Commissie voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en de Maatschappelijke Hernieuwing

Commission de la Santé publique, de l'Environnement et du Renouveau de la Société

 

van

 

Dinsdag 21 april 2015

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

Mardi 21 avril 2015

 

Après-midi

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 16.02 uur en voorgezeten door mevrouw Nathalie Muylle.

La séance est ouverte à 16.02 heures et présidée par Mme Nathalie Muylle.

 

01 Vraag van mevrouw Renate Hufkens aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de communicatiestrategie van het FAVV naar professionelen en de consument" (nr. 2384)

01 Question de Mme Renate Hufkens au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "la stratégie de communication de l'AFSCA envers les professionnels et les consommateurs" (n° 2384)

 

01.01  Renate Hufkens (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, het correct en snel informeren van de consument over voedselveiligheid is een van de belangrijkste taken van het FAVV. Het is dan ook heel belangrijk dat de consument op de hoogte is van het bestaan van het FAVV, zijn werking en zijn taken.

 

Uit een tevredenheidsenquête van 2013 bleek dat 88 % van de consumenten het FAVV wel kende, waarvan 54 % enkel bij naam. Een derde van de deelnemers was goed vertrouwd met zowel de taken als de werking van het FAVV. Bij de professionelen is de kennis beter: 69 % van hen was wel vertrouwd met de rol en de werking van het FAVV.

 

In de enquête viel op dat de consument het FAVV niet kent door middel van sociale media. Nochtans is dat een zeer belangrijk forum. De sociale media vallen vandaag de dag niet meer weg te denken. Vrijwel iedereen zit op Twitter of Facebook.

 

Een ander frappant resultaat dat naar voren kwam, was de beperkte bekendheid van het meldpunt van het FAVV. Dat punt is toch wel belangrijk, want als er zich problemen voordoen inzake voedingsmiddelen, is het meldpunt de eerste plaats waar consumenten terechtkunnen. Slechts 8 % van de ondervraagden wist dat het meldpunt bestaat, terwijl 54 % er wel gebruik van zou maken als men van het bestaan ervan op de hoogte zou zijn. Dat is dus toch wel een groot verschil en een groot probleem. Slechts 25 % van de professionelen kent het meldpunt.

 

Mijnheer de minister, in het kader van die enquête had ik u graag de volgende vragen gesteld.

 

Welke plaats hebben de sociale media binnen de communicatiestrategie van het FAVV? Verwacht u een stijging van het gebruik van de sociale media binnen de strategie? Zo ja, hoe zal die tot stand komen?

 

Wat is het huidig budget voor de communicatie van het FAVV? Hoeveel procent daarvan is voor de sociale media bestemd, hoeveel procent voor het onderhoud van de website en hoeveel procent voor de uitgave van brochures en nieuwsbrieven?

 

Welke plaats neemt het meldpunt in binnen de communicatiestrategie? Welk budget is voor het meldpunt gereserveerd? Welke acties zult u ondernemen om dat meldpunt bekender te maken? Zult u voor die betere bekendmaking in een extra budget voorzien?

 

01.02 Minister Willy Borsus: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Hufkens, de sociale media, momenteel Facebook en Twitter, zijn een van de vele kanalen die het FAVV gebruikt in zijn communicatie met de consumenten, naast onder andere de consumentenwebsite, brochures en flyers en de aanwezigheid op evenementen. Alle productterugroepingen en alle voor de consumenten relevante persberichten en mededelingen worden op de consumentenwebsite geplaatst.

 

Ze worden ook via Facebook en Twitter verspreid. Voor 2015 wordt gepland dat de communicatie via de sociale media verder wordt uitgebouwd en dat de tweewekelijkse consumenteninfo via dezelfde sociale media wordt verspreid. Het communicatiebudget voor 2015 bedraagt 560 398 euro. Zes fulltime equivalenten zorgen voor het onderhoud van de website, inclusief het beheer van Facebook en Twitter, het opstellen en grafisch uitwerken van flyers, nieuwsbrieven en brochures.

 

Het gebruik van Facebook en Twitter is natuurlijk gratis. Momenteel wordt het beheer ervan door verschillende medewerkers van de communicatiedienst gedaan. In het kader van onze communicatiecampagne wordt voor het verder promoten van het gebruik van sociale media in een budget van 30 000 euro voorzien. Er wordt geen specifieke onderverdeling gemaakt naar budgetten voor sociale media, de website en de uitgave van brochures en nieuwsbrieven. De budgetten worden toegewezen in functie van de noden en steeds rekening houdend met de opgelegde besparingen.

 

Het meldpunt is sinds het ontstaan van het FAVV een laagdrempelig aanspreekpunt voor de consument, waar hij terechtkan met zijn vragen en klachten inzake voedselveiligheid. Dit blijft ook zo in de toekomst. Er wordt geen specifieke onderverdeling gemaakt voor het meldpunt in het communicatiebudget. De budgetten worden toegewezen in functie van de noden. Het meldpunt wordt beheerd door drie fulltime equivalenten. Het meldpunt wordt gepromoot op de website, op beurzen en manifestaties, via promotiemateriaal, in onze driemaandelijkse nieuwsbrief voor de consument en via de sociale media.

 

In de tweewekelijkse consumenteninfo op de sociale media zal telkens ook het meldpunt worden gepromoot. In 2015 zal ook een speciale actie worden ondernomen om extra bekendheid te geven aan het meldpunt voor de consument.

 

Zoals reeds gezegd, worden de budgetten toegekend in functie van de noden.

 

01.03  Renate Hufkens (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

De budgetten worden toegekend in functie van de noden. Het meldpunt moet bekender worden gemaakt, dus ik denk dat de nood daar ligt.

 

Ik ben blij dat er in 2015 een specifieke actie zal komen om het meldpunt bekend te maken. Hebt u al enig idee van een timing en hoe dat in zijn werk zal gaan?

 

01.04 Minister Willy Borsus: Nog niet op dit ogenblik.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

02 Question de Mme Caroline Cassart-Mailleux au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "les jeunes qui bénéficient du revenu d'intégration sociale" (n° 2933)

02 Vraag van mevrouw Caroline Cassart-Mailleux aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "jongeren met een leefloon" (nr. 2933)

 

02.01  Caroline Cassart-Mailleux (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, un revenu d'intégration sociale (RIS) sur sept est octroyé à un étudiant, une aide que les CPAS allouent aux personnes qui ne disposent pas d'autres revenus. En dix ans, le nombre d'étudiants bénéficiant du RIS a augmenté de plus de 200 %. Beaucoup d'étudiants doivent faire face eux-mêmes au coût de leurs études car les parents ne les soutiennent pas, soit par volonté, soit par manque de moyens. Cela représente une inquiétude supplémentaire pour des jeunes qui devraient plutôt se consacrer pleinement à la réussite de leurs études.

 

Monsieur le ministre, cette augmentation est-elle due au fait que les étudiants connaissent mieux leurs droits qu'auparavant? Ou y-a-t-il réellement davantage d'étudiants se trouvant en situation précaire? Pourquoi ces étudiants doivent-ils se tourner vers les CPAS pour obtenir une aide? Leurs parents ne les soutiennent-ils pas? Sont-ils en situation précaire d'un point de vue familial? Le RIS permet-il à ces étudiants de couvrir les frais inhérents à leurs études? Peuvent-ils encore bénéficier de bourses d'études?

 

02.02  Willy Borsus, ministre: Madame la présidente, madame Cassart, en effet, le nombre d'étudiants bénéficiaires d'une aide du CPAS est en augmentation. Au cours des huit premiers mois de 2014, derniers chiffres disponibles, une hausse de 8 % du nombre d'étudiants bénéficiaires d'un revenu d'intégration sociale a été constatée, contre 4,1 % pour l'ensemble des bénéficiaires, soit près du double. La proportion d'étudiants bénéficiaires d'un revenu d'intégration sociale est en forte augmentation. Alors qu'ils ne représentaient que 5,9 % de l'ensemble des bénéficiaires en 2003, ils représentaient 12,8 % de ceux-ci en 2014.

 

C'est dans les communes de plus petite taille que l'on observe le taux d'étudiants bénéficiaires d'un revenu d'intégration sociale le plus élevé en 2014. Il faut cependant tempérer et nuancer cette statistique. En effet, pour les étudiants, est territorialement compétent, durant toute la durée ininterrompue des études, le CPAS du domicile de l'étudiant au moment de l'introduction de la première demande d'un projet individualisé d'intégration sociale.

 

En décembre 2011, le SPP Intégration sociale a commandé une étude concernant les étudiants. Vous pouvez encore trouver ce rapport de recherche sur le site de mon administration. Selon cette étude, l'augmentation du nombre d'étudiants résulte de plusieurs facteurs:

- la fragilité ou l'instabilité de la situation familiale du jeune et de nombreuses ruptures dans le tissu ou réseau familial;

- la situation socio-économique précaire des parents;

- le retard scolaire accumulé ou l'incertitude sur le marché du travail, qui ramènent des jeunes vers les études et les encouragent à reprendre des études.

 

En ce qui concerne le manque de soutien de leurs parents, l'article 4 § 3 de la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l'intégration sociale permet aux CPAS d'imposer à l'intéressé de faire valoir ses droits à l'égard des débiteurs d'aliment, dont ses parents. Le CPAS peut même agir de plein droit au nom et en faveur de l'intéressé.

 

L'article 47 de la même loi, quant à lui, permet la récupération totale ou partielle de l'aide octroyée auprès des parents selon une grille de barème. Cependant, cette récupération reste marginale. En effet, dans la majorité des cas (62 à 75 % des cas), soit le revenu des parents est trop faible pour subvenir aux besoins de leur enfant, soit ils sont eux-mêmes allocataires sociaux.

 

Une autre raison (12 à 17 % des cas) est l'absence de tout contact entre les parents et l'étudiant; par exemple, pour cause de conflit de longue durée, de résidence à l'étranger du (ou des) parent(s), voire évidemment pour cause de décès.

 

En ce qui concerne les bourses d'études octroyées par les Communautés, l'article 22 § 1er de l'arrêté royal du 11 juillet 2002 portant règlement général en matière de droits à l'intégration sociale prévoit l'exonération de celles-ci des revenus de l'intéressé. Les bourses d'études sont donc exonérées de la qualification de revenus pour l'intéressé. En effet, les allocations d'études couvrent également des frais de subsistance et pas uniquement des frais spécifiques d'études. C'est la raison pour laquelle une différenciation a été opérée dans ce cas entre un étudiant boursier et un étudiant non boursier.

 

Toutefois, cette différence de traitement est compensée par le fait qu'un étudiant boursier bénéficie, contrairement à un étudiant non boursier, de ressources supplémentaires couvrant ses frais de subsistance en plus de son revenu d'intégration.

 

02.03  Caroline Cassart-Mailleux (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse très complète. Je comprends qu'il y a différents constats que vous avez expliqués: le pourcentage, le taux d'augmentation, plutôt dans certaines communes que d'autres. Il y a différentes raisons. L'étude explique certaines choses. Il serait aussi intéressant d'essayer de trouver des solutions à ce problème.

 

Par contre, le fait que des jeunes puissent faire des études quand ils sont dans une situation précaire est évidemment win-win, parce que c'est un investissement pour le futur. Je m'en réjouis.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 3187 van mevrouw Dedry wordt in een schriftelijke vraag omgezet. Vraag nr. 3360 van mevrouw Van Peel wordt in een schriftelijke vraag omgezet.

 

03 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Leen Dierick aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de verkoop van puppy's" (nr. 3408)

- de heer Philippe Blanchart aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de illegale invoer van dieren in België" (nr. 3605)

03 Questions jointes de

- Mme Leen Dierick au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "la vente de chiots" (n° 3408)

- M. Philippe Blanchart au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "les importations illégales d'animaux en Belgique" (n° 3605)

 

De heer Blanchart is niet aanwezig.

 

03.01  Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de minister, enkele weken geleden werd hier reeds een vraag gesteld over de import van puppy's en de verplichte vaccinatie tegen hondsdolheid op de leeftijd van 12 weken.

 

U gaf toen in uw antwoord te kennen dat u, net als onze buurlanden, niet de intentie hebt om af te wijken van die basisregel, die tot gevolg heeft dat pups pas op de leeftijd van 15 weken in ons land kunnen worden ingevoerd.

 

Naar verluidt worden veel pups, gekweekt door particulieren en hobbykwekers in ons land, wel onder de 15 weken aan Nederland, Frankrijk en Duitsland verkocht. Hoe verloopt de controleprocedure op de import en export bij zowel professionele kwekers als hobbykwekers en bij particulieren? Hoeveel controleurs van het FAVV zijn hiervoor aangesteld? Hoeveel controles werden in 2015 uitgevoerd? Hoeveel kwekers waren niet in orde?

 

Op welke manier kunt u de naleving van de regelgeving in de toekomst beter controleren en afdwingen, zonder hierbij een onderscheid te maken tussen professionele kwekers, hobbykwekers of particulieren?

 

Welke redenen kunnen volgens u in de toekomst toch tot een afwijking aanleiding geven, bijvoorbeeld beperkt tot onze buurlanden? Waarom volstaat niet het argument van de belangrijke socialisatieperiode van de honden tussen hun achtste en twaalfde week?

 

03.02 Minister Willy Borsus: Het FAVV voert zijn controle uit overeenkomstig zijn bevoegdheid met betrekking tot de dierengezondheid. De controles hebben als doel de overeenstemming met de voorschriften van de Europese wetgeving inzake de vaccinatie tegen hondsdolheid na te gaan.

 

De handel in honden zelf valt onder de wet van 14 augustus 1986, die sinds 1 juli 2014 onder de bevoegdheid van de Gewesten valt. Het aandeel van de in- en uitvoer van honden met derden-landen is klein. Het gaat hoofdzakelijk om de niet commerciële in- en uitvoer van honden door de eigenaars ervan.

 

De commerciële invoer is onderworpen aan een systematische controle in de grensinspectiepost van het FAVV. De controle op het intracommunautaire handelsverkeer is gebaseerd op de certificering van de zendingen. De bevoegde overheid van de lidstaat waaruit de dieren vertrekken, gaat na of de diergeneeskundige voorwaarden nageleefd worden en levert een gezondheidscertificaat af, dat samen met de zending verstuurd wordt en dat bij de overheid van de lidstaat van bestemming aankomt via het TRACES, TRAde Control and Expert System.

 

De controle gebeurt dus systematisch bij het vertrek. Bij de aankomst worden steekproefsgewijs en op niet-discriminatoire wijze diergeneeskundige controles uitgevoerd. Klachten worden systematisch opgevolgd.

 

Voor particulieren vraagt het FAVV aan de erkende dierenartsen het agentschap op de hoogte te brengen wanneer er een onregelmatigheid wordt vastgesteld in verband met de vaccinatie tegen hondsdolheid voor dieren die het Belgisch grondgebied worden binnengebracht, waarop altijd een controle door het FAVV volgt.

 

Ik geef nog enkele cijfers. Van 1 januari 2015 tot 31 maart 2015 werden honden van 11 intracommunautaire handelsbewegingen gecontroleerd. Voor 4 van die bewegingen werden onregelmatigheden vastgesteld. Op basis van meldingen van dierenartsen werden 41 enquêtes uitgevoerd bij eigenaars van honden. In alle gevallen werden de onregelmatigheden, bijvoorbeeld te jonge pups of niet geldig gevaccineerd, door het FAVV vastgesteld.

 

Met het oog op de intracommunautaire certificering van het handelsverkeer naar de andere lidstaten heeft het FAVV na controle 67 certificaten afgeleverd.

 

Er werden 58 controles uitgevoerd in de drie grensinspectieposten waar de commerciële invoer toegelaten is. Twee zendingen van particulieren werden geweigerd.

 

Het FAVV stelt geen controleurs of inspecteurs aan om uitsluitend de invoer van honden te controleren. Van de 126 controleurs-inspecteurs die voor dergelijke controles in aanmerking komen, worden één of meerdere controleurs en/of inspecteurs aangeduid naar gelang van hun beschikbaarheid, standplaats en expertise.

 

Ik herinner eraan dat de controle op hondenfokkerijen evenals de voorwaarden voor het verhandelen ervan een bevoegdheid van de Gewesten is.

 

Voor het internationaal handelsverkeer volstaan de voornoemde controlemaatregelen aangevuld met gerichte controleacties.

 

Voor particulieren organiseert het FAVV gerichte sensibiliseringscampagnes met betrekking tot rabiës en de beperking van het illegaal binnenbrengen van dieren. Een goede samenwerking met de dierenartsen is noodzakelijk voor de opsporing van illegale introducties. Een meldingsplicht voor dierenartsen van elke non-conformiteit, dus ook vanuit landen vrij van rabiës, is een mogelijke piste om de naleving van de regelgeving beter af te dwingen en op te volgen.

 

België is net als de Europese Commissie de mening toegedaan dat de inperking van de kans op insleep van hondsdolheid en dus de vrijwaring van de volksgezondheid, primeert op de commerciële belangen van kwekers en handelaars van puppy’s. De Europese Commissie laat geen afwijking op de socialisatieperiode van 15 weken voor bepaalde landen toe. België mag geen onderscheid maken tussen landen met en zonder een rabiësvrij statuut.

 

Voorts heb ik mijn administratie gevraagd te bestuderen in welke mate een uitzondering toegestaan zou kunnen worden voor de zeer bijzondere categorie van de assistentiehonden.

 

Er is hierover overleg met de sector aan de gang. Gelet op de Europese wetgeving lijkt de manoeuvreerruimte echter zeer beperkt.

 

03.03  Leen Dierick (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord met heel wat cijfergegevens.

 

Ik ben blij te vernemen dat er wel degelijk controles worden uitgevoerd. Als ik het goed begrijp, worden er heel wat controles gedaan bij de professionelen. Bij de particulieren zijn er alleen sensibiliseringsacties. Ik denk dat we moeten nagaan of er daar niet meer controles moeten worden uitgevoerd.

 

Ik vind het ook goed dat u nagaat wat de mogelijkheden zijn om een afwijking voor begeleidingshonden te verkrijgen. Dat is inderdaad een heel belangrijk aspect.

 

Ik zal uw antwoord grondig nalezen, want het bevat heel veel informatie.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

04 Questions jointes de

- M. Benoît Friart à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "les pesticides cancérogènes 'probables'" (n° 3319)

- Mme Anne Dedry à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "les herbicides cancérogènes" (n° 3331)

04 Samengevoegde vragen van

- de heer Benoît Friart aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "'vermoedelijk' kankerverwekkende pesticiden" (nr. 3319)

- mevrouw Anne Dedry aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "kankerverwekkende onkruidverdelgers" (nr. 3331)

 

04.01  Benoît Friart (MR): Mevrouw de voorzitter, monsieur le ministre, le Centre international de recherche sur le cancer (IARC) de l'OMS a mis en cause cinq pesticides organophosphorés qui ont été classés comme cancérigènes probables ou possibles. Il s'agit des produits suivants: l'herbicide glyphosate et les insecticides malathion et diazinon, qui ont été classés dans le groupe 2A comme "probablement cancérigènes pour l'homme" et les insecticides tetrachlorinphos et parathion, qui ont été classés dans le groupe 2B comme "peut-être cancérigènes pour l'homme". Ces deux derniers sont d'ailleurs interdits d'utilisation en Europe.

 

Le malathion, le diazinon et le glyphosate sont principalement utilisés en agriculture. On les retrouve dans l'air, l'eau et la nourriture. On en retrouve également dans les jardins ainsi que dans les forêts. De plus, la population générale habitant près des zones traitées y est plus exposée. Le glyphosate est l'herbicide dont la production est la plus importante en volume dans le monde.

 

Pour le moment, l'IARC parle de "preuves limitées" chez l'homme concernant les lymphomes non hodgkiniens, des cancers du sang. Il est également question de risques de cancer de la prostate pour le malathion et de cancer du poumon pour le diazinon.

 

Monsieur le ministre, le SPF Santé publique et la Fondation contre le cancer ont-ils déjà rendu un avis sur cette question? Est-il nécessaire d'approfondir les recherches sur la dangerosité probable de ces pesticides? Comme l'indiquent certains experts, est-il nécessaire de prendre des mesures supplémentaires pour protéger les consommateurs et les utilisateurs de pesticides des risques de cancer?

 

04.02  Willy Borsus, ministre: Cher collègue, vos questions rejoignent celles que Mme Dedry souhaitait également m'adresser. J'ai globalisé certains éléments de réponse. J'ai également repris les différents éléments qui relèvent de ma compétence. Vos questions, qui étaient adressées à ma collègue Mme De Block, m'ont été transmises étant donné que les produits phytopharmaceutiques relèvent des compétences de mon département. Je suis en charge de l'Agriculture et de la Sécurité de la chaîne alimentaire.

 

Avant de répondre à vos questions spécifiques, sachez que suite à la publication de ce rapport inquiétant, j'ai immédiatement demandé une analyse détaillée à mon administration.

 

Cette analyse devra inclure d'éventuelles propositions de modification des conditions d'autorisation des produits concernés sur le marché belge. Il va de soi que je suis en faveur d'une recherche approfondie sur la dangerosité de certains produits phytopharmaceutiques, eu égard au principe de précaution qui doit guider nos décisions.

 

Je me permets aussi de préciser qu'à côté de ces compétences fédérales relatives à l'évaluation et à l'autorisation de mise sur le marché de produits phytopharmaceutiques, les Régions sont aussi compétentes pour leur utilisation. Dès lors, il existe un deuxième champ d'action politique, puisque les Régions peuvent prendre des mesures limitant l'usage de tel ou tel produit.

 

En ce qui concerne plus précisément la situation actuelle, le service du SPF Santé publique qui est responsable pour l'autorisation des produits phytopharmaceutiques n'a donné qu'un avis provisoire, étant donné que le rapport complet de l'IARC n'a pas encore été publié. De cet avis provisoire, il ressort que, sur ces cinq substances, seul le glyphosate est encore autorisé comme pesticide en Belgique. Cela témoigne d'ailleurs de l'évaluation poussée des risques qui a été menée tant sur le plan européen qu'à notre niveau – ce dont je me réjouis avec vous.

 

Selon la réglementation européenne, les pesticides doivent être réévalués périodiquement. Dans ce cadre, un nouvel examen du glyphosate à l'échelle européenne est en cours. Les résultats provisoires de cette réévaluation démontrent un usage sûr de ce produit. Une conclusion définitive émanant des experts de l'Union européenne et de l'Autorité de la Santé européenne – EFSA – est attendue pour cet automne. Dans leur avis provisoire portant sur le rapport de l'IARC, les experts de notre administration ont étudié les références dans l'article susmentionné. Il apparaît que les études qu'évoque l'IARC font déjà partie d'un ensemble beaucoup plus vaste d'études qui ont été prises en considération par l'Union européenne.

 

Par ailleurs, d'autres évaluations internationales contredisent ce classement du glyphosate comme carcinogène.

 

La conclusion de l'IARC est donc surprenante puisqu'elle n'est pas confirmée par des évaluations existantes concernant les propriétés carcinogènes du glyphosate. Pour l'instant - j'insiste sur ce point -, il n'est donc pas justifié de prendre des mesures complémentaires afin de protéger les consommateurs ou les utilisateurs de produits phytopharmaceutiques des risques de cancer.

 

Néanmoins, je me permets de rappeler que, comme pour tous les pesticides, il convient de suivre scrupuleusement les mesures de prévention et de protection, ainsi que les doses maximales définies dans les conditions d'utilisation du glyphosate.

 

Pour ce qui concerne l'exemple des Pays-Bas, il faut savoir qu'aucune interdiction n'y a encore été imposée sur l'usage du glyphosate par les particuliers. Il est vrai que la Deuxième Chambre des Pays-Bas a demandé une telle interdiction. Mais j'ai interrogé mon collègue néerlandais qui m'a fait savoir que son gouvernement ne s'était pas encore penché sur cette question.

 

En fonction des résultats de l'analyse approfondie du rapport de l'IARC et des résultats de la réévaluation du glyphosate au niveau européen, j'envisagerai une limitation de l'usage de cet herbicide en Belgique si cela s'avère justifié ou suffisamment justifié d'un point de vue scientifique.

 

Je voudrais maintenant dire quelques mots en ce qui concerne les insecticides diazinon et malathion. Ceux-ci ne sont plus autorisés en Belgique. Le diazinon a même été interdit au niveau européen.

 

La question est ici de savoir si le glyphosate présente effectivement des propriétés carcinogènes. Les résultats des évaluations scientifiques en cours aux niveaux belge et européen nous permettront de répondre définitivement à cette question. Lorsque je serai en leur possession, je ne manquerai pas de revenir vers vous.

 

Par ailleurs, je voudrais attirer brièvement votre attention sur deux lignes de la législation européenne qui prévoient que "tout produit phytopharmaceutique probablement cancérigène doit être interdit, sauf si l'exposition est négligeable. Pour des produits phytopharma-ceutiques potentiellement cancérigènes, une évaluation des risques doit prouver qu'un usage sûr est possible." Mesurez la nuance entre "probablement" et "potentiellement".

 

04.03  Benoît Friart (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie pour ces réponses très précises et complètes à mon questionnement. Je suis aussi très sensible au fait que vous vous sentiez concerné par cette problématique extrêmement importante pour la santé de l'homme.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van mevrouw Renate Hufkens aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de verwerking van paardenvlees in pet food" (nr. 3481)

05 Question de Mme Renate Hufkens au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "l'utilisation de viande de cheval dans les aliments pour animaux" (n° 3481)

 

05.01  Renate Hufkens (N-VA): Mijnheer de minister, het slachten van paarden voor menselijke consumptie is in België al lang geen uitzondering meer. Dat proces verloopt via een geijkt en transparant kader. Heel wat paarden vallen echter nog buiten dat kader en zijn niet geschikt voor menselijke consumptie. Het gaat dan bijvoorbeeld om zieke of oude paarden. Tot vandaag is er geen expliciet kanaal om ook die dieren na hun dood een zinvolle bestemming te geven.

 

In tegenstelling tot vroeger wordt paardenvlees nu nog slechts beperkt gebruikt in dierenvoeding. Het gaat dan hoofdzakelijk om geïmporteerd paardenvlees, dat daarvoor bestemd is. Als er een wettelijk kader gecreëerd zou worden, kunnen ook Belgische paarden, zieke paarden bijvoorbeeld, daarvoor gebruikt worden, wanneer zij niet meer voldoen aan de eisen voor menselijke consumptie.

 

Een wettelijk kader voor het slachten van paarden voor dierlijke consumptie zou dus niet alleen extra inkomsten genereren voor de paardeneigenaars, maar kan er ook voor zorgen dat het aantal gevallen van paardenverwaarlozing vermindert.

 

Ik heb daarover de volgende vragen.

 

Welk legaal kader is er momenteel om paarden integraal te slachten voor petfood? Het gaat dan niet om bijproducten of slachtafval, maar effectief om vlees voor dierenvoeding. Wat is uw visie op het gebruik van paardenvlees als petfood? De laatste jaren daalde de populariteit ervan. Zult u nog stappen ondernemen om het te stimuleren? Zijn stimulerende maatregelen opportuun om petfoodbedrijven aan te zetten tot het gebruiken van Belgische paarden, in plaats van geïmporteerd paardenvlees? Welke stappen zult u daarvoor zetten?

 

05.02 Minister Willy Borsus: Het gebruik van dierlijke bijproducten bestemd voor andere doeleinden dan menselijke consumptie is geregeld door de Europese Verordening 1069/2009. Paarden die in een slachthuis geslacht worden voor menselijke consumptie mogen in petfood gebruikt worden. Die paarden, of delen ervan, kunnen dan namelijk als categorie 3, dierlijke bijproducten, verwerkt worden in voeders voor gezelschapsdieren.

 

Paarden die volgens hun paspoort en statuut uitgesloten zijn van de voedselketen, en dus niet bestemd zijn voor de slacht voor menselijke consumptie, kunnen daarentegen niet meer in een slachthuis worden geslacht. Die paarden, of delen ervan, kunnen ook niet meer in petfood verwerkt worden omdat zij in het kader van de voornoemde Europese Verordening als categorie 2-materiaal beschouwd worden.

 

Die strikte Europese regel laat het dus niet toe dat paarden die niet voldoen aan de vereisten voor menselijke consumptie nog in de voedsel- of diervoederketen terechtkomen. Omdat het om een Europese verordening gaat, is het ondenkbaar een Belgische wetgeving uit te werken die tegen die bepaling zou indruisen.

 

Ik zou echter niet gekant zijn tegen een debat daarover op Europees niveau en tegen het overwegen van specifieke alternatieve oplossingen voor petfood, zij het met belangrijke garanties voor de gezondheid van mens en dier.

 

05.03  Renate Hufkens (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoorden.

 

Het debat kan op Europees niveau worden gevoerd. Wij zullen het dossier dan ook zeker op dat niveau opnemen en bekijken.

 

Ik heb uw standpunten meegenomen, met name dat u in principe niet tegen bent, zolang de veiligheid van de voedselketen wordt gegarandeerd. Dat is een belangrijk signaal. Hopelijk kunnen wij het dossier op Europees niveau verder aankaarten.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Voor vraag nr. 3506 hebben wij niets vernomen van mevrouw Winckel, wat betekent dat haar vraag als ingetrokken wordt beschouwd en vervalt.

 

06 Vraag van mevrouw Renate Hufkens aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de uitreiking van een smiley in de hotelschool Spermalie" (nr. 3523)

06 Question de Mme Renate Hufkens au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "l'octroi d'un smiley à l'école d'hôtellerie Spermalie" (n° 3523)

 

06.01  Renate Hufkens (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, een tijd geleden ontving de hotelschool Spermalie in Brugge als eerste een smiley van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen.

 

Dit kwaliteitslabel komt er na een doorgedreven implementatie van een autocontrolesysteem voor voedselveiligheids- en hygiënische normen. De hotelschool is duidelijk een trekker in deze materie en ziet zijn geleverde inspanningen dan ook terecht beloond.

 

Het is heel fijn dat de hotelschool een smiley heeft gekregen, maar wat mij verbaast, is dat dit federaal kwaliteitslabel niet door een federaal minister werd uitgereikt, maar wel door Vlaams minister van Onderwijs Hilde Crevits. Voor de N-VA mogen veel zaken naar het Vlaams niveau worden overgeheveld, dus wat mij betreft ook het FAVV.

 

Mijnheer de minister, ik verneem graag uw mening ter zake. Hoe verklaart u de afwezigheid van een lid van de federale regering om de smiley uit te reiken? Ik kan mij voorstellen dat u of iemand niet aanwezig kon zijn, maar waarom werd er dan geen vervanger gestuurd? Hoe verklaart u de uitreiking van dat kwaliteitslabel door een Vlaams minister?

 

06.02 Minister Willy Borsus: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Hufkens, sta mij toe eerst en vooral een aantal zaken recht te zetten.

 

De smiley wordt niet uitgereikt door het FAVV, maar door de certificeringsinstellingen die instaan voor de validatie van de autocontrolesystemen.

 

In het geval van de hotelschool Spermalie werd de smiley toegekend op 26 augustus 2014. De school nam vervolgens het initiatief om dit in de schijnwerpers te plaatsen met een persmoment en een ceremoniële uitreiking om dat persmoment wat luister te geven. Het FAVV werd hierop uitgenodigd door de school, evenals de Vlaamse minister bevoegd voor Onderwijs, de certificeringsinstelling die de smiley had afgeleverd en uiteraard een reeks andere genodigden.

 

Voor het FAVV was dit een van de vele momenten om de smiley te promoten. Het was bovendien een moment om de hotelscholen, die toch heel wat personen opleiden die in de heel nabije toekomst actief zullen zijn in de voedingssector, te sensibiliseren.

 

Het FAVV heeft in het verleden trouwens regelmatig samengewerkt met de onderwijsnetten om opleidingen te verzorgen.

 

Het FAVV had de school uitdrukkelijk gewezen op het verschil in bevoegdheidsniveaus. Dat werd ook zo naar voren gebracht in de verschillende presentaties.

 

Blijkbaar is dat niet opgepikt door alle leden van de aanwezige pers, die er soms een amalgaam van gemaakt hebben. Het FAVV heeft reeds verschillende evenementen voor de pers georganiseerd, een aantal daarvan samen met de vorige voogdijminister van het FAVV. Ik ga ervan uit dat u niet verwacht dat de voogdijminister aanwezig is op al die persmomenten over de smiley.

 

Zoals u wellicht weet, was dat niet de eerste smiley die uitgereikt werd, zelfs niet voor een gemeenschapskeuken, maar wel de eerste smiley voor een hotelschool. Ik ben dan ook verheugd dat niet alleen het federaal niveau, vertegenwoordigd door de gedelegeerd bestuurder, maar ook de Vlaamse Gemeenschap, in casu minister Crevits, wel degelijk bevoegd voor Onderwijs, mee het belang van het behalen van een smiley heeft ondersteund door haar aanwezigheid.

 

06.03  Renate Hufkens (N-VA): Mijnheer de minister, ik begrijp heel goed dat minister Crevits daar aanwezig was. Het ging effectief over een school. Daar staat echter tegenover dat de smiley door het FAVV wordt uitgereikt. Dat is een federaal agentschap waar federale ministers voor bevoegd zijn, dus ook bij de uitreiking ervan. Ik begrijp dat u misschien niet aanwezig kon zijn, maar het zou toch een mooi signaal zijn geweest als een lid van de federale regering daarbij aanwezig was. Ik vind uw antwoord in die zin dus wel wat vreemd.

 

Voor ons is er geen probleem als een Vlaams minister voor de uitreiking instaat, maar dan moeten wij de bevoegdheden toch nog eens goed bekijken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

07 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Renate Hufkens aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de consultatie van inspectieverslagen van het FAVV" (nr. 3562)

- mevrouw Anne Dedry aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de transparantie van de inspectieverslagen van het FAVV" (nr. 3618)

07 Questions jointes de

- Mme Renate Hufkens au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "la consultation des rapports d'inspection de l'AFSCA" (n° 3562)

- Mme Anne Dedry au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "la transparence des rapports d'inspection de l'AFSCA" (n° 3618)

 

07.01  Renate Hufkens (N-VA): Mijnheer de minister, twee maanden geleden heb ik over dit onderwerp een vraag gesteld in de plenaire vergadering.

 

Als gevolg van een arrest van de Raad van State werkt het FAVV momenteel aan de implementatie van een systeem dat het de consument mogelijk maakt snel de inspectieverslagen van horecazaken te raadplegen. Op basis van het b2b-systeem kan de consument in een oogopslag een beoordeling raadplegen. De implementatie zou grote inspanningen vergen, onder meer op IT-vlak. Dat begrijp ik ook. Er wordt verwacht dat het systeem ten vroegste midden 2015 in werking zal treden.

 

Consumenten kunnen in de tussentijd gedetailleerde officiële verslagen opvragen en ter inzage raadplegen op de hoofdzetel van het FAVV. Om dat te doen, moet men wel eerst een aanvraagformulier invullen, waarna men een uitnodiging ontvangt voor een afspraak op het hoofdkantoor. Zodra hij ter plaatse is, dient de geïnteresseerde zelf zijn opzoekwerk te verrichten in een database van het FAVV. Dat is niet bepaald een toonbeeld van vlotte dienstverlening. Dat bleek ook uit een artikel in De Standaard op 30 maart jongstleden, waaruit bleek dat professor in het mediarecht Voorhoof de manier van werken uittestte en vervolgens aanklaagde bij de federale Commissie voor de toegang en hergebruik van bestuursdocumenten.

 

Naar aanleiding van de klacht van de heer Voorhoof adviseerde de commissie op 2 maart dat de huidige aanvraagprocedure effectief strijdig is met de wet betreffende de openbaarheid van bestuur van 11 april 1994. Zowel de verplichting om het aanvraagdocument in te vullen als de vrijgave van de inspectieverslagen slechts ter plaatse is niet te vereenzelvigen met de wet betreffende de openbaarheid van besturen. De commissie besloot dat de inspectieverslagen openbaar gemaakt dienen te worden op eenvoudig schriftelijk verzoek.

 

Wat is uw visie op het advies van de commissie met betrekking tot de schending van de wet op de openbaarheid van besturen? Hoe interpreteert u het advies?

 

Welk gevolg zal er worden gegeven aan het advies? Zal de aanvraagprocedure worden aangepast, zodat zij transparanter verloopt en conform de wet is?

 

07.02 Minister Willy Borsus: Mevrouw Hufkens, ik zou eerst en vooral het onderscheid willen maken tussen transparantie en toegang tot bestuursdocumenten. De toegang is slechts een onderdeel van een beleid rond transparantie.

 

Wat de toegang tot bestuursdocumenten betreft, heeft het FAVV na de arresten van de Raad van State een procedure opgesteld die de toegang tot de gedetailleerde inspectieresultaten mogelijk maakt en praktisch organiseert. Het is dus helemaal niet de bedoeling van het FAVV om adviezen en beslissingen van de Commissie voor de toegang en hergebruik van bestuursdocumenten of arresten van de Raad van State te negeren.

 

Op 6 maart 2015 ontving het FAVV het advies 2015/13 van 2 maart 2015 van de commissie in verband met het verzoek van de heer Voorhoof tot heroverweging van zijn aanvraag om specifieke inspectieverslagen te ontvangen. De commissie was in haar advies van oordeel dat de vraag moest gesteld kunnen worden zonder dat er administratieve voorwaarden worden opgelegd. In haar antwoord aan de commissie heeft het FAVV gemotiveerd waarom haar actuele procedure wel degelijk aanvaardbaar is. Om de consultatie ordentelijk te laten verlopen, wordt gevraagd een formulier in te vullen en dient het nummer van de vestigingseenheid te worden meegedeeld. Een onderneming kan immers verschillende vestigingseenheden hebben en dus is het nummer van de vestigingseenheid een onmisbaar element bij de aanvraag.

 

Hierbij mag de overheid rekenen op de medewerking van de burger. Het nummer van de vestigingseenheid kan door de aanvrager worden opgezocht in de Kruispuntbank Ondernemingen of via een link op de website van het FAVV. Nadat de aanvrager het aanvraagformulier op de website heeft ingevuld, wordt de aanvrager uitgenodigd op het hoofdbestuur van het FAVV te Brussel. Hier kan hij de resultaten zelf opzoeken op basis van het nummer van de vestigingseenheid en, zoals de wet bepaalt, een afschrift van de opgevraagde rapporten verkrijgen. Het gaat hier dus om een praktische modaliteit, waarbij rekening wordt gehouden met de middelen waarover het FAVV beschikt, en niet om het opwerpen van nodeloze obstakels.

 

De consultatie van de gedetailleerde inspectierapporten is evenwel niet de beste manier om transparantie te creëren. Ik ben er niet van overtuigd dat de consument in het algemeen gebaat is bij het doorworstelen van omvangrijke technische documenten, waarbij men, om ze correct te interpreteren, een doorgedreven kennis van de wetgeving en van de werking van het FAVV nodig heeft.

 

De inspectiechecklists zijn trouwens maar een onderdeel van het hele proces.

 

Om die reden heeft het FAVV, in overleg met de consumentenorganisaties en de distributie- en horecasector, een alternatief systeem uitgewerkt, gebaseerd op een scoresysteem gaande van 1 tot 5, waarbij 1 te verbeteren betekent en 5 excellent is.

 

Ik ga hier niet in op de details van het systeem, die iedereen op de website van het FAVV kan consulteren. U zult onmiddellijk inzien dat een dergelijk eenvoudig systeem gemakkelijk begrijpbaar is en bovendien rechtstreeks via het internet kan worden opgevraagd. Het FAVV werkt trouwens volop aan de praktische implementatie, waarbij de eerste versie vóór het einde van juni beschikbaar zal zijn.

 

07.03  Renate Hufkens (N-VA): Mijnheer de minister, ik weet dat het IT-systeem er zit aan te komen en dat het voor juni gepland is. Ik wacht er op en ben zeer benieuwd naar hoe het er zal gaan uitzien. Ik verwacht dat het er goed zal uitzien.

 

Ik vind uw uitspraak dat de consument geen nut heeft bij de technische fiches, nogal kras. Als de consument die technische fiches wil zien of die informatie wil krijgen, dan vind ik dat de consument die ook moet krijgen. Het is zijn verantwoordelijkheid om die te begrijpen.

 

Ik vind dat we op dat vlak wat dienstverlening missen. Als de consument een vestigingsnummer heeft, zou het FAVV een zekere dienstverlening moeten kunnen garanderen waardoor inspectieverslagen kunnen worden doorgespeeld aan de consument. Ik zeg niet dat het FAVV bewust drempels oplegt, maar die drempels zijn er wel. Dat blijkt ook uit de adviezen.

 

Ik vind het vrij kras dat u vanuit het oogpunt van de consument spreekt. Ik vind dat u vanuit het oogpunt van het FAVV moet kijken en de dienstverlening moet bekijken. U mag niet enkel rekening houden met wat voor het FAVV het gemakkelijkste is.

 

Ik blijf het dossier opvolgen en ben heel benieuwd hoe het IT-systeem er zal uitzien.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Renate Hufkens aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het TTIP en zijn gevolgen voor de voedselveiligheid" (nr. 3649)

- mevrouw Rita Gantois aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de gevolgen van het vrijhandelsakkoord tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie voor de landbouwsector" (nr. 3675)

- mevrouw Renate Hufkens aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "het TTIP en zijn gevolgen voor de voedselveiligheid" (nr. 3767)

08 Questions jointes de

- Mme Renate Hufkens au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le TTIP et ses conséquences pour la sécurité alimentaire" (n° 3649)

- Mme Rita Gantois au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "les conséquences de l'accord de libre-échange entre les États-Unis et l'Union européenne pour le secteur agricole" (n° 3675)

- Mme Renate Hufkens au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "le TTIP et ses conséquences pour la sécurité alimentaire" (n° 3767)

 

De voorzitter: Aangezien er wel wat gelijkaardige elementen zitten in beide vragen wil ik vragen, mevrouw Gantois, om zoals gewoonlijk in deze commissie de nieuwe elementen aan uw vraag toe te voegen zodat we niet in herhaling vallen.

 

08.01  Renate Hufkens (N-VA): Het TTIP of Transatlantic Trade Investment Partnership is een vrijhandelsakkoord waarover momenteel onderhandeld wordt tussen de EU en de Verenigde Staten. Dat akkoord poogt verscheidene handelsbarrières weg te werken om zo de handel tussen beide continenten aan te moedigen. De achtste onderhandelingsronde vond begin februari plaats en een draft van de inhoud met betrekking tot de sanitaire en de fytosanitaire maatregelen werd reeds in januari openbaar gemaakt.

 

Hoewel over het verdrag tot heden nog onderhandeld wordt rijzen er heel veel vragen over de gevolgen die dat handelsakkoord kan hebben voor onze binnenlandse voedselveiligheid. Productnormen en benadering op het vlak van voedselveiligheid verschillen in de Verenigde Staten namelijk heel erg met die in de Europese Unie.

 

Zo rijst het gevaar dat chloorkippen – kippen die ontsmet zijn met chloor alvorens ze op de markt terechtkomen – straks in onze rekken kunnen liggen. Dat is een symbool geworden voor die ongerustheid. De Europese benadering en in het verlengde daarvan ook diegene die het FAVV volgt is er een van het continu waarborgen van de veiligheid in de voedselketen.

 

Er is momenteel nog geen harmonisering of equivalentie van sanitaire en fytosanitaire maatregelen tussen de EU en de VS. Verdere bepalingen over de oprichting van een joint management comité geven signalen over een bevoegdheidsverschuiving naar een Europees kader.

 

Alvorens het TTIP rond is, is de Europese Commissie op zoek naar ontsmettingsmiddelen die wel acceptabel zouden zijn. Zo maakt ontsmetting met perazijn wel een goede kans om toegelaten te worden. Het EFSA is momenteel aan het onderzoeken of perazijn effectief kan worden toegelaten maar voor heel wat milieuorganisaties is die behandeling nu al een signaal dat het chemisch ontsmetten van vlees wel mogelijk dreigt te worden, dus ook de ontsmetting met chloor. Er is dus heel wat ongerustheid over.

 

In het kader daarvan had ik u graag enkele vragen gesteld. Bent u op de hoogte van de inhoud van de draft van het TTIP die nu op tafel ligt? Wat is uw mening hieromtrent? Wordt die mening goed genoeg vertolkt op het Europese niveau? Hoe zult u garanderen dat de hoge normen met betrekking tot voedselveiligheid behouden blijven? Hebt u al nieuws van het EFSA inzake het gebruik van alternatieve ontsmettingsmiddelen? Zal perazijn worden toegelaten? Wat is uw mening en die van het FAVV ter zake?

 

08.02  Rita Gantois (N-VA): Ik zal mijn vraag zeer kort houden omdat ze hier inderdaad bij aansluit.

 

Het gaat over de onderhandelingen tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie over het vrijhandels- en investeringsverdrag. Mijnheer de minister, wij hebben een hoogstaande kwaliteit binnen onze agrovoedingssector. Wij leveren dagelijks zeer goede producten en wij krijgen daar ook lovende woorden voor van de Wereldgezondheidsorganisatie. Het blijft een uitdaging om doorheen die hele agrovoedingsketen van riek tot bord veilige voeding te produceren en te verwerken. Ik meen dat onze landbouwers daar met verve in slagen. Landbouw is ook opgenomen in die onderhandelingen.

 

Landbouw mag echter geen pasmunt vormen, om tot een akkoord te komen.

 

Wij hadden met de Europese Unie in 2012 een handelsoverschot van zes miljard euro ten aanzien van de Verenigde Staten. De Europese lidstaten hechten echt wel grote waarde aan de gecreëerde normen op het vlak van milieu, dierenwelzijn en de normen inzake sanitaire en fytosanitaire aard.

 

Wij moeten opletten dat die normen door de akkoorden niet op losse schroeven worden gezet. Wij moeten ook waken over de huidige standaard van onze producten en meteen ook over het feit dat wij geen oneerlijke concurrentie uit het buitenland zullen ondervinden omdat daar een andere regulering geldt.

 

Ik meen te weten dat u die mening deelt. Het is belangrijk dat iedereen dezelfde productienormen naleeft en de ketenbewaking gehandhaafd blijft.

 

Ik heb twee vragen voor u.

 

Hebt u reeds vernomen wat concreet werd onderhandeld, om oneerlijke concurrentie binnen de landbouwsector ingevolge het vrijhandelsakkoord te elimineren of zo goed mogelijk te reduceren?

 

Mijn tweede vraag sluit aan bij de vragen van mevrouw Hufkens. Hebt u weet van maatregelen die de onderhandelingen reeds hebben voortgebracht, om de strenge voorwaarden inzake voedselveiligheid binnen de agrovoedselketen te vrijwaren?

 

08.03 Minister Willy Borsus: Mevrouw de voorzitter, Buitenlandse Handel is een van de meest geïntegreerde bevoegdheden op Europees vlak. De Europese Commissie doet voorstellen aan de Europese Raad en onderhandelt nadien in naam van de Europese Unie op basis van de richtlijnen en de instructies waarover door de lidstaten binnen de Europese Raad werd beslist.

 

Ter herinnering geef ik hierbij de drie stappen van het onderhandelingsproces voor de TTIP. De eerste stap is het toekennen van een mandaat aan de Europese Commissie door de 28 lidstaten. De tweede stap is de onderhandeling die door de Europese Commissie wordt gevoerd. De derde en laatste stap is de beslissing die wordt genomen door de regeringen van de 28 lidstaten en door het Europees Parlement en niet door de Europese Commissie.

 

Voor elke vergadering van het Comité Handelspolitiek en voor elke vergadering van de Europese Raad organiseert de FOD Buitenlandse Zaken een coördinatie tussen de verschillende beleidsniveaus.

 

Het Belgisch standpunt in verband met het onderhandelingsmandaat is ook het resultaat geweest van een dergelijke coördinatie. Het onderhandelingsmandaat werd openbaar gemaakt en een belangrijke hoeveelheid informatie, net als alle standpunten van de Europese Unie, werden gepubliceerd op de website van de Commissie. Over het algemeen zullen de onderhandelingsteksten van de Europese Unie, die over de lidstaten en bij het Europees Parlement worden verspreid, openbaar worden gemaakt. Bovendien wordt het grote publiek bij elke onderhandelingsronde opgeroepen om te debatteren.

 

Het komt mij niet toe mij uit te spreken over het geheel van de TTIP, want dat ligt niet binnen mijn bevoegdheden en dat is ook het voorwerp van uw vraag niet. Inzake Landbouw en de Veiligheid van de Voedselketen, kan ik u daarentegen de volgende informatie geven. De TTIP-onderhandelingen over landbouw en de agrovoedingssector hebben meer bepaald de toegang tot die markten als voorwerp. De interne steun aan de landbouw, voornamelijk het GLB, maakt daarentegen geen deel uit van de TTIP. De opening van de landbouwmarkten zou in de twee richtingen van toepassing zijn en voordelig zijn voor zowel de Europese Unie als voor de Verenigde Staten. De Verenigde Staten wensen een grotere hoeveelheid af te zetten van hun basislandbouwproducten, zoals maïs en soja.

 

De export van de Europese Unie naar de Verenigde Staten bestaat voornamelijk uit voedingsproducten met een hogere waarde, zoals geestrijke dranken, wijn en bier, en bewerkte voedingsmiddelen, zoals kaas, chocolade, hesp enzovoort.

 

De Europese Unie zou er zonder twijfel bij winnen om de verkoop in de Verenigde Staten van haar voedingswaren van hoge kwaliteit te verhogen, zonder nutteloze grenzen in verband met tarieven of andere factoren. Er bestaan inderdaad verschillende hindernissen voor de vrije markt op het vlak van landbouw.

 

In verband met tariefgrenzen zijn er talrijke tarifaire uitschieters bij de import in de agrovoedingssector, meer bepaald op melk en melkproducten in het algemeen, sommige suikers, tabak, sommige producten van visvangst, sommige fruitsoorten en groenten en zelfs sommige graangewassen.

 

In verband met de niet-tarifaire grenzen stoten sommige Europese voedingsproducten, zoals verschillende kazen en melkproducten, net als appels en peren, op belangrijke hinderpalen, die hun toegang tot de Amerikaanse markt beperken. Daarbij komt nog het embargo van de Verenigde Staten uit 1997 op rundvlees afkomstig uit de Europese Unie.

 

Er is ook de strenge controleprocedure op de buitenlandse producten die door federale agentschappen wordt opgelegd in het kader van de wet op de strijd tegen het bioterrorisme.

 

Het opheffen van deze grenzen en van de douanerechten zou het exportvolume van de Europese Unie naar de VS doen toenemen, maar dit moet gebeuren met respect voor de Europese en de Amerikaanse normen en standaarden. Zo heeft de Raad van de Europese Unie tijdens de discussie over het onderhandelingsmandaat beslist om de collectieve voorkeuren te behouden, dus met betrekking tot ggo, ractopamine, hormonen, chemische decontaminatie van vlees en het klonen van dieren, alsook om rekening te houden met nationale wetgevingen waarvoor gevoeligheden bestaan bij meerdere lidstaten, meer bepaald in Frankrijk en ook in België.

 

De bedoeling van het trans-Atlantisch partnerschap betreffende gezondheid en bestrijdingsmiddelen is om samen te werken om de export van voedingsmiddelen te boosten en toch de hoge Europese standaarden te beschermen.

 

Voor België is het respect voor de Europese normen en standaarden inzake gezondheid en maatschappij fundamenteel om de voedselveiligheid op hoog niveau en een eerlijke concurrentie te garanderen. België zal waakzaam zijn voor het verdedigen van zijn belangen inzake landbouw, in het bijzonder op het vlak van rundvlees en afgeleide producten van rundvlees, fruit, appelen, peren en groenten.

 

België houdt vast aan het behoud van de regels die gelden binnen de Europese Unie, met name het voorzorgsprincipe behouden, de specificiteiten op het vlak van landbouw en voeding erkennen en respecteren, beschermde oorsprongbenamingen, geografische aanduidingen en gegarandeerde traditionele specificiteit en specialiteit, de bestaande bepalingen van de Europese Unie betreffende het gebruik van hormonen en ggo’s in de veeteelt behouden, alsook die over het klonen, de bestaande bepalingen van de Europese Unie inzake gezondheid respecteren betreffende verwerking van vlees en vleesproducten en, tot slot, het dierenwelzijn respecteren.

 

Tijdens de Europese landbouwraad van 16 maart 2015 stond het thema van de internationale handel in verband met de landbouwproducten op de agenda. Het kwam aan bod in een gesprek met mijn collega’s tijdens de lunch. Naar aanleiding hiervan heb ik het Belgisch standpunt herhaald betreffende de ontwerpen van handelsverdragen, namelijk dat onze productiewijzen niet rechtstreeks of onrechtstreeks in vraag mogen worden gesteld door multilaterale of bilaterale akkoorden en dat in elk geval moet worden vermeden onze producenten in een positie van oneerlijke concurrentie te plaatsen.

 

Zoals ik er bij die gelegenheid aan herinnerd heb, is er voor mij geen sprake van de import te aanvaarden van producten die verkregen werden volgens methodes die in de Europese Unie niet toegestaan zijn en die niet verenigbaar zijn met onze productiestandaarden, zoals kippen ontsmet met chloor of hormoonvlees. Ik ga er bovendien van uit dat landbouw in geen geval kan dienen als pasmunt of als herschikbare, veranderlijke grootheid in het kader van een globaal akkoord.

 

Ik ben er mij van bewust dat er bij de Europese burgers heel veel vrees bestaat dat het TTIP zal leiden tot een daling van het Europese beschermingsniveau betreffende de voedselveiligheid en gezondheid of dat het TTIP ons productiemodel in gevaar zal brengen. Zowel de Verenigde Staten als de Europese Unie zijn nochtans duidelijk geweest: het TTIP zal niets veranderen aan de bestaande eisen van de voedselveiligheid en de volksgezondheid aan de beide zijden van de Atlantische Oceaan. Het ontwerpakkoord erkent het recht voor de partijen om een risicobeheersing te verzekeren die in de lijn ligt van het beschermingsniveau dat zij geschikt achten.

 

Mijn standpunt tegenover het TTIP is dus gebaseerd op het noodzakelijke behoud van ons landbouwmodel, meer bepaald familiaal lokaal verankerde landbouw, het noodzakelijke behoud van onze productiestandaarden, alsook de noodzaak voor wie het wenst en wie het nodig heeft om rendabel te kunnen blijven, om te exporteren en toegevoegde waarde aan te brengen voor onze landbouwbedrijven en onze Belgische voedselverwerkers, die een zeer goede faam hebben.

 

Ik nodig u uit om de website van de Europese Commissie te raadplegen, waarvan een deel uitsluitend is gewijd aan het ontwerp van TTIP.

 

Voor alle vragen over andere thema’s of in verband met de vorderingen van de onderhandelingen stel ik voor dat u zich rechtstreeks wendt tot de minister van Buitenlandse Zaken, de heer Reynders, die de materie behandelt.

 

Wat de derde vraag van mevrouw Hufkens betreft, EFSA publiceert reeds een aantal adviezen over de toepassing van melkzuur en peroxyzuren voor de reductie van microbiële contaminatie op vlees. Het advies van 26 juli 2011 over de toepassing van melkzuur op rundvlees heeft aanleiding gegeven tot een Europees regelgevend initiatief in 2013.

 

Sindsdien is het mogelijk dat slachthuisexploitanten onder bepaalde voorwaarden melkzuur gebruiken op runderkarkassen om de microbiologische oppervlaktecontaminatie terug te dringen. In België mogen slachthuizen die techniek pas toepassen na voorafgaande toepassing van het FAVV.

 

Het meest recente EFSA-advies dateert van 26 maart 2014 en handelt over de veiligheid en de werkzaamheid van peroxyzuren voor de vermindering van ziekteverwekkende kiemen op pluimveevlees. Tot op heden heeft de Europese Commissie geen regelgevende initiatieven genomen met betrekking tot dat advies.

 

Het FAVV onderschrijft de Europese visie en is van mening dat het gebruik van contaminatietechnieken op levensmiddelen, in bepaalde gevallen en onder strikte voorwaarden, een bijkomende garantie kan bieden voor de volksgezondheid. Dat kan echter geenszins worden beschouwd als een vervanging voor goede hygiënische praktijken en mag niets afdoen aan de plicht van de exploitant om te voldoen aan al de hygiënevoorschriften.

 

08.04  Renate Hufkens (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor uw zeer uitgebreide antwoord. Wij kijken met spanning uit naar het TTIP, want dat heeft een invloed op vele verschillende aspecten, niet enkel op landbouw en op volksgezondheid, maar ook op flink wat andere zaken.

 

Ik ben blij te horen dat u al bij uw Europese collega’s hebt uitgelegd waar voor ons de prioriteiten liggen en dat voor ons de voedselveiligheid en de volksgezondheid absoluut niet in het gedrang mogen komen. Dat is een heel belangrijk standpunt, dat wij moeten blijven verdedigen. Als N-VA zullen wij dat dan ook blijven opvolgen.

 

08.05  Rita Gantois (N-VA): Mijnheer de minister, ook ik dank u voor uw uitgebreide antwoord. Ik onthoud dat u ervoor blijft pleiten dat het speelveld voor de landbouwers gelijk blijft, dat zij hun onafhankelijkheid zullen bewaren en geen slachtoffer worden, en dat hun inkomen niet in gevaar zal komen. Ik onthoud dat u hard pleit tegen oneerlijke concurrentie en dat de standaard van onze producten even hoog moet blijven. Ik onthoud ook dat u met respect voor elkaars waarden en normen onderhandelt.

 

De tijd zal wel uitwijzen of het klopt dat er voor beide onderhandelaars alleen maar voordelen zullen zijn. Ik zal met zeer veel plezier en interesse de website opzoeken en bekijken.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09 Vraag van mevrouw Renate Hufkens aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie over "de ontwikkeling van een nationaal opvolgingssysteem voor voedselinfecties" (nr. 3690)

09 Question de Mme Renate Hufkens au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME, de l'Agriculture et de l'Intégration sociale, sur "la mise au point d'un système de suivi des infections alimentaires" (n° 3690)

 

09.01  Renate Hufkens (N-VA): Mijnheer de minister, deze vraag gaat over de ontwikkeling van een nationaal opvolgingssysteem voor voedseloverdraagbare ziektes. De eerste week van de paasvakantie vond de internationale dag van de Wereldgezondheidsorganisatie plaats, die zich dit jaar buigt over ziektes die overgedragen worden door voedsel.

 

De waarborging van de voedselveiligheid is een kerntaak van het FAVV. In de nasleep van de dioxinecrisis werd duidelijk dat een afzonderlijk agentschap en een meer toegepaste aanpak nodig waren om onze voedselveiligheid te garanderen. Een opvolging van riek tot vork drong zich op.

 

De globalisering brengt meer en meer uitdagingen met zich mee en voedselveiligheid is geen loutere interne zaak meer, maar een mondiaal issue waarbij rekening moet worden gehouden met zowel import als export. Denk maar aan de e-colibacterie, die door zijn verwevenheid in de voedselketen voor infecties zorgde in zestien landen van Duitsland tot Canada. Voedseloverdraagbare ziektes kunnen voor zware gezondheidsproblemen zorgen en kunnen uiteindelijk ook tot sterfte leiden. Salmonella en campylobacter zijn infecties die nog steeds in België voorkomen. Uit cijfers van de Wereldgezondheidsorganisatie blijkt dat er in 2014 ongeveer 52 000 mensen gestorven zijn aan salmonella.

 

De meting van deze voedseloverdraagbare ziektes is dan ook van zeer groot belang. De WGO roept dan ook op tot de oprichting van een nationaal opvolgingssysteem voor voedseloverdraagbare ziektes in elk land. Zo’n opvolgingssysteem verzamelt en analyseert gegevens met betrekking tot deze ziektes om alzo een goede opvolging voor deze voedselgezondheidsproblemen te waarborgen.

 

Ieder land zal moeten evolueren naar een denkwijze van meten is weten.

 

Mijnheer de minister, mijn vragen zijn de volgende.

 

Bent u op de hoogte van die aanbeveling van de Wereldgezondheidsorganisatie? Zo ja, wat is uw visie ter zake?

Worden die metingen al bijgehouden? Zo ja, door welke instantie?

 

Welke rol kan het FAVV spelen bij het verzamelen en de analyse van gegeven over voedseloverdraagbare ziektes?

 

09.02 Minister Willy Borsus: Mevrouw de voorzitter, mevrouw Hufkens, meten is inderdaad weten. Om het toezicht en het beheer van door voedsel overdraagbare ziektes te optimaliseren en om beter op grootschalige incidenten voorbereid te zijn, werd in 2014 op aansturen van het FAVV door de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid een mandaat gegeven tot oprichting van de werkgroep nationaal plan voor voedseltoxi-infecties. Een optimalisatie van de BATA-verzameling en uitwisseling tussen alle betrokken partijen maakt een essentieel onderdeel uit van de opdrachten van dat platform. Het is dan ook belangrijk dat alle partijen het initiatief blijven ondersteunen.

 

Dat is uiteraard niet voldoende, om door voedsel overdraagbare ziektes te verminderen of te voorkomen. Aangezien ze vaak te wijten zijn aan overdracht door personen die met voeding in aanraking komen, wordt in België net zoals in de rest van Europa…

 

De voorzitter: Kan het achteraan in de zaal wat stiller worden? Wij horen de minister niet. Dank u.

 

09.03 Minister Willy Borsus: … een preventieve aanpak gehanteerd naar consumenten en operatoren in de hele voedselketen. Dat kan onder meer door sensibiliserings- en informatiecampagnes en door het invoeren van goede hygiënepraktijken en HACCP.

 

Een dergelijke aanpak wordt tevens gepromoot in The Five Keys to Safer Food Programme van de WHO. De gegevens met betrekking tot voedseltoxi-infecties worden in België bijgehouden via het nationaal plan voor voedseltoxi-infecties.

 

De bevoegdheden zijn verspreid over verschillende instanties: het FAVV voor de gegevens met betrekking tot de bewaking van de voedselketen, het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid, dat een coördinerende rol speelt als nationaal referentielaboratorium voor voedseltoxi-infecties, Nationaal Referentiecentrum voor pathogenen en de inspectiediensten Volksgezondheid van de Gemeenschappen voor wat de gegevens langs humane kant betreft.

 

De analyse van deze gegevens laat het FAVV toe signalen te capteren en op die manier problemen in de voedselketen vroegtijdig op te sporen en sneller te beheren. Deze gegevens worden ook gebruikt voor trendanalyse en als input voor risicobeoordeling door het Wetenschappelijk Comité van het FAVV, maar ook door de EFSA, de WHO en de FAO.

 

09.04  Renate Hufkens (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.

 

Ik hoor dat er al heel wat gebeurt op nationaal vlak. Ik zal dat nationaal plan goed bekijken en nagaan hoe die opvolging gebeurt.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 3506 van mevrouw Winckel wordt uitgesteld in plaats van ingetrokken.

 

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 17.25 uur.

La réunion publique de commission est levée à 17.25 heures.