Commissie
voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt |
Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et
de la Fonction publique |
van Woensdag 1 juli 2015 Namiddag ______ |
du Mercredi 1er juillet 2015 Après-midi ______ |
De vergadering wordt geopend om 14.42 uur en voorgezeten door de heer Brecht Vermeulen
La séance est ouverte à 14.42 heures et présidée par M. Brecht Vermeulen.
De voorzitter: Als ik mij niet vergis, zijn de heer Demon en de heer Terwingen overeengekomen dat de heer Terwingen de eerste vraag mag stellen.
01 Vraag van de heer Raf Terwingen aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de verdeling van de middelen voor de strategische veiligheids- en preventieplannen" (nr. 4978)
01 Question de M. Raf Terwingen au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "la distribution des moyens alloués aux plans stratégiques de sécurité et de prévention" (n° 4978)
01.01 Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de voorzitter, ik wil mijn collega, de heer Demon, heel hartelijk danken.
Mijnheer de minister, mijn vraag gaat over de strategische veiligheids- en preventieplannen. Ik moet u eerlijk zeggen dat ik deze vraag niet enkel stel als federaal parlementslid maar ook met het petje op van burgemeester van Maasmechelen.
Bij analyse van de veiligheidsplannen bleek dat de tegemoetkomingen nogal kunnen verschillen. Onlangs is er nog een wijziging van de wet gekomen waarbij er twee cumulatieve, bijkomende criteria zijn gesteld, namelijk een bevolkingsaantal hoger dan 30 000 en een welvaartsindex onder het Belgisch gemiddelde. Hierdoor kan ook een aantal andere gemeenten toetreden tot de veiligheids- en preventieplannen.
Mijnheer de minister, zoals ik al zei, de bedragen die de gemeenten ontvangen, lopen sterk uiteen.
Ten eerste, op basis van welke criteria worden de tegemoetkomingen op dit ogenblik verdeeld onder de gemeenten?
Ten tweede, een en ander maakt ook deel uit van het regeerakkoord of van een herziening daarvan. Hoe staat het daarmee? Wat is de stand van zaken? Hoe zult u daar verder mee omgaan?
Ten derde, is het mogelijk dat er, op basis van de evaluatie die moet gebeuren ingevolge het regeerakkoord, voor gemeenten met bepaalde specifieke en thans actuele problemen — ik denk aan radicalisme maar ik voeg er in een adem bijvoorbeeld ook criminele motorbendes aan toe — bepaalde argumenten of criteria pro of contra kunnen spelen?
01.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer Terwingen, in het verleden, sinds de ontwikkeling van de veiligheidscontracten in 1992, werden de middelen verdeeld volgens de behoeften van de steden en de gemeenten. Daarna werd de budgettaire verdeling beïnvloed door de diverse structurele veranderingen wat de contracten betreft, bijvoorbeeld de verdwijning van de politionele aspecten, de stedelijke heropleving, de creatie van een toelage ex-veiligheidscontracten en de fusie van de drugsplannen en de veiligheids- en preventiecontracten tot één benaming.
Het is zeker niet mijn bedoeling om het budget dat aan dit beleid toegewezen is te verkleinen. Ik herinner eraan dat de budgetten toegekend in het kader van de strategische veiligheids- en preventieplannen 2014-2017 gegarandeerd zijn tot het einde van deze cyclus en reglementair opgenomen zijn in het KB van 7 november 2013 betreffende de strategische veiligheids- en preventieplannen en de dispositieven van de gemeenschapswachten.
Ik wil daadwerkelijk, overeenkomstig het regeerakkoord, een methodologie uitwerken met de verschillende partners om te komen tot een impactevaluatie van de strategische veiligheids- en preventieplannen. Het lijkt mij noodzakelijk de actoren op het terrein bij dit evaluatie-initiatief te betrekken om de verschillende struikelblokken in verband met de toepasbaarheid van het wetenschappelijk onderzoek te vermijden. Immers, de doelstelling van deze evaluatie moet er meer bepaald in bestaan de samenhang van de acties te verbeteren, de goede praktijken te identificeren en aan te wenden en een efficiënt gebruik van de overheidsmiddelen te waarborgen.
Het is in deze optiek dat het optreden van de administratie sinds 2007 om de verschillende gegevens en realisaties van de aangewende dispositieven in het kader van dit strategisch veiligheids- en preventieplan te verzamelen, moet worden begrepen.
Zullen in het bijzonder op de voorgrond gesteld worden: de transversale evaluatie tijdens de cyclus 2007-2010 en de toekomstige cartografie van de cyclus 2014-2017, die ertoe strekt alle acties ondernomen door de verschillende steden en gemeenten in het kader van het beleid van Binnenlandse Zaken nauwkeurig op te lijsten. De resultaten en de analyse van al deze evaluatiewerkzaamheden zullen als basis dienen voor de eventuele implementatie van nieuwe methodologieën en een aangepast normatief kader. Het is echter niet de bedoeling om dat kader te veranderen tijdens deze cyclus die reglementair vastgelegd wordt voor een duur van vier jaar, tot 31 december 2017. Het is dus ter voorbereiding van de nieuwe cyclus die op 1 januari 2018 moet ingaan.
Ik kom tot uw derde vraag.
De kwestie van de middelen die worden toegekend aan de gemeenten om radicalisme te bestrijden, wordt thans door de regering bestudeerd. Deze kwestie houdt immers verband met de toelage die wordt toegekend in het kader van de maatregelen betreffende de voormalige veiligheids- en samenlevingscontracten. Momenteel worden immers via deze maatregelen tien pilootsteden gefinancierd. Ik wijs er tevens op dat de strijd tegen het radicalisme volledig aansluit op het actieveld van de strategische veiligheids- en preventieplannen en dat de steden en gemeenten de mogelijkheid hebben hun strategisch plan jaarlijks te wijzigen, maar eveneens in uitzonderlijke gevallen wijzigingen aan te brengen buiten de hiervoor voorzien periode, op basis van een omstandige motivatie.
01.03 Raf Terwingen (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw duidelijk en transparant antwoord.
Ik zal u een voorbeeld geven – ik wil niet klagen of Calimero spelen, ik geef gewoon de feiten.
Maasmechelen krijgt 41 000 euro ingevolge het veiligheids- en preventieplan. Ik heb goed gehoord dat dit niet zal veranderen tot 31 december 2017. Bilzen, een klein provinciestadje in het midden van Limburg, net ingestapt, krijgt 71 000 euro. Ik kan nog interessante cijfers aanhalen, maar, nogmaals, wij zullen in Maasmechelen onze boontjes wel doppen. Brugge, niet te vergelijken met Maasmechelen, dat weet ik ook wel, krijgt zowat 700 000 euro. Sint-Truiden, ongeveer vergelijkbaar maar iets meer verstedelijkt dan Maasmechelen, krijgt vier keer zoveel, namelijk 182 000 euro. Ik stel alleen maar vast dat het belangrijk is om daar naar te kijken.
Misschien nog dit weetje.
Genk dat aan Maasmechelen grenst, maar weliswaar veel groter is, krijgt dertig keer meer van het preventieplan. Men mag geen appelen met peren vergelijken, maar een evaluatie dringt zich op. U zult dat doen.
Ik durf pleiten voor meer en snellere flexibiliteit gezien de concrete problemen op het terrein. Misschien kan er meer flexibiliteit aan de dag worden gelegd door uw ambt en tijdens de lopende programmatie, want gemeenten kunnen hun plannen wel wijzigen tijdens de lopende programmatie, maar het budget blijft hetzelfde. Misschien kan er in de toekomst toch wat meer flexibiliteit komen die uw ambt in staat stelt om bepaalde gemeenten, die bijvoorbeeld met grenscriminaliteit te kampen hebben, beter te ondersteunen.
Ik meen dat wij, enerzijds, te maken hebben met een log instrument dat tot 2017 van toepassing is. Pacta sunt servanda, dat weet ik ook. Misschien kan er nadien enige flexibiliteit komen. Anderzijds, is blijkbaar ook sprake van een aantal historisch verankerde bedragen die sinds de jaren 90 zijn vastgelegd en die erg uiteenlopend zijn. Als voorbeeld kan ik ook nog Houthalen-Helchteren aanhalen. Deze gemeente heeft te kampen met dezelfde problematiek als Maasmechelen. Houthalen-Helchteren heeft ongeveer 30 000 inwoners en Maasmechelen ongeveer 40 000. Houthalen-Helchteren krijgt 226 000 euro. Ik meen dat ter zake een groot aantal criteria spelen, maar toch zijn er volgens mij onverklaarbare verschillen.
Ik ben blij met uw antwoord. U zult alles evalueren. Ik pleit alvast voor meer flexibiliteit.
L'incident est clos.
02 Vraag van mevrouw Veerle Heeren aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de opstart van het mobile office bij de lokale politie" (nr. 4685)
02 Question de Mme Veerle Heeren au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "le lancement des bureaux de police mobiles" (n° 4685)
02.01 Veerle Heeren (CD&V): Mijnheer de minister, ik ga ervan uit dat veel politiezones vorig jaar of dit jaar zijn gestart met de mobile offices. Het project heet ISIS, mobile office voor interventieleden. De vraag komt vanuit de lokale besturen, maar tegelijk krijgen heel veel politiezones ermee te maken. Er wordt 15 000 euro geïnvesteerd in de toekomst van ICT en de verdere ondersteuning van de operationele werking van die leden. Het gekke is – dan komt de vraag natuurlijk bij de federale parlementsleden – dat er procedureproblemen waren op het federale niveau, meer bepaald over de goedkeuring en de uitbreiding van de samenwerkingsovereenkomst tussen de lokale politie en ‘ICT Shared Services’. Als ik het goed heb opgezocht, dan zijn dat diensten van Kanselarij van de Eerste Minister die voor de geïntegreerde politie gaan werken en tegelijk ook die diensten beheren. Enerzijds, gaat het over het thema ‘anders werken’, anderzijds, over het thema ‘mobiel werken’.
Een paar weken geleden hadden we de informatie dat het project operationeel zou zijn voor de zomer. Vandaag is het 1 juli.
Hebt u de samenwerkingsovereenkomst om mobiel werken vanuit lokale politiezones mogelijk te maken intussen goedgekeurd?
Ik ga ervan uit dat een mogelijk oponthoud hersteld kan worden. Er zijn bijkomende kosten gedaan voor software-updates.
Moeten de lokale zones dat betalen of financiert het federale niveau dat?
02.02 Minister Jan Jambon: Het protocolakkoord met de samenwerkingsovereenkomst tussen de Shared Service van de Kanselarij van de Eerste Minister en de geïntegreerde politie is heel belangrijk voor mij. Relatief kort na mijn aantreden heb ik van de directeur ICT en van de ICT-verantwoordelijke bij de Vaste Commissie een uiteenzetting gekregen over de toekomstvisie inzake ICT voor de geïntegreerde politie, het zogenaamde i-Police-project. Dat heette vroeger ISIS, maar in deze tijden van radicalisme en gewelddadig extremisme hebben we de naam gewijzigd in i-Police.
Het mobiele werk is een belangrijke eerste veruitwendiging van deze nieuwe toekomstfilosofie. We willen dan ook dat dit zo snel mogelijk wordt uitgerold. Wat de principes betreft, is er geen probleem. Wie voor de federale overheid werkt, moet voldoen aan een geheel van administratieve regels en procedures alvorens een dossier klaar is. Wanneer twee departementen, zijnde dat van de eerste minister en het mijne, samen een dossier moeten voorbereiden dan is dat nog een extra uitdaging.
Na de nodige stappen te hebben doorlopen via het ICT-monitoringcomité, twee inspecteurs van Financiën, in casu Binnenlandse Zaken en Kanselarij, is het dossier momenteel onderweg naar de minister van Begroting. Dan kan het geagendeerd worden op de Ministerraad. Dat is de stand van zaken.
De kosten om het systeem draaiende te houden zullen federaal worden gedragen. Maar de licentiekost en de kosten voor updates die verbonden zijn aan het gebruik zijn ten laste van de gebruikende diensten. Dat betekent dus dat ze ten laste zijn van de federale politie, voor wat de gebruikers van de federale politie betreft, en ten laste van de lokale korpsen, voor wat de eigen gebruikers betreft.
02.03 Veerle Heeren (CD&V): Dank u wel.
Ik ga er dan van uit dat de regering, alvorens in zomerreces te gaan, dit nog zal kunnen agenderen. Dat hoop ik althans.
Het incident is gesloten.
- Mme Vanessa Matz au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "la possibilité pour la police de patrouiller sur Internet" (n° 4706)
- M. Denis Ducarme au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "les cyberpatrouilles" (n° 4922)
- mevrouw Vanessa Matz aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de mogelijkheid voor de politie om op het internet te patrouilleren" (nr. 4706)
- de heer Denis Ducarme aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "cyberpatrouilles" (nr. 4922)
03.01 Vanessa Matz (cdH): Monsieur le président, monsieur le ministre, il y a quelques jours, vous annonciez, conformément à votre note de politique générale, la possibilité pour des policiers de patrouiller sur internet.
Vous avez également indiqué que vous ne vouliez pas conserver au niveau central ce service de police chargé de la cybercriminalité, mais au contraire le décentraliser au niveau des arrondissements.
Nous constatons qu'il existe une criminalité importante au niveau d'internet et que, dans le cadre de la lutte antiterroriste, le recrutement des jeunes se fait principalement par ce biais - selon des statistiques, près de 91 %.
Nous avons également discuté d'une proposition de loi que j'ai déposée à propos du retrait des contenus illégaux sur internet grâce à une procédure administrative.
Quelles seront les tâches assignées à cette future police sur internet? Quels en seront les objectifs et les limites?
Où en est votre projet de loi ou votre arrêté?
Qui sera en charge de cette nouvelle mission? Ferez-vous appel à une unité existante? Vous avez souhaité que les unités opérationnelles soient localisées dans les arrondissements mais ce type de criminalité dépasse largement ces frontières.
Qu'avez-vous prévu pour ces patrouilles de nouvelle génération?
La Commission de la protection de la vie privée a rendu un avis favorable à cette démarche. A-t-elle nuancé son avis par des conditions à respecter en matière des libertés individuelles?
03.02 Jan Jambon, ministre: Monsieur le président, chère collègue, la modification de la loi qui encadre légalement la patrouille sur internet a été prévue dans l'accord de gouvernement. Les modalités font actuellement l'objet de discussions avec les partenaires du gouvernement et je ne peux pas vous en dire plus à ce sujet ni au sujet du calendrier.
En ce qui concerne les unités régionales, vous vous basez sur deux hypothèses erronées. En effet, il existe également des unités de recherche spécialisées qui sont décentralisées, à savoir les unités régionales de lutte contre la cybercriminalité (RCCU).
Dans le passé, elles ont déjà traité avec succès d'importants dossiers. L'affaire d'espionnage chez Belgacom en est un bon exemple. Vous supposez en outre que les unités décentralisées n'opèrent qu'au sein de leur propre arrondissement. En réalité, les dossiers qu'elles gèrent les poussent bien souvent à franchir les frontières de leur arrondissement, voire même du pays, car comme vous le signalez à juste titre, la criminalité est un phénomène transfrontalier.
La mission des services centraux consiste à coordonner, à faciliter et au besoin à soutenir ces enquêtes. Le but n'est pas de reprendre une enquête. Cela n'a d'ailleurs jamais été leur mission. Il en va de même pour la mission consistant à patrouiller sur internet. La modification légale proposée sert à donner à chaque policier un cadre légal explicite lui permettant d'accéder à des espaces publics sur internet. Elle ne vise donc pas uniquement les équipes chargées spécifiquement de patrouiller, mais elles incluent également la présence en ligne de chaque policier dans les espaces publics et ce dans le cadre de l'exécution de ses missions légales. La mission qui consiste à patrouiller sur internet, mission assurée par des équipes spécialisées en la matière, pourra être organisée par n'importe quel service au sein de la police, par des services chargés de remplir les missions de la police administrative ou judiciaire. La discussion concernant la décentralisation n'a donc pas sa place ici et je rappelle que ce mouvement de décentralisation nous permet d'intensifier la lutte contre la cybercriminalité et de la rendre plus efficace.
Vu que l'optimalisation de la police fédérale est toujours en cours, il est trop tôt pour vous en dire plus sur la création d'une équipe dédiée à la recherche sur internet et de sa collaboration éventuelle avec les homologues à l'étranger dans ce contexte. À part cela, les services centraux de la police fédérale collaborent déjà sur plusieurs niveaux avec les services étrangers et continueront à le faire.
En ce qui concerne les garanties nécessaires concernant les droits et libertés de chacun, je vous renvoie à l'avis de la Commission de la protection de la vie privée en la matière. Nous tiendrons bien évidemment compte de ses remarques.
03.03 Vanessa Matz (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.
Vous apportez des éclaircissements par rapport à la presse qui donnait l'impression que cela serait une unité particulière de la police. D'après ce que je comprends, vous voulez donner la capacité à chaque policier d'opérer cette mission-là. Je suppose qu'en cas de problème un peu plus pointu, ils renverront vers le service spécialisé.
Je ne critique absolument pas la mesure, qui me semble positive. Nous parlons du terrorisme, mais nous savons qu'internet peut accueillir différentes formes de criminalité. Je tenais simplement à savoir ce qu'allait impliquer la décentralisation des services en ce domaine. Nous ne sommes pas d'accord sur ce point. Heureusement, car c'est inhérent à la démocratie!
En tout cas, si j'ai bien compris, il ne s'agit pas d'une unité spécialement chargée de cette mission. Nous attendrons donc avec intérêt votre projet de loi et, plus généralement, la réorganisation de la police fédérale.
L'incident est clos.
04 Vraag van de heer Franky Demon aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de aanraking van de politie met geesteszieken" (nr. 4752)
04 Question de M. Franky Demon au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "les contacts entre la police et des personnes souffrant de maladie mentale" (n° 4752)
04.01 Franky Demon (CD&V): Mijnheer de minister, elk jaar worden in België heel wat personen gedwongen opgenomen. In de meerderheid van de gevallen wordt de spoedeisende procedure toegepast met tussenkomst van Justitie en politie.
De politie komt vaak in contact met geesteszieken. Het aantal contacten zou zelfs stijgen door de vermaatschappelijking van de zorg. Er ontbreken meestal duidelijke richtlijnen voor de politie in verband met het omgaan met geesteszieke personen. Dergelijke personen dienen op een aangepaste manier te worden behandeld, onder andere zonder gebruik van geweld of handboeien, opsluiting in een politiecel. Soms worden politiemensen door ambulanciers gevraagd om in de ambulance plaats te nemen tijdens het vervoer van een geesteszieke, wanneer die wordt overgebracht naar een instelling.
Ik ga ervan uit dat de taak van de politie ter zake duidelijk zal worden in het kader van het kerntakendebat. In afwachting daarvan zou het goed zijn dat de politie weet hoe dat vandaag is geregeld, zodat ze gepast kan tussenbeide komen.
Mijnheer de minister, welke rol heeft de politie vandaag bij een gedwongen opname? Kan van de politiemensen verwacht worden dat zij het vervoer doen of plaatsnemen in een ambulance? Welke taak heeft de politie bij tussenkomsten in een psychiatrische instelling?
Zijn er richtlijnen, die de politie dient te volgen bij eventuele opsluiting van een geesteszieke? Is er in de basisopleiding van de politie aandacht voor het omgaan met geesteszieke personen?
04.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer Demon, dit wordt een uitgebreid antwoord want het is een veelomvattende problematiek.
Samengevat kan ik zeggen dat de rol van de politie er een is van bescherming van en bijstand aan personen, zeker aan kwetsbare personen. De politie oefent een toezichtsopdracht uit en verzekert de veiligheid van alle betrokken partijen. Dat is het algemeen kader, maar ik ga meer in detail.
In het kader van de uitvoering van hun eerstelijnsopdrachten, te weten op ieder moment en in alle omstandigheden bijdragen tot de bescherming van en de bijstand aan personen, zijn de leden van de politiediensten ertoe gehouden bijzondere aandacht te schenken aan de specifieke noden van de binnen onze maatschappij kwetsbare personen en, wanneer de situatie het vereist, een doorverwijzing naar de gespecialiseerde diensten te verzekeren.
Een persoon is geestesziek wanneer de toestand van geestesziekte reeds medisch werd vastgesteld, dus door een geneesheer. Ten aanzien van geesteszieken die hun gezondheid en veiligheid ernstig in gevaar brengen of die een ernstige bedreiging vormen voor het leven of de lichamelijke integriteit van anderen, oefenen de politiediensten op grond van artikel 18 van de wet op het politieambt een toezichtsopdracht uit. De politiediensten beletten dat zij ronddwalen en kunnen hen desnoods met dwang vatten. Dezelfde bevoegdheid bestaat ten aanzien van geesteszieken die hen gemeld zijn als ontvlucht uit de psychiatrische dienst waar zij in observatie waren gesteld of waar zij waren weerhouden.
Artikel 9 van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke vermeldt dat in spoedeisende gevallen de procureur des Konings kan beslissen dat de zieke ter observatie zal worden opgenomen in de psychiatrische dienst die hij aanwijst. De procureur des Konings treedt op hetzij ambtshalve na schriftelijk advies van een door hem aangestelde geneesheer, hetzij op schriftelijk verzoek van een belanghebbende. Dat verzoek moet vergezeld zijn van het in artikel 5 bedoelde medische verslag. Het advies of het verslag moet het spoedeisend karakter aantonen.
Hierbij onderstreep ik dat het niet aan de politie is om te beoordelen of de betrokkene mogelijks onder de voorwaarden van de gedwongen opname valt. Dat is uitsluitend een bevoegdheid van de geneesheer. De politie voert de beslissing uit. De beslissing of de betrokkene onder die voorwaarden valt, ligt bij de arts.
Nadat de geneesheer heeft beslist dat de betrokkene onder de voorwaarden van de gedwongen opname valt, hij het medisch getuigschrift daartoe heeft opgesteld en de hoogdringendheid heeft aangetoond, kan de procureur des Konings bevelen dat de betrokkene ter observatie zal worden opgenomen in een door hem aangewezen psychiatrische dienst. De aard van de door de procureur des Konings bevolen vrijheidsberoving betreft dan geen aanhouding, het is een beschermingsmaatregel. De aanhouding is niet bestuurlijk of gerechtelijk, het is een beschermingsmaatregel.
In alle gevallen moet de politionele interventie beantwoorden aan de beginselen van legaliteit, subsidiariteit, proportionaliteit en opportuniteit, de basisvoorwaarden voor het optreden van de politie. Die beginselen impliceren onder andere dat prioriteit dient te worden gegeven aan dialoog en aan de minst dwingende en radicale interventietechnieken. De interventiemodaliteiten dienen aangepast te worden aan zowel de na te streven doelstelling als aan de omstandigheden van de interventie. Die hangen af van bijvoorbeeld het gedrag en de kwetsbaarheid van de persoon ten aanzien van wie de interventie plaatsvindt. Uiteraard dienen de politieambtenaren ter plaatse te blijven, tot de opgeroepen geneesheer opnieuw vertrekt en dienen zij hierbij de nodige maatregelen te nemen, opdat de veiligheid van alle aanwezigen, bijvoorbeeld de familieleden, de geneesheer en de betrokkene zelf, kan worden gewaarborgd. De opgeroepen politieambtenaren kunnen echter zelf ook een geneesheer of ambulance oproepen op grond van de plicht tot bijstand aan personen waarvan de gezondheid – in dit geval dan de mentale gezondheid – de tussenkomst van een geneesheer vereist of lijkt te vereisen. Op basis van de vaststellingen van de geneesheer kan de opname ter observatie en de hiermee gepaard gaande vrijheidsberoving door de procureur des Konings worden bevolen.
Kortom, de politie kan op basis van een vermoeden een arts oproepen, die oordeelt dat er iets aan de hand is, maar het is uiteindelijk de procureur des Konings, die de toestemming geeft. In elk geval moet de procureur des Konings gecontacteerd en geïnformeerd worden.
Indien de opneming ter observatie door de procureur des Konings bevolen wordt, worden het vervoer en het overbrengen van de geesteszieke die ter observatie moet worden opgenomen, in principe verzekerd door de dienst 100 of door een andere ter zake gespecialiseerde dienst die op grond van een met de Staat gesloten overeenkomst aanvaard heeft zijn medewerking aan het eenvormig oproepingstelsel te verlenen.
Bij de overbrenging of het vervoer is de aanwezigheid van gespecialiseerd personeel, of naar gelang het geval leden van de openbare macht in burger, vereist. In eerste instantie is het dus niet de politie, die de beslissing tot de gedwongen opname uitvoert. Ze kan de medische diensten wel vergezellen om bijstand te verlenen.
Ten aanzien van de persoon bij wie de geestesziekte medisch werd vastgesteld, kunnen enkel beschermingsmaatregelen ingeschreven in de wet op de geestesziekten worden opgelegd.
Het is een omstandig antwoord, waarmee ik duidelijk aangeef welke procedure gevolgd moet worden in de verschillende omstandigheden.
Wat uw tweede vraag betreft, de politie is niet bevoegd om binnen een psychiatrische inrichting bestuurlijk op te treden. Zij kan daar enkel optreden in het kader van haar bevoegdheden als gerechtelijke politie.
U vroeg, ten derde, naar richtlijnen en opleidingen.
De richtlijnen en de goede praktijken voor het aanpakken van dergelijke situaties zijn vervat in verschillende politieopleidingen. Zo bevat de basisopleiding van de politieambtenaar een module die gewijd is aan interventies in situaties met geesteszieken. De politiemensen worden tijdens hun opleiding voor de problematiek gesensibiliseerd. Hun wordt aangeleerd op een adequate manier te interveniëren.
Specifiek bevat de opleiding de volgende aspecten: de identificatie van het fenomeen, de wettelijke basissen voor politioneel optreden, de rol van de verschillende diensten en instituties die in de problematiek interveniëren, en het beheer van een crisissituatie waarbij een persoon kampt met mentale problemen.
Naast de basisopleiding zijn er drie voortgezette opleidingen die de problematiek aansnijden: geestesziekten en politionele attitudes, amoksituaties en excited delirium, verdwijning en beheer van geesteszieken.
Met het oog op de permanente nood om de kwaliteit van het optreden in de materie te verbeteren, analyseert de directie Opleidingen van de federale politie regelmatig de behoeften tot opleiding en informatie voor de personeelsleden van de politie op het terrein. Zij werkt ook aan de uniformisering van de gegeven opleidingen in de verschillende politiescholen.
Bovendien is er bij de federale politie een werkgroep opgericht naar aanleiding van recente incidenten en gelet op de verhoging van het aantal gevallen waarbij de tussenkomst vereist is van de politiediensten ten aanzien van personen die zich een psychologisch of mentaal kwetsbare situatie bevinden. Die werkgroep werkt een specifieke opleiding uit die het legale kader van de politionele interventies, de typologie van de belangrijkste gevallen van mentale problemen en de voor politieambtenaren vindbare en identificeerbare symptomen, het antistigmatiseren van het fenomeen en de bevoegdheden voor respectievelijk de politiediensten en de hulpdiensten, evenals de vormgeving van de technieken van dialoog en aangepaste interventie omvat.
Het onderzoek voor een specifieke opleiding gebeurt onder meer door het consulteren van professionelen binnen de sector van de mentale gezondheid, het uitwisselen van goede praktijken met buitenlandse politiediensten en de deelname aan verschillende seminaries en ateliers die de problematiek bespreken.
Dat is een heel omstandig antwoord voor een fenomeen dat onze aandacht danig vasthoudt.
04.03 Franky Demon (CD&V): Dank u wel voor het antwoord, mijnheer de minister.
Het is goed dat er een werkgroep is opgericht die de zaken daadwerkelijk zal aanpakken. U antwoordt duidelijk positief op de vraag of u lessen getrokken hebt uit de afgelopen gebeurtenissen.
L'incident est clos.
05 Vraag van de heer Hans Bonte aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de noodzaak en wenselijkheid van een tweetaligheidspremie in de brandweerzone Vlaams-Brabant West" (nr. 4775)
05 Question de M. Hans Bonte au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "la nécessité et l'opportunité d'une prime de bilinguisme dans la zone d'intervention incendie de l'ouest du Brabant flamand" (n° 4775)
05.01 Hans Bonte (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u weet dat ik in een moeilijke positie zit als voorzitter van de brandweerzone Vlaams-Brabant West, want dat is een van de grotere en moeilijkere zones – om allerlei redenen – met nogal wat sociale onrust, waarvan ik vernomen heb dat die ook zeer dikwijls tot bij u of uw diensten terechtkomt. In gestaag overleg met de sociale partners proberen wij in ieder geval vooruitgang te boeken en dat ziet er de jongste weken of dagen zelfs goed uit.
Een uitzondering vormt een zeer precies probleem dat altijd opnieuw aan bod komt in het sociaal overleg. Het heeft vooral te maken met het bijzonder gegeven dat in de grote brandweerzone Vlaams-Brabant West ook de faciliteitengemeenten Bever, Drogenbos, Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Wemmel en Wezenbeek-Oppem aanwezig zijn.
Die faciliteitengemeenten slagen erin de syndicale vertegenwoordigers van de gehele brandweerzone ervan te overtuigen dat ingevolge die aanwezigheid en ingevolge de geldende taalwetgeving, de verplichting bestaat om in die brandweerzone een tweetaligheidspremie in te voeren. De redenering is duidelijk, met name dat de dienstverlening ten aanzien van burgers in die faciliteitengemeenten op een bepaald moment effectief in twee talen kan verlopen. Daartoe bestaat er veel interpretatieruimte. Blijkbaar ontvingen de overheidsambtenaren die thans deel uitmaken van de brandweerdienst, ook een tweetaligheidspremie en dat vormt een precedent.
Mijnheer de minister, klopt het dat tot voor kort de brandweerlui in de faciliteitengemeenten recht hadden op een tweetaligheidspremie? Hebt u kennis van de bedragen van die premie? Weet u of de toekenning van die premie op wetgeving stoelt? Zo ja, welke? Uw antwoord kan voor mij dienstig zijn in het toekomstig sociaal overleg.
Acht u het wenselijk dat er een tweetaligheidspremie wordt uitgekeerd?
Is er op het federaal niveau in een budget voorzien om dergelijke uitkeringen te betalen?
05.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Bonte, op drie concrete vragen krijgt u drie concrete antwoorden.
Het klopt niet dat sommige gemeenten in hun gemeentelijke statuten in een tweetaligheidspremie voor brandweerlieden voorzagen. Het is hoe dan ook geen wettelijk recht.
Ik ben ook niet van plan de tweetaligheidspremie in te voeren. Deze is enkel van toepassing op de brandweerdienst van Brussel. De zones ontvangen, naast hun basisdotatie, een bijkomende dotatie. In deze dotaties wordt voorzien om de meerprijs van de brandweerhervorming op te vangen.
De vraag naar de tweetaligheidspremie is geen gevolg van deze hervorming, dus voorzien wij niet in bijkomende premies.
05.03 Hans Bonte (sp.a): Mijnheer de minister, zo heb ik de antwoorden het liefst, kort en duidelijk.
Ik zal het verslag ook meenemen naar het volgende sociaal overleg, zodat er geen misverstanden meer bestaan, noch over het verleden, noch over de wettelijke basis.
Waarvoor dank.
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Luk Van Biesen aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de brandweerhervorming in de zone 'Vlaams-Brabant West'" (nr. 4837)
06 Question de M. Luk Van Biesen au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "la réforme des services d'incendie dans la zone 'Brabant Flamand Ouest'" (n° 4837)
06.01 Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is goed dat deze twee vragen na elkaar op de agenda werden geplaatst.
Ik ben uiteraard blij dat de voorzitter van de betrokken brandweerzone hier aanwezig is, want er spelen toch heel wat elementen mee — hopelijk waren dit slechts de eerste kinderziektes — bij het uitbetalen van de brandweerlui in deze regio. Het gaat over de brandweerkazernes van Zaventem, Vilvoorde, Londerzeel, Asse, Opwijk, Halle en Lennik. Het blijkt dat heel wat mensen hun loon laattijdig of onvolledig hebben ontvangen en dat er ook heel wat problemen waren met de maaltijdcheques. Het ging zelfs zo ver dat de brandweerkazerne van Vilvoorde dreigde met een staking.
Die dreiging is voorlopig opgeschort, maar ik zou toch graag wat meer informatie krijgen over deze kwestie. Het is spijtig dat ik hier de rol van syndicalist moet spelen, mijnheer Bonte. (Hilariteit)
Bij eerdere hervormingen, bijvoorbeeld bij die van het gerecht, hebben wij meegemaakt dat het medisch personeel in de gevangenissen zeven, acht of wel tien maanden heeft moeten wachten op de uitbetaling van het loon. Die weg mogen wij niet meer inslaan, welke hervorming we ook doorvoeren. Mensen hebben recht op hun loon, op het juiste moment, met andere woorden: op de voorziene datum plus vijf kalenderdagen. Dat zijn sociale verworvenheden, mijnheer de voorzitter van de brandweerzone, waar men niet aan raakt.
Mijn vragen aan de minister zijn de volgende.
Mijnheer de minister, bent u van deze problematiek op de hoogte? Zijn er andere oorzaken waarom deze kinderziekten hier naar voren komen? Zullen de mensen die te weinig betaald werden daarvoor gecompenseerd worden? Op welke manier gaat men daarmee om?
Zijn er nog andere zones die te kampen hebben met het onjuist of laattijdig uitbetalen van de brandweerlui?
De voorzitter: U hebt geluk, mijnheer Van Biesen, want heel wat leden van deze commissie, hier aanwezig, zijn voorzitter van een brandweerzone. Het antwoord zal echter de minister toekomen.
06.02 Luk Van Biesen (Open Vld): Zoals u weet, ben ik a priori tegen cumul. Met andere woorden, dit was nooit op mij van toepassing.
06.03 Minister Jan Jambon: Mijnheer de voorzitter, ik ben inderdaad op de hoogte van de problematiek, want ik ben er enkele keren door gevat bij openingen van kazernes. Daar stonden dan mensen te manifesteren en op een bepaald moment heb ik deze personen zelfs op mijn kabinet ontvangen.
Met de goedkeuring van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid werd in België het brandweerlandschap grondig hervormd. De organisatie, noch de structuren, noch de statuten werden hierbij ontzien. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er zich bij de opstart van de zones inderdaad moeilijkheden voordoen die zich niet enkel beperken tot de slechte communicatie tussen de raad van burgemeesters, vertegenwoordigd in de zoneraden, enerzijds, en het uitvoerend personeel, anderzijds.
Bij de start van deze regering hadden wij de keuze tussen twee scenario’s. Wij waren ons ervan bewust dat er zich kinderziektes zouden voordoen. Wij konden nog een keer uitstellen en het pre-zonegegeven nog verlengen, maar op die manier zouden wij wellicht aan het werkveld het signaal hebben gegeven dat het allemaal op niets zou uitdraaien. Ofwel konden wij ervan uitgaan dat wij met kinderziektes te kampen zouden hebben en toch starten, maar onze inspectie de opdracht geven coachend op te treden. Niet om als politiemensen te gaan inspecteren, maar wel om moeilijkheden in kaart te kunnen brengen. Zo kunnen wij dan kijken hoe wij ze kunnen oplossen, via bemiddeling of via wijzigingen in de wet of aan het KB. Wij hebben voor dat tweede model gekozen. Dus heb ik aan mijn administratie gevraagd om coachend op te treden, de problemen naar boven te brengen en waar nodig ter plekke inspectiebezoeken af te leggen om naar oplossingen te zoeken, niet om te inspecteren of om op de vingers te tikken.
In het specifieke geval van de zone waarover u het hebt, heb ik aangeboden om te bemiddelen tussen vakbonden en hulpverleningszones, naar aanleiding van enkele acties. Als de communicatie tussen de zone en de syndicaten niet zo makkelijk verloopt, wil ik als bemiddelaar optreden. Een van de vakbonden is reeds op mijn aanbod ingegaan en wij hebben samen gepraat op het kabinet, waardoor de staking nu voor onbepaalde tijd is opgeschort.
Wij hebben afgesproken dat per zone een lijst van knelpunten maar ook een lijst van goede praktijken zou worden gemaakt, om na te gaan of er problemen zijn die een structurele oplossing vereisen en of er zaken zijn die verkeerd lopen. Alzo kunnen wij de zone helpen om die problemen op te lossen.
Op federaal niveau is er niet voorzien in een compensatie voor de brandweermannen die reeds geruime tijd op de uitbetaling van hun loon wachten. De filosofie van de brandweerhervorming is dat wij nu 34 werkgevers hebben, namelijk de 34 zones. Die moeten ervoor zorgen dat de lonen correct worden uitbetaald. In de meeste zones, bijna over heel het land, is dat correct gebeurd. In de zone die u citeert is dat wat moeilijker verlopen. Ik heb begrepen dat intussen de nodige maatregelen genomen zijn. Het gaat dan echter niet op om te zeggen dat het federaal niveau moet bijpassen.
Tenslotte, heb ik ook aan de gouverneurs gevraagd om de zones te ondersteunen. Het in plaats stellen van de zones zal tijd in beslag nemen maar ik merk dat er op de meeste plaatsen veel inzet en goede wil is. Wij proberen samen, in partnership, die zaken van start te laten gaan.
Ik kan u misschien meegeven dat op dit moment alle zones, op een na, opgestart zijn. Vandaag, op 1 juli, is de voorlaatste zone opgestart. De laatste zone zal aan het einde van het jaar opstarten. Dan zijn ze allemaal vertrokken.
06.04 Luk Van Biesen (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.
De hervorming is fundamenteel en ik meen dat iedereen er ook achter staat. Wij hebben dit ook altijd gesteund in het Parlement. Het is juist dat er voldoende communicatie en overeenstemming moet zijn, maar ik kan wel begrijpen dat het onjuist of laattijdig uitbetalen van lonen een stap te ver is.
Ik wil deze zone dan toch op een of andere manier vragen om een tandje bij te steken en haar verantwoordelijkheid te nemen ten aanzien van die 600 werknemers.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- M. Éric Thiébaut au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "les arrêtés d'application de la réforme des pompiers" (n° 4944)
- M. Peter Vanvelthoven au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "l'arrêté royal relatif aux formations et aux promotions offertes aux pompiers" (n° 5156)
- de heer Éric Thiébaut aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de toepassingsbesluiten in het kader van de brandweerhervorming" (nr. 4944)
- de heer Peter Vanvelthoven aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "het koninklijk besluit over de opleidingen en bevorderingen van brandweermannen" (nr. 5156)
07.01 Éric Thiébaut (PS): Monsieur le président, monsieur le vice-premier ministre, les organisations syndicales et les hommes du feu sont inquiets au point de déposer un préavis de grève sérieux, ce que ce corps soucieux de la sécurité de la population ne fait jamais de gaieté de cœur. Les pompiers sont inquiets parce qu'il leur semble qu'une réforme engrangée non sans difficulté par votre prédécesseur, avec des imperfections sans doute mais qui au moins a été longuement négociée, est aujourd'hui substantiellement modifiée par des arrêtés royaux. Ce serait notamment le cas du volet formation à propos duquel vous étiez pourtant rassurant lors de votre dernière intervention en commission. Cette démarche devrait être plus transparente, faute de quoi des arrêtés dits réparateurs risquent fort de ne pas jouer leur rôle.
Pourriez-vous nous informer du contenu de ces arrêtés, en particulier en ce qui concerne les formations? Comment cela affectera-t-il les écoles du feu?
07.02 Peter Vanvelthoven (sp.a): Mijnheer de minister, ik wil graag opnieuw het thema aanraken dat aan u is voorgelegd tijdens het bezoek dat u enkele maanden geleden aan onze zone hebt gebracht.
In onze zone is er de voorpost Neerpelt, die van een behoorlijk recente datum is. Het toepasselijke koninklijk besluit bepaalt dat pas met de autopomp mag worden uitgereden als een van de zes brandweerlui die de autopomp bemannen, een bevelvoerder is. Vermits het een jonge post betreft, beschikken we op dit ogenblik in die post, gezien de korte tijd die is verlopen, nog niet over brandweerlui die aan de voorwaarden voldoen om de functie van bevelvoerder uit te oefenen.
Onlangs hadden wij een brand aan de hand in de zone vlakbij de voorpost. De mensen die op de brandweer wachtten, maakten zich zorgen en waren verbaasd dat de voorpost niet mocht uitrijden. In de media is er veel heisa over het voorval geweest. Ook in de gemeenteraad van Neerpelt is er heel wat om te doen geweest.
Uw kabinet heeft ons laten weten dat een tijdelijke oplossing voor het probleem zou kunnen bestaan in het waarnemend aanstellen van brandweermannen op een hoger niveau. Bovendien is er een overgangsmaatregel, die op 7 december 2015 vervalt. Tot op dat ogenblik kunnen korporaals met het brevet sergeant als bevelvoerder fungeren.
Wij maken in onze zone van die maatregel gebruik om manschappen die aan de voorwaarden voldoen in de nieuwe post wacht te laten lopen, waardoor de aldaar gestationeerde autopomp alsnog met de toegesnelde brandweermannen snel en adequaat kan vertrekken.
Mijnheer de minister, ik had graag van u het volgende vernomen.
Ten eerste, is er een wettelijke basis voor het aanstellen van mensen in een waarnemende functie, zonder dat zij aan enige voorwaarde voldoen? Zo ja, zijn er in dat geval richtlijnen over termijnen en voorwaarden om die functie in te vullen? Zonder die richtlijnen zou immers elke post zonder opgeleide manschappen alsnog onbeperkt adequaat kunnen worden ingezet.
Ten tweede, de overgangsmaatregel waaraan ik heb gerefereerd, vervalt op 7 december 2015. Wat zal daarna gebeuren? Is voor dat probleem al een oplossing uitgewerkt?
Ten derde, tegen wanneer verwacht u dat het koninklijk besluit dat de opleidingen regelt, zal verschijnen? Zal de resterende termijn tot 7 december 2015 niet te kort zijn om in alle zones alsnog manschappen conform de nieuwe bepalingen te laten bevorderen?
07.03 Jan Jambon, ministre: La question de la formation des pompiers et des arrêtés de réparation du statut administratif et pécuniaire a été détaillée à l'occasion de l'échange de vues sur la réforme des services de secours, lors de la réunion de cette commission le 11 mars dernier.
En résumé, le niveau de formation va être largement relevé, tant pour les pompiers professionnels que pour les volontaires. Par ailleurs, il est également tenu compte de l'engagement pris dans l'accord de gouvernement de permettre aux pompiers volontaires de combiner leur formation avec leur profession principale, leur vie familiale et sociale. Une formation pour les pompiers cadets de moins de dix-huit ans est également officialisée. D'une manière plus générale, le nombre d'heures de formation pratique est augmenté pour tous les niveaux. Il est très important que nos pompiers puissent disposer de suffisamment d'heures de pratique pendant leur formation, pour leur sécurité et celle des citoyens. Les aménagements du statut administratif traduisent les retours que nous recevons du terrain. Il s'agit d'adaptations importantes ou mineures comme l'instauration du délai d'attende de six mois entre les épreuves du certificat d'aptitude du fédéral ou la suppression de l'obligation de publier des vacances d'emploi dans toutes les zones du pays. Un certain nombre d'articles du statut pécuniaire sont également modifiés pour tenir compte des pratiques locales, notamment la possibilité de maintenir un traitement à 100 % au lieu de 90 % en cas d'accident de travail et la possibilité pour la zone de fixer pour les pompiers volontaires une indemnité minimale de prestations supérieures à une heure de prestation. Ces projets d'arrêtés royaux sont élaborés dans la plus grande transparence et font l'objet d'une très large consultation qui dépasse les obligations légales en la matière.
Pour les dispositions relatives au statut du personnel, les projets de textes doivent obligatoirement être négociés avec les organisations syndicales et délibérés en Conseil des ministres. Les Régions doivent être associées à leur élaboration. Outre ces obligations légales, une consultation préalable informelle a été organisée avec les organisations syndicales, les fédérations de pompiers et les Unions des villes et communes de Flandre, de Wallonie et de Bruxelles.
Le préavis de grève déposé par une organisation syndicale ne vient pas d'un conflit entre les pompiers et le fédéral mais bien entre cette organisation syndicale et plusieurs zones de secours qui ne rempliraient pas toutes leurs obligations en tant qu'employeurs. Cette organisation syndicale dénonce entre autres le non-respect de la loi instaurant le règlement de travail, du Code du bien-être au travail ou encore des dispositions statutaires relatives aux droits acquis.
Il y a deux semaines, j'ai rencontré une délégation syndicale. Je leur ai proposé de faire intervenir mes services en tant que médiateurs auprès des autorités zonales, pour pouvoir dégager des pistes de solution.
Quand des problèmes surgissent entre employeurs et employés, les syndicats nous demandent de jouer un rôle de médiateur. Nous essayons alors de résoudre les problèmes. Cette réorganisation sera utile car il y aura désormais 34 employeurs avec des obligations envers leurs employés. C'est la base de la réforme.
Mijnheer Vanvelthoven, het koninklijk besluit van 10 november 2012, tot vaststelling van de minimale voorwaarden van de snelste adequate hulp en van de adequate middelen, bepaalt als tijdelijke overgangsmaatregel inderdaad dat, bij gebrek aan een beschikbare onderofficier, de onderofficier in een voertuig kan worden vervangen door een korporaal met een gelijkwaardig niveau van opleiding. Dit is een koninklijk besluit van 2012.
Deze overgangsmaatregel neemt inderdaad een einde op 7 december 2015. Vanaf die datum kan er, indien dit nodig zou zijn, worden gewerkt via het inschakelen van een waarnemend sergeant. In principe zou dit echter niet nodig hoeven te zijn. De brandweerdiensten hebben drie jaar de tijd gehad om zich in regel te stellen en in voldoende personeel te voorzien. Hiervoor konden onder andere ook de federale subsidies aan de prezones worden gebruikt.
Indien toch zou blijken dat een zone problemen heeft, kan men werken via het inschakelen van een waarnemend sergeant. Deze zogenaamde uitoefening van hogere functies is geregeld in het KB dat het administratief statuut van de brandweermannen regelt. Het spreekt voor zich dat bij de aanstelling van deze waarnemende sergeant alle voorwaarden en regels uit het administratief statuut dienen te worden nageleefd.
Ik som deze voorwaarden even op.
Ten eerste, er moet een dringende noodzakelijkheid zijn om een waarnemend sergeant aan te stellen. Het is niet voldoende dat er een betrekking van sergeant vacant is.
Ten tweede, om tot waarnemend sergeant te worden aangesteld, moet men voldoen aan de vereiste voorwaarden om te worden benoemd als sergeant. Enkel indien er geen dergelijk personeelslid voorhanden is, kan een uitzondering worden gemaakt.
Ten derde, de procedure tot toekenning van de betrekking moet worden ingezet.
Ten vierde, men dient te kiezen voor het personeelslid dat, rekening houdend met de functiebeschrijving, het meest geschikt is.
Ten vijfde, de aanstelling gebeurt door de raad op grond van een met redenen omkleed voorstel door de commandant.
Tenslotte, de verschijning van het nieuwe KB met betrekking tot de opleiding van de brandweer is te verwachten tegen het einde van dit jaar. Vanaf de inwerkingtreding van dit besluit kan er worden gestart met de bevorderingsprocedures.
07.04 Éric Thiébaut (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse très complète.
Avez-vous une idée du calendrier pour vos arrêtés sur la formation?
07.05 Jan Jambon, ministre: Cela figure dans la réponse à M. Vanvelthoven. Ce sera fait avant la fin de l'année.
07.06 Peter Vanvelthoven (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Mijnheer de voorzitter, ik wil van de gelegenheid gebruikmaken om mijn vraag nr. 5381 om te zetten in een schriftelijke vraag.
L'incident est clos.
08 Vraag van de heer Koen Metsu aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "poederbrieven gericht aan verschillende deurwaarders" (nr. 5025)
08 Question de M. Koen Metsu au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "des enveloppes suspectes contenant de la poudre adressées à plusieurs huissiers de justice" (n° 5025)
08.01 Koen Metsu (N-VA): Mijnheer de minister, een kleine maand geleden verscheen in de pers het bericht dat verschillende deurwaarders in Nederland zogenaamde poederbrieven ontvangen hebben. Zij bevatten de boodschap dat bij het openen van de brief radioactief materiaal vrijkomt en dat de lezer nog twee maanden te leven zou hebben. De brieven werden allemaal ondertekend door ISIS. Ook werden er bedreigingen geuit tegen de families van de deurwaarders. Verschillende van hen gaven aan ook in het verleden al dreigbrieven ontvangen te hebben met doodsbedreigingen uit extremistische hoeken. Deurwaarders krijgen dagelijks te maken met agressie en geweld en de bedreigingen worden steeds gewelddadiger en agressiever.
Vandaar mijn logische vragen.
Zijn er in België gevallen bekend van zogenaamde poederbrieven gericht aan onze deurwaarders?
Zo ja, is er een toenemende trend vast te stellen in België?
Gaat het daarbij om dreigbrieven afkomstig uit extremistische hoeken?
Moeten de deurwaarders zulke dreigbrieven ernstig nemen? Hoe worden zij hierin ondersteund?
08.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer Metsu, de centrale dienst Terrorisme van de directie Zware en Georganiseerde Criminaliteit van de federale gerechtelijke politie heeft geen concrete informatie over poederbrieven aan gerechtsdeurwaarders.
De algemene nationale gegevensbank ANG van de geïntegreerde politie laat toe bepaalde feiten en misdrijven te onderzoeken. De bedreiging van een persoon kan onder andere gebeuren met het oog op het plegen van een diefstal, diefstal met geweld of bedreiging, in het kader van extra- of intrafamiliaal geweld en in het kader van terrorisme. Het is echter voor elk feit van bedreiging onmogelijk na te gaan of het slachtoffer gerechtsdeurwaarder is en of de bedreiging al dan niet per brief gebeurde. Wij inventariseren dus wel misdaden onder de noemer bedreiging, maar details die aantonen dat het een bedreiging betreft via brief of gericht aan deurwaarders, kunnen we niet uit de databank ANG halen. Er kan bedreiging zijn per brief, telefonisch, mondeling, in de nabijheid van het slachtoffer. Daardoor is het voor de politie niet mogelijk om het aantal dreigbrieven dat gerechtsdeurwaarders ontvingen, vast te stellen.
Aangezien men de gegevens niet heeft, is het dan ook vrijwel onmogelijk om een trend vast te stellen. Omdat het niet mogelijk is het aantal dreigbrieven vast te stellen, is het ook onmogelijk om aan te geven of er een groeiend aantal is dat afkomstig is uit extremistische hoeken. Er dient voort te worden gewezen op het feit dat de term extremistische hoek veeleer een subjectief concept is.
Feiten in het buitenland kunnen navolging krijgen in ons land. Dat is in het verleden al gebeurd. We moeten dan ook waakzaam zijn. Onze politie- en veiligheidsdiensten zijn dat. Volgens informatie ingewonnen bij het OCAD zijn er geen aanwijzingen noch informatie over mogelijke bedreigingen van gerechtsdeurwaarders die afkomstig zijn uit extremistische hoek.
De feiten in Nederland lijken veeleer met een lokaal probleem te maken te hebben. Ze lijken geen consequenties te hebben voor ons land. Het OCAD heeft enkel weet van feiten van vandalisme in maart 2012 – dat is dus een hele tijd geleden – van een geblindeerde deur van het kantoor van een gerechtsdeurwaarder in Sint-Gillis. Die feiten werden vermoedelijk gepleegd door anarchisten. In een anarchistisch tijdschrift werd die actie opgeëist en werden anarchisten uitgenodigd om dergelijke acties te plegen.
Ook is het terreurdreigingsniveau door het OCAD nog steeds op het niveau 3 bepaald en dus actueel voor alle doelgroepen uit extremistische hoek in België.
Voorts is door de algemene directie Crisiscentrum een procedure uitgewerkt om verschillende diensten te coördineren die in een dergelijke situatie van poederbrieven moeten interveniëren. Die procedure kwam er na de gebeurtenissen van 11 september 2001, waarbij de Verenigde Staten geconfronteerd werden met een golf van zendingen die anthrax bevatten. In dezelfde periode werd België geconfronteerd met hetzelfde fenomeen. De procedure werd uitgewerkt in overleg met alle bevoegde overheden, namelijk de algemene directie Crisiscentrum, de federale politie, het federaal parket, de Civiele Veiligheid, het ministerie van Defensie en de FOD Volksgezondheid. Die procedure wordt, zoals het hoort, regelmatig geactualiseerd.
08.03 Koen Metsu (N-VA): Mijnheer de minister, ik denk dat het in Nederland effectief begonnen is als een lokaal probleem, want een deurwaarder werd daar aangepakt, omdat hij ermee dreigde een moskee die nog onbetaalde facturen had openstaan, te verkopen. Men zag dat als een straf van Allah, omdat de man geld en goederen van de armen zou afnemen. Het probleem blijkt nu toch ietwat uit te deinen in Nederland, vandaar mijn angst en vrees dat het ook over de landsgrenzen heen zou trekken.
Ik zal de overkoepelende organisatie van de deurwaarders vragen of zij daar weet van heeft of extra informatie te berde kan brengen.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 5027 van de heer Degroote is ingetrokken.
- de heer Stefaan Van Hecke aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de aanpak van de afvalfraude" (nr. 5042)
- de heer Georges Gilkinet aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de toekomst van de federale milieupolitie in het kader van de plannen voor de herstructurering van de federale politie" (nr. 5492)
- de heer Paul-Olivier Delannois aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de afschaffing van de centrale dienst Milieu van de federale politie" (nr. 5552)
- M. Stefaan Van Hecke au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "la lutte contre la fraude aux déchets" (n° 5042)
- M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "l'avenir de la police fédérale de l'environnement dans le cadre des projets de restructuration de la police fédérale" (n° 5492)
- M. Paul-Olivier Delannois au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "la suppression du service central Environnement de la police fédérale" (n° 5552)
09.01 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, deze vraag werd heel lang geleden al schriftelijk ingediend, maar er werd niet op geantwoord. Daardoor ben ik verplicht ze mondeling te stellen.
In het
Nationaal Veiligheidsplan wordt fraude inzake afvalbeheer een prioriteit
genoemd. Recent bereiken ons berichten dat de afvalcriminaliteit de laatste
jaren verder zou toenemen. Ondertussen horen we ook dat de aanpak van
afvalfraude op het federale niveau door een specifieke cel onder druk zou
komen, wat ik hier nu meteen aan toevoeg en waarvan ik denk dat dit het
voorwerp is van andere vragen.
Ten eerste,
hoe vaak heeft een directeur-coördinator een actie gecoördineerd tussen
inspectiediensten en lokale politie en federale politie, opgesplitst per
gerechtelijk arrondissement voor de periode 2012 tot nu? U begrijpt dat mijn
vragen specifieke vragen zijn, die normaal schriftelijk worden ingediend, maar
ik ben nu verplicht ze allemaal mooi op te lijsten.
Ten tweede,
voor welke gerechtelijke arrondissementen wordt deze prioriteit effectief
vertaald in een project? Hoeveel arrondissementen hebben dit niet als
prioriteit opgenomen?
Ten derde,
hoeveel onderzoeken werden door de federale gerechtelijke politie gevoerd
inzake deze prioriteit, opgesplitst per gerechtelijk arrondissement, voor de
periode 2012 tot nu?
Ten vierde,
hoeveel politiemensen van het arrondissementele niveau zijn door de
politiescholen opgeleid om fraude inzake afvalbeheer op te sporen of
onderzoeken kwaliteitsvol te voeren?
Ten vijfde,
hoeveel mensen zijn er nu op het centraal niveau belast met opvolging van de
fraude inzake afvalbeheer?
Ten zesde,
in hoeveel mensen voorziet het directiecomité van de federale politie in het
ontwerp van organieke tabel dat aan u werd overgezonden en dit opgesplitst voor
het centrale niveau en het gedeconcentreerde niveau, graag per arrondissement,
voor de bestrijding van de fraude inzake afvalbeheer in de toekomst? Blijkbaar
staat die cel onder druk.
Ten zevende,
wordt door u overleg gepleegd met de Gewesten voor de aanpak van de
milieufraude in de toekomst? Zo ja, wat zijn de resultaten van dit overleg? Zo
neen, waarom niet en wanneer zal dat gebeuren?
Tenslotte,
hoeveel keer heeft de federale politieraad gerapporteerd aan de minister van
Binnenlandse Zaken over de wijze waarop de federale politie de haar opgelegde
taak inzake de strijd tegen de fraude inzake afvalbeheer uitvoert?
09.02 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le ministre, je vous ai interrogé précédemment relativement aux projets de décentralisation ou de démantèlement de l'Office central de la lutte contre la délinquance économique et financière (OCDEFO) et de la Federal Computer Crime Unit (FCCU), actifs en matière de criminalité financière et de criminalité informatique. Des informations parues dans Le Soir de ce vendredi 26 juin laissent entendre que la cellule fédérale chargée de la criminalité environnementale serait également menacée par vos projets de restructuration de la police fédérale.
Cela n'a pas manqué de faire réagir les principaux intéressés ainsi que divers observateurs qui soulignent l'importance du rôle de coordination du service central Environnement de la police fédérale et sa valeur ajoutée, notamment eu égard au développement de la criminalité environnementale, qualifiée de "criminalité du futur". Pensons au trafic international ou national de déchets, à l'utilisation de matières dangereuses pour la santé ou pour l'environnement. Il s'agit de matières très techniques, qui demandent une spécialisation des moyens et une coordination sur le plan international.
Monsieur le ministre, combien de personnes travaillent-elles actuellement au service central Environnement de la police fédérale? Comment a évolué cet effectif au cours des cinq dernières années? Quelles sont les missions actuellement remplies par ce service? Une évaluation récente de son travail a-t-elle été réalisée? Par qui? Quelles en ont été les principales conclusions?
Confirmez-vous l'intention, dans le cadre de la restructuration des services de police, de faire disparaître ce service? Le cas échéant, qu'est-ce qui justifierait cette disparition? Vous êtes-vous concerté sur le sujet avec votre collègue en charge de l'Environnement au niveau fédéral, Mme Marghem, ainsi qu'avec les administrations régionales également concernées? Quel a été le résultat de ces concertations? Qu'est-ce qui sera mis en place pour renforcer l'efficacité et les moyens de ce service important?
09.03 Paul-Olivier Delannois (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, le journal Le Soir a révélé le 26 juin dernier que le service central Environnement de la police fédérale serait en voie d'être supprimé.
Ce service est notamment actif dans la lutte contre les trafics internationaux de déchets, le trafic d'espèces protégées et la lutte contre la détention et le transport illégaux de déchets radioactifs. Ce service central compile des données, établit des indicateurs, fait le lien avec d'autres affaires, en Belgique ou à l'étranger et mène ses propres enquêtes. Et pourtant, après 20 ans d'existence, le service Environnement passerait à la trappe!
Je trouve très inquiétant que le gouvernement fédéral ait décidé de négliger la lutte contre les trafics internationaux de déchets ou d'espèces protégées. Alors que ce type de criminalité s'amplifie, le gouvernement fédéral devrait, au contraire, en faire une priorité.
Monsieur le ministre, confirmez-vous cette information quant à la suppression du service central Environnement? Dans l'affirmative, comment envisagez-vous la poursuite de l'action de ce service sur le terrain? Faut-il craindre, comme pour d'autres services, qu'il soit entièrement décentralisé au niveau des arrondissements judiciaires, au risque de voir disparaître une expertise précieuse au niveau transversal?
Confirmez-vous que l'administration fédérale de l'Environnement a reçu une lettre lui signifiant la fin du support policier à la lutte contre le trafic d'espèces protégées et, ce, dès le 1er août 2015?
09.04 Minister Jan Jambon: Mijnheer de voorzitter, ik zal de drie vragen over de Dienst Leefmilieu van de federale politie en de aanpak van afvalfraude samen beantwoorden.
Een aantal vragen heeft betrekking op het verleden en verwijst naar het vorige Nationaal Veiligheidsplan 2012-2015. Een aantal vragen slaat op de toekomst. Daarin spelen verschillende factoren een rol, met name de optimalisatie van de federale politie, de bespreking rond de nieuwe organieke tabel en de bepaling van prioriteiten in de kadernota Integrale Veiligheid, alsook het nieuwe Nationaal Veiligheidsplan voor de geïntegreerde politie in het algemeen en de federale politie in het bijzonder.
Een aantal zaken betreft dus feiten uit het verleden, een aantal andere is nog niet beslist. Ik zal trachten de zaken zo helder mogelijk weer te geven.
Ik zal de drie lijsten van vragen achtereenvolgend afhandelen, te beginnen met de vragen van de heer Van Hecke.
Uw vragen betreffen vooral het lopend Nationaal Veiligheidsplan 2012-2015 wat de aanpak van afvalfraude betreft.
Ik wil mij eerst en vooral excuseren, mijnheer Van Hecke, want u hebt gelijk dat u de vraag schriftelijk hebt ingediend. Wij proberen bij te blijven. Dat lukt ongeveer, maar deze vraag is inderdaad lang onbeantwoord gebleven. U hebt dus 100 % gelijk dat u ze ook schriftelijk hebt ingediend. In mijn antwoord staat een reeks tabellen. Die zal ik u meegeven, zodat wij een beetje to the point blijven.
U vroeg eerst de cijfers van het aantal acties gecoördineerd door de DirCo’s van de federale politie. Voor de gevraagde periode waren die als volgt: in Dinant 13, in Eupen 6, in Kortrijk 1, in Luik 7, in Mechelen 3, in Bergen 1, in Namen 34 en in Doornik 1.
Wat uw tweede vraag betreft, heeft voor de periode 2012 tot de hervorming van Justitie geen enkele van de gerechtelijke gedeconcentreerde directies het fenomeen afvalfraude als een prioriteit opgenomen. Sinds de inwerkingtreding van de wet van 1 december 2013 tot de hervorming van de gerechtelijke arrondissementen zijn er 14 gerechtelijke gedeconcentreerde directies in 12 arrondissementen. Geen enkele van deze nieuw gevormde gerechtelijke arrondissementen heeft het fenomeen van afvalfraude effectief als prioriteit opgenomen. Voorts heeft geen enkele gerechtelijke gedeconcentreerde directie een specifiek project inzake afvalfraude ontwikkeld.
Zoals uit de hierna volgende cijfers blijkt, worden de gerechtelijke dossiers wel reactief opgevolgd. Een projectmatige aanpak was binnen het huidig Nationaal Veiligheidsplan niet mogelijk wegens de veelheid aan prioriteiten, het deficit waarmee de federale politie al jaren kampt en de inspanningen die de regering vraagt in andere domeinen zoals terrorisme en radicalisme.
Wat uw derde vraag betreft, heb ik de tabel bij die aangeeft hoeveel onderzoeken ieder jaar, van 2012 tot 2015 werden gevoerd door de federale politie, enerzijds, geïnitieerd door de Centrale Dienst Leefmilieu, anderzijds, met de Centrale Dienst Leefmilieu in een ondersteunende, coördinerende en expertiseverlenende rol. Dat gebeurt ook ten voordele van de lokale politie en de onderzoeken die daar worden gevoerd en die niet in de onderstaande tabel zijn opgenomen. Het zijn niet alleen de onderzoeken die door de federale politie worden gevoerd en niet in ondersteuning van de lokale politie.
Ik heb hier de hele tabel voor elk arrondissement, gespreid over elk jaar. Ik zal u de tabel zo dadelijk overhandigen.
In antwoord op uw vierde vraag over de opleiding kan ik u melden dat verschillende opleidingen met betrekking tot het onderwerp door de politiescholen worden gegeven ten voordele van de leden van zowel de federale als de lokale politie. Onderstaande tabel geeft voor de voorbije vier jaar het aantal personeelsleden aan dat een of meerdere van die opleidingen volgde. Het gaat om 199 personeelsleden in 2011, om 157 in 2012, om 260 in 2013 en om 177 in 2014.
Hoeveel mensen zijn op het centrale niveau met de opvolging van fraude belast? De huidige organieke tabel, de zo befaamde O2ter, voorziet voor de Directie Criminaliteit tegen Goederen (DJB) in acht personen: een dienstchef, een commissaris-lid, vier rechercheurs, een administratief medewerker en een strategisch analist. Het gaat dus om zes personen voor het operationele kader en twee personen voor het administratieve en logistieke kader.
Sinds 1 oktober 2014 is de Dienst Leefmilieu van de directie DJB opgenomen in de pas opgerichte Centrale Directie voor de strijd tegen de zware en de georganiseerde criminaliteit.
In antwoord op uw zesde vraag, namelijk in hoeveel mensen het directiecomité van de federale politie in het ontwerp voorziet, kan ik u mededelen dat de voorstellen voor de toekomstige organisatietabel OT3 ondertussen aan de sociale partners werden voorgelegd. Er is echter nog geen formele beslissing die in een reglementaire tekst werd gegoten. De OT3 zal het voorwerp uitmaken van een koninklijk besluit.
Die OT3 houdt wijzigingen in aan zowel het gedeconcentreerde als aan het federale niveau. Ik kan u de cijfers echter nu nog niet geven.
Werd ook met de Gewesten overleg gepleegd? Met de bevoegde ministers op het niveau van de verschillende deelstaten is er nog geen specifiek overleg over afvalfraude geweest. Wel hebben mijn collega-minister van Justitie en ikzelf de werkzaamheden voor de kadernota Integrale Veiligheid opgestart. Daarbij zijn niet alleen de deelstaten maar ook de andere actoren in de veiligheidsketen betrokken. De bedoeling is dat wij samen de fenomenen bepalen waarvoor wij een integrale en geïntegreerde aanpak in de veiligheidsketen wensen. Het Nationaal Veiligheidsplan, dat het politieplan voor de federale en de geïntegreerde politie is, zal daarna daarmee rekening houden.
Eenmaal die prioriteiten voor de kadernota in overleg met de deelstaten zijn bepaald, zal op basis van de weerhouden fenomenen het overleg met de bevoegde deelstaatministers en administraties zeker en vast plaatsvinden. De bedoeling is om in het najaar van 2015 daarvan werk te maken.
Uw laatste vraag ging over de rapportering door de federale politieraad.
De federale politieraad is momenteel bezig met de evaluatie van het huidige veiligheidsplan 2012-2015 met de bedoeling over dit plan een advies te geven aan beide ministers. Dit advies kan verwacht worden tegen midden juli 2015. Het betreft een advies dat zal handelen over het Nationaal Veiligheidsplan in zijn totaliteit. Het punt afvalbeheer maakt geen voorwerp uit van een afzonderlijk advies van de federale politieraad.
Monsieur Gilkinet, en ce qui concerne les effectifs, le tableau organique 2ter prévoyait six OPS et deux Calog mais actuellement, ce service compte cinq membres du cadre opérationnel et deux membres du cadre administratif et logistique, vu le départ à la retraite d'une personne cette année.
Quant aux missions actuellement remplies, ce service central joue, comme les autres services centraux, un rôle dans l'image du phénomène, entre autres en développant des analyses stratégiques sur ce dernier, ainsi que dans la recherche et le développement, l'appui opérationnel, la coordination opérationnelle et le travail par programme. Ce service n'effectue pas d'enquêtes autonomes. Celles-ci sont réalisées au niveau des arrondissements ou des zones de police.
Par ailleurs, en 2012, le Comité P a réalisé une enquête sur le travail des services centraux mais la méthodologie initiale n'a pas été suivie jusqu'au bout. Il s'agissait d'une étude sur dossiers avec une ou plusieurs interviews du directeur général mais les personnes clés des différents services n'ont jamais été vues ni entendues. De plus, cette enquête de contrôle n'a jamais fait réaliser d'étude approfondie des services individuels. Pour le reste, aucune évaluation ou aucun audit n'a été réalisé. Il n'y a donc pas de conclusion à ce niveau.
En tant que ministre de l'Intérieur et en accord avec le ministre de la Justice, je me suis prononcé pour la réduction des priorités en matière de sécurité intégrale. Pour le Plan national de Sécurité (PNS) 2012-2015, on dénombre dix-sept dossiers programmes développés. Ceci est beaucoup trop et ingérable pour la police. Pour le prochain PNS, nous souhaitons restreindre le nombre de priorités. Tout ne peut pas être prioritaire sinon il n'y a plus de priorité. Comme mentionné ci-dessus, le choix des priorités sera déterminé avec les entités fédérées. Pour chaque programme dans le futur PNS, une équipe de neuf personnes sera constituée au sein de la DG SOC (7 opérationnels et 2 Calog).
Actuellement, il est impossible d'énumérer les priorités pour le PNS 2016-2019. La police prépare l'Image policière nationale de sécurité (IPNS) 2015, ce qui permettra entre autres de décider quels phénomènes prioritaires seront traités en 2016-2019. De plus, la concertation avec les entités fédérées est en cours. Au vu de notre position d'information actuelle, il est néanmoins très probable que le service disparaisse.
Comme précisé dans la réponse à M. Van Hecke, des enquêtes par la PJF et les polices locales sont toujours exécutées hormis les priorités déterminées dans les plans de sécurité ou de police. Les enquêtes en matière d'environnement font donc absolument partie intégrante du travail régulier de la police.
Le processus de scanning et d'analyse des priorités de la note-cadre de sécurité intégrale est en cours. Une concertation générale a lieu avec les entités fédérées. Cela dépendra des priorités retenues. Si elles le sont, la concertation avec tous les acteurs de la chaîne de sécurité concernés par ce phénomène, y compris les entités fédérées, sera programmée en automne 2015.
La police fédérale est en plein processus d'optimalisation. Les discussions sur le TO3 sont également en cours. De plus, les priorités pour la police, via la note-cadre de sécurité intégrale et le Plan national de Sécurité, sont aussi en train d'être élaborées. Dans ce contexte, je ne souhaite ni renforcer l'efficacité ni engager des moyens supplémentaires à destination de ce service.
J'en viens à vos questions, monsieur Delannois. Pour votre première question, je vous renvoie à ma réponse à M. Gilkinet.
Ensuite, concernant tous les services et/ou les programmes qui vont disparaître en raison de l'optimalisation et des choix prioritaires en termes de sécurité, une nouvelle méthode de travail sera développée en concertation avec la police locale, la magistrature et les partenaires. Il est possible que certaines personnes devront rejoindre un arrondissement où leur expertise pourra porter ses fruits dans des dossiers de fraude environnementale. Il est aussi possible que ces agents demandent un autre poste au sein de la DG SOC, où le service Environnement se trouve actuellement
Pour votre troisième question, travailler ensemble constituait l'un des objectifs transversaux figurant dans la lettre de mission du commissaire général. C'est bien plus qu'une concertation reposant sur différents intérêts, car il s'agit en l'occurrence d'avertir les partenaires afin qu'ils puissent se préparer aux décisions prises par la police. Dans cette optique, le service Environnement a adressé une lettre au SPF Environnement pour le prévenir au plus tôt de la perte de l'expertise causée par le départ à la retraite de la personne affectée aux enquêtes sur le trafic d'espèces protégées. Vu le projet, il est très peu probable d'engager un nouvel expert. La lettre était plus que claire à ce sujet.
09.05 Stefaan Van Hecke (Ecolo-Groen): Ik dank u voor het antwoord. Ik zal de cijfers eens grondig bekijken.
Ik heb twee opmerkingen.
Ten eerste, is er geen of nauwelijks overleg met de Gewesten. Dat is geen goede zaak omdat heel veel van die milieumateries daar ook relevant zijn en er daar ook veel instellingen actief zijn. Dat moet volgens mij dus zeker een aandachtspunt voor de toekomst zijn.
Als ik uw antwoord goed begrepen heb, ziet die toekomst er zeker niet rooskleurig uit. U geeft immers aan dat die dienst heel waarschijnlijk zal verdwijnen. Daarom wil ik u vragen om er heel goed over na te denken. We kunnen immers wel heel veel plannen hebben over rationaliseren en dergelijke meer, maar de werking van die cel gebeurt ook ter ondersteuning van lokale politiediensten, parketten, federale politie, verspreid over het land, met een enorm netwerk en expertise. Er zijn contacten met Interpol, met buitenlandse collega’s, waar enorm veel informatie wordt gehaald. Het gaat immers precies om internationale afvalfraude of internationale milieucriminaliteit.
Mijn grote vrees is dat als die centrale coördinatie gaat verdwijnen, alle verantwoordelijkheid verspreid zal worden over lokale en federale politie, verspreid over het land. Die expertise gaat dan verdwijnen. Dat zal het einde betekenen van het heel grondig en efficiënt werk dat nu verricht wordt door die cel.
Ik weet niet wie u daar allemaal over adviseert, maar ik zou u toch willen vragen om het grondig te bekijken. Bekijk ook of het de moeite is nu precies te gaan besparen op die negen mensen in die cel.
U koppelt dit ook aan de prioriteiten. Ik heb begrepen dat we geen twintig of dertig prioriteiten moeten hebben, daar ben ik het ook mee eens. Maar het is toch ook niet omdat een bepaald fenomeen geen prioriteit meer is, dat we daarom een coördinatiecel binnen de federale politie moeten gaan afschaffen. U kunt zeggen dat het nu niet de hoogste prioriteit is, maar we behouden ze omdat het inhoudelijk zeer nuttig en efficiënt is voor onze strijd.
Ik zie dus niet goed in waarom u de koppeling maakt tussen het al dan niet op de prioriteitslijst staan en het afbouwen van die centrale ondersteuning. Volgens mij kijkt u beter hoe u beide zaken kunt loskoppelen van elkaar om op die manier een efficiënte strijd tegen grensoverschrijdende milieucriminaliteit op een gedegen niveau te houden.
09.06 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre de l’Intérieur, je dois vous avouer ma surprise, je pensais que les informations que j’avais lues ne pouvaient pas être vraies, et je constate qu’à chaque fois que je vous interroge sur votre projet de la réorganisation de la police, cela va dans le même sens. C’est une forme de démantèlement des services centraux de la police dans les différents domaines que j’ai cités tout à l’heure. C’est très grave; c’est comme si on faisait un bond de 30 ans en arrière par rapport à la lutte, en l’occurrence, contre la criminalité environnementale.
Je vous cite: "Il est très probable que le service disparaîtra, je ne souhaite pas renforcer l’efficacité des services de lutte contre la criminalité environnementale." C’est comme si vous étiez aveugle, à côté d’autres phénomènes qui doivent également être combattus, à la réalité de ce qu'est la criminalité environnementale, à son impact sur notre environnement, sur la santé de nos concitoyens. Je trouve que c’est tout bonnement inacceptable.
Certainement, dans tout domaine il faut choisir des priorités, mais je n’imagine pas qu’au-delà de quelques priorités principales, les missions de police environnementale ne fassent plus l’objet d'aucune coordination au plan fédéral. Nous n’aurions plus aucun interlocuteur pour les services de police des pays étrangers. Nous savons que la fraude au déchet est souvent internationale. Il n’y aurait plus aucune expertise fédérale, aucune coordination, aucune mission de prospective, de recherche et développement, c’est tout bonnement inimaginable! Je ne peux pas concevoir qu’un service central national de quelconque pays en Europe ne se dote pas de moyens de coordination en matière de sécurité environnementale.
Le seul espoir que j’ai est cette concertation avec les entités fédérées. J’espère que dans ce cadre-là les ministres concernés vous diront toute l’importance qu’ils portent à ce dossier, et comme dans les dossiers relatifs à l’OCDEFO et la FCCU, j’interrogerai le premier ministre pour savoir si telle est effectivement son intention. Elle me semble inimaginable. Je pense que la ministre de l’Environnement doit aussi se saisir de ce dossier et ne pas vous laisser décider seul du démantèlement de la police environnementale fédérale.
09.07 Paul-Olivier Delannois (PS): Monsieur le ministre, vous avez terminé en disant que votre lettre était plus que correcte; je peux vous garantir que dans ma question, je n’ai jamais mis en doute la correction de votre lettre. Par contre, je rejoins mes deux collègues en étant excessivement inquiet.
Je comprends qu’il faut des priorités, je comprends que tout ne peut pas en être une, mais je pense que ce secteur-ci, la criminalité environnementale, ne peut pas ne pas être considéré comme une priorité. J’ai, dans une autre vie, eu une casquette de président d’une intercommunale IPALLE, qui travaillait dans le traitement des déchets notamment. Je peux vous garantir que dans le secteur nous étions, à ce niveau-là, toute une série de personnes qui faisaient en sorte qu’on ne passe pas du vert à l’orange et de l’orange au rouge, mais nous avions néanmoins affaire à toute une série de personnes qui ne sont pas non plus que des enfants de chœur.
Je pense que c’est vraiment un très mauvais signal que nous pouvons donner à ce secteur-là. Je suis, comme vous le savez, de la région de Tournai, je suis en bordure transfrontalière, et effectivement je pense que c’est un très mauvais signal.
Dans ma question, je faisais également référence au trafic des espèces protégées. Je vous invite à venir dans la région, notamment pour visiter le Parc Pairi Daïza, où toute une série de documents pédagogiques sont mis à disposition concernant ce trafic d'espèces protégées. On voit concrètement ce que les uns et les autres peuvent faire dans cette mauvaise pièce de théâtre. Et pour ne pas en faire un problème communautaire, si vous m'invitez à visiter le zoo d'Anvers, je viendrai avec plaisir.
Cela dit, c'est un très mauvais signal qu'on donne. La pègre n'attendait que cela!
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
10 Question de M. Gilles Vanden Burre au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "les activités violentes d'un groupuscule d'extrême droite place du Luxembourg" (n° 4983)
10 Vraag van de heer Gilles Vanden Burre aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "het geweld van een extreemrechtse groepering op het Luxemburgplein" (nr. 4983)
10.01 Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen): Six membres du groupe d'extrême droite Nation ont violemment agressé un sans-abri place du Luxembourg à Ixelles et ils l'ont maltraité avec des pavés et des bouteilles. La victime aurait été gravement blessée. Le lundi précédant cette agression, ce même groupuscule s'en prenait à des manifestants d'origine africaine. Dans une vidéo qu'on voit sur les réseaux sociaux, on pouvait entendre les propos racistes tenus par ces militants d'extrême droite voulant visiblement en découdre. La police s'était interposée mais n'avait pas procédé à des interpellations.
Des sans-papiers se réunissent tous les lundis rue de la Loi et place du Luxembourg pour demander leur régularisation et protester contre la politique d'asile du gouvernement. Le mouvement Nation a dès lors décidé d'organiser chaque lundi, place du Luxembourg, une action appelée les "lundis de la légalité" visant ces manifestations de personnes sans papiers. Ecolo-Groen condamne fermement ces actions menées par l'extrême droite et on pense évidemment à toutes les victimes qu'elles font.
À la suite de ces actions, je souhaitais vous poser les questions suivantes. Quelles actions la police compte-t-elle entreprendre pour mettre fin à ces "lundis de la légalité"? Ont-ils encore actuellement lieu, puisqu'on parle d'événements d'il y a plus ou moins un mois. Deuxièmement, ce groupe d'extrême droite est-il spécifiquement suivi par les forces de l'ordre afin de prévenir ses agissements dans le futur? Troisièmement, y a-t-il une enquête spécifique du Comité P ou de l'Inspection générale par rapport à l'intervention des forces de l'ordre face aux agissements du groupe Nation? En effet, la presse avait, à un moment donné, rapporté qu'il y avait une apparente lenteur à réagir.
10.02 Jan Jambon, ministre: Monsieur Vanden Burre, je vous remercie pour votre question. Malgré la non-autorisation des rassemblements de ce groupuscule et vu les violences commises par ses membres sur le territoire de la ville de Bruxelles et de la commune d'Ixelles, les autorités administratives ont demandé à ce que la police soit extrêmement vigilante afin de garantir une intervention rapide de ses forces en vue de la dislocation immédiate de cette manifestation, via notamment des arrestations administratives.
Pour ce qui est de votre deuxième question, oui, vigilance a été demandée par les autorités administratives. Une enquête a été instruite, notamment pour vérifier si cette organisation ne tombait pas sous le coup de la loi de 1934 interdisant les milices privées. Un procès-verbal a été établi par la police de Bruxelles et transmis au procureur du Roi. Et dernièrement, après vérification, il résulte qu'aucune enquête n'est en cours ni à l'Inspection générale de la police ni au Comité P.
10.03 Gilles Vanden Burre (Ecolo-Groen): Merci pour vos réponses, monsieur le ministre.
On restera particulièrement attentif pour tous les lundis à venir et en coordination aussi avec le groupe Ecolo à la commune d'Ixelles puisqu'il a aussi interpellé le collège sur ce point. On y reviendra, le cas échéant, en commission.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: Vraag nr. 5097 van mevrouw Dierick wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
De minister heeft ons laten weten dat hij tijd heeft tot zowat 16 u 15. Wij zullen nu de laatste twee samengevoegde vragen behandelen.
- de heer Franky Demon aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de gevolgen van het vernietigen van de dataretentiewet" (nr. 5100)
- de heer Koen Metsu aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der Gebouwen, over "de nietigverklaring van de dataretentiewet door het Grondwettelijk Hof" (nr. 5188)
- M. Franky Demon au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "les conséquences de l'annulation de la loi sur la rétention de données" (n° 5100)
- M. Koen Metsu au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé de la Régie des Bâtiments, sur "l'annulation de la loi sur la conservation des données par la Cour constitutionnelle" (n° 5188)
11.01 Franky Demon (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, sinds 2013 regelt de dataretentiewet de opslag en de toegang tot communicatiegegevens. Deze wet was de omzetting van een Europese richtlijn die er kwam na de aanslagen in Londen en Madrid in 2006, met als doel de strijd aan te binden met terrorisme en zware criminaliteit.
De dataretentiewet bepaalt dat telecombedrijven minstens een jaar lang gegevens over elektronische communicatie moeten bijhouden. Politie- en veiligheidsdiensten kunnen die gegevens opvragen in het raam van een onderzoek. Het Grondwettelijk Hof oordeelt nu dat de wet een ongeoorloofde inbreuk op de privacy is. Hiermee volgt het de uitspraak van het Europees Hof van Justitie van vorig jaar, dat de Europese richtlijn toen al vernietigde. Het verdwijnen van deze wet zal ook gevolgen hebben voor de politie. Veel criminaliteit is immers gelinkt aan elektronische communicatie.
Mijnheer de minister, wat zijn voor de politie de concrete gevolgen van het nietig verklaren van deze dataretentiewet? Zult u betrokken worden bij de besprekingen in verband met een eventuele nieuwe wet of andere mogelijke oplossingen? Zijn er gevolgen voor de toepassing van de wet van 18 maart 2014 op het politioneel informatiebeheer?
11.02 Koen Metsu (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag sluit volledig aan bij de bekommernissen van collega Demon.
Laat ik zijn inleiding dus kapen en ineens overgaan tot mijn vraagstelling.
Mijnheer de minister, hoeveel en welke aanslagen zijn sinds uw aantreden voorkomen dankzij het onderscheppen van data via dataretentie?
Welke invloed heeft de nietigverklaring van de dataretentiewet volgens u op het vatten en vervolgen van terroristen en mogelijk op het voorkomen van aanslagen?
Wat kan de impact zijn van de opschorting van deze wet op het opsporen van Syriëstrijders of geradicaliseerde jongeren?
11.03 Minister Jan Jambon: Mijnheer de voorzitter, de eerste vraag van de heer Metsu beantwoord ik apart. Het antwoord op zijn andere vragen is opgenomen in het antwoord op de vragen van de heer Demon.
Wat de eerste twee vragen van de heer Demon betreft, mijn collega minister Geens heeft, als ter zake bevoegd minister, reeds uitgebreid geantwoord op de vragen over de gevolgen van het arrest van het Grondwettelijk Hof. Kort samengevat betekent dit dat wij na de vernietiging van de dataretentiewet terugvallen op de oude telecomwet waarin reeds het principe van de dataretentie door operatoren werd geïntroduceerd. Bovendien kunnen de operatoren zelf beslissen om gegevens te bewaren voor facturatie en marketingdoeleinden.
Diverse artikelen van het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot het opvorderen van deze gegevens door een magistraat, blijven eveneens van kracht.
In principe kunnen de politiediensten dus voorlopig blijven werken zoals voorheen, hoewel er bepaalde onduidelijkheden blijven bestaan, met name wat betreft de bewaartermijn en de aard van de bewaarde gegevens. Deze zaken moeten zo snel mogelijk worden uitgeklaard om te vermijden dat onderzoeken van de politie- en inlichtingendiensten in het gedrang komen. Het snel vastleggen van een nieuw wettelijk kader is dan ook van cruciaal belang. De minister van Justitie heeft reeds het initiatief genomen om de betrokken partijen, mijn diensten inbegrepen, samen te brengen en te zoeken naar een oplossing.
Wat uw derde vraag betreft, de wet van 18 maart 2014 betreffende politioneel informatiebeheer heeft een ander toepassingsgebied dan de dataretentiewet. De genoemde wet gaat over de interne politionele informatiehuishouding en niet over informatie vergaard en beheerd door derden. De conclusies die het Grondwettelijk Hof heeft getrokken uit de dataretentiewet zijn dus niet rechtstreeks van toepassing voor de wet van 18 maart 2014.
Mijnheer Metsu, ik kan niet antwoorden op de vraag hoeveel aanslagen er verijdeld werden dankzij data verkregen op basis van de dataretentiewet. Ik kan u echter wel verzekeren dat de analyse van telefonie- en internetgegevens vandaag onontbeerlijk is voor nagenoeg elk onderzoek dat wordt gevoerd door onze politiediensten, inclusief de terrorismedossiers. Als u spreekt over capteren, dan moet het duidelijk zijn dat de dataretentiewet de bewaarplicht voor bepaalde metadata — dus niet de inhoud van de telefoon- en internetcommunicatie — door de telecomoperatoren regelt. Capteren of intercepteren van inhoud valt niet onder de dataretentiewet.
11.04 Franky Demon (CD&V): Mijnheer de minister, voor mij is alles duidelijk, waarvoor dank.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vragen nrs 5245 van de heer Van Hecke, 5300 en 5382 van de heer Degroote, 5308 van mevrouw Jadin, 5381 van de heer Vanvelthoven en 5402 van de heer Deseyn worden omgezet in schriftelijke vragen.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.17 uur.
La réunion publique de commission est levée à 16.17 heures.