Commissie
voor de Infrastructuur, het Verkeer en de Overheidsbedrijven |
Commission de l'Infrastructure, des Communications et
des Entreprises publiques |
van Dinsdag 5 mei 2015 Voormiddag ______ |
du Mardi 5 mai 2015 Matin ______ |
De vergadering wordt geopend om 10.18 uur en voorgezeten door de heer Jef Van den Bergh.
La séance est ouverte à 10.18 heures et présidée par M. Jef Van den Bergh.
01 Vraag van de heer Peter Dedecker aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de herziening van de dataretentiewet" (nr. 3102)
01 Question de M. Peter Dedecker au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "la révision de la loi sur la rétention de données" (n° 3102)
01.01 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de minister, de Europese richtlijn 2006/24 over dataretentie heeft de voorbije jaren een stevig debat losgeweekt over de reikwijdte van de privacybescherming.
U weet dat zij in april 2014 door het Europees Hof werd vernietigd. Men vond ze immers disproportioneel. Kort voordien, in juli 2013, is die richtlijn wel omgezet naar Belgisch recht. Na de vernietiging van de richtlijn werd onze nationale wet evenwel in stand gehouden in afwachting van een nieuwe Europese richtlijn over dataretentie. Op 12 maart 2015 heeft Europees commissaris Dimitris Avramopoulos bekendgemaakt dat de Europese Commissie ter zake geen wetgevend initiatief zal nemen. Er komt dus geen nieuwe Europese dataretentierichtlijn waaraan onze wetten moeten conformeren.
De Europese lidstaten zijn nu vrij een nationaal beleid te ontwikkelen. Dat schept natuurlijk mogelijkheden om enkele omstreden en verrijkende bewaarverplichtingen en toegangverplichtingen te herzien. Vooral die laatste zijn het grootste probleem.
Ik heb voor u een aantal vragen.
Ten eerste, bent u bereid de dataretentieverplichtingen voor telecomoperatoren te herzien? U weet dat er een rechtszaak tegen de wet loopt. Ik heb uiteraard uw collega, de heer Tommelein, hier al eerder over bevraagd, maar van hem kreeg ik een enerzijds-anderzijdsantwoord. Misschien overweegt hij een partijswitch?
U hebt al aangetoond een iets consequentere liberaal te zijn en niet te wachten op een veroordeelding door een rechtbank. U hebt opgetreden inzake de onafhankelijkheid van het BIPT. Bent u ook van plan de vernietiging van de dataretentiewet, en van een beschamende situatie voor ons land, af te wachten? Of zult u proactief en liberaal handelen?
Ten tweede, in uw beleidsnota omschreef u de beveiliging van de persoonlijke levenssfeer als een uitgangspunt voor uw beleid. Hoe zult u dit toepassen op het wegvallen van de Europese retentieverplichtingen?
Ten derde, wat zijn uw beleidsdoelstellingen inzake bewaarplicht in het algemeen? Wil u ze afzwakken om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer te versterken en de administratieve lasten voor de telecomoperatoren te verlagen? Of hebt u andere doelstellingen voor ogen? Ik verwijs specifiek naar uw uitlatingen over een level playing field voor de telco’s en de top players.
01.02 Minister Alexander De Croo: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Dedecker, zoals u zelf heeft aangegeven is er momenteel een beroep tot vernietiging van de Belgische dataretentiewetgeving hangende bij het Grondwettelijk Hof. Een uitspraak in deze zaak wordt binnenkort verwacht en ik wil deze afwachten om samen met de minister van Justitie te bekijken op welke manier de wet moet worden herzien. Commissaris Avramopoulos heeft bovendien aangekondigd een consultatieronde te houden. Ook dit is een element waarmee wij rekening moeten houden.
Ik kom dan tot uw tweede vraag. De door de operatoren bewaarde gegevens zijn altijd al onderworpen geweest aan de vigerende Belgische wetgeving op het vlak van gegevensbescherming en bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Op dat vlak zal de op stapel staande nieuwe Europese richtlijn voor gegevensbescherming een impact hebben op de Belgische regelgeving, en de bescherming van de door de operatoren bewaarde gegevens zal nog worden versterkt.
Ten derde, het kader waarbinnen de gerechtelijke diensten een beroep kunnen doen op de gegevens die door de operatoren worden bewaard, is strikt omkaderd door het Wetboek van strafvordering en het Strafwetboek. Het is niet de bedoeling nieuwe wetsbepalingen voor te stellen die het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer aantasten, de controle van de rechterlijke macht of de inlichtingentechnieken op het internet afzwakken, of – nog minder – om erg ingrijpende inlichtingenpraktijken bij de operatoren in plaats te stellen.
01.03 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik ga niet meteen akkoord met een element in uw antwoord. U zegt dat de toegang tot die data zeer strikt omkaderd is. Dat klopt niet altijd helemaal. Ook de Veiligheid van de Staat heeft toegang tot die gegevens zelfs al werd dit niet gevraagd door de oorspronkelijke Europese richtlijn. Wij gaan met andere woorden verder dan die ondertussen vernietigde Europese richtlijn. We merken dat de Veiligheid van de Staat naast haar wettelijke praktijken ook nog spionnen in dienst heeft, maar dat is een andere discussie.
Ik meen dat in beide gevallen – de toegang tot de gegevens en het gebruik van spionnen – eens ernstig moet worden gekeken naar de gangbare praktijken en ons wetgevende kader. Wij moeten daarvoor de uitkomst van de rechtszaak niet afwachten. Wij kunnen nu reeds de regelgeving wat terugschroeven en ietsje liberaler maken.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Collega Geerts zal iets later aanwezig zijn.
De samengevoegde vragen nr. 3176 van de heer Blanchart en nr. 3306 van de heer Dedecker moeten worden ontkoppeld. Vraag nr. 3176 van de heer Blanchart wordt samengevoegd met vraag nr. 3532 van mevrouw Cassart-Mailleux.
02 Vraag van de heer Peter Dedecker aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de Waalse belasting op masten voor mobiele telefonie" (nr. 3306)
02 Question de M. Peter Dedecker au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "la taxe wallonne sur les pylônes de téléphonie mobile" (n° 3306)
02.01 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de minister, het Waals Gewest verplicht telecomoperatoren sinds vorig jaar een taks tot 8 000 euro per jaar te betalen voor elke pyloon of mast met antennes voor mobiele communicatie. De gemeenten kunnen daar nog een schep bovenop doen voor de eigen kas. Ondertussen zijn er in Wallonië 120 gemeenten die dat ook doen. Natuurlijk kunnen er ook nog elk moment bijkomen. U weet dat er in Wallonië ongeveer 4 000 sites met gsm-masten zijn. U kunt dus ook berekenen welke gigantische belasting op telecom die mogelijk teweegbrengen.
Een aantal operatoren heeft daarvoor al een provisie van 42,5 miljoen euro aangelegd – dat is geen kattenpis, zou mijn collega uit de Senaat zeggen – en stapte vorig jaar dan ook naar het Grondwettelijk Hof om de heffing te laten vernietigen. De operatoren zullen die kosten uiteraard ook moeten doorrekenen aan hun klanten. De tariefstructuur is nationaal. Ook de Vlaamse klanten zullen op die manier dus mee moeten betalen aan die Waalse belasting. Daarnaast is de taks resoluut in strijd met het streven van de huidige en de vorige regering naar lagere tarieven en met uw beleidsvisie inzake de ontwikkeling van de digitale economie, waarvoor een alomtegenwoordig betaalbaar mobiel internet essentieel is, zoals u al eerder verklaarde.
Dit is geen nieuw dossier. Ik heb er begin 2014 al vragen over gesteld aan uw voorganger, maar die bleven toen onbeantwoord. Daarom pik ik de draad op en kom ik bij u aankloppen.
De Europese regels verbieden een belasting op infrastructuren voor telecom. Hongarije werd op die manier aangesproken, nadat het een speciale belasting op de telecomoperatoren had ingesteld. Ik verwijs daarvoor naar het Europees persbericht IP/11/308. In hoeverre stelt ons land zich, door de beslissing van het Waals Gewest, kwetsbaar op voor kritiek of zelfs een dagvaarding door de Europese Commissie?
Werd daarover door de vorige federale regering overlegd met de Waalse regering? Is die kwestie in het Overlegcomité gekomen? Wat werd daar besproken?
In hoeverre ziet u die maatregel als strijdig met uw beleid? Het zou mij verbazen, mocht u die niet tegenstrijdig met uw beleid achten.
Artikel 170, § 4, van onze Grondwet biedt de mogelijkheid om de gemeentelijke belastingautonomie in te perken "voor de uitzonderingen waarvan de noodzakelijkheid blijkt". In hoeverre werden die belasting en een mogelijke inperking van de gemeentelijke belastingautonomie al getoetst aan het noodzakelijkheidscriterium? Men kan daarin zeer ver gaan. Het criterium gaat onder meer over conformiteit met de Europese richtlijnen en het algemeen beleid.
Welke mogelijkheden ziet u nog om een einde te maken aan die absurde belasting? Welke initiatieven hebt u daarvoor genomen? Welke initiatieven heeft uw voorganger daarvoor genomen? Welke initiatieven zult u nog nemen?
02.02 Minister Alexander De Croo: Er zijn honderden gemeenten die een belasting op masten en pylonen heffen, hetzij via een gemeentelijk belastingreglement, vooral in Brussel en Vlaanderen, hetzij via gemeentelijke opcentiemen, vooral in Wallonië. Het totale bedrag voor Proximus bedraagt ongeveer 8,2 miljoen. Verder kunnen provincies alsook de Gewesten bijkomende belastingen heffen op masten en pylonen. Op basis van de huidige wetgeving bedraagt de totale impact voor Proximus ongeveer 20 miljoen euro.
De mobiele operatoren Base en Mobistar bevestigen elk van deze aanslagen systematisch aan te vechten, Proximus tevens indien en voor zover er juridische argumenten voorhanden zijn. De operatoren betwisten de aanslagen op basis van de artikelen 97 en 98 van de wet van 21 maart 1991. Het komt de bevoegde jurisdicties toe om zich ten gronde uit te spreken over de geuite bezwaren.
De Belgische Staat heeft opgetreden als tussenkomende partij in het beroep dat door de mobiele operatoren werd ingesteld bij het Grondwettelijk Hof. Rekening houdend met de hangende procedure is het niet gepast om in detail te treden over de door de federale overheid ingeroepen argumenten.
Tussen 2005 en 2008 heeft de provincie Antwerpen een gelijkaardige belasting toegepast. Het Hof van Justitie heeft op 4 september 2014 in de zaak van de provincie Antwerpen tegen Belgacom en Mobistar gezegd dat dergelijke belasting strookt met het EU-recht. Volgens het Hof heeft de Europese machtigingsrichtlijn betrekking op de voorwaarden voor het verkrijgen van vergunningen door operatoren en het gebruik van bijvoorbeeld radiofrequenties en -nummers. De provinciale belasting wordt niet geheven op het verlenen van vergunningen en valt dus buiten de werkingssfeer van de richtlijn.
Tenslotte, in toepassing van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 ter hervorming der instellingen behoort de bevoegdheid inzake de gemeentelijke reglementering tot de Gemeenschappen en de Gewesten. Ik plan overleg met de Gewesten om hen erop te wijzen dat een dergelijke belasting nefast is voor verdere investeringen in netwerkuitrol.
02.03 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
De Belgische Staat is daar dus tussenkomende partij. Dat is nieuw voor mij. Ik meen dat dit een goede zaak is.
Een ding hebt u blijkbaar wel over het hoofd gezien ofwel heb ik het niet goed gehoord. Is daar in het verleden overleg over geweest in het Overlegcomité? Misschien heb ik dat gemist in uw antwoord.
02.04 Minister Alexander De Croo: Niet dat ik weet. Ik zou het eens moeten onderzoeken. Ik heb daar in elk geval de voorbije drie à vier jaar niets van gezien.
02.05 Peter Dedecker (N-VA): Het is natuurlijk een zeer vreemde situatie dat als een Gewest een dergelijke maatregel oplegt die eigenlijk sterk in conflict is met het beleid inzake telecom van de federale regering men zelfs de federale loyauteit niet hanteert om dat naar het Overlegcomité te brengen en te bespreken. Dat is zeer betreurenswaardig. Ik kijk uit naar verder overleg vanuit uw zijde.
L'incident est clos.
03 Vraag van de heer Werner Janssen aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het start-upmanifest" (nr. 3480)
03 Question de M. Werner Janssen au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le manifeste en faveur des start-ups" (n° 3480)
03.01 Werner Janssen (N-VA): Mijnheer de minister, mijn vraag werd een maand geleden voor minister Borsus ingediend, aangezien start-ups als micro-ondernemingen binnen het juridische kader voor de kmo’s opereren.
Ondertussen zijn een deel van mijn vragen reeds beantwoord door de communicaties na de begrotingscontrole en het Digital Belgium Plan. Desondanks blijven verschillende vragen heel pertinent voor startende ondernemers en kmo’s, zowel digitale als andere.
Op 23 oktober 2013 presenteerden vooraanstaande Europese webondernemers en geslaagde pioniers van start-up communities een manifest aan de EU-leiders. In dat document geven zij aan op welke manier Europa zich aan het digitale tijdperk moet aanpassen en op welke manier beleidsmakers op elk niveau en in elk land het innovatie- en groeiklimaat kunnen verbeteren. Aparte lidstaten volgden het initiatief. Onder andere Nederland, Spanje, Griekenland en het Verenigd Koninkrijk hebben reeds een dergelijk manifest geschreven.
Ook in België werd op 12 maart 2015 een dergelijk manifest voorgesteld. De ambitie is op vijf jaar tijd zowat 100 000 jobs te creëren. Aangezien onze economie grote nood heeft aan dergelijke ambitie, moet de overheid die ten volle ondersteunen.
In een rapport dat op 11 maart 2015 werd gepubliceerd, wordt voorgerekend dat meer digitalisering van onze economie en onze samenleving België tegen 2020 voor ongeveer 10 miljard euro extra groei kan opleveren.
In het start-upmanifest formuleert de technologiesector onder andere de hiernavolgende voorstellen: een nieuwe vennootschapsstructuur die start-ups toelaat eenvoudig te starten en flexibel aan te werven; een beperkte sociale bijdrage en belastingen, zolang geen winst wordt gemaakt, waardoor de start-up beter beschermd wordt tot het bijdragen aan de maatschappij; richtlijnen voor overheden om meer aan te kopen bij start-ups in plaats van enkel bij grote namen; opleidingen om talenten te ontdekken en het promoten van het mee investeren van burgers in start-ups.
Hier werd reeds actie ondernomen via de aangekondigde stimuli in de personenbelasting en via het faciliteren van crowdfunding, wat wij uiteraard ten volle ondersteunen.
Het eerste deel over de vennootschapsstructuur blijft echter heel pertinent. Startende ondernemers zien immers vaak het bos door de bomen niet meer door de administratieve regeltjes en de erg strikte arbeidsregels en sociale regels bij aanwervingen. Die regels zijn uiteraard heel belangrijk, maar wij moeten ook begrijpen dat de financiële en juridische lasten, die dergelijke regels met zich brengen, voor startende ondernemers een grote belemmering kunnen zijn.
Ondernemers hebben, ten eerste, geen tijd daarvoor, omdat zij terecht obsessief aan de kwaliteit van hun product werken. Ten tweede, een startende onderneming heeft daarvoor geen geld. Zij heeft immers meestal vooral schulden tijdens de startfase.
Hoe kunnen wij dus voor hen de zaken vereenvoudigen, zodat de overheid opnieuw mensen kan stimuleren, om te ondernemen in plaats van hen af te schrikken?
Hoe kan een overheid bij overheidsopdrachten en leveringen meer kansen aan kleine ondernemingen geven? De Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk kunnen ons op dat vlak als voorbeeld dienen. Opleidingen zijn uiteraard vooral een regionale bevoegdheid, maar programmeurs leren levenslang.
De bedoeling is uiteraard dat succesvolle
start-ups snel doorgroeien tot echte kmo's. Veel faciliterende maatregelen
dienen in dat kader te worden genomen. Daarmee is voor u een belangrijke
verantwoordelijkheid weggelegd, maar de maatregelen die moeten worden voorgesteld
en genomen, zullen uiteraard door verschillende ministers moeten worden
uitgewerkt.
Welke contacten hebt u reeds gehad met startups.be met betrekking tot
het voorgestelde manifest? U hebt daarop ondertussen al een antwoord gegeven,
maar minister Borsus nog niet.
Met welke andere spelers hebt u reeds gesproken? Wat zijn uw
bevindingen? Indien zulke gesprekken nog moeten volgen, wanneer zullen ze
plaatsvinden?
Heeft minister Borsus reeds met de verschillende bevoegde ministers
contact over het onderwerp gehad? Hoe stemt hij zijn geplande
beleidsmaatregelen af met de andere bevoegde ministers? Welke input heb u als
minister bevoegd voor de digitale agenda, gehad in zijn beleidsplannen? Welk
overleg plant u met de andere bevoegde ministers, volgens welke tijdstabel, en
met welke verwachte concrete uitkomst?
Welke te volgen weg stelt u voor om maatregelen uit te werken? Tegen
wanneer wilt u klaar zijn met het totale pakket om aan de noden van de sector
van digitale start-ups tegemoet te komen? Wanneer mogen we een volgende golf
aan faciliterende maatregelen verwachten? Binnen welk tijdskader werkt u?
Hoe wordt dat alles in het kmo-plan en crowdfunding voor kmo's ingepast? Aan welke concrete maatregelen ten gunste van digitale starters mogen we ons in die plannen verwachten?
03.02 Minister Alexander De Croo: De voorzitter van startups.be, Karen Boers, is lid van Digital Minds. Op de tweede vergadering van Digital Minds werd het start-upmanifest officieel aan mij overhandigd.
Tegelijk met de discussie van Digital Minds hebben wij op mijn kabinet ontmoetingen gehad met 200 spelers in het digitale ecosysteem, waaronder ondernemers, investeerders, incubators, consultants en grote bedrijven.
De bevindingen van die discussie hebben ons veel geholpen om Digital Belgium voor te bereiden. Het is een actieplan van de federale regering dat de digitale langetermijnvisie voor ons land schetst en vertaalt in duidelijke ambities. Aan de hand van vijf heldere inhoudelijke prioriteiten willen wij de positie van België op de digitale kaart versterken.
Dat plan werd op 20 april voorgesteld. Wij willen zo snel mogelijk van de planning naar de implementatie gaan.
Het start-upplan bevat vier concrete maatregelen: de tax shelter/starterskorting voor starters, de promotie van crowdfunding, lagere loonkosten voor jonge ondernemingen en een investeringsaftrek voor digitale investeringen.
De minister van Werk heeft een gelijkaardig initiatief genomen om voor de zomer een regeling uit te werken voor nachtarbeid om ervoor te zorgen dat wij competitief zijn met onze buurlanden.
Voor de implementatie van Digital Belgium zal ik zeer vaak in contact staat met mijn andere collega’s van de federale regering. Het merendeel van de elementen in het start-upplan zijn fiscale maatregelen. Daarvoor heb ik op een zeer constructieve en productieve manier kunnen samenwerken met de minister van Financiën Van Overtveldt.
Vannamiddag stel ik samen met Willy Borsus de lancering van het e-commerceplatform voor. Het betreft een permanent overlegplatform met de sector, dat zal nagaan op welke manier wij onze wetgeving moeten aanpassen. Ik heb ook een frequent contact met de heer Theo Francken met betrekking tot open data.
Ik heb ook contact gehad met de Gewesten en Gemeenschappen. Twee weken geleden zat ik samen met mijn collega’s bevoegd voor onderwijs, Hilde Crevits, Joëlle Milquet en Harald Mollers, over de manier waarop Digital Belgium zich kan inschakelen in de versterking van digitale vaardigheden in ons onderwijs.
Wanneer zal het plan afgewerkt zijn en wat zijn de volgende stappen?
Ons idee is geweest om een beetje als een start-up te werken, namelijk: heel snel uitwerken wat de visie is en wat de domeinen zijn waarin wij werken en om zo snel mogelijk over te gaan van de planningfase naar de implementatiefase. Een eerste pakket zat in het start-upplan en er zullen tijdens de zomer op het gebied van uitrol van snelle-internetinfrastructuur nog bijkomende stappen komen. Eigenlijk moet men ervan uitgaan dat wij tijdens de hele legislatuur met initiatieven zullen blijven komen; sommigen zijn reeds in het plan opgenomen, andere, die over twee jaar misschien zeer belangrijk worden, nog niet.
De structuur zal zeker nog evolueren in de komende jaren. Ik speel daarin inderdaad een coördinerende rol. Voor sommige aangelegenheden, zoals telecom, ben ik bevoegd, terwijl ik voor andere aangelegenheden zal samenwerken met de minister van Financiën, respectievelijk de Gewesten en Gemeenschappen. Ik ben blij te horen dat in elk geval op het gebied van onderwijs men absoluut vragende partij is om samen te werken, dat is een zeer goede evolutie.
03.03 Werner Janssen (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord.
Ik vind dat er in de regering goed wordt samengewerkt, u hebt heel veel contacten gelegd met de andere ministers. Wij zijn op de goede weg en moeten echt inzetten op de jobs die wij daarmee kunnen creëren. Ik wens u veel succes en wij zullen de komende jaren wel zien waar het schip aanlegt.
Het incident is gesloten.
- M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "la suppression des boîtes aux lettres rouges en Belgique" (n° 3176)
- Mme Caroline Cassart-Mailleux au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "la suppression des boîtes rouges par bpost" (n° 3532)
- de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "het uit de roulatie halen van rode brievenbussen in België" (nr. 3176)
- mevrouw Caroline Cassart-Mailleux aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "het weghalen van de rode brievenbussen door bpost" (nr. 3532)
04.01 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, en 2007, il y avait encore 14 200 boîtes aux lettres rouges en Belgique. Fin 2013, il en restait 13 187, ce qui correspond à une suppression de 140 boîtes chaque année. Aujourd'hui, il en resterait un peu plus de 13 000. Cette diminution irait de pair avec la baisse du courrier.
En effet, on utilise de plus en plus la voie électronique et de moins en moins le papier. En 2014, bpost aurait enregistré une baisse de 4,4 % du courrier (par rapport à 2013) et s'attend à une nouvelle baisse pour 2015. Avec un peu plus de 13 000 boîtes, bpost se vante de respecter son contrat de service public, à savoir de conserver au moins une boîte par commune d'avant fusion (il y en avait 2 359, contre 589 actuellement).
L'entreprise tente aussi de respecter deux autres critères: en milieu rural, 90 % de la population doit trouver une boîte tous les 1 500 mètres; en ville, c'est une boîte tous les 500 mètres. Toutefois, il paraît primordial de maintenir un service public pour les personnes n'utilisant pas le courrier électronique, comme les personnes plus âgées et les personnes à faibles revenus.
Dès lors, monsieur le ministre, tiendrez-vous compte de la problématique du maintien des boîtes rouges lors de la rédaction du prochain contrat de gestion? Des efforts seront-ils réalisés pour maintenir un service public, et donc les boîtes rouges?
04.02 Caroline Cassart-Mailleux (MR): Monsieur le président, monsieur le ministre, beaucoup de choses ont déjà été dites.
Il est vrai qu'en 2007, on comptait 14 200 boîtes aux lettres rouges. Ce chiffre est en diminution. Selon bpost, celle-ci serait due au fait que le courrier électronique prend le dessus sur le courrier postal. Il existe donc une raison objective.
En revanche, le porte-parole de bpost affirme vouloir maintenir le nombre actuel de boîtes aux lettres, et donc ne plus en supprimer. Il ne faut pas oublier que bpost est une entreprise de service public. Par conséquent, deux critères doivent être respectés: le premier est d'avoir une boîte aux lettres par commune et le second d'en avoir une tous les 1 500 mètres en zone rurale et tous les 500 mètres en zone urbaine.
Monsieur le ministre, pouvez-vous me confirmer le souhait de ne plus supprimer de boîtes pour l'année 2015?
Êtes-vous en mesure de me confirmer que bpost respecte les deux critères énoncés ci-dessus? Existe-t-il des contrôles en ce domaine?
Lorsqu'une boîte aux lettres est supprimée par manque d'utilisation par exemple, réorganisez-vous toutes les boîtes aux lettres aux alentours afin de poursuivre le respect du critère de proximité?
La suppression de 140 boîtes a-t-elle une répercussion sur l'emploi au sein même de l'entreprise? À l'instar des boîtes aux lettres, d'autres bureaux de poste seront-ils supprimés?
Je vous remercie de faire le point sur ce dossier.
04.03 Alexander De Croo, ministre: Monsieur le président, je tiens à vous rappeler que les seules dispositions réglementaires concernant les boîtes aux lettres rouges sont incluses dans la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques, notamment à l'article 142, et non pas dans le contrat de gestion.
Les critères de distance adoptés par bpost visaient à ce qu'au moins 90 % de la population dispose d'une boîte à moins de 500 mètres en zone urbaine et 1 500 mètres en zone rurale. Ces critères choisis par bpost sont purement indicatifs et ne sont pas contraignants. Aujourd'hui, avec un réseau d'environ 13 000 boîtes aux lettres rouges, bpost répond très largement à ses obligations légales.
bpost opère dans un environnement en constante évolution, marqué entre autres par des volumes de courrier en déclin. Afin de gagner en efficacité et en productivité et ainsi assurer la viabilité financière, bpost est contrainte d'adapter son organisation en permanence. Depuis dix ans, de nombreux changements sont déjà intervenus à divers niveaux de l'entreprise, y compris le réseau des boîtes aux lettres. À la suite de cette stratégie, le nombre d'emplois dans l'entreprise a également diminué.
Le réseau est régulièrement adapté au volume de courrier selon les critères suivants. Premièrement, le taux d'utilisation. bpost ne retire que des boîtes aux lettres très peu voire pas du tout utilisées. Deuxièmement, l'accessibilité du réseau et du service et la bonne répartition géographique.
En ce qui concerne le réseau de bureaux de poste, il va de soi que bpost doit respecter les dispositions légales et réglementaires qui prévoient que le réseau de détail de bpost comprend au moins 1 300 points de services postaux. En outre, bpost assurera une présence postale d'au moins 650 bureaux de poste tout en garantissant au moins un bureau de poste dans chacune des 589 communes. Au minimum, 95 % de la population doit avoir accès à un point de service postal offrant l'assortiment de base dans les 5 kilomètres et au moins 98 % de la population dans les 10 kilomètres par route.
04.04 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.
Bien entendu, le souci de la rentabilité nous importe tous car il est le principal garant de l'emploi dans la société bpost mais ce critère ne doit pas être le seul à guider l'organisation de la société. Ces dernières années, en ce qui concerne bpost, les dividendes ont augmenté considérablement. Il ne faut pas sacrifier la notion de service public, notamment dans la dimension de proximité que la poste peut avoir particulièrement dans les zones rurales. L'adaptation n'est pas tout à fait ce qui est prétendu, à savoir dans le fait de trouver une boîte aux lettres tous les 1 500 mètres. En effet, je pense, par exemple, à la commune de Bertogne en province de Luxembourg qui compte 21 villages disséminés sur 9 000 hectares. Les citoyens doivent parcourir plusieurs kilomètres pour poster une lettre. Il y a la règle générale et des cas particuliers qui font qu'un citoyen n'est pas toujours égal à un autre par rapport à un service en fonction de cette notion de rentabilité.
04.05 Caroline Cassart-Mailleux (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour le caractère tout à fait complet de votre réponse.
Je vous remercie également d'avoir clarifié certaines choses qui étaient erronées par rapport au contrat de gestion.
Vous dites que c'est un service public qui doit pouvoir s'adapter. Il faut en effet avoir un service public moderne. Il faut un équilibre entre le service et la direction que l'on doit prendre. On sait que les mails et autres font diminuer le courrier postal. C'est un enjeu pour demain mais il faut évidemment avoir un bon équilibre entre les deux.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
Monsieur le président, comme je suis attendue en commission de l'Économie où le quorum est demandé, je souhaite transformer ma question n° 3534 en question écrite.
Le président: Il en sera ainsi.
05 Question de M. Philippe Blanchart au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "l'évolution des activités 'Mail' dans les communes en zones rurales" (n° 4104)
05 Vraag van de heer Philippe Blanchart aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de evolutie van de mailactiviteiten in landelijke gemeenten" (nr. 4104)
05.01 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, lors de la réunion de commission du 28 avril, vous avez déclaré que, s'agissant de son réseau Retail, bpost garantirait une présence postale sous la forme d'au moins un bureau dans chacune des 589 communes. Nous en sommes rassurés.
Cette mission sera donc remplie à Thuin, Lobbes et Charleroi. Vous nous avez cependant précisé qu'une distinction devait être observée entre les activités Retail et Mail.
Par conséquent, monsieur le ministre, j'aimerais vous poser les questions suivantes. Comment évolueront les activités Mail dans les communes situées en zone rurale? Qu'en est-il, notamment, de la situation à Thuin et Lobbes? Un regroupement dans les "mail centers" comme celui de Beaumont est-il prévu?
05.02 Alexander De Croo, ministre: Monsieur Blanchart, le plan stratégique "Vision 2020" doit permettre à bpost d'adapter son organisation le plus efficacement possible à l'évolution de la baisse des volumes, en générant des économies d'échelle au niveau de l'infrastructure sans pour autant affecter la qualité du service à la population et ainsi maintenir une situation financière saine pour l'entreprise.
C'est ainsi que les bureaux distributeurs seront regroupés dans 60 "mail centers". Chaque "mail center" sert de plaque tournante pour la collecte et la distribution du courrier ainsi que pour les paquets dans différentes communes.
Ainsi, le "mail center" de Beaumont joue ou jouera ce rôle dans les communes de Froidchapelle, Chimay, Sivry-Rance, Beaumont, Thuin, Lobbes, Erquelinnes, Merbes-Le-Château et Momignies.
Il s'agit d'une réorganisation interne qui n'aura aucun impact sur la qualité du service. La collecte et la distribution quotidienne du courrier ainsi que la distribution avancée des journaux, du courrier des administrations et des entreprises sont et resteront garantis sur l'ensemble du territoire du pays, y compris les communes en zone rurale.
05.03 Philippe Blanchart (PS): Monsieur le ministre, je vous remercie pour vos réponses.
Nous voilà donc rassurés quant au maintien de la qualité du service! J'espère que les travailleurs occupés dans ces zones pourront conserver leur emploi.
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer David Geerts aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de verdubbeling van het aantal cyberincidenten in België" (nr. 3013)
06 Question de M. David Geerts au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "la multiplication par deux du nombre de cyber-incidents en Belgique" (n° 3013)
06.01 David Geerts (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de voorbije weken en maanden kon men heel wat lezen over de impact van cyberincidenten, met cijfers erbij. Deze aangelegenheid werd in de commissie ook al besproken met mevrouw Leroy.
De concrete aanleiding tot deze vraag was de stelling van het CERT.be dat het aantal cyberincidenten in 2014 verdubbelde ten opzichte van 2013, namelijk 822 gevallen per maand tegenover 339. Het CERT.be werd destijds aan de kanselarij van de eerste minister toegevoegd omwille van de coördinatie.
Ook daar vermoedt men dat het werkelijke aantal incidenten hoger ligt, maar dat er nog een weg moet worden afgelegd inzake het melden ervan. Ik had graag vernomen welke acties er precies gebeuren met betrekking tot de melding bij het CERT.be.
De verdubbeling van het aantal gevallen zal wellicht te maken hebben met een betere bekendheid, maar een van de opmerkingen was dat tal van incidenten nog niet worden gemeld. Betere promotie is dus noodzakelijk.
Welke extra maatregelen zullen er worden genomen om cyberincidenten in te dijken?
Het staat niet in de ingediende vraag, maar ik herinner mij dat op het einde van de vorige legislatuur in dit Huis de intentie bestond om de commissies voor de Infrastructuur, Binnenlandse Zaken en Landsverdediging samen te laten vergaderen omdat wij toen, naar aanleiding van het hacken van Belgacom, problemen kenden inzake cyberveiligheid. Hoe werd er destijds omgegaan met het dringend karakter van deze zaak? Toen werd gesteld dat het misschien goed was om over een echt cyberagentschap te beschikken en dit dus uit te werken.
Dit staat niet in de schriftelijke neerslag van mijn vraag, maar ik neem aan dat u dit kunt meenemen in uw antwoord.
06.02 Minister Alexander De Croo: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Geerts, alle meldingen die het CERT.be bereiken, worden aan een selectieproces onderworpen. Op basis van de aard, de ernst, de gevoeligheid, de mogelijke gevolgen, de betrouwbaarheid van de bron en de frequentie van de melding, wordt beslist of het incident verder behandeld wordt. Een behandeling kan bestaan uit een verdere analyse van het probleem, of informeren en overleggen met derden, waaronder bijvoorbeeld CERT-teams in het buitenland, of gecoördineerde acties ondernemen, of de publicatie van een rapport of waarschuwing via de beschikbare kanalen. Bij een impact voor het grote publiek verloopt de communicatie via safeonweb.be.
Het CERT.be werkt aan een grotere bekendheid via de media, door persberichten, het schetsen van de context enzovoort, via de eigen website en sociale media, via presentaties op cyberconferenties, maar ook door de deelname aan initiatieven als bijvoorbeeld de cybersecuritycoalitie of door samenwerking met andere partijen als bijvoorbeeld Child Focus.
Het CERT.be wordt versterkt om te kunnen reageren op meer incidenten. Voorts werkt het CERT.be aan een studie over het opzetten van een nationaal detectienetwerk.
U stelde een bijkomende vraag over het cybersecuritycenter, maar dat behoort tot de bevoegdheid van de eerste minister. Als ik het goed voorheb, loopt momenteel de rekrutering van personeelsleden. Het cybersecuritycenter mag niet enkel gezien worden als een nieuw, bijkomend orgaan, maar vooral als een orgaan dat coördineert tussen de verschillende entiteiten die tegenwoordig met cybersecurity bezig zijn. Daarin speelt, zoals u weet, het CERT.be een rol, maar er is ook de Federal Computer Crime Unit, de Veiligheid van de Staat, de militaire inlichtingendiensten enzovoort. Heel wat mensen zijn daarmee bezig. Een betere coördinatie zal zeker leiden tot een betere bescherming.
06.03 David Geerts (sp.a): Mijnheer de minister, ik denk inderdaad dat die coördinatie er moet komen. Dat merkte ik al op het moment dat ik mijn vragen indiende. Naast het FCCU kreeg ik toen een reactie binnen van Binnenlandse Zaken, van eCops, waar vandaag bijna niemand zit. Als ik alle cijfers samenvoeg die ik heb kunnen vinden van mensen die met cyberveiligheid bezig zijn, dan gaat het eigenlijk om een grote economische sector. Daarin is coördinatie volgens mij noodzakelijk en dat moet inderdaad verder uitgewerkt worden.
Ik zal mijn vragen daarover aan de eerste minister stellen.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer David Geerts aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de 'Easy Switch' en de campagne 'Durf vergelijken'" (nr. 3436)
07 Question de M. David Geerts au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "'l'Easy Switch' et la campagne 'Osez comparer'" (n° 3436)
07.01 David Geerts (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag volgt op de hoorzitting met het BIPT in deze commissie en op een aantal opvolgingsartikels die ik hieromtrent heb gevonden.
Een van de elementen was dat slechts 31 % van de consumenten zou zijn veranderd van telecomoperator. Tijdens de vorige legislatuur hebben wij de wetgeving aangepast om de consument toe te laten een betere vergelijking te maken met de “Durf vergelijken”-campagne en de Easy Switch, omdat we de mening toegedaan waren dat die markt op een bepaald moment gesloten was en er wettelijke maatregelen moesten worden genomen voor de consument.
Tijdens de hoorzitting werd gezegd dat België in Europa aan de top staat wat gsm en mobiel netwerk betreft, maar dat er in de toekomst een probleem kan rijzen door digitale televisie en het aanbieden van packs. Wie overweegt om in huis opnieuw aansluitingen te laten maken, moet gaten in de muur laten boren en dergelijke, en laat het dan maar zo. Dat maakt dat die markt nog onvoldoende open is.
In Nederland bestaat een systeem waar men met een smartcard gemakkelijker van de ene operator naar de andere kan overstappen, ietwat vergelijkbaar met een gsm-simkaart. Het is iets moeilijker, maar voor smart-tv’s die over een digitale videorecorder beschikken, zou dat eventueel een opstap kunnen zijn voor de Easy Switch.
Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen.
In welke mate is de kennis van het Nederlandse systeem, waar wordt gebruikgemaakt van smartcards, hier aanwezig? Is het BIPT daarvan op de hoogte?
Tijdens de vorige legislatuur werden in 2013 en 2014 de “ Durf vergelijken”-campagnes opgestart. Hoeveel mensen hebben in die jaren gebruikgemaakt van de tariefsimulatoren? Hoeveel nummeroverdrachten vaste telefonie en mobiele telefonie waren er in 2012, 2013 en 2014?
Zullen de “Durf vergelijken”-campagnes worden voortgezet? Is in budget voorzien om die markt voldoende in beweging te krijgen, zeker gelet op hetgeen hier vandaag ook aan de agenda staat, namelijk het mogelijke gevaar van een zekere vorm van oligopolie?
Welke projecten lopen er om het overstappen naar een andere operator gemakkelijker maken? In welke timing is voorzien? Wat zou de impact zijn voor de consumenten?
07.02 Minister Alexander De Croo: Mijnheer Geerts, om van tv-operator te veranderen heeft men in Nederland, net zoals in België, een nieuwe smartcard en een nieuwe decoder nodig. Het enige verschil tussen beide landen bestaat erin dat men in Nederland een uitgebreide keuze heeft uit een aantal gecertificeerde decoders, terwijl in België Proximus en de kabeloperatoren slechts een of twee decoders aanbieden. Geen enkele van de in Nederland door KPN aangeboden decoders kan worden gebruikt op een kabelnetwerk. Tv-decoders op de kabelnetwerken of op het telefoonnetwerk verschillen grondig omdat zij gebruikmaken van verschillende technologieën.
De mogelijkheid om een universele tv-decoder te ontwikkelen, werd door professor Erik Dejonghe onderzocht in opdracht van het BIPT. De studie concludeert dat de ontwikkeling van een universele decoder zeer duur is en zal resulteren in een vertraging van de innovatie en niet zal leiden tot het bevorderen van de concurrentie. Het is daarom niet de aangewezen weg.
Sommige smart-tv’s hebben een ingebouwde decoder zodat men met een smartcard kan werken. Dergelijke innovaties zullen de afzonderlijke decoder vervangen. De CI-kaart gebruiken is vandaag dus al mogelijk. Ik denk dat Telenet dit aanbiedt. De standaard die vandaag bestaat, is echter niet bruikbaar op de kopernetwerken. Het is echter een evolutie die zeer snel plaatsgrijpt.
Wat het aantal raadplegingen van de tariefsimulator betreft, waren er in 2012 157 484 bezoeken en in 2013 817 956 bezoeken. De campagne “Durf vergelijken” vond plaats in november 2013 en heeft voor een piek van 389 956 bezoeken tijdens die maand gezorgd. In 2014 waren er 302 428 bezoeken.
Ik kom tot uw vraag inzake het aantal nummers dat tijdens de voorbije drie jaar werd overgedragen. In 2012 werden 375 734 vaste nummers en 989 054 mobiele nummers overgedragen. In 2013 waren het 289 988 vaste nummers en 1 218 085 mobiele nummers. In 2014 waren het 289 209 vaste nummers en 1 117 891 mobiele nummers.
De campagne was een eenmalig initiatief van de toenmalige minister van Economie. Het is onmogelijk om de werkelijke impact van de campagne op het gedrag van de consumenten in te schatten.
Het BIPT heeft in maart zijn rapport Easy Switch gepubliceerd, dat de pistes bevat om het veranderen van operator te vergemakkelijken. Een van de belangrijkste aanbevelingen is dat de nieuwe operator door de consument belast zou worden met het opzeggen van het contract met de oude operator, en zich met de vroegere operator zou coördineren met als doel de migratie efficiënter te laten plaatsvinden en vooral ervoor te zorgen dat er geen onderbreking van de dienstverlening is.
De eerste effecten van de nieuwe maatregelen worden in de loop van 2016 verwacht.
Ten zevende, de drempel voor de gebruikers om van vaste operator te veranderen kan zo, enerzijds, aanzienlijk worden verlaagd en dit zal, anderzijds, voor meer concurrentie zorgen. Er moet tevens een keuze zijn tussen verschillende operatoren. Hierbij is de regulering van de toegang tot netwerken een essentiële component.
Ik verwacht dat ik het koninklijk besluit inzake Easy Switch voor de zomer zal kunnen uitvaardigen. Het BIPT zal op korte termijn een marktconsultatie uitvoeren met het oog daarop.
07.03 David Geerts (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
De cijfers zal ik in het verslag kunnen lezen. Ik vind het belangrijk dat er naar innovatieve oplossingen gezocht wordt en dat er geen oude technologie wordt toegepast.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 3612 van mevrouw Matz wordt uitgesteld.
08 Vraag van de heer David Geerts aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de verkoop van Base aan Telenet" (nr. 3796)
08 Question de M. David Geerts au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "la vente de Base à Telenet" (n° 3796)
08.01 David Geerts (sp.a): Mijnheer de minister, ik heb even getwijfeld of ik deze vraag zou indienen, maar ik heb toch gemeend dat wij dit kunnen bespreken in deze commissie na uw commentaar in de krant. Ook al weet ik dat het op het randje is van het inzagerecht van Parlementsleden. Mijn vraag gaat over uw aankondiging dat u de zaak verder zou laten bestuderen door het BIPT, daarom heb ik de vraag toch ingediend.
De historiek van de overname van Base door Telenet is gekend. In de media werd gesproken over een gemakkelijkere toegang tot het mobiele netwerk. Vanuit een bedrijfslogica valt dat best te begrijpen, het is ook niet aan ons om daarover een oordeel te vellen. De rol die het Parlement kan spelen is bekijken of er geen sprake is van marktverstoring. Wij kunnen het BIPT vragen om daarop de controle te houden. Verder moeten wij wegblijven van dit dossier, naar mijn mening. Wij moeten echter wel bekijken of het volgens de regels van de mededinging gebeurt.
U zei dat u het BIPT de opdracht zou geven om dit verder te onderzoeken. Hebt u in die vraag naar onderzoek een visie meegegeven, waarop het BIPT moet focussen?
Wanneer zal de mededingingsautoriteit een beslissing nemen over deze overname?
Heeft het BIPT zelf een visie ontwikkeld? Werden er reeds conclusies aan u bezorgd? Welke rol zal het BIPT spelen?
Mobistar zei in een reactie dat het reeds lang vraagt om de kabel open te stellen met verlaagde toegangsprijzen, maar dat het hierop nog steeds geen reactie heeft gehad. Is dit juist?
08.02 Minister Alexander De Croo: Mijnheer de voorzitter, het is aan de mededingingsautoriteiten om te identificeren onder welke concurrentiebeschermende voorwaarden deze verkoop aan Telenet zou kunnen worden goedgekeurd.
Ik heb inderdaad een brief gestuurd aan het BIPT, ongeveer een maand voor de aankondiging van de potentiële verkoop, omdat er toen in de kranten geruchten circuleerden. Ik heb toen aan het BIPT gevraagd om na te denken over welke maatregelen zouden kunnen worden genomen. In die brief heb ik aangegeven dat het de taak van het BIPT is ervoor te zorgen dat er voldoende concurrentie is op de markt om innovatie en vooral ook scherpe prijzen te kunnen stimuleren.
Het is aan het BIPT om voorstellen te doen, maar mij lijkt het cruciaal dat wij ervoor zorgen dat er voldoende toegang tot de netwerken blijft. Die toegang tot de netwerken zit op twee dimensies. Ten eerste, is er de zeer uitgebreide MVNO-activiteiteit die Base had. Base heeft ongeveer een 40-tal operatoren op haar netwerk. Het lijkt mij cruciaal dat die zeer concurrentiële dynamiek in de mobiele sector van vandaag gevrijwaard blijft. Dit is een element waarvoor wij aandachtig moeten zijn. Een tweede element vormt de toegang tot alle netwerken. Vandaag is de toegang tot het kopernetwerk gereguleerd. Voor het kabelnetwerk is dit nog niet het geval. Ik meen dat beide pistes belangrijk zijn. Ik heb het BIPT gevraagd om daarover een aantal pistes uit te werken. Dit is geen limitatieve lijst. Zij kunnen ook andere pistes aandragen.
De kans is reëel, gelet op de omvang van de betrokken bedrijven, dat deze concentratie bij de Europese Commissie zal moeten worden aangemeld. In dit geval opent de Europese Commissie in fase 1 een onderzoek dat maximaal 25 dagen mag duren. Indien er concurrentiële problemen worden vastgesteld, die niet opgelost zijn door aangeboden verbintenissen, kan de Commissie een diepgaander fase 2-onderzoek openen dat maximaal 90 dagen mag duren.
Het BIPT beschikt over de mogelijkheid om door de mededingingsautoriteit te worden gehoord en dit zowel op Europees als Belgisch niveau. Het is courant dat de mededingingsautoriteit het BIPT, wegens van zijn kennis van de markt, raadpleegt in telecomzaken wat de analyse betreft die zij maakt.
Het BIPT voert een herziening van de groothandelstarieven voor toegang tot de kabelnetwerken uit en een publieke consultatie van het ontwerpbesluit is vooropgesteld in het tweede trimester met het oog op een definitieve aanname van de herziene tarieven in het derde trimester van 2015.
08.03 David Geerts (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor het meedelen van de timing.
Ik begrijp dat bedrijven steeds meer streven naar een concentratie van activiteiten op het eigen grondgebied. Wij kunnen dit vaststellen. Vanuit een bedrijfslogica is dit perfect te verdedigen. Zoals ik echter reeds in mijn inleiding heb gezegd, is het dan aan ons als wetgever of toezichthoudende overheid om te kijken of alles volgens de regels van de kunst verloopt.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
- M. Benoît Friart au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "l'économie numérique" (n° 3812)
- M. David Geerts au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "le plan 'Digital Belgium'" (n° 3861)
- de heer Benoît Friart aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de digitale economie" (nr. 3812)
- de heer David Geerts aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "het plan 'Digital Belgium'" (nr. 3861)
De voorzitter: Collega Friart is niet aanwezig. U hebt het woord, mijnheer Geerts.
09.01 David Geerts (sp.a): Mijnheer de minister, op 20 maart hebt u het plan Digital Belgium gelanceerd. Voor mij was het daarbij belangrijk dat met het plan tegen 2020 50 000 jobs gecreëerd zouden worden. Het plan omvat nog andere ambitieuze maatregelen, zoals het 5G-mobiel internet, overheidscommunicatie in digitale vorm en het dichten van de digitale kloof.
Specialisten maakten wel een nuance bij het getal van 50 000 jobs. Het zou niet gaan om netto 50 000 bijkomende jobs. Ik heb aan de heer De Clerck ook gevraagd wat de impact van de technologische vernieuwing zou zijn op het personeelsbestand. Hij antwoordde dat er jobs gecreëerd kunnen worden, maar dat het niet zal gaan om nettotewerkstelling. Door de aard van het werk, de tools en de digitalisering zullen andere jobs worden gecreëerd, maar daarom nog geen bijkomende. Ik heb in de schriftelijke voorbereiding van mijn vraag ook “200 jobs bij Proximus en een jaarlijkse jobcreatie, maar geen netto jobs” vermeld.
Kunt u wat meer duiding geven bij het plan Digital Belgium? Misschien zou het nuttig zijn om dat plan hier toe te lichten, mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister. Een debat ten gronde daarover lijkt mij nodig. Wij stellen nu wel wat mondelinge vragen, maar ik verwijs bijvoorbeeld naar de uiteenzetting van mevrouw Leroy. Iedereen was daarmee tevreden. Die uiteenzetting was een meerwaarde voor het debat achteraf. Daarom ik wil u dus vragen om het plan ook in dit Huis voor te stellen.
Het is een ambitieus plan. Werd de kostprijs voor de implementatie ervan berekend? Werden daarvoor voldoende budgettaire middelen vrijgemaakt? Anders vrees ik dat er problemen zullen rijzen bij de uitvoering ervan.
09.02 Minister Alexander De Croo: De doestelling van het plan Digital Belgium is digitale, innovatieve groei te stimuleren en jobs te creëren. Het plan is niet vrijblijvend en zet in op drie duidelijke doestellingen.
Tegen 2020 moet België in de Europese top drie zitten van de meest geavanceerde landen op digitaal vlak, met minstens 1 000 nieuwe starters in de digitale sector en 50 000 nieuwe jobs in de gehele economie. Het gaat daarbij over een nettoaangroei. Dat blijkt uit studies van Comeos en Agoria. Ook zullen, volgens de studie Digital minds for Europe, van de Europese Commissie, voor elke twee jobs die door digitalisering worden vernietigd vijf nieuwe jobs worden gecreëerd.
Het is natuurlijk wel zo dat de vijf nieuwe jobs die gecreëerd worden absoluut niet dezelfde zijn als de twee die vernietigd worden. Vandaar de grote uitdaging op het gebied van scholing en bijscholing inzake competenties.
Zoals u weet zijn er vijf inhoudelijke prioriteiten in het plan Digital Belgium: digitale economie, digitale infrastructuur, digitale vaardigheden en jobs, digitaal vertrouwen en digitale veiligheid, en digitale overheid. Voor elk van deze pijlers zijn drie tot zes prioritaire projecten uitgewerkt. Een aantal initiatieven zit reeds in de opstartfase. Een concrete impact wordt verwacht voor de komende maanden. Zo keurde de regering enkele weken geleden mijn start-upplan goed en rolt de federale overheid binnenkort e-facturatie uit voor haar leveranciers.
Digital Belgium is de voorbije maanden tot stand gekomen na een lange reeks van contacten, gesprekken en werkbezoeken. Andere initiatieven die naar voren geschoven worden zijn onder andere de Nationale Alliantie voor Digitale Vaardigheden en Jobs, waarover ik een onderhoud heb gehad met de drie ministers van Onderwijs, een plan voor de uitrol van ultrasnel internet en een strategie voor open data.
Voor elk van deze prioriteiten wordt in middelen voorzien, enerzijds, op basis van de bestaande budgetten en, anderzijds, zoals voor het start-upplan, op basis van nieuwe middelen die tijdens het begrotingsconclaaf ter beschikking gesteld worden.
Wat betreft uw vraag met betrekking tot een debat ten gronde over het plan in de commissie ben ik, zoals u weet, uw trouwe slaaf. Als u mij uitnodigt, dan kom ik de vragen beantwoorden. De vraag is echter hoe wij dat gaan organiseren. Het gaat immers over zeer brede onderwerpen waarvan er een aantal thuishoort in de commissie voor de Infrastructuur, een aantal absoluut niet behoren tot de federale bevoegdheid, een aantal veeleer in de commissie voor het Bedrijfsleven thuishoort en andere dan weer te maken hebben met onder andere de werking van de overheid. Wij moeten dus nagaan wat de juiste manier is.
Wij zouden ook kunnen afspreken om, bijvoorbeeld na een jaar, een debat te organiseren over de stand van zaken. Digital Belgium is ongeveer een maand geleden gelanceerd en een aantal zaken maken al het voorwerp uit van een publiek debat. Daarover nu nog een debat voeren zou enigszins het gevoel creëren dat wij achter de feiten aanlopen.
Een evaluatie na een of twee jaar om na te gaan waar en wat moet worden bijgestuurd, lijkt mij een nuttige oefening, maar zoals gezegd, u bepaalt de agenda en ik antwoord.
09.03 David Geerts (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Wij zullen met het commissiesecretariaat afspreken om na een jaar een evaluatie in te plannen om een stand van zaken te krijgen over de uitrolling van het start-upplan.
Ik hoop dat de nettoaangroei van jobs er zal komen. Dat zou betekenen dat de economie aantrekt en dat opnieuw een boost kan worden gegeven aan de tewerkstelling.
De voorzitter: Wij zullen over dit punt afspraken maken in de volgende regeling van de werkzaamheden.
L'incident est clos.
- de heer David Geerts aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de vraag van Infrabel voor het afzwakken van gsm-signalen in de buurt van spoorwegen" (nr. 3881)
- de heer Peter Dedecker aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "het gsm-signaal langs spoorwegen en de mogelijke interferentie met gsm-R" (nr. 3887)
- M. David Geerts au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "la demande d'Infrabel de minimiser les signaux GSM aux abords du réseau ferroviaire" (n° 3881)
- M. Peter Dedecker au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "le signal GSM aux abords du réseau ferroviaire et les éventuelles interférences avec le GSM-R" (n° 3887)
10.01 David Geerts (sp.a): Mijnheer de minister, Infrabel heeft aan de gsm-operatoren gevraagd om het signaal van de mast in de buurt van spoorwegen af te zwakken, om te voorkomen dat het gsm-R-netwerk, dat nodig is voor het ERTMS, met een probleem van interferentie zou worden geconfronteerd. Collega Van den Bergh en ikzelf hebben veelvuldig les gekregen over die signalen in het kader van veiligheid en het belang voor ETCS 2.
Ingevolge de artikelen 13 en 15 van de telecomwet is het BIPT bevoegd voor de controle op het gebruik van radiofrequenties. Het veroorzaken van storingen is verboden. Het BIPT onderzoekt zelf schadelijke storingen op basis van klachten, om dan passende maatregelen op te leggen. De radiofrequenties van het gsm-R-netwerk kunnen in conflict komen met 2G, dat wordt gebruikt voor telefoonconversaties. In het belang van de veiligheid van het spoorverkeer is het noodzakelijk dat het BIPT een oplossing uitwerkt.
Heeft het BIPT zelf al een initiatief genomen voor de controle van 2G en de gsm-R-frequentie die vlakbij elkaar liggen en waar zich mogelijk storingen kunnen voordoen?
Zullen alle betrokken partijen worden uitgenodigd? Ik heb de vraag ook gesteld aan minister Galant, die bevoegd is voor Infrabel. De vermindering van het aanbod van communicatiekanalen heeft natuurlijk enige impact voor de omwonenden en de pendelaars.
10.02 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de minister, mijn vraag sluit aan bij die van collega Geerts. Tijdens de hoorzitting heeft mevrouw Leroy na een opmerking van collega Van den Bergh de vraag van Infrabel trouwens bevestigd.
Ten eerste, de frequenties voor 2G bij de privéoperatoren – en dan heb ik dus het niet over de gsm-R-frequentie maar over de andere – werden reeds lang op voorhand vastgelegd. De frequentie voor gsm-R is later vastgelegd. Is er sprake van overlapping? Zo ja, hoe komt dat? Ik meen dat er een frequentieplan moest worden opgesteld en dat niet-overlappende frequenties moesten worden toegewezen aan de verschillende operatoren, inclusief gsm-R? Was dat niet het geval? Hoe komt het dat het probleem nu pas optreedt? Die frequenties zijn toch al lang vastgelegd?
Ten tweede, het BIPT heeft recentelijk een openbare raadpleging voltooid over het frequentieplan, om in de toekomst onder andere in bijkomende frequenties te voorzien. Men bekijkt nu een aantal pistes voor bijkomende frequenties. In hoeverre kunnen die een oplossing bieden voor het probleem?
Ten derde, in hoeverre acht u in ons land met zijn zeer hoge spoorwegdichtheid een verlaging van het zendvermogen van de ene operator op zijn toegewezen frequenties ten gunste van de zendkwaliteit van een andere publieke operator of van de gsm-R-operator voor ECTS een realistische en duurzame oplossing? Zowat elke gsm-mast staat vlak bij een spoorweg.
Ten vierde, welke duurzame oplossing ziet u op lange termijn voor zowel de treinoperator als de privéoperatoren om een kwalitatieve netwerkdekking met bijhorend vermogen te garanderen? Bieden LTE Advanced en 5G geen mogelijkheden om de treincommunicatie in het kader van ECTS 2 prioritair te doen plaatsvinden, niet zozeer via het eigen gsm-R-netwerk maar via het netwerk van een andere operator, MVNO bijvoorbeeld? Zo vermijdt men toch een eigen duur netwerk langs de spoorwegen, en een weinig gebruikte infrastructuur waar de datatrafiek een stuk minder is dan op een netwerk waar mensen volop surfen?
Ten vijfde, wat is de positie van het BIPT inzake de vraag van Infrabel? Op welke manier kan of moet het BIPT tussenbeide komen? Welke pistes worden overwogen op korte termijn?
10.03 Minister Alexander De Croo: De gsm-R-band ligt naast de 900 megahertzband, die toegewezen is aan de mobiele operatoren. De hoofdoorzaak van het probleem is een gebrek aan selectiviteit van de gsm-R-receptoren, die er niet in slagen om de signalen van de aangrenzende band uit te filteren. Dat probleem is niet eigen aan België, aangezien het gebruik van de gsm-R-band en van de 900 megahertzband geharmoniseerd is op Europees niveau.
Op 25 februari 2015 heeft het BIPT een openbare raadpleging gepubliceerd over de garantie van het naast elkaar bestaan van het gsm-R-netwerk van Infrabel, enerzijds, en de openbare mobiele netwerken van de 900 megahertzband, anderzijds. Alle betrokken partijen konden daarop reageren. Het gebruik van dezelfde sites voor de verschillende mobiele netwerken kan het risico van interferentie beperken.
De oplossing op langere termijn bestaat in de plaatsing van filters op het niveau van de gsm-R-ontvangers.
Het gebruik van het gsm-R-netwerk specifiek voor de spoorwegen, is een verplichting vanwege het Europees regelgevingskader.
Het BIPT meent dat een nauwere samenwerking tussen de openbare mobiele operatoren en Infrabel tot een verbetering kan leiden.
10.04 David Geerts (sp.a): Mijnheer de minister, bedankt voor uw antwoord.
Mijnheer de minister, met betrekking tot het laatste element moeten wij morgen aan minister Galant vragen om samen rond de tafel te zitten, omdat het een impact heeft op de veiligheid. Op lange termijn zijn filters goed, maar op korte termijn, zeker gezien de uitrol van ECTS 2 op een aantal lijnen, moet een oplossing worden gezocht, anders is er een probleem met de uitrol. Collega Van den Bergh heeft dat vorige week al aangehaald.
10.05 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de minister, uw antwoord was een heel stuk korter dan de vragen, maar dat vormt geen probleem op zich.
Ik stel vast dat het probleem blijkbaar ligt aan de materiaalkeuze van Infrabel voor zijn netwerk. Dat is vrij problematisch. Het zou maar al te gek zijn dat een slechte materiaalkeuze als gevolg heeft dat het volledige telecomnetwerk van alle operatoren wordt ondergraven. Dat kan uiteraard niet. Wij moeten dus prioritair, op korte termijn, inzetten op filters. Dat mag dan al geen langetermijnoplossing zijn, maar filters bijplaatsen is op zich geen erg ingrijpende zaak. De complexiteit in het verhaal zal echter het grote aantal zijn.
Voorts heb ik specifiek gevraagd om een MVNO-netwerk te overwegen, eventueel met LTE Advanced. Wij moeten die zaak echt onderzoeken. Hebt u op dat vlak een bijkomend onderzoek gepland?
10.06 Minister Alexander De Croo: Vandaag verplicht Europa het gebruik van gsm-R-netwerken voor de spoorwegen.
De problemen van interferentie zijn vooral ten opzichte van gsm-R. De filters die Infrabel moet plaatsen om het signaal er beter te kunnen uithalen, betreffen de gsm-R-netwerken. Op de mobiele netwerken heeft men eigenlijk geen probleem vandaag. Men brengt niet de mobiele telecomnetwerken in gevaar. Het is eigenlijk in de andere richting.
10.07 Peter Dedecker (N-VA): Mobiele telecomnetwerken hebben inderdaad vandaag geen probleem, dat materiaal is correct geplaatst. Er zou echter wel een probleem zijn als, ten gevolge van de slechte materiaalkeuze van Infrabel, de vraag komt om degenen die wel hun huiswerk hebben gemaakt, te bestraffen en een lager zendvermogen van hen te vragen. Men kan uiteraard niet de goede leerling bestraffen. Dat lijkt mij gek.
Europa vraagt inderdaad een eigen netwerk. De vraag is of het dan voor 100 % een fysiek netwerk moet zijn dan wel of dat het ook een virtueel netwerk kan zijn. Wij moeten die zaak op Europees niveau bekijken om ervoor te zorgen dat wij mee zijn met de nieuwste technologische mogelijkheden, die veiligheid, gebruiksgemak en comfort samen garanderen.
De voorzitter: Het onderwerp komt morgen nog op de agenda van minister Galant.
L'incident est clos.
- de heer Peter Dedecker aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de drempels voor intrede in de postmarkt" (nr. 3888)
- de heer Peter Dedecker aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de invulling van de universele dienst op de postmarkt" (nr. 3889)
- mevrouw Karine Lalieux aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "het rapport over de liberalisering van de postmarkt" (nr. 3953)
- M. Peter Dedecker au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "les seuils pour accéder au marché postal" (n° 3888)
- M. Peter Dedecker au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "la concrétisation du service universel dans le secteur postal" (n° 3889)
- Mme Karine Lalieux au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "le rapport sur la libéralisation du marché postal" (n° 3953)
11.01 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de minister, het BIPT heeft
onlangs een studie gepubliceerd ter evaluatie van vier jaar openstelling van de
postmarkt. De conclusie is frappant: de openstelling van de markt is mislukt
want het monopolie is de facto overeind gebleven. Daardoor zijn de prijzen voor
de consumenten niet gedaald en voor sommige diensten zelfs gestegen.
Daarbij moet wel een kanttekening worden gemaakt. Door het vooruitzicht
op de liberalisering werd bpost intern sterk hervormd waarmee de kwaliteit ook
sterk werd opgedreven. Daardoor is het een performanter bedrijf geworden, maar
het is uiteraard nog altijd maar een speler.
De verantwoordelijkheid voor het gebrek aan concurrentie ligt bij de
veel te hoge drempels voor de intrede in de markt. Enkele van die drempels
zitten vervat in de voorwaarden voor het bekomen van een licentie van
postbedrijven.
Mijnheer de minister, deelt u deze analyse? Acht u het wenselijk dat het
gesloten systeem van licenties behouden blijft? Acht u het opportuun om dit
systeem te vervangen door een flexibelere autorisatie vanwege de regulator,
zoals in Denemarken, Ierland en Groot-Brittannië, of door eenvoudige
registratie naar Nederlands model?
Is er volgens u nood aan een herziening van de vereisten voor de intrede
zoals vervat in het licentiesysteem? Welke vereisten zijn volgens u
disfunctioneel? Ik denk aan de eis van 80 % dekking in de drie Gewesten na
vijf jaar, de eis van tweewekelijkse bedeling na twee jaar, de eis voor een
uniform tarief voor het hele grondgebied of andere? Welke zou u willen
herbekijken?
Daarmee hangt ook de vraag naar een universele dienst op de postmarkt
nauw samen. Uit dezelfde studie blijkt immers dat de Belgische invulling van de
universele dienst op de postmarkt in Europees perspectief buitensporig groot
is. In België zegt men dat alles met betrekking tot de postmarkt een universele
dienst is. In andere West-Europese landen gaat men daar een heel stuk
restrictiever mee om. Daar staat de liberalisering een heel stuk verder. Er is
heel wat minder vervat in het begrip universele dienst. Ook de aard van
tewerkstelling is een criterium dat in ons land uniek is. Geen enkel ander
bestudeerd land bevat regels met betrekking tot de aard van tewerkstelling voor
de universele dienst.
Dat leidt ertoe dat de concurrentie sterk wordt bemoeilijkt. De prijs
voor consumenten en bedrijven is hierdoor vrij hoog. Bovendien leidt het ook
tot veel hogere kosten voor de Staatskas. Onze samenleving heeft er geen belang
bij dat wij in Europa de zwaarste invulling geven aan de universele dienst op
de postmarkt, want dit wordt door de Staatskas betaald.
Bent u bereid om bepaalde postdiensten te
onttrekken aan de universele dienst op de postmarkt? Welke diensten horen
volgens u daarin niet thuis?
Bent u bereid om de vormvereisten inzake tewerkstelling te schrappen als
bepalend criterium voor de definiëring en vergoeding van de universele dienst
op de postmarkt? Welke invulling hebt u daar voor ogen?
11.02 Minister Alexander De Croo: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Dedecker, ik wil eerst de kanttekening maken dat de studie niet door het BIPT zelf werd uitgevoerd, maar door het onderzoeksbureau WIK in opdracht van het BIPT. Alle punten van de WIK-studie worden op dit ogenblik onderzocht.
Ik constateer dat de scope van de universele dienst in België inderdaad groot is. De aanpassingsmarge van de scope van de universele dienst is echter beperkt voor de Europese lidstaten. Dit is opgelegd door de postrichtlijn van de Europese Commissie. Er is momenteel een analyse aan de gang, waarin de impact van het mogelijk schrappen van bepaalde diensten van de universele dienst wordt nagegaan.
Met betrekking tot de tewerkstellingsvereiste, artikel 148decies van de postwet legt geen tewerkstellingsvereiste op voor de universele dienst, maar wel voor al wie activiteiten van ophalen, sorteren of distributie van brievenpost uitvoert. Deze tewerkstellingsvereiste staat overigens los van een eventuele vergoeding voor de universele dienst.
De WIK-studie geeft aan dat er nog een aantal reglementaire barrières bestaan voor een vlotte intrede op de Belgische postmarkt. Wat de licentievoorwaarden in het bijzonder betreft, kunnen wij vaststellen dat deze ook door de Europese Commissie in vraag worden gesteld in het raam van een inbreukprocedure tegen de Belgische Staat omdat zij niet noodzakelijk zouden zijn.
Hoe dan ook, uit de WIK-studie blijkt ook dat sommige Europese postoperatoren verwijzen naar e-substitutie als hun sterkste concurrent, nog meer dan de concurrentie vanwege andere operatoren. Door de afnemende volumes verliest de markt dus aantrekkingskracht voor beleggers, zodat we volgens de WIK-studie kunnen verwachten dat de kans voor een nieuwe toetreding eerder klein wordt.
Wij zijn momenteel de studie en de aanbevelingen van WIK aan het analyseren om hieruit onze eigen conclusies te kunnen trekken en een eerste wetsvoorstel wordt verwacht tijdens de herfst van 2015.
11.03 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik kijk uit naar dat wetsvoorstel in de herfst.
Ik vraag mij wel af of u daarmee de inbreukprocedure van de Europese Commissie zult kunnen vermijden. Zijn er op dat vlak nog onderhandelingen?
Zou u opnieuw, zoals bij de onafhankelijkheid van het BIPT, de inbreukprocedure proberen ongedaan te maken door zelf proactief te handelen?
Het lijkt mij essentieel dat we bpost mogelijkheden bieden om op de gehele markt op gelijke voet te concurreren met andere private operatoren. Het gaat dan niet alleen over de universele dienst maar ook over de pakjesdienst, dé groeimarkt.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
12 Vraag van de heer Peter Dedecker aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "het geografisch aspect van de universele dienstverlening" (nr. 3919)
12 Question de M. Peter Dedecker au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "l'aspect géographique du service universel" (n° 3919)
12.01 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de universele dienstverlening inzake telecom geeft elke burger het recht om op een vaste locatie te beschikken over een telefoonlijn en een functionele internetverbinding. Sinds 2013 is Belgacom, thans Proximus, niet meer aangewezen om deze verplichting op zich te nemen.
Daarom heb ik enkele eenvoudige vragen.
Ten eerste, in de gewijzigde telecomwet is sprake van een aanbestedingsprocedure voor dit element. Welke stappen zijn op dat vlak reeds gezet?
Ten tweede, hoeveel aanvragen werden er geregistreerd voor dergelijke verbinding sinds het wegvallen van de verplichting bij Belgacom? Hoeveel klachten van burgers of anderen werden er ontvangen over het uitblijven van een regeling met betrekking tot het geografisch aspect van die universele dienstverlening?
Ten derde, welke conclusies trekt u hieruit?
12.02 Minister Alexander De Croo: Mijnheer de voorzitter, op 30 mei 2014 werd de geografische component verder verduidelijkt via drie koninklijke besluiten, over de financiële voorwaarden, de kwaliteit van de dienst en de snelheid van een megabit per seconde voor functionele internettoegang. Alvorens wordt overgegaan tot het lanceren van een aanbestedingsproject, werd door het BIPT een project gelanceerd om het aanbod van de operatoren in kaart te brengen tegen juli 2015. Indien uit het mappingproject blijkt dat in een of meerdere welbepaalde geografische zones de vaste geografische component van de universele dienst niet op adequate wijze wordt versterkt, zal er samen met de sector naar een geschikte oplossing worden gezocht voor deze zones.
Het BIPT heeft weet van vijf klachten omtrent slechte toegang tot internet. Deze worden verder onderzocht door het BIPT.
12.03 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik ben zeer benieuwd naar die vijf klachten en ik meen inderdaad dat het een betere oplossing is om samen met de sector te kijken naar een manier om die eventuele klachten op te lossen, in plaats van daarvoor een grote en complexe aanbestedingsprocedure op te zetten.
Wij moeten punt per punt gaan naar een aanbesteding. In de ene regio zal het goedkoper zijn voor de kabeloperator om die verbinding te realiseren terwijl op een ander punt het goedkoper zal zijn voor de telefoonoperator, de koperoperator, en op andere plaatsen zal draadloos misschien een veel betere oplossing zijn. Wij mogen echt niet meer werken met een algemene nationale aanbesteding. Ik hoop dat wij daar naartoe gaan.
Het zou ook maar al te gek zijn om dat op die manier in de wet te laten staan. U hebt net Digital Belgium gelanceerd. Een land dat zich als vooruitstrevend profileert maar op wettelijke garanties moet terugvallen om een verbinding van ocharme een megabit per seconde te garanderen, dat kan toch niet. De markt is in ons land toch voldoende ontwikkeld, wij zijn het meest geconnecteerde land, het meest bekabelde land. Dergelijke wet doet ernstig afbreuk aan ons imago.
L'incident est clos.
13 Vraag van de heer Peter Dedecker aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de universele femtocel" (nr. 3920)
13 Question de M. Peter Dedecker au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "la femtocell universelle" (n° 3920)
13.01 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de minister, door de steeds strengere isolatienormen en de toenemende densiteit laat de dekking van mobiele netwerken in nieuwe gebouwen, specifiek in kantoorgebouwen, steeds meer te wensen over. In kantoorgebouwen zitten veel bedrijven die hun personeel van een gsm en gsm-abonnement voorzien. Zij lossen dat op door aan de operator bij wie zij dat gsm-abonnement afsluiten, te vragen om in dat gebouw een repeater of femtocel te installeren. Dat is natuurlijk enkel een oplossing voor diegenen die klant zijn bij die betrokken operator. Voor bezoekers die bij een andere operator klant zijn, is dat geen oplossing.
Bovendien belemmert die oplossing de concurrentie op de zakelijke markt. Immers, wanneer een bedrijf een nieuwe operator wenst te kiezen en operatoren tegen elkaar wil uitspelen, zoals dat het geval moet zijn in een goed werkende concurrentiële markt, heeft de oude operator natuurlijk een concurrentieel voordeel, aangezien er al investeringen voor netwerkdekking gebeurd zijn die een nieuwe operator wel nog zou moeten doen. Dan zwijgen we nog over residentiële gebouwen, waar zich hetzelfde probleem voordoet, maar waar het element van de concurrentie minder speelt.
Mijnheer de minister, daarover heb ik de volgende vragen.
Ten eerste, in hoeverre bent u bekend met dat probleem? Welke stappen zijn er reeds gezet?
Ten tweede, welke wettelijke en praktische belemmeringen zijn er om, bijvoorbeeld inzake spectrumtoewijzing, tot een soort universele femtocel of universele repeater te komen die voor de verschillende operatoren bruikbaar is? We zouden kunnen stellen, wanneer een repeater in een gebouw geplaatst wordt, dat die voor alle operatoren bruikbaar moet zijn.
Ten derde, welke wettelijke en andere mogelijkheden zijn er om indoordekking te stimuleren voor de verschillende operatoren en bijvoorbeeld in infrastructuurdeling te voorzien? Wij voorzien vandaag wettelijk gezien al in mastdeling en binnenshuis zijn er normen opgelegd voor bijvoorbeeld kabelgoten. Wat doen we met de versterking van het draadloos netwerk binnen gebouwen?
Ten vierde, is er aangaande dat probleem reeds overlegd met de Gewesten, bijvoorbeeld over de bouwcodex? Ziet u daar mogelijkheden toe?
Ten vijfde, hebt u of het BIPT enig zicht op de mate waarin dat probleem zich eveneens in het buitenland voordoet en op de maatregelen die in het buitenland worden genomen om de concurrentie op de zakelijke markt op dat vlak te vrijwaren?
13.02 Minister Alexander De Croo: Het BIPT heeft enkele vragen ontvangen van architecten die in sommige gevallen, in hoofdzaak in nieuwbouw, preventief in indoordekking wensen te voorzien voor alle operatoren. Elke operator gebruikt zijn eigen frequentie, dus elke femtocel is aangepast aan een specifieke operator, hoewel er vandaag inderdaad nieuwe femtocellen op de markt zijn, die op één cel meerdere operatoren kunnen hosten. Momenteel is er in de wet niets bepaald omtrent de binnendekking. Er werden nog geen contacten gelegd met de Gewesten omtrent deze problematiek.
We beschikken over geen enkele benchmark die aantoont hoe dit in het buitenland wordt aangepakt. In de toekomst zou wifi een oplossing kunnen bieden. Mobiele operatoren en smartphonemakers werken aan technische oplossingen waarbij gesprekken ook via wifinetwerken tot stand kunnen komen en waar er eenzelfde systeem van migratie is als tussen wifi en klassieke netwerken bij het verlaten van een gebouw.
13.03 Peter Dedecker (N-VA): Het verbaast mij dat er nog geen enkele vergelijking met het buitenland is gemaakt en dat er geen contact is geweest met de Gewesten. Ik dacht dat het BIPT bij vragen van architecten daar wel eens naar zou kijken. De vraag van architecten om te voorzien in dekking voor alle operatoren is evident, want de technische mogelijkheden inzake femtocellen zijn er. We moeten manieren zoeken om bij het gebruik van femtocellen in gebouwen de verplichting in te voeren dat het universele femtocellen moeten zijn, iets als infrastructuurdeling. We moeten onderzoeken hoe we alle operatoren kunnen laten samenwerken om tot kostendeling te komen. Dat zou voor ons allemaal beter zijn. Wifi kan een oplossing zijn, maar dat is natuurlijk om zelf te bellen en niet om gebeld te worden. Dat is meestal het probleem, zeker als het gaat over residentiële gebouwen want daar is meestal geen algemene wifidekking voorhanden. Daar zijn dus nog stappen te zetten door het BIPT of de minister.
13.04 Minister Alexander De Croo: Dat is een goede suggestie. We zullen met het BIPT bekijken hoe dat versneld kan worden aangepakt. Het is een opportuniteit om het aantal fysieke cellen te verminderen. De operatoren lijken mij voor zoiets ook eerder vragende partij.
13.05 Peter Dedecker (N-VA): Ik dank u voor dat voluntarisme.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
14 Vraag van de heer Peter Dedecker aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "het level playing field tussen operatoren en OTT-spelers" (nr. 3921)
14 Question de M. Peter Dedecker au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "le 'level playing field' entre les opérateurs et les acteurs OTT" (n° 3921)
14.01 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de minister, op het Beltug-event van 17 maart stelde u dat u een level playing field wil creëren tussen de klassieke operatoren en de over-the-top-spelers, niet door de regulering en de wettelijke verplichtingen voor de OTT-spelers te verhogen maar door die voor de klassieke operatoren te verminderen.
U hebt daarmee uiteraard mijn nieuwsgierigheid gewekt. Ik wil u dan ook vragen aan welke verplichtingen u denkt en wat het tijdpad hiervoor is. Welke verplichtingen voor de klassieke operatoren wil u verminderen?
14.02 Minister Alexander De Croo: De OTT-spelers zijn vaak wereldwijd actief. De problematiek vergt dus een coherente en Europese aanpak. Zo is bij de Europese Commissie het proces opgestart om de Europese kaderreglementering, framework review genaamd, te herzien. Daarbij zal bijzondere aandacht geschonken worden aan de toekomstige aanpak van OTT-spelers, om een level playing field te creëren. Enerzijds, is het de bedoeling voor bestaande operatoren de verplichtingen te verminderen, anderzijds, zal waarschijnlijk toch ook een aantal nieuwe verplichtingen aan de OTT-spelers worden opgelegd, zeker op het vlak van consumentenbescherming en de juridische aspecten.
Ik weet dat u vroeg naar meer details, maar die zaken zijn in volle uitwerking.
14.03 Peter Dedecker (N-VA): Wie a zegt, moet b zeggen, mijnheer de minister. Als u mensen hoop geeft en een aantal zaken vooropstelt, dan zou het interessant zijn om ook meteen iets meer te vertellen over hetgeen waaraan u dacht.
Het is vreemd dat u in het eerste deel van uw antwoord focust op de bijkomende aanpak van OTT-spelers. Die is uiteraard nodig, en op dat vlak spreek ik u niet tegen, maar als u zegt dat u in de eerste plaats de regelgeving voor de klassieke operatoren wilt verminderen, dan had ik graag daarover iets meer geweten, vooraleer u zomaar zegt dat u iets zult doen, zonder te weten in welke richting. Ik heb uiteraard een suggestie: het begint met dataretentie.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
15 Vraag van de heer Peter Dedecker aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "de cookiemelding" (nr. 3924)
15 Question de M. Peter Dedecker au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "la mention relative aux 'cookies'" (n° 3924)
15.01 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u kent ongetwijfeld het fenomeen. Bijna elke website vraagt tegenwoordig in een banner — in het ene geval is dit al irritanter en opdringeriger dan in het andere — om toestemming voor het vragen van een cookie op de pc van de gebruiker. Dit is het geval van een Europese richtlijn die bijvoorbeeld in Nederland en het VK zeer strikt is omgezet en die expliciete toestemming vereist.
Bij ons zijn de regels minder duidelijk. Ik heb daarover in het verleden vragen gesteld aan minister Vande Lanotte, maar hij kon daarover geen duidelijkheid scheppen. Hij verklaarde toen dat hij hierover nog aan het nadenken was. Ondertussen kiezen veel websites met zo’n banner het zekere voor het onzekere.
In Nederland gaat men vandaag nog een stap verder. Vorige week heeft de Autoriteit Consument & Markt, de tegenhanger van het BIPT bij ons, een reeks websites benaderd met de melding dat een dergelijke, expliciete vraag om toestemming voor het plaatsen van een cookie verplicht is. Als men die expliciete toestemming niet vraagt, is men in overtreding met de cookiewet. Dit zou ook het geval zijn als men zelf geen cookies plaatst, maar dit laat gebeuren door derde partijen zoals Google, Facebook en ad-trackers zoals Rubicon en Adsense. Als men op zijn website ergens een like-knop voor Facebook plaatst, plaatst Facebook daar ook een tracking cookie. Als website-eigenaar moet men dan ook een toestemming vragen. Volgens ACM moet dit trouwens expliciet via een pop-up worden gevraagd, zo niet kan er een boete worden gegeven die kan oplopen tot 450 000 euro.
Persoonlijk vind ik dit zeer verregaand omdat dit niet technologieneutraal is. Tracking gebeurt vandaag veel meer via technieken van fingerprinting, terwijl cookies heel wat nuttiger functies hebben zoals het opslaan van het wachtwoord en dergelijke. De bruikbaarheid van een website neemt ook af met die storende banners die door de meeste gebruikers niet eens worden gelezen en gewoon worden weggeklikt. Wie geen cookies wil, gebruikt daarvoor een browserfunctie voor. Elke browser voorziet in mogelijkheden die zelfs verder gaan dan alleen maar het weigeren van cookies.
Uiteraard moet iedereen inzicht kunnen krijgen in de persoonlijke gegevens die worden bijgehouden en moet men dit kunnen tegengaan. Een standaardbanner kan dit echter niet verhelpen. Het ontwerp van privacyverordering biedt op dit vlak betere mogelijkheden.
Ik heb dan ook een paar vragen.
Ten eerste, is in dit land vandaag een expliciete vraag voor het plaatsen van cookies verplicht? Geldt dit ook voor cookies van derde partijen zoals de ad-trackers? Gaat het hier over een expliciete toestemming of een opzichte vraag? Met andere woorden, als men niet expliciet ja-klikt, maar het zaakje gewoon wegklikt, is dit dan voldoende?
Ten tweede, mocht die verplichting bestaan, wordt dit dan gecontroleerd? Zo ja, door het BIPT of de privacycommissie? Hoeveel bedragen de boetes?
Ten derde, op welke manier werd een verplichting of een expliciete niet-verplichting van dergelijke banners bij ons bekendgemaakt bij het publiek, en in het bijzonder aan de webbedrijven? Als men iets verplicht, moet men dit volgens mij ook bekendmaken.
15.02 Minister Alexander De Croo: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Dedecker, het gebruik van cookies wordt geregeld door artikel 129 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie. Het BIPT kan sancties opleggen, inclusief een boete in geval van schending, en het gaat dan om de standaardboetes van het BIPT.
De Belgische privacycommissie heeft op 4 februari 2015 aanbevolen om de in de telecomwet gevraagde toestemming in overeenstemming te brengen met de toestemming die wordt bedoeld in de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Die toestemming moet ondubbelzinnig en specifiek zijn.
Voor verdere vragen verwijs ik u door naar mijn collega Bart Tommelein, die bevoegd is inzake privacy.
15.03 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de minister, inderdaad, uw collega Bart Tommelein is bevoegd inzake privacy, maar mijn vraag overlapt verschillende bevoegdheden. U zegt zelf dat verschillende van die zaken bepaald worden in de wet op de elektronische communicatie, waar u bevoegd voor bent.
Naar mijn mening is het belangrijk om tot een generieke aanpak te komen voor een aantal zaken specifiek voor telecom. Op dat vlak moeten wij telecom niet anders benaderen dan andere sectoren. Ik denk dat wij logisch moeten handelen door te kijken naar de praktijk bij de surfer. Als wij daarover wetgeving maken, dan moet die echt een toegevoegde waarde hebben en dat wordt volgens mij soms iets te vaak vergeten.
L'incident est clos.
16 Vraag van de heer Peter Dedecker aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post over "het efficiënt gebruiken van data in eGov" (nr. 3930)
16 Question de M. Peter Dedecker au vice-premier ministre et ministre de la Coopération au développement, de l'Agenda numérique, des Télécommunications et de la Poste, sur "l'utilisation efficace des données dans e-Gov" (n° 3930)
16.01 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de minister, in uw digitaal plan
zet u terecht in op digital by default: informatie opvragen en
verwerken door de overheid dient in de eerste plaats digitaal te gebeuren. Voor
mij is dat de logica zelf. U bent niet veel ouder dan ik, maar ik neem aan dat
dit voor u ook de logica zelf is.
In dat opzicht is het nog belangrijker om ook intern efficiënt om te
springen met de gegevens die de overheid reeds bezit en om hergebruik hiervan te
stimuleren. Dit sluit aan bij het regeerakkoord waarin staat dat, in overleg
met de gemeenten, de werking van het Rijksregister en het kadaster wordt
geoptimaliseerd en zij hun gegevens kosteloos aan alle entiteiten binnen
overheden van dit land aanleveren.
Mijnheer de minister, wanneer zullen die gegevens, zoals ook
vooropgesteld in het regeerakkoord, kosteloos beschikbaar worden? Hoe wilt u
dat precies realiseren?
In hoeverre hebt u hierover al overlegd met de gemeenten en andere
belanghebbenden binnen de overheden? Welke verdere stappen hebt u al genomen en
gepland?
16.02 Minister Alexander De Croo: Mijnheer Dedecker, de gegevens van het Rijksregister en de registers van de sociale zekerheid zijn beschikbaar via de webservices van de federale dienstenintegrator. De raadpleging van het Rijksregister is voorlopig nog betalend. Over de gratis terbeschikkingstelling moet een beslissing worden genomen door de minister van Binnenlandse Zaken. De gegevens van het kadaster zijn beschikbaar via de FOD Financiën en er loopt een project in samenwerking met Fedict om ze eveneens beschikbaar te maken via de federale dienstenintegrator in de loop van de komende maanden. De diensten zullen gratis beschikbaar zijn voor de Belgische overheden.
Het overleg met de gemeenten om de werking van het Rijksregister en het kadaster te optimaliseren is de bevoegdheid van de staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging. Vanuit zijn rol als dienstenintegrator kan Fedict de technische invulling van de optimalisatie begeleiden.
Daarnaast is de Kruispuntbank voor Ondernemingen een belangrijke bron van gegevens die de overheid bezit. De datakwaliteit ervan zal verder worden verbeterd om er een performant en toegankelijk instrument van te maken. Hiertoe hebben reeds verscheidene overlegvergaderingen plaatsgevonden tussen mijn kabinet en dat van de ministers van Justitie, Economie, Middenstand, Zelfstandigen en kmo’s en de staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging.
16.03 Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de minister, het is hoog tijd dat wij stappen vooruitzetten. Het feit dat de toegang vandaag nog betalend is, hindert natuurlijk een aantal overheidsinstanties en gemeenten om op de kar te springen. Het is voor hen dikwijls goedkoper een formulier opnieuw te laten invullen dan het op te vragen bij het Rijksregister door de drempel, niet alleen financieel maar ook administratief. Digital by default en de wet op only once bestaan wel, maar de inwerkintreding van die wet wordt systematisch uitgesteld. Ik hoop dat dit het laatste uitstel was. Daarvoor moeten wij natuurlijk de drempels wegwerken, zeker met betrekking tot het gratisverhaal.
Het Rijksregister, de KBO, de KSZ en het kadaster behoren tot de kerntaken van een overheid. Dat is een essentieel iets dat niet moet worden gefinancierd met interne verrekeningen. Het is een algemene dienstverlening van de overheid intern. Zoals Justitie wordt gefinancierd met algemene middelen, zo zou dat ook hier het geval moeten zijn.
Het incident is gesloten.
De voorzitter: De vraag nr. 4058 van de heer David Geerts wordt uitgesteld.
La réunion publique de commission est levée à 11.52 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 11.52 uur.