Commissie voor de Landsverdediging

Commission de la Défense nationale

 

van

 

Woensdag 27 mei 2015

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

Mercredi 27 mai 2015

 

Après-midi

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 14.34 uur en voorgezeten door mevrouw Karolien Grosemans.

La séance est ouverte à 14.34 heures et présidée par Mme Karolien Grosemans.

 

 Julie Fernandez Fernandez (PS): Madame la présidente, avant de commencer nos travaux, je tenais à vous remercier pour la visite organisée ce matin. Elle a été très intéressante; j'en remercie les services. Je voudrais également demander au ministre de remercier les militaires qui nous ont accueillis.

 

Par ailleurs, je vous demande d'excuser mon collègue Sébastian Pirlot, qui s'est blessé au dos en arrivant et qui, par ma voix, demande de reporter ses questions.

 

De voorzitter: Dank u wel.

 

01 Vraag van de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de vergoedingen voor woon-werkverkeer bij Defensie" (nr. 3801)

01 Question de M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les indemnités octroyées pour les déplacements entre le domicile et le lieu de travail à la Défense" (n° 3801)

 

01.01  Alain Top (sp.a): Mevrouw de voorzitter, eerst en vooral sluit ik mij aan bij de dankwoorden van collega Fernandez Fernandez, met betrekking tot het interessant en leerrijk bezoek dat wij deze voormiddag konden afleggen. Vermoedelijk zullen de volgende bezoeken ook van die aard zijn.

 

Mijnheer de minister, de vorige minister van Defensie, de heer De Crem, voerde met zijn transformatieplan reeds enkele beslissingen door, zoals het sluiten van verschillende kazernes. In de gelekte documenten van de legertop is er ook sprake van het sluiten van 35 % van de kazernes. Uiteraard blijkt dit uit documenten die niet geconsolideerd zijn, maar heel wat militairen zullen, ingevolge het transformatieplan, onvermijdelijk moeten overstappen naar een andere kazerne.

 

Bovendien is het al zo dat militairen soms moeten werken in een kazerne die zich aan de andere kant van het land bevindt. Sommigen zijn uren onderweg, soms zelfs vier uur, om zich naar hun werkplaats te begeven, die vaak niet vlot bereikbaar is via het openbaar vervoer. Verschillende militairen zijn na het transformatieplan van gewezen minister De Crem verhuisd of afgevloeid ingevolge deze geografische veranderingen. Het zou uiteraard onvoorstelbaar zijn, mochten betrokkenen, of ander personeel, nogmaals moeten verhuizen. Momenteel wordt het woon-werkverkeer niet of nauwelijks vergoed.

 

In dat verband hen ik de volgende vragen:

 

Ten eerste, bestaat de mogelijkheid om het woon-werkverkeer van personen die dergelijke lange afstanden moeten afleggen, beter te vergoeden?

 

Ten tweede, indien in uw strategische visie wordt geopteerd voor het sluiten van kazernes, zult u dan rekening houden met de geografische spreiding ervan en met de woonplaats van de militairen?

 

Ten slotte, bent u bereid om bijvoorbeeld minstens één kazerne per provincie open te houden om er in die mate voor te zorgen dat de militairen dichter bij hun woonplaats werken?

 

01.02 Minister Steven Vandeput: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Top, ik dank u voor uw vraag. Ik zal zowel de dankwoorden van mevrouw Fernandez Fernandez als de uwe bezorgen aan de personen die deze voormiddag verantwoordelijk waren voor de ontvangst.

 

Over de vergoeding voor het woon-werkverkeer verwijs ik naar mijn antwoord op de schriftelijke parlementaire vraag nr. 184 van mevrouw de volksvertegenwoordiger Julie Fernandez Fernandez.

 

Voor uw vraag over de toekomst van de kazernes van de toekomst wil ik er nogmaals uw aandacht op vestigen dat zij verwijst naar situaties van “indien” en van “als” en aldus te catalogeren als “wat zou er allemaal kunnen gebeuren, als al onze tantes baarden hadden?”. Uw vraag is dus enigszins voorbarig.

 

01.03  Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, uw antwoord verbaast mij niet. De verwijzing naar de schriftelijke vraag van mevrouw Fernandez Fernandez is uiteraard niet het probleem. Vermoedelijk zal een dergelijk antwoord nog worden gegeven op vragen van mij of van mijn collega’s.

 

Mevrouw de voorzitter kan ervan getuigen dat er bij de militairen met wie wij deze voormiddag aan tafel zaten, behoorlijk wat ongerustheid leeft over de toekomst van Defensie, alsook over hun werkplek in het algemeen. Zij vragen zich af of zij nog kunnen blijven in de kazerne waarop zij op dit ogenblik tewerkgesteld zijn dan wel of zij eventueel naar een andere plaats moeten. Ik kan u met de hand op het hart meegeven dat betrokkenen hun ongerustheid hebben medegedeeld, en wellicht niet alleen op de plaats waar wij deze voormiddag op bezoek waren, maar ook op andere plaatsen.

 

Om die reden dring ik nogmaals aan op een gedegen en eventueel ook snel antwoord op de vragen van de militairen, zowel met betrekking tot hun werkplek als inzake de daaraan gekoppelde toekomst van hun woon-werkverkeer en de daaraan gekoppelde vergoeding.

 

Immers, een goede Defensie verwacht ook goede militairen, wat vandaag ook werd aangekondigd. Het antwoord was dat goede en jonge mensen Defensie in de huidige periode eventueel zouden verlaten, mocht er onzekerheid heersen. Ik zou niet willen dat Defensie zijn beste en goede mensen verliest vooraleer het plan wordt bekendgemaakt.

 

01.04 Minister Steven Vandeput: Er zijn alleen maar goede mensen bij Defensie.

 

01.05  Alain Top (sp.a): Laten wij ze omschrijven als “de beste mensen”.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

02 Vraag van de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de uitstroom uit het Belgische leger" (nr. 4014)

02 Question de M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'attrition au sein de l'armée belge" (n° 4014)

 

02.01  Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, wij streven naar een jonger en fit leger, maar de attritie blijft een groot probleem in het leger. Heel wat jongeren die starten met een militaire opleiding maken deze niet af. Gelet op de lagere rekruteringscijfers en op het feit dat Defensie de komende jaren met een grote pensioengolf zal worden geconfronteerd, moeten wij jongeren binnen het leger blijven motiveren.

 

Belangrijk om weten daarbij is waarom jongeren het leger precies vroegtijdig verlaten. Ik heb daarover de volgende vragen. In de privésector worden er in sommige bedrijven exitgesprekken gevoerd met medewerkers die uit eigen wil het bedrijf verlaten. Is dit ook bij Defensie het geval? Zo ja, zijn daarvan resultaten beschikbaar? Wat zijn de voornaamste conclusies ervan?

 

02.02 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Top, dit is een vraag over een belangrijk onderwerp.

 

Bij Defensie worden er exitinterviews afgenomen van alle kandidaat-militairen die Defensie vrijwillig of verplicht verlaten. Die gegevens zijn beschikbaar. Ik verwijs u graag naar mijn antwoorden op de schriftelijke parlementaire vragen nr. 21 van 22 oktober 2014 en nr. 159 van 26 februari 2015 van mevrouw Karolien Grosemans.

 

De gegevens zijn beschikbaar. De algemene tendens is een constante tendens.

 

02.03  Alain Top (sp.a): Wat zijn de voornaamste conclusies?

 

02.04 Minister Steven Vandeput: Het gaat om veel cijfers, mijnheer Top.

 

Feit is dat er in bepaalde eenheden maatregelen zijn genomen die effect lijken te sorteren. Die effecten worden echter tenietgedaan door stijgingen in andere eenheden en wij kunnen daar niet altijd de vinger op leggen.

 

De algemene tendens is vrij constant. Dit neemt echter niet weg dat attritie voor Defensie een erkend fenomeen is. Mensen met verkeerde verwachtingen moeten misschien vroeger worden gedetecteerd en niet worden toegelaten.

 

In de school voor onderofficieren te Saffraanberg werden een aantal kleine maatregelen getroffen die echt niet veel geld hebben gekost. Ik denk dan bijvoorbeeld aan internet op de kamer. Deze maatregelen hebben wel een invloed op het feit dat mensen dan blijven. Er zijn dikwijls geen grote dingen nodig. Wij zijn daar inhoudelijk mee bezig.

 

02.05  Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.

 

Ik ben blij dat Defensie de nodige inspanningen levert om die uitstroom in de toekomst te beperken, want dat kost ook wel wat geld.

 

02.06 Minister Steven Vandeput: Ik wil toch de aandacht trekken op het feit dat het probleem dikwijls al ontstaat bij de aanwerving.

 

02.07  Alain Top (sp.a): Dat klopt. Uit de ervaring op mijn vorig werk, voordat ik in de politiek ging, weet ik dat de verkeerde beeldvorming bij de aanwerving heel dikwijls aanleiding geeft tot een foute keuze van de nieuwe rekruten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Vraag van de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "desertie binnen het Belgische leger" (nr. 4018)

03 Question de M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la désertion au sein de l'armée belge" (n° 4018)

 

03.01  Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, in het Belgische leger werden in de periode 2010-2014 in totaal 237 gevallen van desertie geregistreerd. Men spreekt van desertie bij een onwettige afwezigheid van meer dan vijftien dagen voor officieren en meer dan acht dagen voor andere militairen. Vorig jaar ging het om twaalf kandidaat-militairen en twaalf militairen.

 

Ik had graag een antwoord gekregen op de volgende vragen.

 

Beschikt Defensie ook over desertiecijfers van voor 2010?

 

Hoe kunnen we de cijfers van voor 2010 interpreteren in vergelijking met de cijfers van 2010-2014?

 

Hoe kunnen we deze cijfers interpreteren in vergelijking met andere jaren en eventueel ook per graad?

 

Wordt er bij desertie ook een gesprek gevoerd met de militair in kwestie? Zo ja, wordt er ook gepolst naar de redenen van zijn of haar desertie? Wat zijn hierbij de voornaamste conclusies?

 

Welke sancties zijn gekoppeld aan desertie? Hoeveel van de deserteurs blijven op langere termijn toch nog in dienst?

 

03.02 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Top, uiteraard beschik ik over die cijfers. Ik zal die straks ook aan de commissiesecretaris bezorgen.

 

In 2005 waren er 48 gevallen van desertie, waarvan 12 onderofficieren en 36 vrijwilligers. In 2006 waren dat er 69, waarvan 2 officieren, 12 onderofficieren en 55 vrijwilligers. In 2007 waren er in totaal 76 gevallen, waarvan 1 officier, 11 onderofficieren en 64 vrijwilligers. In 2008 waren het er 63, waarvan 2 officieren, 14 onderofficieren en 47 vrijwilligers. In 2009 ten slotte waren er 54 gevallen van desertie, waarvan 1 officier, 8 onderofficieren en 45 vrijwilligers.

 

De heer Tim Vandenput heeft hierover in het verleden ook een vraag gesteld, namelijk vraag nr. 136 van 10 februari 2015.

 

Uit de cijfers kan worden afgeleid dat de desertiecijfers de laatste jaren een dalende trend vertonen. De verhouding tussen de verschillende personeelscategorieën blijft ongeveer gelijk. Dat wil bij benadering zeggen – hier speelt de wet van de kleine getallen – 2 % officieren, 18 % onderofficieren en 80 % vrijwilligers.

 

Desertie kan strafrechtelijk vervolg worden. Tevens kan Defensie een tuchtstraf opleggen nadat de betrokken militair gehoord werd. De inhoud van deze gesprekken wordt niet bijgehouden, uiteraard vanwege de privacy.

 

Er zijn geen statistieken beschikbaar van militairen die na desertie op lange termijn in dienst blijven. Dat heeft ook te maken met het verloop van het dossier, eens iets afgehandeld is, verdwijnt dat ook.

 

03.03  Alain Top (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het antwoord sluit een beetje aan bij de vorige vraag over welzijn op het werk. Het verheugt mij dat wij samen kunnen vaststellen dat de cijfers in dalende lijn zijn en dat er effectief werk wordt gemaakt van het personeelsbeleid bij Defensie. Ik hoop, samen met u, dat die cijfers kunnen blijven dalen.

 

Misschien moet deze commissie dat niet weten, maar uiteraard is het steeds goed, net als bij de attritie, om de redenen te vinden voor het feit dat mensen wegblijven van het werk. De reden kan motivatie zijn of een andere reden, en dan kan daarop ingespeeld worden om die cijfers naar beneden te krijgen. Natuurlijk behoort dat tot de interne keuken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

04 Vraag van de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de controle op sociale media van militairen op missie" (nr. 4067)

04 Question de M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le contrôle sur les réseaux sociaux de militaires en mission" (n° 4067)

 

04.01  Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, uw voorganger, minister De Crem, stelde dat Defensie controles uitvoerde op de sociale media van militairen op missie. Als wordt vastgesteld dat publiek gemaakte informatie een veiligheidsrisico inhoudt voor Defensie of voor een medewerker, dan wordt aan de betrokkene die de informatie publiek heeft gemaakt, gevraagd om die te verwijderen.

 

Er zouden dan ook interne richtlijnen bestaan met betrekking tot de informatieveiligheid, de veiligheid van informatie over operaties en het veilig gebruik van informatiemiddelen bij Defensie. Bij een inbreuk op de richtlijnen kan een onderzoek worden opgestart, dat kan leiden tot tuchtsancties.

 

Ik had graag een antwoord op de volgende vragen. Wordt onder uw leiding nog steeds op dezelfde manier gewerkt? Zijn er deze legislatuur al opnieuw controles uitgevoerd?

 

Hoeveel werd er, sinds uw aanstelling, daadwerkelijk opgetreden ten aanzien van militairen die eventueel gevoelige informatie plaatsten op socialenetwerksites? Als dit het geval is, welke maatregelen werden toen getroffen en over welke gevoelige informatie ging het?

 

04.02 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Top, de controle op het gebruik van sociale media door militairen op zending gebeurt nog steeds op dezelfde manier zoals u heel nauwkeurig hebt omschreven.

 

Enkele geïdentificeerde gevallen maakten het voorwerp uit van een veiligheidsonderzoek, gevolgd door een terechtwijzing van de betrokkene. Defensie houdt hiervan geen statistieken bij.

 

Hoe bereiden wij de mensen voor? Al vanaf de voorbereiding van de opdracht wordt er opgelegd om operationele informatie niet vrij te geven. Elke militair krijgt tijdens de voorbereiding van een opdracht een briefing over het gebruik en de gevaren van sociale media. De algemene directie communicatie heeft bovendien voor al het personeel van Defensie op haar intranetwebsite een brochure over sociale media gepubliceerd.

 

Wie gaat het na? De korpscommandanten hebben de opdracht om hun personeel te sensibiliseren voor de risico’s van het gebruik van sociale media. Aangezien het gebruik van sociale media wettelijk niet verboden is, worden inbreuken behandeld via de korpstucht.

 

Wij spreken van gevoelige of delicate informatie wanneer de opdracht of de veiligheid van het personeel, de collega’s of, misschien nog belangrijker, de familie in gevaar wordt gebracht.

 

04.03  Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord, waaruit ik kan afleiden dat het slechts om enkele gevallen gaat. Ik ben al blij dat het er niet meer zijn.

 

Sociale media kunnen effectief een gevaar vormen voor militairen, zeker voor militairen die in het buitenland op missie zijn en ook voor hun familie. Ik ben dus blij dat dit gevolgd wordt, dat het slechts over enkele dossiers gaat en dat er via de korpscommandanten wordt gewerkt aan onder meer preventieve maatregelen. Ik hoop dat dit ook in de toekomst goed opgevolgd blijft.

 

04.04 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Top, ik meen dat het beperkt aantal gevallen ook aangeeft dat de preventie werkt.

 

04.05  Alain Top (sp.a): Natuurlijk.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de 'dual capability' van de F-16-vervanger" (nr. 4106)

05 Question de M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la double capacité du remplaçant du F-16" (n° 4106)

 

05.01  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, in de preparation survey vertelde u de staatsagentschappen van mogelijke opvolgers voor de F-16 gevechtsvliegtuigen dat de Belgische Defensie aan afschrikking moet bijdragen. U sloot daarbij nucleaire afschrikkingscapaciteit niet uit doordat u om deterrence vroeg en geen conventional deterrence.

 

Ten eerste, wat is uw standpunt over het incorporeren van het nucleaire aspect in het lastenboek dat Defensie zal moeten bezorgen in het kader van de vervanging van de F-16?

 

Ten tweede, moet de eventuele opvolger van de F-16 een nucleaire taak kunnen uitvoeren?

 

Ten derde, is die beslissing al genomen? Zo ja, door wie? Zo neen, wanneer en door wie zal deze beslissing genomen worden? Zal de regering het Parlement hierover voorafgaand consulteren, dan wel laten beslissen?

 

05.02 Minister Steven Vandeput: Mevrouw de voorzitter, mijnheer De Vriendt, ik dank u voor uw vraag.

 

Het antwoord op uw vraag maakt deel uit van een regeringsbeslissing aangaande de aankoop van een opvolger voor de F-16, die vandaag nog niet aan de orde is.

 

05.03  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, zo zullen onze werkzaamheden wel vooruitgaan. Dat is een goede tactiek. Alleen maakt u zich er zo natuurlijk wel zeer gemakkelijk van af. Ik wilde verduidelijking krijgen over de door u reeds gebruikte term. De preparation survey is immers een bestaand document.

 

05.04 Minister Steven Vandeput: Ik wil daar wel op antwoorden. Het staat natuurlijk mooi in de media om te proberen een en ander te achterhalen met betrekking tot dossiers die ik zelfs niet heb opgesteld. Ik wil u graag herinneren aan de datum waarop de survey werd opgesteld. Ik was toen geen minister van Defensie. Dat is een eerste punt.

 

U kunt eruit halen wat u wilt en u kunt de media vertellen wat u wilt, maar ik kan mij slechts beroepen op wat ik zelf heb meegedeeld, wat ik zelf heb gezegd en geschreven. Het is natuurlijk uw taak als lid van de oppositie, die u goed vervult, om te proberen zaken te achterhalen en daar meer aan te koppelen. U kunt mij echter onmogelijk vragen om mij te verdedigen tegen intentieprocessen. Ik kan u alleen maar de informatie meedelen die ik heb meegedeeld in een vrij lange commissievergadering en een daaropvolgende, gewijd aan de survey en de antwoorden die ik heb gegeven op verschillende vragen.

 

05.05  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): U aanvaardt toch de survey?

 

05.06 Minister Steven Vandeput: Ik heb vastgesteld dat de survey er is. De resultaten van de survey liggen vandaag bij de Staf ter studie. U kunt handelen op basis van beperkte informatie. Als men mij vandaag zegt dat er zaken zijn die wij niet kunnen vergelijken op basis van de survey, neem ik dat aan van de specialisten ter zake. Wij zullen zien.

 

Ik heb u geantwoord dat het een regeringsbeslissing zal zijn en dat is misschien het belangrijkste van het hele antwoord.

 

05.07  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Dat begrijp ik, maar u gaat toch verder met dat document en plant het niet te wijzigen. Dus moet u toch verstaan wat er in dat document wordt bedoeld. U moet de daarin gebruikte terminologie toch verstaan. Wat betekent de term “afschrikking” voor u? U gaat verder met dat document. Gaat het om conventionele of nucleaire afschrikking?

 

05.08 Minister Steven Vandeput: Mijnheer De Vriendt, u probeert opnieuw aan dat document meer belang toe te dichten dan het eigenlijk heeft.

 

Zoals al meermaals gezegd, verklaard en uitgelegd, tot tweemaal toe door een specialist ter zake, is het document een survey, te vergelijken met een bezoek aan het Autosalon op het moment dat men een wagen wil kopen.

 

05.09  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Ik stel alleen maar vragen, mijnheer de minister.

 

05.10 Minister Steven Vandeput: Dat is uw recht. Ik geef antwoorden. Dat is mijn recht.

 

05.11  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Ik vraag naar wat u verstaat onder een document waarmee u verder gaat en onder bepaalde termen die daarin worden gebruikt. Ik stel vast dat u daarop geen antwoord geeft. U gaat verder met een document, waarmee u voor Defensie een miljardenaankoop wilt doen, met name een opvolger voor de gevechtsvliegtuigen.

 

Een van de zaken die u als huidig minister van Defensie naar voren schuift, is deterrence, afschrikking. Het enige wat ik u vraag, is wat u onder die term verstaat. Is dat conventionele of nucleaire afschrikking? U moet daarop toch een antwoord kunnen geven?

 

05.12 Minister Steven Vandeput: Opnieuw, mijnheer De Vriendt, u wilt mij laten zeggen dat de survey voor mij allesbepalend is voor de volgende te nemen stap in de vervanging van de F-16.

 

Zoals ik al een zestal keer in deze commissie heb geantwoord op verschillende vragen, zal ik dat nog eens doen. Wij zullen, conform het regeerakkoord, de F-16 vervangen en wij zullen op het moment dat de tijd daarvoor rijp is onze behoefte aan die vervanger duidelijk omschrijven in een lastenboek.

 

Er is door mijn voorganger een marktverkennende survey gedaan, die voor mij als informatie dient, maar ook niet meer dan dat. Er is geen enkele keuze die zal worden gemaakt op basis van de resultaten van de survey.

 

Het antwoord op uw vraag zal het gevolg zijn van een regeringsbeslissing. Op het ogenblik dat die beslissing wordt genomen, zal ze worden meegedeeld.

 

05.13  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): U moet toch de betekenis kennen van de vragen die u stelt? Als u de betekenis niet kent van de vraag die u stelt, wat heeft dat dan voor nut? Dan kunt u gewoon voorbijgaan aan de vraag of het belangrijk is of zij als afschrikking kunnen dienen. Als u het Parlement niet kunt zeggen wat u onder de term “afschrikking” verstaat, nucleair of conventioneel, wat heeft het dan voor zin om die vraag te stellen?

 

Ik merk echter dat u niet verder wenst in te gaan op de terechte vragen die ik stel. Het is nochtans een belangrijke materie want het gaat over onze nucleaire strategie. Dat is niet zomaar iets en het bepaalt ook in grote mate de keuze van de opvolger.

 

U weet dat de F-35 het best geschikt is om kernbommen te vervoeren en aan te wenden. Dat is bijvoorbeeld veel minder het geval voor de Gripen. De Zweedse regering heeft Saab immers opgelegd om daar zeer voorzichtig in te zijn. Ook de Rafale kan een bepaald type kernwapens transporteren maar duidelijk wel een ander type kernwapen dan de B61. Dat zijn toch allemaal belangrijke vragen want het gaat om een miljardenaankoop waar deze regering zich achter zet, in weerwil van mijn fractie.

 

Ik merk dat u zelfs niet kunt uitleggen wat u verstaat onder de term “afschrikking” die u hanteert in een bepaald document waarmee u verdergaat. Dat is ronduit teleurstellend.

 

05.14 Minister Steven Vandeput: Er wordt gevraagd dat het vliegtuig kan bijdragen aan afschrikking. Het is aan de verschillende staatsagenturen om aan te geven in welke mate zij kunnen bijdragen tot afschrikking. Hoe moeilijk kan het zijn?

 

05.15  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Welk soort afschrikking bedoelt u, nucleair, conventioneel of beide?

 

05.16 Minister Steven Vandeput: Het is aan de staatsagentschappen om te zeggen wat zij daaronder verstaan. Moet ik nog veel duidelijker zijn? Ik wil het nog eens duidelijk in de micro zeggen. De vraag wordt gesteld over afschrikking. De staatsagentschappen kunnen aangeven in welke mate zij die afschrikking zien. Hoeveel duidelijker kan ik zijn?

 

05.17  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Hoe ziet u het? Dat is de vraag. U hebt die vraag opgesteld…

 

05.18 Minister Steven Vandeput: Neen, ik heb die vraag niet opgesteld.

 

05.19  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): U gaat wel verder met dat document.

 

05.20 Minister Steven Vandeput: Neen, ook niet. Dat heb ik nu ook al vier keer gezegd. Stel een nieuwe vraag.

 

05.21  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): U gaat verder met het document want u gaat geen nieuw document ontwerpen. Zult u een nieuwe survey ontwerpen?

 

05.22 Minister Steven Vandeput: (…).

 

05.23  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Dus dit was de eerste stap. Tenzij u zegt dat de survey totaal onbelangrijk is meen ik dat die toch een bepaalde stap is in het heel proces. U stelt daar een vraag. Ik vraag u om die vraag te specificeren en u kunt daar niet op antwoorden. U zegt dat men ruimte geeft aan de agentschappen om zelf te bepalen…

 

05.24 Minister Steven Vandeput: Ik zal het nog eens proberen uit te leggen, voor de zoveelste keer vandaag.

 

Een survey is een survey. De survey biedt ons informatie en inzicht. De noodzaak aan wat de opvolger van de F-16 al dan niet zal kunnen doen, zal het voorwerp uitmaken van een lastenboek, dat op zich een beslissing zal zijn van de regering.

 

Veel duidelijker kan ik toch niet zijn. Waarom wilt u dat ik mij verantwoord voor vragen die in het verleden werden gesteld? Ik beantwoord graag de vragen, maar u wilt doen uitschijnen alsof de survey op enigerlei wijze een definitieve bepaling kan zijn voor de keuze die in de toekomst zal worden gemaakt. Dit is echter niet zo. Wij zullen eerst bepalen wat wij nodig hebben en dat is een regeringsbeslissing. Op basis daarvan zullen wij de markt aanspreken zoals dat hoort, volgens de wettelijke bepalingen.

 

U hebt zelf geprobeerd om via wettelijke weg de survey te laten erkennen als meer dan het is. Dit is niet gelukt. Het is ook duidelijk geworden dat de survey niet meer dan een marktonderzoek is. Dus ik beschouw de survey als een marktonderzoek. Ik wil uw kennis niet in twijfel trekken, maar ik weet dat ik mij ter zake laat bijstaan door experts. Een survey kan die experts een aantal inzichten verlenen maar daar houdt het ook op.

 

Wat betreft de behoeften in de vervanging van de F-16, dat zal een politieke regeringskeuze zijn. Ik kan niet veel duidelijker zijn.

 

De voorzitter: Mijnheer De Vriendt, u mag nog een laatste maal repliceren, maar dan is voor nu alles gezegd over dit onderwerp.

 

05.25  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): U bent overduidelijk, mijnheer de minister. Toch zal ik proberen u nog iets te ontlokken. U zegt dat het een regeringsbeslissing wordt. Wel, mag ik hopen dat in de strategische nota van Defensie het duidelijk zal zijn of u effectief aan de opvolger van de F-16 een nucleaire capaciteit wilt toekennen? Als zoiets niet wordt opgenomen in de strategische nota van Defensie, waar dan wel?

 

05.26 Minister Steven Vandeput: Ook de strategische nota van Defensie zal een regeringsdocument zijn.

 

05.27  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Dat mag ik hopen. Als het een oppositiedocument kan worden, dan participeren wij.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Voorzitter: Alain Top.

Président: Alain Top.

 

06 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Karolien Grosemans aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "islamitische aalmoezeniers in het leger" (nr. 3890)

- de heer Veli Yüksel aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het inzetten van islamitische aalmoezeniers bij Defensie" (nr. 4022)

06 Questions jointes de

- Mme Karolien Grosemans au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la présence d'aumôniers islamiques à la Défense" (n° 3890)

- M. Veli Yüksel au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le recours à des aumôniers islamiques à la Défense" (n° 4022)

 

06.01  Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, in Nederland heeft een wetenschappelijke onderzoekscommissie geconcludeerd dat veel Nederlandse militairen met een islamitische achtergrond te maken krijgen met kritiek uit hun privéomgeving op de missies die ze uitvoeren in moslimlanden als Irak en Afghanistan. Zelfs voor de strijd tegen het extreem gewelddadige IS zouden ze zich in familie- en vriendenkring vaak moeten verantwoorden, wat tot morele problemen kan leiden.

 

De hoofdkrijgsmachtimam van het Nederlandse leger pleit daarom voor intensieve begeleiding van de militaire moslimgemeenschap en een verdubbeling van het aantal islamitische geestelijken binnen de krijgsmacht. De Nederlandse Defensie liet weten het voorstel te bestuderen om met vier in plaats van twee imams te werken.

 

Ook in ons leger zijn werknemers van verschillende religies en levensbeschouwingen welkom. Defensie beschikt over een dienst voor religieuze en morele bijstand voor het leger. De aalmoezeniers en morele consulenten van deze dienst dragen bij tot het welzijn en de psychologische en emotionele stabiliteit van het personeel, in het bijzonder tijdens buitenlandse opdrachten en bij kritische situaties.

 

In de commissie voor de Landsverdediging van 4 juni 2008 zei uw voorganger, minister van Defensie Pieter De Crem, dat hij van plan was om ook in ons leger in een aalmoezeniersdienst van de islamitische eredienst te voorzien. Hij zei dat het een verplichting was, want dat we anders niet conform de wettelijke bepaling opereerden en dat iedere erkende godsdienst op zijn minst één eigen aalmoezenier moest hebben.

 

Naar aanleiding van de Nederlandse studie wil ik u enkele vragen stellen over de situatie in ons land.

 

Hoeveel aalmoezeniers van de katholieke, protestantse en Israëlische eredienst telt ons leger momenteel en hoeveel morele consulenten? Beschikt Defensie intussen ook over een islamitische aalmoezenier? Zo ja, sinds wanneer? Zo neen, waarom niet?

 

Het Nederlandse leger zou ongeveer drieduizend militairen met een islamitische achtergrond tellen. In ons land houdt Defensie geen informatie bij over de religieuze of levensbeschouwelijke achtergrond van militairen, aangezien deze informatie tot de persoonlijke levenssfeer van de personeelsleden behoort.

 

Is het desondanks mogelijk om een schatting van het aantal militairen met een islamitische achtergrond te geven?

 

Kan de studie uit Nederland ons volgens u iets leren over de situatie in eigen land?

 

Heeft Defensie weet van religieuze of sociale dilemma’s bij militairen met een islamitische achtergrond die op missie gaan in moslimlanden? Zo neen, heeft het volgens u zin om de situatie in eigen land te onderzoeken?

 

Moet Defensie de invoering van een aalmoezeniersdienst van de islamitische eredienst overwegen als een middel om ook moslimmilitairen moreel beter te kunnen ondersteunen?

 

06.02  Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, collega’s, uiteraard is het welzijn van het personeel bij Defensie – zoals in elk bedrijf – belangrijk. Ik denk dat de vraag van de collega terecht is. Mijn vraag vertrekt vanuit een andere invalshoek.

 

Twee maanden geleden, in de commissie van 10 maart, liet u weten dat de voorbije jaren een aantal geradicaliseerde ex-militairen in Syrië actief was. Op dat moment waren er twee actieve Syriëstrijders. Defensie bevestigde dat dit niet de enige militairen met extremistische of radicale ideeën zijn.

 

Het spreekt voor zich dat we niet willen dat individuen een militaire opleiding krijgen in België om dan te radicaliseren en elders de aangeleerde skills te gebruiken, tegen onze nationale en internationale belangen in. We vinden dat er moet worden ingezet op het tegengaan van radicalisering binnen Defensie.

 

In de gevangenissen wordt er al een hele tijd gewerkt met islamitische aalmoezeniers. Islamconsulenten worden er sinds kort ook ingezet in de strijd tegen radicalisering. Gezien de toenemende radicalisering in het algemeen zou het niet slecht zijn om ook in het leger islamitische consulenten/aalmoezeniers in te zetten.

 

Zoals collega Grosemans reeds zei, waren er de voorbije jaren intenties om daar werk van te maken.

 

Hoe ver staat het daarmee? Hebt u cijfers over aalmoezeniers van andere godsdiensten bij Defensie?

 

Bent u bereid om bij Defensie islamitische aalmoezeniers in dienst te nemen?

 

Is hierover reeds overlegd met vertegenwoordigers van de islamitische gemeenschap?

 

06.03 Minister Steven Vandeput: Mevrouw Grosemans, mijnheer Yüksel, het eerste plan dateert inderdaad van juni 2008. Bij mijn overname van het departement waren er nog geen stappen gezet, maar daar zijn bepaalde redenen voor.

 

Op dit ogenblik werken bij de Dienst voor Religieuze en Morele Bijstand van Defensie in totaal 16 aalmoezeniers. Hiervan behoren er 13 tot de katholieke, 2 tot de protestantse en 1 tot de Israëlitische eredienst.

 

Naast de aalmoezeniers werken er ook 6 morele consulenten voor de dienst.

 

Tot op heden beschikt Defensie niet over een vaste vertegenwoordiger van de islamitische eredienst wegens het ontbreken van het statutair kader. Dat is de formele reden. Dat statutair kader is er niet omdat contacten met vertegenwoordigers van de islamitische eredienst niet hebben geleid tot de identificatie van voor deze geloofsgroep representatieve vertegenwoordigers, gezien de verschillende strekkingen binnen de islam.

 

Telkens de behoefte zich voordoet, wordt punctueel een beroep gedaan op een islamitische vertegenwoordiger. Punctueel worden dus wel mensen buiten Defensie gevraagd om op te treden.

 

Wat de religieuze overtuiging van militairen betreft, wordt er inderdaad geen registratie bijgehouden. Het zou straf zijn mocht Defensie dat wel doen. Bijgevolg is een schatting van het aantal islamitische militairen bij Defensie onmogelijk. Defensie heeft maar weet van één enkele situatie waarbij een islamitisch militair gewetensbezwaren had tegen een operationele inzet in moslimlanden.

 

Ten slotte is het belangrijk de precieze rol van de religieuze en morele bijstand voor ogen te houden. Het kan soms een goed idee lijken om bepaalde diensten bijkomende opdrachten te geven, maar de opdracht van de religieuze en morele bijstand bestaat erin de erediensten te verzekeren en de nodige morele en religieuze steun aan het personeel van Defensie te verschaffen indien het daarom vraagt. Defensie beschikt in het kader van radicalisering over andere diensten die moeten instaan voor de veiligheid en de strijd tegen de radicalisering.

 

06.04  Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

In Nederland werkt het anders. Daar hebben ze blijkbaar wel die concrete cijfers en vinden ze het geen probleem dat het tot de persoonlijke levenssfeer behoort. Hier hebben we er geen zicht op.

 

Tussen haakjes, als men vraagt of er mensen van adel zijn binnen Defensie, krijgt men wel lijsten, terwijl dat misschien ook tot de persoonlijke levenssfeer kan behoren.

 

Als het echt een wettelijke bepaling is, is het misschien goed om een zicht te krijgen op het aantal moslims bij Defensie. Stel dat het maar om een tiental mensen gaat, lijkt mij dat niet echt nodig, maar als het gaat om honderden mensen, is het misschien wel interessant om bij de Nederlandse collega’s na te gaan hoe zij dat precies aanpakken met de verschillende strekkingen binnen de islam.

 

Ik heb nog een opmerking over de vraag van collega Yüksel. Mijnheer Yüksel, ik vind dat een gevaarlijke vraag, omdat u de indruk wekt dat militairen op de een of andere manier gemakkelijker vatbaar zijn voor radicalisering. Ik denk dat radicalisering binnen het leger tegengaan niet de enige reden mag zijn om een aalmoezenier in dienst te nemen. Wij moeten erop letten dat die islamitische aalmoezeniers zeker niet mogen worden gezien als verklikkers, maar dat ze echt dienen voor geestelijke bijstand aan militaire moslims.

 

06.05  Veli Yüksel (CD&V): Collega Grosemans, ik wil hierop even inpikken. Ik heb duidelijk gezegd dat de focus in mijn vraag elders ligt, maar ik onderschrijf de vraag om consulenten in te zetten voor het welzijn en het moreel van de militairen. Laat dat duidelijk zijn. Ik stel graag vragen die aansluiten bij de actualiteit.

 

Mijnheer de minister, ik ben toch wel verbaasd dat sinds de eerste voorstellen in 2008 bij Defensie er geen verder werk over is verricht.

 

Nog twee zaken. De islamitische eredienst is in het algemeen, los van de radicalisering, al geruime tijd vragende partij om daaraan mee te werken.

 

De reden waarom men daar tot nu toe niet in geslaagd is, zouden de verschillende stromingen zijn. Ik meen dat die argumenten geen steek houden, want vandaag en reeds sinds geruime tijd zijn in ziekenhuizen, rusthuizen en gevangenissen aalmoezeniers aangeduid door diezelfde vertegenwoordigers van de islamitische eredienst.

 

Ik wil dus vragen om dat bij Defensie eens volledig uit te zoeken en bij de juiste instanties, met name de vertegenwoordigers van de moslims en heel concreet denk ik aan de Moslimexecutieve, te rade te gaan hoe men dat systeem heeft uitgewerkt voor de ziekenhuizen, gevangenissen en rusthuizen.

 

Ik heb nog een bijkomende vraag, mijnheer de minister. U zei dat er voor radicalisering bij Defensie andere diensten zijn. Ik heb het niet over veiligheid, maar hoe pakt men dat probleem aan? Welke diensten zijn daarin vandaag actief? Wat doen zij heel concreet?

 

06.06 Minister Steven Vandeput: Mevrouw Grosemans, mijnheer Yüksel, ik zal vragen aan Defensie dat men opnieuw contact opneemt met de vertegenwoordigers van de islam om te kijken of er een oplossing mogelijk is. Dat is een belofte die ik kan maken.

 

U stelt een tweede bijkomende vraag, maar ik heb daarover al vragen beantwoord hier in de commissie. Die zijn zeker ook in de verslagen terug te vinden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Voorzitter: Karolien Grosemans.

Présidente: Karolien Grosemans.

 

De voorzitter: Dan komen we bij de samengevoegde vragen over het strategisch plan voor Defensie. Mijnheer De Vriendt, het kabinet vraagt of uw vraag nr. 4560 hieraan mag worden toegevoegd? (Instemming)

 

07 Samengevoegde vragen van

- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de vertraging van de publicatie van het strategisch plan voor Defensie" (nr. 4107)

- mevrouw Julie Fernandez Fernandez aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het eerste deel van het strategisch plan 2030" (nr. 4369)

- de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het toekomstplan van Defensie" (nr. 4524)

- mevrouw Julie Fernandez Fernandez aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het strategisch plan en het toekomstig budget van Defensie" (nr. 4551)

- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de omgevingsanalyse" (nr. 4560)

07 Questions jointes de

- M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le retard dans la publication du Plan stratégique de la Défense" (n° 4107)

- Mme Julie Fernandez Fernandez au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la première partie du plan stratégique 2030" (n° 4369)

- M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le plan d'avenir de la Défense" (n° 4524)

- Mme Julie Fernandez Fernandez au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le plan stratégique et le budget à venir de la Défense" (n° 4551)

- M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'analyse géopolitique" (n° 4560)

 

07.01  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het regeerakkoord schrijft voor dat u binnen de zes maanden een strategische visie op lange termijn zou voorstellen. De deadline werd gelegd op de eerste vrijdag na de paasvakantie, met name vrijdag 24 april.

 

Na een week van overleg met de belangrijkste ministers in de regering bleek die datum echter niet haalbaar.

 

Ten eerste, welke elementen liggen aan de basis van de vertraging van het strategisch plan van Defensie?

 

Ten tweede, in welke mate hebt u tot nu toe overleg gepleegd met andere Europese lidstaten, EU-instellingen en agentschappen om tot de keuzes te komen die vervat moeten zijn in het strategisch plan? Mikt u op een taakverdeling? U begrijpt het belang van die vraag.

 

Ten derde, de daaraan gekoppelde vraag over de omgevingsanalyse. Op uw website staat een nota over de Belgische veiligheidsomgeving tot 2030. Het is een soort contextanalyse, een omgevingsanalyse. Zal dat effectief deel uitmaken van uw strategische nota? Dit document roept immers een aantal vragen op.

 

Ik citeer op bladzijde 4: “Het enorme Russische nucleaire arsenaal maakt dat de Europese NAVO-landen ook blijvend een belangrijke rol zien weggelegd voor de alliantie inzake nucleaire afschrikking.” Aanvaardt u daarmee dat de NAVO tot 2030 een nucleaire taak heeft? Zult u zelf voorstellen doen binnen de NAVO om de geheimhouding te versoepelen, zoals Nederland, of om de nucleaire taak ter discussie te stellen? Hoe rijmt u dit met de alvast goedgekeurde resoluties met betrekking tot nucleaire ontwapening in de Kamercommissie en in het Vlaams Parlement, ook in plenaire vergadering?

 

Ik citeer op bladzijde: “In Libië daarentegen, is een succesvolle militaire actie van de Europese landen niet opgevolgd door een even doortastende civiel-militaire stabilisatiefase. Door dit gebrek werd niet enkel Libië maar een hele regio, waaronder Mali gedestabiliseerd.” Waarom ontbreekt in deze strategienota de aanbeveling om de niet-militaire schakels in het buitenlandbeleid te versterken zoals diplomatie, ontwikkelingssamenwerking, conflictpreventie? Betekent deze schuldbekentenis — zo lees ik het althans — dat België meer aandacht zal schenken aan het niet-militaire luik tijdens en na operaties? Hoe kunnen wij dit bijvoorbeeld al zien in de lopende missie in Irak? Wat is het gevolg voor de Belgische niet-militaire bijdrage in Afghanistan?

 

Ten vierde, waarom herneemt u de aanbeveling van de meerderheidspartijen in het Parlement niet om tot een deëscalatie en een nieuw partnerschap met Rusland te komen?

 

Ten slotte, moet de defensie-integratie binnen de Europese Unie bottom-up of top-down gebeuren? Uw nota, of althans die omgevingsanalyse, lijkt uit te gaan van een leger dat breed inzetbaar moet zijn en alles moet kunnen. Ik denk dat er een defensieplanning nodig is binnen of tussen de EU-staten onderling.

 

07.02  Julie Fernandez Fernandez (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, dans La Libre Belgique du 9 mai dernier, nous avons pu lire que le plan stratégique se précisait enfin. Il a été examiné par le gouvernement restreint. Le premier chapitre sur l'environnement sécuritaire a été validé.

 

Nous avons appris qu'un groupe de travail avait été mis en place et que vous le dirigiez. Ce groupe doit, semble-t-il, permettre de développer les aspects budgétaires, capacitaires et organisationnels de la Défense à l'avenir.

 

En outre, jusqu'à la fin de la législature, le gouvernement examinera chaque année la nécessité de mettre à disposition de la Défense la somme de 100 millions d'euros en crédits de liquidation pour rembourser la dette et en crédits d'engagement pour la réalisation d'investissements. Cette décision est paradoxale après les coupes budgétaires sévères, décidées par ce même gouvernement, qui touchent votre département.

 

Monsieur le ministre, où en est exactement la rédaction de votre plan stratégique? Quel en est le calendrier précis? La Chambre sera-t-elle impliquée dans ce timing? Comment?

 

De qui est composé le groupe de travail pour la vision stratégique et le plan détaillé? Les partenaires sociaux sont-ils impliqués dans ces discussions?

 

Pouvons-nous avoir des informations sur l'accord conclu au sein du kern concernant la marche à suivre à propos du futur de la Défense? Selon quel mécanisme et quels critères le gouvernement décidera-t-il de rallonger ou non votre budget de 100 millions d'euros par an? Dans quel but exactement? Comment comprendre cette décision à la vue des économies de 1,7 milliard d'euros imposées par ce gouvernement à votre département?

 

La présidente: Vous avez une seconde question.

 

07.03  Julie Fernandez Fernandez (PS): Monsieur le ministre, cette deuxième question est complémentaire à celle que je viens de vous poser et concerne l'interview que vous avez donnée le 20 mai dernier à La Libre Belgique. Nous avons pu lire que vous faites des propositions pour identifier les fonctions stratégiques de la Défense. Ainsi, vous voulez trouver une adéquation entre l'analyse extérieure et la politique belge.

 

Dès lors, monsieur le ministre, pouvez-vous nous exposer ces propositions?

 

Dans cette même presse, un chiffre de 63 millions d'euros a été cité pour le budget opérationnel. Pouvez-vous le confirmer? Sur quelle base est-il calculé au vu de l'imprévisibilité de l'actualité internationale?

 

Enfin, vous dites vous débrouiller pour trouver des fonds en cas de besoin. Quelle réalité couvre ces propos, notamment au regard des opérations internationales que vous comptez mener?

 

07.04  Alain Top (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, in het regeerakkoord staat te lezen dat u een strategische langetermijnvisie zult uitwerken die zich uitspreekt over de toekomst van Defensie. Qua timing spreken de verschillende verklaringen elkaar tegen. U zei meermaals dat het plan er tegen de paasvakantie zou zijn. In de begrotingscontrole staat evenwel dat de afgewerkte toekomstvisie er pas tegen het einde van dit jaar zal zijn.

 

Daarnaast worden wij, zoals reeds aangehaald door andere collega’s, al enige tijd geconfronteerd met lekken uit dit plan. Het plan zou ondertussen al zijn voorgesteld op de Ministerraad van 8 mei laatstleden. Een eerste deel zou al zijn goedgekeurd.

 

Ik kom dan tot mijn vragen. Wat werd er precies afgesproken op de Ministerraad? Wat werd er aangenomen, en wat niet? Welke timing staat er momenteel op het plan? Welke afspraken werden er gemaakt voor de toekomst qua inhoud en vorm? Hoe wordt dit verder overlegd, en met wie? Welke timing zal er worden gehanteerd?

 

Ten slotte, wanneer wordt het Parlement hierbij betrokken?

 

07.05 Minister Steven Vandeput: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Top, zoals u weet, is het verslag van de Ministerraad publiek. Daarin staat geen verwijzing naar de presentatie van een strategisch plan. Op 8 mei is er op de Ministerraad geen strategisch plan besproken. Op 8 mei vond wel een vergadering plaats van het kernkabinet.

 

Ik wil nog even terugkomen op wat er in het regeerakkoord staat. Daarin staat te lezen dat binnen het half jaar, na het aantreden van de regering, de minister van Defensie een strategisch visie inzake Defensie zal voorstellen. Ik heb dat gedaan.

 

Mijnheer De Vriendt, u mag daar 24 april, 22 april of zelfs sint-juttemis van maken, dat maakt mij niet uit. Ik heb mijn strategisch plan voorgesteld aan de regeringsleden na de paasvakantie, zoals bepaald in het regeerakkoord. Tijdens het kernkabinet van 8 mei werd de analyse van de Belgische veiligheidsomgeving tot 2030 goedgekeurd. Dat is het document dat u op mijn website en op verschillende andere websites vindt.

 

Dat is een analyse, en niet meer dan dat, die de basis vormt voor het strategisch plan van Defensie.

 

Un groupe de travail de politique générale a été constitué comprenant des spécialistes en matière de défense des cabinets du premier ministre, des vice-premiers ministres et du ministre de la Défense.

 

De werkgroep werd opgedragen een aantal elementen verder uit te werken, namelijk de positionering van de Belgische Defensie in de veiligheidsomgeving, waaronder de kerntaken en de koppeling daarvan met strategische functies, de evolutie van de toekomstige bijdragen van de Belgische Defensie aan meer Europese integratie, een budgettair kader op korte termijn en op lange termijn en de grote principes die leidend zullen zijn voor de Belgische Defensie van de toekomst, onder meer interdepartementele en internationale militaire samenwerking, al dan niet bottom-up of top-down en specialisatie in ontwikkelingslijnen of taakspecialisatie.

 

Al die elementen zouden deel uitmaken van deze werkgroep.

 

Le groupe de travail se penchera également sur les mécanismes financiers liés à la réalisation du plan stratégique de la Défense belge.

 

Daarentegen, mijnheer De Vriendt, maken de definiëring van het takenpakket van de NAVO en de communicatie daaromtrent geen deel uit van het strategisch plan van de Belgische Defensie. Ik maak een analyse en stel vast, maar het takenpakket van de NAVO maakt geen deel uit van mijn strategisch plan.

 

Het strategisch plan wordt, zoals voorzien, gepland tegen het zomerreces wat betreft de strategische keuzes. De uitwerking zal zijn voor na het reces, zoals reeds vele malen meegedeeld.

 

Contacten met de verschillende stakeholders, waaronder de sociale partners, onze strategische partnerlanden en de internationale instellingen, vinden op reguliere basis plaats tijdens iedere fase van de uitwerking van het strategisch plan. Het zal u niet ontgaan zijn dat ik bijvoorbeeld nog vorige week mijn Nederlandse collega heb ontvangen in Oostende en in Lombardsijde.

 

Dans le budget initial de l'année 2015, 63 millions ont été prévus pour le programme 5 du budget de la Défense, soit le programme "mise en œuvre" ou opérationnel. Lors du contrôle budgétaire, ce montant a été revu sur la base du plan opérationnel approuvé par le gouvernement et est passé à 66,5 millions.

 

Une petite marge est prévue lors de l'élaboration du budget pour les opérations imprévues. Néanmoins, si des interventions plus conséquentes se présentent, il est clair que le gouvernement devra prendre ses responsabilités. C'est ce que j'ai voulu dire par "se débrouiller" dans l'interview parue dans La Libre Belgique.

 

Concernant l'opération en Méditerranée, une partie sera payée par Frontex et une autre sera issue de nos fonds propres. Si d'autres cas se présentaient, nous aurions besoin de prendre d'autres décisions.

 

Ik gebruik tweemaal de voorwaardelijke wijze.

 

Mijnheer De Vriendt, ik kom terug op uw twee specifieke vragen met betrekking tot de analyse. Ik vestig uw aandacht erop dat het gaat over een analyse. Het is uw goed recht om naar intenties te vragen. Zoals ik al eerder in de Kamer heb meegedeeld, zal een beslissing maar een beslissing zijn als het een regeringsbeslissing is. Vragen naar mijn intenties vandaag is op zich voorbarig. Ik heb een aantal voorstellen gedaan.

 

Ik ontkracht uw stelling dat wij zomaar alles doen. Ik ben heel duidelijk geweest in en over mijn analyse. Ik heb weinig commentaar gehoord, ook van organisaties die verder weg staan van waar ik politiek voor sta.

 

Mijn analyse is vrij correct. Ze zal de basis zijn voor de keuzes die wij zullen maken. Als u zegt dat ik pleit voor een breed en inzetbaar leger, dan zeg ik ja. Ik heb de hele voorbereiding ernstig genomen. Ik heb mij daar ernstig in verdiept. Ik heb niet nagelaten om mensen uit te nodigen en hun visie te laten meedelen op papier.

 

Uit een publiek colloquium, waarop ook de commissieleden waren uitgenodigd, heb ik twee belangrijke zaken onthouden: ten eerste, we moeten blijven inzetten op een inzetbaar leger en; ten tweede, het leger moet breed en adaptief zijn. Het is duidelijk dat elke toekomst van een Belgische Defensie zal draaien rond twee belangrijke assen: ten eerste, een internationale samenwerking en meer Europese integratie en, ten tweede, een meer interdepartementele samenwerking in het binnenland. Dat is al meerdere keren op die manier meegedeeld.

 

Het lijkt me evident dat wij enkele specifieke keuzes zullen maken. Die keuzes worden pas gemaakt op het ogenblik dat daarover een regeringsbeslissing is gevallen.

 

07.06  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, u hebt duidelijk geantwoord op de vraag of wij moeten gaan naar een breed inzetbaar leger, en u hebt daarop ja geantwoord. Dat is bijzonder jammer, want ik denk dat dit eigenlijk geen realistische optie is, omdat dit een investering zou vergen in alle componenten die het budget ver overschrijdt.

 

Enerzijds is er de budgettaire realiteit die ons zal nopen tot het maken van keuzes en anderzijds is er de opportuniteit van het feit dat er reeds een Europese samenwerking is inzake Defensie. Waarom moet ons land dan nog een breed inzetbaar leger hebben, als wij ons kunnen specialiseren? Wij hebben die opportuniteit, wij hebben die ruimte.

 

Daarom heb ik u ook de vraag gesteld om wat meer duiding te geven bij het overleg dat er reeds is gebeurd met andere Europese landen. Ik had gehoopt op een vrij gedetailleerd overzicht, om ons mee te laten delen in hetgeen is gebeurd tijdens de onderhandelingen de afgelopen maanden en jaren. Welk land kan wat doen en wat nemen wij? Ik begrijp die keuze niet. Ze is niet interessant en ze is ook niet haalbaar.

 

Mevrouw de voorzitter, wanneer moet ik een discussie voeren met de minister over deze omgevingsanalyse, als ik het hier niet kan doen?

 

07.07 Minister Steven Vandeput: Ik ben bereid om de analyse te geven.

 

07.08  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Waarom antwoordt u dan niet op mijn vragen?

 

07.09 Minister Steven Vandeput: U vraagt naar intenties.

 

07.10  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): U zei dat dit document is goedgekeurd door het kernkabinet. Uw adagio is dat de regering moet beslissen, wel, dit is beslist. Over een zin uit dit goedgekeurde document omtrent nucleaire afschrikking heb ik drie vragen gesteld en u hebt ze niet beantwoord.

 

Ik heb u ook vier vragen gesteld over de civiel-militaire stabilisatiefase, maar ook daarop heb ik geen antwoord gekregen.

 

Dat waren mijn eerste en tweede vraag en op mijn derde vraag, over de-escalatie met Rusland, hebt u ook niet geantwoord.

 

07.11 Minister Steven Vandeput: Mijnheer De Vriendt, ik wil heel graag discussiëren over het document dat goedgekeurd is, maar u vraagt mij naar intenties en conclusies die verbonden worden aan de analyse en het gevolg dat eraan wordt gegeven. Dat zijn zaken die vandaag niet beslist zijn. Als er zaken nog niet beslist zijn, dan kan ik daarover niet spreken.

 

07.12  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Maar het is toch beslist?

 

07.13 Minister Steven Vandeput: De analyse is beslist, maar als u vragen stelt over de NAVO, dan zeg ik dat het takenpakket van de NAVO geen deel uitmaakt van de Belgische strategische planning. Daar komt het op neer. De vragen die u daarover stelde, zijn vragen die in de toekomst zullen worden beantwoord.

 

Als u vragen stelt over de civiel-militaire samenwerking, dan wil ik u graag mijn persoonlijke mening daarover geven: ik vind inderdaad dat wij daarin veel meer kunnen doen. Wij hebben vandaag capaciteiten die wij kunnen uitbaten, maar daarover zullen wij maar een akkoord hebben op het ogenblik dat wij een akkoord hebben over alles. Zo simpel is het. Het zal een regeringsbeslissing zijn.

 

Ik begrijp heel goed dat u die discussie wilt voeren, maar wanneer de keuzes uiteindelijk gemaakt zullen zijn, dan zult u vaststellen dat wij niet zomaar alles zullen doen. Defensie is per definitie multi- en intergenerationeel. Dat wil zeggen dat wij over meerdere generaties gaan. Men zal dus breed inzetbaar moeten zijn en men zal zich moeten kunnen aanpassen. De effecten van de beslissingen die per definitie vandaag te nemen zijn, zullen zich over 10, 12 of 15 jaar weerspiegelen. Daarom moeten wij ervoor zorgen dat wij breed inzetbaar blijven en denken aan de wensen die de politieke wereld of de maatschappij op dat ogenblik zouden kunnen hebben.

 

Ik deel dus met u een aantal uitgangspunten. U vraagt mij echter een heel concrete invulling van verschillende zaken. De analyse is goedgekeurd. Die wil ik bediscussiëren, maar over de analyse zelf hoor ik geen vragen. Ik hoor vragen over de conclusies die eraan verbonden worden. Ook daarover wil ik graag met u discussiëren, maar niet in het kader van deze discussie, want die beslissingen zijn nog niet genomen. Een minister spreekt namens de regering. Dat is toch de gewoonte? Er is geen regeringsbeslissing daaromtrent. Ik kan daarop dus niet antwoorden. Zo simpel is het.

 

De voorzitter: Mijnheer De Vriendt, ik meen dat dat een heel duidelijk antwoord was.

 

07.14  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Toch heb ik een repliek, mevrouw de voorzitter.

 

De voorzitter: Geen probleem.

 

07.15  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik vind dit echt niet ernstig. Dit is een document dat is goedgekeurd door de regering en ik vraag u verduidelijking over dat document. Ik zal mijn vragen herhalen. Op bladzijde 4 schrijft u: “…het enorme Russische nucleaire arsenaal dat maakt dat de Europese NAVO-landen blijvend een belangrijke rol weggelegd zien voor de alliantie inzake nucleaire afschrikking”. Ik heb u gevraagd of dit betekent dat de regering aanvaardt dat de NAVO alvast tot 2030 een nucleaire taak heeft. Ik vraag u dus verduidelijking. Ik vraag u om met ons van gedachten te wisselen over de betekenis van die zin. Ik vraag u ook hoe u dit rijmt met de goedgekeurde resoluties in Kamer en Vlaams Parlement.

 

Ik heb ook gevraagd waarom in het eerste deel van de strategienota, in de omgevingsanalyse, de aanbeveling ontbreekt om ook de niet-militaire schakels in het buitenlandbeleid te versterken, diplomatie, ontwikkelingssamenwerking en conflictpreventie. Waarom ontbreekt die? Dat is toch een duidelijke vraag waarop u kunt antwoorden?

 

Verder, waarom zien we in deze contextanalyse de aanbeveling van de meerderheidspartijen in het Parlement om tot een de-escalatie met Rusland te komen niet? Dat zijn toch duidelijke vragen die geen betrekking hebben op beslissingen van de regering maar wel op dit document? Waar moet ik in dit huis een discussie voeren over iets waarvan u zelf zegt dat het aan de basis ligt van uw strategienota? Het is toch een belangrijk hoofdstuk. Op welk forum moet ik van gedachten wisselen?

 

07.16 Minister Steven Vandeput: Het is het belangrijkste hoofdstuk. Opnieuw, mijnheer De Vriendt, in mijn nota staat – u citeert ze maar ik heb ze hier niet bij de hand – dat er een enorm Russisch nucleair arsenaal is. Dat is de vaststelling die we doen in de analyse van de omgeving. Strijdt u af dat Rusland beschikt over een enorm nucleair arsenaal? Strijdt u dat af?

 

07.17  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): In het vervolg van de zin zegt u veel meer dan dat. U zegt dat u het document niet bij u hebt en ik zal het dus nog een keer voorlezen: “Het enorme Russische nucleaire arsenaal maakt dat de Europese NAVO-landen ook blijvend een belangrijke rol zien weggelegd voor de alliantie inzake nucleaire afschrikking.”

 

07.18 Minister Steven Vandeput: Dat is een vaststelling.

 

07.19  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Ik weet ook dat Rusland over een nucleaire afschrikking beschikt, maar wat betekent dit voor de NAVO en voor België?

 

07.20 Minister Steven Vandeput: Dat is een vaststelling uit het eerste hoofdstuk van een plan dat voor het eerst vertrekt vanuit een analyse die de aanzet moet vormen voor een aantal beslissingen. U vraagt welke beslissingen er zullen worden genomen. Daarover is binnen de regering nog geen beslissing genomen. Ik kan dan ook niet antwoorden op die vraag.

 

Als u mij vraagt waarom niet meer wordt ingezet op diplomatie, development en law and order. Ik meen dat ik al uitvoerig heb toegelicht wat mijn visie ter zake is en welke rol Defensie daarin kan spelen. Dit is de analyse. Wij trekken lessen uit Libië. Wij geven voor een stuk toe dat wat in Libië is gebeurd geen voorbeeld moet zijn voor de toekomst. Wij zijn daar militair tussenbeide gekomen, maar er is geen opvolging aan gegeven waardoor wij vandaag te kampen hebben met de problemen uit het verleden.

 

Dit is de basis waarvan wij vertrekken. In de volgende hoofdstukken worden specifieke keuzes gemaakt. Breed inzetbaar wil niet zeggen dat wij alles zullen doen. Wij doen vandaag ook niet alles. Breed inzetbaar wil zeggen dat wij in de verschillende dimensies actief blijven.

 

Ik wil u één voorbeeld geven. Stel dat wij de fregatten zouden afschaffen en ons specialiseren in mijnen jagen. Mijnenjagers zijn nog enigszins vriendelijk en lief te noemen want men doet er niemand pijn mee. Ik meen dat iedereen daarmee zou kunnen leven. Laat ons vervolgens op Europees niveau eens gaan spreken over de taakspecialisatie mijnen jagen. Op Europees niveau zijn er 50 mijnenjagers.

 

U vraagt met wie ik allemaal heb gesproken. In al mijn gesprekken gaat het niet over hoe anderen ons kunnen helpen om als België nog minder uit te geven aan Defensie. Neen, men wil eerst en vooral weten in welke mate België zal bijdragen en vervolgens wil men kijken of samenwerking mogelijk is. Als men hier in het Parlement denkt dat men met mensen kan gaan praten over carpoolen nadat men eerst zelf zijn auto heeft verkocht, dan is men volgens mij fout bezig. Dat is de informatie die ik te horen krijg in de gesprekken met al onze omringende landen, met vertegenwoordigers van de EU, de NAVO en de VN, met de stakeholders waarmee wij te maken hebben.

 

Met die mensen spreken wij regelmatig en wij proberen samen ergens naartoe te gaan. Vanmorgen heb ik nog, of all people, de Japanse ambassadeur op bezoek gehad. Ook hij zei dat als Europa meer moet doen wij zelf ook zouden moeten bijdragen. Daar komt het eigenlijk op neer. U moet echt niet denken dat wij door taakspecialisatie een oplossing bereiken omdat we dan minder moeten uitgeven en kunnen meerijden met iemand anders. Ik ken een land waar dat mogelijk is, maar ik kan u vertellen dat het internationaal gezien zo niet werkt.

 

07.21  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ik heb niet gesproken over besparingen op Defensie. U maakt die koppeling. Ik heb gesproken over specialisatie. In de voorbije weken is er een interessante sortie geweest in de pers – een lek of een gerucht, dat weet ik niet – als zou België investeren in de aankoop van tankvliegtuigen, bijvoorbeeld. Effectief, binnen Europa is er een capability gap.

 

07.22 Minister Steven Vandeput: Daaromtrent staat nog een vraag geagendeerd.

 

De voorzitter: Wij kennen het antwoord al, want wij zijn op bezoek geweest bij de 15de Wing.

 

07.23  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Ik bedoel maar dat wij het debat over specialisatie moeten voeren en dat gaat dus niet noodzakelijkerwijs over besparingen. U spreekt over een breed inzetbaar leger. Ik stel voor om te investeren in capability gaps, waarover afspraken gemaakt moeten worden met andere landen. Dat vind ik de logica zelve. Wij moeten in staat zijn om concreet met elkaar van gedachten te wisselen.

 

07.24 Minister Steven Vandeput: Wat is voor u de aanleiding om aan te nemen dat ik niet zou uitgaan van capability gaps?

 

07.25  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Omdat u ze niet noemt.

 

07.26 Minister Steven Vandeput: Natuurlijk niet. Dat is aan de regering.

 

07.27  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Maar u spreekt wel over een breed inzetbaar leger.

 

07.28 Minister Steven Vandeput: Ja.

 

07.29  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Een breed inzetbaar leger is niet haalbaar met het huidig budget. Het is ook niet wenselijk, omdat wij al samenwerken met andere landen…

 

07.30 Minister Steven Vandeput: (…) van een constant budget, ja.

 

07.31  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): … waarmee u tot afspraken kunt komen.

 

De voorzitter: Mevrouw Fernandez Fernandez, hebt u nog iets toe te voegen?

 

07.32  Julie Fernandez Fernandez (PS): Monsieur le ministre, je prends acte que ce qui est passé au kern est un catalogue d'intentions qui deviendra un plan stratégique en été. Nous aurons dès lors, je l'espère, le débat sur ce plan stratégique à la rentrée parlementaire.

 

Puisqu'on en est aux intentions et non pas aux concrétisations, monsieur le ministre, je vous demanderais de ne pas oublier l'aspect de l'aide à la Nation que représente l'armée, le travail de l'Europe de la Défense et donc le rôle de la Belgique, ainsi que le devoir de mémoire qui est important.

 

Comme mes collègues, je reviendrai à l'occasion du débat sur le plan stratégique.

 

07.33  Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, ik zal mijn repliek beperken, want er is intussen al heel wat gediscussieerd tussen collega De Vriendt en u.

 

U hebt in een vorige commissie grote woorden gebruikt en gezegd dat u keuzes zou maken. Ik heb daarvan tot op vandaag niets gemerkt. U hebt het nu over een document met intentieverklaringen, maar voor het overige maak ik uit de discussie tussen u en de heer De Vriendt op dat die keuzes nog niet gemaakt zijn. Integendeel, u gaat opnieuw uit van een breed inzetbaar leger. Gekoppeld aan de budgettaire middelen, die wij kennen, heb ik, net zoals de voorgaande sprekers, de grootste twijfels of dat haalbaar is.

 

Ik besluit met een vraag — en ik sluit mij daarbij aan bij de woorden van collega Fernandez Fernandez — over de volgende beslissing in het plan. Gaat het hier om een bevestiging dat het ons na de zomer zal worden meegedeeld? Heb ik dat goed begrepen?

 

07.34 Minister Steven Vandeput: Ik zal opnieuw antwoorden, voor de zoveelste keer.

 

Ik heb aan de heer De Vriendt reeds gezegd dat hij vraagt naar mijn intenties, waarop ik niet kan antwoorden. Ik spreek immers namens de regering. Aan de regering werd een volledig plan voorgesteld. De politieke werkgroep heeft de opdracht om dat te verfijnen en na te gaan welke budgetten en verfijningen er nodig zijn. Als u vandaag graag zegt op basis van de informatie waarover u beschikt, dat er geen keuzes worden gemaakt, dan doet u maar, mijnheer Top, het zal mij worst wezen.

 

Ik weet welke keuzes ik heb gemaakt en welke gesprekken ik voer, zowel intern bij Defensie als bij mijn collega’s, en ik weet waar ik wil eindigen. Dit is een heel belangrijke discussie, die voor mijn part inderdaad moet uitgaan van een ander budget in de toekomst. Wij zullen altijd keuzes moeten maken, want wij kunnen niet zomaar alles doen, maar onze keuzes moeten coherent zijn. Mij vandaag iets proberen te ontlokken hierover of daarover, zou gewoon niet eerlijk zijn tegenover wat ik hiervoor heb gezegd. Wij zullen een congruent verhaal moeten aanbieden. Er zijn een aantal insteken. Met het oog op meer Europese integratie vertrekken wij vanuit internationale samenwerking. Voor het binnenland, voor l’aide à la nation, ramptoestanden en dergelijke, vertrekken wij vanuit interdepartementale samenwerking. Dat zijn een aantal principes die ik u zo kan meedelen en waar niemand iets tegen zal hebben, maar wij voeren ze wel door in de diepte. Daaraan koppelen wij een aantal zaken. Wie zich vandaag wil specialiseren, mag mij zeggen waarin zij zich willen specialiseren en wat zij niet meer willen doen. Van u weet ik het, mijnheer De Vriendt.

 

07.35  Alain Top (sp.a): U hebt eigenlijk niet geantwoord op mijn vraag wanneer dit met het Parlement wordt besproken.

 

07.36 Minister Steven Vandeput: Dat zal zijn op het moment wanneer de tijd er rijp voor is.

 

07.37  Alain Top (sp.a): Dus u neemt uw woorden ten aanzien van onze collega terug?

 

07.38 Minister Steven Vandeput: Maar neen! Ik ben mijn antwoord begonnen met te zeggen dat ik destijds heb gezegd dat ik na Pasen met een algemene visie kwam. Dat is gebeurd.

 

07.39  Alain Top (sp.a): Voor Pasen. Tegen Pasen, dat was uw eerste antwoord.

 

07.40 Minister Steven Vandeput: Ik heb “bij Pasen” gezegd.

 

Ik heb gezegd dat we voor het reces zullen komen tot een algemene strategische omschrijving. Wij zullen daarbij ook keuzes maken inzake capaciteit en dergelijke. Na het reces zullen wij een plan naar buiten brengen over de manier waarop wij een en ander concreet zullen invullen, over het aantal mensen dat daartoe nodig zal zijn en over welke zaken wij zullen aanpakken.

 

De oppositieleden willen blijkbaar allemaal graag kazernes sluiten, want zij stellen alleen maar vragen over het sluiten van kazernes. Ik heb nog over geen kazerne gesproken.

 

07.41  Alain Top (sp.a): Wij spreken niet over de sluiting van kazernes.

 

07.42 Minister Steven Vandeput: Ik zal uw vragen eens nagaan.

 

07.43  Alain Top (sp.a): Wij vragen alleen wanneer er duidelijkheid zal zijn. Die vraag komt niet van ons maar van de militairen.

 

07.44 Minister Steven Vandeput: Wanneer er duidelijkheid zal zijn? Wat wilt u horen? Welke duidelijkheid wilt u hebben?

 

07.45  Alain Top (sp.a): Ik wil duidelijkheid over het tijdstip waarop zal worden geïnformeerd.

 

07.46 Minister Steven Vandeput: Wilt u een goed plan of wilt u iets wat perspectief geeft aan Defensie? Ik kies voor het laatste. Ik zal mij niet laten opjagen, zeker niet door u.

 

07.47  Alain Top (sp.a): Voor alle duidelijkheid, ik kies voor een degelijk en goed plan. De vraag is alleen wanneer u dat plan naar buiten zult brengen. U zei daarnet dat het na het reces zal zijn. Ik hoop voor alle duidelijkheid dat het om het reces van 2015 gaat.

 

07.48 Minister Steven Vandeput: Als dat het reces van 2016 wordt, zal dat zo zijn.

 

07.49  Alain Top (sp.a): In dat geval hebt u voortdurend ongerustheid gecreëerd door verkeerde boodschappen de wereld in te sturen. Dat is de conclusie die ik daarbij moet maken.

 

De voorzitter: Ik vat het samen. Vanaf nu wachten wij braaf en geduldig af en dienen we geen enkele vraag over het strategisch plan meer in, tot het plan er is. Ik wou dat ik ze kon tegenhouden, zoals in het Vlaams Parlement, maar helaas kan ik dat niet.

 

07.50  Alain Top (sp.a): Mevrouw de voorzitter, dat doen we, tenzij er alweer perslekken komen. Na het reces kom ik opnieuw vragen naar het plan.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

08 Question de Mme Julie Fernandez Fernandez au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les abus sexuels dans le cadre d'opérations à l'étranger" (n° 4125)

08 Vraag van mevrouw Julie Fernandez Fernandez aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "seksueel misbruik tijdens operaties in het buitenland" (nr. 4125)

 

08.01  Julie Fernandez Fernandez (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, en Centrafrique, à Bangui précisément, des militaires français sont suspectés d'avoir commis des abus sexuels sur des enfants entre décembre 2013 et juin 2014. Les viols étaient semble-t-il "troqués" contre de la nourriture.

 

Après la publication d'un article du quotidien britannique The Guardian, le parquet de Paris a confirmé qu'il enquêtait depuis l'été dernier sur ces accusations d'abus sexuels. Une source judiciaire a révélé que 14 militaires français seraient mis en cause par des enfants.

 

Dans son article, The Guardian explique qu'un rapport de l'ONU, classé confidentiel, détaille les actes et que les enfants ont pu identifier leurs agresseurs. Le quotidien britannique souligne que ce rapport a été tenu secret dans un premier temps. Cela a choqué un employé de l'organisation, qui l'a alors transmis à la France. Depuis, cet employé a été suspendu et risque même d'être licencié.

 

Monsieur le ministre, si cette sordide affaire en Centrafrique ne concerne bien évidemment pas notre armée, elle soulève néanmoins plusieurs questions. Quel cadre juridique s'applique-t-il aux militaires si de telles exactions dans le cadre d'une mission ONU, européenne ou de l'OTAN sont avérées?

 

Comment la Belgique se positionne-t-elle vis-à-vis des propositions formulées par le secrétaire général de l'ONU visant à renforcer la politique de tolérance zéro au sujet des abus sexuels? La Belgique compte-t-elle les soutenir? Comment comprendre dans ce cas que ce rapport onusien fut classé top secret vis-à-vis des autorités françaises? Comment réagirait l'armée belge face à un tel rapport?

 

Quel cadre juridique et quel reporting s'appliquent-ils à nos militaires belges lorsque ceux-ci prennent part à une mission à l'étranger? Si de telles exactions venaient à être commises par des militaires belges, quelles seraient la procédure de poursuite et les sanctions possibles? Existe-t-il une politique au sein de l'armée belge pour prévenir de tels agissements inacceptables?

 

08.02  Steven Vandeput, ministre: Madame la présidente, madame Fernandez Fernandez, en vertu de l'article 29 du Code d'instruction criminelle, les événements graves commis ou constatés à l'étranger par des militaires belges doivent être communiqués immédiatement à la hiérarchie militaire qui, en cas d'infraction pénale, transmet immédiatement ces informations au parquet fédéral. De plus, des opérations avec un commandement international, c'est-à-dire OTAN, ONU, etc., prévoient également une procédure de rapportage pour la chaîne de commandement de l'opération.

 

La Belgique soutient par ailleurs la politique de tolérance zéro mise en place par l'organisation des Nations unies. Des sanctions pénales statutaires et/ou disciplinaires peuvent être prises en fonction du cas d'espèce. En ce qui concerne la poursuite des infractions pénales commises par des militaires belges à l'étranger, l'article 10bis de la loi contenant le titre préliminaire du Code de procédure pénale stipule: "Toute personne soumise aux lois militaires qui aura commis une infraction quelconque sur le territoire d'un État étranger pourra être poursuivie en Belgique. Il en est de même des personnes qui sont attachées, à quelque titre que ce soit, à une fraction de l'armée se trouvant en territoire étranger ou de celles qui sont autorisées à suivre un corps de troupe qui en fait partie."

 

Enfin, il convient de préciser que le volet préventif est également important. Ainsi, la prévention de tout comportement violent et, en particulier, l'abus sexuel, fait l'objet des règles de comportement rappelées lors du pre-deployment training, session de formation précédant toute mission.

 

Le parquet fédéral et la police judiciaire en milieu militaire se rendent également, de façon régulière, dans les détachements en opération. Ces visites ont, entre autres, pour but la sensibilisation et l'information des militaires en opération.

 

08.03  Julie Fernandez Fernandez (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour la précision de vos réponses.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Mijnheer Hellings, mag ik u vragen om mij even te vervangen als voorzitter van op uw plaats, want het is hier bijzonder krap? (Instemming)

 

Voorzitter: Benoit Hellings.

Président: Benoit Hellings.

 

09 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Karolien Grosemans aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het beheer en de toekomst van het Legermuseum" (nr. 4191)

- mevrouw Julie Fernandez Fernandez aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het Koninklijk Legermuseum (KLM)" (nr. 4222)

- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het Koninklijk Legermuseum" (nr. 4393)

09 Questions jointes de

- Mme Karolien Grosemans au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la gestion et l'avenir du Musée de l'Armée" (n° 4191)

- Mme Julie Fernandez Fernandez au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le Musée royal de l'Armée (MRA)" (n° 4222)

- M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le Musée royal de l'Armée" (n° 4393)

 

09.01  Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, op 31 maart 2014 kwam het mandaat van de vorige algemeen directeur van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis, het Legermuseum, ten einde. U bent ongetwijfeld op de hoogte van de toen heersende malaise. Het was geen fraai beeld in de pers.

 

In de commissievergadering van 2 april heeft uw voorganger, minister De Crem, gezegd dat hij aan het Legermuseum had gevraagd om het besluit tot vaststelling van de opdrachten van het Legermuseum te actualiseren. Gezien de hernieuwing van de opdrachten en de mogelijke gevolgen op de functieomschrijving werd het mandaat van algemeen directeur van het Legermuseum niet vacant verklaard.

 

Minister De Crem heeft daarom twee wetenschappers van het Legermuseum belast met het dagelijks beheer van de instelling. Volgens enkele artikelen in de Franstalige pers zou er opnieuw sprake zijn van wanbeleid in het museum en loopt er een intern onderzoek.

 

Mijnheer de minister, mijn vragen hierover zijn de volgende.

 

Wat is de dotatie van het Legermuseum voor 2015? Hoeveel burgers en hoeveel militairen stelt het museum momenteel tewerk?

 

Werd het voorlopige beheer van het museum geëvalueerd? Kloppen de berichten over een onderzoek naar wanbeleid in het museum?

 

Zal de functie van algemeen directeur opnieuw vacant worden verklaard? Wanneer en volgens welke procedure zal dat gebeuren? Welke nieuwe invulling zal aan de functie worden gegeven?

 

Werd het besluit tot vaststelling van de opdrachten van het Legermuseum geactualiseerd? Welke zijn de opdrachten? Welke gevolgen heeft de hernieuwing voor de concrete werking van het museum?

 

Welke toekomst is er voor het Legermuseum weggelegd binnen Defensie? Zal het museum een parastatale blijven of wordt dat nog bestudeerd?

 

09.02  Julie Fernandez Fernandez (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, le journal La Dernière Heure titrait voici quelques jours: "Les militaires, persona non grata… au Musée de l'Armée". L'article soulignait, une nouvelle fois, les nombreuses difficultés en termes d'organisation du Musée royal de l'Armée (MRA) qui, en tant qu'établissement scientifique fédéral, fonctionne sous votre tutelle.

 

Jusqu'en avril 2014, Dominique Hanson assurait la direction du musée. Arrivé au bout de son mandat, une procédure Selor aurait dû être lancée, mais le ministre De Crem a préféré nommer une direction ad interim composée de deux personnes, en leur assignant deux missions: le changement de profil du futur directeur général qui devra être choisi selon une procédure Selor et l'élaboration d'une vision d'avenir pour le Musée royal.

 

Le journal ayant pu prendre connaissance d'un "plan de gestion 2015-2020", il le résume en indiquant que deux problèmes semblent se poser en interne, à savoir le personnel civil et militaire dépendant de la Défense et les collections gérées par le musée, dont la gratuité serait en outre menacée. Sur les quelque 188 personnes travaillant pour le MRA, 110 militaires sont considérés dans ce rapport comme un "facteur d'immobilisme et de confusion". Il semblerait ainsi que ce duo ait l'ambition de transformer le musée en établissement scientifique en remerciant un maximum de militaires, et même des bénévoles qui y œuvrent depuis des années et qui sont accusés dans le rapport d'être devenus de "redoutables groupes de pression". Il semblerait que tout ce qui est associé à l'armée ou à l'image de la Défense soit fortement critiqué, menaçant dès lors l'expertise de votre département dans le travail de mémoire.

 

Enfin, nous apprenons que de nombreuses pièces de collection pourraient être prochainement détruites. Le duo siégeant à la tête du musée ambitionne de changer leur statut inaliénable pour pouvoir se séparer d'un certain nombre d'entre elles, dans la droite ligne de ce qu'avait déjà décidé le ministre De Crem.

 

Monsieur le ministre, avez-vous eu connaissance de ce rapport rédigé par la direction ad interim de ce musée, composée de Piet De Gryse et Christine Van Everbroeck? Si oui, quelle est votre position quant aux différentes pistes qui y figurent et qui ont été relayées par la presse?

 

Plus généralement, quelle est votre vision du rôle du pôle historique et de mémoire au sein de la Défense? Quelle place accordez-vous au Musée royal de l'Armée dans ce cadre? Comment comptez-vous redynamiser à long terme cet établissement, dont les chiffres de fréquentation sont en berne depuis quelques années? Comptez-vous, comme votre prédécesseur, privilégier le recours à des sociétés externes pour l'organisation d'expositions temporaires, au lieu de recourir à l'expertise interne du musée, de votre département ou encore de la Politique scientifique fédérale?

 

Y a-t-il une volonté de se séparer du personnel militaire au sein du musée? Si oui, sur quelle base légale cette démilitarisation serait-elle organisée et avec quelle concertation des partenaires sociaux? Qu'en est-il de la rumeur selon laquelle de nombreuses pièces de collections ont été détruites par le passé ou pourraient l'être à l'avenir? D'autres solutions sont-elles envisageables? Enfin, qu'en est-il de l'enquête interne ouverte vis-à-vis de la direction actuelle du musée? Comment cette succession s'organisera-t-elle tant sur le plan de la procédure que du calendrier?

 

09.03  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): We lazen kwalijke berichten in de pers over de werking van het Legermuseum. Het belang van dat museum kan moeilijk overschat worden. Het is gelegen op een mooie, bepalende locatie in Brussel en het biedt een van de grootste collecties van militair erfgoed in Europa.

 

Bent u zich bewust van de negatieve impact van de vorige directeur met een duidelijke partijpolitieke stempel, mevrouw Fernandez-Fernandez, op de werking van het Legermuseum en op de huidige interimdirectie?

 

Waarom wordt de procedure voor de aanstelling van een nieuwe directie niet opgestart? Wanneer wordt het koninklijk besluit aangepast en de opdracht van het Legermuseum verfijnd zodat het aan de behoeften kan voldoen van een hedendaags museum in de 21ste eeuw?

 

Geeft u zich rekenschap van de zware en logge procedures, onder andere op het vlak van human resources, ten gevolge van de dubbele hiërarchie van het museum? Het is hybride en bevat een burgerlijke en een militaire component.

 

Hoe denkt u dat het Legermuseum zijn taken en investeringen tot een goed einde kan brengen als het zo zwaar moet besparen?

 

Kunt u volgende cijfers bevestigen, met name dat het budget in 2014 3,4 miljoen euro bedroeg en dat het budget in 2015 is gezakt naar 2,8 miljoen euro?

 

09.04 Minister Steven Vandeput: Voor het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis, waar momenteel 183 personeelsleden zijn tewerkgesteld, waarvan 77 burgers en 106 militairen, wordt in 2015 een dotatie voorzien van 2.740.000 euro. Ten opzichte van 2014 is dit een vermindering van 20 % op de werkingsuitgave, dezelfde vermindering door de regering als bij alle instellingen van openbaar nut met een notificatie van 15 oktober 2014. De dotatie komt in dezen van Defensie, maar het is wel dezelfde vermindering die voor de andere instellingen is afgesproken.

 

Volgens de informatie, verkregen van het KLM, werden bij de voorbereidingen van het verlaten van het depot van Kappellen geen collectiestukken vernietigd.

 

Le fonctionnement et l'organisation futurs du Musée royal de l'Armée et de l'Histoire militaire ainsi que les missions qui lui seront attribuées dépendront du résultat de deux études en cours: d'une part, la vision développée par le pôle historique de la Défense quant à une politique globale en matière de maintien et de mise en valeur du patrimoine militaire et, d'autre part, le résultat de la mission d'information confiée aux services d'inspection générale de la Défense afin d'identifier les problèmes de fonctionnement au sein du MRA.

 

Om de openstaande functie van algemeen directeur van het KLM te kunnen invullen moet er door het bevoegde orgaan, een jury, een functiebeschrijving worden opgesteld die in overeenstemming is met de competenties waarover een algemeen directeur dient te beschikken. Na de weging van deze functiebeschrijving en mits akkoord van de inspecteur van Financiën kan Selor een selectieprocedure opstarten. Een eventuele nieuwe invulling van de functie ligt echter ter studie. Eerst wachten we tot historische pool met een voorstel komt zodat we een duidelijk zicht hebben over de aard van de managementproblemen in het Legermuseum.

 

09.05  Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, het is een heel ongezonde situatie. Ik heb het gevoel dat de situatie daar al jaren aan een stuk heel erg verziekt is.

 

Er zijn twee mogelijk oplossingen. Ofwel zet men er een volledig nieuw management. Voor het personeel moet het enorm demotiverend zijn om daar te werken. Het is een slechte situatie voor het prachtige museum zelf. We moeten er eens met de commissie naartoe. Ofwel brengt men het onder in een ander museumbeheer, zoals het Jubelparkmuseum. Dat kan ook een mogelijke piste zijn.

 

09.06  Julie Fernandez Fernandez (PS): Monsieur le ministre, le travail de mémoire est une compétence pleine et entière de notre armée. La Défense est un acteur essentiel et indispensable de ce travail de mémoire et de tout ce qu'il implique, en ce compris dans les investissements, le dynamisme scientifique et la gestion du personnel, des infrastructures et des collections du musée dont vous avez la tutelle. Je vous demandais précédemment, dans votre catalogue d'intentions qui deviendra un plan stratégique, de ne pas oublier ce travail de mémoire.

 

Je rappelle que, pour les nationalistes, et je cite Bert Maertens, "il n'appartient pas à l'État fédéral de s'occuper d'éducation ou de culture, puisque ces matières relèvent de la compétence des Communautés." Dès lors, permettez-moi de m'inquiéter de l'avenir de cette compétence qui vous revient aujourd'hui, quand je vois que les budgets, notamment du Musée royal de l'Armée ou du CEGESOMA, ont été drastiquement diminués.

 

Si cela doit évidemment se faire dans le respect des compétences de chaque entité, il faut, en la matière, un fédéralisme de coopération et non de compétition vis-à-vis de l'histoire et de la mémoire. Nous serons donc très attentifs à l'évolution de ce dossier, tout autant que nous le serons pour l'avenir d'autres institutions scientifiques sous la tutelle de votre collègue, Mme Sleurs. Nous avons toujours été, tant sous la précédente législature que dans notre plan stratégique PS pour l'avenir de la Défense, très attentifs à ces matières.

 

Madame la présidente, puisque vous avez vous-même soutenu le climat malsain et l'inquiétude du personnel dans votre réplique, puis-je vous demander d'organiser une visite de la commission de la Défense au Musée de l'Armée, pour bien marquer l'intérêt politique et l'inquiétude de l'ensemble des membres de cette commission pour l'avenir de cette institution?

 

09.07  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Ik denk dat het bezoek van de commissie goed zou zijn omdat we dan met z’n allen eens kunnen vaststellen welke erfenis van jarenlang wanbeleid het museum met zich mee moet slepen. Ik heb het museum zelf een paar jaar geleden bezocht.

 

Mevrouw Fernandez Fernandez, de vorige directeur had een duidelijke PS-stempel en blonk uit in incompetentie op zeer vele vlakken. Als u echt bekommerd bent om het legermuseum, moet u zich vooral afzetten tegen de vorige directie. Ik denk dat de huidige directie probeert om daar grote kuis te houden en effectief naar beterschap te streven. Dat is immers nodig.

 

Het is inderdaad één van de grootste en prachtigste collecties van Europa. Niet zozeer het museum is mooi, maar wel de collectie. Daar kunnen we zeer veel mee doen. Ik hoop dat u het fijne van de zaak kent. Ik lees in uw antwoord dat u ermee bezig bent. Daarom wil ik u vragen om zeer snel te gaan.

 

09.08  Karolien Grosemans (N-VA): Ik zal zeker een bezoek organiseren aan het Legermuseum in het najaar. Ik heb net vernomen dat er voldoende personeel is om ons goed te ontvangen. Dat zal dus vlot verlopen.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

Présidente: Karolien Grosemans.

Voorzitter: Karolien Grosemans.

 

10 Question de Mme Sophie Wilmès au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'avenir de l'Hôpital militaire Reine Astrid" (n° 4013)

10 Vraag van mevrouw Sophie Wilmès aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de toekomst van het Militair Hospitaal Koningin Astrid" (nr. 4013)

 

10.01  Sophie Wilmès (MR): Madame la présidente, je vous remercie de me laisser prendre la parole malgré mon retard consécutif à ma participation aux travaux de la commission du Budget.

 

Monsieur le ministre, comme nous le savons tous, le département de la Défense nationale est, à l'instar de tous les autres départements, soumis au cadre budgétaire actuel. Les économies à réaliser affecteront sans doute tous les services de la Défense et c'est vous qui nous présenterez les chiffres précis à cet égard.

 

Je voudrais néanmoins attirer votre attention sur un sujet particulier et récurrent dans la presse et qui m'intéresse tout particulièrement: l'avenir de l'Hôpital militaire Reine Astrid. En effet, plusieurs pistes sont envisagées pour effectuer des économies au sein de cette institution. Avant de prendre ces mesures, il convient cependant de considérer une série d'éléments. L'Hôpital militaire est un établissement qui propose à la Défense, mais aussi à la société civile, des services médicaux extrêmement spécifiques. Je peux vous citer, à titre d'exemple, le service des grands brûlés, pour lequel une banque de peau a été créée. Plus que cela, l'hôpital dispose d'une expertise médico-militaire accumulée depuis des années. Il est donc nécessaire, voire impératif, que les économies réalisées sur le budget de l'hôpital n'entraînent pas la perte de services si spécialisés.

 

Pouvez-vous, monsieur le ministre, m'assurer de votre volonté de conserver toutes les spécificités médicales développées au sein de l'hôpital afin qu'il continue de fournir des soins de pointe à nos militaires, mais aussi à nos citoyens? Ne vous méprenez pas sur le sens de ma question: je parle bien du cadre budgétaire actuel, et pas d'autre chose.

 

10.02  Steven Vandeput, ministre: Madame Wilmès, je vous remercie pour votre question.

 

Je partage complètement votre constat relatif aux compétences qui sont présentes au sein de l'Hôpital militaire Reine Astrid. Cela dit, comme je l'ai déjà expliqué au cours des commissions du 17 novembre 2014 et du 7 janvier dernier, il est trop tôt pour m'avancer à ce sujet.

 

L'accord de gouvernement contient effectivement une phrase concernant l'Hôpital militaire Reine Astrid, car il représente un coût budgétaire réellement important. Nous examinerons ce cas de figure en détail. Aucune arrière-pensée ne se cache derrière cette phrase.

 

En ce qui concerne les budgets, rien n'a été décidé. Plusieurs possibilités s'offrent à nous.

 

10.03  Sophie Wilmès (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie de votre réponse. Je comprends parfaitement que vous soyez en plein travail et que ce soit difficile pour vous d'être bombardé de questions alors que les travaux sont en cours.

 

Certes, face à un changement, il est aussi normal que nous, parlementaires, nous enquérions du futur et que nous utilisions cette faculté de questionner pour attirer votre attention en la matière. En effet, vous avez parfaitement compris l'importance de cet hôpital tant pour les militaires que pour les citoyens, car beaucoup de personnes peuvent profiter du service des grands brûlés, notamment les enfants.

 

Je reste sur une note positive. J'entends qu'il n'y a aucune arrière-pensée derrière la phrase inscrite dans l'accord de gouvernement. Je reste convaincue que vous ferez au mieux dans cette affaire et je suis satisfaite d'avoir pu attirer votre attention à ce sujet.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

11 Questions jointes de

- M. Benoit Hellings au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les liens structurels entre le SGRS et la NSA à l'aune des informations erronées sur des attentats prétendument déjoués communiquées par le chef des renseignements militaires" (n° 4195)

- M. Jean-Jacques Flahaux au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'attitude du chef des renseignements militaires, le général Eddy Testelmans" (n° 4259)

- Mme Vanessa Matz au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les fausses informations données à la presse par le patron du SGRS" (n° 4595)

11 Samengevoegde vragen van

- de heer Benoit Hellings aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de structurele banden tussen de ADIV en de NSA in het licht van de door het hoofd van de militaire inlichtingendienst verspreide foute informatie over drie verijdelde aanslagen" (nr. 4195)

- de heer Jean-Jacques Flahaux aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de houding van het hoofd van de militaire inlichtingendienst, generaal Eddy Testelmans" (nr. 4259)

- mevrouw Vanessa Matz aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de foute informatie die het hoofd van de ADIV in de pers gaf" (nr. 4595)

 

11.01  Benoit Hellings (Ecolo-Groen): Merci madame la présidente. Vous voyez que nos visites sur le terrain ont servi puisque nous avons pu apprendre, de la voix même du général, ses méthodes. Dans une interview donnée en août 2013 au magazine MO*, le général Testelmans avait déclaré que trois attentats avaient pu être déjoués sur le sol belge grâce à des informations obtenues via le logiciel controversé PRISM et transmises par la NSA au SGRS. Il a même déclaré: "Si la NSA ne nous avait pas relayé l'info, nous n'en aurions rien su". Le chef des renseignements militaires justifiait ainsi la collaboration structurelle que son service entretient avec l'agence de renseignement américaine, quand bien même les méthodes intrusives et irrespectueuses de la vie privée de la NSA sont connues depuis les révélations du donneur d'alerte Snowden.

 

Or, la presse a révélé le 6 mai dernier le contenu d'un rapport du Comité R relatif à cette affaire. Il y apparaît clairement qu'à la question du comité de contrôle des services de renseignements à ce sujet, le SGRS a répondu que les informations que leur avait transmises la NSA n'avaient pas permis de "déjouer trois attentats", mais que ces données avaient au mieux contribué à éclairer un seul dossier concernant des faits de terrorisme. Il est donc avéré que le général Testelmans a menti et est venu au secours de son partenaire américain en justifiant ses méthodes contestables de surveillance généralisée, en pleine affaire Snowden, en déformant la réalité et en mobilisant de faux arguments sécuritaires.

 

Compte tenu de ces allégations graves, envisagez-vous de prendre ou pouvez-vous prendre des mesures disciplinaires adaptées? Une procédure de ce type est-elle en cours? La Défense en général et le SGRS en particulier envisagent-ils de baliser leur collaboration avec la NSA américaine et le GCHQ britannique qui applique les mêmes méthodes de surveillance généralisée? Si oui, comment? Pourriez-vous me préciser que malgré les liens structurels et humains particulièrement denses entre le SGRS et la NSA, notre service de renseignement militaire n'appliquera jamais le principe de la surveillance généralisée de tradition anglo-saxonne dans son travail de renseignement?

 

11.02  Jean-Jacques Flahaux (MR): Monsieur le ministre, une information est parue ce 7 mai dans De Tijd, indiquant que le général Eddy Testelmans, responsable du service de renseignement militaire, a délibérément donné une fausse information en 2013 en signalant que trois attentats en Belgique auraient été déjoués grâce aux services de renseignement américains (NSA) alors qu'il n'en était finalement rien, comme indiqué par le Comité R.

 

Le but du général Testelmans était de souligner l'utilité du travail de la NSA et le bien-fondé de son programme d'espionnage PRISM, alors fort décrié. Bien évidemment, il ne viendrait à personne, à la lumière de ce qui se passe dans le monde, de remettre en question la collaboration poussée des systèmes de renseignements en matière de lutte contre le terrorisme, afin de protéger nos pays de tout risque d'attentat. C'est d'ailleurs la politique de coopération renforcée menée avec plus de force encore depuis les attentats à Paris en janvier, avec nos partenaires européens et outre-Atlantique, comme avec nombre d'autres services de renseignement.

 

Le fait relaté n'en est pas moins grave. Bien sûr, le but poursuivi par le général Testelmans était là aussi de renforcer les liens entre les services de renseignement américains et belges afin d'assurer au mieux la sécurité de notre pays. Toutefois, en la matière, c'est au politique de décider, négocier, mettre en place et assurer le suivi de cette politique de coopération, à la lumière d'informations fiables et non orientées. Aussi, monsieur le ministre, j'aimerais savoir comment vous comptez agir concernant les agissements de M. Testelmans. J'aimerais en outre que vous nous informiez sur l'évolution de la collaboration entre les services de renseignement en matière de lutte contre le terrorisme.

 

11.03  Vanessa Matz (cdH): Madame la présidente, je ne vais pas rappeler les faits évoqués par mes deux collègues. Je vais en venir directement aux interrogations dans ce dossier. Confirmez-vous ces informations et par conséquent, confirmez-vous que le patron du SGRS a bien donné de fausses informations à la presse en 2013 sur un sujet aussi grave que de possibles actes terroristes en Belgique? Qu'en est-il précisément de ces trois attentats soi-disant déjoués?

 

Existaient-ils réellement et, si oui, comment ont-ils été déjoués si ce n'est pas via PRISM et la NSA, comme l'affirmait Eddy Testelmans?

 

Que dit exactement le rapport du Comité R cité par le journal De Tijd? Doit-on considérer que le lieutenant-général Testelmans a menti ou alors qu'il s'est uniquement laissé manipuler plus ou moins involontairement par ses homologues américains?

 

Dans tous les cas de figure, est-ce bien le rôle de ce patron de donner ce type d'interviews à la presse et d'y faire de telles révélations vraies ou fausses, dans le but de justifier un accroissement des moyens techniques et légaux dont il dispose déjà en matière de renseignement électronique?

 

N'a-t-il pas fait preuve d'une certaine légèreté en relayant, sans beaucoup de précautions, les informations fournies par la NSA qui cherchait elle-même à justifier ses propres excès en matière de surveillance de masse? Suite à cette histoire, et en tant que ministre de tutelle, avez-vous dû rappeler quelques règles de base au lieutenant-général Testelmans?

 

11.04  Steven Vandeput, ministre: Chers collègues, toutes les questions qui ont été posées reviennent aux trois mêmes points: les éventuelles actions contre le général Testelmans, la collaboration entre les services de renseignement et la problématique des écoutes généralisées.

 

Le général Testelmans a resitué publiquement cette interview dans le contexte de l’époque en insistant par ailleurs sur sa bonne foi. Je ne trouve pas indiqué de m’étendre en public sur une éventuelle sanction disciplinaire ni sur le rappel des règles. Il s’agit d’un dossier individuel dont je ne discuterai pas.

 

En ce qui concerne la coopération avec d’autres services de renseignement, le service général de renseignement et de sécurité continuera à exécuter ses tâches et à assumer ses responsabilités dans le respect du cadre légal en collaboration avec le comité R et sur le contrôle de ce dernier. Cela inclut la collaboration avec les agences étrangères alliées.

 

À propos de la surveillance généralisée qui se fait sans objectif préalablement défini, elle n’est pas permise par la législation belge. Les méthodes de collecte d’informations auxquelles peut recourir le SGRS sont soit les méthodes de recueil de données (MRD), soit les écoutes de communications émises à l’étranger.

 

Dans les deux cas, une écoute doit être justifiée, ciblée et approuvée par moi-même, via l'approbation du plan d'écoute, et par la commission administrative chargée de la surveillance des méthodes spécifiques et exceptionnelles de recueil de données (MSERD). Je confirme donc que nous n'appliquons pas de surveillance généralisée.

 

11.05  Benoit Hellings (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous ai bien entendu: vous n'appliquez pas de surveillance généralisée. J'en suis convaincu. Mais il y a des velléités au sein de l'armée, et en particulier dans le chef du général Testelmans, de démontrer la prétendue efficacité de la surveillance généralisée. C'était bien l'objectif de son interview en août: justifier l'efficacité d'une technique à juste titre critiquée de toutes parts, parce qu'elle est intrusive et porte atteinte à la vie privée.

 

Dans le cas des attentats visant Bruxelles déjoués à Verviers, les méthodes de recueil de données particulières de recherche de la Sûreté ont permis de déjouer l'attentat, et non pas des informations venant de PRISM, de la NSA ou des Anglais, ni de personne d'autre. Ces méthodes fonctionnent et sont efficaces. Elles peuvent être améliorées, nous l'avons appris en visitant les services de renseignement, y compris le SGRS. Par exemple, il serait intéressant de pouvoir capter des informations via Facebook, Whatsapp ou Viber.

 

Mais la surveillance généralisée n'est pas efficace, coûte cher et atteint aux droits fondamentaux, au respect de la vie privée. Je pense que cet épisode doit définitivement nous orienter vers l'amélioration des méthodes actuelles de recueil de données, qui fonctionnent, voire les améliorer, mais ne jamais passer à la règle anglo-saxonne de la surveillance généralisée. Cela nous ferait entrer dans une autre ère, celle de Big Brother.

 

Contrairement à ce que Mme Matz a dit, je ne pense pas que le général Testelmans ait été manipulé, ni par la NSA, ni par qui que ce soit d'autre. Je pense qu'il a manipulé. Maintenant, nous actons au sein de l'enceinte parlementaire qu'il a tenté d'orienter le débat politique, il y a deux ans, en justifiant les méthodes de la NSA. J'espère que ce chapitre est définitivement clos.

 

11.06  Jean-Jacques Flahaux (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, pour ce qui est de la personne du général Testelmans, au-delà de l'appréciation que nous pouvons chacun avoir, c'est à vous, soit lors d'un entretien en tête-à-tête, soit selon les procédures qui s'imposent, de prendre les mesures nécessaires.

 

Par ailleurs, je crois qu'il était bon de rappeler que c'est le politique qui prime dans les moyens et les méthodes. Il est clair que dans les circonstances actuelles, nous sommes ouverts à un élargissement des moyens mis à disposition mais cela doit rester dans le cadre légal. On le voit d'ailleurs en France. La loi a été modifiée en matière de renseignements. Cela a suscité beaucoup de controverses mais le texte a été adopté par le gouvernement et la majorité socialiste. Chacun doit balayer devant sa porte.

 

11.07  Benoit Hellings (Ecolo-Groen): Je ne suis pas socialiste.

 

11.08  Jean-Jacques Flahaux (MR): Je n'ai pas dit cela. Mais vous faites partie de la majorité présidentielle.

 

Monsieur le ministre, il est important que trois parlementaires vous aient sensibilisé, si besoin était, à cette problématique.

 

11.09  Vanessa Matz (cdH): Monsieur le ministre, j'entends qu'il ne faut pas entamer des procédures disciplinaires. À tout le moins, j'estime qu'un petit rappel à l'ordre pour ce genre d'interview serait opportun.

 

Je voudrais dire à M. Hellings que ma remarque selon laquelle il s'était laissé manipuler, était ironique.

 

Monsieur Flahaux, je ne suis ni socialiste ni écologiste. Je ne fais pas partie de la majorité présidentielle française mais les Verts n'en font plus partie non plus. Je ne veux prendre la défense de quiconque mais dire ce qui est.

 

Par ailleurs, ce dossier nous montre à quel point il est important de légiférer au-delà de ce qui existe pour la préservation d'un certain nombre de libertés – on l'a rappelé – mais aussi pour préserver notre sécurité. Ce difficile équilibre n'est, selon moi, pas atteint en France, entre la préservation de ces deux droits, le droit à la sécurité et le droit au respect de la vie privée. La tentation existe toujours pour les services belges de cueillir des informations à l'étranger et d'affirmer ensuite qu'elles ont été recueillies de manière légale en Belgique.

 

Au travers de vos visites, vous avez vu toutes les limites du système. Il faudra qu'on se penche sérieusement sur cette question, sans oublier les données recueillies par la Sûreté de l'État. On sait en effet qu'il y a deux systèmes qui fonctionnent de manière relativement autonome. Il faut en assurer une meilleure coordination.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De behandeling van de vragen en interpellaties wordt geschorst van 16.33 uur tot 16.43 uur.

Le développement des questions et interpellations est suspendu de 16.33 heures à 16.43 heures.

 

12 Question de M. Stéphane Crusnière au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la stratégie belge pour l'Afrique centrale" (n° 4193)

12 Vraag van de heer Stéphane Crusnière aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de Belgische strategie voor Centraal-Afrika" (nr. 4193)

 

12.01  Stéphane Crusnière (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, nous le savons, l'Afrique centrale est, à raison, au cœur de l'action diplomatique belge. Cela se concrétise notamment par l'action de notre armée dans cette région, comme le partenariat militaire avec la République démocratique du Congo.

 

Il y a quelques semaines, les ministres Reynders et De Croo sont venus nous exposer, en commission des Relations extérieures, leurs visions sur le Burundi et sur la République démocratique du Congo, à la suite de leur dernier déplacement en Afrique centrale.

 

Lors des débats, il nous a été rappelé que conformément à votre accord de gouvernement, celui-ci s'engage à rédiger une note stratégique sur nos relations socio-économiques, culturelles et politiques avec les pays de cette région. Pour mon groupe, la Défense nationale doit être pleinement prise en compte dans la rédaction de cette note afin d'avoir une approche cohérente et intégrée, comme l'exige la stratégie 3D

 

Dès lors pouvez-vous m'indiquer, monsieur le ministre, si votre département est consulté en vue de l'élaboration de cette note stratégique? Quelle est votre vision du rôle potentiel que peut jouer notre Défense nationale dans cette région du monde? Quel bilan tirez-vous de nos opérations en cours sur place?

 

Enfin, vous aviez évoqué, lors d'une précédente réunion de la commission, un voyage en Afrique centrale. Celui-ci est-il toujours à l'ordre du jour?

 

12.02  Steven Vandeput, ministre: Monsieur Crusnière, êtes-vous sûr que cette question m'est destinée? J'ignore où vous avez pu recueillir des informations sur un voyage en Afrique centrale.

 

12.03  Stéphane Crusnière (PS): (…)

 

12.04  Steven Vandeput, ministre: Je me suis rendu au Mali en décembre. C'est de cela que vous parlez?

 

12.05  Stéphane Crusnière (PS): Oui.

 

12.06  Steven Vandeput, ministre: La Défense a largement contribué, et continuera à le faire, à la paix et à la stabilité en Afrique centrale par une participation directe ou indirecte à des opérations de maintien de la paix ou à des missions de conseil et d'assistance, ainsi que par ses engagements à des programmes de partenariat militaire (PPM) avec la République démocratique du Congo, le Burundi et le Rwanda. Ces PPM visent à conserver un niveau d'expertise nécessaire à l'exécution de missions assignées à la Défense sur le continent africain et à contribuer à la sécurité, à la stabilité et à la paix dans cette région. L'objectif est également de promouvoir les droits de l'homme, la démocratie, l'État de droit et la bonne gouvernance.

 

Ces programmes s'inscrivent aussi dans une démarche interdépartementale 3D-LO (diplomatie, défense, développement, law and order) par le biais d'une coordination des efforts dans la réalisation de projets et donc d'une concentration des effets.

 

De manière plus générale, une coopération interdépartementale efficace sur les questions relatives au positionnement de la Belgique en Afrique se noue à travers différents organes.

 

D'autres engagements, et en particulier les PPM, font l'objet d'une évaluation permanente. Ils ont permis directement ou indirectement de contribuer efficacement à la promotion de valeurs universellement reconnues et portées par la Belgique ou par les institutions internationales auxquelles elle appartient, à la protection de nos intérêts nationaux ou internationaux et à valoriser les atouts belges sur place.

 

Enfin, je ne compte pas, pour le moment, me rendre en Afrique centrale. Je m'y suis rendu en décembre.

 

12.07  Stéphane Crusnière (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie de vos réponses. Vous dressez le bilan de ce qui a été entrepris.

 

Je vous interrogeais principalement sur la note stratégique que le gouvernement s'était engagé à préparer, comme le ministre Reynders nous l'avait annoncé.

 

À ce sujet, vous ne m'avez pas répondu.

 

12.08  Steven Vandeput, ministre: Une note a été présentée la semaine dernière sur les principaux partenariats par le ministre De Croo.

 

12.09  Stéphane Crusnière (PS): En effet, mais c'était dans le cadre de la coopération. Dans le cas présent, il s'agit d'une note stratégique qui avait été promise par le ministre des Affaires étrangères.

 

12.10  Steven Vandeput, ministre: La responsabilité lui en incombe!

 

12.11  Stéphane Crusnière (PS): Ma question visait à savoir si vous étiez associé à la réflexion dans le cadre de cette stratégie 3D?

 

12.12  Steven Vandeput, ministre: Des discussions préparatoires intercabinet ont lieu. La première partie de ma note stratégique a été agréée par le kern il y a quelques semaines. Elle avait été discutée au préalable avec le département des Affaires étrangères. Certes, il faut une politique cohérente vis-à-vis de l'étranger et surtout vis-à-vis de l'Afrique centrale.

 

12.13  Stéphane Crusnière (PS): Dans le cadre de la commission des Relations extérieures, nous avons lancé une série d'auditions sur la situation dans la région des Grands Lacs et nous avons demandé à vous auditionner également. J'espère que vous pourrez honorer cette invitation. Nous aurons donc l'occasion d'en débattre.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

13 Question de Mme Julie Fernandez Fernandez au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la fermeture pendant un mois de la caserne de Spa" (n° 4197)

13 Vraag van mevrouw Julie Fernandez Fernandez aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de sluiting gedurende een maand van de kazerne in Spa" (nr. 4197)

 

13.01  Julie Fernandez Fernandez (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, je me suis rendue, il y a quelques jours, avec d'autres députés à la caserne de Spa afin d'en découvrir les infrastructures, de rencontrer l'état-major du 12e et 13e de ligne. Nous avons été accueillis par une délégation de la CGSP. Durant cette visite, j'ai pu apprendre que la caserne de Spa fermerait ses portes durant tout le mois de juillet, ce qui inquiétait fortement la délégation syndicale.

 

Monsieur le ministre, quelles informations pouvez-vous nous apporter sur cette fermeture d'un mois? Une telle fermeture d'un mois d'une caserne est-elle une décision courante pour d'autres quartiers militaires?

 

13.02  Steven Vandeput, ministre: Chère collègue, je vous confirme que la caserne de Spa est une belle caserne de grande tradition.

 

La fermeture pendant un mois signifie que l'unité tout entière est en congé pendant ce mois. Il s'agit d'un congé général. Ceci ne signifie pas qu'il n'y a plus personne à la caserne. La garde du quartier est toujours assurée. Les personnes qui ne prennent pas leurs grands congés pendant ce mois sont également présentes au quartier pendant les heures de service.

 

La décision de mettre l'unité en congé pendant un mois est prise par le chef de corps, en fonction du programme de l'unité et des impératifs opérationnels.

 

Je ne peux pas vous donner d'autre exemple mais cette décision est tout à fait normale et elle appartient au chef de corps.

 

13.03  Julie Fernandez Fernandez (PS): Monsieur le ministre, je vais pouvoir rassurer la délégation CGSP qui avait peur que ce ne soit l'annonce d'une autre intention. Je vous remercie.

 

13.04  Steven Vandeput, ministre: J'espère que les gens reviendront après leurs vacances!

 

13.05  Julie Fernandez Fernandez (PS): Comme vous avez annoncé que votre catalogue d'intentions deviendrait un plan stratégique durant l'été devant le gouvernement, ils devraient être rentrés avant que vous ne l'ayez présenté.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

14 Samengevoegde vragen van

- de heer Tim Vandenput aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "air-to-air refueling via het Europees Defensieagentschap" (nr. 4212)

- de heer Sébastian Pirlot aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de mogelijke aankoop van bevoorradingsvliegtuigen door het Belgische leger" (nr. 4380)

14 Questions jointes de

- M. Tim Vandenput au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le ravitaillement en vol par l'entremise de l'Agence européenne de défense" (n° 4212)

- M. Sébastian Pirlot au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'achat potentiel par l'armée belge d'avions ravitailleurs" (n° 4380)

 

De voorzitter: Mijnheer de minister, voor de volgende vragen moet u voorzichtig zijn, want wij hebben het antwoord deze voormiddag al gehoord bij ons bezoek aan de 15e Wing. Collega Vandenput wilt gewoon kijken of u hetzelfde antwoordt.

 

14.01  Tim Vandenput (Open Vld): Mijnheer de minister, ik wil toch meegeven dat mijn vraag geen strikvraag is. Ik stel deze vraag naar aanleiding van een bericht in de media.

 

Een aantal weken geleden vernamen wij dat Nederland, Noorwegen en Polen op korte termijn een verzoek zullen indienen bij de defensie- en ruimtevaartdivisie van Airbus. Dat maakt de weg vrij voor een gezamenlijke aankoop van een Airbus A330 Multi Role Tanker Transportvliegtuig.

 

In een programma vergemakkelijkt door het EDA hopen de drie landen tot een akkoord te komen en tegen het einde van het jaar het contract te kunnen ondertekenen. Het gaat naar verluidt om maximaal vier A330-toestellen die als één vloot zullen worden geëxploiteerd. Dat maakt tanken via de lucht en strategisch vervoer voor de drie landen mogelijk tegen het einde van het decennium.

 

België is een van de landen die al langer deel uitmaakt van een militair samenwerkingsverband om een Europese air-to-air-refuelingcapaciteit uit te bouwen. In de NAVO zijn we hiervoor nu volledig afhankelijk van de Verenigde Staten, naast Duitsland en Nederland die ook die capaciteit hebben.

 

Zijn er gesprekken met Nederland, Polen en Noorwegen om deel te nemen aan het investeringsprogramma van de A330? Indien ja, welke zijn de resultaten tot nu toe?

 

Zijn er plannen om de A400M-toestellen uit te rusten met flexibele tanks waarin fuel kan worden geladen, zodat de toestellen ook kunnen worden ingezet als multiroletanker?

 

14.02 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Vandenput, in november 2012 werd door de toenmalige minister van Defensie een letter of intent (LOI) ondertekend die de wil uitdrukt om een gezamenlijke Europese vloot Multi Role Tanker Transport (MRTT) op te richten. België, samen met Nederland, Polen en Noorwegen, maakt deel uit van een werkgroep die werd opgericht binnen het Europese Defensieagentschap (EDA) om de studie te coördineren. Een beslissing over de al dan niet deelname van België aan het programma zal binnenkort worden genomen. Feit is dat wij vandaag het programma blijven volgen.

 

De air-to-air-refuelingcapaciteit van de A400M is beperkt en de huidige installatiekits hiervoor zijn niet compatibel met de gevechtsvliegtuigen waarmee België actueel opereert. Men kan er, kort gezegd, geen F-16’s mee tanken. De aankoop van dergelijke kits is dus niet in de planning opgenomen. Dat lijkt mij nogal logisch.

 

U verwijst naar de berichten in de media. De NAVO heeft België gevraagd om een eigen vloot aan te leggen van drie MRTT’s.

 

De deelname aan het programma EDA is dus eigenlijk maar een gedeeltelijke invulling van de vraag die de NAVO ons stelt. De verwerving van drie MRTT’s door België zou in elk geval een serieuze investering vergen die zich moet inschrijven in de dan heersende budgettaire realiteit.

 

Een beslissing daarover zal worden genomen in het kader van het strategisch plan.

 

14.03  Tim Vandenput (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw duidelijke antwoord. We kijken uit naar de invulling van het strategische plan.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

15 Questions jointes de

- M. Georges Dallemagne au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'avenir du programme A400M aux niveaux européen et belge" (n° 4319)

- M. Veli Yüksel au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le crash d'un A400M" (n° 4326)

- Mme Kattrin Jadin au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le crash de l'airbus A400M" (n° 4336)

15 Samengevoegde vragen van

- de heer Georges Dallemagne aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de toekomst van het A400M-programma op Europees en Belgisch niveau" (nr. 4319)

- de heer Veli Yüksel aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het ongeval met een A400M" (nr. 4326)

- mevrouw Kattrin Jadin aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de gecrashte airbus A400M" (nr. 4336)

 

De voorzitter: Mijnheer Yüksel, u bent de enige overgebleven vraagsteller over het ongeval met een A400M. U hebt het woord.

 

15.01  Veli Yüksel (CD&V): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, op zaterdag 9 mei stortte een Airbus A400M tijdens een testvlucht in Sevilla neer. Daarbij kwamen vier mensen om. Er vielen ook twee zwaargewonden.

 

Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Turkije hebben hun vluchten met dit type toestel opgeschort tot de resultaten van het onderzoek bekend zijn. Er werden tot op heden 174 bestellingen van het type geplaatst, 12 zijn er effectief geleverd. Ons land heeft 7 toestellen van dit type besteld. Het eerste wordt verwacht in 2019 en dit al met een vertraging met betrekking tot de oorspronkelijke leveringstermijn.

 

Via uw woordvoerder hebt u gezegd dat wij eerst de resultaten van het onderzoek moeten afwachten, alvorens wij conclusies kunnen trekken over de Belgische bestelling van de A400M-toestellen.

 

Hebt u de resultaten van het onderzoek ontvangen? Zo ja, kunt u daar meer toelichting bij geven?

 

Welke oplossingen zoekt men om zulke situaties te vermijden? Zullen deze oplossingen een bijkomende kost inhouden voor een eventuele aankoop van A400M-toestellen, in de veronderstelling dat het om een technisch mankement gaat?

 

Welke houding neemt u aan ten opzichte van de aankoop van de A400M-toestellen voor het leger in het kader van de resultaten uit het onderzoek en de opvolging ervan?

 

Betekent dit incident een bijkomende vertraging voor de levering van de 7 A400M-toestellen, voorzien voor 2019?

 

15.02 Minister Steven Vandeput: Mevrouw de voorzitter, mijn antwoord is voorbereid in twee talen, aangezien ook een Franstalige collega zich bij de samengestelde vraag had gevoegd. Ik zal het dan ook zo voorlezen. Anders maak ik misschien fouten tijdens mijn instantvertaling.

 

À l'instar d'autres pays utilisateurs, la participation belge aux activités de tests et de développement à bord des A400M a été suspendue dans l'attente des résultats de l'enquête.

 

En effet, il y a actuellement un retard de livraison pour le programme A400M d'environ quatre mois. Ces difficultés existaient déjà avant l'accident et sont inhérentes à tout programme majeur de développement d'un nouvel avion militaire. Au début 2015, Airbus a pris des mesures internes pour résorber ces retards.

 

Les livraisons pour la Belgique sont planifiées à partir du mois de février 2019. Rien ne permet de préjuger à l'heure actuelle d'un retard dans la livraison des appareils belges, mais il est évident que le planning de retrait d'emploi des C-130 sera directement lié à la mise en service des A400M avec l'objectif de minimiser l'impact de la transition des deux avions sur la capacité de transport aérien militaire.

 

En ce qui concerne l'infrastructure nécessaire pour accueillir les A400M, le dossier fait l'objet d'une décision dans le cadre du plan stratégique sur le futur des forces armées.

 

Het is zo dat wij ook specifiek kijken naar waar wat in het regeerakkoord wordt omschreven als alternatieve vormen van financiering. Het vertrouwelijk onderzoek naar de oorzaak van het ongeval is gestart door de bevoegde autoriteiten. De bevindingen zijn nog niet gekend en zullen te gepasten tijde worden vrijgegeven. Het doel van een dergelijk onderzoek is uiteraard om hieruit de nodige lessen te trekken, alsook het vermijden van dergelijke ongevallen in de toekomst.

 

Er is op dit ogenblik geen enkele indicatie om in te schatten of dit ongeval zou resulteren in bijkomende vertragingen of meerkosten in de ontwikkelingen van het toestel.

 

15.03  Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

De voorzitter: Mevrouw Jadin, het stellen van de vraag is al gebeurd, maar u mag wel nog repliceren. Dat is wat het Reglement bepaalt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Voorzitter: Alain Top.

Président: Alain Top.

 

16 Samengevoegde vragen van

- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "Burundi" (nr. 4387)

- de heer Veli Yüksel aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de militaire aanwezigheid in Burundi" (nr. 4392)

- de heer Stéphane Crusnière aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "Burundi" (nr. 4511)

- mevrouw Karolien Grosemans aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "Burundi" (nr. 4591)

16 Questions jointes de

- M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le Burundi" (n° 4387)

- M. Veli Yüksel au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la présence militaire au Burundi" (n° 4392)

- M. Stéphane Crusnière au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le Burundi" (n° 4511)

- Mme Karolien Grosemans au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le Burundi" (n° 4591)

 

16.01  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, wij weten allemaal dat de veiligheidssituatie in Burundi zeer vlug evolueert.

 

Ten eerste, kunt u een stand van zaken geven van de actuele veiligheidssituatie?

 

Ten tweede, staat Defensie stand-by met voldoende transportcapaciteit om eventueel een evacuatie van onze landgenoten uit te voeren? Welke opdrachten kreeg Defensie in dat verband al van de regering? Met welke landen is er overleg? Hoe zal Defensie garanderen dat er te allen tijde voldoende capaciteit beschikbaar is voor zo’n eventuele grootschalige evacuatie?

 

Ten derde, welke eenheden zijn specifiek getraind om een evacuatie van landgenoten en van de ambassade op het terrein uit te voeren? Welke aantallen militairen, welk materiaal en welke bewapening zijn daarbij betrokken?

 

Ten vierde en ten slotte, de Belgische ambassade kreeg een detachement veiligheidsagenten van Defensie. Over hoeveel personen gaat het, en volstaat het aantal voor een eventuele evacuatie of voor andere beveiligingsmaatregelen?

 

16.02  Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, op 11 mei werd bekendgemaakt dat België de militaire samenwerking met Burundi zou voortzetten, terwijl de minister van Ontwikkelingssamenwerking de Belgische steun aan de Burundese politie stopzet.

 

Er lopen enkele samenwerkingsprojecten, zoals Train the Trainer en Coach the Trainer, waarbij Burundese officieren door het Belgische leger worden opgeleid. Ik hoorde van uw kabinet dat de situatie in Burundi geregeld geëvalueerd wordt en dat er voorlopig niets verandert aan het beleid. Sindsdien heeft er in Burundi echter een mislukte staatsgreep plaatsgevonden, wat natuurlijk een belangrijke wijziging van de situatie betekent.

 

Zal het huidige militaire beleid de samenwerking met het Burundese leger herbekijken, gelet op de staatsgreep?

 

Overweegt u bijkomende maatregelen om de veiligheid van de vele landgenoten die in Burundi verblijven te garanderen? Welke garanties hebben onze landgenoten in Burundi vandaag wat dat betreft?

 

Ten slotte, bepaalde media berichten dat Belgische Special Forces in Burundi aanwezig zijn ter voorbereiding van een worstcasescenario.

 

Kloppen die berichten? Welke voorbereidingen heeft Defensie reeds getroffen voor verschillende scenario’s?

 

16.03  Stéphane Crusnière (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, dans votre interview dans le journal La Libre Belgique de ce mercredi 20 mai, vous indiquiez que dix membres des forces spéciales du détachement d'agents de sécurité (DAS) avaient rejoint le Burundi. Ils ont notamment été chargés de la protection de notre ambassade.

 

Monsieur le ministre, compte tenu du climat sécuritaire de plus en plus tendu dans la région, pouvez-vous nous en dire plus sur le cadre de cette mission alors que de nombreux ressortissants belges (700 à 800) sont présents sur place? Dans le même ordre d'idées, une coopération avec certains États membres de l'Union européenne existe-t-elle pour assurer la protection voire l'évacuation des Belges et des Européens présents sur place en cas de besoin ou d'urgence?

 

16.04  Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, sinds de mislukte staatsgreep in Burundi heerst er grote onrust. Er is protest tegen de huidige president, die een derde ambtstermijn ambieert. Er zijn ook al verscheidene doden gevallen tijdens zware rellen in de hoofdstad Bujumbura. Ons land heeft verschillende militaire samenwerkingsakkoorden met Burundi. U heeft ook bevestigd dat er militairen van Defensie aanwezig zijn in Bujumbura ter bescherming van de Belgische ambassade.

 

Waaruit bestaat de huidige militaire samenwerking met Burundi? Om welk soort taak gaat het? Met welk doel, hoeveel en welk type militairen zijn daarbij betrokken?

 

Waaruit bestond de militaire samenwerking met Burundi in het verleden? Kunnen we volgens u spreken van succesvolle samenwerkingsprojecten?

 

Hoe zal de militaire samenwerking gezien de huidige omstandigheden evolueren? Wordt die voortgezet?

 

Welke maatregelen heeft Defensie genomen sinds de mislukte staatsgreep? Bereidt Defensie zich voor om verdere stappen te ondernemen, bijvoorbeeld in het kader van een eventuele evacuatie van landgenoten? Zo ja, welke zijn dat?

 

16.05 Minister Steven Vandeput: Op het ogenblik van de feiten werden in Burundi noch onze landgenoten noch buitenlanders specifiek bedreigd en hebben alle partijen die betrokken waren in het conflict, opgeroepen om ook in de toekomst de buitenlanders niet in het conflict te betrekken.

 

De veiligheidssituatie in Burundi evolueert constant en wordt continu gevolgd door onder meer Defensie. De informatie hierover wordt gedeeld met de betrokken overheidsdiensten, waaronder het Coördinatieorgaan voor de Dreigingsanalyse, het OCAD, dat verantwoordelijk is voor de bepaling van het dreigingsniveau.

 

Une concertation avec d'autres pays a lieu de manière permanente, via les officiers de liaison belges qui travaillent dans les quartiers-généraux militaires à l'étranger et via les réunions périodiques avec les pays qui ont les mêmes intérêts que les nôtres.

 

Voor een evacuatie van landgenoten kan Defensie in eerste instantie een beroep doen op de eigen luchttransportmiddelen, indien nodig aangevuld met bijdragen van andere naties of van het European Air Transport Command, het EATC. Opdat men permanent en tijdig zou kunnen beschikken over voldoende capaciteit voor een grootschalige evacuatie, bestaat er bij Defensie een beurtrol waarbij eenheden oproepbaar zijn om snel ingezet te worden voor een evacuatieopdracht, indien de situatie dat vereist.

 

Bij het initiële detachement voor zo’n evacuatie zijn hoofdzakelijk eenheden van de lichte brigade en de luchtcomponent betrokken. Die eenheden kunnen, indien nodig, aangevuld worden met militairen van andere specialiteiten. Voor de omvang van het initiële detachement gaan we grosso modo uit van een bataljon – 800 tot 1 000 militairen –, dat, indien nodig, op vrij korte termijn versterkt kan worden met 500 bijkomende militairen.

 

À l'approche de l'élection burundaise, le dispositif de sécurité de notre ambassade à Bujumbura a été évalué de manière préventive par une équipe mixte de la Défense et des Affaires étrangères. À la demande des Affaires étrangères, une équipe d'une dizaine d'agents de sécurité a été ensuite détachée auprès de l'ambassade belge à Bujumbura. Ces militaires sont responsables de la sécurité de l'ambassadeur et de l'ambassade.

 

De bilaterale relaties tussen de Belgische Defensie en de Burundese strijdkrachten zijn voornamelijk gebaseerd op het militaire partnerprogramma, dat werd opgestart in 2006. Het programma gaat uit van een samenwerking op de lange termijn, ook al is het onderhevig aan een permanente evaluatie, die eveneens rekening houdt met de politiek-militaire situatie. Op die basis werd besloten om enerzijds de lopende vormingen, die momenteel in België plaatsvinden, voort te zetten, en om anderzijds in de huidige omstandigheden geen nieuwe activiteiten op te starten. Heel concreet werd de vraag gesteld of wij ook zouden stoppen met de samenwerking. Wij hebben geen militairen die vorming geven in Burundi of wat ook. Het heeft dan ook weinig zin hiermee te stoppen. Tot de vakantie zijn er nog wel militairen aanwezig, maar daar heb ik het nog over.

 

Het belangrijkste samenwerkingsproject met Defensie kadert in de security sector reform (SSR) en situeert zich voornamelijk in het domein van de vorming van Burundese militaire middenkaders in vredesondersteunende operaties. Het omvat steun aan de basisvorming en de voortgezette vorming van officieren, zowel in België als in Burundi. Zoals ik reeds zei, waren er op het ogenblik van de staatsgreep geen militairen voor vorming in Burundi. In het domein van de ontwikkeling van capaciteiten waren er kleine initiatieven zoals het vormen van instructeurs lichamelijke opvoeding en sport, instructeurs in commandotechnieken en raadgevers in het recht van de gewapende conflicten. Ook die vormingen werden zowel in België als in Burundi verstrekt. Het succes van die aanpak in het kader van SSR kan onder andere afgemeten worden aan het feit dat Burundi met 5 000 manschappen ondertussen de tweede grootste leverancier van troepen is geworden voor AMISOM, een vredesondersteunende operatie van de Afrikaanse Unie. Daarnaast stelt het succesvol een contingent ter beschikking in het kader van de VN-missie MINUSCA in de Centraal-Afrikaanse Republiek.

 

Om duidelijk te zijn, er zijn nog militairen in opleiding in België, maar we sturen die niet van vandaag op morgen terug. Wel zullen we geen nieuwe initiatieven opstarten, zolang er geen duidelijkheid is over de situatie in Burundi. De militairen die hier zijn voor een kortstondige opleiding, gaan normaal gezien gewoon terug. Het gaat volgens mij om één of twee personen die in de KMS zijn begonnen aan de basisopleiding. Lopende projecten werken we af, nieuwe projecten worden niet opgestart.

 

16.06  Stéphane Crusnière (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie de vos réponses.

 

En effet, la sécurité et la protection de nos ressortissants sont des compétences de la Défense. Elles doivent, bien entendu, s'exercer en concertation avec les Relations extérieures. Je suis rassuré d'entendre que tout se déroule correctement à cet égard.

 

Il ne faut pas céder à la panique, mais, comme vous l'avez dit vous-même, la situation évolue de jour en jour. L'état d'urgence exige que nos ressortissants quittent le Burundi. Je constate que des plans opérationnels sont prévus. Une collaboration intra-européenne me semble également nécessaire pour que nous puissions intervenir si nécessaire.

 

16.07  Karolien Grosemans (N-VA): Ik wil enkel de minister bedanken voor zijn antwoord. Ik heb geen verdere repliek.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Voorzitter: Karolien Grosemans.

Présidente: Karolien Grosemans.

 

De voorzitter: Mevrouw Pas is niet aanwezig voor haar vraag nr. 4395.

 

Voorzitter: Alain Top.

Président: Alain Top.

 

17 Vraag van mevrouw Karolien Grosemans aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het BEST-programma (Belgian Soldier Transformation)" (nr. 4446)

17 Question de Mme Karolien Grosemans au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le programme Belgian Soldier Transformation (BEST)" (n° 4446)

 

17.01  Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in 2011 ondertekende onze Defensie met Nederland en Luxemburg een overeenkomst over de ontwikkeling van een smart vest. Dit kaderde in het BEST-programma - Belgian Soldier Transformation - gelanceerd in 2003 en gericht op het verbeteren van de individuele uitrusting van onze militairen. Nederland werd aangesteld als single contracting nation.

 

Toen ik hierover het laatst een vraag stelde in januari 2014 werd verwacht dat het definitieve contract kon worden afgesloten in de eerste helft van 2014 en dat de eerste prototypes – een veertigtal – in 2015 konden worden geleverd.

 

Intussen werd de Nederlandse Defensie echter met verschillende problemen geconfronteerd zoals de diefstal van vertrouwelijke documenten aangaande het project, ICT-problemen en een rechtszaak aangespannen door een fabrikant die niet als voorkeurpartner werd gekozen.

 

Mijnheer de minister, ik wil u graag de volgende vragen stellen.

 

ln welke fase bevindt de ontwikkeling van het smart vest zich op dit moment? Wat is de precieze rol of taak van elk van de deelnemende landen?

 

Wordt onze Defensie actief betrokken bij de onderhandelingen over het lastenboek, de economische return en dergelijke meer? Heeft u zicht op de mogelijke economische return voor ons land? Ik bedoel dan of er een industriële bijdrage zal zijn voor ons land. Welke bedrijven komen hiervoor eventueel in aanmerking?

 

Welke gevolgen hebben de problemen in Nederland, en in het bijzonder de rechtszaak, voor het project en voor onze deelname daaraan? Wat zijn uw verwachtingen over het verdere verloop en de realisatie van het project?

 

Er werd eerder al een totaalbudget van 5 miljoen euro vastgelegd voor het project. Is dit geld nog steeds beschikbaar? Zal er meer nodig zijn om onze deelname tot aan het einde van het project te garanderen? Die 5 miljoen euro zou zijn voor de ontwikkeling en de productie van de prototypes. Er was toen sprake dat voor het volledige project 143 miljoen euro nodig zou zijn.

 

17.02 Minister Steven Vandeput: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Grosemans, voor de verwezenlijking van het project BEST werd een gemeenschappelijk program office opgezet, waarin België en Nederland gezamenlijk instaan voor de uitwerking van alle modaliteiten, zoals het opstellen van het lastenboek, evaluatie, enzovoort. Luxemburg, dat ook deelneemt, wordt in het program office vertegenwoordigd door België.

 

Op basis van de gezamenlijke operationele en technische testen in 2013 en 2014 met de proefmodellen van drie potentiële leveranciers werd de voorkeursleverancier voor het smart vest bepaald.

 

Volgens de huidige planning zal Nederland als single contracting nation in juni 2015 een contract afsluiten met de voorkeurleverancier voor de levering van een voorreeks aan alle Benelux-landen en een reeks aan Nederland. Voor België werd voor die voorreeks een bedrag van 5 miljoen euro vastgelegd. De reeksen voor België en Luxemburg zijn in het contract opgenomen als een optionele voorwaardelijke schijf. De besluiten voor de reeks worden genomen na de gezamenlijke tests van de voorreeks, die plaatsvinden in de eerste helft van 2016. Na die tests beschikken België en Luxemburg contractueel over een periode van zes maanden om de optionele schijf te lichten.

 

Op basis van de resultaten van die tests en op basis van het strategisch plan van Defensie zal het totaal budget voor de reeks bepaald worden. De leveringen van de reeks zijn vervolgens voorzien vanaf 2017 tot 2019.

 

De rechtszaak die werd aangespannen door een van de afgewezen leveranciers tegen Nederland als single contracting nation heeft daarin momenteel geen verdere gevolgen. Een definitieve uitspraak wordt niet verwacht voor het einde van 2015.

 

De economische return zal zich verhouden tot het aantal systemen dat door elk deelnemend land zal worden besteld, volgens de informatie die mij werd meegedeeld.

 

17.03  Karolien Grosemans (N-VA): Mijnheer de minister, uw antwoord klinkt eigenlijk als goed nieuws, als een doorbraak. Dat dossier sleept intussen al tien jaar aan. Het is een heel belangrijk dossier, in ieder geval voor de landcomponent. Het is ook zeker belangrijk voor onze industrie. Ik ben dan ook blij dat er schot in de zaak zit.

 

Voor mij is ook de Benelux-samenwerking heel belangrijk. Volgens mij vindt nu voor de eerste keer een gezamenlijke Benelux-aankoop plaats op het gebied van landgebonden systemen. U weet heel goed dat wij de Benelux-samenwerking heel belangrijk vinden. Ik doel op het leger van de Lage Landen. Ik denk dat het een stap vooruit betekent in de samenwerking tussen die drie landen in conflictzones.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

Voorzitter: Karolien Grosemans.

Présidente: Karolien Grosemans.

 

18 Questions jointes de

- M. Sébastian Pirlot au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la participation de la Belgique à la lutte contre le prétendu État islamique" (n° 4505)

- M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'éventuelle prolongation de l'opération en Irak" (n° 4527)

- M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la prolongation de l'opération en Irak au-delà de juin 2015" (n° 4553)

- M. Veli Yüksel au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la coopération avec les Pays-Bas dans la lutte contre l'État islamique" (n° 4567)

- M. Denis Ducarme au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "notre présence dans le ciel irakien, la formation de commandos irakiens par les soldats belges et les résultats effectifs sur le terrain" (n° 4592)

18 Samengevoegde vragen van

- de heer Sébastian Pirlot aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de deelname van België aan de strijd tegen IS" (nr. 4505)

- de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de mogelijke verlenging van de operatie in Irak" (nr. 4527)

- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de verlenging van de operatie in Irak na juni 2015" (nr. 4553)

- de heer Veli Yüksel aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de samenwerking met Nederland inzake de strijd tegen IS" (nr. 4567)

- de heer Denis Ducarme aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "onze aanwezigheid in het Iraakse luchtruim, de opleiding van Iraakse commando's door Belgische soldaten en de concrete resultaten op het terrein" (nr. 4592)

 

De voorzitter: De heer Pirlot is niet aanwezig.

 

18.01  Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, op 20 mei van dit jaar stelde u in een interview in La Libre Belgique dat de F-16-missie in Irak verlengd zou kunnen worden. U zou contacten hebben met andere landen om een systeem van beurtrollen uit te werken. Op die manier zouden de landen om beurten hun F-16’s inzetten om deze verantwoordelijkheid te delen.

 

In het interview stelt u ook dat u verwacht dat de beslissing daarover in juni zal worden genomen. Daarnaast bestaat er ook een reële kans dat de missie van de formateurs in Bagdad zal verlengd worden. Er was voorzien dat deze zes maanden ter plaatse zouden zijn. Nu blijkt dat hun aanwezigheid afhangt van de vraag van de internationale coalitie in de strijd tegen IS. U stelt in het interview dat de formateurs uiteraard veel minder kosten dan de F-16’s waardoor een verlenging makkelijker kan plaatsvinden.

 

Ik heb daarover enkele vragen. Op basis van welke evaluatie is een verlenging van de missie mogelijk? Wat is de inhoud van deze evaluatie?

 

Wat zijn de potentiële kandidaat-landen om dit beurtrolsysteem mee uit te werken voor het inzetten van de F-16’s? Hoe ziet u dit beurtrolsysteem concreet?

 

Wat heeft onze deelname ons tot nu toe gekost? Indien we meewerken aan een beurtrolsysteem, welke kostprijs hangt daar dan aan vast?

 

Met welk budget zal deze kostprijs dan worden betaald?

 

18.02  Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mevrouw de voorzitter, ik sluit mij graag aan bij de vragen van collega Top. Het mandaat van de Belgische bijdrage in Irak loopt eind juni af. Er zijn contacten met ambtsgenoten van u, waaronder Nederland, om een beurtrol op te zetten waarbij elk land om beurten F-16’s zou inzetten.

 

Met welke landen onderhandelt u over zo’n beurtrol?

 

Tot wanneer loopt het mandaat voor de Belgische bijdrage aan het programma Building Partner Capacity?

 

Bestaat er binnen de regering een bereidheid om de deelname van de F-16’s en de trainingsmissie te verlengen? Hoelang en tegen welke kostprijs? Van welk budget zou dit betaald worden?

 

18.03  Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, vorige week las ik in de media dat Nederland en België een rotatiesysteem overwegen om afwisselend aanwezig te zijn in Irak, in het kader van de internationale coalitie die tegen IS strijdt. Beide landen hebben daar momenteel elk zes F-16's. De Belgische missie begon eind september vorig jaar en eindigt eind juni. Nederland moet, door een gebrek aan budget, tegen oktober terugkeren.

 

Mijnheer de minister, werden er reeds concrete maatregelen afgesproken? Zo ja, kunt u toelichting geven bij de aantallen en de financiële middelen die daarvoor zullen worden vrijgemaakt? Zo niet, wanneer verwacht u uitsluitsel daarover? Onze F-16’s hebben namelijk slechts een mandaat tot juni. Momenteel zijn wij aanwezig met zes F-16's, maar er zijn ook trainers en andere militairen aanwezig, in het kader van de “train and advise”- missie. Vallen zij ook onder dat rotatiesysteem?

 

Binnen het huidige mandaat loopt de missie eind juni af. De Nederlanders blijven tot oktober. Is er al duidelijkheid over of wij inderdaad eind juni terugkeren of zou men die periode overbruggen? Overweegt u ook een beurtrol of samenwerking met Nederland met betrekking tot andere missies waar beide landen aan deelnemen?

 

De voorzitter: De heer Ducarme komt niet meer naar de commissie. De minister heeft het woord voor zijn antwoord.

 

18.04 Minister Steven Vandeput: Mevrouw de voorzitter, Defensie steunt de operaties in Irak met twee detachementen, een detachement F-16 en een detachement trainers in Bagdad. Het mandaat voor de inzet van de F-16’s loopt zoals meegedeeld af eind juni 2015 en dat voor de trainers in Bagdad in principe in oktober 2015. De kostprijs van de inzet van de F-16’s voor dit jaar bedraagt 33,3 miljoen euro en voor de trainers zoals vooropgesteld 2,4 miljoen euro.

 

Er is steeds gesteld dat de strijd tegen Daesh van lange duur zou zijn. Daarom is het belangrijk dat de campagne op lange termijn kan worden gesteund door de deelnemende landen. Het hoofdkwartier van de coalitie stelt een overzicht op van de behoeften en capaciteiten in de tijd zodat de landen hun deelname op langere termijn kunnen plannen. In dat kader zijn er verkennende gesprekken geweest waaruit bleek dat een synchronisatie van de Belgische en de Nederlandse F-16-bijdrage mogelijk zou zijn. Wij zijn immers allebei ontplooid op dezelfde basis. Een gezamenlijke bijdrage kan onder andere hoge herhaaldelijke ontplooiingkosten sterk reduceren door bijvoorbeeld het samen in stand houden van de infrastructuur. De exacte uitwerking van een mogelijke gezamenlijke bijdrage maakt op dit ogenblik deel uit van studie en onderhandelingen. Wel is het zo dat er in Nederland meer stappen dienen te worden genomen dan hier. Het is dus prematuur om nu al een budgettaire schatting te maken. De kosten van de inzet zullen worden opgenomen in het budget voor internationale operaties.

 

In ieder geval zal iedere mogelijke toekomstige inzet eerst moeten worden voorgelegd aan de Ministerraad voor goedkeuring. Ook de inzet in het kader van de Building Partner Capacity is internationaal vastgelegd. De Belgische militairen maken deel uit van een gezamenlijk Noors-Nederlands-Belgisch detachement. Door deze samenwerking konden de steundetachementen van de landen en de bijhorende ontplooiingskosten sterk gereduceerd worden. Ik had in een budget voorzien om 50 mensen te sturen, maar door de samenwerking met de anderen hebben wij dat tot 35 eenheden kunnen reduceren.

 

Depuis le début de la mission des militaires belges, environ mille recrues irakiennes ont été sélectionnées et entraînées dans le domaine de la formation de base, des techniques de premiers soins et de la formation de tireur d'élite. Les unités entraînées à Bagdad, entre autres par les militaires belges, ont une excellente réputation et font preuve de ténacité lors de leurs affrontements avec Daesh.

 

Pour les soldats irakiens, le fait d'être formés par des experts de la coalition internationale est également perçu comme un stimulant moral.

 

Selon les dernières informations dont dispose la Défense, les unités entraînées par la coalition internationale n'ont pas été impliquées dans les combats à Ramadi.

 

Het zou daar niet gaan over een aantal mensen dat door ons is opgelegd.

 

Er waren ook intentionele vragen over mijn planning. Ik ben ervan overtuigd dat wij moeten blijven bijdragen in de strijd tegen de Daesh in de eerste fase, die bijna is afgerond, en in de tweede fase.

 

Ik probeer inderdaad met een aantal partners te verkrijgen dat wij elkaar kunnen afwisselen. Dat lijkt mij logisch. Ik ga ook na in welke mate er in België bereidheid is om de trainingsmissie te verlengen. Door het feit dat wij minder mensen sturen, hebben wij een besparing gedaan, waardoor dit binnen het budget desgevallend mogelijk zou zijn.

 

18.05  Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, u had het over hoe Irakezen die door onze mensen zijn opgeleid een boost van hun moraal krijgen, maar ik vraag mij af of u zich ook niet ergert.

 

Ik weet niet of u de kranten, zowel Nederlandstalige, Franstalige als buitenlandse kranten, van dit weekend en de afgelopen dagen hebt gelezen. Dan leest men vooral de opmerkingen van de minister van Defensie van de VS. Hij ergert zich aan de inzet of de onwil van de Iraakse soldaten om te vechten.

 

Ik vraag mij af in hoeverre wij ons in drijfzand aan het begeven zijn. Ik zou zeggen “in het moeras”, maar er zijn daar geen moerassen; het zal eerder drijfzand zijn. Het zal van lange duur zijn, zoals u zelf zegt. Er is dus niet onmiddellijk een oplossing voorhanden.

 

Een tweede bijkomend probleem, de steun die momenteel op het terrein wordt verleend om tegen IS op te treden, komt veelal van sjiitische milities, met tegenstand van de soennitische bevolking, waarin IS momenteel veel opereert.

 

Het wordt stilaan dramatisch op het terrein, of het blijft dramatisch. Ik heb dan ook mijn twijfels bij de effectiviteit van de inzet van onze F-16’s daar ter plaatse.

 

Een bijkomende vraag is welke bijkomende initiatieven er zullen worden genomen. U had het over initiatieven met een beurtrolsysteem en de inzet op het terrein met onze partners. Als ik het mij goed herinner, is er op 24 september 2014 een resolutie goedgekeurd voor een kortstondige inzet van onze F-16’s in Irak. Een van de voorwaarden was het ontwikkelen van de nodige initiatieven op diplomatiek vlak zodat een meer stabiele toestand kon worden bereikt.

 

Ik zou hoe dan ook willen blijven pleiten voor de nodige diplomatieke druk zodat ter plaatse nog meer draagvlak voor een stabiel klimaat kan worden gecreëerd. Ik vrees immers dat we het met militairen alleen niet zullen kunnen oplossen.

 

18.06 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Top, ik wil u gelijk geven als u zegt dat we het met een militaire ingreep alleen niet zullen kunnen oplossen. U zult mij dit ook nooit horen zeggen. Een militaire ingreep maakt echter deel uit van het totale pakket. Ik ben er van overtuigd dat wij een bijdrage moeten leveren als onze partners hierom vragen. Dat is mijn persoonlijke overtuiging als minister van Defensie.

 

U zegt dat er meer moet worden ingezet op diplomatie. Ik kan geen evaluatie maken van wat er op diplomatiek vlak gebeurt want ik ben daarbij niet betrokken.

 

U had het over de verklaringen van mijn Amerikaanse homologe collega. Ik laat zijn woorden voor zijn rekening. Ik kan u enkel zeggen dat de mensen door de coalitie opgeleid zich wel op het terrein bewijzen. Ik heb geen enkele manier om dit zelf ter plaatse te gaan vaststellen. Ik zal onze manschappen wel eens bezoeken, maar dat zal niet op het terrein zelf zijn.

 

18.07  Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, het is evident dat het wordt onderzocht en dat er moet worden onderhandeld. In Nederland moet natuurlijk een aantal stappen worden gezet.

 

18.08 Minister Steven Vandeput: Ik hoop dat ik iets definitiefs kan zeggen voor wij weggaan. Feit is dat twee van onze generaals over twee weken zullen afreizen om een gesprek te hebben met de autoriteiten van het land waar wij aanwezig zijn over hoe het verder kan gaan. Als wij tot een akkoord komen over een afwisseling, dan zal ik sowieso ook intern moeten nagaan of wij bereid zijn het op te nemen in de planning van de volgende jaren.

 

18.09  Veli Yüksel (CD&V): Ja, want het houdt ook een engagement in voor 2016.

 

Nog een detailvraag: blijven er Belgische piloten ter plaatse om mee te vliegen?

 

18.10 Minister Steven Vandeput: Piloten blijven zeker niet ter plaatse. Het akkoord van de Ministerraad staat in elk geval maar toe dat wij daar aanwezig zijn tot 30 juni. Dan moet in principe iedereen terugkomen. Stel dat wij een akkoord bereiken over een flipflop, dan zal ik heel snel moeten nagaan of wij niet een gedeelte van het onderhoudspersoneel, nooit de piloten, daar kunnen houden. Onze piloten vliegen met onze F-16’s, andere piloten met die van hen. Nu spreken wij echter in de voorwaardelijke wijs.

 

Ik zal het anders zeggen: het zou interessant zijn mocht de continuïteit worden bewaard op het vlak van de logistieke ondersteuning en het onderhoud en dat wij ten minste een paar mensen ter plekke kunnen houden om de werking van de systemen te garanderen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Mijnheer Klaps, het kabinet behandelt vraag nr. 4516 en vraag nr. 4518 samen. Kan u beide vragen dus tegelijkertijd stellen?

 

19 Samengevoegde vragen van

- de heer Johan Klaps aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "close-in-protection" (nr. 4516)

- de heer Johan Klaps aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "politionele bevoegdheden voor de militaire politie" (nr. 4518)

19 Questions jointes de

- M. Johan Klaps au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la protection rapprochée" (n° 4516)

- M. Johan Klaps au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les compétences policières de la police militaire" (n° 4518)

 

19.01  Johan Klaps (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, bij het bezoek van sommige staatsleiders of andere vips kan het soms nodig dat zij een verhoogd veiligheidsregime genieten. Dat kan door close-in-protection, wat inhoudt dat de personen van dichtbij door daartoe opgeleide personen worden bewaakt en beschermd.

 

Close-in-protection van belangrijke personen wordt op dit moment door de FOD Binnenlandse Zaken gedaan. Het escorteren van belangrijke personen op de weg gebeurt dan weer door de militaire politie.

 

De vraag rijst dus of we de MP ook moeten kunnen laten instaan voor zowel het escorteren als de close-in-protection van belangrijke personen.

 

Daarom heb ik de hiernavolgende vragen voor u.

 

Acht u het wenselijk dat de militaire politie voor close-in-protection instaat?

 

Welke implicaties zou dat op personeelsbehoefte en -kosten hebben?

 

Welke rechtszekerheid geldt in dat geval voor gebruik van geweld?

 

Nauw aansluitend bij die vraag heb ik nog een vraag over de politionele bevoegdheden.

 

Vandaag heeft de militaire politie geen bevoegdheid om op te treden tegen verkeersinbreuken op de openbare weg. Alleen wanneer de militaire politie met de verkeersregeling is belast, mag zij een proces-verbaal opstellen tegen gelijk welke weggebruiker die aan de bevelen geen gevolg geeft.

 

Volgens het regeerakkoord wil de regering tijdens de huidige legislatuur werk maken van het herzien van de bevoegdheden van de militaire politie. Het stelt: “Met het oog op het kunnen optreden bij verkeersinbreuken, zal de bevoegdheid van de militaire politie worden uitgebreid. Dit kan echter niet tot gevolg hebben dat de militaire politie wordt ingeschakeld ter vervanging van de reguliere politiediensten.”

 

Mijnheer de minister, acht u het noodzakelijk en wenselijk dat de militaire politie politionele bevoegdheden krijgt? Zo ja, over welke bevoegdheden gaat het? Waar en wanneer moeten ze gelden? Indien niet, waarom acht u dat niet noodzakelijk en wenselijk?

 

Is de kwestie al besproken met de minister van Binnenlandse zaken, teneinde een en ander in de praktijk om te zetten?

 

19.02 Minister Steven Vandeput: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Klaps, ik dank u voor uw vraag.

 

De leden van de militaire politie worden bij de uitoefening van hun functie erkend als bevoegde personen, zoals dat heet, voor het geven van bepaalde bevelen aan de weggebruikers op het nationaal grondgebied.

 

Die hoedanigheid laat hen toe het verkeer van hoofdzakelijk militaire voertuigen, die zij in het verkeer escorteren, te vergemakkelijken, maar niet om de veiligheid van de geëscorteerde personen te garanderen.

 

De leden van de militaire politie hebben ook niet de opdracht om geëscorteerde personen tegen agressie te beschermen. Zij zijn altijd gerechtigd te doen wat nodig is, uit wettige zelfverdediging indien nodig. MP-escorte en bewaking zijn verschillende opdrachten met elk een eigen doel. Ze moeten duidelijk van elkaar worden onderscheiden, op het gevaar af van het miskennen van de wettelijke vereisten inzake de uitoefening door een autoriteit van specifieke opdrachten van bestuurlijke politie.

 

De relevantie van de MP-escortes betreft dus hoofdzakelijk de aspecten stiptheidsgarantie, inachtneming van de vastgelegde reisweg, het waarborgen van de verkeersveiligheid enzovoort. De bescherming, zowel van personen, de zogenaamde vips, als van het materiaal en de veiligheidsescorte, in geval van een bewezen dreiging, behoort tot de bevoegdheid van de politie.

 

In verband met de politionele bevoegdheden moet ik, noblesse oblige, verwijzen naar mijn antwoord op de mondelinge vraag van de heer Top in de commissie voor de Landsverdediging van 19 november 2014. Ik ben van goede wil en zal het er even bijnemen. Het gaat hoofdzakelijk over politionele taken die al dan niet kunnen worden overgenomen, met oog voor elementen die de taak, zoals thans omschreven, kan vergemakkelijken.

 

Wij werken aan een strategisch plan en wij denken na over kerntaken en dergelijke. Bij de FOD Binnenlandse Zaken doet men ook oefeningen daarrond. Het lijkt mij evident dat wij moeten nagaan in welke mate wij de correcte bevoegdheden kunnen geven om een functie correct uit te voeren. Ik heb destijds het voorbeeld aangehaald van de MP’s die hier aan het Parlement staan, in essentie ter beveiliging, bewaking, regelen van het verkeer, en dergelijke. Zij mogen fluiten en luid van hun oren maken als iemand een verkeersovertreding begaat, maar zij mogen geen bekeuring uitschrijven. Als er een bevel wordt genegeerd, kunnen zij alleen maar een burger-pv opstellen.

 

Ik heb het zelf meegemaakt met een escorte. We kwamen voorbij een verkeersongeluk. Ik vraag de escorte om de politie te helpen in het veilig laten verlopen van het voorbijrijdende verkeer.

 

Zij zijn bevoegd om het verkeer te regelen, maar wanneer hun bevel niet wordt opgevolgd, dan zijn zij niet gemachtigd om het bijhorende proces-verbaal op te maken. Zo zijn er wel meer voorbeelden aan te halen.

 

19.03  Johan Klaps (N-VA): Het is logisch om zoveel mogelijk te streven naar die coherentie in het bevoegdheidspakket. Daarom hoeven we de militaire politie niet gelijk te schakelen met de politie. Zoeken naar een vereenvoudiging zorgt ervoor dat leven en werk voor iedereen gemakkelijker wordt. Daar wordt iedereen beter van.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

20 Vraag van de heer Johan Klaps aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de deelname aan de Nato Response Force" (nr. 4517)

20 Question de M. Johan Klaps au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la participation à la 'Nato Response Force'" (n° 4517)

 

20.01  Johan Klaps (N-VA): Mijnheer de minister, op 1 maart vertrok het tweede bataljon commando’s voor een buitenlandse oefening naar het militair trainingskamp van Boletice in Tsjechië. Deze oefening kadert in de deelname aan de NATO Response Force. Vanaf 1 januari 2016 neemt België namelijk deel aan de NATO Response Force, de NRF, de snelle interventiemacht van de NAVO die op korte termijn kan worden ingezet indien alle NAVO-lidstaten hiermee akkoord gaan.

 

Later dit jaar volgen nog een certificatieoefening, een operationele evaluatieoefening en een grote eindoefening met alle eenheden die deelnemen aan de NRF. Er wordt dus volop de kaart getrokken van deelname aan die snelle interventiemacht van de NAVO.

 

Daarom had ik hierover graag wat meer informatie.

 

Wat is het specifieke nut voor België om deel te nemen aan deze NRF?

 

Hoeveel militairen nemen hieraan deel?

 

Voor welke periode nemen die Belgische militairen hieraan deel?

 

Welke kosten brengen deze deelname met zich mee?

 

20.02 Minister Steven Vandeput: De Belgische Defensie neemt actief deel aan interventiemachten op het Europese niveau van de European Union Battle Group, de EUBG, en op NAVO-niveau met de NATO Response Force, NRF. De NRF moet de deelnemende landen in staat stellen om op korte termijn troepen te ontplooien die een brede waaier aan taken kunnen uitvoeren, waaronder collectieve verdediging, crisisbeheersingsoperaties, vredesondersteunende operaties, rampenbestrijding en de bescherming van kritieke infrastructuur.

 

Voor de planning van de Belgische deelname aan de interventiemachten NRF en EUBG tot 2016, inclusief de budgettaire impact ervan, verwijs ik u naar de beslissing genomen door de Ministerraad op 7 september 2012. De deelname aan de oefening waarvan sprake gebeurt in het kader van de voorziene voorbereiding van een NRF-detachement in haar opdracht.

 

De ontplooiing gebeurde gefaseerd, van 23 februari tot 14 maart 2015, met ongeveer 650 deelnemers van het tweede bataljon commando’s en steunelementen zoals artillerie en genie. In afwachting van alle facturen worden de kosten momenteel geraamd op 1,4 miljoen euro. Deze kosten werden reeds voorzien in het trainingsprogramma van Defensie.

 

Het komt erop neer dat de kosten worden gedragen door de deelnemende staten. Dat is niet goedkoop: 1,4 miljoen euro voor een oefening van twee weken, dat is een serieuze inspanning, maar onze partners verwachten dat van ons.

 

20.03  Johan Klaps (N-VA): Ik denk inderdaad dat we aan dergelijke projecten moeten deelnemen. Het is een mooi voorbeeld van samenwerking.

 

In crisissituaties zijn dikwijls heel snelle reacties nodig. Dat kost inderdaad wel wat geld om aan dergelijke oefeningen mee te doen, maar aangezien het allemaal al gebudgetteerd is, is dat een prima zaak.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

21 Vraag van de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de studie over de inlichtingendiensten" (nr. 4526)

21 Question de M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'étude relative aux services de renseignements" (n° 4526)

 

21.01  Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, eind april kreeg de commissie de kans om de inlichtingendiensten te bezoeken. Dat was voor ons een boeiende ervaring en vormt de aanleiding tot mijn vraag.

 

In het regeerakkoord van 11 oktober 2014 staat de volgende tekst: “Defensie zal beschikken over een moderne militaire inlichtingendienst, georganiseerd en uitgerust voor de beveiliging van de nationale belangen zoals bepaald in de wet, en voor de steun aan militaire operaties. Een studie wordt doorgevoerd over de rol, bevoegdheden, financiering, interne organisatie en capaciteit van de inlichtingendiensten, en de samenwerking tussen deze diensten, evenals over de aansturing en de controle op deze organen. Op basis van deze studie vindt een optimalisatie van de werking plaats. Met deze behoefte zal ook rekening worden gehouden bij de evaluatie van de wetgeving inzake de inlichtingenmethoden".

 

Kunt u mij een stand van zaken geven in verband met de studie? Is de studie reeds opgestart? Wat is eventueel het resultaat?

 

Wie voert de studie uit? Op basis van welke criteria hebt u die keuze gemaakt?

 

Wanneer start de optimalisering van de werking? Hoe zal men dat realiseren?

 

Hoever staat het met de evaluatie van de wetgeving inzake de inlichtingendiensten?

 

21.02 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Top, het is fijn dat u het bezoek aan de ADIV interessant vond. Dat is belangrijk, want de ADIV zal ook in de toekomst een belangrijke dienst voor ons zijn.

 

De studie betreffende de evaluatie van de militaire inlichtingendienst maakt integraal deel uit van de huidige strategische reflectie bij Defensie. De defensiestaf maakt richtlijnen en doet voorstellen, waarop ik mij baseer om het strategisch plan uit te werken. Dat is een interactief proces, waarin ik dus ook vragen stel, hij antwoordt en wij zo tot een besluit komen.

 

In die context houdt een werkgroep onder leiding van de Algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid een strategische denkoefening. Alle deelnemers aan de inlichtingen- en veiligheidsgemeenschap van Defensie worden daarbij betrokken. Op dezelfde wijze worden voorstellen voorbereid tot wijziging van de wet betreffende de inlichtingenmethoden, de zogenaamde BIM-wet, door deelnemers van de ADIV, in samenspraak met de Veiligheid van de Staat.

 

21.03  Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Veel kan ik daarop niet repliceren. U hebt het over de werkgroep gehad en verder verwijst u naar het strategisch plan. Ik wacht dus het strategisch plan af.

 

De voorzitter: Dat is heel verstandig, mijnheer Top.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

22 Question de Mme Isabelle Poncelet au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'inégalité de traitement entre orphelins de guerre et orphelins de prisonnier politique" (n° 4575)

22 Vraag van mevrouw Isabelle Poncelet aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de ongelijke behandeling van oorlogswezen en wezen van politieke gevangenen" (nr. 4575)

 

22.01  Isabelle Poncelet (cdH): Madame la présidente, monsieur le ministre, il ne s’agit pas d’une question d’actualité. Elle fait référence à l’histoire mais, en même temps, il s’agit d’actualité car elle concerne des personnes qui sont touchées directement par cette question. L’arrêté royal du 23 décembre 2002 fixant les modalités selon lesquelles l’État assure la gratuité des soins de santé, à l’intervention de l’Institut national des invalides de guerre, anciens combattants et victimes de guerre (IV-INIG), à différentes catégories d’anciens combattants et de victimes de guerre prévoit que ces avantages sont accordés aux "ressortissants" de l’IV-INIG, ainsi qu’aux enfants de prisonniers politiques qui ont obtenu la qualité d’ayant droit de bénéficiaire du statut de prisonnier politique.

 

Si les orphelins de prisonniers politiques sont donc légitimement visés par cette disposition en leur faveur, force est de constater que cela ne semble pas être le cas pour les orphelins de militaires tués au combat.

 

Monsieur le ministre, tout d’abord, me confirmez-vous cette discrimination entre ces diverses catégories? Si tel est le cas, comment justifiez-vous cette différence de traitement manifeste? Pourquoi les orphelins de militaires tombés au champ d’honneur ne peuvent-ils donc pas eux aussi avoir droit à cette reconnaissance morale et aux mêmes avantages?

 

De toute façon, ces "avantages" sont, somme toute, assez minimes et l’impact budgétaire ne peut être que limité, notamment au vu de l’âge des éventuels bénéficiaires. Cet âge motive aussi l’urgence dont il faudrait faire preuve dans le traitement de ce dossier; en effet, plus le temps passe, plus le nombre de personnes concernées et discriminées diminue. Et on ne peut accepter de voir ce problème "réglé" uniquement en laissant le temps s’écouler.

 

Pourtant, la question n’est pas neuve. En effet, votre prédécesseur M. De Crem avait déjà dû répondre à des questions du même ordre dès 2009.

 

Réinterrogé en juillet 2012, il indiquait alors qu'une évaluation de la faisabilité de la modification dudit arrêté royal devait lui être communiquée sous peu. J'ose espérer qu'elle a pu être effectuée. Qu'en est-il à cet égard?

 

Quoi qu'il en soit, quelles mesures comptez-vous prendre pour mettre un terme à cette discrimination? Pouvez-vous m'indiquer le calendrier que vous pourriez suivre afin de résoudre ce problème? Je pense, par exemple, à un changement radical de cet arrêté du 23 décembre 2002, qui garantirait ainsi une égalité de traitement entre les orphelins de guerre et les orphelins de prisonniers politiques

 

22.02  Steven Vandeput, ministre: Madame Poncelet, sachez tout d'abord qu'il s'agit ici d'une situation issue de faits historiques. Les orphelins ayants droit de prisonniers politiques sont des enfants de prisonniers politiques morts en déportation, qui n'avaient pas atteint l'âge de dix-huit ans au moment de la décision d'attribution de la qualité d'ayant droit par les commissions de reconnaissance. Ces commissions se sont réunies quelques années après la fin de la Seconde Guerre mondiale.

 

Ce dispositif juridique avait été justifié, à l'époque, par le fait que les prisonniers politiques déportés dans les camps de concentration nazis avaient subi des souffrances particulières. De ce fait, on considérait que leurs enfants mineurs se substituaient, en quelque sorte, à leurs parents décédés.

 

À l'époque, les mesures prises dans le cadre de la reconnaissance nationale n'ont pas pris en compte les orphelins des autres victimes de guerre. Néanmoins, certains ont pu bénéficier d'avantages tels que les allocations familiales majorées et des facilités d'accès à un emploi dans la Fonction publique.

 

En matière de reconnaissance nationale, l'ensemble des mesures précitées constitue le résultat de l'équilibre atteint à l'époque.

 

Dans le passé, des initiatives ont été entamées afin d'octroyer des droits aux orphelins des militaires tués au combat. Celles-ci n'ont jamais abouti. En effet, il n'existe aucun recensement officiel de ces orphelins. Il était donc difficile de chiffrer les conséquences des mesures proposées.

 

Enfin, une telle initiative risquait de porter atteinte à l'équilibre obtenu en matière de réparation et de reconnaissance nationale et mettait en péril l'édifice construit. Je suis toutefois prêt, via mon délégué, à faire à nouveau soumettre cette problématique au Conseil supérieur des invalides de guerre, anciens combattants et victimes de guerre qui doit se prononcer sur toute initiative réglementaire en la matière.

 

22.03  Isabelle Poncelet (cdH): Monsieur le ministre, je vous remercie. Je vous encourage à poursuivre cette initiative sans tarder. Les victimes, même si elles sont de moins en moins nombreuses, espèrent une indemnisation.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 17.54 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.54 uur.