'attaché sécurité TIC ou d'attaché cyber risk prevention niveau A 2 ou bien en qualité de cyber risk prevention specialists ou de spécialistes sécurité TIC niveau B. Le lieu d'affectation principal est Evere.

 

Les recrues seront formées par des institutions ou des organismes qui peuvent fournir l'expertise spécifique au niveau fixé par la Défense. Actuellement, l'expertise nécessaire n'est pas disponible en Belgique. Ce recrutement ne se fait pas en collaboration avec la Sûreté de l'État car il s'agit d'un recrutement pour une cellule propre à la Défense. Des 24 spécialistes, 8 sont prévus pour travailler dans un domaine spécifique et selon les besoins du CCB, le Centre pour la cybersécurité belge.

 

12.03  Julie Fernandez Fernandez (PS): Je remercie le ministre pour sa réponse complète.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

13 Question de M. Benoit Hellings au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "l'installation d'unités spéciales d'espionnage dans certaines ambassades américaines dans le monde" (n° 5404)

13 Vraag van de heer Benoit Hellings aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "het onderbrengen van speciale spionage-eenheden in een aantal Amerikaanse ambassades over de hele wereld" (nr. 5404)

 

13.01  Benoit Hellings (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, d'après de nouvelles informations dévoilées ce 23 juin par le lanceur d'alerte Edward Snowden, la NSA a intercepté les communications des trois derniers chefs d'État français. Pour ce faire, une unité spéciale commune à la NSA et à la CIA, appelée le Special Collection Service (SCS), a installé à l'ambassade des États-Unis à Paris une station d'espionnage des télécommunications. Celle-ci est actuellement recouverte d'une bâche peinte en trompe-l'œil, laissant passer les signaux électromagnétiques à collecter.

 

D'après un document classifié que Der Spiegel a publié, le SCS disposerait de quatre-vingts outils de ce type disséminés sur la planète, dont dix-neuf en Europe. L'ambassade des États-Unis à Bruxelles est stratégiquement aussi bien située que l'ambassade américaine à Paris. Elle est tout aussi proche de tous les lieux décisionnels, qu'ils soient politiques ou économiques, belges ou européens. Nous pouvons légitimement nous poser la question de savoir si notre allié procède également de la sorte sur notre territoire.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous me préciser si vos services ont eu vent de la présence d'une antenne du SCS sur les toits ou dans les bâtiments de l'ambassade des États-Unis à Bruxelles ou dans ses dépendances? Si oui, quelles sont les mesures que vos services ont prises pour mettre fin à cet éventuel espionnage? Si non, vos services savent-ils si ces outils technologiques sont actuellement placés dans les bases militaires ou le quartier général de l'OTAN, eux aussi physiquement extrêmement bien placés?

 

13.02  Steven Vandeput, ministre: Madame la présidente, monsieur Hellings, le Service général du renseignement et de la sécurité (SGRS) n'a pas connaissance de la présence d'antennes SCS sur les toits de l'ambassade américaine à Bruxelles. De plus, il est impossible de déterminer si une antenne placée sur un toit est effectivement utilisée pour émettre ou pour capter des communications. Au sein des bases militaires et au quartier général de l'OTAN, il n'y a pas, à la connaissance du SGRS, de système d'interception des communications

 

13.03  Benoit Hellings (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, j'avais initialement adressé ma question à votre collègue en charge de la Justice qui l'a renvoyée vers vous. Ma question s'adressait évidemment au ministre en charge de la Sûreté de l'État. Je suis heureux que vous me répondiez. Le SGRS a aussi une compétence en matière de renseignement.

 

Je voudrais partager deux réflexions. Premièrement, il est clair que les services de renseignement français ne le savaient visiblement pas. Je vous encourage à aller vérifier ce qu'il y a sur le toit de cette ambassade.

 

Deuxièmement, j'ai posé une autre question qui sera à l'ordre du jour de l'une de nos prochaines réunions. Le général Testelmans a encore une fois déclaré, dans le journal De Standaard d'il y a deux jours, qu'il s'agissait de pratiquer la surveillance généralisée sur les fibres optiques. Pour ma part, tant la Belgique que les États-Unis doivent arrêter cette écoute massive. Cela mine la confiance entre alliés. Cette question sera l'occasion pour moi de répéter notre opposition totale à toute velléité de surveillance généralisée, que ce soit le fait des États-Unis ou de la Belgique, via les velléités du général Testelmans, une fois encore.  

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

14 Question de Mme Julie Fernandez Fernandez au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la réhabilitation du cimetière de Rabosée" (n° 5413)

14 Vraag van mevrouw Julie Fernandez Fernandez aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het rehabiliteren van het kerkhof te Rabosée" (nr. 5413)

 

14.01  Julie Fernandez Fernandez (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, je me permets de revenir vers vous concernant le cimetière militaire de Rabosée en région liégeoise. En effet, vous vous étiez engagé, il y a quelques mois, à réhabiliter ce cimetière.

 

Rappelez-vous, fin septembre 2014, 157 plaques commémoratives en bronze avaient été volées. Le reste des plaques présentes - une centaine -, avait été mis à l'abri par les services de la Défense. Nous remarquons à ce jour que la réhabilitation du cimetière de Rabosée n'a pas encore pu être menée à bien.

 

De plus, de nouveaux faits de vandalisme ont eu lieu dans les environs, notamment au carré militaire du cimetière de Robermont, situé à Liège.

 

J'aimerais dès lors, monsieur le ministre, vous poser quelques questions.

 

Où en est-on dans la réhabilitation du cimetière militaire de Rabosée? À quelle échéance est prévu le remplacement des plaques par d'autres en plexiglas? Les commémorations du 11 novembre approchent à grands pas, événement important en termes de commémoration à Liège mais aussi dans le quartier.

 

Où en est le projet d'offrir ou de mettre à disposition certaines plaques nominatives mises à l'abri aux Musées royaux d'Art et d'Histoire, au musée ln Flanders Fields, au Memorial Museum Passchendaele 1917 et au Fort de Loncin? S'il y a une décision qui a été prise, sait-on combien de plaques iront dans ceux-ci et selon quelle répartition?

 

Enfin, avez-vous évalué les moyens d'assurer un meilleur suivi de l'entretien et de la préservation de certains symboles majeurs de cette mémoire, comme vous nous l'aviez précisé lors de la commission du 7 janvier dernier?

 

14.02  Steven Vandeput, ministre: Madame Fernandez Fernandez, la Défense dispose actuellement de contrats pour la livraison des plaques en bronze.

 

Vu le prix et l'attractivité que ce type de plaque représente pour les voleurs, il n'était pas envisageable de replacer des plaques en bronze. Ce contrat prenant fin en décembre 2015, nous profiterons de son renouvellement pour y intégrer la livraison de plaques en matériaux synthétiques, moins onéreuses. Le nouveau contrat sera actif à partir du 1er janvier 2016 et le budget qui y sera alloué prendra en compte le remplacement de la totalité des plaques du cimetière de Rabosée par des plaques en matériaux synthétiques.

 

En fonction de la mise en place du budget et des délais de fabrication, ces nouvelles plaques synthétiques devraient être livrées vers la fin du premier trimestre 2016. Elles seront ensuite mises en place par du personnel de la Défense.

 

Les plaques restantes sont actuellement conservées par le commandant militaire de la province de Liège. Trois plaques: une plaque néerlandophone, une plaque francophone et une plaque d'un soldat inconnu seront prochainement transférées vers le Memorial Museum Passchendaele 1917. Une plaque sera offerte à la ville de Lier, notamment la plaque de Raymond de la Haye, un peintre originaire de la ville. Le reste des plaques sera transféré au Musée du Fort de Loncin.

 

La conclusion du contrat susmentionné s'inscrit dans la démarche suivante: d'une part, l'entretien de plaques en matériau synthétique est plus aisé car ces plaques ne nécessitent en effet pas de sablage et le nettoyage d'éventuels graffitis peut être réalisé très facilement, d'autre part, la nature même des matériaux employés n'a pas d'attractivité pour les gens qui voudraient leur donner un autre usage.

 

14.03  Julie Fernandez Fernandez (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.

 

Cela dit, nous n'avons jamais demandé que les plaques soient refaites dans le même matériau car il ne sert à rien d'investir si les nouvelles plaques risquent d'être volées. Le plexiglas me semble être une bonne solution. Cependant, je regrette que les plaques dont question ne puissent pas être disponibles pour le 11 novembre.

 

Monsieur le ministre, je me permets donc de vous lancer une invitation. Je sais que vous êtes sûrement très sollicité durant cette période, mais votre présence lors des commémorations organisées par les écoles du quartier réjouirait tous les habitants de ce quartier populaire de la périphérie liégeoise pour qui il s'agit d'un événement important. Et je tiens ici à attirer votre attention sur le fait que les enseignants et les écoliers qui y participent sont de diverses origines.

 

Cela dit, il serait regrettable de venir assister à cette commémoration avec le sentiment que rien n'a été fait, même si je comprends tout à fait les difficultés liées au lancement d'un marché public.

 

J'espère, en tout cas, que vous pourrez vous libérer pour venir en Wallonie profonde rendre hommage aux soldats tombés pour la patrie.

 

Par ailleurs, je sais que vous travaillez à votre plan stratégique. Je vous demande qu'à cette occasion, vous n'oubliiez pas le travail de mémoire.

 

Enfin, lors de l'échange que nous avions eu, au mois de janvier, je vous avais demandé si une ou deux plaques pouvaient rester dans le quartier plutôt que de toutes les transporter au Fort de Loncin. Comme je l'ai dit, il s'agit d'un monument important. Elles pourront être mises à l'abri dans le pôle administratif qui doit être construit. Votre geste serait, en tout état de cause, apprécié par la population.

 

14.04  Steven Vandeput, ministre: Chère collègue, la meilleure solution serait pour vous de contacter le commandement militaire de la province. Je ne crois pas que cela posera problème, mais il faut que la décision soit prise par l'autorité responsable.

 

14.05  Julie Fernandez Fernandez (PS): Oui, mais il faut que vous marquiez votre accord. Le colonel Crucifix ne prendra aucune décision sans votre accord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 5417 van de heer Yüksel vervalt want hij is in de plenaire vergadering.

 

15 Vraag van de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de Belgische inzet bij de Very High Readiness Joint Task Force (VJTF)" (nr. 5418)

15 Question de M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'engagement de la Belgique dans la Very High Readiness Joint Task Force (VJTF)" (n° 5418)

 

15.01  Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, op 24 juni lazen wij in de pers dat u militairen, helikopters en F-16's wil inzetten voor een snelle interventiemacht aan de oostelijke NAVO-grenzen.

 

Die snelle interventiemacht, Very High Readiness Joint Task Force genaamd, zou 4 000 tot 5 000 militairen omvatten, waarvan België er 1 000 – andere persartikelen spreken over 1 500 – zou leveren. Die flitsmacht zou snel kunnen opereren en moet binnen 48 uur ter plaatse zijn om Russische dreigingen het hoofd te kunnen bieden. Als die flitsmacht eenmaal aanwezig is, kan ze daarna versterking krijgen van grotere troepenmachten, maar op die manier moeten wij sneller kunnen reageren op dreigingen. Er zouden, ook volgens de berichtgeving, units op zes verschillende plaatsen worden ingezet, om ervoor te zorgen dat de samenwerking en integratie van de militairen van die flitsmacht vlekkeloos verlopen. De NAVO-Iidstaten zouden op rotatiebasis volk en materieel leveren.

 

De snelle inzetbaarheid van troepen zou volgens het NAVO-plan niet mogen worden gehinderd door logge politieke besluitvorming. Wanneer nationale parlementen en regeringsleiders hun goedkeuring moeten geven, wordt het volgens de NAVO moeilijk om snel te reageren.

 

Mijnheer de minister, daarom had ik graag een antwoord op de volgende vragen.

 

Kunt u bevestigen dat België militairen, helikopters en F-16's zal inzetten? Over welke aantallen gaat het en voor hoelang? Zal België ook militairen leveren voor de units? Zo ja, in welk land of landen en hoeveel?

 

Welk materieel zal België eventueel leveren?

 

Welke landen zouden daaraan deelnemen? Welke en hoeveel middelen en troepen sturen al die landen? Op welke termijn wordt er geroteerd en tussen welke landen?

 

Overweegt u, zoals wordt gesuggereerd in het artikel, om dergelijke beslissingen te nemen zonder de goedkeuring van het Parlement en van de Ministerraad?

 

Als eenmaal het principe van de flitsmacht aanvaard zou zijn, op welke manier wordt het uitsturen van die taskforce dan beslist, opgevolgd en gecontroleerd?

 

Waar wordt dat begroot en over welke bedragen gaat het?

 

15.02 Minister Steven Vandeput: Mevrouw de voorzitter, ik zal mij onthouden van elk grapje.

 

Op de NAVO-bijeenkomst van de ministers van Defensie van 5 februari 2015 werd al beslist om de NATO Response Force, de NRF, te versterken met de Very High Readiness Joint Task Force, ook de VJTF genoemd. Die zal bestaan uit een landcomponent gesteund door de nodige lucht-, maritieme en specialforcescapaciteit. Vandaar ook de term joint.

 

De VJTF kan ontplooien bij het begin van een crisis als symbool van de collectieve verdediging van de alliantie. Dat is het principe dat toen is afgesproken.

 

België zal de al voor 2016 voorziene troepen inzetten in de VJTF. We spreken dan over één battle group, F16’s, een helikopter, mijnenjagers en alles wat nodig is om daarin ondersteuning te bieden. Het gaat over ongeveer 1 500 militairen die een jaar lang op stand-by zullen staan voor een eventuele inzet in het geval van een crisis.

 

Het is wellicht interssant om te weten dat de VGTF geleid zal worden door Spanje, dat daarin ook de grootste bijdrage zal leveren.

 

Er worden ook multinationale command-and-controlelementen opgericht in de Baltische staten, Polen, Roemenië en Bulgarije. Deze elementen zullen bijstand verlenen in de coördinatie van multinationale oefeningen en de advanced planning van de collectieve verdediging en in de voorbereiding van een snelle ontplooiing van troepen naar de regio.

 

België zal in dit kader één officier inzetten in Polen en één in Litouwen. Algemeen wordt daarvoor om de drie jaar geroteerd.

 

De NAVO-initiatieven behoren tot een pakket van maatregelen die deel uitmaken van het Readiness Action Plan (RAT). Deze maatregelen zijn louter defensief, proportioneel en in lijn met de bestaande internationale overeenkomsten. De beslissing werd bij consensus genomen en alle 28 NAVO-lidstaten zullen hieraan deelnemen volgens de gebruikelijke verdeelsleutel, dat wil zeggen een billijke lastenverdeling.

 

De opbouw van de VJTF 2016 is nog volop bezig. Momenteel is het nog niet duidelijk hoeveel middelen en troepen de andere landen zullen sturen, enkel dat Spanje de leiding zal hebben.

 

Een volledige VGTF-cyclus bestaat uit drie jaar: één jaar voor de opbouw, de stand-up, één jaar werkelijke stand-by en één jaar stand-down.

 

Indien de NAVO zou beslissen – ik spreek in de voorwaardelijke wijs – om de VJTF in te zetten na goedkeuring van de Noord-Atlantische Raad, de eerste goedkeuring noodzakelijk voor inzet, zal de inzet van de Belgische militairen altijd worden voorgelegd aan de Ministerraad voor goedkeuring conform artikel 167 van de Grondwet.

 

De budgettaire impact voor België is beperkt tot de kosten verbonden aan de training van het personeel. De kosten worden gedragen door Defensie binnen haar normale budget voor trainingen en dergelijke. Gezien het hypothetische karakter van een werkelijke inzet is het onmogelijk om vooraf een deel van het budget vast te leggen. Stel dat men echter met 28 landen samen zou beslissen om de VJTF daadwerkelijk in te zetten, dan denk ik dat wij in een zeer grote crisis zitten en wij op dat ogenblik ook bereid zullen moeten zijn om daarvoor de nodige middelen vrij te maken.

 

15.03  Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor het omstandig antwoord.

 

Ik heb op al mijn vragen een antwoord gekregen, met uitzondering van een vraag die eerder een bedenking is, eigenlijk twee bedenkingen. Het gaat eerder om een politieke beschouwing van onze fractie dan om technische vragen en antwoorden.

 

Naar ons aanvoelen wordt er alles aan gedaan, gezien de budgettaire krapte en het lage budget dat voor Defensie wordt uitgetrokken, om op een goed blaadje bij de NAVO te staan. Bij de missies wordt telkens met F-16’s ingezet, om aan te tonen dat wij onmisbaar zijn.

 

Een tweede bedenking van mij gaat over dergelijke operaties. Het lijkt mij niet zo reëel dat Poetin een NAVO-land zou aanvallen. Laat ons hopen dat dit nooit het geval zal zijn.

 

Als men kijkt naar zijn budget voor Defensie en de kwaliteit van het materiaal dat hij ter beschikking heeft, dan mogen wij bedenkingen hebben bij de manier waarop aan de grenzen van Oost-Europa, aan de grenzen van onze NAVO-landen en zijn grenzen wordt gereageerd.

 

Alles lijkt erop dat stilaan, door het opbieden tegen elkaar – wie is de eerste, dat zal waarschijnlijk nooit duidelijk worden want het is een opbod tussen de NAVO-landen en Rusland – opnieuw naar een conflict of een koude oorlog wordt toegewerkt.

 

Het lijkt mij meer dan nodig of nuttig om ook op diplomatiek vlak een overleg te organiseren met Rusland en de NAVO-landen en Europa om de conflicten en de problematiek aan de Oosterse grenzen misschien niet op te lossen, maar toch om de plooien glad te strijken in de plaats van alleen maar Defensie in te zetten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

16 Vraag van de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de bewaking van koninklijke paleizen" (nr. 5420)

16 Question de M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la sécurisation des palais royaux" (n° 5420)

 

16.01  Alain Top (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, uw collega, minister Jambon, is al enige tijd bezig met het selecteren van de kerntaken van de politie. Zo zou het bewaken van koninklijke paleizen blijkbaar niet meer als een essentiële taak van de politie worden beschouwd. Persoonlijke bescherming zou prioritair worden. Volgens wat wij via de pers vernamen zou de bewaking van gebouwen dan moeten worden overgeheveld naar bijvoorbeeld Defensie.

 

Vorig jaar vergde de bewaking van het koninklijk paleis in Brussel, het kasteel in Laken, het kasteel Belvédère en nog drie koninklijke domeinen samen 267 000 werkuren waarvan 181 000 voor de statische bewaking van die gebouwen. Ook het bewaken van de SHAPE zou niet meer als een politionele kerntaak worden gezien.

 

Kunt u dat bevestigen? Heeft Defensie voldoende personeel om die taken over te nemen? Hoe staat u zelf tegenover het voorstel van uw collega?

 

Kunt u een evaluatie geven van de opdracht van de militairen die tegenwoordig op straat staan? Ik heb net vernomen, en heb dat trouwens ook vastgesteld, dat er de laatste week in de omgeving van het Parlement minder militairen worden ingezet dan voorheen.

 

16.02 Minister Steven Vandeput: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Top, minister Jambon voert momenteel een kerntakendebat over zijn kerntaken. Wij doen dat voor Defensie ook in het kader van ons strategisch plan.

 

Tegenwoordig maakt de bewaking van de koninklijke paleizen geen deel uit van deze taken. Wij bestuderen niet of wij dat bij Defensie moeten doen of niet. Uw vraag is een voorwaardelijke vraag.

 

Wat betreft de beveiligingsopdracht van de militairen op straat, kan ik zeggen dat deze wordt uitgevoerd naar tevredenheid van de betrokken partijen, in het bijzonder van de politie en de burgerinstanties. De ruime media-aandacht bij de aanvang van de operatie is intussen weggeëbd, maar er kan worden gesteld dat de perceptie bij de bevolking over het algemeen positief is. Onlangs heeft de staf van Defensie de opdracht zelf ook geëvalueerd en de resultaten bevestigen dat de doelstellingen worden bereikt.

 

Wat betreft uw laatste opmerking, het dispositief is een beetje teruggedrongen door een wijziging van de specifieke aanpak van een aantal problemen. Dat werd ook zo gecommuniceerd. Ik leg nogmaals uit hoe dat in zijn werk gaat. Het zijn de specialisten die beslissen waar wij militairen al dan niet moeten inzetten en op basis daarvan worden de behoeften bepaald.

 

16.03  Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, ik begrijp dat het nog maar een denkproces is en een voorbereiding door uw collega. Het is echter wel belangrijk om te weten waar u samen met uw collega zult eindigen. Als hij de taken van bewaking zou wegnemen van de politie, dan moeten deze taken elders terechtkomen, dus bijkomend op de taken van anderen en bijkomend op hun budget. Als uw collega in zijn berichtgeving zegt dat dit mogelijks iets is voor Defensie, dan heeft dat wel grote gevolgen.

 

16.04 Minister Steven Vandeput: Uiteraard wordt door de krant op de eerste plaats naar Defensie verwezen. Ik heb collega Jambon echter nog niet horen zeggen dat die taken zonder meer naar Defensie moeten gaan. Als ons de vraag wordt gesteld, zullen we ze bestuderen en daarna zal ik een inhoudelijk antwoord kunnen geven.

 

16.05  Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, ik wil u er wel op wijzen dat er nog altijd onzekerheid heerst bij het personeel van Defensie omdat het plan op zich laat wachten en er nog altijd geen zekerheid en duidelijkheid zijn over de toekomst van Defensie.

 

Om het even door wie er ballonnetjes worden opgelaten, hetzij door de minister zelf hetzij door de pers die de naam Defensie laat vallen — ik laat nog in het midden wie die uitspraak deed — hierdoor wordt alleen maar de onzekerheid bij de personeelsleden gevoed.

 

Ik meen te mogen stellen dat de meeste mensen die bij Defensie instromen, het nooit als hun roeping hebben gezien om statische bewakingsopdrachten uit te voeren als hoofdopdracht van hun takenpakket. Als dat plotseling de hoofdopdracht zou worden, zal er nog heel wat werk zijn om het personeel van Defensie daarvoor te motiveren.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

17 Vraag van de heer Veli Yüksel aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de onkostenvergoeding voor satellietwerken" (nr. 5445)

17 Question de M. Veli Yüksel au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le défraiement pour le travail en bureau satellite" (n° 5445)

 

17.01  Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, de herstructurering bij Defensie en het sluiten van kazernes wegens besparingen hebben ervoor gezorgd dat steeds meer militairen op een grotere afstand van hun vaste werkplaats wonen. Daarom wordt er momenteel gewerkt aan een wettelijke basis voor het werken op afstand voor militair personeel. Uiteraard juich ik elk initiatief toe om het werk en het privéleven beter op elkaar af te stemmen.

 

In het ontwerp van KB dat momenteel op tafel ligt, wordt ook de vergoeding voor het woon-werkverkeer geregeld. Wanneer de militair ervoor kiest te werken in een satellietkantoor – dat is een kantoor dichter bij huis dat niet de vaste werkplek is – is er geen sprake van enige tegemoetkoming in de vervoerskosten. Andere departementen, zoals de FOD Financiën, voorzien bij satellietwerk wel in fietsvergoedingen en de terugbetaling van het openbaar vervoer. Het is belangrijk om het beroep van militair zo aantrekkelijk mogelijk te maken en dus ook de combinatie met het privéleven te optimaliseren en tegemoet te komen aan het woon-werkverkeer.

 

Mijnheer de minister, waarom wordt er niet voorzien in een tegemoetkoming in de vervoerkosten voor militairen die in een satellietkantoor zullen werken? Bent u bereid om in te gaan op de vraag van vertegenwoordigers van de militairen om een fietsvergoeding en de terugbetaling van het openbaar vervoer mogelijk te maken bij satellietwerk?

 

17.02 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Yüksel, in het kader van de onkostenvergoeding van het woon-werkverkeer stemt Defensie zich maximaal af op het beleid dat van toepassing is binnen de federale overheid. Dat is een goede zaak, daarover zijn we het eens.

 

Binnen de federale overheid loopt er momenteel een efficiëntieprogramma, het project Optifed, opgestart door mijn voorganger bij Ambtenarenzaken, uw partijgenoot de heer Bogaert, met het deelproject ‘het nieuwe werken’ dat de manier herziet waarop de werkorganisatie wordt geregeld. Dat project omvat onder andere het werken in satellietkantoren. Binnen dat federale project wordt er niet in een fietsvergoeding of terugbetaling van het abonnement voorzien bij het werken in een satellietkantoor.

 

Het is niet correct wat u zegt, namelijk dat dit niet toegepast zou worden in andere departementen, zoals de FOD Financiën. Alleen bij dat departement wordt de uitzonderingsmaatregel toegepast, wat gebeurt bij de FOD Financiën is een uitzondering op datgene waarin algemeen via Optifed is voorzien. Om die reden werd er bij Defensie, in overeenstemming met de andere departementen, niet in een vergoeding voor het woon-werkverkeer voorzien.

 

Ik ga een mopje maken: ik heb in het verleden al gezegd dat Financiën ondertussen groter aan het worden is dan Defensie en voor sommigen misschien zelfs gevaarlijker. Einde van het mopje.

 

De onderhandelingen over de wettelijke bepalingen van het werken op afstand bij Defensie werden intussen afgerond. We hebben een akkoord met de bonden.

 

17.03  Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, ik ben verbaasd dat er voor de FOD Financiën een uitzondering bestaat. Militairen en ambtenaren moeten als een geheel worden beschouwd. Het is goed dat er bij Defensie een akkoord is bereikt. We zullen dat verder opvolgen.

 

Ik dank u voor het mopje in het antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

18 Vraag van de heer Veli Yüksel aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de kledingvoorschriften van de Koninklijke School voor Onderofficieren (KSOO)" (nr. 5446)

18 Question de M. Veli Yüksel au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les prescriptions vestimentaires de l'École royale des sous-officiers (ERSO)" (n° 5446)

 

18.01  Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, de CHOD besliste vorig jaar dat vanaf 8 oktober 2014 de politiemuts van de Koninklijke School voor Onderofficieren in Saffraanberg niet meer mag worden gedragen door het kader. Ieder kaderlid moet nu de muts, het mutskenteken en de pins van zijn of haar laatste eenheid dragen. Heel wat kaderleden van de KSOO blijken daar niet gelukkig mee te zijn. Door het dragen van de muts en het logo is het duidelijk dat zij bij de KSOO horen en dat zij kaderlid zijn, wat een zekere erkenning, aanzien en daardoor ook motivatie met zich meebrengt.

 

Achteraf werd duidelijk dat de beslissing, die eenzijdig door de CHOD werd genomen, een overlegmaterie zoals beschreven in artikel 7 van de syndicale wet betreft. Het nodige overleg hieromtrent zou echter nooit hebben plaatsgevonden. Ik vind dit toch een bijzondere manier van werken.

 

Ik heb dan ook twee vragen.

 

Wat is de verklaring voor het eenzijdig opleggen van de beslissing door de CHOD? Waarom werd daarover geen overleg gepleegd?

 

Wordt deze beslissing eventueel ingetrokken, gezien het ontbreken van overleg en de ongeldigheid van deze beslissing die daarmee gepaard zou moeten gaan?

 

18.02 Minister Steven Vandeput: De beslissing waarvan u spreekt, dateert van 5 mei 2014 en werd tijdens de vergadering met de verschillende commissies Kledij en Uitrusting genomen. Er bestaan dus blijkbaar commissies Kledij en Uitrusting. Met de nota van het kabinet van de chef Defensie werd de datum van inwerkingtreding van de maatregel vastgelegd op 1 augustus 2014.

 

De beslissing werd opgenomen in bijlage van een gedetailleerde instructie waarin de benamingen, tradities en hoofddeksels van stafdepartementen en eenheden worden beschreven. De beslissing luidt dat het speciaal statuut van leerling duidelijk zichtbaar moet zijn. Zo dragen zij een aparte muts en kentekens. De kaderleden daarentegen behoren tot hun macht en dragen het uniform volgens de voorschriften die in hun macht van toepassing zijn.

 

De bovenvermelde gedetailleerde instructie is niet onderworpen aan overleg, want de kledijvoorschriften behoren niet tot de materies waarover moet worden overlegd met de representatieve vakorganisaties, met toepassing van het militair syndicaal statuut.

 

Het is niet de bedoeling om op die beslissing terug te komen.

 

18.03  Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, de informatie waarover ik beschik, zegt iets anders, maar ik zal ze toch nog even verifiëren. Ik denk dat de zaak onder artikel 7 betreffende het overleg met de vakbonden valt, maar ik dank u uiteraard voor het antwoord.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

19 Vraag van de heer Veli Yüksel aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de huisvesting van militairen met bewakingsopdrachten in Brussel" (nr. 5447)

19 Question de M. Veli Yüksel au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'hébergement de militaires en mission de surveillance à Bruxelles" (n° 5447)

 

19.01  Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, de militairen die de voorbije maanden werden en nog steeds worden ingezet voor bewakingsopdrachten in Brussel worden gehuisvest in blok B van het Kwartier Majoor Housiau te Peutie.

 

Blok B2 is een logementsblok en wordt slechts sporadisch gebruikt waardoor het onderhoud ervan veel te wensen overlaat. Er liggen stukken plafond en muur op de vloer, sanitaire voorzieningen zijn versleten of werken niet goed enzovoort. Als u geïnteresseerd bent, kan ik u hiervan foto’s bezorgen.

 

Bovendien is er in onvoldoende bedden voorzien voor de militairen waardoor sommigen permanent op een veldbedje of zelfs op een matras op de grond moeten slapen. Men kan zeggen dat zij op missie zijn, maar ik denk dat de militairen in Peutie toch een betere logistieke ondersteuning moeten krijgen. Het zijn natuurlijk weinig comfortabele leefomstandigheden voor militairen die, onder andere, ook uw kabinet bewaken.

 

Mijn vragen hieromtrent zijn dan ook de volgende, mijnheer de minister.

 

Welke waren de alternatieven voor het huisvesten van de militairen met het oog op bewakingsopdrachten in Brussel?

 

Wat was de motivatie die ertoe geleid heeft de militairen in een blok in zulke omstandigheden te huisvesten?

 

Zijn er op dit moment alternatieven voor de huisvesting van de militairen?

 

Indien de militairen toch in blok B moeten blijven, worden er mogelijkheden onderzocht om in voldoende bedden te voorzien en om de problemen aan te pakken door werken aan het sanitair en dergelijke? Welke stappen werden hiertoe reeds ondernomen? Welke stappen zullen nog worden ondernomen?

 

19.02 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Yüksel, bij aanvang van de bewakingsopdracht in Brussel werd ervoor geopteerd om de militairen te huisvesten in blok B2 van het kwartier Majoor Housiau in Peutie, vanwege de korte afstand en de goede verbindingswegen naar de verschillende plaatsen waar ze worden ingezet. Het kwartier in Peutie biedt de mogelijkheid om militairen te voorzien van logement, maaltijden en de nodige communicatiemiddelen. Binnen het kwartier Majoor Housiau en in andere kwartieren in Brussel of omgeving zijn geen andere meer geschikte gebouwen beschikbaar die kunnen dienen als logement om dergelijke detachementen in onder te brengen.

 

De blok B2 is inderdaad een oude logementsblok. Aangezien het hier gaat om een tijdelijke opdracht, werd gekozen voor een oplossing binnen vaste structuur, dus geen logement in tenten, waar voldaan moet worden aan de basisvereisten inzake hygiëne, veiligheid en voldoende comfort.

 

Na de opstart van de operatie werd vastgesteld dat enkele aanpassingswerken nodig waren. Daarom werd onder andere een ruimingsfirma opgeroepen om aan de verstopping van de afvoerleidingen te verhelpen. Aangezien deze interventie geen afdoende oplossing bood, werden uiteindelijk twee sanitaire containers met toiletten en urinoirs in de plaats gesteld ter vervanging van het sanitaire blok. Bovendien werd de opdracht gegeven aan een aannemer om de verstopte leidingen van de toiletten te vervangen.

 

Met betrekking tot de bedden, schrijft het basisorder voor militairen met bewakingsopdrachten een logement op veldbedden voor. Om het comfort te verhogen werd ervoor gekozen om het blok B2 open te stellen. Hierin staan 182 standaard éénpersoonsbedden in meerpersoonskamers. Afhankelijk van de samenstelling van het detachement met militairen uit verschillende eenheden, is het uitzonderlijk mogelijk dat een beperkt aantal militairen tijdelijk op een veldbed dient te slapen.

 

Gezien de centrale ligging voor de uitvoering van de opdracht, in verband met de snelheid van de interventie en de beschikbaarheid van voldoende horecafaciliteiten en communicatiemiddelen, zijn er niet onmiddellijk alternatieven beschikbaar.

 

19.03  Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.

 

Ik begrijp uiteraard de keuze voor de locatie, het is een goede locatie. Ik heb toch een paar bedenkingen. U spreekt over een tijdelijke opdracht, maar wij zijn ondertussen al enkele maanden bezig en het ziet er niet naar uit dat hieraan snel een einde zal komen. Er is iets te zeggen voor de bedden, maar er zou eens ernstig naar een verbetering van het sanitair moeten worden gekeken. U en ik zouden zelf niet graag in die omstandigheden werken.

 

19.04 Minister Steven Vandeput: Ik heb gezegd dat wij aan het investeren zijn om het beter te maken, dat lijkt mij evident.

 

Dit is een tijdelijke opdracht voor de militairen. Wij roteren om de twee weken. Men moet niet denken dat mensen maandenlang op een abominabele manier worden gehuisvest. De faciliteiten worden nu geüpgraded. Wij zijn de werken aan het uitvoeren, men is nu bezig met het vervangen van rioleringen en dies meer.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

20 Question de Mme Julie Fernandez Fernandez au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la réduction des quartiers militaires liégeois" (n° 5515)

20 Vraag van mevrouw Julie Fernandez Fernandez aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de vermindering van het aantal militaire kwartieren in Luik" (nr. 5515)

 

20.01  Julie Fernandez Fernandez (PS): Monsieur le ministre, dans Le Soir du 17 juin, nous apprenions que l'avenir des quartiers militaires de Liège semblait tout tracé. En effet, fin mars, un conseiller communal du groupe MR annonçait, dans une interpellation adressée au Collège communal, que les quartiers de Saint-Laurent et de Rocourt allaient être fortement réduits. Cela ne m'aurait pas choquée outre mesure si cette même personne n'était pas également conseiller Défense au cabinet du premier ministre. Si cela n'était pas le cas, je comprendrais que vous me répondiez qu'un conseiller communal ne dispose pas d'informations à cet égard.

 

Même si j'imagine que vous allez me dire qu'aucune décision n'est officiellement prise dans l'attente du plan stratégique, une telle annonce a forcément un impact sur toute la province et entre en contradiction avec certaines de vos réponses à des questions posées par des collègues ou par moi-même.

 

Voici les dires du conseiller communal libéral et néanmoins conseiller Défense au cabinet du premier ministre.

 

Il dit avoir "personnellement de grandes craintes sur le maintien de deux quartiers militaires, à savoir l'ex-arsenal de Rocourt et le quartier Saint-Laurent. Ni l'un ni l'autre ne présente à mes yeux – mais j'espère me tromper – suffisamment de qualités pour encore être occupés à l'avenir par la Défense: le travail produit à l'ex-arsenal est aujourd'hui souvent externalisé. Quant à l'état-major de la province et le département des constructions militaires, localisés à Saint-Laurent, leur avenir semble incertain ou synonyme de réduction". En conclusion, selon lui, le maintien de ces deux casernes ne se justifie pas.

 

En ce qui concerne Rocourt, il demande au Collège de promouvoir un regroupement d'une unité de la Défense et du nouveau quartier de la police fédérale, "gage d'une bonne utilisation des deniers publics". Pour rappel, un autre conseiller communal, membre de cette assemblée, vous avait soumis cette suggestion. Il s'agit de quelqu'un d'averti – et je crois très peu au hasard … 

 

En ce qui concerne Saint-Laurent, il est question de l'élaboration d'un partenariat public-privé, intégrant ce qu'il reste de l'état-major, à savoir une quinzaine de personnes.

 

S'agissant de l'externalisation des compétences, Rocourt est spécialisé dans l'entretien et le reconditionnement de matériel militaire avec de hautes compétences en mécanique, soudure, peinture, optique ou hydraulique. C'est là où les pièces détachées des F-16 ont été valorisées, par exemple.

 

J'aimerais, dès lors, monsieur le ministre, vous poser les questions suivantes.

 

Pouvez-vous nous confirmer les dires bien détaillés de ce conseiller communal MR qui est aussi, je le répète, conseiller Défense au cabinet du premier ministre? D'où proviennent ses informations?

 

Envisagez-vous d'utiliser la caserne de Rocourt comme un nouveau quartier de la police fédérale?

 

Envisagez-vous un partenariat public-privé pour la caserne de Saint-Laurent?

 

Où seraient répartis ces 650 emplois?

 

Quid de la préservation des compétences et de l'expertise de ces quartiers?

 

20.02  Steven Vandeput, ministre: Madame Fernandez Fernandez, je ne sais pas où le conseiller communal a obtenu cette information. Je ne peux donc pas la confirmer.

 

Comme je l'ai déjà annoncé dans la presse à l'occasion de réponses à maintes questions, j'ai proposé au gouvernement une vision stratégique à long terme pour la Défense. Cette vision sera développée en plusieurs phases; en principe, le volet infrastructure fera partie de la dernière.

 

Je serai alors en mesure de vous informer quant à l'avenir des sites militaires sur le territoire de la province de Liège, où je suis en correspondance avec chaque commune. Après l'été 2015, j'espère pouvoir vous donner une réponse. Vous comprendrez aisément que je ne suis pas en mesure de me prononcer à ce sujet avant que le plan ne soit validé par le gouvernement.

 

20.03  Julie Fernandez Fernandez (PS): Monsieur le ministre, je devinais un peu vos réponses, mais vous comprendrez que, tant en qualité de mandataire locale que de membre de cette assemblée, je sois évidemment interpellée par les dires du conseiller Défense du premier ministre. Je vais vous lancer une deuxième invitation, pas de venir à Liège parce que je sais que votre agenda est chargé, mais peut-être d'interpeller … 

 

20.04  Steven Vandeput, ministre: (hors micro)

 

20.05  Julie Fernandez Fernandez (PS): Oui, je sais, je ne vous remets pas du tout en cause, monsieur le ministre, pas sur ce sujet-là en tout cas.

 

Je me dis qu'il serait peut-être intéressant que vous vous entreteniez avec le premier ministre concernant les informations que véhiculent ses conseillers; peut-être dans quelques mois allons-nous découvrir que les conseillers du premier ministre sont voyants, si effectivement ce qui a été annoncé par le conseiller communal se retrouve dans ce plan stratégique!

 

Je ne crois pas au hasard. Vous commencez un peu à me connaître et je suppose donc que vous ne doutez pas que mes collègues et moi-même serons attentifs à ce sujet.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

21 Questions jointes de

- Mme Julie Fernandez Fernandez au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les 79 militaires renvoyés pour 'raisons psychologiques'" (n° 5580)

- Mme Karolien Grosemans au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le projet pilote qui sera mené dans le cadre du screening des troubles de stress post-traumatique" (n° 5702)

21 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Julie Fernandez Fernandez aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de 79 militairen die uit de dienst werden ontslagen om psychologische redenen" (nr. 5580)

- mevrouw Karolien Grosemans aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de testcase in het kader van de screening op posttraumatische stressstoornissen" (nr. 5702)

 

21.01  Julie Fernandez Fernandez (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, nous avons appris par la presse que 79 militaires ont été renvoyés pour raisons psychologiques durant l’année 2014. De plus, 111 soldats ont été remerciés car leur condition physique n’était pas suffisante. Trente-deux militaires combinaient les deux problèmes. En effet, les missions à l’étranger loin de leur famille, leurs responsabilités ainsi que les drames qu’ils sont amenés à vivre potentiellement peuvent avoir un impact sur leur santé mentale. Cela aurait même des conséquences sur l’augmentation du taux de suicide chaque année à l’armée.

 

C’est le chef de corps qui demande une visite médicale pour vérifier l’aptitude au travail en cas de doute sur un soldat. Si les conclusions sont négatives, le militaire passe devant une commission chargée de statuer sur son avenir sur la base d’une nouvelle expertise.

 

Monsieur le ministre, que couvrent exactement les termes de troubles psychologiques? Ces départs sont-ils acceptés par les militaires ou s'agit-il plutôt de départs forcés? Y a-t-il un accompagnement psychosocial avant de congédier les militaires? Nous avons déjà eu un échange à ce sujet. Sont-ils suivis par le Centre pour la santé mentale de l’Hôpital militaire avant d’être renvoyés? La solution de la Défense aux problèmes psychologiques des militaires qui est de les remercier n’est-elle pas d’autant plus source de risques d’amplification de ces problèmes? Au vu du délai qui se rapproche, pensez-vous que votre étude relative à l'encadrement structurel au retour des missions sera bien intégrée au plan stratégique?

 

21.02  Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, in de commissievergadering van 22 april hebt u naar aanleiding van mijn vraag over de problematiek van posttraumatische stressstoornis gezegd dat Defensie deze problematiek van nabij volgt en dat er op dat moment werd gewerkt aan een tweeledig programma. Dat programma zou toelaten om militairen die tijdens een buitenlandse missie aan kritische incidenten worden blootgesteld, na hun terugkeer op individuele basis te onderzoeken en om systematisch alle militairen te screenen op het einde van een zending. Een eerste testcase zou snel van start gaan.

 

Mijnheer de minister, ik wil aan de hand van volgende vragen om een stand van zaken vragen.

 

Is hierover meer nieuws? Over welke militairen gaat het precies? Wij sluiten immers een aantal missies af, althans voorlopig.

 

Als er al werd gecommuniceerd ten aanzien van de militairen, hoe reageert het militair personeel dan op deze testcase? Zijn zij al op de hoogte ervan? Is er al in een planning en een timing voorzien voor de testcase?

 

Hebt u al zicht op de inhoudelijke uitwerking ervan? Voor wie is het bedoeld, wat houdt het in en wie zal het uitwerken?

 

Wanneer worden de eerste resultaten verwacht?

 

21.03  Steven Vandeput, ministre: Mesdames, la notion de trouble psychologique est une formulation générique qui recouvre les maladies, signes et symptômes ayant trait à des désordres ou pathologies décrites dans les classifications internationales.

 

Dans les règlements définissant les critères d'aptitude médicale des militaires à l'exercice de leur métier, ces éléments interviennent dans la définition du profil médical. Lorsque certains signes, symptômes ou maladies mènent à des dysfonctionnements individuels, certains militaires doivent comparaître devant la commission militaire d'aptitude et de réforme qui statue sur la possibilité de poursuivre ou non une carrière à la Défense.

 

La décision de se séparer d'un collaborateur n'est jamais que la conclusion ultime, lorsque toutes les autres pistes de réintégration et de reclassement ont été analysées et envisagées mais s'avèrent inappropriées. Dans certains cas, il apparaît que ceci constitue la seule option possible. Ce mécanisme n'est pas neuf. La réglementation en la matière date de 2005.

 

Quant au soutien psychosocial, sachez que j'accorde une attention particulière à l'encadrement structurel au retour de missions et qu'à ce titre, j'ai demandé au département Wellbeing de l'état-major de développer un test case à ce sujet, dont la question de Mme Grosemans.

 

Om de posttraumatische stresstoornissen bij militairen op te volgen en indien nodig op te vangen, volgt Defensie een duaal spoor op basis van de eventuele individuele blootstelling aan stress, enerzijds, en op basis van de aard van de zending met een potentieel verhoogd risico op stress, anderzijds.

 

Wat betreft de maatregelen genomen in het kader van een zending met potentieel verhoogd risico op stress, wordt de piste gevolgd van een adaptatiesas aan het einde van de zending. Het adaptatiesas laat aan alle militairen van het betrokken detachement toe om een optimale terugkeer in de familie te realiseren en de operationaliteit voor toekomstige zendingen te garanderen.

 

Dit wordt — en dan heb ik het over een weliswaar heel beperkte testcase — bijvoorbeeld vandaag toegepast aan boord van het schip Godetia, dat na de operatie in de Middellandse Zee in steun van Frontex, terugvaart richting Zeebrugge. De bemanningsleden die aan stress werden blootgesteld of die aan trauma's lijden, krijgen hulp en bijstand van de ingescheepte medische ploeg en van de mentale raadgevers. Als blijkt dat een militair nog steun nodig heeft na zijn terugkeer in België, wordt op initiatief van de betrokken militair of van de medische keten voor een opvolging gezorgd zolang dat nodig is.

 

Bij mijn bezoek aan de Godetia heb ik inderdaad vastgesteld dat, terwijl men normaal zou denken dat een confrontatie met geweld voor stress zou kunnen zorgen, ook de confrontatie ter plaatse met het leed van wie werd gered een impact kan hebben op de gemoedstoestand van de militairen. In dat kader werden al tijdens de operatie bijzondere maatregelen genomen, maar wij hebben beslist om er bijzondere aandacht aan te besteden bij de terugkeer, die in een ietwat meer ontspannen sfeer verloopt.

 

21.04  Julie Fernandez Fernandez (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.

 

21.05  Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, ik ga het nog even hebben over die testcase waarover ik het had in mijn vraag.

 

Volgens mij zijn er twee mogelijkheden. Ofwel wordt die testcase negatief onthaald en zeggen de militairen dat er geen nood aan is. Maar ook dan lijkt het mij nog altijd heel erg positief dat er een testcase plaatsvond en de minister zijn nek heeft uitgestoken om te onderzoeken of er nood aan is. Ofwel wordt die testcase positief onthaald en daar ga ik eerlijk gezegd ook van uit.

 

Ik spreek vaak met militairen en ik heb ook vernomen dat op de Godetia verschillende militairen heel harde beelden hebben gezien. Ik meen dat de militairen dit heel positief zullen vinden en zullen aanvoelen dat er veel waardering is voor hun werk. Waarvoor dank.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 5679 van de heer De Vriendt werd omgezet in een schriftelijke vraag.

 

22 Vraag van de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de missie in Afghanistan" (nr. 5582)

22 Question de M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la mission en Afghanistan" (n° 5582)

 

22.01  Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, de NAVO ging op 1 januari 2015 van start met de missie Resolute Support in Afghanistan om plaatselijke troepen op te leiden en bij te staan. De missie zou oorspronkelijk tot december 2016 duren maar secretaris-generaal Stoltenberg bevestigde reeds dat de NAVO ook na 2016 aanwezig zou blijven in Afghanistan. Het Duitse leger is al enkele jaren actief in het noorden van Afghanistan. Dat Duitse leger is samen met onder andere het Belgische leger gevestigd in het kamp Marmal op de luchthaven van Mazar-i-Sharif. Het Duitse leger gaf recent aan zich begin 2016 te zullen terugtrekken uit het noorden van Afghanistan om zich te focussen op de opleidingsmissies in Kaboel.

 

Ik heb hierover enkele vragen.

 

Heeft de verhuis van het Duitse leger naar Kaboel gevolgen voor de Belgische militairen daar aanwezig? Zijn de Belgische militairen ook genoodzaakt richting Kaboel te trekken? Zullen er extra Belgische militairen moeten worden ingezet? Telt het Belgisch detachement in Mazar-i-Sharif nog steeds 54 militairen? In de pers sprak men van een zeventigtal militairen. Hoeveel Belgische militairen werken er in Kaboel op andere hoofdkwartieren of bij logistieke steunpunten? Ten slotte, hebt u zicht op de reden voor de verhuis van het Duitse detachement?

 

22.02 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Top, weerom zal ik mij van enig grapje onthouden.

 

In het najaar van 2015 start de operatie Resolute Support, afgekort RSM, met de sequentiële terugtrekking van alle troepen, ontplooid in de regionale Training, Advice and Assist Commands of TAAC. In de laatste fase van RSM zullen alle troepen in de regio Kaboel gelegerd worden. De TAAC North in Mazar-i-Sharif zal in de eerste heflt van 2016 worden gesloten, zoals destijds gepland. Wij maken daarvan deel uit.

 

De afbouw van de Duitse aanwezigheid in Mazar-i-Sharif werd reeds lang gepland, zoals gezegd, en die planning werd ook gecommuniceerd aan alle landen die met Duitsland samenwerkten in het noorden van Afghanistan, dus ook aan ons. Deze mededeling is dus geen verrassing voor Defensie en ligt in lijn met wat gepland was en is. De ministers van Defensie van de TAAC-Northlanden kwamen trouwens nog bijeen twee weken geleden, op 25 juni, in de rand van de NAVO-top.

 

Het Belgische detachement in het kamp Marmal in Mazar-i-Sharif telt actueel 58 militairen. Het aantal Belgische militairen in Kaboel bedraagt zeven.

 

Er is soms verwarring, mijnheer Top, laat mij dat uitleggen. Als wij spreken over een geplande 70 man voor de operatie, kan dat tussenin nogal fluctueren, met een maximum van 70. Ten gevolge van de sluiting van TAAC North zal het aantal Belgen in Afghanistan vanaf begin 2016 geleidelijk aan afnemen. Er is geen sprake van een verhoging van het aantal Belgische militairen elders in Afghanistan. Wel is het mogelijk dat er een beperkte Redeployment Task Force of RDTF wordt ontplooid in Mazar-i-Sharif, om de terugkeer van de Belgische militairen en hun materieel te vergemakkelijken. Vandaag is het ook zo dat wij met onze CBRM-ploegen vooral bezig zijn met ontsmetting van materiaal van terugkerende ploegen. Het zou kunnen dat wij op het einde een tandje bijsteken om dat binnen de planning af te werken.

 

22.03  Alain Top (sp.a): Dank u voor het antwoord, het is meer dan voldoende.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

23 Question de M. Sébastian Pirlot au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la part du PIB consacrée à la Défense nationale" (n° 5596)

23 Vraag van de heer Sébastian Pirlot aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het percentage van het bbp dat aan Defensie wordt besteed" (nr. 5596)

 

23.01  Sébastian Pirlot (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, comme chaque année, l'OTAN a publié son classement des dépenses de Défense de ses États membres. De par les coupes budgétaires décidées par ce gouvernement, la Belgique y a encore reculé et se situe désormais à l'avant-dernière place aux côtés de la Hongrie et de l'Espagne, ne précédant que le Luxembourg.

 

Nous le savons, vous avez indiqué désirer une stabilisation de votre budget alors que ce sera vraisemblablement extrêmement difficile sous cette législature. En effet, les moyens dont vous disposez ont été rabotés dès l'entrée en fonction du gouvernement en octobre 2014, passant à 2,1 milliards d'euros (soit 0,48 % du PIB) en 2019.

 

J'aimerais dès lors, monsieur le ministre, vous poser les questions suivantes.

 

Quelles sont clairement les ambitions du gouvernement en termes de pourcentage du PIB consacré à la Défense sous cette législature?

 

Même si seulement cinq pays répondent à cet objectif chiffré, l'OTAN a encore demandé à ses États membres, lors de son dernier sommet au Pays de Galles, que ceux-ci consacrent 2 % de leur PIB à la Défense d'ici 2024. À l'époque sous le régime des affaires courantes, la Belgique a-t-elle formulé des réserves sur ces conclusions? Comment le gouvernement actuel, désormais de plein exercice, se positionne-t-il vis-à-vis de ces conclusions?

 

Enfin, dans les conditions budgétaires que ce gouvernement a décidées, comment pouvez-vous prétendre rédiger un plan stratégique à quinze ans qui prévoirait de tripler le budget de l'armée entre 2020 et 2030, pour l'amener dans la moyenne européenne? Comment pouvez-vous vous engager dans de telles proportions pour des dépenses qui devront être décidées par les prochains gouvernements? Quelles sont dès lors vos pistes pour augmenter le budget de votre département?

 

23.02  Steven Vandeput, ministre: Monsieur le président, les ambitions du gouvernement en termes de pourcentage du PIB consacré à la Défense sous cette législature feront partie intégrante du plan stratégique qui sera approuvé par le Conseil des ministres.

 

Une remarque préliminaire: quand on parle de 2,1 milliards d'euros, il s'agit du budget Défense; quand on parle d'un pourcentage du PIB dans le cadre de l'OTAN, cela inclut aussi les pensions. La distinction est importante car les chiffres sont différents.

 

La Déclaration du sommet du Conseil de l'Atlantique Nord, qui s'est tenu au Pays de Galles les 4 et 5 septembre 2014, a été actée par tous les chefs d'État, y compris le nôtre.

 

Une discussion sur les dépenses de Défense aura lieu au sommet de juillet 2016 à Varsovie. Dans la note de vision stratégique que j'ai présentée au kern le 8 mai, et qui constitue la base de discussion pour le plan stratégique pour la Défense, j'ai proposé un scénario qui inverse la tendance à la baisse des budgets de Défense avec un effort budgétaire – pensions de Défense y compris - de 1,6 % du PIB. Cela correspond à la moyenne actuelle des pays européens de l'OTAN.

 

Bien sûr, le scénario définitif fait partie du plan stratégique qui est un projet pan-gouvernemental, soit du gouvernement complet.

 

L'accord de gouvernement est clair: la Belgique restera un partenaire solidaire et crédible au sein de l'OTAN. Un budget solidaire est un facteur important pour ceci car il est nécessaire pour les investissements correspondants. La volonté des chefs d'État et de gouvernement pendant le sommet de l'OTAN du Pays de Galles d'aller dans ce sens était aussi claire, comme déjà mentionné.

 

La Défense a un caractère intergénérationnel. D'une part, les décisions capacitaires d'aujourd'hui seront essentielles pour la sécurité de tous les Belges et de nos partenaires internationaux pour les prochaines décennies. Les capacités comprennent des matériels militaires qui ont une durée de vie de plusieurs décennies. D'autre part, l'acquisition de ces capacités nécessite un planning intergénérationnel, étant donné qu'en règle générale, le processus d'acquisition et de mise en œuvre est long. Je reprends l'exemple des A400M qui ont été commandés par votre ami, M. Flahaut, à l'époque et qui seront livrés en 2019. On commence à payer dès 2017 mais ils ne seront fournis qu'en 2019.

 

Le passé démontre que les décisions d'acquisition prises dans le cadre du plan stratégique précédent (celles de 2000 étaient de M. Flahaut) ont un effet sur une, deux, voire trois législatures. À titre d'exemple, comme je l'ai déjà mentionné, les A400M sont compréhensibles pour tout le monde. Il est clair qu'il y a des décisions que nous devons prendre qui vont avoir des implications pour les gouvernements suivants. Étant ministre de la Défense et concerné par la sécurité de nos enfants, je crois qu'il faut prendre les décisions nécessaires.

 

23.03  Sébastian Pirlot (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie.

 

Selon mes informations, il y a toutefois bien eu des réserves de la Belgique au sommet du Pays de Galles.

 

Dans ma réplique, vous me permettrez de faire un peu d'humour. D'abord, je note avec satisfaction que vous considérez que vous avez gardé le meilleur pour la fin. J'ai aussi appris via votre réponse à M. Penris que vous étiez d'accord de passer une journée complète en ma compagnie. Je vais donc vous communiquer quelques dates pour que nous convenions d'un rendez-vous afin que vous m'expliquiez en détail le futur plan stratégique et l'augmentation de la part de la Défense dans le PIB via des placements suggérés par De Tijd, si j'ai bien compris. Je relaierai ensuite ces informations à mon tour à mon collègue de l'opposition, M. Yüksel.

 

23.04  Steven Vandeput, ministre: J'ai cité le rapport de la commission.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

24 Question de M. Sébastian Pirlot au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la stratégie de la Belgique au sein de l'OTAN vis-à-vis de la Russie" (n° 5648)

24 Vraag van de heer Sébastian Pirlot aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de Belgische strategie ten aanzien van Rusland in NAVO-verband" (nr. 5648)

 

24.01  Sébastian Pirlot (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, 1 500, c'est le nombre de soldats que la Belgique a promis l'an prochain à la force de réaction très rapide de l'OTAN, surnommée Fer de lance, dans un contexte où les tensions continuent de monter à l'Est de l'Europe, depuis l'annexion de la Crimée par la Russie en mars 2014.

 

Via la presse, nous avons pu apprendre que ce battle group belge sera bâti autour du 2e bataillon commando de Flawinne et ne sera déployé que sur ordre du SACEUR. Outre ces soldats mis à disposition, quatre F-16 participent, depuis le 5 janvier et jusqu'à la fin août, à l'opération de police aérienne de l'OTAN au-dessus de la mer Baltique. Suite à ces tensions, l'OTAN a décidé de faire évoluer l'opération Baltic Air Policing en quadruplant ses capacités.

 

Monsieur le ministre, dans ce contexte, j'aimerais vous poser les questions suivantes.

 

Pourquoi la Belgique a-t-elle décidé de mettre 1 500 de ses soldats à disposition de cette opération Fer de lance de l'OTAN? Comment expliquez-vous ce chiffre, qui représente presque trois fois le nombre total de militaires belges actuellement déployés à l'étranger?

 

Dans les conditions budgétaires de votre département, comment une telle mobilisation de notre pays serait-elle possible tant sur le plan financier ou de l'entraînement que des ressources humaines, alors que tous ces postes sont touchés par les économies décidées par le gouvernement? Selon quelles modalités et quel timing ce battle group belge pourrait-il dès lors être déployé au sein de la force OTAN Fer de lance? Quelles sont les limites de l'engagement belge au sein d'une telle force?

 

Quel bilan tirez-vous de l'actuelle mission de police aérienne à laquelle participe la Belgique? Notre participation au sein de celle-ci sera-t-elle prolongée ou reconduite ultérieurement? Enfin, et plus globalement au sein de l'OTAN, quelle est la position de notre pays vis-à-vis de la Russie dans ce contexte sur les plans diplomatique et militaire? Comment l'OTAN tente-t-elle de participer à une désescalade dans la situation que l'on connaît? La PSDC a-t-elle, selon vous, un rôle complémentaire à jouer dans ce contexte (par exemple sur le plan humanitaire) en appui avec le SEAE?

 

24.02  Steven Vandeput, ministre: La Belgique se doit, en tant que partenaire fiable de l'OTAN, d'apporter sa juste contribution à la NATO Response Force (NRF). Pour ce faire, notre pays participe en apportant un détachement important tous les 4 à 6 ans. C'est notamment le cas en 2016 quand la Belgique a décidé d'inclure les troupes qui étaient déjà prévues pour la NRF en 2016 dans la Very High Readiness Joint Task Force (VJTF) de la NRF.

 

D'autres années, la Belgique participe avec un nombre réduit de militaires dans certaines capacités spécifiques. Notre participation est donc basée sur une contribution pluriannuelle et non sur la seule année 2016. Les troupes NRF peuvent être engagées aussi bien pour la défense collective de l'Alliance que pour une opération de crise Crisis Response. Le détachement participant à la VJTF est sur un préavis de 5 à 7 jours. En cas d'activation de la VJTF par une décision du North Atlantic Council, premier lieu où est prise la décision, c'est le Conseil des ministres qui doit encore approuver le déploiement des militaires belges. Là aussi, nous respectons la Constitution. Notre contribution est donc toujours soumise à une autorisation politique préalable.

 

Vu le caractère hypothétique d'un engagement réel, il est impossible d'y affecter a priori une partie du budget de la Défense. Pour le financement d'un engagement réel éventuel d'une force d'intervention, la Défense appliquera le principe approuvé par le Conseil des ministres du 6 juin 2008. L'engagement réel décidé au cas par cas par le gouvernement fera alors l'objet de budgets exceptionnels. Ces budgets exceptionnels complèteront le poste Engagements du budget de la Défense lorsque la décision de participation sera prise. C'est conditionnel.

 

S'inscrivant dans les mesures de reinsurance incluses dans le Readiness Action Plan approuvées lors du Sommet de l'OTAN au Pays de Galles en 2014, la Belgique s'est en outre engagée à fournir un détachement de quatre F-16. Depuis la base de Malbork en Pologne, pendant les huit premiers mois de l'année 2015, ces avions contribuent à l'intégrité de l'espace aérien des pays baltes.

 

La faible augmentation du nombre d'intrusions démontre l'efficacité d'un tel dispositif. La Belgique a jusqu'à présent dû intervenir moins d'une dizaine de fois lors d'incidents liés aux intrusions non coordonnées dans l'espace aérien. Le nombre d'interventions a toutefois augmenté ces dernières semaines. Demain, lors de la commission spéciale, toutes les explications seront données. Toutes les interventions belges ont été effectuées en respectant les règles internationales en vigueur et n'ont jusqu'à présent engendré aucun incident particulier.

 

L'OTAN est actuellement dans une phase d'évaluation de ces mesures de reinsurance, y compris l'augmentation de la mission de police de l'air pour l'année 2016.

 

En cas de prolongation de cette mesure, la Belgique s'est dite prête à étudier une nouvelle participation en 2016 sur base d'une demande spécifique de l'OTAN. Concernant la position de la Belgique vis-à-vis de la Russie, je vous prie de vous adresser à mon collègue le ministre des Affaires étrangères.

 

24.03  Sébastian Pirlot (PS): Je remercie le ministre pour ses réponses complètes.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

25 Question de Mme Isabelle Poncelet au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le suivi accordé à la problématique de l'inégalité de traitement entre orphelins de guerre et orphelins de prisonnier politique" (n° 5701)

25 Vraag van mevrouw Isabelle Poncelet aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de opvolging van de problematiek van de ongelijke behandeling van oorlogswezen en wezen van politieke gevangenen" (nr. 5701)

 

25.01  Isabelle Poncelet (cdH): Monsieur le ministre, le 27 mai dernier, je vous interrogeais sur cette question de l'inégalité de traitement entre orphelins de guerre et orphelins de prisonnier politique. Je ne reviens pas sur la question. Au-delà des éléments de contexte que vous avez pu me fournir ce jour-là afin de tenter d'expliquer cette situation, vous m'aviez aussi indiqué que vous étiez prêt, via votre délégué, à faire à nouveau soumettre cette problématique au Conseil supérieur des invalides de guerre, anciens combattants et victimes de guerre.

 

Monsieur le ministre, depuis nos derniers échanges, avez-vous pu soumettre cette problématique au Conseil supérieur? Si non, pourquoi? Et si oui, quel a été le résultat de vos démarches? Le Conseil supérieur vous a-t-il déjà transmis une réponse ou alors quand prévoit-il de le faire?

 

Par ailleurs, pouvez-vous me préciser la composition actuelle de ce Conseil supérieur des invalides de guerre, anciens combattants et victimes de guerre? Enfin, vous m'aviez indiqué qu'il n'existait aucun recensement officiel des orphelins de militaires tués au combat, ce qui expliquerait en partie la difficulté d'envisager et d'évaluer l'extension des avantages à cette catégorie. Il me semble pourtant que ce relevé ne doit pas être très difficile à effectuer sur base des archives de la Défense ou d'autres services de l'État.

 

Qu'en est-il exactement? Qu'est-ce qui pourrait expliquer qu'on a pu recenser les orphelins de prisonniers politiques mais qu'on ne pourrait pas faire de même pour les orphelins de militaires tués au combat? Bref, la question fondamentale reste toujours la même: que comptez-vous faire pour mettre enfin un terme à cette discrimination? Envisagez-vous de modifier rapidement l'arrêté royal du 23 décembre 2002 pour qu'il garantisse enfin une égalité de traitement entre tous les orphelins de guerre et orphelins de prisonniers politiques?

 

25.02  Steven Vandeput, ministre: Madame Poncelet, comme je m'y étais engagé, le problème soulevé a été transmis par mon délégué au Conseil supérieur des invalides de guerre, anciens combattants et victimes de guerre, institué par la loi du 8 août 1981. Il comprend des membres représentant les associations patriotiques et les associations de déportés, réfractaires et victimes civiles des deux guerres. Ce Conseil rendra un avis lors de sa prochaine réunion qui aura lieu en septembre.

 

Enfin, pour ce qui concerne le recensement des orphelins de militaires tués au combat et la différence de traitement avec les orphelins de prisonniers politiques, il convient de savoir que pour ces derniers, des commissions de reconnaissance avaient été mises en place à l'issue de la Seconde Guerre mondiale. Elles ressortissaient au département de la Reconstruction, de sorte qu'il existe à titre individuel des documents reconnaissant le caractère d'ayants droit aux intéressés. Ce n'est pas le cas pour les orphelins de militaires tués au combat. Les archives de la Défense ou le registre national ne reprennent pas la qualité d'orphelin de militaire tué au combat.

 

En conclusion, le Conseil supérieur se prononcera en septembre sur l'éventuelle discrimination ainsi que sur l'éventuelle nécessité d'adaptation des dispositions réglementaires ou tout autre moyen de répondre à cette question.

 

25.03  Isabelle Poncelet (cdH): Monsieur le ministre, nous attendrons jusqu'en septembre. Je reviendrai vous interroger à ce sujet après la réunion du Conseil.

 

Je vous remercie pour votre réponse.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 16.23 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.23 uur.