Commissie voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en de Maatschappelijke Hernieuwing

Commission de la Santé publique, de l'Environnement et du Renouveau de la Société

 

van

 

Woensdag 17 juni 2015

 

Voormiddag

 

______

 

 

du

 

Mercredi 17 juin 2015

 

Matin

 

______

 

 


La séance est ouverte à 10.33 heures et présidée par Mme Muriel Gerkens.

De vergadering wordt geopend om 10.33 uur en voorgezeten door mevrouw Muriel Gerkens.

 

01 Vraag van mevrouw Valerie Van Peel aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de responsabilisering van OCMW's" (nr. 4830)

01 Question de Mme Valerie Van Peel au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "la responsabilisation des CPAS" (n° 4830)

 

01.01  Valerie Van Peel (N-VA): Mijnheer de minister, mijn vraag gaat over de responsabilisering van de OCMW’s.

 

De tewerkstelling staat in artikel 60 beschreven als een vorm van maatschappelijke dienstverlening waarbij het OCMW een baan bezorgt aan iemand die uit de arbeidsmarkt is gestapt of gevallen, met als doel deze terug in te schakelen in het stelsel van de sociale zekerheid en in het arbeidsproces. Het OCMW is in dat geval altijd de juridische werkgever. Het centrum kan de persoon in zijn eigen diensten tewerkstellen of ter beschikking stellen van een derde werkgever. Het ontvangt een subsidie van de federale overheid voor de duur van de tewerkstelling en geniet als werkgever van een vrijstelling van werkgeversbijdragen.

 

Vandaag kunnen OCMW's die extra inzetten op sociale tewerkstelling hiervoor echter onbedoeld de rekening gepresenteerd krijgen.

 

Ik kan daar uit eigen ervaring over meespreken. Ik ben vorig jaar door mijn eigen jaarrekeningen bij het OCMW nogal geschrokken over de negatieve gevolgen hiervan. Immers, cliënten met een leefloon aan het werk krijgen in de privésector blijft vaak erg moeilijk, waardoor de sociale tewerkstelling meestal in eigen beheer van het OCMW gebeurt.

 

Dan liggen de kosten die voor het OCMW met deze tewerkstelling gepaard gaan veelal een pak hoger dan de kosten die het OCMW draagt voor cliënten met een leefloon die niet sociaal worden tewerkgesteld, zeker wanneer men in rekening brengt dat niet alle sociale tewerkstellingen tot een goed einde kunnen worden gebracht. Dat is betreurenswaardig, maar wel de realiteit.

 

Werk is nog steeds de beste garantie tegen armoede. Het zou dan ook logischer zijn mochten OCMW's beter worden aangespoord en ondersteund om in te zetten op activering van personen met een leefloon en daarvan dus geen nadelen ondervinden. Dat is wel wat wij allemaal willen, denk ik.

 

Ik weet dat de bevoegdheid voor artikel 60 met de zesde staatshervorming aan de Gewesten is overgedragen, maar de financiering gebeurt nog altijd via de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.

 

In het regeerakkoord staat ook een duidelijke passage over de responsabilisering van OCMW's: “De regering onderzoekt hoe ze de OCMW's via positieve prikkels beter kan aansporen met het oog op een verhoogde inspanning en daaruit voortvloeiend een grotere doorstroom van leefloners naar duurzaam werk en sociale integratie.”

 

Mijnheer de minister, bent u al een onderzoek opgestart over hoe u dit precies wilt aanpakken? Zo ja, wat is de stand van zaken? Zo neen, wanneer denkt u hiermee te kunnen beginnen?

 

Welke criteria zult u gebruiken? Welke ondersteuning krijgen de OCMW's die extra op activering inzetten? Welke acties kunnen er eventueel ondernomen worden voor OCMW's die niet of maar beperkt inzetten op activering? Hoe gaat men die responsabiliseren? Hoe zal een evenredige en eerlijke verdeling van subsidiëring in deze worden uitgewerkt?

 

01.02 Minister Willy Borsus: Mevrouw de voorzitter, collega, zoals u weet en zegt zijn de Gewesten sinds de zesde staatshervorming bevoegd voor socioprofessionele activering. Wat artikel 60, § 7, betreft is het inderdaad zo dat de bevoegdheid hierover overgedragen werd aan de Gewesten. Mijn administratie fungeert alleen als uniek betalingsloket, de Gewesten zullen voortaan de inhoudelijke koers van deze maatregel bepalen. Ik hoop met de Gewesten te kunnen overleggen over activering in de interministeriële conferentie Arbeidsmarktbeleid, die op mijn vraag uitgebreid werd naar socioprofessionele en sociale inschakeling.

 

Als minister van Maatschappelijke Integratie ben ik bevoegd voor sociale activering, een thema waaraan ik veel belang hecht. Sociale activering is erg waardevol om mensen voor wie de stap naar arbeid te groot is, naar zelfredzaamheid te leiden en kan een belangrijke opstap vormen naar een socioprofessionele activering.

 

Met de socioprofessionele vrijstelling en het geïndividualiseerde project voor maatschappelijke integratie (GPMI) heb ik twee instrumenten ter beschikking die ik, zoals bepaald in het regeerakkoord, wens te verbeteren, om ze te kunnen aanwenden om mensen te helpen doorstromen naar duurzaam werk. Ik ondersteun eveneens de OCMW’s inzake sociale activering, via de clusterwerking voor de kleinere OCMW’s en via de verhoogde staatstoelage voor de grote OCMW’s.

 

Voor de hervorming van zowel de socioprofessionele vrijstelling als het GPMI zijn onderzoeksopdrachten opgestart. De bedoeling van beide onderzoeken is beleidsaanbevelingen te verzamelen die toelaten om deze instrumenten meer en beter in te zetten op activering. Het is mijn intentie om deze instrumenten te verbeteren en te bekijken in hoeverre ik het subsidiebeleid inzake sociale activering kan bijsturen, om aan te sluiten bij deze hervorming.

 

Zoals eveneens voorzien in het regeerakkoord wil ik hierbij een subsidiesysteem ontwikkelen met langeretermijndoelstellingen dat responsabiliserend en resultaatgericht werkt. Ik verwacht de resultaten van deze studies eind dit jaar.

 

01.03  Valerie Van Peel (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Vooral het einde van uw antwoord was belangrijk. Hoe dit juist moet worden ingevuld om de doorstroming te verbeteren is absoluut een eerste zaak. Ik weet ook wel dat dit onder de Gewesten valt. Zoals u zegt zit het betalingsloket echter hier en daar zit momenteel wel het probleem. Daar heeft men het nadelige gevolg dat OCMW’s die heel hard inzetten op activering de rekening betalen.

 

Ik hoor u aan het einde van uw antwoord wel zeggen dat u in uw subsidiebeleid wat sociale activering betreft toch rekening zult houden met het zinnetje in het regeerakkoord dat echt verwijst naar de responsabilisering van de OCMW’s. Ik wacht de resultaten eind dit jaar wel af en ik kom er zeker op terug. Neem wat ik u meegeef nog eens mee want dit is een onbedoeld effect dat een averechtse situatie creëert.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van mevrouw Valerie Van Peel aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de dringende medische hulpverlening" (nr. 4831)

02 Question de Mme Valerie Van Peel au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "l'aide médicale urgente" (n° 4831)

 

02.01  Valerie Van Peel (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, wie niet wettig in ons land verblijft, heeft wel recht op dringende medische hulp. Dat geldt voor zorgen van preventieve en curatieve aard, voor nazorg, ambulante zorg en zorg in een verplegingsinstelling. De overheid heeft verder echter niet gepreciseerd op welke medische zorgen mensen zonder wettig verblijfsrecht al dan niet recht hebben. Het komt de arts toe erover te oordelen of de medische zorgverstrekking noodzakelijk is om de Iichamelijke en geestelijke integriteit van de persoon te beschermen.

 

Om daar toch meer duidelijkheid in te creëren, staat in het regeerakkoord dat het principe van de dringende medische hulp aan personen zonder wettig verblijf gehandhaafd blijft. De notie van dringend karakter wordt, in overleg met de medische experts, verduidelijkt zonder dat dit leidt tot een lijst van aandoeningen die al dan niet in aanmerking komen om door de federale staat ten laste genomen te worden.

 

Mijnheer de minister, in dat raam wil ik u vragen of dat overleg met de medische experts reeds is opgestart en wat daarin de stand van zaken is?

 

Hebt u er zicht op hoe de artsen zelf het begrip ‘dringend karakter’ interpreteren? Hoe divers wordt dat ingevuld?

 

Om aan te tonen dat een persoon die niet wettelijk op het grondgebied verblijft, nood heeft aan dringende medische hulp, dient een attest opgesteld te worden door een erkend arts. Dient dat urgentieattest opgesteld te zijn bij de start van het sociaal onderzoek door het OCMW en dus voor aanvang van de behandeling, of is dat attest enkel vereist bij de indiening van het dossier voor de terugbetaling? Daaromtrent bestaat namelijk enige discussie.

 

02.02 Minister Willy Borsus: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Van Peel, om het overleg met de medische experts te kunnen opstarten, heb ik begin dit jaar aan de Orde der Geneesheren gevraagd voorstellen en aanbevelingen te formuleren en daarover met mijn administratie te overleggen. Bij gebrek aan een antwoord heb ik onlangs een herinnering gestuurd en eventueel zal ik andere pistes onderzoeken om dat overleg te kunnen houden.

 

Op uw tweede vraag kan ik antwoorden dat artsen inderdaad erover oordelen of een medische zorgverstrekking al dan niet dringend is, aangezien zij het best geplaatst zijn om die evaluatie te maken. Wel worden vervolgens de facturen en het attest voor dringende medische hulp door een adviserend geneesheer van de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering gecontroleerd. Uit die controles blijkt dat er weinig anomalieën zijn, maar dat neemt niet weg dat wij erbij gebaat zouden zijn om het aspect van de dringendheid beter te definiëren, zoals voorzien in het regeerakkoord.

 

Tenslotte kom ik tot uw laatste vraag. De arts stelt het attest dringende medische hulp op bij het begin van de behandeling. Dat attest is enkel vereist voor de terugbetaling van de medische kosten. Een OCMW kan dus een sociaal onderzoek starten en uitvoeren vooraleer de behandeling aanvangt.

 

Aangezien het vaak over medische urgenties gaat, zal dat uiteraard niet altijd mogelijk zijn. Voor medische kosten die al met de nieuwe terugbetalingprocedure via MediPRIMA verlopen, wordt het attest door de zorgverstrekker bijgehouden. Voor de andere gevallen worden het attest en de factuur door het OCMW bewaard.

 

02.03  Valerie Van Peel (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ook deze vraag is, indien ik het goed begrijp, een vraag waarop wij op een later moment nog eens moeten terugkomen. Dat zal ik dan ook doen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van mevrouw Anne Dedry aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de FAVV-controles op bisfenol A" (nr. 5144)

03 Question de Mme Anne Dedry au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "les contrôles de l'AFSCA relatifs au bisphénol A" (n° 5144)

 

03.01  Anne Dedry (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik heb een uitgebreide vraag voor u over de controles op bisfenol A door het FAVV.

 

Ik moet daarbij een kleine inleiding geven. Het Europees Voedselagentschap heeft recent de TDI-Iimiet voor bisfenol A minder streng gemaakt. Producten mogen dus meer bisfenol A bevatten dan wat oorspronkelijk uit voorzorg was bepaald. Vooral voor verpakkingen van voedsel is dat dramatisch en onbegrijpelijk. In 2011 heeft de EFSA zelf gesteld dat bisfenol A enkel mag worden gebruikt als de migratielimiet van de verpakking onder de 0,6 mg/kg levens­middelen bleef. Wij zijn dus blootgesteld aan veel te veel bisfenol A. Dat is zeker het geval voor jongeren.

 

Mijnheer de minister, het FAVV doet al jaren analyses op bisfenol A. Uit de nieuwsbrief blijkt dat er in 2010 18 analyses werden uitgevoerd op bekers in polycarbonaat en 40 op zuiglessen. De resultaten waren toen geruststellend, maar is dat vandaag nog het geval?

 

Kunt u mij een overzicht van de laatste jaren bezorgen van de analyses van het FAVV op bisfenol A? Dat is immers maar een element. Wat blijkt uit die analyses? Is er een verschil in blootstelling per leeftijd?

 

Een belangrijke vraag is of u het met mij eens bent dat hormoonverstorende stoffen, zoals bisfenol A, uit voedselverpakkingen moeten worden gebannen en niet enkel voor kinderen onder de drie jaar.

 

Kunt u mij details geven van de hoeveelheden bisfenol A in de Belgische productie van polycarbonaat?

 

Bent u het met mij eens dat onze chemische industrie moet innoveren naar een groenere chemie met niet-schadelijke alternatieven voor het heel gevaarlijk product bisfenol A?

 

03.02 Minister Willy Borsus: Mevrouw Dedry, de Europese Voedselautoriteit heeft een recent advies over bisfenol A gepubliceerd. Het advies concludeert dat met de huidige blootstelling BPA geen risico inhoudt voor de gezondheid van de consument van eender welke leeftijdsgroep, met inbegrip van ongeboren kinderen, zuigelingen en adolescenten, omdat de blootstelling te laag is.

 

Er blijven toch enkele onzekerheden bestaan met betrekking tot de toxische effecten van BPA, waarmee de EFSA rekening hield in haar evaluatie. Gelet op die onzekerheden heeft de EFSA tijdelijk de toegestane dagelijkse inname van BPA verlaagd.

 

Momenteel werkt de Europese Commissie aan een document, dat zal worden bediscussieerd tijdens de volgende bijeenkomst van deskundigen op het gebied van materialen in contact met voeding. Dat document heeft tot doel op Europees niveau nieuwe maatregelen op te stellen, zodat de huidige wetgeving in overeenstemming met het advies van de EFSA komt.

 

Ik kan u verzekeren dat mijn administratie en ikzelf het dossier heel aandachtig volgen en dat ik elke Europese maatregel die in de richting gaat van meer voorzorg op basis van genoemd advies van de EFSA, zal steunen.

 

Inzake de controles maakt het FAVV al meer tien jaar analyses van de migratie van bisfenol A. Er werden zowel stalen genomen van gebruiksvoorwerpen die specifiek bestemd zijn voor kleine kinderen, zoals zuigflessen, bordjes of bestek, als van andere voorwerpen zoals bekers.

 

Het overgrote deel van de analyses werd uitgevoerd op polycarbonaat, waarvan bisfenol A een bouwsteen is. In een beperkt aantal gevallen werden echter ook andere stoffen onderzocht, om een precies idee te krijgen van de graad van contaminatie met bisfenol A.

 

Tussen 2005 en 2014 werden in totaal 630 monsters genomen, waarvan slechts een niet conform was in de categorie andere voorwerpen.

 

Bij de door het FAVV onderzochte stalen werd de wettelijke norm dus bijna altijd gerespecteerd. Controles hebben aangetoond dat bisfenol A in het bijzonder de laatste jaren minder gebruikt wordt, zeker voor gebruiksvoorwerpen voor kinderen.

 

U vroeg ook naar de hoeveelheden bisfenol A in de Belgische productie van polycarbonaat. Wij beschikken niet over dergelijke cijfers. Niettemin, de aard van de maatregelen ter zake zou niet beïnvloed worden door de productie van polycarbonaat in België.

 

Wat alternatieven voor bisfenol A betreft, is de industrie al enkele jaren bezig met het onderzoek naar vervangers voor de toepassing in de voedingsindustrie. Die studies nemen echter veel tijd in beslag en de industrie dient ons aan te tonen dat de vervangproducten geen risico vormen voor de consument. Dat lijkt me vanzelfsprekend.

 

03.03  Anne Dedry (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, dank u.

 

Het allerbelangrijkste in het dossier is voor mij wel degelijk het respect voor het voorzorgprincipe. Ik ben dus ontgoocheld wanneer u antwoordt dat u wil wachten op een document van de Europese Commissie. Volgens onze inlichtingen zou dat advies er pas eind 2016 komen. Dan zijn we dus weer meer dan anderhalf jaar verder.

 

Wat mij ook opvalt in uw antwoord, is dat u het blijft hebben over onze wetgeving inzake kinderen jonger dan drie jaar. U hebt niet geantwoord op mijn vraag of u het verbod wil uitbreiden tot kinderen ouder dan drie jaar, zeg maar tot iedereen. Ook voor volwassenen is de stof immers schadelijk.

 

We spreken nu de hele tijd over bisfenol A en daar ging mijn vraag ook over. Intussen is er echter al bisfenol S, dat even schadelijk is. Uit het oogpunt van het voorzorgsprincipe stelt uw antwoord mij dan ook niet helemaal tevreden.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

04 Questions jointes de

- M. Éric Massin au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "l'impact sur les CPAS des mesures visant à limiter les allocations d'insertion" (n° 3885)

- M. Philippe Blanchart au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "les mesures compensatoires accordées aux CPAS" (n° 4038)

- M. Éric Massin au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "l'impact sur les CPAS des mesures visant à limiter les allocations d'insertion" (n° 4762)

04 Samengevoegde vragen van

- de heer Éric Massin aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de gevolgen voor de OCMW's van de maatregelen ter beperking van de inschakelingsuitkeringen" (nr. 3885)

- de heer Philippe Blanchart aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de compenserende maatregelen voor de OCMW's" (nr. 4038)

- de heer Éric Massin aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de impact op de OCMW's van de maatregelen om de inschakelingsvergoedingen te beperken" (nr. 4762)

 

04.01  Éric Massin (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, je vais fusionner mes deux questions pour simplifier notre échange.

 

Comme Mme la présidente vient de le préciser, des mesures avaient été prises par le gouvernement précédent en vue de limiter les allocations d'insertion.

 

Au début du mois de mars, les CPAS wallons ont dû traiter plus de 5 900 dossiers de personnes arrivant en fin de droits. Au départ, nous pensions que 12 000 personnes seraient concernées. Or seulement 27,8 % d'entre elles sont venues dans les CPAS. Parmi ces 27,8 %, environ 70 % remplissaient les conditions d'octroi d'un revenu d'intégration. Bref, 72 % d'individus ont malheureusement disparu des radars. Nous ne savons ni où ils se trouvent ni ce qu'ils font. Ce chiffre préoccupe les CPAS.

 

Ensuite, la fin de l'allocation d'insertion et l'entrée au CPAS entraînent une augmentation de la charge financière et administrative pour les acteurs de l'action sociale que sont les CPAS. Or, comme vous le savez, le personnel en équivalents temps plein dans la plupart des CPAS n'a cessé de diminuer. Cela obère, par conséquent, les politiques d'insertion socio-professionnelle.

 

La Fédération des CPAS de Wallonie vous a interpellé sur ces deux points. Le revenu d'intégration a été augmenté de 5 % en juillet 2014. L'accord de gouvernement promet de l'augmenter encore de 3 %. Néanmoins, comme cette hausse ne pourra intervenir que le 1er juillet, quid de la période allant de début janvier à la fin juin?

 

En outre, on ne parle plus pour l'instant d'augmenter la subsidiation des frais de personnel, lesquels s'élèvent aujourd'hui à 320 euros par dossier relatif au revenu d'intégration. Ce montant n'a plus été indexé depuis 2007. S'il l'avait été, l'augmentation aurait été de 50 euros par CPAS, par an et par dossier. Cela aurait permis une légère compensation, d'autant plus que la Fédération des CPAS de Wallonie estime que le coût n'est pas de 320 euros par dossier, mais plutôt de 830.

 

Monsieur le ministre, êtes-vous au courant des demandes provenant de la Fédération des CPAS de Wallonie? Le gouvernement envisage-t-il des mesures pour la prise en charge de ces "fantômes sociaux"? Si oui, lesquelles? Cette augmentation ne devrait-elle pas être octroyée rapidement, d'autant que le précédent gouvernement avait dit que cette question serait intégralement réglée pour la fin des allocations d'insertion? Quelles seraient les modalités de cette compensation, les montants exacts et le calendrier? Ne serait-il pas temps d'aller vers une augmentation de ce taux de remboursement, ainsi que vers une augmentation des coûts de personnel?

 

04.02  Philippe Blanchart (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, mes questions iront dans la continuité de celles que mon collègue Eric Massin vient de traiter.

 

Au mois de janvier dernier, vous aviez évoqué un ballon d'oxygène, une possibilité que le gouvernement fédéral amène un budget de 64 millions d'euros pour aider les communes, et notamment les CPAS, à faire face aux mesures d'exclusion des chômeurs et des bénéficiaires du stage d'insertion.

 

Comme vous le savez, la mutation dans le temps des allocations d'insertion a commencé à produire ses effets depuis le 1er janvier 2015. Toutefois, à ce jour, nous n'avons reçu aucune information concernant cette mesure compensatoire. La situation devient donc de plus en plus critique pour les CPAS, et donc pour les finances communales dont la situation générale est assez difficile ces dernières années.

 

Monsieur le ministre, où en est-on? Qu'en est-il de ces 64 millions d'euros? Vous déclariez lors des discussions relatives à votre ligne de politique générale que si le montant budgétisé devait s'avérer insuffisant, des moyens supplémentaires seraient sollicités au cours du contrôle budgétaire? Qu'en est-il aujourd'hui suite au contrôle budgétaire effectué?

 

04.03  Willy Borsus, ministre: Madame la présidente, chers collègues, je vous remercie d'avoir communiqué ces chiffres. Avant d'aborder ces questions en profondeur, je voudrais rappeler que nous parlons de huit mesures conduisant à l'exclusion d'un certain nombre de bénéficiaires antérieurs ou de bénéficiaires potentiels des allocations d'insertion.

 

La mesure 1, celle dont on parle le plus actuellement, exclut un certain nombre de bénéficiaires d'allocations d'insertion après trois ans. Elle a été prise par le précédent gouvernement et est entrée en vigueur au début de cette année.

 

Les mesures 2 à 6 sont notamment liées à la disponibilité ainsi qu'à d'autres éléments sur le marché du travail. Elles ont été prises et sont entrées en vigueur sous le précédent gouvernement.

 

Les mesures 7 à 8 ont trait, quant à elles, aux étudiants qui terminent leur parcours académique, leur parcours dans l'enseignement supérieur après l'âge de 25 ans ou qui sortent des études avant l'âge de 21 ans sans être titulaires d'un diplôme. Ces mesures ont été prises par le gouvernement actuel.

 

Pour ce qui concerne les différents éléments d'engagement, je souhaitais, tout d'abord, avoir une vision claire des chiffres réels. On sait à quel point les chiffres ont varié au niveau des estimations. Des corrections des dispositions sont intervenues à la fin de la législature précédente. Des estimations ont été faites de la meilleure façon possible, sans disposer de tous les paramètres. J'ai cité un nombre de chiffres en indiquant qu'ils étaient provisoires et qu'ils étaient susceptibles d'évoluer.

 

C'est la raison pour laquelle c'est seulement maintenant que je suis en mesure de communiquer aux CPAS et au gouvernement, en faisant preuve de la plus grande transparence et en informant le parlement, les chiffres précis que vous sollicitez. Si je l'avais fait auparavant, cela aurait été aventureux. Je pense ici tant aux CPAS qu'au budget et au parlement.

 

J'en viens aux montants disponibles. À l'occasion du contrôle budgétaire, nous sommes parvenus à prévoir un montant supplémentaire. Ce faisant, pour 2015, est actuellement prévu un montant total de 86 673 623 euros pour l'ensemble des mesures limitant l'allocation d'insertion. Sur ce montant, 27 832 388 euros seront proposés comme compensation spécifique pour les CPAS.

 

Cet après-midi, je vais rencontrer les trois fédérations de CPAS. J'ai l'intention de leur communiquer le détail du calcul de ce montant de 27 832 388 euros. Je crois avoir évalué aussi fidèlement que possible les compensations des mesures antérieures, la compensation de la mesure 1 se basant sur 8 616 revenus d'intégration nouveaux multipliés par douze, pour une année.

 

Il est également tenu compte d'une estimation des mesures 7 et 8, estimation qui est assez difficile à faire, et, par ailleurs, d'une légère correction d'un trop-perçu dont mon administration, le SPP Intégration sociale, m'a transmis le détail pour les mesures 4 et 6 pour les années 2012 et 2013. Je tiens tous les détails de ces calculs à votre disposition.

 

Mon objectif a été, comme je l'avais indiqué et comme le gouvernement m'y a invité, de compenser complètement les charges supplémentaires pour les CPAS, s'agissant des charges directes. Je sais que les CPAS ont eu des charges de personnel croissantes ou supplémentaires. J'ai eu l'occasion de rendre visite à un certain nombre de CPAS et d'observer les cellules mises en place. Actuellement, je ne dispose pas des moyens nécessaires pour compenser ces éléments qui ne sont pas des coûts directs.

 

Je ne désespère pas de pouvoir prendre en charge des éléments supplémentaires. Je travaille pour pouvoir le faire à l'avenir. Mais il s'agit ici de budgets très importants. Les transferts vers les CPAS représentent des masses considérables, qui correspondent à des besoins qui le sont tout autant. Vous comprendrez que je dois être prudent avant de vous annoncer quelque chose. Nous concrétisons aujourd'hui complètement, suivant mes calculs, la compensation de l'aide directe.

 

Je terminerai en expliquant comment cela va se passer. De manière à tenir compte à la fois des souhaits des fédérations de CPAS et de l'accord de gouvernement, en étant aussi fidèle que possible à la réalité, je vais proposer au gouvernement d'agir en deux temps.

 

Concrètement, pour 2015, je proposerai de répartir ces 27 832 388 euros suivant l'ensemble des revenus d'intégration accordés par les CPAS sur une période de référence qui va de mai 2014 à avril 2015. Ceci donnera donc une somme forfaitaire par revenu d'intégration. En ce qui concerne l'année 2016, mon intention est de modifier la loi de manière à augmenter le taux de remboursement. On se situera alors dans une fourchette proche de 3,5 % d'augmentation des taux de remboursement.

 

J'utilise les mots "proche de 3,5 %" car je vais demander aux CPAS de faire un petit travail administratif cette année; c'est une charge de travail supplémentaire mais, bien qu'elle soit indispensable, je tiens dès à présent à m'en excuser. En fait, il est nécessaire qu'à la fin de l'année, on dispose des informations exactes des personnes ayant bénéficié d'un revenu d'intégra-tion à la suite d'une exclusion (nombre, catégorie, durée). On fera cela en deux semestres et ce, de manière à avoir une vision très précise du nombre, de l'impact et de la durée de l'octroi de ces revenus d'intégration. Je sais que les CPAS effectuent un travail considérable visant à remettre un certain nombre de ces personnes, comme les autres bénéficiaires des revenus d'intégration d'ailleurs, dans le circuit de l'insertion sociale, socioprofessionnelle ou professionnelle.

 

Je termine en indiquant qu'effectivement, tant le SPP Intégration sociale ou des CPAS nous ont alertés et ont constaté, comme moi, qu'un certain nombre de personnes ne s'étaient pas adressées aux CPAS ou n'avaient pas été éligibles à l'octroi d'un revenu d'intégration total ou partiel. Les explications sont multiples; elles sont liées notamment à la situation familiale, aux revenus de la cellule familiale, à l'évolution de la situation des personnes concernées. Il y a peut-être des personnes qui, malgré tous les efforts d'information, n'ont pas été sensibilisées à la possibilité d'utiliser ce filet, cette intervention sociale. Comme pour d'autres catégories, en collaboration avec les CPAS et le SPP Intégration sociale, un travail en profondeur sera réalisé sur le sujet.

 

Indépendamment de cette catégorie, indépen-damment des chiffres, dans le contexte de la démarche de responsabilisation des CPAS évoquée précédemment, notre but est d'avoir une politique volontariste, qui tienne compte de la situation de grande précarité de certaines personnes, qui soit bien sûr responsabilisante pour ceux-ci mais qui soit aussi une politique active et sociale vis-à-vis de ces groupes cibles mais aussi vis-à-vis d'un certain nombre de groupes cibles que vous connaissez.

 

La présidente: Il faudra apprendre à synthétiser les réponses comme les questions.

 

Monsieur Massin, vous avez la parole pour une courte réplique.

 

04.04  Éric Massin (PS): Madame la présidente, je ne comptais pas être très long.

 

Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces chiffres.

 

Je crois qu'il était bon de rappeler certains éléments. La seule chose que je voudrais rappeler, et votre parti était présent dans le précédent gouvernement, c'est qu'il avait été annoncé aux CPAS qu'ils auraient une compensation intégrale des moyens exposés suite à l'exclusion du chômage des personnes concernées par la fin de droits en matière d'allocations d'insertion. Je crois que c'est un élément important.

 

Je constate que certains efforts sont faits. Cependant, c'est loin d'atteindre tous les engagements qui ont été pris vis-à-vis des CPAS. Outre ces mesures, il y a les autres mesures d'exclusion du chômage décidées antérieurement. Votre parti aussi était membre des anciens gouvernements qui ont pris ces mesures. Il avait aussi été précisé aux CPAS qu'il y aurait des compensations intégrales dans le cadre de l'exclusion du chômage.

 

Je peux saluer un effort, mais vous devriez mettre encore un peu plus de force de conviction pour rappeler à vos partenaires, en ce compris à vos collègues du gouvernement qui étaient présents dans les anciens gouvernements, de tenir leurs engagements. Je parle en dehors de tout contexte politique. C'est essentiellement pour les CPAS. Ils prennent des mesures qui permettent de faire un vrai travail d'insertion sociale ou socioprofessionnelle avec les gens.

 

J'espère que nous pourrons arriver à une solution concernant les personnes qui ont disparu des radars, ce qui est vraiment inquiétant en termes de société. Lorsqu'un gouvernement met au fronton de sa déclaration de politique qu'il veut activer et ne laisser personne sur le bord du chemin, je crois que c'est un bon moyen de montrer qu'il est capable de tenir ses engagements.

 

04.05  Philippe Blanchart (PS): Madame la présidente, je vous promets d'être encore plus bref que mon collègue!

 

Monsieur le ministre, je vous remercie d'avoir confirmé les chiffres.

 

Je salue le bon travail qui a été réalisé. Si j'ai bien calculé, ces chiffres ont augmenté de plus de 20 millions par rapport à votre déclaration initiale. C'est la preuve qu'un travail a été réalisé au sein du gouvernement. Mais, comme l'a dit mon collègue, il demeure un delta important. Je vous invite donc à augmenter ce budget pour l'année prochaine car les communes sont en grande difficulté. Lorsque ce n'est pas le CPAS, c'est forcément la commune qui paie ce delta. Certaines villes sont même amenées, et c'est paradoxal, à devoir licencier du personnel pour pouvoir payer les gens qui recourent au dernier rempart social de notre société en pleine dégringolade.

 

En ce qui concerne la répartition des 86 millions d'euros, dans quel délai pourrons-nous obtenir les chiffres affinés par commune?

 

04.06  Willy Borsus, ministre: Mon intention était de répondre aux questions d'aujourd'hui, d'avoir une concertation avec les CPAS, d'en discuter au Conseil des ministres et ensuite de revenir individuellement vers les CPAS.

 

La présidente: Affaire à suivre donc!

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Anne Dedry aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het verbieden van glyfosaat uit voorzorg" (nr. 4284)

- de heer Daniel Senesael aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het verbod op de onkruidverdelger Roundup" (nr. 5135)

- de heer Werner Janssen aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het verbod op de onkruidverdelger Roundup" (nr. 5141)

- de heer Werner Janssen aan de minister van Energie, Leefmilieu en Duurzame Ontwikkeling over "het verbod op de onkruidverdelger Roundup" (nr. 5142)

- de heer Michel de Lamotte aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het verbod op de onkruidverdelger Roundup" (nr. 5151)

- de heer Michel de Lamotte aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het verbod op de onkruidverdelger Roundup" (nr. 5152)

- mevrouw Anne Dedry aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het verbod op glyfosaat" (nr. 5160)

- mevrouw Anne Dedry aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de verkoop en het gebruik van glyfosaat" (nr. 5163)

05 Questions jointes de

- Mme Anne Dedry à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "l'interdiction préventive du glyphosate" (n° 4284)

- M. Daniel Senesael au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "l'interdiction du Roundup" (n° 5135)

- M. Werner Janssen au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "l'interdiction touchant le désherbant Roundup" (n° 5141)

- M. Werner Janssen à la ministre de l'Énergie, de l'Environnement et du Développement durable, sur "l'interdiction touchant le désherbant Roundup" (n° 5142)

- M. Michel de Lamotte à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "l'interdiction du Roundup" (n° 5151)

- M. Michel de Lamotte au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "l'interdiction du Roundup" (n° 5152)

- Mme Anne Dedry au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "l'interdiction du glyphosate" (n° 5160)

- Mme Anne Dedry au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "la vente et l'utilisation de glyphosate" (n° 5163)

 

M. Senesael est absent.

 

J’invite M. Janssen et M. de Lamotte, à rassembler leurs deux questions dans une seule intervention. Le ministre répondra en bloc.

 

05.01  Anne Dedry (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, mijn eerste vraag was gericht aan minister De Block in haar hoedanigheid van minister van Volksgezondheid, maar zij heeft u gevraagd om in haar plaats te antwoorden. Mijn vraag was immers veeleer gericht op de gezondheidsaspecten.

 

Het Internationaal Agentschap voor Kankeronderzoek van de WHO, het IARC, bestempelt de onkruidbestrijder glyfosaat als waarschijnlijk kankerverwekkend. De FOD Volksgezondheid ziet voorlopig geen reden om glyfosaat te verbieden of het gebruik ervan te verminderen. Wij lezen en vernemen dat u wil wachten op de herevaluatie van EFSA, de Europese autoriteit voor voedselveiligheid. Dit is dus uitstel.

 

In mijn vraag aan de minister zou ik nogmaals willen wijzen op het voorzorgsprincipe. Zou glyfosaat uit voorzorg niet moeten worden gebannen want dit zal de gezondheid van velen onder ons ongetwijfeld schaden? Steunt de regering dit voorzorgsprincipe? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vertaalt zich dit? Als men immers steeds maar uitstelt om adviezen te vragen, zie ik het voorzorgsprincipe niet toegepast.

 

Mijn tweede vraag kwam er naar aanleiding van een antwoord van u in april op mijn vraag over Roundup. U zei toen ook het advies van EFSA te willen afwachten. Ondertussen lezen wij dat Frankrijk een verbod wil invoeren. Ook Nederland heeft een verbod aangekondigd. Frankrijk heeft duidelijk gemaakt op welke manier zij daarmee zullen omgaan zodat het product niet langer in de rekken van de tuincentra kan staan.

 

Wij hebben nog altijd geen verbod ingevoerd, hoewel wij als lidstaat nochtans alle mogelijkheden hebben om glyfosaat te bannen en onze gezondheid, en ook die van de landbouwers, te beschermen. Ondertussen zijn er al retailers in Europa die zelf het initiatief hebben genomen om glyfosaat uit de rekken te halen. Dit wil zeggen dat er ons ondertussen een aantal landen hebben voorbijgestoken als voortrekker. Ik denk dan met name aan Frankrijk en Nederland. Er zijn zelfs retailers die progressiever zijn dan België.

 

Zult u de verkoop aan particulieren verbieden naar aanleiding van de goede voorbeelden in onze buurlanden? Wil u ook glyfosaat in de landbouw laten analyseren? Hebt u een zicht op het gebruik ervan op onze akkers?

 

Zult u of uw collega ook de impact op milieu en gezondheid laten onderzoeken?

 

Ik heb bij mijn vraag ook een tabel met een aantal cijfers toegevoegd, waaruit blijkt dat er een stijging is van het gebruik van glysofaat tussen 2010 en 2011. Mochten er recentere cijfers zijn dan zou ik die graag ontvangen.

 

Er is een tabel over het gebruik in land- en tuinbouw. Er is ook een tabel over de verkoop. Die stijging is nog alarmerender. Kunt u mij in dat verband recentere cijfers bezorgen?

 

Tot slot, bent u het met mij eens dat deze totaalherbicide meer verdelgt in de natuur dan alleen onkruid? Meent u niet dat er betere ecologische manieren zijn om dit soort onkruid tegen te gaan?

 

05.02  Werner Janssen (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de vorige spreker heeft al heel wat elementen aangehaald en een duidelijk standpunt weergegeven.

 

Ik wil daaraan nog toevoegen dat de Waalse minister van Milieu reeds op 29 mei aan de federale bevoegde ministers had gevraagd om dit product te verbieden. Eind april hadden enkele milieuorganisaties minister De Block en u aangeschreven om dit product eventueel te verbieden.

 

Welke acties hebt u met de andere bevoegde ministers sinds eind april ondernomen, na de brief van de milieuorganisaties? Welke acties hebt u met de andere bevoegde ministers sinds eind mei ondernomen, nadat de Waalse minister van Milieu, de heer Di Antonio, aan de federale bevoegde ministers vroeg om glysofaat te verbieden?

 

Bent u bereid om nu reeds over te gaan tot het verbieden van de onkruidverdelger Roundup of wacht u gewoon het einde van het jaar af om maatregelen te nemen, gezien de uitspraken van Europa hieromtrent?

 

05.03  Michel de Lamotte (cdH): Monsieur le ministre, je synthétiserai mes deux questions en une, puisque la problématique a été évoquée. Après les Pays-Bas, la France vient à son tour de se positionner pour l’interdiction de la vente du Roundup aux particuliers. Ce désherbant contient une substance active, le glyphosate, reconnu produit cancérigène probable par le Centre international de recherche sur le cancer.

 

En matière de pesticides, toute substance active est évaluée et ensuite autorisée pour dix ans au niveau européen par l'EFSA, l'autorité européenne de sécurité des aliments. Pour le glyphosate, cette autorisation expire fin décembre 2015. Cependant, chaque pays peut autoriser sur son territoire la mise sur le marché de produits commerciaux, qui contiennent une ou plusieurs substances actives approuvées par l'Europe.

 

Il est indispensable d’interdire en Belgique la mise sur le marché du glyphosate pour les particuliers et les services communaux. En effet, ce produit classifié comme cancérigène probable ne doit pas être utilisé par des particuliers non informés qui l’utilisent souvent sans protection et généralement en surdose. De plus, conscient de la nécessité, pour la pérennité de nombreuses entreprises, d’une tolérance professionnelle de l’usage de certains pesticides, il est nécessaire d’appliquer une réglementation plus restrictive aux particuliers qu’aux professionnels.

 

Par ailleurs, nous devons, pour les particuliers comme pour les professionnels, réduire significativement l’utilisation des pesticides et favoriser l’usage d’alternatives plus respectueuses d’un développement durable.

 

Monsieur le ministre, l’agréation des produits phytosanitaires relevant de votre champ de compétences, comptez-vous prendre des dispositions concernant l’utilisation de produits contenant du glyphosate? Une concertation avec la ministre de la Santé publique et la ministre de l’Environnement a-t-elle déjà eu lieu ou est-elle planifiée prochainement? Avez-vous rencontré le secteur agricole concernant cette problématique? Si non, comptez-vous le faire? Si oui, quelle est leur position?

 

05.04 Minister Willy Borsus: Mevrouw de voorzitter, de vragen met betrekking tot glyfosaat aan de minister van Volksgezondheid, mevrouw De Block, en aan de minister van Leefmilieu, mevrouw Marghem, werden aan mij voorgelegd omdat gewasbeschermingsmiddelen tot mijn bevoegdheden behoren. Ik beheer die dossiers, rekening houdend met de aspecten in verband met de volksgezondheid en het leefmilieu. Ik zal dus de vragen die aan mijn collega’s en rechtstreeks aan mij werden gesteld globaal beantwoorden.

 

Zoals al de sprekers aanhaalden, is de publicatie van het Internationaal Agentschap voor Kankeronderzoek, het IARC, onrustwekkend. Ik heb deze publicatie zeer ernstig genomen. Vlak na het verschijnen ervan heb ik mijn administratie om een gedetailleerde analyse gevraagd. De evolutie van de wetenschappelijke kennis met betrekking tot de mogelijke risico’s van gewasbeschermingsmiddelen volg ik immers op de voet. Ik heb dus niet gewacht op de brief van mijn collega, minister Di Antonio, om te handelen.

 

De analyse heeft aangetoond dat het IARC nog geen gedetailleerde evaluatie heeft gepubliceerd, maar enkel een nota en een artikel van twee pagina’s, die geen wetenschappelijke en objectieve analyse mogelijk maken van de conclusies van het IARC. Op basis van de contacten die mijn administratie heeft gehad, blijkt dat het volledig verslag van het IARC niet beschikbaar zal zijn voor het einde van het jaar.

 

Momenteel wordt de goedkeuring van glyfosaat op Europees niveau herzien. Het verslag van Duitsland, de rapporterende lidstaat, is gebaseerd op relevante studies die de voorbije tien jaar werden gepubliceerd, waaronder de studies geëvalueerd door het IARC. Duitsland klasseert glyfosaat niet als kankerverwekkend.

 

De EFSA, de Europese autoriteit inzake voedselveiligheid, evalueert de informatie over glyfosaat en zal tegen het einde van de zomer een advies publiceren. Het is op basis van dat advies en in overleg met de lidstaten dat een beslissing zal worden genomen over een mogelijke vernieuwing van de goedkeuring van deze substantie op Europees niveau. De beslissing zal worden genomen door experts op basis van wetenschappelijke gegevens en in toepassing van de principes die in de van kracht zijnde Europese reglementering zijn opgenomen.

 

Tot slot, in andere internationale evaluaties wordt de genoemde classificatie van glyfosaat als kankerverwekkend tegengesproken.

 

La conclusion de l'IARC est, pour le moment, questionnable, car insuffisamment fondée.

 

En conclusion, nous ne pouvons pas prétendre aujourd'hui que la molécule serait cancérigène. Cependant, en vertu du principe de précaution, la ministre de la Santé et moi-même devons veiller à ce qu'une série de précautions soient prises en termes d'information, d'utilisation, de précautions et de dosage des produits concernés.

 

Par ailleurs, j'ai demandé à mon administration d'évaluer rapidement le rapport complet de l'IARC ainsi que les conclusions de l'EFSA dès qu'elles seront disponibles. Croyez bien que nous faisons tout pour qu'au nom du principe de précaution, l'analyse scientifique de mesures soit menée avec toute l'attention requise.

 

En ce qui concerne les autorisations, je voudrais rappeler que des mesures sont déjà d'application dans notre pays pour assurer une utilisation aussi correcte que possible des produits phytopharmaceutiques. Les autorisations ne sont délivrées qu'après une étude approfondie des risques pour la santé humaine et pour l'environnement, qu'il s'agisse d'usages amateurs ou professionnels. Des dispositions complémentaires très strictes sont prévues dans notre législation, excluant certains produits pour les usages amateurs et prévoyant une exposition limitée de l'utilisateur. Pour tous les pesticides, tant les utilisateurs amateurs que professionnels sont tenus de suivre scrupuleusement les mesures de précaution et les dosages maximaux définis dans les conditions d'utilisation du glyphosate.

 

Je voudrais encore signaler qu'à partir de fin novembre, tous les magasins proposant des produits phytopharmaceutiques à la vente devront disposer de personnel qualifié ayant suivi une formation spécifique reconnue – la phytolicence – ainsi que d'outils de communication pour conseiller au mieux les acheteurs.

 

La vente de ces produits va ainsi se professionnaliser davantage, de sorte que le consommateur et utilisateur sera plus largement informé.

 

Je tiens aussi à mentionner l'existence du Plan d'action national de réduction de l'utilisation des pesticides, qui est actuellement en cours et qui vise à réduire les risques et conséquences ainsi que l'utilisation des pesticides. Ce plan comporte également des actions destinées aux particuliers, dont la diffusion d'informations pour une meilleure utilisation des pesticides, sur l'existence d'alternatives aux produits pharmaceutiques et sur d'autres éléments encore.

 

Par ailleurs, les Régions, dans le cadre de leurs compétences relatives à l'utilisation des pesticides, prennent également des mesures relevant de leurs compétences. J'attire l'attention sur le fait qu'il faut bien valider les informations quant à ce qui se passe réellement en termes de décisions en France ou aux Pays-Bas. L'annonce d'une intention, une résolution ou une déclaration sur un plateau de télévision à propos d'autres produits ne fait pas encore législation dans un pays.

 

05.05  Anne Dedry (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, het IARC is gekend als een gerenommeerd instituut bij de WHO. Ik vind het dus een sterke uitspraak om het niet te geloven of om te treuzelen om het te geloven.

 

05.06 Minister Willy Borsus: (…). Ik spreek alleen over het rapport van deze werkgroep, niet over de structuur in het algemeen.

 

05.07  Anne Dedry (Ecolo-Groen): Oké.

 

Over de stappen die worden gezet in Nederland en Frankrijk zegt u dat de zaken nog niet allemaal geregeld zijn en dat het nog maar een intentie is. Wel, het is inderdaad een intentie en dus al meer dan wat wij doen. Dara werden er al plannen afgekondigd en maatregelen genomen. Dat geldt ook voor de retailers, wat toch wel wat wil zeggen. Het is dus jammer dat België hierin geen voortrekkersrol wil of kan spelen.

 

Tot slot, er bestaan echt wel voldoende alternatieven op het vlak van onkruidverdelgers. Ik begrijp dus niet waarom wij die niet zouden gebruiken en dus het voorzorgsprincipe hanteren.

 

05.08  Werner Janssen (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor het zeer uitgebreid antwoord.

 

Hier blijkt nog maar eens dat de Europese lidstaten niet op een lijn zitten en dat zij tegenstrijdige berichten de wereld insturen.

 

Ik meen dat u gelijk hebt als u wacht tot de definitieve conclusies op Europees niveau er zijn in het najaar. U zult alsdan zeker de gepaste maatregelen nemen.

 

05.09  Michel de Lamotte (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse, même si je vous trouve un peu frileux par rapport aux analyses faites et aux premiers documents qui nous parviennent.

 

Un principe de précaution voudrait que l'on puisse avancer vers un principe d'interdiction. En outre, j'évoquais, dans ma question, la nécessité d'un contact avec le secteur agricole. Monsieur le ministre, je n'ai pas entendu votre réponse pour ce qui est de cette démarche. Je suis donc un peu en attente de cette intervention de votre part.

 

05.10 Minister Willy Borsus: Mevrouw Dedry, ik heb nog een aantal cijfers voor u. Ik zal u deze schriftelijk bezorgen.

 

La présidente: Pouvez-vous également les communiquer au secrétariat de la commission afin qu'ils puissent être mis sur le site de la commission car ils ne figureront pas dans le compte rendu des questions orales? Cela peut se comprendre qu'il en soit ainsi.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La question n° 3983 de M. Senesael et la question n° 4267 de Mme Gantois sont reportées.

 

06 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de ijsplant en 'Oxalis'" (nr. 4287)

06 Question de Mme Sonja Becq au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "la ficoïde et l'oxalis" (n° 4287)

 

06.01  Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de minister, de ijsplant en de oxalis – ik heb er foto’s van mee – kunnen in de keuken worden gebruikt als kruid, maar zij staan blijkbaar op de lijst van verboden planten conform het KB van 1997. Dat zou vooral te maken hebben met de aanwezigheid van oxaalzuur in de plantjes.

 

De kruidenplanten zijn in andere Europese lidstaten, zoals Nederland en Frankrijk, wel toegestaan en worden er probleemloos verkocht als keukenkruid. Oxaalzuur is trouwens ook aanwezig in rabarber en spinazie, wat in ons land duchtig wordt gegeten. Het is de tijd van de rabarber. Velen maken er momenteel onder andere confituur van. Men mag er, zo leerde mijn moeder mij, niet te veel van eten, want dat is niet goed voor de nieren. Ik vermoed dat het verbod daarmee te maken heeft. Hoe dan ook, in andere landen zijn de planten vrij te koop in de handel en onbeperkt worden gebruikt.

 

Wat is nu het probleem? De planten staan op de lijst van verboden producten, maar toch zijn er bedrijven die ze invoeren. Naar aanleiding van een controle kreeg een bedrijf een verbod tot verkoop opgelegd. Er werd aangeraden om desgevallend een uitzondering op het algemeen verbod te vragen bij de FOD Volksgezondheid. De mogelijkheid bestaat inderdaad om een uitzondering te krijgen. De minister kan dat toestaan. Blijkbaar wordt daarvoor gerefereerd aan de novel-foodwetgeving. Hierin worden voedingsmiddelen opgelijst die voor 1997 uitgebreid gebruikt en gekocht werden.

 

Dat is echter moeilijk, omdat er geen verkoopsfacturen zijn van voor 1997, ook al omdat de planten niet in grote hoeveelheden werden ingevoerd. De planten worden echter wel gebruikt, onder meer in kookprogramma’s. Theoretisch zijn ze verboden, waardoor een importbedrijf ze niet meer kan gebruiken.

 

Klopt het dat België de enige lidstaat is waarin een dergelijk verbod geldt? Volgens bepaalde studies blijkt het gebruik niet zo problematisch.

 

Op welke wetenschappelijke studie is het verbod gebaseerd? Bent u van oordeel dat het verbod moet worden gehandhaafd?

 

Gebeurt er systematisch controle op de verkoop en het gebruik van die kruiden? Als ze echt gevaarlijk zijn, denk ik dat er meer maatregelen zouden moeten worden genomen.

 

Op welke manier kan een bedrijf een afwijking op het koninklijk besluit verkrijgen, wanneer men niet via facturen kan aantonen dat ze voordien werden verkocht? Kan men dan nooit een schrapping vragen of een uitzondering maken op de lijst?

 

Bent u desgevallend bereid om overleg te plegen met de diensten van de FOD Volksgezondheid om uit de impasse te geraken?

 

06.02 Minister Willy Borsus: Mevrouw Becq, de geslachten oxalis of klaverzuring en mesembryanthemum of ijsplant staan in België inderdaad op lijst 1 van het koninklijk besluit van 29 augustus 1997 betreffende de fabricage van en de handel in voedingsmiddelen die uit planten of uit plantenbereidingen samengesteld zijn of ze bevatten. Dat betekent dat alle soorten van dat geslacht in België dus verboden zijn in voeding, zolang er geen afwijking op het verbod wordt toegestaan. Een dergelijke afwijking kan pas worden verkregen na evaluatie van de veiligheid door de Commissie van Advies voor Plantenbereidingen, die bestaat uit experts in het domein en waarvan het secretariaat wordt verzorgd door de FOD Volkgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.

 

Wat het statuut van de betreffende planten in andere lidstaten betreft, moet men weten dat de wetgeving voor het gebruik van planten en plantenbereidingen in voeding niet geharmoniseerd is in Europa en dat elk land dus eigen lijsten kan opstellen.

 

Wat de toxiciteit van de planten betreft, vermeldt de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid in haar compendium dat de soorten van de geslachten oxalis en mesembryanthemum ook dosissen oxaalzuur kunnen bevatten die het risico op nierstenen verhogen. Het geslacht waartoe de ijsplant behoort, kan ook alkaloïden bevatten.

 

Anderzijds moet het statuut novel food van de betreffende planten ook opgeheven worden om ze op de markt te kunnen brengen. Onafhankelijk van het verbod van de planten op basis van het eerder vermelde besluit, vallen ook de ingrediënten onder het toepassingsgebied van het reglement betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedingsingrediënten, de zogenaamde novel-foodwetgeving.

 

De Europese wetgeving staat boven de nationale wetgeving. De verordening voorziet in een risicoanalyse en een toelatingsprocedure voor levensmiddelen die in de Europese Unie voor 15 mei 1996 niet veel werden geconsumeerd. De informatie die door mijn administratie werd verzameld, heeft niet toegelaten om een dergelijke significante gebruiksgeschiedenis voor mei 1997 aan te tonen. De planten zijn bijgevolg momenteel verboden in voeding, zolang ze geen specifieke goedkeuring hebben gekregen volgens de novel-foodwetgeving. Het verbod geldt voor heel de Europese Unie. Goedkeuring kan verkregen worden door een dossier in te dienen bij een lidstaat.

 

Om de situatie uit te klaren, heeft mijn administratie verschillende keren de lidstaten bevraagd, meer specifiek Frankrijk en Nederland, inzake het statuut van de planten. Mijn administratie heeft de vraag eveneens voorgelegd aan de werkgroep Novel Food van de Europese Commissie. Geen enkele lidstaat heeft echter het bestaan van een significante gebruiksgeschiedenis in de Europese Unie voor 1997 kunnen bevestigen. De voedingssector heeft aan mijn administratie documenten doorgegeven om een geschiedenis van significant gebruik aan te tonen in de Europese Unie voor de datum. Na analyse bleken die documenten niet voldoende als bewijs.

 

Voorts onderstreep ik dat de controles die onder de bevoegdheid van het FAVV vallen, worden uitgevoerd conform de wetgeving ter zake. Ze zijn gebaseerd op een risicoanalyse. In dat kader voorziet het controleprogramma niet in een systematische controle op de verkoop en het gebruik van de ijsplant of klaverzuring. Het FAVV verifieert steeds de aanwezigheid van verboden planten bij de controle van de etikettering van voedingssupplementen, verrijkte levensmiddelen, voedingsmiddelen voor zuigelingen of kleuters en levensmiddelen met voedingsclaim.

 

Ik heb ook een aantal cijfers voor u over de controles, ik zal ze aan u en het secretariaat geven.

 

06.03  Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de minister, ik was al op de hoogte van de meeste informatie die u zopas hebt verstrekt. Het blijft moeilijk wanneer het gaat om een product dat men vroeger nooit heeft gebruikt of waarvoor men nooit facturen heeft opgemaakt. Vandaag de dag worden er bijvoorbeeld bloemen gegeten, dat maakt deel uit van de nieuwe keuken, maar ik kan mij niet voorstellen dat men die in de jaren 90 in het groot ex- of importeerde. Men kan dat dus ook niet bewijzen in het kader van de novel-foodwetgeving. Ik blijf dat een moeilijkheid vinden.

 

Uiteraard primeert de gezondheid en zeker de veiligheid voor kinderen en zwangere vrouwen. Ik heb alleen begrepen dat de stof ook zit in onder andere rabarber en spinazie, met dit verschil dat spinazie gebruikt wordt als groente en de betreffende bloemen vooral als kruid.

 

Iemand is toevallig de dupe geworden van een controle. Ik begrijp het ook wanneer u zegt dat er geen systematische controle is en ik wil daarop zeker niet aansturen. Maar dat betekent soms de dood van een bedrijf dat zich in iets gespecialiseerd heeft en vanwege de regelgeving geen oplossing kan vinden. Kunt u dat eens dieper onderzoeken?

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La présidente: Je répète qu'une question orale dure cinq minutes au total, question, réponse et réplique! Il s'agit d'une feuille avec éventuellement un paragraphe sur la deuxième page, pas plus! J'ai été conciliante et je le serai encore jusqu'à la fin de cette réunion mais, à l'avenir, je couperai la parole! Il faut aller à l'essentiel!

 

07 Question de Mme Gwenaëlle Grovonius au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "l'autorisation par la Commission de l'importation et de la commercialisation d'OGM" (n° 3979)

07 Vraag van mevrouw Gwenaëlle Grovonius aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het groene licht van de Commissie voor de invoer en de vermarkting van ggo's" (nr. 3979)

 

07.01  Gwenaëlle Grovonius (PS): Madame la présidente, j'espère que je ne serai pas trop longue!

 

Monsieur le ministre, la Commission européenne vient d'autoriser l'importation et la commercia-lisation de dix-sept OGM destinés à l'alimentation humaine ou animale et à deux fleurs génétique-ment modifiées. Onze des dix-neuf OGM sont produits par la multinationale américaine Monsanto, les huit restants viennent, quant à eux, de la firme américaine Dupont et des groupes allemands Bayer et BASF. Officiellement, les États membres ont le droit d'en refuser la culture et l'utilisation.

 

En vertu du nécessaire principe de précaution, mon groupe voit dans cette décision inquiétante un risque d'imposer une présence généralisée d'OGM dans l'alimentation à une bonne partie de la population qui y est totalement opposée.

 

J'aimerais dès lors, monsieur le ministre, vous poser les questions suivantes. Allez-vous utiliser la possibilité offerte aux États membres de refuser la culture de ces dix-neuf OGM sur leur territoire? Allez-vous interdire l'utilisation de ces OGM dans l'alimentation du bétail? Allez-vous plaider pour un renforcement des contrôles en matière de traçabilité des aliments pour les animaux?

 

Enfin, s'agissant des négociations du TTIP, quelle position défendez-vous sur la question très polémique des OGM? Qu'en est-il du mandat de négociation? Estimez-vous qu'il contient suffisamment de garanties du secteur agro-alimentaire pour la protection des consommateurs - composition et origine des produits -, mais aussi de nos producteurs face à des multinationales comme Monsanto?

 

Je vous remercie d'avance pour vos réponses.

 

07.02  Willy Borsus, ministre: Madame la députée, la Commission européenne a récemment adopté dix-neuf décisions relatives à la mise d'OGM sur le marché. Elles concernent dix-sept OGM destinés à l'alimentation humaine ou animale et deux œillets génétiquement modifiés, destinés à la vente sous forme de fleurs coupées. Il ne s'agit donc pas d'OGM prévus pour la mise en culture.

 

Sur le plan de la procédure, ces décisions ont toutes été soumises au vote des États membres entre la fin 2013 et mars dernier, mais sans obtenir de majorité qualifiée favorable ou défavorable. Dans ces cas, la réglementation prévoit que la décision doit être prise par la Commission européenne. Ces autorisations s'ajoutent à la cinquantaine d'OGM qui peuvent déjà être importés dans l'Union européenne et utilisés dans l'alimentation humaine ou animale. Habituellement, de telles décisions sont adoptées par la Commission à la suite du vote des États membres. Ici, ces choix ont été adoptés de façon regroupée à la suite du blocage exercé par la Commission depuis la fin 2013 compte tenu de l'installation prochaine de la Commission Juncker.

 

En pratique, ces décisions portent sur du soja, du maïs, du colza ainsi que sur du coton et visent une mise en culture aux États-Unis, dans les pays d'Amérique du Sud, et une exportation vers l'Union européenne, notamment pour leur usage dans l'alimentation animale.

 

Il faut savoir qu'en Europe et en Belgique, actuellement nous sommes fortement dépendants de ces importations pour l'alimentation animale. Très peu d'OGM sont utilisés dans les produits qui sont destinés à l'alimentation humaine.

 

Sur le fond, il s'agit dans tous les cas d'OGM ayant reçu une évaluation des risques favorable par l’EFSA – Autorité européenne de sécurité des aliments - que je ne remets évidemment pas en cause, pas plus que les autres institutions citées depuis le début de cette commission.

 

Par ailleurs, l’EFSA a considéré que ces OGM sont sans risque pour la santé humaine, animale ou pour l'environnement.

 

S'agissant d'une autorisation européenne pour la commercialisation et non la culture, je n'ai pas la possibilité de m'opposer à l'utilisation des OGM dans l'alimentation du bétail en Belgique, au regard de la législation actuelle.

 

La Commission européenne a bien adopté un projet de règlement visant à re-nationaliser les autorisations d'OGM pour l'utilisation dans l'alimentation. Cette proposition doit encore être débattue entre le Conseil et le Parlement de l'Union européenne. Elle est donc encore loin d'être adoptée.

 

S'il devait s'avérer par la suite qu'un de ces OGM est susceptible de présenter le moindre risque pour la santé humaine ou animale, je ne manquerais pas d'utiliser les mesures d'urgence à ma disposition pour suspendre la mise sur le marché de cet OGM en Belgique, comme le permet la législation européenne.

 

Je pense qu'il serait utile de développer d'autres voies pour assurer un approvisionnement en protéines pour l'alimentation animale dans l'Union européenne. Je pense en particulier à la culture de plantes protéagineuses telles les pois et autres. Je suis satisfait de constater que des mesures de soutien sont ainsi prévues dans le cadre de la politique agricole commune pour développer l'autonomie protéique de l'Union européenne.

 

En ce qui concerne les contrôles, la réglementation en vigueur prévoit des obligations de traçabilité et d'étiquetage de la présence des OGM. Les contrôles réalisés par l'AFSCA en 2013 relèvent un taux de conformité de 96,4 % sur les 366 échantillons qui ont été prélevés.

 

Enfin, la question des OGM est exclue des négociations du TTIP. L'Union européenne dispose d'un système propre pour décider d'autoriser ou non l'importation d'un OGM dans l'Union européenne. Ce système n'est pas ouvert à une négociation commerciale.

 

Compte tenu du temps qui m'est imparti, je propose que nous puissions dialoguer lors d'une autre question sur les autres éléments agricoles du TTIP. Cela nécessiterait une heure de débat si l'on veut avoir un échange approfondi à ce sujet.

 

La présidente: Sachez, monsieur le ministre, chers collègues, que je ne suis pas opposée à l'organisation d'un débat sur le sujet.

 

07.03  Gwenaëlle Grovonius (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse qui ne me rassure guère, tout comme d'ailleurs la réponse qui m'a été donnée, il y a quelques semaines, par votre collègue Kris Peeters censé être en charge de la protection des consommateurs et qui n'a pas eu l'air d'être très inquiété par cette décision.

 

Je suis quelque peu interpellée car j'ai le sentiment que le principe de précaution qui devrait primer lors des décisions n'est pas pris en considération comme il se doit.

 

Vous semblez dire qu'il ne vous est pas possible d'intervenir sur cette question, contrairement à ce que je pense. Vous avez d'ailleurs invoqué la mesure d'urgence qui peut être activée.

 

Ce faisant, comme je vous l'ai dit, je ne suis pas du tout rassurée. Je suis même assez mécontente de la manière dont le gouvernement gère cette question. Nous aurons sans doute l'occasion d’en rediscuter au-delà du débat sur le TTIP.

 

Le président: Chers collègues, je vous rappelle que mercredi prochain, la commission pourra rendre une appréciation sur le principe de la proportionnalité et de la subsidiarité sur les OGM dans l'alimentation animale, ce à la demande de la Commission européenne. Ceux qui le souhaitent pourront donc s'exprimer à cette occasion sur le sujet.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Samengevoegde vragen van

- de heer Stefaan Vercamer aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de integratie van het OCMW in de gemeente" (nr. 4297)

- mevrouw Valerie Van Peel aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de integratie van de OCMW's in de gemeenten" (nr. 4348)

- mevrouw Muriel Gerkens aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de wetsbepalingen die de integratie van het OCMW in het gemeentebestuur mogelijk moeten maken" (nr. 4490)

- de heer Egbert Lachaert aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de integratie van OCMW's in stads- en gemeentebesturen" (nr. 4597)

08 Questions jointes de

- M. Stefaan Vercamer au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "l'intégration du CPAS dans la commune" (n° 4297)

- Mme Valerie Van Peel au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "l'intégration des CPAS dans les communes" (n° 4348)

- Mme Muriel Gerkens au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "les dispositions légales devant permettre la fusion entre CPAS et échevinat des affaires sociales" (n° 4490)

- M. Egbert Lachaert au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "l'intégration des CPAS dans les administrations communales" (n° 4597)

 

08.01  Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, op 11 maart hebben wij u al eens bevraagd over de integratie van OCMW en gemeentebestuur. U hebt toen gezegd dat u een studie had ontvangen waaruit bleek dat hiervoor onbetwistbaar een wetswijziging nodig is, meer bepaald van artikel 2. U hebt ook gezegd dat u bijkomende adviezen zou vragen om over alle nodige elementen te beschikken om tot een juiste beslissing te komen.

 

Via informele kanalen, de VVSG en dergelijke, hebben wij vernomen dat de POD Maarschappelijke Integratie u intussen een advies bezorgd zou hebben. Ik ben zeer benieuwd te vernemen of dit advies inderdaad bij u is aangekomen, of u daar zelf om gevraagd had, en vooral wat erin staat? Mocht dit advies er inderdaad zijn, wil ik graag dat u het ter beschikking stelt van het Parlement, evenals eventueel de studie van 11 maart waarnaar u naar verwezen hebt, zodat wij die documenten kunnen inkijken.

 

08.02  Valerie Van Peel (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal mijn betoog zeer kort houden. Het heeft immers weinig nut om te herhalen wat mijn collega daarnet heeft gezegd.

 

Ik wil ook de huidige stand van zaken in dit dossier kennen.

 

08.03  Egbert Lachaert (Open Vld): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb over dit onderwerp al verschillende keren vragen gesteld, de vorige keer ook samen met de heer Vercamer, op 11 maart, en voordien in de plenaire vergadering van 22 januari, samen met collega De Coninck.

 

Op de vraag naar de stand van zaken kondigde u toen reeds aan dat u in de loop van de volgende weken een juridisch advies verwachtte over de vraag of de bijzondere wet tot hervorming van de instellingen van 8 augustus 1980 al dan niet moest worden aangepast, en of dat dan moet gebeuren met een tweederdemeerderheid, om de integratie van OCMW en stad of gemeente mogelijk te maken.

 

U hebt altijd geantwoord dat u de Gewesten de vrijheid wil laten te doen wat zij wensen te doen, en dat u daarvoor in de nodige wetswijzigingen wil voorzien. Wij krijgen gaandeweg echter steeds meer de indruk, omdat het al een tijd aansleept, dat dit een pak complexer is dan men aanvankelijk liet uitschijnen.

 

Daarom heb ik mijn vragen deze keer vrij gedetailleerd opgesteld. Ik hoop dan ook dat u een gedetailleerd antwoord zult kunnen geven.

 

Ten eerste, kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de juridische bepalingen die aangepast moeten worden teneinde de OCMW’s te integreren, wel of niet vrijwillig, in het lokaal bestuur? Ik verneem in de wandelgangen dat daarvoor heel wat juridische bepalingen moeten worden aangepast.

 

Beschikt u over adviezen in dit verband? Ik meen dat er een advies was? Misschien zijn er meer? Ik vraag u ook uitdrukkelijk om die adviezen ter beschikking van het Parlement te stellen. Na uw vorige antwoord had ik al benadrukt dat, als er voor de zomer geen duidelijkheid zou zijn, dit de timing van bijvoorbeeld de Vlaamse regering in moeilijkheden brengt. Dus, kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de juridische bepalingen? Beschikt u over adviezen daarover en kunt u die ter inzage geven aan het Parlement?

 

Wat is volgens de regering de veiligste juridische weg om de integratie van OCMW’s mogelijk te maken? Als er verschillende juridische adviezen zijn over wat moet worden aangepast en of al dan niet een tweederdemeerderheid nodig is, wat is dan de veiligste optie naar uw mening om verder te gaan, zodat de OCMW’s niet voor onoverkomelijke existentiële moeilijkheden te staan komen?

 

Wat zijn de volgende stappen die u plant in het dossier, samen met de Gewesten? Wat is de timing?

 

Er heeft allicht al overleg plaatsgevonden met de gewestregeringen over het dossier. Wat zijn de standpunten van de Gewesten? Blijven zij allemaal bij hun standpunt? Het standpunt van de Vlaamse regering is vrij duidelijk, maar is het standpunt van het Waals Gewest nog even duidelijk? Het regeerakkoord voorzag immers in een vrijwillige integratie, maar in de wandelgangen hoor ik dat de partijen die daar deel van uitmaken ondertussen van mening veranderd zouden zijn. Is dat zo? Begrijpen de Gewesten de juridische moeilijkheden die zich stellen en wat is hun houding ter zake?

 

Tenslotte — dit is geen onbelangrijke vraag voor de Vlaamse OCMW’s —, meent u dat de timing van 2019, die in de conceptnota van de Vlaamse regering staat, realistisch is, gelet op uw antwoord op de voorgaande vragen?

 

08.04  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Le 2 mars, vous m'aviez répondu ne pas disposer encore de l'avis de votre administration, et qu'il s'agissait d'une modification législative fondamentale visant à lever les verrous qui permettent l'intégration des CPAS dans les communes.

 

Vous disiez qu'une modification de l'article 2 de la loi organique était de toute façon nécessaire et que, concernant d'éventuelles modifications de la loi spéciale du 8 août 1980, vous disposiez de différentes analyses provisoires qui étaient divergentes et que vous deviez examiner. Selon vos dires, votre objectif était d'aboutir à une solution en 2015, de manière à ce que les Régions puissent, elles aussi, envisager ce qu'elles souhaitaient faire.

 

Votre administration est-elle maintenant en possession d'études suffisamment validées? Pouvez-vous partager cette information? Êtes-vous en mesure de choisir l'une ou l'autre option? Le cas échéant, pourriez-vous nous dire laquelle?

 

08.05 Minister Willy Borsus: Mevrouw de voorzitter, collega’s, zoals ik al heb gepreciseerd in antwoord op vorige vragen over dit delicate onderwerp, begrijp ik natuurlijk dat de steden, de gemeenten, de OCMW’s en u snel verduidelijking willen in dit gevoelige dossier. Het gaat echter om een complex dossier dat een minutieuze voorbereiding, een grondige juridische analyse en, in voorkomend geval, een zekere politieke arbitrage vergt.

 

De bedoeling van de beoogde wetswijziging vanuit federaal perspectief is om de wetgeving aan te passen om de integratie van de OCMW’s in de steden of gemeenten mogelijk te maken. Zoals u weet, heb ik hierover verschillende studies en adviezen besteld.

 

Des différentes études dont je dispose, il apparaît majoritairement qu'il n'est pas possible de transférer purement et simplement la compétence d'autoriser les communes et les CPAS à fusionner vers les entités fédérées.

 

Par contre, il reste possible au fédéral d'autoriser ou d'imposer la fusion via la loi fédérale. Selon les informations majoritairement en ma disposition, il apparaît qu'une loi ordinaire serait suffisante pour permettre la fusion dans la plupart des villes et communes du pays.

 

Een bijzondere wet zou echter nodig zijn voor een bepaald aantal faciliteitengemeenten van ons land. De analyses verschillen echter wat betreft de perimeter van de faciliteitengemeenten waarvoor een bijzondere wet noodzakelijk zou zijn, met name wat het aantal betrokken gemeenten betreft. Op basis van de studies waarover ik beschik, en naar aanleiding van het mandaat dat het kernkabinet mij toevertrouwt, zal ik over twee weken een voorstel formuleren aan het kernkabinet en aan de regering om tot een methodologie van beslissing te komen in dit dossier.

 

Bien évidemment, dans la foulée et en toute transparence, je transmettrai cette proposition de méthodologie, tout d'abord pour information, au parlement ainsi que les différentes études dont je dispose.

 

Enfin, dans ce dossier où l'on est très proche de l'exercice des compétences des entités fédérées, je veillerai à ce qu'il y ait une concer-tation avec les différentes entités fédérées, même si leur vision en la matière est différente et même s'il semble que la vision d'une des entités fédérées, la Région wallonne en l'espèce, semble avoir évolué depuis le début de la législature.

 

08.06  Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoorden waaruit ik duidelijk begrijp dat het verplicht laten fusioneren van OCMW’s en steden alleen op federaal niveau kan worden geregeld via een gewone wet. Enkel voor de faciliteitengemeenten is er een bijzondere wet nodig. Zo heb ik uw antwoord alvast begrepen. De Gewesten kunnen deze fusie dus niet opleggen.

 

U zegt dat alleen het federaal niveau dit kan opleggen, imposer. U zegt dat uit verschillende analyses blijkt dat u een voorstel zult doen inzake de te volgen methodologie. Houdt dit dan in dat u zich aan het regeerakkoord houdt en ervoor zult zorgen dat de gemeenten en de OCMW’s kunnen fusioneren, of moeten fusioneren? Dit is een wezenlijk verschil.

 

U zegt dat het federaal niveau dit via een wet kan opleggen, behalve voor de faciliteitengemeenten waar het via een bijzondere wet moet worden geregeld. De vraag is of het uw intentie is om, in het voorstel dat u zult formuleren aan de regering, via een federale wet op te leggen dat alle OCMW’s en alle gemeentebesturen kunnen dan wel moeten fusioneren. In uw antwoord heb u het gehad over “kunnen”.

 

Mevrouw de voorzitter, de minister beschikt over bepaalde studies. Ik stel voor dat hij die vandaag ter beschikking stelt aan de parlementsleden die erom vragen. Op die manier kunnen wij die studies ook bekijken.

 

08.07  Valerie Van Peel (N-VA): Mevrouw de voorzitter, ik sluit mij aan bij deze laatste vraag want wat de minister nu zegt, kan problematisch zijn al naargelang van zijn intentie. Vlaanderen heeft heel duidelijk de wens om dit op te leggen tegen 2019. Als Vlaanderen daarvoor echter niet bevoegd is, is de vraag wat de minister precies zal doen op federaal niveau.

 

Mijnheer de minister, is het uw intentie om via uw plan een soort tweesporenbeleid mogelijk te maken als het gaat over de faciliteitengemeenten? Als de problematiek in de faciliteitengemeenten blijft bestaan, zult u deze fusie dan wel mogelijk maken voor de andere gemeenten via een gewone wet of zult u het dossier in zijn geheel proberen te benaderen?

 

Ik wacht ook de adviezen af om hier verder op door te gaan, maar dit is een dossier dat volgens mij heel snel een antwoord nodig heeft.

 

08.08  Egbert Lachaert (Open Vld): Mijnheer de minister, u hebt ons een aantal verduidelijkingen gegeven waardoor wij iets meer weten, maar die tegelijk heel wat nieuwe vragen oproepen.

 

Zoals collega Vercamer zei, u spreekt duidelijk over een meerderheid van de studies, la majorité des études. Blijkbaar is er toch wel wat twijfel en zijn er studies waarvan sommige A zeggen en andere B. Een meerderheid van de studies toont in ieder geval aan dat het federaal niveau die beslissing niet kan overdragen aan de Gewesten. De vraag is dan wat de regering daarmee zal doen.

 

Ik heb begrepen dat u over twee weken een voorstel zult doen aan het kernkabinet. Kunnen wij dan differentiëren over het land? Als u stelt dat dit niet kan worden gedelegeerd aan de Gewesten, betekent dit dat u een beslissing zult moeten nemen voor het hele land, terwijl de Gewesten het er niet over eens zijn of toch onderling andere visies hebben?

 

Ik heb ook genoteerd uit uw antwoord dat de bijzondere wet van 1980 zou moeten worden aangepast voor de faciliteitengemeenten. A contrario leid ik daaruit af dat dit niet zo is voor de andere steden en gemeenten. Dat is een deel van het antwoord dat al een tijd wordt gevraagd. Er zou dan geen tweederdemeerderheid nodig zijn om dit door te voeren voor de meerderheid van de steden en gemeenten, behalve voor de faciliteitengemeenten. Zo lees ik dat toch.

 

Wij kunnen dit pas goed beoordelen als wij over de studies beschikken, waarvan er wel meerdere zijn. Het Parlement zal er een kopie moeten van krijgen, ingevolge ons inzagerecht, om alzo het dossier te kunnen beoordelen en de risico’s te kunnen inschatten. Op basis daarvan kunnen wij in eer en geweten als parlementsleden oordelen wat ons standpunt zal zijn en hoe dit verder aan te pakken.

 

OCMW’s zijn uiteindelijk belangrijke instellingen, bestuurlijk en inzake sociale bijstand. Liefst krijgen wij zo snel mogelijk duidelijkheid over de richting waarin de zaken evolueren in ons land. Ik reken erop dat de adviezen zo snel mogelijk ter beschikking worden gesteld van het Parlement, liefst nu zelfs, want ik zie niet in waarom wij daar nog twee weken moeten op wachten.

 

08.09  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, contrairement à mes collègues, je ne trouve pas que ce soit la thématique la plus importante au regard des missions dévolues aux CPAS. En revanche, nous avons bien vu que la prise en charge des coûts et des personnes constituait un enjeu fondamental, qui attend des réponses depuis longtemps.

 

Cela dit, s'agissant de la fusion des communes et des CPAS, vous en discuterez en kern, puis vous apporterez les études au parlement. Il serait judicieux que les députés en disposent au préalable. De la sorte, quand vous nous présenterez votre méthodologie, nous aurons pu consulter ces études. L'objectif est que vous ne veniez pas simplement nous dire punt, mais que nous ayons un échange argumenté.

 

Pour les communes à facilités, est-il possible qu'une décision différente soit prise? J'ai bien compris que vous n'alliez pas nous en dire plus pour le moment, puisqu'il faudra attendre le kern.

 

08.10  Willy Borsus, ministre: Madame Gerkens, ma réponse comportera trois points.

 

D'abord, puisqu'il s'agit d'un sujet très délicat, j'ai souhaité peser chacun des mots de ma réponse.

 

Ensuite, je m'engage bien entendu à travailler dans la transparence avec le parlement.

 

Enfin, comme je l'ai déjà indiqué, mon objectif est de pleinement mettre en œuvre la déclaration de politique générale du gouvernement fédéral et de permettre la concrétisation des déclarations de politique générale des gouvernements régionaux.

 

08.11  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): S'agissant des études, allez-vous nous les donner maintenant ou bien allons-nous devoir attendre?

 

08.12  Willy Borsus, ministre: Je vous propose de vous les transmettre dès que possible. Je m'engage à travailler de manière transparente avec vous.

 

Il me faut, bien sûr, un tout petit peu de temps. Nous n'en sommes pas encore à l'analyse des textes. Il ne s'agit pas non plus de la phase de l'examen d'une loi. Comme vous le savez, depuis mon entrée en fonction, je me montre à l'écoute.

 

08.13  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Il n'y a pas de position politique dans les études juridiques. C'est un peu comme les avis du Conseil d'État.

 

Je voudrais que nous puissions lire ces notes avant que vous présentiez votre méthodologie afin que nous ayons des éléments à introduire dans notre réflexion. Le secrétariat de la commission prendra contact avec vous pour organiser cette transmission.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

09 Question de M. Michel de Lamotte au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le contrôle de la qualité de l'eau de l'Amblève par l'AFSCA" (n° 4299)

09 Vraag van de heer Michel de Lamotte aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het toezicht op de waterkwaliteit van de Amblève door het FAVV" (nr. 4299)

 

09.01  Michel de Lamotte (cdH): Monsieur le ministre, je vous interpelle en votre qualité de ministre de tutelle de l'AFSCA et de ministre de l'Agriculture et de l'aquaculture. Notre pays élève et produit des truites, notamment des excellentes truites d'Ardenne qui seront peut-être prochainement labellisées mais c’est un autre débat.

 

En ce qui nous concerne au fédéral, il y a un sujet interpellant, un petit tronçon d'à peine 2 km sur la rivière Amblève, entre le village de Ligneuville et le village de Pont sur le territoire de la ville de Malmedy, n’est pas contrôlé par l’AFSCA et est répertorié en niveau III, indéterminé c'est-à-dire sans contrôle.

 

Si cette situation est historique, il n'en résulte pas moins qu'aujourd'hui, les conséquences sont fâcheuses, directement pour certains producteurs, et potentiellement pour l'ensemble du bassin hydrographique de la Meuse qui n'est pas le plus petit bassin de notre pays.

 

En effet, certains producteurs souffrent d'un taux de mortalité important et irrégulier, ce qui ne leur permet notamment pas d’envisager des investissements sur le long terme.

 

Il est indispensable que des dispositions soient prises rapidement, car de cela dépend tout un secteur qui fera ou ne fera pas des investissements créateurs d’emplois et de valeur ajoutée pour notre pays. Pour réaliser des investissements, il faut souvent un partenaire financier et le partenaire financier, quel qu’il soit, a généralement horreur d’une chose, l’incertitude. De par votre réponse et votre action effective ou pas, plusieurs emplois sont en jeu.

 

Monsieur le ministre comptez-vous faire passer ce tronçon d'à peine deux kilomètres, voire l’ensemble du territoire, du statut III, indéterminé en statut II, sous programme de surveillance? Comptez-vous déposer, adopter et faire appliquer un plan de lutte et d'éradication des maladies piscicoles sur nos fleuves et rivières en corrigeant cette scorie historique? Dans quel délai comptez-vous mettre ces dispositions en place? Pourriez-vous nous donner un calendrier de mise en oeuvre prévisionnelle de vos intentions?

 

09.02  Willy Borsus, ministre: Monsieur de Lamotte, en Belgique, un seul élevage de truites dispose d'un statut indemne de septicémie hémorragique virale et de nécrose hématopoïétique infectieuse, maladies qui nous occupent ici. Tous les autres élevages de truites ont un statut européen III indéterminé. Un seul bénéficie du statut I indemne, tandis que les autres bénéficient du statut européen III indéterminé.

 

Ce statut III n'est cependant pas synonyme d'absence de contrôle, puisque depuis 1999, les élevages de truites en Wallonie sont soumis deux fois par an à un monitoring visant à détecter ces deux maladies. Des mesures sont également en place afin de s'assurer que seuls les animaux en provenance d'élevages non infectés sont introduits dans les élevages et pêcheries et dans les cours d'eau en Wallonie.

 

La partie de l'Amblève, à laquelle vous faites référence, n'a pas de statut sanitaire officiel, car aucune analyse n'a été réalisée sur les poissons sauvages qui y sont présents.

 

Cette portion de rivière étant encadrée par deux exploitations considérées comme infectées, la maladie s'est peut-être établie chez les poissons sauvages. Cependant, cette situation ne semble pas représenter de risque pour les autres élevages, comme le démontrent les résultats négatifs du monitoring réalisé depuis de nombreuses années sur les autres sites de production situés sur l'Amblève et ses affluents.

 

L'AFSCA, avec laquelle je suis en relation étroite dans ce dossier, évalue actuellement la possibilité de mettre en place un programme spécifique d'éradication, approuvé par la Commission européenne, afin d'obtenir à terme un statut officiel "indemne" pour ces deux maladies. Les exigences européennes relatives à un tel programme sont cependant nombreuses et ne sont pas toujours en adéquation avec la réalité du secteur de l'aquaculture et du réseau hydrographique en Belgique. Le développement de ce programme d'éradication s'accompagnerait d'obligations parfois lourdes à respecter par les producteurs et représenterait un coût financier qu'il faut évaluer et que chaque partie doit accepter.

 

Ce n'est que sous réserve de l'accord des différents opérateurs concernés qu'un plan d'action concret pourra être mis en place et qu'un calendrier pourra éventuellement être défini.

 

Mon administration et moi-même suivons ce dossier de très près. Je vous demande encore un peu de patience pour voir si les efforts fournis et les contacts pris pourront déboucher sur ce plan d'action, et dans quels délais.

 

09.03  Michel de Lamotte (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse.

 

J'attendrai évidemment le complément d'information que vous avez annoncé.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La présidente: La question n° 4324 de M. Servais Verherstraeten est transformée en question écrite.

 

10 Vraag van mevrouw Els Van Hoof aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de controles op de naleving van de reglementering betreffende voedselveiligheid en hygiëne bij afhaalrestaurants" (nr. 4365)

10 Question de Mme Els Van Hoof à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "le contrôle du respect de la réglementation relative à la sécurité alimentaire et à l'hygiène dans les restaurants de plats à emporter" (n° 4365)

 

10.01  Els Van Hoof (CD&V): Mijnheer de minister, er is een enorme toename van afhaalrestaurants, vooral voor pizza en pita. Dit type horecazaken situeert zich vooral in uitgangskwartieren en studentenwijken van steden. Ze zijn ook heel erg populair bij de jeugd. Ze komen vooral ook voor in wijken waar leegstandproblemen zijn.

 

Net door regelmatige en grondige controles op die ondernemingen zal de sterke ondernemer, die oog heeft voor kwaliteit, het in die sector halen.

 

Mijn vragen aan u zijn de volgende.

 

Ten eerste, zijn er cijfers bekend van de periode tussen 2010 en 2014 van uitgevoerde hygiëne- en voedselveiligheidscontroles van uw diensten op afhaalrestaurants, al dan niet in samenwerking met de lokale politiezones, de RVA en de sociale inspectie? Wat waren de inbreuken? Graag kreeg ik, indien mogelijk, een opdeling van de resultaten per provincie en per centrumstad.

 

Ten tweede, dergelijke afhaalrestaurants zijn uiteraard onderworpen aan reglementering, ook inzake opleiding, hygiënevoorschriften en voedselveiligheid. Van de sector verneem ik dat die reglementering redelijk beperkt is. Acht u de reglementering voldoende of beschouwt u ze veeleer als een formaliteit?

 

Ten derde, overweegt u een uitbreiding en verbetering van de reglementering van het koninklijk besluit van 1984? Bent u bereid binnen de regering en eventueel in samenspraak met de deelstaten een ruimer debat te voeren om de uitbating van een afhaalhorecazaak te koppelen aan een steekhoudende basishorecavakopleiding die de beroepskennis en -bekwaamheid van de uitbater aantoont?

 

10.02 Minister Willy Borsus: Mevrouw Van Hoof, op basis van de gegevens die in de databanken van het FAVV beschikbaar zijn, is het spijtig genoeg niet mogelijk een onderscheid te maken tussen afhaalrestaurants en andere restaurants. De resultaten van de afhaalrestaurants zijn immers in de globale resultaten van de horeca inbegrepen.

 

Algemeen kan ik u mededelen dat in de periode tussen 2010 en 2014 in eetgelegenheden 53 600 hygiëne-inspecties werden uitgevoerd. 52 % van de inspecties bij de betrokken uitbaters werd als gunstig beoordeeld. De details van de resultaten per provincie en de belangrijkste zware inbreuken voor eetgelegenheden kan ik u hierbij geven. Ik zal ze u overhandigen.

 

De belangrijkste zware inbreuken die vastgesteld werden bij de eetgelegenheden in de periode 2010- 2014 hadden betrekking op de properheid van de oppervlakten in contact met levensmiddelen, het respecteren van de koude keten, de aanwezigheid van levensmiddelen die bedorven zijn, het ontdooien van levensmiddelen onder gepaste omstandigheden, het respecteren van een goede persoonlijke hygiëne en het dragen van passende en propere kleding.

 

Horeca-uitbaters en dus ook afhaalrestaurants dienen gekend te zijn bij het FAVV en over de juiste toelatingen te beschikken voor de uitoefening van hun activiteiten.

 

Zoals ik u ook al eerder antwoordde, omschrijft de Europese wetgeving dat al wie met levensmiddelen omgaat, moet worden opgeleid inzake hygiëne, aangepast aan de uit te oefenen taken. De controleurs van het FAVV gaan tijdens een hygiëne-inspectie na of het personeel voldoende kennis heeft van de hygiënevoorschriften.

 

Beroepsbekwaamheid behoort tot de bevoegdheden die naar de Gewesten werden overgedragen. Ik ben evenwel inderdaad vragende partij om in samenwerking met de Gewesten en de Gemeenschappen mee te werken om de operatoren, producenten, landbouwers en de horeca-uitbaters, de juiste weg te tonen en het hen te vergemakkelijken om die beroepskennis te behalen.

 

Ik kan u nog meedelen dat het FAVV sinds 2008 over een voorlichtingscel beschikt die onder andere operatoren in de horeca helpt om in orde te zijn met de regelgeving. Die cel organiseert daartoe regelmatig opleidingssessies voor groepen van operatoren in samenwerking met de beroepsfederaties. Het staat de operatoren natuurlijk vrij deel te nemen aan die opleidingen. In 2010 werd ook gestart met opleidingen voor de verantwoordelijken en leerlingen van hotel-, slagerij- en bakkerijscholen in samenwerking met de Gewesten en de Gemeenschappen. In 2013 werden op die manier 287 opleidingssessies gegeven waar in totaal meer dan 10 000 personen aan deelnamen.

 

Zoals ik onlangs heb aangekondigd, zal er binnenkort een specifieke begeleidingscel worden opgericht voor de operatoren, met name voor de kleinere verwerkers, volgens een methode en timing die momenteel worden geanalyseerd door mijn diensten.

 

Mevrouw de voorzitter, ik zal u ook de cijfers per provincie bezorgen.

 

10.03  Els Van Hoof (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord.

 

Het is jammer dat er geen opdeling mogelijk is naar type restaurant. Het landschap in de sector verandert immers en takeaways worden meer en meer zichtbaar in de sector. Vandaar het pleidooi om het koninklijk besluit van 1984 dat uitzonderingen toestaat met de Gemeenschappen en de Gewesten voor die takeaways te herbekijken.

 

Ondanks het feit dat er heel wat opleidingssessies zijn, weet men niet welk type uitbater daaraan deelneemt en of die afhaalrestaurants daarop ingaan, aangezien zij onderworpen zijn aan een meer beperkte reglementering dan een regulier restaurant.

 

Ik vind het goed dat u vragende partij bent voor een gesprek met de Gemeenschappen en de Gewesten, in de hoop een aanpassing te verkrijgen voor het type afhaalrestaurants.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

11 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Els Van Hoof aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de controles op de naleving van de reglementering betreffende voedselveiligheid en hygiëne bij food trucks" (nr. 4366)

- mevrouw Renate Hufkens aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de controle op food trucks" (nr. 4429)

- de heer Philippe Blanchart aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het toenemende succes van de food trucks" (nr. 5176)

11 Questions jointes de

- Mme Els Van Hoof à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "le contrôle du respect de la réglementation relative à la sécurité alimentaire et à l'hygiène dans les food trucks" (n° 4366)

- Mme Renate Hufkens au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le contrôle des food trucks" (n° 4429)

- M. Philippe Blanchart au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "l'essor des food trucks" (n° 5176)

 

11.01  Els Van Hoof (CD&V): Mijnheer de minister, u zult ze deze zomer overal zien opduiken in het straatbeeld: de zogenaamde food trucks. Dat zijn sympathieke bestelwagens, die origineel zijn omgebouwd en van waaruit horeca wordt bedreven. Ze zijn een ware hype. Soms moet men zelfs al naar het festival zoeken tussen alle food trucks, aangezien die zo populair geworden zijn. Alle muziekfestivals worden er gretig mee gevuld.

 

Het principe van de food trucks van waaruit ambulant handel wordt gedreven, is ongetwijfeld zeer sympathiek en spreekt heel veel mensen aan, maar het is uiteraard belangrijk dat ook die omgebouwde voertuigen volledig in orde zijn inzake de reglementering qua voedselveiligheid en hygiëne. Ik kan mij indenken dat binnen die beperkte ruimtes de bewaring en koeling van producten niet altijd een evidentie zijn. Ook op het vlak van de hygiënevoorschriften moet alles correct en volgens de regels verlopen.

 

Zijn er cijfers bekend uit de periode 2012 tot 2014 over de uitgevoerde controles van uw diensten op markten, festivals en evenementen, wat betreft de infrastructuur, inrichting, hygiëne en voedselveiligheid van ambulante horecazaken? Hoeveel inbreuken werden er vastgesteld?

 

Bent u bereid om het aantal controles van die food trucks op te drijven en na te gaan of de reglementering wordt nageleefd?

 

Welke zijn de voorwaarden waaraan iemand moet voldoen om een food truck uit te baten? Volstaat een Ieurderskaart of hoort er ook een basisopleiding hygiënevoorschriften bij? Zo ja, vindt u die opleiding voldoende of gaat het slechts om een formaliteit? Is het niet nodig om een gesprek daarover aan te gaan met de Gewesten en de Gemeenschappen?

 

De food trucks bieden voedsel uit de hele wereld aan. Het gaat niet meer over de zogenaamde frietkoten. Alles wordt er aangeboden. Is het niet nodig om daarvoor een in een steekhoudende vakopleiding horeca te voorzien?

 

11.02  Renate Hufkens (N-VA): Mijnheer de minister, ik zal niet in herhaling vallen.

 

Mijn collega is al uitgebreid ingegaan op het sympathieke verhaal van de food trucks. In Antwerpen vond onlangs zelfs een echt food truck festival plaats. De food trucks zijn dus een echte hype aan het worden.

 

Aangezien volgende week het festivalseizoen in Vlaanderen officieel van start gaat, wil ik u een aantal vragen daarover stellen.

 

Hoeveel controles zijn er al uitgevoerd op zulke food trucks in de periode 2010-2015? Hoeveel pv’s werden er in die tijd opgesteld naar aanleiding van inbreuken op de hygiëne- en infrastructuurvoorschriften? Ik vermoed dat er deze zomer wel controles zullen plaatsvinden. Soms worden die aangekondigd, zoals in andere horecazaken. Op welke festivals zal het FAVV controles uitvoeren? Werden die al dan niet reeds aangekondigd?

 

11.03 Minister Willy Borsus: Collega’s, het FAVV beschikt niet over aparte statistieken van de controles die werden uitgevoerd op food trucks, op festivals of op andere evenementen. Deze resultaten zijn inbegrepen in de globale resultaten van de ambulante handel. Jaarlijks worden 1 500 ambulante operatoren gecontroleerd. Hieronder vallen controles op wekelijkse markten, avondmarkten, kerstmarkten, festivals, evenementen en dergelijke meer.

 

Van 2010 tot 2014 werden er 4 782 hygiëne-inspecties uitgevoerd in de ambulante horeca. In 2015 zijn dit er, tot op heden, 210. In de periode 2010 tot 2015 werden 212 processen-verbaal opgemaakt naar aanleiding van ongunstige controles op de hygiëne-infrastructuur en -inrichting in de ambulante horeca: 25 in 2010, 16 in 2011, 61 in 2012, 41 in 2013, 63 in 2014, en 6 in 2015.

 

Voor 2015 zijn nog geen controleacties op festivals gepland. De festivals zullen, zoals dit ook de voorbije jaren het geval was, gecontroleerd worden als deel van het controleplan voor de ambulante handel, tenzij de controles in de ambulante handel deel uitmaken van de specifieke controleacties in steden en gemeenten. Deze laatste gebeuren onaangekondigd.

 

Gelet op de vrij goede resultaten van de inspecties die werden uitgevoerd bij de ambulante horeca-uitbaters zal het aantal inspecties in deze sector voorlopig niet verhoogd worden.

 

Ambulante handelaars dienen, net als alle andere operatoren in de voedselketen, gekend te zijn bij het FAVV en over de juiste toelating of registratie te beschikken voor het uitoefenen van hun activiteiten.

 

De Europese wetgeving omschrijft dat al wie met levensmiddelen omgaat, opgeleid en/of gevormd moet worden op het gebied van hygiëne aangepast aan de uit te oefenen taken. De controleurs van het FAVV gaan tijdens de hygiënische inspectie na of het personeel voldoende kennis heeft van de hygiënevoorschriften. De vergunning voor ambulante handel behoort tot de bevoegdheden die aan de Gemeenschappen, Gewesten of Gemeenschapscommissie werden overgedragen. Beroepsbekwaamheid behoort tot de bevoegdheden die aan de Gewesten werden overgedragen.

 

Ik kan u voorts meedelen dat het FAVV sinds 2008 over een voorlichtingscel beschikt die onder andere operatoren in de ambulante horeca helpt om zich in orde te stellen met de regelgeving. De cel organiseert hiervoor opleidingssessies voor groepen van operatoren, in samenwerking met de beroepsfederatie.

 

11.04  Els Van Hoof (CD&V): Mijnheer de minister, het is weer jammer dat er geen opdeling bestaat tussen festivals en markten. Wat de markten betreft, is het wel geweten dat marktkramers voldoende weten hoe de reglementering in elkaar zit, aangezien de markten allang bestaan en de handelaars op de hoogte zijn via de stad of de marktbonden. Daardoor leven zij de reglementering goed na. Ik versta dan ook dat u de inspecties niet zult opdrijven.

 

Het fenomeen van de food truck festivals is een nieuwe hype. Op dat vlak lijkt het mij wel noodzakelijk om iedereen bewust te maken van de reglementering inzake hygiëne. Daar is nog sensibilisering nodig, bijvoorbeeld via onaangekondigde en voldoende controles.

 

11.05  Renate Hufkens (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor uw antwoord.

 

Ik wil mij aansluiten bij mevrouw Van Hoof. Het feit dat die ambulante handelaars allemaal onder een koepel vallen, volstaat naar mijn mening niet. Het is een nieuw fenomeen en ik meen dat er op festivals extra aandacht nodig is voor voedselveiligheid, zeker als men rekening houdt met de hoge temperaturen in de zomer, veel verloop van voedsel en het groot aantal mensen dat vaak aan zo’n food truck staat. Het is dus wel iets moeilijker dan op een markt. Bovendien zijn de marktkramers vaak goed geïnformeerd door de steden en gemeenten. Die food trucks moeten volgens mij geïnformeerd worden door de organisatoren van de festivals. Misschien is er voor het FAVV een mogelijkheid om eens contact op te nemen met de organisatoren van die festivals om te bekijken hoe dat beter kan worden georganiseerd.

 

Als laatste punt, opleidingen zijn ook hier heel belangrijk. De hygiëne wordt steeds belangrijker, ook met het oog op allergenen en dergelijke toestanden. Zeker het nieuwe fenomeen van de food trucks moet op dat vlak bijgestuurd of geholpen worden om hier correct mee om te kunnen gaan.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 4610 van mevrouw Fonck wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

 

12 Vraag van mevrouw Renate Hufkens aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het fraudebeleid van het FAVV" (nr. 4695)

12 Question de Mme Renate Hufkens au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "la politique antifraude de l'AFSCA" (n° 4695)

 

12.01  Renate Hufkens (N-VA): Mijnheer de minister, net als andere federale agentschappen is ook het FAVV onderworpen aan de auditverplichtingen.

 

In 2014 werden zowel de laboratoria als de centrale diensten en controle-eenheden frequent geauditeerd. Zo werden er 18 van de 20 geplande audits doorgevoerd bij het FAVV. Die geauditeerde processen zijn beschreven in procedures, zo ook de procedure bij detectie van eventuele interne fraude.

 

De laatste audit, die van 2014 was over het algemeen zeer positief, maar toen bleek wel dat er geen intern fraudeplan bestaat bij het FAVV. Dat is toch wel een aandachtspunt waarvan de komende jaren werk moet worden gemaakt. Zo’n intern fraudeplan moet heel duidelijk de taken en verantwoordelijkheden in het geval van interne fraude specificeren, zodat men weet hoe men daarmee moet omgaan.

 

Hoe wordt interne fraude gedefinieerd in de huidige procedures van het FAVV?

 

Zal het FAVV, naar aanleiding van de audit in 2014, effectief een fraudeplan ontwikkelen, zoals gevraagd? Wat zullen de krijtlijnen van het plan zijn? Wat is de timing voor de realisatie van het fraudeplan?

 

12.02 Minister Willy Borsus: Mevrouw Hufkens, de definitie die het FAVV voor interne fraude hanteert, is de officiële definitie van het Institute of Internal Auditors: elke onwettige daad gekenmerkt door misleiding, omtrekking of vertrouwenschending zonder dat er geweld of gewelddreiging heeft plaatsgevonden, waarbij de fraude wordt gepleegd door een of meerdere personen teneinde geld, goederen of diensten te verkrijgen of zich een persoonlijk of commercieel voordeel toe te eigenen.

 

Ik wil u herinneren aan mijn antwoord op de schriftelijke vraag nr. 58 dat de auditprocessen met betrekking tot het beheer van crisissen, inspectieplannen, laboratoriumactiviteiten, erkenningen en toelatingen en ook de risico’s van interne fraude en bedreigingen grotendeels beschreven zijn en, belangrijker, ook effectief toegepast worden. De nodige aandacht dient besteed te worden aan de revisie en het meer leesbaar maken van een aantal procedures.

 

De interne audit stelde vast dat er reeds heel wat acties ondernomen werden om eventuele fraude te bestrijden en dat de noodzakelijke ethiek aan bod komt in het algemeen beleid van het FAVV.

 

Ik noem bijvoorbeeld het Charter van de controleur, de deontologische code of het strikte beleid gevoerd inzake onverenigbaarheden. Ook wordt bij het risicobeheer van het FAVV de risico's betreffende de integriteit van de organisatie in rekening gebracht. Daarenboven werd in het kader van de audit een werkgroep voor interne fraude belast met het oplijsten van de reeds bestaande mechanismen bij het FAVV om eventuele hiaten te identificeren en om, met het oog op een betere stroomlijning, een volledig uitgeschreven interne fraudebeleid te ontwikkelen voor alle diensten bij het FAVV, met duidelijke omschreven taken en verantwoordelijkheden.

 

Volgens de timing zal de werkgroep de tweede helft van 2015 een voorstel doen.

 

12.03  Renate Hufkens (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Ik weet dat er heel wat zaken gebeuren om interne fraude te voorkomen. Het jaarverslag stelde inderdaad dat er een betere stroomlijning nodig is. Het verheugt mij dat een werkgroep bezig is met het opstellen van een plan dat alles moet stroomlijnen.

 

Zolang er geen probleem is met fraude, is alles goed, maar het moet maar eens voorkomen. Zeker als men weet dat de strijd tegen fraude een heel belangrijk aandachtspunt is in het regeerakkoord, denk ik dat we eerst bij onze eigen diensten moeten nagaan of alle principes goed op punt staan.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Le président: La question n° 4719 de Mme Dierick est transormée en question écrite, de même que la question n° 4736 de Mme Muylle.

 

Mme Cassart-Mailleux demande le report de sa question n° 4867. La question n° 5018 de M. de Lamotte est également reportée.

 

13 Vraag van mevrouw Renate Hufkens aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "reisduiven in de voedselketen" (nr. 5029)

13 Question de Mme Renate Hufkens au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "les pigeons voyageurs dans notre chaîne alimentaire" (n° 5029)

 

13.01  Renate Hufkens (N-VA): Mijnheer de minister, via het FAVV was ik op de hoogte van het bestaan van een rondzendbrief over reisduiven. Ik heb die gisteren ontvangen en daardoor is mijn vraag enigszins achterhaald. Toch zal ik ze stellen, omdat er misschien nog nieuwe elementen aan bod komen.

 

Reisduiven, hoe gek dat voor sommigen ook mag klinken, worden beschouwd als consumptiedieren en worden dus effectief gegeten. Veel duiven die voor competitie niet meer geschikt zijn, belanden op die manier in de voedselketen. Vaak zijn het de duivenmelkers zelf, die de dieren consumeren.

 

In het verleden werd er bij Belgische prijsduiven al eens cocaïne ontdekt. Het gebruik van geneesmiddelen, doping en/of drugs bij prijsduiven kan indirect een schadelijk effect hebben op de menselijke gezondheid als behandelde duiven in de voedselketen terechtkomen.

 

Mijnheer de minister, wat is het wettelijk kader dat bepaalt dat prijs- of sportduiven voor menselijke consumptie geschikt zijn?

 

Wat is uw visie op het gebruik van sportduiven voor menselijke consumptie? Bent u voor de menselijke consumptie van deze duiven of moet dit uit de voedselketen worden uitgesloten? Erkent u dat het gebruik van geneesmiddelen en doping bij duiven na consumptie ervan een gevaar voor de volksgezondheid van de mensen kan betekenen?

 

Zijn er controles op prijs- en sportduiven met betrekking tot de behandeling met geneesmiddelen, doping en/of drugs alvorens ze in de voedselketen terechtkomen? Zo ja, wie doet deze controles? Is ook in sanctionerende maatregelen voorzien?

 

13.02 Minister Willy Borsus: Indien sport- en reisduiven in de voedselketen worden aangeboden, vallen zij onder de definitie van pluimvee, zoals bepaald in de Europese richtlijn 2009/158 en het KB van juni 2013.

 

Indien deze duiven alleen ten behoeve van de duivensport worden gehouden, zonder ze ooit in de voedselketen te brengen, worden ze niet beschouwd als pluimvee maar als vogels.

 

Indien men duiven in de voedselketen brengt, moeten zij net zoals het andere pluimvee en net zoals alle andere voedselproducerende dieren aan de wettelijke normen beantwoorden, inclusief het gebruik van diergeneesmiddelen.

 

Bij de diergeneeskundige behandeling van sportduiven is een aantal geneesmiddelen niet toegelaten voor het gebruik bij dieren die voor de voedselketen bestemd zijn. Het gaat hier voor alle duidelijkheid niet om illegale geneesmiddelen, maar om geregistreerde geneesmiddelen die voorkomen op een Europese lijst voor het gebruik bij dieren die niet bestemd zijn voor de voedselketen. Na het gebruik van dergelijke geneesmiddelen bij sportduiven zijn deze duiven niet langer geschikt voor de voedselketen en dus uitgesloten voor menselijke consumptie.

 

Het is niet de bedoeling om alle sportduiven uit de voedselketen te weren, maar wel de duiven die volgens de regelgeving moeten worden uitgesloten.

 

Het is inderdaad de vrije keuze en de verantwoordelijkheid van elke duivenliefhebber om over het statuut van zijn duiventil te beslissen. Indien de duivenliefhebber aan de voedselketen duiven wil leveren, zal hij zich voor de volledige duiventil strikt aan de geneesmiddelenwetgeving ter zake moeten houden. Hij dient zijn dierenarts te informeren en zich bij het FAVV als pluimveehouder te registreren.

 

Het FAVV heeft daarover heel recent een rondzendbrief gepubliceerd, om de sector aan de van toepassing zijnde regels te herinneren. Die rondzendbrief werd opgesteld in overleg met de Koninklijke Belgische Duivenliefhebbersbond en met de dierenartsen.

 

Het controleprogramma van het FAVV voorziet in een jaarlijkse bemonstering van een aantal duiven in de slachthuizen voor controle op residuen van geneesmiddelen. Niet-conforme producten worden in beslag genomen en moeten worden vernietigd. De vernietiging wordt gevolgd door een onderzoek op het bedrijf van herkomst.

 

13.03  Renate Hufkens (N-VA): Mijnheer de minister, u sprak over de rondzendbrief die ik deze week ook heb gelezen. Een en ander liep dus parallel. Het is erg belangrijk dat de duivenmelkers van de brief op de hoogte zijn. Ik ben dus blij dat hij er is gekomen.

 

Uiteraard is de bemonstering heel belangrijk. Indien bij het pluimvee effectief problemen worden vastgesteld, is het belangrijk dat zij zo snel mogelijk uit de handel worden genomen en dat de houders van dat pluimvee worden bestraft. Een en ander heeft immers effecten op de volksgezondheid.

 

La présidente: Madame Hufkens, je vous remercie.

 

Vous avez devant vous une personne qui a été nourrie aux pigeons voyageurs qui, du fait qu’ils rataient les championnats, passaient à la casserole avec les petits pois. Nous aimions beaucoup ces pigeons-là!

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Vraag van mevrouw Anne Dedry aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de transparantie van het nieuwe IT-systeem inzake voedselveiligheid" (nr. 5039)

14 Question de Mme Anne Dedry au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "la transparence du nouveau système IT pour la sécurité alimentaire" (n° 5039)

 

14.01  Anne Dedry (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, momenteel werkt het FAVV aan een geïnformatiseerd systeem B2B dat eind deze maand klaar zou zijn. Dat zou een hele vooruitgang moeten betekenen. Tot nu toe was het een hele ingewikkelde procedure en waren er klachten van mensen die zegden dat het FAVV inzage weigerde in een aantal inspectieverslagen op basis van het recht op privacy.

 

Mijnheer de minister, ik heb hierover enkele vragen.

 

Zal het systeem op tijd klaar zijn? Vooral, welke informatie zal er precies raadpleegbaar zijn? Zal het met inspectieverslagen werken of alleen met smileys of zo? Kan het vergeleken worden met het Deense of het Engelse systeem? Zijn er IT-inspanningen geleverd zodat ook het personeel hiervoor ondersteund wordt?

 

Tot slot, transparantie is een oud zeer als het om voedselveiligheid gaat. Zo’n acht jaar geleden is er al een analysewerkgroep geweest over dit thema en over de openbaarheid van bestuur. Er werden toen aanbevelingen geformuleerd. Is er iets gedaan met dit verslag en met de aanbevelingen?

 

14.02 Minister Willy Borsus: Mevrouw, eind juni 2015 zal het FAVV van start gaan met de online publicatie van de inspectieresultaten van de distributiesector in Foodweb onder de vorm van een eenvoudig scoresysteem. Het betreft dus de B2C-sector, de rechtstreekse verkoop aan de consument, en niet de B2B-sector die verwijst naar activiteiten tussen operatoren. Het gaat onder andere om volgende activiteiten: horeca, grootkeukens, detailhandel, slagerijen, bakkers, viswinkels, verkoop, schoolkeukens, kinderdagverblijven, ziekenhuiskeukens enzovoort.

 

Sinds 1 juni 2015 is een testfase lopende waarbij de betrokken operatoren in het privégedeelte van Foodweb hun eigen inspectieresultaat reeds kunnen raadplegen.

 

Het scoresysteem met klassen werd uitgewerkt op basis van de validatie van het autocontrolesysteem, het resultaat van de laatst uitgevoerde hygiëne-inspectie, de ernst van de vastgestelde overtredingen en de opvolging die hieraan gegeven wordt door de operator.

 

Er is in zeven klassen voorzien: uitstekend; zeer goed; goed; voldoende, als tijdelijke classificatie in afwachting van hercontrole; te verbeteren, als tijdelijke classificatie in afwachting van hercontrole; te verbeteren en geen recente inspectie. De betekenis van deze klassen en alle andere informatie betreffende de publicatie van inspectieresultaten kunt u terugvinden op de website van het FAVV, onder de rubriek “publicatie van inspectieresultaten”. De resultaten zullen worden gepubliceerd aan de hand van een symbool, vergezeld van een korte beschrijving van de betekenis ervan.

 

De volledige inspectieverslagen zullen niet worden gepubliceerd, maar kunnen uiteraard nog steeds worden bekomen op het hoofdbestuur van het FAVV, na voorafgaande afspraak. Aangezien dit technische documenten zijn die specifiek werden ontwikkeld om een inspectie efficiënt te kunnen afhandelen, zijn deze moeilijk interpreteerbaar voor leken.

 

Het systeem is vergelijkbaar met het Deense, het Engelse en enkele andere in Europa beschikbare systemen, in die zin dat deze eveneens werken met een classificatie die gevisualiseerd wordt aan de hand van een eenvoudige score of symbool. Het sluit nog het dichtst aan bij het systeem van het VK. Aangezien er tot nu toe geen Europese regels zijn over de manier van classificeren, genieten de lidstaten volledige vrijheid hierin en kunnen er dus verschillen zijn tussen de systemen.

 

De publicatie van de resultaten wordt ondersteund door een volledig geautomatiseerd systeem. De ontwikkeling heeft ongeveer 18 manmaanden gekost, waarvan 8 manmaanden voor analyse en IT-testen, 7 manmaanden voor de ontwikkeling en 3 manmaanden voor het projectmanagement. De ondersteuning en integratie in de bestaande infrastructuur kostten ongeveer 1 manmaand. De validatie en de live testen, met inbegrip van performantietesten, hebben samen ongeveer 2 manmaanden gekost. Dit diende binnen het bestaande IT-budget te worden gerealiseerd. Dit budget was bovendien al gereduceerd als gevolg van de besparingsmaatregelen van de regering.

 

Het FAVV heeft dan ook een aantal andere interne IT-ontwikkelingen moeten uitstellen. Daarenboven werden de medewerkers van het FAVV-callcenter specifiek opgeleid om op vragen van zowel operatoren als consumenten te kunnen antwoorden en werden de medewerkers op het terrein geïnformeerd.

 

Momenteel wordt niet voorzien in het vrijmaken van extra middelen.

 

14.03  Anne Dedry (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord.

 

Ik heb begrepen dat wij vanaf nu ook al terechtkunnen op de website.

 

14.04 Minister Willy Borsus: Tijdens de testperiode geldt dit niet voor iedereen.

 

14.05  Anne Dedry (Ecolo-Groen): En hoelang duurt deze testperiode?

 

14.06 Minister Willy Borsus: Een maand. Daarna zal alles toegankelijk zijn voor iedereen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

15 Vraag van mevrouw Renate Hufkens aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het jaarverslag van het FAVV 2014" (nr. 5057)

15 Question de Mme Renate Hufkens au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le rapport annuel de l'AFSCA 2014" (n° 5057)

 

15.01  Renate Hufkens (N-VA): Mijnheer de minister, het is ondertussen juni 2015, dus halfweg het lopend jaar. Gewoonlijk publiceert het FAVV in juni het jaarverslag van het voorgaande jaar. We zijn nu al bijna aan het eind van de maand.

 

Mijnheer de minister, wanneer wordt dat jaarverslag vrijgegeven en kunnen wij het inkijken? Kunt u nu al een tipje van de sluier lichten en meegeven welke de grote veranderingen zullen zijn tegenover het jaarverslag van 2013? Ik doel dan vooral op het budget en de personeelscapaciteit.

 

15.02 Minister Willy Borsus: Mevrouw Hufkens, het jaarverslag van het FAVV van 2014 zal op 30 juni 2015 gepubliceerd worden, na de begeleidende persconferentie.

 

De totale uitgaven van het jaar 2014 zijn 4 % gestegen in vergelijking met de uitgaven van 2013. In 2014 waren er 1 310 medewerkers werkzaam bij het FAVV, tien medewerkers minder ten opzichte van 2013. Uitgedrukt in voltijdse equivalenten waren er 1 166 voltijdse medewerkers in 2014 en dat zijn er 22 minder dan in 2013.

 

15.03  Renate Hufkens (N-VA): Bedankt, mijnheer de minister. Daarmee geeft u meteen al enkele heel concrete cijfers.

 

De stijging van de uitgaven met 4 % is niet veel. Ik weet niet waar die stijging juist zit. Het aantal medewerkers daalt vooral, terwijl ik net dacht dat er nood was aan meer personeel, zeker vanwege de huidige allergenenwetgeving, waarvoor meer opleidingen nodig zijn. Ik vermoed dat een en ander te maken heeft met budgettaire restricties. Ik vraag mij daarom af of dat verminderd aantal personeelsleden wel volstaat.

 

La présidente: La réponse sera peut-être dans le rapport, publié le 30 juin.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

16 Vraag van juffrouw Yoleen Van Camp aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de wantoestanden in het slachthuis van Zele" (nr. 5093)

16 Question de Mlle Yoleen Van Camp au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "les situations intolérables à l'abattoir de Zele" (n° 5093)

 

16.01  Yoleen Van Camp (N-VA): Mijnheer de minister, begin juni hebben wij in nieuwsuitzendingen met afschuw de beelden gezien van een slachthuis in Zele, waar een varken dat nauwelijks nog kon staan mishandeld werd met een vorkheftruck. De beelden werden gefilmd door een toevallig passerende burger. Zij roepen de vraag op of dit de enige wanpraktijk is die plaatsvond in dit slachthuis, en in andere slachthuizen.

 

Ook de Vlaamse minister van Dierenwelzijn, Ben Weyts, kreeg de beelden onder ogen en heeft meteen gebeld naar het FAVV en naar de Federatie van Slachthuizen.

 

Mijnheer de minister, ik veronderstel dat ook u van deze wanpraktijken op de hoogte gebracht bent. Hebt u al acties ondernomen? Welke? Is er een onderzoek gestart? Zijn er al gesprekken geweest met het bedrijf in kwestie? Welke sancties riskeert het bedrijf? Wanneer weten wij daar meer over?

 

Heeft het bedrijf in kwestie in het verleden al controles gekregen? Wanneer was de vorige controle? Zijn er toen bepaalde zaken aan het licht gekomen? Gesteld dat er na dit voorval een controle volgt, wanneer zal de volgende dan plaatsvinden?

 

Welke stappen zult u ondernemen om wantoestanden als deze in de toekomst te vermijden? Hoe verloopt de samenwerking met de Vlaamse Inspectiedienst Dierenwelzijn?

 

Tenslotte, hoe vaak worden slachthuizen gemiddeld gecontroleerd?

 

16.02 Minister Willy Borsus: Mevrouw Van Camp, ik hou eraan u te herinneren dat de bevoegdheid voor Dierenwelzijn sinds juli 2014 geregionaliseerd werd. Het is dus niet meer het FAVV dat bevoegd is voor de controles van het dierenwelzijn, wel de controlediensten van de Vlaamse Gemeenschap. Ik heb natuurlijk niet de intentie mij in te laten met de bevoegdheden van mijn collega van de Vlaamse regering.

 

Wat de samenwerking tussen de regionale overheden en het FAVV betreft, kan ik u melden dat er een samenwerkingsprotocol werd opgesteld met de regionale administraties, dat de samenwerking regelt tussen het FAVV en de Gewesten. Het FAVV zal vaststellingen blijven doen, maar het zijn steeds de gewestelijke diensten die maatregelen moeten nemen en die moeten optreden.

 

Dit protocol dat ik heb ondertekend, wacht momenteel op de handtekening van mijn collega, minister Ben Weyts. Het zal vervolgens moeten worden ondertekend door de andere bevoegde gewestministers.

 

16.03  Yoleen Van Camp (N-VA): Mijnheer de minister, het protocol is dus nog niet helemaal rond en vormt nog het voorwerp van discussie. Het moet nog worden geformaliseerd.

 

16.04 Minister Willy Borsus: Het moet alleen nog worden ondertekend.

 

16.05  Yoleen Van Camp (N-VA): Het FAVV blijft dus wel onder federale bevoegdheid, als ik het goed begrijp. Er zal worden samengewerkt met de Gewesten, maar ik begrijp dat u verantwoordelijk blijft voor het volgen en laten uitvoeren van de controleopdrachten door het FAVV?

 

16.06 Minister Willy Borsus: De bevoegdheid van mijn diensten omvat de technische controle door het FAVV. De maatregelen en de politieke oriëntatie zijn nu een bevoegdheid van de Gewesten.

 

16.07  Yoleen Van Camp (N-VA): Mijn vraagt blijft dus of er al opdracht is gegeven om de technische controle voor het slachthuis uit te voeren. Wanneer was de laatste controle? Ik neem aan dat die gegevens nog bij u zijn.

 

La présidente: Vous pourrez relire la réponse du ministre ou reposer une question si vous ne disposez pas d'éléments suffisants.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La question n° 4306 de Mme Vanheste est supprimée puisqu'elle n'est pas venue et ne s'est pas excusée.

 

17 Question de Mme Muriel Gerkens au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "les transferts d'informations de la part des travailleurs des CPAS" (n° 4489)

17 Vraag van mevrouw Muriel Gerkens aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het doorspelen van gegevens door OCMW-werknemers" (nr. 4489)

 

17.01  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, dans ma question, je me réfère, comme dans la question précédente, aux réponses que vous m'avez données le 2 mars dernier sur les dispositifs législatifs que vous comptiez adopter pour lutter contre la fraude sociale et amener les travailleurs de CPAS à transmettre des informations confidentielles relatives aux bénéficiaires à d'autres instances et pour éliminer l'obstacle du respect du secret professionnel.

 

Dans votre réponse, vous reconnaissiez que ces élargissements voulus dans le transfert d'informations devaient être minutieusement étudiés et fixés, de manière à éviter qu'ils ne soient contre-productifs ou qu'ils se heurtent à des principes fondamentaux de l'action sociale ou à d'autres principes fondamentaux comme le respect de la vie privée.

 

Vous signaliez également que le gouvernement précédent avait proposé de procéder à une modification de l'article 46quater du Code d'instruction criminelle afin de permettre aux membres du CPAS de collaborer avec le procureur du Roi sans pour autant se mettre en infraction vis-à-vis de l'article 458 du Code pénal.

 

L'article 458 du Code pénal permet déjà au procureur du Roi de requérir des informations relatives à diverses informations, notamment aux comptes bancaires, en cas de fraude. Vous suggériez d'appliquer la même procédure pour que cet article s'applique également au transfert d'informations par les travailleurs de CPAS. Vous reconnaissiez que cette éventuelle extension est une matière délicate qu'il convient de manier avec la plus grande précaution et vous nous disiez qu'une analyse était demandée au SPF Justice.

 

Monsieur le ministre, avez-vous reçu cette analyse du SPF Justice? Quelles en sont les conclusions? Quel suivi y avez-vous donné?

 

17.02  Willy Borsus, ministre: Madame la présidente, je suis vraiment désolé de vous décevoir en l'espèce. Vous avez très bien décrit le contexte de ce dossier, les différents éléments d'analyse et les références aux articles concernés. Vous avez aussi très justement souligné que cette matière délicate doit être traitée avec toute l'attention requise, raison pour laquelle les analyses ont été sollicitées au SPF Justice.

 

Mais à ce stade, je ne dispose pas encore du résultat de ces analyses. Compte tenu de l'ampleur des dossiers que nous devons traiter, nous attendrons encore quelque temps, le temps nécessaire pour disposer de cette analyse circonstanciée. Croyez-le bien, je connais votre intérêt pour cette matière. Dès que je l'aurai à ma disposition, je ne manquerai pas de vous en faire part.

 

17.03  Muriel Gerkens (Ecolo-Groen): C'est effectivement une matière très complexe. Je pense d'ailleurs que c'est une erreur que de vouloir à tout prix chercher des solutions pour obliger les travailleurs sociaux à transmettre des informations. Cela irait à l'encontre de la relation d'aide et de confiance qu'ils doivent développer avec les bénéficiaires ou futurs bénéficiaires du revenu d'intégration ou des interventions de l'aide ou de l'action sociale.

 

On va attendre cet avis du SPF Justice mais j'espère qu'entre-temps, aucune pression ne sera mise sur les travailleurs sociaux pour qu'ils donnent des informations sous prétexte qu'ils admettent trop de dossiers ou qu'ils ne sont pas suffisamment sévères.

 

Je vous réinterrogerai après les vacances.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La présidente: Monsieur le ministre, je vous remercie.

 

Je vous encourage à réduire la taille des réponses pour les futures commissions. Je sais agir vis-à-vis des collègues mais pas vis-à-vis de vous.

 

La séance est levée.

 

La réunion publique de commission est levée à 13.18 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 13.18 uur.