Commissie
voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale
wetenschappelijke en culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw |
Commission de l'Économie, de la Politique
scientifique, de l'Éducation, des Institutions scientifiques et culturelles
nationales, des Classes moyennes et de l'Agriculture |
van Dinsdag 23 juni 2015 Voormiddag ______ |
du Mardi 23 juin 2015 Matin ______ |
De vergadering wordt geopend om 10.07 uur en voorgezeten door mevrouw Rita Gantois.
La séance est ouverte à 10.07 heures et présidée par Mme Rita Gantois.
- de heer Werner Janssen aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel, over "het kmo-plan" (nr. 1781)
- mevrouw Ann Vanheste aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het kmo-plan" (nr. 4826)
- de heer Werner Janssen aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het kmo-plan" (nr. 4884)
- mevrouw Ann Vanheste aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de wijzigingen in het kmo-plan" (nr. 5325)
- M. Werner Janssen au vice-premier ministre et ministre de l'Emploi, de l'Économie et des Consommateurs, chargé du Commerce extérieur, sur "le plan PME" (n° 1781)
- Mme Ann Vanheste au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le plan PME" (n° 4826)
- M. Werner Janssen au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le plan PME" (n° 4884)
- Mme Ann Vanheste au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "les modifications apportées au plan PME" (n° 5325)
01.01 Werner Janssen (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijn vraag nr. 1781 zal ik niet stellen, want ik heb reeds vraag nr. 2675 gesteld over het kmo-plan. Die vraag ging over hetzelfde en daar heb ik al een antwoord op gekregen, dus vraag nr. 1781 laat ik vallen. Mijn tweede vraag, nr. 4884, wil ik dadelijk wel stellen, maar ik geef eerst het woord aan mevrouw Vanheste.
01.02 Ann Vanheste (sp.a): Mijnheer de minister, ik dacht te wachten met mijn vragen over het kmo-plan tot u hier in de commissie het plan zou komen toelichten, maar het lijkt er op dat ik even goed kan wachten op Godot.
Op 27 februari hebt u uw plan, dat goedgekeurd werd door de regering, aan de pers voorgesteld, en dat voor u de tijd had genomen om de sector of de commissie de kans had geven om het plan in te kijken. Ik heb dan ook gevraagd om een commissievergadering te organiseren waar u toelichting zou geven over uw plan. Die vergadering zou oorspronkelijk na de paasvakantie doorgaan, maar het is ondertussen juni en wij hebben ze nog niet gezien.
Meer zelfs, u bent uw eigen deadlines aan het missen. In het plan staat immers het volgende: “De minister van kmo’s zal een keer per kwartaal een stand van zaken geven over de vooruitgang van elke voorgestelde maatregel, in de vorm van fiches, vanaf april 2015.” Mijnheer de minister, ik heb nog geen enkele fiche gezien en de handelaren hebben nog geen enkel effect van een van uw 40 maatregelen gemerkt. Ondertussen krijgen we elke maand cijfers van een zowel stijgend als dalend aantal faillissementen zonder hoop op een stabielere en betere toekomst met maar één trend: steeds meer kleine, oude kmo’s gaan ten onder.
Mijnheer de minister, omdat u zelf geen stand van zaken geeft, vraag ik hem nu van u.
Hebt u al overlegd met de sector? Zo ja, wat is de uitkomst?
Wat is de stand van zaken van de nieuwe technische werkgroepen die volgens uw plan zouden worden opgericht? Hoeveel zijn er al actief, hoeveel moeten er nog worden gevormd en hoever staan zij met hun opdracht?
Wanneer kunnen wij de eerste algemene stand van zaken in de vorm van fiches verwachten zoals omschreven in het kmo-plan?
Kunt u een stand van zaken geven over elk van de 40 maatregelen zoals u beloofd hebt in het plan?
01.03 Werner Janssen (N-VA): Mijnheer de minister, u hebt reeds een uitgebreid antwoord gegeven op mijn vraag nr. 2675 om over het Kmo-plan een korte toelichting te geven. Een kwart van de maatregelen zou tegen eind 2015 al van kracht moeten zijn, terwijl andere maatregelen in fases tijdens deze legislatuur zouden worden uitgevoerd. In uw antwoord hebt u ook gesteld dat er per kwartaal een rapportering aan de Ministerraad zou zijn gepland.
Aangezien het thema Energie de laatste maanden alle aandacht van onze commissie heeft opgeëist, geraken andere belangrijke thema's van deze commissie een beetje op de achtergrond. Uw plan vormt echter een van de speerpunten van deze regering om meer jobs en welvaart te creëren. Dat willen we dan ook van dichtbij opvolgen.
Daarom heb ik de volgende vragen voor u, mijnheer de minister.
Denkt u dat het nog steeds haalbaar is om een kwart van de maatregelen tegen eind 2015 in te voeren? Heeft er een kwartaalrapportering aan de Ministerraad plaatsgevonden? Zo ja, kunt u dit in de commissie toelichten? Indien neen, waarom nog niet?
01.04 Ann
Vanheste (sp.a): Mijnheer de minister, via de
notificaties van de Ministerraad hebben we kunnen vernemen dat met de minister,
bevoegd voor kmo’s, werd afgesproken om om de zes maanden een stand van zaken
voor te leggen. Dat is niet wat in uw origineel Kmo-plan staat. Op pagina 15
vinden we immers terug dat de minister van kmo’s een keer per kwartaal een
stand van zaken zal geven over de vooruitgang van elke voorgestelde maatregel,
in de vorm van fiches, vanaf 2015.
Mijnheer de minister, ik herhaal mijn eerdere vraag om een stand van
zaken te geven met betrekking tot de vorderingen van alle maatregelen in uw
kmo-plan, maar ik had ook graag geweten of er nu vier dan wel twee keer per
jaar een stand van zaken zal worden opgemaakt en of er nog andere veranderingen
in het Kmo-plan geslopen zijn?
01.05 Minister Willy Borsus: Collega’s, zoals u weet, heb
ik op 27 februari een kmo-plan voorgelegd aan de Ministerraad, zoals bepaald in
het regeerakkoord. De regering is immers van mening dat de kmo’s een specifieke
aanpak verdienen omdat zij een substantieel deel vormen van ons economisch
weefsel.
Als wij uitgaan van de recente verslagen van het federaal Planbureau en de Nationale Bank van België lijkt de economische conjunctuur in Europa de weg terug te vinden naar groei. Het Kmo-plan komt er dus op het goede moment. De maatregelen die het bevat, zijn erop gericht om onze kmo’s te bevrijden van de beperkingen die hen afremmen in hun activiteiten. De Belgische kmo’s zullen de drijvende kracht zijn achter de heropleving van onze economie.
Ik herinner eraan dat wij elkaar zullen ontmoeten op 7 juli op een specifieke economische commissie gewijd aan het kmo-plan. Sta mij dus toe om het hier in mijn antwoord kort te houden.
Het plan bevat veertig maatregelen in zes assen. Omdat het werd goedgekeurd door de Ministerraad, wordt het gesteund door de hele regering. Het spreekt voor zich dat elke minister bevoegd blijft voor zijn materie.
De zes assen van het plan zijn allemaal verbonden met de bijzondere en belangrijke realiteit van de kleine en middelgrote ondernemingen en die van de zelfstandigen.
De competitiviteit, de fiscaliteit en de strijd tegen de sociale dumping vormen de eerste as.
De tweede as omvat de bevordering van het ondernemersschap en de verbetering van het sociaal statuut van de zelfstandigen.
De financiering van de kmo’s, het faillissement en de tweede kans vormen de derde as.
De vierde as wil de administratieve lasten die wegen op onze ondernemingen vereenvoudigen en de remmende werking ervan doen afnemen.
Als onze kmo’s willen groeien, moeten zij internationaliseren. Dit is de vijfde as.
De sectorale maatregelen en de steun aan arbeidsintensieve sectoren vormen de zesde en laatste as.
Ik heb er al op gewezen dat er regelmatig rapportering moet plaatsvinden, in de regering en ook in het Parlement. De termijn van 6 maanden werd uiteindelijk weerhouden om een goed evenwicht te verzekeren tussen een kwaliteitsvolle rapportering en de uitvoering van de maatregelen.
Ik wil bovendien tijdens de commissievergadering van 7 juli van de gelegenheid gebruik maken om u in detail de vooruitgang van het Kmo-plan en een volledige stand van zaken te bezorgen.
Vóór eind 2015 zal een kwart van de maatregelen beslist zijn.
01.06 Werner Janssen (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Dat u de termijn naar zes maanden hebt verlegd, lijkt mij logisch. Op drie maanden tijd evaluaties maken en conclusies trekken, lijkt mij veeleer aan de korte kant te zijn.
Ik ben tevreden dat u erbij blijft dat u die 25 % van de maatregelen tegen eind 2015, zoals gepland, zal proberen uit te voeren.
Wij kijken natuurlijk uit naar de commissievergadering van 7 juli 2015, waarin u alles nog eens specifiek en in detail zal komen uitleggen.
01.07 Ann Vanheste (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, net zoals de heer Janssen kijk ook ik uit naar 7 juli 2015. Ik betreur echter dat het zolang heeft geduurd.
De omzetting van drie maanden naar zes maanden vind ik goed. Wij zijn inmiddels echter al een hele tijd later. In die tussentijd kon ook al worden gewerkt.
U onderstreept zelf dat de blijvende kracht en de heropleving van de economie in handen liggen van de handelaars en kmo’s. Wij moeten ze dus soigneren. Wij moeten de kans krijgen om ze te verdedigen en ze te helpen, waar nodig.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
02 Vraag van mevrouw Ann Vanheste aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de oneerlijke handelspraktijken van supermarkten" (nr. 3197)
02 Question de Mme Ann Vanheste au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "les pratiques commerciales déloyales des supermarchés" (n° 3197)
02.01 Ann Vanheste (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, uit de Panoramareportage "De prijs van goedkoop eten" over de relatie tussen de supermarkten en hun toeleveranciers kwam een duidelijke hulpkreet van de kmo's en de landbouwbedrijven naar voren.
De supermarkten boksen tegen elkaar op om voedsel aan de goedkoopste prijs te kunnen aanbieden, een boksmatch waar vooral de toeleveranciers ferme klappen krijgen. De druk om de producten aan een zo laag mogelijke prijs te verkopen, is onhoudbaar voor de kleine bedrijven. Steeds meer voedselbedrijven gaan failliet of denken aan sluiten. De ondernemers wringen zich in duizend bochten om toch tegemoet te komen aan de prijs die de supermarkt verwacht.
Uit de reportage bleek dat de race to the bottom om de goedkoopste prijs ook een race to the bottom in kwaliteit met zich meebrengt, tot op het punt dat er potentieel gevaar is voor de consument. Naast de enorme druk om te verkopen aan een te lage prijs worden er andere betwistbare handelspraktijken toegepast. Er worden gratis producten geëist en introductiegeld of geld voor schapruimte gevraagd, opnieuw meer kosten voor de kmo's die ze niet kunnen verwerken in de prijs die ze krijgen voor hun goederen.
Nochtans is er een oplossing. Een afdwingbare gedragscode voor eerlijke handelspraktijken kan al veel rechtzetten. Wij hebben al sinds 2010 een gedragscode. Deze werd opgesteld door de sector zelf en ondertekend door de meeste grootwarenhuizen, maar dat blijft in de praktijk een vrijblijvend document. In Groot-Brittannië werd door de Britse overheid zelf een gedragscode opgesteld en afgedwongen. Grootwarenhuizen die zich niet houden aan de code kunnen een geldboete krijgen.
Mijnheer de minister, de situatie voor de kmo's, landbouwbedrijven en de consument is schrijnend. Wilt u sterker en concreter optreden om deze praktijken tegen te gaan? Bent u voorstander van een afdwingbare gedragscode voor grootwarenhuizen? Meent u dat het mogelijk is om deze te implementeren in België? Zult u bij de Europese Unie aandringen op de implementatie van een eenvormig afdwingbare code?
02.02 Minister Willy Borsus:
(…)
Door deze praktijken zouden de aanbieders, om zich op de markt te handhaven, ertoe genoodzaakt zijn om hun producten tegen lage prijzen te verkopen, ten nadele van de kwaliteit en van de consumenten.
Graag geef ik wat meer toelichting bij bepaalde principes die verband houden met het mededingingsbeleid en het mededingingsrecht.
Elk mededingingsbeleid heeft als doelstelling een eerlijke en effectieve mededinging tussen ondernemingen te garanderen, om op de markt een gevarieerde keuze aan producten en diensten tegen lage prijzen en van de beste kwaliteit aan te bieden en tegelijk innovatie aan te moedigen. Deze doelstelling is van groot belang in bepaalde sectoren die veel gevoeliger zijn voor concurrentiespanningen. Dat is onder meer het geval in de agrovoedingssector.
België beschikt over de juridische middelen om ondernemingspraktijken te regelen op het vlak van de mededinging. Boek IV, “Bescherming van de economische mededinging”, en Boek V, “De mededinging en de prijsevoluties”, van het Wetboek van Economisch Recht, alsook het verdrag betreffende de Europese Unie, verbieden inderdaad overeenkomsten tussen ondernemingen en het misbruik van machtsposities door ondernemingen, die de mededinging verhinderen, beperken of vervalsen.
De praktijken waarnaar u in uw vraag verwijst, behoren niet op zich en a priori tot dergelijke restrictieve mededingingspraktijken. Door de macht van bepaalde supermarkten in België kunnen dergelijke praktijken echter een impact hebben op de markttoegang van bepaalde aanbieders zoals onder meer de kmo’s.
Op 10 juni 2014 werd op initiatief van verschillende verenigingen — APFACA, Agrofront, Unizo, Fevia, Comeos, UCM — een gedragscode voor faire relaties tussen aanbieders en kopers in de agrovoedingsketen ondertekend. Deze code is een instrument dat principes inzake goede praktijken bevat ter ondersteuning van eerlijke relaties tussen de actoren van de agrovoedingsketen om de samenwerking binnen de keten te verbeteren en om de partnerschappen tussen alle operatoren te stimuleren.
Op Belgisch niveau geven wij vooralsnog de voorkeur aan de voluntaristische manier waarop het ketenoverleg tot nu toe is georganiseerd. Een systeem zoals in het Verenigd Koninkrijk, waar niet nagekomen afspraken tussen retailers en leveranciers met politionele bevoegdheid kunnen worden afgedwongen, lijkt niet de goede oplossing in België.
Ook op Europees niveau wordt het overleg tussen de verschillende schakels in de voedingsketen gepromoot. Zo werd eind 2013 het Supply Chain Initiative gelanceerd door een aantal Europese stakeholders in de voedselketen. Het doel van het initiatief is om eerlijke handelspraktijken in de keten van voedselvoorziening te bevorderen als basis voor commerciële transacties.
02.03 Ann Vanheste (sp.a): Mijnheer de minister, dat was een heel mooie uitleg die ik grotendeels al kende. Dit neemt niet weg dat ik meen dat u strenger mag zijn op de grote voedselwinkels. Ik begrijp nog altijd niet waarom het geen oplossing kan zijn om een afdwingbare gedragscode in te voeren.
L'incident est clos.
03 Vraag van mevrouw Griet Smaers aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de faillissementsverzekering" (nr. 3607)
03 Question de Mme Griet Smaers au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "l'assurance faillite" (n° 3607)
03.01 Griet Smaers (CD&V): Mijnheer de minister, de faillissementsverzekering is in onze commissie al verschillende keren aan bod gekomen, onder meer naar aanleiding van de bespreking van uw beleidsnota en van een aantal vragen. Zo stelde ik u in commissie op 20 januari een mondelinge vraag over de faillissementsverzekering voor zelfstandigen en vooral ook over de mogelijke omschakeling van die verzekering naar een overbruggingsverzekering. Uit uw beleidsnota en ook uit de antwoorden die u gaf op 20 januari, is gebleken dat u openstaat voor een hervorming van de faillissementsverzekering, met de mogelijke uitbreiding van de dekking tot een aantal andere risico’s, zodat in de toekomst van een overbruggingsverzekering kan worden gesproken.
Op 20 januari gaf u aan dat u eerst het evaluatieverslag van het algemeen beheerscomité zou afwachten vooraleer verdere stappen te doen, al dan niet naar een overbruggingsverzekering met bijkomende risicodekking. Het gaat dan onder meer om economische risico’s.
Mijnheer de minister, aangezien het evaluatieverslag de volgende stap was, wil ik u vragen of dat evaluatieverslag reeds beschikbaar is.
Zijn er reeds conclusies van het evaluatieverslag over het gebruik van de faillissementsverzekering, over de alternatieven en de toekomst ervan?
Worden er in het verslag cijfergegevens vermeld over het aantal noodgedwongen stopzettingen? Indien ja, kunt u mij die cijfers dan bezorgen?
Wordt er ingegaan op de redenen voor het gering gebruik van de faillissementsverzekering en welke zijn die redenen dan?
Welke aanbevelingen worden er in het verslag geformuleerd omtrent een mogelijke hervorming van de faillissementsverzekering tot een overbruggingsverzekering?
Wat zult u doen met het evaluatieverslag en de aanbevelingen? Welke hervorming zou u zelf voorstellen?
Tot slot, welke procedure volgt u bij de opmaak van het actieplan Armoedebestrijding met een hoofdstuk Zelfstandigen?
03.02 Minister Willy Borsus: Het Algemeen Beheerscomité voor het Sociaal Statuut der Zelfstandigen is nog niet klaar met zijn evaluatieverslag. Daardoor kan ik de gevraagde informatie spijtig genoeg nog niet bezorgen.
Ik heb er bij het ABC wel op aangedrongen de evaluatie zo spoedig mogelijk af te ronden.
Ik zal met het evaluatieverslag rekening houden bij de omvorming van de faillissementverzekering tot een overbruggingsuitkering.
In antwoord op uw laatste vraag kan ik u melden dat het plan Armoedebestrijding onder de bevoegdheid van mevrouw Sleurs, staatssecretaris bevoegd voor armoedebestrijding, valt. Het spreekt voor zich dat ik ervoor zal pleiten dat een sterk hoofdstuk in dat plan aan de zelfstandigen zal worden gewijd.
Ik vraag u dus een beetje geduld.
03.03 Griet Smaers (CD&V): Mijnheer de minister, ik zal een beetje geduld oefenen. U kondigde in januari 2015 echter wel aan dat het evaluatieverslag wellicht tegen mei-juni 2015 beschikbaar zou zijn. Daarom stelde ik ook mijn vraag.
Ik begrijp echter dat het er nog niet is en dat wij dus opnieuw nog een paar weken of maanden geduld moeten hebben.
Hebt u enig idee wanneer wij het verslag dan wel mogen verwachten?
03.04 Minister Willy Borsus: Dat zal nog een paar weken duren.
03.05 Griet Smaers (CD&V): Wij moeten dus nog een paar weken geduld oefenen. Na de zomer van 2015 zal het verslag er dus zeker zijn.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
Voorzitter: Ann Vanheste.
Présidente: Ann Vanheste.
De voorzitter: Vraag nr. 3709 van mevrouw Fonck wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
04 Question de M. Benoît Friart au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "l'entrepreneuriat" (n° 3811)
04 Vraag van de heer Benoît Friart aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "ondernemen" (nr. 3811)
04.01 Benoît Friart (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, la société Amway a publié récemment les résultats d'une étude relative à l'attitude des Belges vis-à-vis de l'entrepreneuriat. Selon ce rapport, 73 % des Belges ont une attitude favorable à son égard, tandis que 27 % imaginent pouvoir lancer leur propre entreprise. Si l'envie est donc bien présente, et c'est une bonne nouvelle, peu de Belges se disent cependant prêts à franchir le pas.
L'étude relève un point essentiel: plus le répondant est jeune, plus il est attiré par l'entrepreneuriat. Cet enthousiasme est encore plus grand chez les diplômés. Pour les répondants, la raison principale qui freine l'entrepreneuriat est le manque d'un panel de compétences allant du leadership et de la gestion au marketing ou au contrôle financier. L'un des grands objectifs de ce gouvernement est de mettre en lumière et de renforcer l'esprit d'entreprendre.
Monsieur le ministre, il ressort de l'étude qu'une majorité de répondants (63 %) estiment que l'entrepreneuriat peut être enseigné durant les études secondaires et universitaires. Est-il envisageable qu'une concertation ait lieu entre le pouvoir fédéral et les Communautés afin que ce thème puisse être enseigné? Ensuite, l'étude indique que 13 % des répondants belges estiment que les offres d'enseignement relatives à l'entrepreneuriat dans les écoles et universités sont insuffisantes. Partagez-vous cette impression? Existe-t-il un déficit en termes de communication?
04.02 Willy Borsus, ministre: Monsieur le président, cher collègue, comme vous l'avez souligné, le gouvernement fédéral souhaite renforcer l'esprit d'entreprendre.
Dans le passé, des lois relatives à l'accès aux professions et à la formation permettant l'accession à l'entrepreneuriat ont été votées. C'est dans ce cadre qu'a notamment été pris l'arrêté royal de juin 2007, tout comme ont été prises des dispositions de modification de la loi-programme du 10 février 1998.
Comme vous l'avez rappelé, les compétences en matière d'enseignement relèvent des autorités communautaires et d'autres volets de formation des autorités régionales.
Pour ce qui me concerne, j'ai l'intention d'aborder les conclusions des études relatives à l'entrepreneuriat à la faveur des conférences interministérielles de concertation entre les différents niveaux de pouvoir et avec les entités fédérées.
Bien entendu, il n'y a pas que les connaissances de base en matière de gestion qui interviennent, comme le démontre l'étude Amway, dans la disposition, dans l'inclinaison à entreprendre pour un certain nombre de jeunes ou de personnes qui, à un moment de leur carrière, souhaitent se tourner vers l'entrepreneuriat.
À cet égard, permettez-moi de vous rappeler quelques statistiques qui montrent à quel point notre situation a évolué. En effet, une forte diminution de l'auto-création d'emplois a été constatée dans notre pays entre 1870 et 1970, pour être suivie d'une période de reprise de l'entrepreneuriat dans les années 80.
Fin des années 70, de nombreux économistes pensaient d'ailleurs que cette tendance se maintiendrait et qu'à terme, il y aurait vraiment une grande possibilité d'entrepreneuriat indépendant ou d'entrepreneuriat tout court.
Pourtant, lorsque l'on compare nos statistiques avec les pays voisins ou un certain nombre de pays de l'OCDE, on constate aujourd'hui que notre taux d'entrepreneuriat est en moyenne trop faible, singulièrement chez les jeunes.
De manière à promouvoir l'entrepreneuriat, outre l'enseignement transversal qui devrait comprendre, quel que soit le niveau de notions, de formation, de gestion, d'initiation à l'économie, aux finances, à l'entrepreneuriat et au statut d'indépendant, il convient aussi de travailler à notre niveau sur la revalorisation du statut d'indépendant, sur la protection de celui qui se lance comme indépendant, sur les mesures destinées à soutenir les PME, leur financement, l'ensemble de la simplification administrative dont elles doivent pouvoir bénéficier.
L'ensemble de ces dispositions (encouragement à travers la formation, dispositions concernant le renforcement du statut d'indépendant, dispositions pour soutenir l'activité des PME, leur financement, leur croissance et leur internationalisation) doivent encore se compléter d'autres dispositifs à mes yeux. C'est ainsi – et je l'aborde dans une autre question – que nous allons mettre en place un véritable statut d'étudiant entrepreneur pour permettre aux étudiants qui le souhaitent, parallèlement à leur parcours d'enseignement supérieur ou académique, de se lancer rapidement dans l'activité entreprenariale. Des initiatives existent à cet égard tant à l'université de Gand qu'à l'université de Liège. Ces initiatives sont intéressantes. Il manque encore un véritable statut qui cadre complètement cette situation des étudiants entrepreneurs.
Nous nous employons à mettre en place ce statut rapidement en plus des autres mesures déjà annoncées.
Je voudrais également signaler combien cette disposition à l'entrepreneuriat, indépendamment de la formation dans les écoles, des dispositions que je viens d'évoquer, du statut d'étudiant-entrepreneur, relève d'un état d'esprit général dans la société, d'un regard positif tourné vers l'entrepreneuriat et la confiance. C'est aussi un des objectifs que nous travaillons ensemble avec les collègues au gouvernement.
04.03 Benoît Friart (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour cette réponse. J'entends qu'il y a une reprise de l'entrepreneuriat depuis 1980. Malgré tout, cela reste beaucoup plus faible que dans une série de pays voisins et d'autres pays de l'OCDE.
Je prends note de vos mesures, lesquelles sont judicieuses, notamment la concertation avec les entités fédérées. En effet, l'enseignement dépend des Communautés, des Régions. Et si vous mettez en action ce plan PME au niveau du gouvernement fédéral, il importe qu'il soit également soutenu au niveau de l'enseignement par les entités fédérées.
Vous insistez sur l'importance des dispositions au niveau du statut des indépendants, du financement des PME.
Je note la nécessité de pouvoir rapidement mettre en place un statut d'étudiant-entrepreneur. Cela ne pourra que favoriser les dispositions de nos jeunes à créer de l'entreprise, à s'installer comme indépendant et à se lancer de cette façon dans la vie.
L'incident est clos.
05 Vraag van mevrouw Rita Gantois aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de gevolgen van het Russische embargo voor de appelsector" (nr. 3895)
05 Question de Mme Rita Gantois au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "les conséquences de l'embargo russe pour les producteurs de pommes" (n° 3895)
05.01 Rita Gantois (N-VA): Mijnheer de minister, vorig jaar heeft de landbouwsector de campagne “Eet meer peer” gelanceerd om de gevolgen van het Russische embargo te ondermijnen. Dit was een groot succes. De prijzen van peren zitten momenteel terug op het niveau van vóór het importverbod en ze trekken zelfs nog aan.
Op 24 april kopten de kranten dat het dramatisch slecht gaat met onze appelsector die nu het grootste slachtoffer is van de Russische boycot. De oogst raakt zelfs niet aan heel lage prijzen verkocht. Aanvankelijk vreesde men niet voor problemen voor de appelsector omdat amper 10 % van de export richting Rusland gaat. Polen heeft intussen de opportuniteit geroken om het eigen fruit tegen dumpingprijzen op de Europese markt aan te bieden.
Het gevolg hiervan is dat de Belgische export van appelen naar andere landen stokte. Voor de fruitboeren is het nu vijf voor twaalf want overschotten en dramatisch lage prijzen dreigen bij de volgende oogst. Deze ondernemers zijn dan ook de grote slachtoffers van de Russische boycot. Uiteindelijk hebben zij er niets mee te maken.
Ik kom dan tot mijn vragen. Bent u op de hoogte van dit prangende probleem? Zijn er initiatieven die u kunt of zult nemen om deze landbouwbedrijven een hart onder de riem te steken? Is dit probleem reeds besproken op de Raad van Landbouw en Visserij? Zo ja, wat zijn de bevindingen? Zo nee, staat dit reeds geagendeerd?
Ik dank u voor uw antwoord.
05.02 Minister Willy Borsus: Mevrouw Gantois, zoals u weet, is het Russische embargo op appelen en peren ingegaan op 7 augustus 2014 en dit voor een initiële periode van twaalf maanden. Deze aankondiging kwam er net vóór de fruitoogst in ons land. Daardoor was en is de impact nog steeds niet verwaarloosbaar, met name voor de fruitsector. De perensector was aanvankelijk het meest getroffen. Dit product vertegenwoordigde 30,1 % van de export onder embargo in 2014. De appelsector vertegenwoordigde 5,6 % van de export onder embargo in 2014.
Zoals al toegelicht werden deze twee sectoren zwaar getroffen door dit embargo. In dit opzicht werden verschillende maatregelen genomen door de Europese Commissie om deze sectoren financieel te ondersteunen. Op 18 augustus besliste de Europese Commissie om een eerste enveloppe van 125 miljoen euro te deblokkeren voor de producenten van fruit en groenten. Op 3 september 2014 kondigde de Europese Commissie een additionele steun aan van 30 miljoen euro voor cofinanciering voor promotiedoeleinden bovenop de 60 miljoen euro waarin jaarlijks wordt voorzien in het GLB-budget.
Eind september 2014 werd er opnieuw een enveloppe van 165 miljoen euro gedeblokkeerd voor de sector, na de uitputting van de eerste enveloppe. Deze tweede reeks maatregelen voorziet in de verlenging van de interventiemaatregelen en de maatregelen die gericht zijn op het van de markt verwijderen van appelen, peren, pruimen, tomaten, paprika’s, komkommers en wortelen.
Het Russische embargo stond meermaals op de agenda van de Europese Landbouwraad. Tijdens deze debatten was het Belgische standpunt steevast zeer duidelijk. De hele Europese agrovoedingssector ondergaat de gevolgen van een politiek conflict tussen Europa en Rusland. De enige oplossing is dus de onderhandelingen met Rusland voortzetten om een eind te maken aan dit verbod. Dit is natuurlijk heel moeilijk. Zolang het embargo behouden blijft, moeten de financiële middelen op efficiënte manier worden aangewend. Deze middelen moeten uit het globale budget komen, niet uit rubriek 2, dus niet uit het Europese landbouwbudget, en op korte termijn worden gebruikt voor snelle en efficiënte maatregelen om de druk op de markten weg te nemen.
De FOD Economie volgt de situatie van meerdere landbouwsectoren van zeer nabij op naar aanleiding van het Russische embargo. Zoals u weet werd er een Task Force Rusland gecreëerd op Belgisch niveau naar aanleiding van dit embargo. De Task Force verenigt de vertegenwoordigers van de multisectorale federaties met het oog op het milderen van de financiële impact van het Russische embargo door de krachten te bundelen om nieuwe afzetmarkten te vinden. Het embargo was immers een elektroshock die de wil van alle betrokken partners heeft gestimuleerd om de export naar andere bestemmingen een boost te geven en niet enkel als alternatief voor Rusland maar als strategisch project op lange termijn.
Ik sluit mij hierbij aan en draag daartoe bij waar nodig, met respect voor ieders bevoegdheden. Ik besteed mijn volle aandacht aan de exportdiensten van het FAVV, die onder mijn bevoegdheid vallen. Mijn kabinet en ikzelf, de betrokken sectoren en deze diensten plegen regelmatig en op een heel constructieve manier overleg.
Tot slot is de samenwerking tussen de actoren van verschillende federaties, het FAVV dat de sanitaire normen die worden vereist door importerende derde landen garandeert, de exportagentschappen en de politieke actoren, nodig voor een land met een open economie als de onze.
05.03 Rita Gantois (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord.
Ik noteer dat u daarmee echt begaan bent. Ik blijf het belangrijk vinden dat de steunmaatregelen uit het globaal budget komen.
U had het over de invoer naar Rusland van 5 %, maar het gevolg van de invoer vanuit Polen is dat volgens de cijfers vanaf het laatste kwartaal van 2013 tot eind 2014 de export van appelen met 19 % is afgenomen en de gemiddelde prijs met 34,5 % is gedaald. Dat zijn niet te onderschatten percentages.
Wat het strategisch project betreft, zei u andere afzetmarkten te zoeken. Dat is heel belangrijk.
Ik blijf dit opvolgen en reken erop dat u onze appeltelers en andere telers blijft ondersteunen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 3948 van de heer Vermeulen wordt uitgesteld. Vraag nr. 3958 van mevrouw Muylle wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
06 Question de Mme Kattrin Jadin au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "l'augmentation des prix due à la mise en place de la boîte noire" (n° 4031)
06 Vraag van mevrouw Kattrin Jadin aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de stijging van de prijzen ingevolge de invoering van de zwarte doos" (nr. 4031)
06.01 Kattrin Jadin (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, d'après un sondage réalisé par le syndicat neutre pour indépendants, 74 % des patrons d'établissements horeca craignent de devoir augmenter les prix de leurs mets. Un article était paru à ce sujet fin avril. La cause serait l'entrée en vigueur de la boîte noire. À ce jour, il semblerait que seulement un peu moins de la moitié des établissements horeca se soient enregistrés auprès du SPF Finances. Or la date limite fixée est déjà dépassée. Ce manque d'enregistrement est entre autres dû au fait que les patrons sont énormément tracassés par l'entrée en vigueur de la boîte noire.
Monsieur le ministre, avez-vous envisagé de prendre des mesures pour aller à l'encontre des craintes d'un bon nombre de patrons d'établissements horeca?
06.02 Willy Borsus, ministre: Madame la députée, comme vous le savez, en lien avec l'introduction de la caisse enregistreuse, le secteur horeca a exprimé beaucoup de craintes et le gouvernement a souhaité y répondre de façon très précise à ces craintes. Nous savons que la situation de ce secteur est particulière puisque l'activité qui s'y exerce de façon non autorisée est importante. Par exemple, le nombre de travailleurs à temps partiel semble vraiment très important et probablement artificiellement très important.
Dans le contexte de la mise en œuvre de la caisse enregistreuse, même si elle relève de mes collègues du gouvernement, nous avons souhaité avoir un dialogue approfondi avec le représentant de l'horeca, que nous avons rencontré à plusieurs reprises, notamment pour discuter des éléments liés aux charges qui pèsent sur le travail. Même si des mesures ont déjà été prises sous les gouvernements précédents, mesures liées notamment à la baisse du taux de TVA de 21 à 12 %, à la réforme du travail occasionnel, aux baisses structurelles de cotisations patronales sur les cinq emplois fixes, il a été souhaité, dans le cadre du conclave budgétaire, et avant cela de l'accord de gouvernement, de décider de mesures supplémentaires concernant le secteur horeca. Une partie de ces mesures sont aujourd'hui en discussion dans le contexte de la loi-programme. En effet, ces dispositions concernent notamment le fait que les heures supplémentaires, jusqu'à concurrence de 360 heures lorsque l'établissement est soumis à la caisse enregistreuse ou jusqu'à concurrence de 300 heures lorsqu'il n'est pas soumis à la caisse enregistreuse, tous deux relevant du secteur horeca, seront dorénavant complètement défiscalisées et exemptes de toute charge jusqu'aux seuils que je viens d'indiquer.
Il n'y aura donc pour les personnes concernées aucun sursalaire.
Nous avons, par ailleurs, introduit la notion supplémentaire de flexi-job s'agissant de travailleurs employés à 4/5e temps chez un autre employeur et qui viennent prester un certain nombre d'heures complémentairement dans l'horeca. Ces heures seront imposées d'une charge de 25 %, qui sera complètement libératoire de tout impôt et de toute autre cotisation sociale et, de surcroît, elle donnera lieu à des droits sociaux.
Par ailleurs, il sera possible pour les travailleurs souhaitant récupérer les heures supplémentaires de bénéficier d'un régime qui porte dorénavant à 250 heures le maximum de ces heures supplémentaires, contre 143 précédemment.
Un employeur actif dans le secteur horeca pourra avoir recours à des travailleurs occasionnels 200 jours par an au lieu de 100 jours précédemment.
Afin de prolonger le dialogue avec les partenaires du secteur, le gouvernement a décidé de la création d'une plate-forme de dialogue avec le secteur horeca.
En ce qui concerne l'enregistrement des entreprises concernées par la caisse enregistreuse, le SPF Finances a lancé, il y a quelque temps, une grande campagne de sensibilisation. Après une prolongation, qui a amené la date limite de l'enregistrement au 30 avril dernier, il devient urgent pour chaque entrepreneur de s'enregistrer effectivement, de manière que l'application de la caisse enregistreuse puisse se faire au 1er janvier 2016.
Nous souhaitons que la caisse soit utilisée de manière préventive pour l'avenir et ne soit pas utilisée comme un moyen répressif a posteriori pour les situations qui seraient ou qui feraient l'objet d'un constat à la suite de la mise en œuvre de la caisse enregistreuse.
Nous espérons évaluer ces mesures avec le secteur et en mesurer l'impact positif pour celui-ci, même si nous ne sommes pas fermés à d'autres réflexions pour l'avenir.
06.03 Kattrin Jadin (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Vous aurez remarqué que je reviens souvent avec ce type de question. Le secteur horeca mérite évidemment toute l'attention que vous lui accordez.
Je suis heureuse de constater que des mesures sont déjà mises en œuvre. En ce qui concerne l'entrée en vigueur, insérez-la bien dans la loi-programme que nous allons traiter sous peu au sein de notre commission.
Je relirai votre réponse avec beaucoup d'attention
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- Mme Kattrin Jadin au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "les banques et les prêts aux petites entreprises" (n° 4035)
- Mme Catherine Fonck au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le financement des PME" (n° 4204)
- mevrouw Kattrin Jadin aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de banken en de leningen aan kleine ondernemingen" (nr. 4035)
- mevrouw Catherine Fonck aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de financiering van de kmo's" (nr. 4204)
La présidente: Mme Fonck étant absente, sa question n° 4204 devient sans objet.
07.01 Kattrin Jadin (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, ce n'est pas la première fois que nous évoquons ce sujet. Nous savons que les PME représentent, hors secteur bancaire et assurances, plus de 99 % des entreprises belges. L'Organisation de coopération et de développement économique (OCDE) a analysé l'accès aux crédits des entreprises de 34 pays durant la période 2007-2013.
La situation est très préoccupante pour les micro-entreprises composées de 1 à 9 personnes. L'OCDE constate que le taux de rejet des crédits est passé de 17 % en 2008 à 27 % actuellement. Ce taux est largement supérieur à celui de l'ensemble des sociétés en Belgique. Pourtant, notre économie a besoin de nouveaux entrepreneurs et investisseurs qui sont parfois bloqués faute de crédits suffisants ou qui arrivent trop tard.
Monsieur le ministre, même si nous n'avons que peu de leviers, que pouvons-nous faire pour soutenir le secteur des PME face à cette problématique?
Je vous signale que j'avais adressé cette question au ministre Kris Peeters, en tant que ministre de l'Économie, mais je suis évidemment ravie que le ministre Borsus y réponde.
07.02 Willy Borsus, ministre: Madame Jadin, votre question est en lien avec le plan PME. Vous avez raison. Comme je viens de le mentionner, l'accès au financement pour les PME, en particulier pour les micro-entreprises, est un enjeu essentiel pour le développement économique et social de notre pays.
On le sait, des dispositions récentes ont été prises concernant les financements participatifs et encouragées grâce à des leviers fiscaux. Le tax shelter PME et le crowdfunding viennent d'être approuvés en seconde lecture au gouvernement et sont soumis au parlement. C'est un point important du soutien à l'entreprise, tant le financement des jeunes entreprises et la création de celles-ci que le financement de la croissance des entreprises.
Par ailleurs, la loi qui comporte des dispositions relatives au financement des petites et moyennes entreprises est entrée en vigueur au 1er mars 2014. Elle encadre une série de clauses prévoyant notamment les montants maximums des indemnités de réemploi. Elle impose à la banque un devoir d'information, notamment sur les formes de crédit adaptées à l'entreprise et sur les motivations de tout refus de crédit. Un code de bonne conduite a été adopté et rendu obligatoire par arrêté royal. Il précise les droits et les obligations réciproques et définit les contours du devoir d'information.
La méconnaissance ou, le cas échéant, le non-respect de ce code permet au juge de convertir sans frais l'innovation et l'opération en un crédit dont la forme est mieux adaptée à l'entreprise, compte tenu de sa situation financière au moment de la conclusion du contrat. Tout cela va dans le sens d'une meilleure adaptation de l'offre bancaire et de sa gestion aux attentes et besoins des PME.
Il est prévu dans l'accord de gouvernement une évaluation de cette loi relative à l'accès au crédit, qui portera notamment sur la demande et l'offre de crédit, l'observation des volumes de crédit, le rôle du régulateur et l'exercice de la mission de contrôle par la FSMA. Sans préjuger des résultats de cette évaluation, nous accorderons une attention particulière aux très petites entreprises et aux starters qui éprouvent plus de difficultés en termes d'accès au crédit. Des études récentes d'UNIZO, de l'UCM et du SPF Économie l'ont démontré très récemment.
Enfin, nous comptons nous pencher sur les éléments liés à la robustesse du projet d'entreprise, du plan d'affaire et du plan financier en approfondissant la formation financière et managériale des starters et des PME, notamment en concertation avec les professionnels du chiffre.
L'étude que j'évoquais à l'instant montre à quel point les plus petites entreprises éprouvent des difficultés. Je tiens ces chiffres à votre disposition.
Par ailleurs, nous savons qu'à la suite de Bâle II et Bâle III, les conditions générales d'octroi de crédit et l'attitude des institutions bancaires ont évolué.
Pour ce qui concerne l'évaluation de la loi de décembre 2013, nous disposons déjà d'un certain nombre de chiffres provisoires.
Permettez-moi également d'attirer votre attention sur le fait qu'il existe un service de médiation de crédit qui est notamment assuré au niveau régional. Certaines initiatives ont été prises à ce niveau et méritent d'être mises en regard de cette relation au crédit de nos entreprises.
Je tiens le document reprenant l'ensemble des statistiques à votre disposition, tout comme à celle de l'ensemble des membres de cette commission.
07.03 Kattrin Jadin (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse qui a un certain intérêt vu l'importance du sujet dont question.
Je me souviens avoir travaillé à l'élaboration de ladite loi dans le cadre de cette commission. Je suppose donc que je ne serai pas la seule des membres de cette commission à vouloir avoir accès aux chiffres dont vous disposez en vue d'organiser un échange de vues un peu plus large sur le sujet, dès que notre agenda le permettra.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
08 Question de Mme Karine Lalieux au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "les conditions générales de contrat qu'applique la société Keyware, qui loue des terminaux de paiements à des commerçants" (n° 4052)
08 Vraag van mevrouw Karine Lalieux aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de algemene contractvoorwaarden die het bedrijf Keyware hanteert bij de verhuur van betaalterminals aan handelaars" (nr. 4052)
08.01 Karine Lalieux (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, ma question porte sur les conditions générales de contrats qu'applique la société Keyware, qui loue des terminaux de paiement à des commerçants.
Suite à une cessation d'activité, un commerçant a mis fin au contrat de location. La société Keyware exige qu'il paie 750 euros pour rupture unilatérale de contrat. Ce coût est prévu dans les conditions générales du contrat. Il y a rupture dès lors que le contrat de location est établi pour cinq ans. Ici, les cinq années n'étaient pas encore écoulées.
Ne pouvons-nous pas considérer d'une part que le contrat de cinq ans non résiliable autrement que par des frais est abusif dans le cas d'une mise en route d'un commerce? En effet, beaucoup d'entre eux ne dépasseront malheureusement pas les deux années d'activité, on le sait tous.
D'autre part, le montant de l'indemnité de rupture de 750 euros me semble encore plus abusif. Quel est votre avis sur la question? J'ai posé la même question à votre collègue en charge de la protection des consommateurs mais comme il s'agit ici d'indépendants, vous êtes tous deux compétents. Ne devrait-on pas aligner certaines clauses abusives entre indépendants et sociétés sur ce qui est pratiqué pour les consommateurs?
La relation est manifestement déséquilibrée entre une grosse société, quasiment monopolistique, comme Keyware et un vendeur de fleurs établi en province. La commission des clauses abusives n'est en charge que des relations envers les consommateurs. Cependant, les petits indépendants et petits commerçants devraient également être protégés. Je rappelle aussi que la société Keyware va être jugée au mois d'octobre pour escroquerie, faux en écriture et infraction au Code économique puisqu'elle a entrepris des démarches abusives envers les indépendants pour leur faire changer leurs contrats. Je pense qu'il faut agir contre ces entreprises monopolistiques sur notre territoire.
08.02 Willy Borsus, ministre: Madame la députée, comme vous l'évoquez, les pratiques de la société Keyware font l'objet de poursuites devant le tribunal correctionnel pour pratiques commerciales trompeuses à l'égard d'autres entreprises, pratiques interdites par le Livre VI du Code de droit économique et plus particulièrement par les articles 6.106 et 6.107 ainsi que pour escroquerie. Par ailleurs, UNIZO, la principale association des classes moyennes en Flandre a mis en place une charte pour les fournisseurs de terminaux de paiement à laquelle plusieurs d'entre eux et notamment Athos ont spontanément adhéré. Cette charte est de nature à garantir le fait que les indépendants ne sont pas liés pour plus d'un an.
Je vous rejoins: de pareilles clauses doivent être combattues. Elles peuvent déjà l'être sur la base du droit général des contrats. En effet, réclamer de tels montants comme indemnités de rupture a déjà été considéré en jurisprudence comme étant un abus de droit. Il est évidemment de la seule responsabilité du juge de trancher et d'apprécier.
Il existe par ailleurs déjà des législations qui protègent le petit indépendant contre les abus de certaines grandes entreprises dans des domaines spécifiques. Je pense par exemple à la loi du 2 août 2002 concernant la lutte contre le retard de paiement dans les transactions commerciales.
Protéger les petits indépendants et les PME dans de telles situations devrait en effet être envisagé, et plus particulièrement la possibilité de leur élargir le champ d'application de certaines dispositions protectrices des consommateurs, comme l'interdiction de certaines clauses considérées comme abusives.
Je suis tout à fait prêt à mener ce travail, en concertation bien sûr avec les acteurs, les structures représentatives et le parlement, d'autant que d'autres éléments de propositions contractuelles, dans d'autres contextes et avec d'autres interlocuteurs économiques, qui m'ont également été communiqués, me semblent pouvoir, dans certains cas, être considérés comme une démarche abusive.
08.03 Karine Lalieux (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Comme je le dis toujours, une charte, c'est bien, mais la signe qui veut! Un tribunal peut considérer que cette charte n'existe pas, puisqu'elle n'a aucune contrainte juridique ou normative.
Je crois, et votre collègue semblait aussi de cet avis, qu'il est fondamental de travailler sur des modifications législatives. Je pense aussi prendre une initiative. Aujourd'hui, les petits indépendants et les petits commerçants ne sont pas assez protégés. Toutes les lois existent dans le Code économique. Il suffirait d'ajouter que ces personnes sont considérées pour certaines choses comme des consommateurs. Ils bénéficieraient alors d'une protection plus globale.
J'espère très vite voir des initiatives pour éviter ce type de clause abusive envers les petits indépendants.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 4112 van mevrouw Vanheste, vraag nr. 4181 van de heer Janssen, vraag nr. 4359 van mevrouw Smaers, vraag nr. 4307 van mevrouw Vanheste, vraag nr. 4340 van de heer Janssen, vraag nr. 4461 van mevrouw Jadin, vraag nr. 4631 van de heer Janssen, vraag nr. 4979 van mevrouw Smaers en vragen nrs. 5096 en 5328 van mevrouw Vanheste worden op verzoek van de minister en met instemming van de commissie verdaagd naar 7 juli 2015. Ze kunnen worden behandeld na het exposé van de minister over het Kmo-plan.
Voorzitter: Rita Gantois.
Présidente: Rita Gantois.
- de heer Werner Janssen aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het statuut van student-ondernemer" (nr. 4089)
- de heer Werner Janssen aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het statuut van student-ondernemer" (nr. 4355)
- de heer Egbert Lachaert aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het statuut van de student-ondernemer" (nr. 4705)
- mevrouw Griet Smaers aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het statuut van student-ondernemer" (nr. 4966)
- mevrouw Ann Vanheste aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het statuut van student-ondernemer" (nr. 5324)
- M. Werner Janssen au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le statut d'étudiant-entrepreneur" (n° 4089)
- M. Werner Janssen au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le statut d'étudiant-entrepreneur" (n° 4355)
- M. Egbert Lachaert au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le statut de l'étudiant-entrepreneur" (n° 4705)
- Mme Griet Smaers au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le statut d'étudiant-entrepreneur" (n° 4966)
- Mme Ann Vanheste au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le statut d'étudiant-entrepreneur" (n° 5324)
De voorzitter: De heer Lachaert is afwezig.
09.01 Werner Janssen (N-VA): Mijnheer de minister, ik zal mijn twee vragen in één keer stellen.
De academische raad van de KU Leuven heeft beslist dat er een nieuw studentenstatuut wordt toegekend, namelijk van student-ondernemer. Hierbij kunnen studenten die een bedrijf willen oprichten, aanspraak maken op bepaalde voordelen. Dat kan gaan van het spreiden of verplaatsen van lessen en examens tot het ter beschikking stellen van begeleiding en lokalen. Ook een aantal hogescholen en het UGent hebben zo’n statuut en het mag succesvol worden genoemd. Afgelopen jaar gaven 85 studenten van de UGent aan dat zij van het statuut gebruik willen maken.
Wie al vroeg het ondernemingsbloed in zichzelf ontdekt en alleen of samen met anderen een onderneming uit de grond wil stampen, moet worden ondersteund. Doordat een student geen volwaardig statuut heeft, is een aansluiting als zelfstandige enkel in hoofdberoep mogelijk. De student-zelfstandige die sociale bijdragen betaalt, heeft een volwaardig sociaal statuut als zelfstandige met de bijbehorende sociale rechten. In dat geval is het nog moeilijk om student te zijn.
In voorstel 18 van het kmo-plan zal de regering een statuut van student-ondernemer met het oog op het starten van een ondernemerschapsproject onderzoeken. In dat kader houdt zij een denkoefening over het statuut van zelfstandige in bijberoep. Om nog meer jongeren aan te sporen om student-ondernemer te worden, is het van belang niet enkel een denkoefening te houden, maar ervoor te zorgen dat er zo snel mogelijk een dergelijk officieel statuut komt.
De UGent roept op om het statuut van student-ondernemer gelijk te schakelen met het statuut van jobstudent.
Mijnheer de minister, hebt u reeds met de betrokken ministers rond de tafel gezeten om een officieel statuut student-ondernemer te realiseren? Indien ja, wat zijn de conclusies? Indien neen, wanneer zullen de gesprekken aanvangen?
Tegen wanneer denkt u het officiële statuut student-ondernemer onder te brengen in het statuut van zelfstandige in bijberoep?
Met betrekking tot het voorstel van de UGent, wat is uw mening over de vraag om het statuut gelijk te schakelen met het statuut van jobstudent, aangezien u het wilt onderbrengen in het statuut van zelfstandige in bijberoep?
09.02 Griet Smaers (CD&V): Mijnheer de minister, in uw antwoord op de vragen van collega Friart hebt u reeds uitgeweid over het statuut van de student-ondernemer en uw intenties ter ondersteuning van dat statuut. Zoals aangehaald door collega Janssen, biedt een aantal universiteiten al mogelijkheden voor combinatie van ondernemerschap en het student zijn. We kunnen daar alleen maar achter staan. In de commissie werd reeds enkele keren onderstreept dat we de combinatie van het student zijn en het ondernemer zijn graag aanmoedigen. We willen de pogingen en intenties van de Gentse en de Luikse universiteit om te werken aan een speciaal statuut, steunen en faciliteren.
Om dat statuut beter vorm te geven, dringt zich blijkbaar toch een wettelijk kader op. Er is qua wettelijke normen om bij te verdienen, een belangrijk verschil tussen een jobstudent, die maximaal 6 000 euro mag verdienen, en een student-ondernemer, die maximaal maar een kleine 1 500 euro mag verdienen. Dat verschil wilde ik toch even in de aandacht brengen: hieraan mag een aanpassing gebeuren als we het statuut van student-ondernemer willen faciliteren en steunen.
Ik verwijs opnieuw naar het kmo-plan, meer bepaald voorstel nummer 18: de regering zal de mogelijkheden onderzoeken om studenten in staat te stellen te beschikken over het statuut van student-ondernemer, om ondernemerschapsprojecten te starten. Wat is daarin de stand van zaken? Welke stappen werden reeds gezet? Is er al een plan van aanpak of een tijdsschema tegen wanneer het statuut kan worden verwezenlijkt?
Zult u onderzoeken of het statuut minstens kan worden gelijkgeschakeld aan dat van jobstudent? Ik verwees reeds naar de verschillen inzake het maximaal loon. Ook dat verschil zou moeten worden aangepakt.
Tot slot, in het regeerakkoord staat dat de regering de modaliteiten zal onderzoeken om het krediet van studentenarbeid van 50 dagen te berekenen in uren om zo de studenten en werkgevers meer soepelheid te bieden. Dat is een belangrijke maatregel.
Het is een bevoegdheid van minister van Sociale Zaken De Block, maar aangezien u bevoegd bent voor Zelfstandigen en kmo's en uiteraard dus ook de link student-ondernemer moet aankaarten, wil ik u vragen of u daarover al overleg hebt gepleegd met de bevoegde minister van Sociale Zaken.
Wat is momenteel de stand van zaken in het dossier van de omschakeling naar het urencontingent om flexibeler studentenarbeid mogelijk te maken?
09.03 Ann Vanheste (sp.a): Mijnheer de minister, steeds meer jonge mensen denken eraan een eigen zaak te beginnen. Ze hebben een origineel idee en goesting om iets te doen, maar zitten vaak nog op de universiteitsbanken.
Universiteiten ondersteunen die jongeren nu vaak zelf, maar volgens mij liggen er hier ontzettend veel mogelijkheden voor de overheid om die nieuwe krachten te ondersteunen, zoals een gelijke sociale en fiscale behandeling voor jobstudenten en studenten-ondernemers.
Vlaams minister Muyters heeft reeds voorstellen gelanceerd om die jongeren sneller een diploma bedrijfsbeheer te laten behalen en nu stelt u in uw kmo-plan voor om een statuut student-ondernemer te introduceren.
Dat zijn interessante voorstellen, maar nog niet voldoende en nutteloos als de federale regering niet samenwerkt met de deelstaten.
Mijnheer de minister, wat verstaat u onder het statuut student-ondernemer? Zal de student-ondernemer extra begeleiding en fiscale of sociale voordelen krijgen bij de opstart, zodat het even aantrekkelijk wordt om student-ondernemer te zijn als om jobstudent te zijn? Bent u van plan om samen te zitten met uw collega’s uit de deelstaten om een volledig plan uit te werken?
09.04 Minister Willy Borsus: Ik ben zeer verheugd over de beslissing van de universiteiten en hogescholen die de studenten toelaten hun studies te combineren met zelfstandige beroepsactiviteiten. Ik hoop dat de andere universiteiten en hogescholen binnenkort dat voorbeeld zullen volgen.
Zoals ik al herhaald heb in mijn algemene beleidsverklaring, blijft de ondernemingsgeest in België te zwak. Daarom is het belangrijk ondernemerschap te bevorderen, met name tijdens de studies die onze jongeren voorbereiden op het beroepsleven. Ik ben ervan overtuigd dat een student veel en in sommige gevallen zelfs enorm veel kan leren vanuit professioneel en persoonlijk standpunt van een ondernemerschap of zelfstandige activiteit.
Ik wil preciseren dat de huidige wetgeving een student onder voorwaarden toelaat om een zelfstandige activiteit uit te oefenen in aanvulling op zijn studies, waarbij hij een artificieel maar gunstig statuut geniet.
Volgens de huidige wetgeving wordt een student onder bepaalde voorwaarden beschouwd als een zelfstandige in bijberoep, namelijk als zijn inkomsten lager zijn dan 6 742,06 euro. Dat is het bedrag voor 2015. In dat raam moet hij geen sociale bijdragen betalen als zijn jaarlijkse inkomsten lager zijn dan 1 423,9 euro. Ook dat is het bedrag voor 2015.
Ik wil een denkoefening houden over de verbetering van die wetgeving op het niveau van het Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut der zelfstandigen. Ik hoop dat ik een globaal voorstel kan doen voor oktober. Ik ben er immers van overtuigd dat het belangrijk is de jongeren te helpen die vaak zin hebben om te ondernemen en tot actie over te gaan, terwijl een reeks belemmeringen hen dat traditioneel verhindert, zoals sociale druk, druk van de ouders of de vrees om geen inkomsten te hebben op korte termijn.
In dat raam lijkt het mij opportuun om na te denken over de gevolgen voor de kinderbijslag, uiteraard in onderhandeling met de deelstaten. Ik wil natuurlijk dat de kinderbijslag behouden blijft. Ook moet ik de fiscale statuten bestuderen.
Wij weten dat de risicobereidheid sterk afneemt bij de jonge student of de jonge afgestudeerde, om begrijpelijke redenen van zekerheid, imago, het vastzitten in situaties van persoonlijk of professioneel comfort. Er is dus echt een momentum dat gevaloriseerd moet worden.
Ons land heeft ondernemers nodig. Er bestaat geen twijfel over dat een verbeterd statuut van student-ondernemer zal zorgen voor een toename van hun aantal in de toekomst. U kunt erop rekenen dat ik daartoe zal bijdragen.
Er is ook een vraag gesteld in verband met de uren voor de studenten, maar dat behoort tot de bevoegdheid van mijn collega.
09.05 Werner Janssen (N-VA): Mijnheer de minister, uit uw antwoord begrijp ik dat u dezelfde bezorgdheid deelt als al de sprekers die aan het woord geweest zijn. Tegen oktober 2015 zult u met een globaal voorstel naar ons komen. Het is goed dat u de gevolgen voor de kinderbijslag wilt meenemen in het fiscaal statuut. Daarover moet u waarschijnlijk met de deelstaten onderhandelen. Welnu, minister Muyters heeft in de Vlaamse regering binnen zijn bevoegdheden ook al enkele maatregelen genomen voor het studentondernemerschap. In overleg met de deelstaten denk ik dat het statuut er alleen maar op kan verbeteren. Wij kijken dus uit naar oktober 2015.
09.06 Griet Smaers (CD&V): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord.
Ik ondersteun u volledig in uw pleidooi dat de ondernemingsgeest in België best wel wat kan worden opgekrikt en dat alle ondersteuning daarvoor welkom is. Ik ben dus uiteraard tevreden met uw antwoord dat u ook dit dossier ter harte zult nemen om te werken aan die ondernemingsgeest en vooral ook aan het statuut om het ondernemerschap van studenten wat makkelijker te maken. Ik kijk uit naar uw antwoord in oktober.
Wat betreft uw bemerking over het uurcontingent van de studentenarbeid, heb ik al aangehaald dat het een bevoegdheid is van de minister van Sociale Zaken. Toch is het van belang dat u dit vanuit de optiek van de kmo’s en de zelfstandigen mee bewaakt om meer flexibiliteit te krijgen. Dat zal de combinatie van die studentenarbeid met andere dingen vergemakkelijken, als men met een uurcontingent werkt. Vandaar het belang om dat ook vanuit uw bevoegdheid te bewaken.
09.07 Ann Vanheste (sp.a): Mijnheer de minister, het is uiteraard belangrijk dat dit klaar is in oktober aangezien de studenten dan terug gaan studeren na de vakantie. Ik begrijp dat een en ander moet worden afgetoetst voor u van start kunt gaan.
Ik heb een antwoord gekregen op twee vragen maar de derde vraag was of u al overleg hebt gehad met uw collega’s bij de deelstaten. Dat was mij niet zo duidelijk.
09.08 Minister Willy Borsus:
(…)
L'incident est clos.
10 Vraag van mevrouw Ann Vanheste aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "gender mainstreaming in uw beleid" (nr. 4114)
10 Question de Mme Ann Vanheste au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le gender mainstreaming dans le cadre de votre politique" (n° 4114)
10.01 Ann Vanheste (sp.a): Mijnheer de minister, op de Ministerraad van 27 maart 2015 engageerde de regering zich tot het uitvoeren van gender mainstreaming als aanpak om de gelijkheid van vrouwen en mannen in de samenleving concreet te versterken. In elk beleidsdomein zal vanaf nu de genderdimensie worden geïntegreerd.
Een belangrijk onderdeel is het doorbreken van een stereotiep denken en het in vraag stellen van bepaalde patronen en structuren.
Gender mainstreaming is een heel effectief beleidsinstrument, maar moeilijk toe te passen, wanneer niet iedereen erachter staat.
Mijnheer de minister, het viel mij op dat ik in uw beleidsplannen en -verklaringen nog geen maatregelen om gelijke kansen te bevorderen heb opgemerkt.
Daarom heb ik de hiernavolgende vragen.
Zult u een extra plan opstellen dat op gender mainstreaming betrekking heeft?
Hebt u in uw beleidscel al iemand aangesteld die op de implementatie van de gender mainstreaming zal toezien?
Hebt u zicht op de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen in uw beleidsdomein? Bent u bereid met de expertisecentra samen te zitten om ongelijke kansen te detecteren?
Hoe zult u in uw komende beleid duidelijk maken op welke manier u gender mainstreaming hebt toegepast?
10.02 Minister Willy Borsus: Mevrouw Vanheste, rekening houdend met de wet inzake gender mainstreaming van januari 2007, vermeldt het regeerakkoord van oktober 2014 dat de regering zich ertoe engageert de genderdimensie in elk beleidsdomein te integreren, zodat bestaande ongelijkheden worden weggewerkt en het overheidsbeleid geen ongelijkheden tussen vrouwen en mannen creëert of gender mainstreaming versterkt.
Het akkoord verduidelijkt eveneens dat er bijzondere aandacht zal worden besteed aan de verschillende situaties van vrouwen en mannen in het kader van socio-economische hervormingen.
In overeenstemming met het KB van 26 januari van 2010 en de beslissing van de Ministerraad van 27 maart 2015 moet een federaal plan voor gender mainstreaming binnen de interdepartementale coördinatiegroep worden uitgewerkt en door de staatssecretaris voor Gelijke Kansen op de Ministeraard worden voorgesteld.
Deze voorstelling zou vóór de zomer moeten plaatsvinden.
Ik heb mevrouw Carolien Smallegange van mijn beleidscel aangesteld als lid van de interdepartementale coördinatiegroep.
In mijn beleidsdomein kom ik helaas geregeld cijfers tegen die ongelijkheden tussen mannen en vrouwen aantonen.
Samen met het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen hebben wij reeds enkele beleidslijnen, die betrekking hebben op mannen en vrouwen die zich verschillende situaties bevinden, in kaart gebracht. Daarbinnen zal de genderdimensie worden geïntegreerd.
Deer beleidslijnen zullen verder worden uitgewerkt door de interdepartementale coördinatiegroep en zal door de staatssecretaris voor Gelijke Kansen op de Ministerraad worden voorgesteld. Het spijt mij mevrouw, maar het is dus nog een beetje te vroeg om een gedetailleerde stand van zaken te geven.
10.03 Ann Vanheste (sp.a): Mijnheer de minister, u maakt mooie beloften, maar ik meen dat uw antwoord een maand geleden is opgemaakt, want u hebt het over “vóór de zomer” en het is nu zomer.
10.04 Minister Willy Borsus: Ik bedoel vóór het einde van de parlementaire commissie.
10.05 Ann Vanheste (sp.a): Goed, ik hoop dat wij daarop mogen rekenen. Dank u wel.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
11 Vraag van mevrouw Ann Vanheste aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "flexibelere persverdeling voor krantenwinkels" (nr. 4529)
11 Question de Mme Ann Vanheste au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "une diffusion plus flexible de la presse pour les magasins de journaux" (n° 4529)
11.01 Ann Vanheste (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, recentelijk trokken de uitbaters van krantenwinkels weer aan de alarmbel. Terecht, want elk jaar moeten er honderd krantenwinkels sluiten. De opkomst van online abonnementen, het beknibbelen op de marges op de verkoop van producten van de Nationale Loterij en de zwarte markt voor tabaksproducten, het zijn allemaal factoren waar de uitbaters zelf weinig vat op hebben. Een andere doorn in het oog is de persverdeling via AMP. Dat is ook geen onbekende in het verhaal.
Dagbladhandelaren krijgen van de uitgevers een bepaald persassortiment verplicht opgelegd. De persartikelen die zij niet verkocht krijgen, mogen in principe worden teruggestuurd en worden gecrediteerd. Veel handelaren krijgen echter een veel te grote levering en moeten vaak tot de helft terugsturen.
Bij het terugsturen merkt men dat er veel fout loopt. Om te beginnen is er de administratieve rompslomp, maar het teveel aan artikelen zorgt ook voor opslagproblemen en twistpunten over het aantal teruggestuurde artikelen. Door de nieuwe automatisering bij AMP neemt het bedrijf eenzijdig de hoeveelheid teruggestuurde items aan, waardoor geen discussie mogelijk is. AMP werd al veroordeeld omdat het bedrijf te hoge transportkosten aanrekent aan de persverkopers. Desondanks is er nog maar weinig veranderd aan die hoge kosten.
Mijnheer de minister, het is niet meer vijf voor twaalf, maar vijf na twaalf voor de dagbladhandelaren. Wilt u overleggen met de betrokken actoren over een flexibele afnameregeling, de hoge transportkosten en het retoursysteem?
11.02 Minister Willy Borsus: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Vanheste, als minister van Middenstand, Zelfstandigen en KMO’s, ben ik uiteraard zeer aandachtig voor een leefbare omgeving voor de krantenwinkels.
De geciteerde problematiek omtrent de flexibele afname van dagbladen, de hoge transportkosten en het retoursysteem van AMP is tijdens de vorige politieke legislatuur ruim aan bod gekomen. Verschillende initiatieven dienaangaande zouden geen resultaten hebben opgeleverd. Ik zal dus in de loop van volgende maand op mijn kabinet een overleg organiseren met alle betrokken actoren en uiteraard zal ik de minister van Consumentenzaken daarbij betrekken.
Ik zal een evaluatie van de vorige initiatieven maken en daarna terugkomen naar de regering en het Parlement.
11.03 Ann Vanheste (sp.a): Mijnheer de minister, ik ben heel tevreden over het initiatief dat u zult nemen. Die mensen zitten immers al jaren in de problemen.
Ik heb daaromtrent tijdens de vorige legislatuur een resolutie ingediend die unaniem werd goedgekeurd. De voorbije jaren heb ik daar echter weinig over vernomen en blijkbaar is het probleem nog niet opgelost.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 4268 van mevrouw Gantois wordt uitgesteld tot 7 juni. De heer Gilkinet is nog niet aanwezig. Vraag nr. 4586 van mevrouw Winckel wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
Voorzitter: Ann Vanheste.
Présidente: Ann Vanheste.
12 Vraag van mevrouw Rita Gantois aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de landbouwontwikkelingsprogramma's van de EU" (nr. 4656)
12 Question de Mme Rita Gantois au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "les programmes de développement rural de l'UE" (n° 4656)
12.01 Rita Gantois (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, op 26 mei laatstleden heeft de Europese Commissie 24 nieuwe landbouwontwikkelingsprogramma’s goedgekeurd. In februari van dit jaar was zij reeds akkoord gegaan met 18 programma’s die erop gericht zijn de competitiviteit in de landbouwsector te verbeteren, zorg te dragen voor het platteland en het klimaat, en meteen ook het economische en sociale weefsel op het platteland te versterken. Het gaat over de periode tot 2020.
Wij spreken over niet minder dan een bedrag van 27 miljard euro aan landbouwsubsidies dat aan deze nieuwe programma’s wordt gespendeerd. Slechts een beperkt aantal EU-lidstaten kan hierop echter aanspraak maken. Landen zoals bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk en Duitsland vallen voor de tweede keer in de prijzen in tegenstelling tot bijvoorbeeld ons land waaraan deze keer geen budget werd toegekend.
Innovatieve landbouwprojecten en Europees partnerschap moeten worden aangemoedigd om de toekomstige uitdagingen het hoofd te kunnen bieden en de kansen die er zijn te kunnen grijpen. Toch heb ik vragen bij de toekenning van deze landbouwsubsidies aan een select aantal lidstaten.
Ik heb dan ook een aantal vragen voor u, mijnheer de minister. Kunt u toelichting geven bij de verdeling van die landbouwsubsidies? Op grond van welke redenen wordt beslist om het ene land wel subsidies toe te kennen en het andere niet? Kunt u verklaren waarom ons land geen deel van dit toch wel omvangrijke budget toegekend krijgt? Welke concrete doeleinden beogen deze landbouwsubsidies? Wat zijn de voorwaarden om dergelijke subsidies te kunnen ontvangen?
Kunt u meegaan in mijn denkpiste dat het Europees landbouwbeleid eigenlijk vooral zou moeten inzetten op een correct prijsbeleid en mededingingsbeleid om het probleem in de landbouw bij de wortels aan te pakken, in plaats van telkens financiële ondersteuning te moeten bieden? Een faire prijszetting voor landbouwproducten zou er concreet toe kunnen leiden dat landbouwers steeds minder afhankelijk worden van subsidies. Bent u het met mij eens dat het einddoel eigenlijk een subsidievrije landbouw zou moeten zijn waarbij de landbouwer zelf voldoende vruchten kan plukken uit zijn activiteiten?
Zult u stappen ondernemen om de geschetste problematiek op Europees niveau aan te kaarten?
12.02 Minister Willy Borsus: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Gantois, het spijt mij maar het beleid inzake plattelandsontwikkeling is, krachtens de bijzondere wet van 2001, houdende de overdracht van diverse bevoegdheden aan de Gewesten en de Gemeenschappen, een bevoegdheid van de Gewesten. Ik ben in de Europese Raad dus alleen de woordvoerder van de Gewesten in deze materie.
Bijgevolg stel ik voor deze vraag voor te leggen aan de bevoegde gewestelijke autoriteiten, aangezien ik in die materie geen bevoegdheid heb.
12.03 Rita Gantois (N-VA): Dat zal ik doen, mijnheer de minister.
L'incident est clos.
13 Vraag van mevrouw Griet Smaers aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de evaluatie van sociale bijdragen voor zelfstandigen" (nr. 4672)
13 Question de Mme Griet Smaers au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "l'évaluation des cotisations sociales des indépendants" (n° 4672)
13.01 Griet Smaers (CD&V): Mijnheer de minister, er werden belangrijke inspanningen gedaan om de sociale bijdragen veel beter af te stemmen op de reële inkomsten van de zelfstandigen. Dat zou toch hulp en ondersteuning moeten bieden aan heel wat zelfstandigen, door effectief rekening te houden met de reële inkomsten en dus dichter aan te leunen bij de realiteit. In het verleden gaf de periode van drie jaar om sociale bijdragen te betalen toch wel een verkeerd beeld van de reële inkomsten die soms – maar niet altijd – lager liggen dan drie jaar voordien. Bij anderen liggen ze gelukkig hoger maar dan is er minder een probleem.
De berekeningswijze werd op 1 januari aangepast. Ik ben tevreden dat die aanpassing gebeurde. Nu hoor ik wel dat nog niet zoveel zelfstandigen een beroep doen op die nieuwe berekeningswijze en dat dit deels afhangt van de manier waarop ze hierover geïnformeerd zijn. Zolang de zelfstandige zijn inkomen van het jaar zelf niet kent, betaalt hij voorlopige bijdragen. Die zijn nog steeds gebaseerd op het inkomen van drie jaar geleden. De zelfstandige kan wel meer betalen als hij of zij verwacht dat de inkomsten van het jaar hoger zullen liggen. Hij kan echter ook minder bijdragen betalen als hij ziet dat zijn inkomen daalt. Hij moet dan zelf aan zijn sociaalverzekeringsfonds tonen dat zijn inkomen lager ligt en aangeven dat hij een beroep wil doen op de reële berekeningswijze, aangepast sinds 1 januari.
Naar aanleiding van de behandeling van het eerste kwartaal en intussen bijna ook het tweede kwartaal wil ik graag weten welke impact dit gegeven heeft op de sociale bijdragen die zijn binnengekomen bij de overheid of in elk geval bij de kassen.
Mijnheer de minister, hebt u een zicht op het aantal zelfstandigen dat sinds de invoering een beroep heeft gedaan op de nieuwe berekeningsmethode? Hoeveel procent van de bijdrageplichtigen betaalt nog op basis van het inkomen van drie jaar geleden en heeft dus geen verhoging of verlaging gevraagd?
Ten tweede, welke impact heeft de nieuwe regeling op de totale betaalde bijdragen? Kunt u de stortingen voor het eerste kwartaal van 2015 vergelijken met die van het eerste kwartaal van 2014 en 2013? Zit hier een substantiële evolutie in als u ze vergelijkt?
Ten laatste, in uw beleidsnota staat dat de hervorming van de berekeningswijze van de sociale bijdragen een eerste keer zal worden geëvalueerd in het eerste kwartaal van 2015 door het ADC en de administratie. Wat is er uit die evaluatie gekomen? Ik neem aan dat ze heeft plaatsgevonden? Wat zijn de besluiten? Hoeveel mensen doen een beroep op de nieuwe berekeningswijze? Is dit voldoende gekend? Hoe zit het met de wijziging van de inkomsten voor de kassen?
13.02 Minister Willy Borsus: Mevrouw Smaers, ik beschik over een reeks cijfers inzake de aanvragen en de toekenningen van verminderingen van bijdragen voor het eerste kwartaal van 2015.
Op 1 015 075 zelfstandigen hebben er 963 929 geen verlaging verkregen en blijven dus de sociale bijdragen verschuldigd die bepaald werden op de inkomsten van drie jaar eerder of op een forfaitair bedrag als het gaat om een starter.
51 146 zelfstandigen hebben wel een lager bijdragebedrag aangevraagd en verkregen. 2 262 van hen kregen de toelating om hun berekeningsbasis te verlagen, initieel de inkomsten uit 2012, tot het niveau van de minimumdrempel van de zelfstandige in hoofdberoep. Dat mimimum ligt op 12 870,43 euro. 2 192 zelfstandigen kregen de toelating om hun berekeningsbasis te verlagen tot het niveau van het dubbel van de minimumdrempel van de zelfstandige in hoofdberoep. 46 692 zelfstandigen die ofwel actief zijn in bijberoep of gelijkgesteld ofwel na pensionering, kregen ook de toelating om hun berekeningsbasis te verlagen naar lagere drempels. In die gevallen gaat het grotendeels om zelfstandigen die in het oude regime al een verlaging genoten op basis van bewijzen van zeer lage of geen inkomsten.
Ik heb mijn administratie gevraagd om vanaf het tweede kwartaal te kunnen beschikken over precieze cijfers voor deze groep. We moeten opmerken dat de 2 181 aanvragen voor een vermindering voorlopig geweigerd werden, eventueel in afwachting van aanvullende objectieve elementen. Ik heb de cijfers daarvan voor u.
Wat de aanpassing naar boven betreft, is het op dit moment niet mogelijk om cijfers mee te delen inzake het aantal zelfstandigen dat in het eerste kwartaal een verhoging van de voorlopige bijdragen heeft gevraagd of doorgevoerd. Deze cijfers zullen wel beschikbaar zijn voor het tweede kwartaal, in de tweede helft van juli. Vooralsnog zijn deze zelfstandigen opgenomen in de 963 000 zelfstandigen die geen vermindering hebben verkregen.
Wel kan ik meedelen dat er tijdens het eerste kwartaal voor een bedrag van 52 969 000 euro werd bijbetaald door de zelfstandigen. Dit zijn betalingen uitgevoerd boven op de verschuldigde voorlopige bijdrage, ofwel de inkomsten uit N –3, ofwel het forfaitaire bedrag in het geval van beginbezigheid. Nogmaals, we moeten er aandacht aan besteden dat dit bedrag niet enkel de aanpassingen dekt, verbonden aan de hervorming, maar ook de extra betalingen van de starters bijvoorbeeld. Deze starters konden voor de hervorming al hogere bedragen betalen dan de forfaitaire bijdragen beginbezigheid.
Ik heb ook een aantal cijfers met de impact op dit ogenblik. We zullen over enkele weken natuurlijk een voorlopige evaluatie houden.
13.03 Griet Smaers (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor het cijfermateriaal. Het is inderdaad aangewezen om de situatie goed te volgen, zeker wat de doelstelling van de hervorming betreft, zodat wij kunnen nagaan of de aanpassing effectief tegemoetkomt aan de vraag waarom de herberekening van sociale bijdragen kon worden betaald.
Ik weet niet of de zelfstandigen voldoende op de hoogte zijn van de mogelijkheid om een beroep te doen op de reële cijfers. Is daarover genoeg gecommuniceerd door de socialezekerheidskassen voor zelfstandigen? Misschien kunt u ze nog eens vragen toe te zien op een juiste informatieverlening, want ik heb in elk geval de indruk dat het nog niet voldoende bekend is dat men op de nieuwe berekeningswijze een beroep kan doen. Bijkomende informatie hierover kan soelaas bieden.
L'incident est clos.
- de heer Werner Janssen aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de brouwerijcontracten" (nr. 4886)
- mevrouw Ann Vanheste aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de wurgcontracten in de horeca" (nr. 5095)
- M. Werner Janssen au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "les contrats de brasserie" (n° 4886)
- Mme Ann Vanheste au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "les contrats trop stricts dans l'horeca" (n° 5095)
Présidente: Rita Gantois.
14.01 Werner Janssen (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, mijn eerdere vraag nr. 3266 aan u handelde over brouwerijcontracten. In die vraag haalde ik aan dat brouwerijcontracten geen wurgcontracten mogen zijn, waardoor ondernemers geen rendabel ondernemerschap meer zouden kunnen uitoefenen.
U verklaarde echter dat er over de brouwerijcontracten geen enkele specifieke vergadering met de actoren uit de horecasector werd georganiseerd. Wel werden alle beroepsfederaties ontvangen die in de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO zijn vertegenwoordigd en bijgevolg ook de beroepsfederatie voor de horeca, om te luisteren naar hun verwachtingen.
U antwoordde ook dat het niet onredelijk zou zijn te denken dat het probleem vóór 2016 opgelost kan zijn.
Vandaag schakelde Horeca Vlaanderen alvast een tandje hoger. Horeca Vlaanderen bezorgde jullie op 5 juni 2015 haar eisenbundel. Het gaat om een lijvige bundel, die ik hier niet opnieuw wil weergeven. Samengevat komt het echter op het volgende neer.
De federatie vraagt dat de brouwerijcontracten tot de essentie worden herleid, namelijk het verkopen van de bieren van de brouwerij. De ondernemer moet vrij zijn om minstens één bier op vat bij een andere brouwerij te kunnen aankopen. De minimum afnameverplichting moet worden afgeschaft. Er mag geen verplicht contract met de drankenleverancier worden bedongen.
Om tot een gezond economisch klimaat te komen, moet de overheid ingrijpen en de vrije markt in de cafésector herstellen.
Ongeveer 60 tot 70 % van de uitbaters heeft niet de vrijheid om aan te kopen wat en hoeveel hij wil. Meestal is er een dergelijke overeenkomst omdat de brouwerij eigenaar van het pand is. In ruil voor de investering en de inrichting van het café eist de brouwerij dat het bier bij haar wordt afgenomen, wat ook begrijpelijk is.
Veel contracten vermelden echter dat een bepaalde hoeveelheid hectoliter dient te worden afgenomen: frisdranken, wijn, koekjes voor bij de koffie, detergent en zelfs wc-papier moet bij hen of bij bevriende leveranciers tegen een vastgelegde prijs worden aangekocht.
Brouwerijen laten uitschijnen dat ondernemers vaak de zaak van hun leven doen. Eens zij echter met hun voeten op de grond staan, blijkt de realiteit heel anders te zijn.
Ik had mijn vraag ook al aan minister Peeters gesteld. Ik heb daarstraks even met u overlegd. Blijkbaar zijn de bevoegdheden over verschillende ministers verdeeld.
Daarom stel ik u de hiernavolgende vragen.
Hebt u de eisenbundel ontvangen? Werd hij onder de bevoegde ministers onderling besproken?
Is de wil aanwezig om de excessen in de brouwerijcontracten aan te pakken?
Wanneer plant u een overleg met alle actoren uit de horecasector om de brouwerijcontracten te bespreken?
Blijft u bij uw eerdere antwoord dat tegen eind 2015 het probleem mogelijks zou zijn opgelost?
De voorzitter: Mijnheer Janssen, vraag nr. 5095 van mevrouw Vanheste over de wurgcontracten in de horeca zullen wij bij uw vraag laten aansluiten.
14.02 Ann Vanheste (sp.a):
Mijnheer de minister, eerder werden de verstikkende contracten waarmee
horeca-uitbaters te maken hebben in deze commissie al besproken. Ik ga de
uitleg niet herhalen, maar ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat
veel van die contracten veel te ver gaan. Zo ver zelfs dat ze leiden tot een
faillissement omdat de uitbater zelf geen vrijheid heeft over hoe het café te
runnen. U hebt toen laten weten snel werk te maken van een oplossing.
Horeca Vlaanderen heeft ondertussen een eisenbundel aan de federale
regering bezorgd. Hun eisen zijn volgens mij zeer correct en realistisch.
Horeca Vlaanderen vraagt geen afschaffing van de brouwerijcontracten maar ze
terug te brengen naar de essentie zodat de uitbater zelf voldoende keuze heeft
over het aanbod van de zaak.
Mijnheer de minister, hebt u het eisenpakket ontvangen? Wat is uw eerste
reactie op de voorstellen van Horeca Vlaanderen? Wanneer denkt u hiermee aan de
slag te kunnen gaan om eindelijk te landen?
14.03 Minister Willy Borsus: De horecafederaties werden inderdaad op mijn kabinet ontvangen in het licht van de ontmoetingen met de beroepsfederatie van België vanaf november 2014.
Gelet op de specifieke inzet en de maatregelen die dit jaar door de regering in het voordeel van de sector werden genomen, werden de representatieve federaties vervolgens herhaaldelijk geraadpleegd, met name om een oplossing te vinden voor de uitdagingen van de sector, maar de brouwerijcontracten waren niet het belangrijkste onderwerp.
De voorbije maand heb ik samen met mijn kabinet het initiatief genomen om de horecafederaties over de kwestie van de brouwerijcontracten te ontvangen. De bedoeling is om een goed begrip te krijgen van de problematiek die in het regeerakkoord wordt aangehaald.
De reeks voorstellen die u in uw vraag vermeld werd door mijn kabinet op 8 juni ontvangen.
Het spreekt voor zich dat ik het eerbare lid bijtreed: de contracten mogen de ondernemers in geen geval wurgen en zij mogen hierdoor hun onafhankelijkheid niet verliezen.
De regering heeft inderdaad de wil om de problemen met brouwerijcontracten aan te pakken. Zoals ik al gezegd heb, gaat het om een dossier dat bijzondere aandacht en een genuanceerde aanpak verdient. Ik merk bovendien op dat mijn collega Kris Peeters, die ter zake bevoegd is, in zijn antwoord op 9 juni jongstleden die visie deelt, wat betreft het evenwicht dat gevonden moet worden tussen de drankenhandelaars, de brouwers en de horeca-uitbaters.
Op 16 juni heeft daarover een overlegvergadering plaatsgevonden met alle betrokken actoren, onder de leiding van de vice-eersteminister en minister van Economie. Die laatste heeft onder meer de notie “economische afhankelijkheid” voorgesteld, zoals die in Frankrijk wordt gehanteerd. De vice-eersteminister heeft er bovendien op gewezen dat hij tegen september een advies heeft gevraagd aan de arbitragecommissie over de onevenwichtige clausules in brouwerijcontracten.
Na het overleg en het advies zullen eventuele reglementaire maatregelen overwogen kunnen worden. Mijn collega Kris Peeters hoopt dit jaar met dat dossier te kunnen landen. Ik meen dat er wat tijd nodig is om de meest gepaste oplossing te laten ontstaan, zonder zich op te sluiten in een te strakke agenda.
14.04 Werner Janssen (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het ligt in de lijn van het antwoord van minister Kris Peeters. Een oplossing vraagt inderdaad wat tijd. Wij moeten ons niet overhaasten, maar er wel vaart achter zetten, zodat die contracten leefbaarder worden. Ik zal die problematiek zeker verder opvolgen.
14.05 Ann Vanheste (sp.a): Mijnheer de minister, ik ben dezelfde mening toegedaan. Ik vind dat we niet te lang mogen wachten en er vaart achter moeten zetten.
Eind september of begin oktober herhaal ik mijn vraag ter zake. Dan weet u waarschijnlijk al meer.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 5140 van mevrouw Dedry wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
Vraag nr. 5146 van mevrouw Gabriëls, vragen nrs. 5212 en 5213 van mevrouw Gantois en vraag nr. 5284 van de heer Dispa worden uitgesteld.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.06 uur.
La réunion publique de commission est levée à 12.06 heures.