Commissie
voor de Sociale Zaken |
Commission des Affaires sociales |
van Woensdag 20 maart 2019 Voormiddag ______ |
du Mercredi 20 mars 2019 Matin ______ |
De openbare commissievergadering wordt geopend om 11.00 uur en voorgezeten door de heer Stefaan Vercamer.
La réunion publique de commission est ouverte à 11 h 00 et présidée par M. Stefaan Vercamer.
De voorzitter: De heer Laaouej is niet aanwezig en bijgevolg vervalt zijn vraag nr. 26387.
01 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie over "de regeling van netto-overuren in de horeca voor studenten" (nr. 26655)
01 Question de M. Stefaan Vercamer à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et de l'Asile et de la Migration, sur "le régime des heures supplémentaires nettes dans l'horeca pour les étudiants" (n° 26655)
01.01 Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, studenten kunnen voor een contingent van 475 arbeidsuren per jaar tewerkgesteld worden aan verminderde RSZ-bijdragen, namelijk aan een solidariteitsbijdrage van 8,13 %, waarvan 5,42 % ten laste van de werkgever en 2,71 % ten laste van de werknemer.
De RSZ aanvaardt blijkbaar sinds kort dat studenten die aan de solidariteitsbijdrage onderworpen zijn, toegang krijgen tot de regeling van netto-overuren in de horeca. Dit is een specifiek systeem waarbij overuren zijn vrijgesteld van overloon en inhaalrust en niet worden onderworpen aan sociale bijdragen noch aan bedrijfsvoorheffing. Deze bijzonder voordelige regeling voor werkgever en werknemer is van toepassing op vrijwillige overuren en overuren wegens buitengewone vermeerdering van werk of onvoorziene noodzaak, die op verzoek van de werknemer niet moeten worden ingehaald. Deze vrijstellingen inzake sociale zekerheid, fiscaliteit en overloon gelden voor een maximum van 360 uren per werknemer per jaar.
Alle werknemers die voltijds worden tewerkgesteld door een werkgever in de horecasector of door een uitzendkantoor bij een gebruiker van de horeca komen voor deze maatregel in aanmerking, dus ook gelegenheidswerknemers en flexi-jobbers.
Tot voor kort was de RSZ van oordeel dat studenten aangegeven met een solidariteitsbijdrage daarvan geen gebruik konden maken. Dat was vroeger de regel. De RSZ heeft nu blijkbaar recent zijn standpunt herzien, in die zin dat studenten nu ook toegang krijgen tot deze regeling. Dat betekent dat ook op deze overuren geen solidariteitsbijdrage verschuldigd is. Bovendien worden deze overuren niet in aanmerking genomen in het contingent van 475 uren.
Deze standpuntwijziging van de RSZ raakt aan het maximale contingent van 475 uren per jaar dat studenten aan verminderde RSZ-bijdragen mogen worden tewerkgesteld. Daarnaast heeft het gevolgen voor de inkomsten van de sociale zekerheid. Immers, studenten worden al tewerkgesteld aan verminderde sociale bijdragen en door deze maatregel kunnen zij tot 360 uren per jaar extra en volledig onbelast worden tewerkgesteld. Bovendien moeten deze uren, in tegenstelling tot voor andere werknemers in de horeca, niet worden aangegeven in de DmfA.
Waarom wijzigde het standpunt van de RSZ omtrent de toegang voor studenten tot de netto-overuren in de horeca? Wat is de reden daarvoor?
Deze maatregel is toch in strijd met wat altijd het uitgangspunt was van studentenarbeid, met name dat studenten slechts 475 uren per jaar aan verminderde RSZ-bijdragen kunnen worden tewerkgesteld. Met deze maatregel komen daar 360 uren volledig onbelast bij voor studenten werkzaam in de horeca. Vanwaar komt deze ommezwaai?
Waarom moet dit niet worden aangegeven in de DmfA? Hoe zal worden gecontroleerd of die studenten effectief slechts 360 overuren presteren aangezien dit niet moet worden aangegeven in de DmfA?
Dat betekent dat studenten die werkzaam zijn in de horeca meer uren per jaar kunnen worden tewerkgesteld aan verminderde RSZ-bijdragen in vergelijking met studenten die elders werken. Is dat niet in strijd met het discriminatiebeginsel?
01.02 Minister Maggie De Block: Mijnheer Vercamer, als er sprake is van discriminatie, dan kan dat aan beide kanten voorkomen. Ofwel is de regeling voor allen van toepassing. Als het dat is wat u wil … Alle gekheid op een stokje, ziehier mijn antwoord op uw vraag.
Samen met u neem ik kennis van deze gewijzigde interpretatie van de regelgeving inzake studentenarbeid enerzijds en inzake de wetgeving op de netto-overuren in de horeca anderzijds, door de RSZ. Het is de taak van de RSZ de regelgeving correct te interpreteren en toe te passen. De RSZ doet dit onder de verantwoordelijkheid van zijn beheerscomité.
Dat de regeling inzake netto-overuren in de horeca ook op studenten van toepassing zou zijn, lijkt mij op zich geen probleem. Iedere voltijdse werknemer in de horeca kan genieten van de regeling inzake netto-overuren. Wel is het contingent van 475 uren het totale contingent waarbinnen de student, met vrijstelling van bijdragen maar met betaling van de solidariteitsbijdrage, kan werken. Indien door toepassing van de regeling inzake de netto-overuren in de horeca geen solidariteitsbijdrage op deze uren verschuldigd is, moeten deze uren volgens mij wel meegeteld worden voor het contingent van 475 uren. Met andere woorden, of een student in de horeca werkt of elders, het contingent bedraagt 475 uren. Er is altijd gezegd dat voor alle studenten dezelfde regelgeving geldt.
Ik moet dit natuurlijk bekijken met minister Peeters, de minister van Werk, Economie en Consumenten. Wij zijn hier allebei voor bevoegd. Wij zullen samen contact opnemen met de RSZ.
Dat het zo niet kan, klopt. Ook als studenten minder uren presteren en werken met overuren, mogen zij hun contingent van 475 uren niet overschrijden. Dat blijft het principe, zoals afgesproken was.
01.03 Stefaan Vercamer (CD&V): Dat is duidelijk, mevrouw de minister. Dus 475 uur is het totaalpakket, ongeacht onder welke vorm ze worden gepresteerd. Met dat standpunt zult u naar de RSZ stappen, om te overleggen en de zaak uit te klaren.
L'incident est clos.
02 Vraag van de heer Vincent Van Peteghem aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie over "de startersmaatregelen" (nr. 26669)
02 Question de M. Vincent Van Peteghem à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et de l'Asile et de la Migration, sur "les mesures en faveur des starters" (n° 26669)
02.01 Vincent Van Peteghem (CD&V): Mevrouw de minister, voor nieuwe werkgevers zijn er heel wat doelgroepverminderingen, zoals de eerste aanwervingen. Nieuwe werkgevers zijn werkgevers die nooit sedert ten minste vier opeenvolgende kwartalen vóór het kwartaal van indienstneming van een eerste werknemer niet onderworpen waren aan de RSZ voor de tewerkstelling van een werknemer. Voor hen hebben wij heel wat doelgroepverminderingen. Er zijn ook verschillende voordelen voor die nieuwe werkgevers.
Het probleem is dat er heel wat vragen zijn omtrent de invulling van het begrip nieuwe werkgever. Het gaat vooral over situaties waarbij een onderneming of een zelfstandige activiteit stopgezet of overgenomen wordt of failliet gaat en na het faillissement wordt overgenomen. In die situaties is er heel veel discussie over de vraag of het gaat om een nieuwe activiteit dan wel over de voortzetting van de vorige activiteit of onderneming.
Uit de praktijk vang ik signalen op dat het van controleur tot controleur afhangt of het gaat over een nieuwe activiteit dan wel over een voortzetting. Ik heb daarover een aantal vragen, want voor diegenen die een nieuwe activiteit uitvoeren, is rechtszekerheid belangrijk.
Mevrouw de minister, kunt u verduidelijken hoe de notie "nieuwe werkgever" moet worden ingevuld in situaties waarin een onderneming of zelfstandige activiteit wordt stopgezet en daarna op dezelfde locatie een andere onderneming of zelfstandige activiteit wordt geëxploiteerd?
Welke criteria moeten volgens u worden gehanteerd om in die gevallen uit te maken of die andere onderneming of zelfstandige activiteit nieuw is dan wel een voortzetting is van de eerdere activiteit of onderneming?
Kunt u bevestigen dat, wanneer een onderneming of zelfstandige activiteit wordt stopgezet, al dan niet door faling, en daarna op dezelfde locatie een andere onderneming of zelfstandige activiteit wordt geëxploiteerd, die onderneming of zelfstandige activiteit nieuw is indien die onderneming geen uitstaans heeft met de eerdere onderneming die daar aanwezig was en zich richt op een andere markt en een ander cliënteel?
Wat is uw antwoord indien die onderneming of activiteit wel verband houdt met de eerdere onderneming, eventueel door een overname? Is er in dat geval ook sprake van een nieuwe activiteit of een nieuwe werkgever?
02.02 Minister Maggie De Block: Mijnheer Van Peteghem, vragen over de criteria ter definiëring van een nieuwe onderneming komen vaak terug in deze commissie. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de voorwaarden die gelden om beschouwd te worden als nieuwe werkgever van een eerste tot en met zesde werknemer, de voorwaarden die gelden ter beoordeling van het gegeven of die nieuwe werkgever deel uitmaakt van eenzelfde technische bedrijfseenheid en de vraag of de nieuw aangeworven werknemer al dan niet een werknemer vervangt die voordien werd tewerkgesteld door een van de werkgevers die deel uitmaakt van dezelfde technische bedrijfseenheid. De voorwaarden om uit te maken of er sprake is van een nieuwe werkgever worden dus beoordeeld louter op basis van de tewerkstelling bij de natuurlijke of rechtspersoon die de werknemer aanwerft voor wie hij een bijdragevermindering wenst toe te passen. Er wordt met andere woorden alleen gekeken naar het aantal gelijktijdig door die natuurlijke of rechtspersoon tewerkgestelde werknemers gedurende de vier kwartalen voorafgaand aan het kwartaal waarin de nieuwe werknemer wordt aangeworven. Indien voldaan is aan de voorwaarden om als nieuwe werkgever beschouwd te worden, moet de vraag worden gesteld of die nieuwe werkgever samen met andere natuurlijke of rechtspersonen eenzelfde technische bedrijfseenheid vormt. De RSZ gebruikt vaste criteria om dat te beoordelen, welke criteria algemeen gekend zijn en ook vermeld worden in de administratieve instructies van de RSZ.
Er moet opgemerkt worden, ook al bevat de wetgeving die deze bijdragevermindering regelt geen expliciete definitie van het begrip eenzelfde technische bedrijfseenheid, dat de door de RSZ gehanteerde criteria over het algemeen zeer goed worden gevolgd door de hoven en de rechtbanken. In het kader van de geharmoniseerde vermindering is er sprake van eenzelfde technische bedrijfseenheid als twee of meerdere juridische entiteiten verbonden zijn door minstens één gemeenschappelijke persoon, die een werknemer maar ook een bedrijfsleider kan zijn, en die juridische entiteiten een gemeenschappelijke socio-economische basis hebben. Enkele elementen die daarop kunnen wijzen, zijn, het gegeven of de plaats of gebouwen waar de activiteiten worden uitgevoerd, al dan niet op dezelfde locatie of in elkaars nabijheid liggen; de activiteiten, als het om verwante en/of aanvullende activiteiten gaat; het bedrijfsmateriaal, dat gedeeltelijk of geheel hetzelfde kan zijn; de klandizie, met de vraag of de activiteiten van de bedrijven zich tot dezelfde klanten richten. Die criteria veronderstellen dus niet dat de verschillende werkgevers samen actief moeten zijn geweest opdat er sprake is van eenzelfde technische bedrijfseenheid.
Ook elkaar in de tijd opvolgende werkgevers kunnen eenzelfde technische bedrijfseenheid vormen. In het geval van een onderneming in faling waarbij een andere onderneming op dezelfde locatie een gelijkaardige activiteit voortzet en een of meerdere werknemers die er voordien werkten opnieuw aanwerft, zal er sprake zijn van eenzelfde technische bedrijfseenheid, zelfs als het beheer gevoerd wordt door een volledig andere persoon. Het principe dat een werkgever die na een faling een activiteit voortzet eenzelfde technische bedrijfseenheid vormt met de onderneming die in faling ging, is reeds meermals door rechtbanken en hoven bevestigd.
Wat het eerste deel van uw tweede vraag betreft, betekent dit dus dat als het effectief gaat om een heel andere activiteit, er geen sprake kan zijn van eenzelfde technische bedrijfseenheid. Wat het tweede deel van die vraag betreft, gezien het gaat om twee gelijkaardige activiteiten, zal er sprake zijn van eenzelfde technische bedrijfseenheid als er minstens een werknemer of beheerder gemeenschappelijk is.
Het is duidelijk dat de toepassing van deze criteria in de praktijk een zekere beoordelingsfactor inhoudt, bijvoorbeeld als het gaat om de vraag of de activiteiten aanvullend zijn. Het hangt echter zeker niet af van de beoordeling van de individuele controleur zoals in de vraag wordt gesuggereerd. Twijfelgevallen worden door een beperkt aantal RSZ-specialisten beoordeeld om een zo eenduidig mogelijke toepassing te waarborgen.
Indien er sprake is van eenzelfde technische bedrijfseenheid, dan moet men vaststellen wat het hoogste aantal werknemers is dat alle werkgevers die deze zelfde technische bedrijfseenheid vormen samen hebben tewerkgesteld in de vier kwartalen voorafgaand aan de aanwerving van de nieuwe werknemer. Als de aanwerving van de nieuwe werknemer geen verhoging veroorzaakt van het totaal van de werknemers tewerkgesteld door alle werkgevers die samen deze zelfde technische bedrijfseenheid uitmaken, dan is er sprake van vervanging en kan de bijdragevermindering dus niet worden toegepast.
Indien vastgesteld wordt dat een werkgever weliswaar voldoet aan de voorwaarden om als nieuwe werkgever beschouwd te worden maar de werknemer voor wie hij de bijdragevermindering vraagt volgens de hiervoor uiteengezette regels moet worden beschouwd als een vervanger binnen dezelfde technische bedrijfseenheid, dan zal de werkgever de toegepaste bijdragevermindering aan de RSZ moeten terugbetalen en is er ook in de toekomst voor die aanwerving geen recht meer op de bijdragevermindering. Het recht wordt met andere woorden definitief vastgesteld op het moment van de aanwerving.
De hierboven uiteengezette principes moeten telkens opnieuw worden toegepast op het moment dat een werkgever een werknemer aanwerft, voor wie hij de bijdragevermindering wenst toe te passen.
Ik kan dan ook de raad geven om dit op voorhand te laten onderzoeken zodat men niet voor verrassingen komt te staan.
02.03 Vincent Van Peteghem (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor het zeer duidelijke antwoord. De opmerkingen over de controleurs sloegen voornamelijk op het fiscale aspect, maar ik moet eerlijk zijn dat dit een zeer duidelijk antwoord is.
Het is belangrijk dat mensen, die een onderneming overnemen, effectief weten of zij als nieuwe werkgever worden bestempeld. Ik meen dat de toepassing van deze regels getuigen van een zeer duidelijke visie en ook zekerheid geven aan die bedrijven.
L'incident est clos.
03 Vraag van mevrouw Nahima Lanjri aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie over "het statuut van au pairs" (nr. 26662)
03 Question de Mme Nahima Lanjri à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et de l'Asile et de la Migration, sur "le statut des personnes au pair" (n° 26662)
03.01 Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de minister, in het regeerakkoord staat dat de regering een initiatief zou nemen in overleg met de Gewesten om het misbruik van het au-pairstatuut te bestrijden. Uit de praktijk blijkt immers dat dat nodig is.
Een
au-pairjongere is een jongere die tijdelijk in een gastgezin wordt opgenomen
waar hij kost en inwoning geniet in ruil voor lichte dagelijkse huishoudelijke
taken. Hij is er echter vooral om zijn taal- en culturele kennis over het land
waar hij woont, te vervolmaken door deel te nemen aan het gezinsleven van het
gastgezin. Op die manier kan hij ook zijn algemene ontwikkeling verruimen.
Volgens
het KB van 9 juni 1999 dienen mensen afkomstig van buiten de Europese
Unie een arbeidskaart B aan te vragen. Dat is nodig, zodat men toezicht
kan houden. De au-pairjongere is hoe dan ook geen nanny, babysitter, dienstbode
of personeelslid. In de geest van het au-pairstelsel dienen de culturele
vorming en de taalverrijking te primeren.
Om te
vermijden dat het tewerkstellingsaspect het hoofddoel van het verblijf zou
worden, heeft de wetgever een aantal voorwaarden opgelegd, die eventuele
misbruiken moeten tegengaan. Zo moet de deelname van de au pair aan de
huishoudelijke taken beperkt zijn tot maximaal 4 uur per dag en
20 uur per week. Bovendien moet het gastgezin zich akkoord verklaren dat
toezichthoudende ambtenaren toegang krijgen tot de woning, als dat gevraagd
wordt.
Uit een
onderzoek van de Afdeling Vlaamse Sociale Inspectie blijkt echter dat
72 procent van de gecontroleerde gastgezinnen de regels aan hun laars
lappen. Bovendien blijkt uit getuigenissen dat het tewerkstellingsaspect vaak
primeert op de culturele vorming en het uitwisselingsaspect en dat het
au-pairstatuut door sommigen gezien wordt als een kanaal voor legale
arbeidsmigratie. Soms denkt de au pair zelf ook dat hij op die manier in Europa
kan werken. Aangezien Europese au pairs niet hoeven te worden geregistreerd, is
het moeilijk om misbruiken bij hen in kaart te brengen, hoewel die er
natuurlijk ook zijn.
Naar
aanleiding van de cijfers van de Afdeling Vlaamse Sociale Inspectie vroeg het
Vlaams Parlement advies aan de SERV om te bekijken wat er kan gebeuren om de
misbruiken tegen te gaan. Een van de aanbevelingen heeft betrekking op uw
beleidsdomein, mevrouw de minister: de SERV beveelt aan om voor elke au pair,
zowel Europese als niet-Europese, dimona te verplichten voor de arbeidsrelatie.
Daarbij dient in het arbeidscontract rekening te worden gehouden met de specifieke verplichtingen voor het au-pairsysteem, namelijk dat een au pair maximaal 20 uur per week werkt en dat het hoofddoel de culturele uitwisseling is.
Dankzij het dimonasysteem weet men ten minste wie er in ons land als au pair aan de slag is, kan men controle uitoefenen en kunnen misbruiken boven water komen.
Mevrouw de minister, wat is uw mening over het voorstel om misbruik bij au pairs onder meer via dat instrument aan te pakken? Lijkt dat u haalbaar? Ik besef dat de regering in lopende zaken is, maar ik wil graag uw visie op het probleem horen, zodat wij het na de verkiezingen kunnen oppakken.
03.02 Minister Maggie De Block: De enige regelgeving met betrekking tot au-pairjongeren is het KB van 9 juni 1999 tot uitvoering van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, een besluit dat onder de bevoegdheid van de minister van Werkgelegenheid valt.
De au-pairjongere wordt hierin gedefinieerd als een jongere die tijdelijk in een gastgezin wordt opgenomen, waar hij kost en inwoon geniet in ruil voor dagelijkse huishoudelijke taken om de taalkennis te vervolmaken en de algemene ontwikkeling te verruimen door een betere kennis van het land, door deel te nemen aan het gezinsleven van het gastgezin.
De au pair en het gastgezin moeten voldoen aan bepaalde voorwaarden die in het vernoemde KB staan vermeld.
De voorwaarden staan in de overeenkomst voor de plaatsing van een au pair die het gezin en de jongere moeten sluiten, want anders krijgt het gezin geen arbeidsvergunning.
In het bijzonder moet de jongere zich ertoe verbinden om geen dienstbetrekking uit te voeren gedurende de au-pairplaatsing.
Er wordt bepaald dat de deelname van de au pair aan de dagelijkse gezinstaken met inbegrip van kinderoppas niet meer dan vier uur per dag en twintig uur per week mag bedragen. Dat mag ook het niet hoofddoel van het verblijf zijn.
De dimona is het elektronisch bericht waarmee de werkgever iedere indiensttreding en uitdiensttreding van een werknemer bij de RSZ aangeeft. Die aangifte is verplicht voor alle werkgevers uit de publieke en private sector. Omdat er in het geval van au pairs geen sprake is van een echte arbeidsovereenkomst, dient er ook geen dimonaverklaring te zijn.
In geval van niet-naleving van de voorwaarden van het koninklijk besluit wordt de au pair verondersteld, bij gebrek aan bewijs van het tegendeel, met het gastgezin een arbeidsovereenkomst van een huishoudelijke hulp aan te gaan, met alle gevolgen van dien op het vlak van sociale zekerheid, zoals de betaling van sociale bijdragen. In voorkomend geval dient er verplicht een dimonaverklaring te gebeuren.
Ik ben er geen voorstander van om in afwijkingen op het systeem van dimona voor situaties waar er geen arbeidsovereenkomst voorhanden is, te voorzien. Ik ga er wel mee akkoord dat er controle moet worden uitgevoerd en dat er zeker sancties kunnen zijn, wat wil zeggen dat gezinnen dan inderdaad sociale bijdragen moeten betalen.
Bovendien zou dat voor een onmogelijke administratie overlast zorgen voor gezinnen die wel de regels volgen.
Ik ben voorstander van een meer sluitend systeem van controle voor wie de regels niet volgt. Wat dat betreft, kijk ik uit naar de initiatieven van de minister van Werk, die bevoegd is voor de regelgeving inzake au pairs. Indien ik hieraan medewerking moet verlenen binnen mijn bevoegdheid, zal ik dat met alle plezier doen.
03.03 Nahima Lanjri (CD&V): Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik erkende al in mijn toelichting dat au pairs inderdaad geen werknemers zijn; wij ometen dat ook van hen niet maken.
Ik begrijp dat voor u dimona noodzakelijk is voor een arbeidsrelatie. Maar als de SERV zelf met het voorstel komt – de leden ervan hebben wel over de zaak nagedacht; het zijn toch geen dommeriken -, en dus, net zoals ik, inziet dat een of andere vorm van registratie helpt bij de controle wie er in het land is, bij wie de au pair verblijft en of al dan niet het maximale aantal arbeidsuren niet wordt overschreden, dan moeten wij mijns inziens die piste onderzoeken.
U zegt dat u liever niet via dimona wil werken. Hebt u dan andere oplossingen, zoals een ander registratiesysteem? Het probleem is dat er vandaag, zelfs voor de Europese au pairs, helemaal niets is. Zij hoeven zelfs geen arbeidskaart aan te vragen. Daar ligt het aantal misbruiken waarschijnlijk zelfs nog hoger.
De SERV oppert in zijn advies de piste om, naar voorbeeld van andere landen, een arbeidscontract in te voeren, net om de betrokkenen te beschermen, waarbij arbeid nog altijd niet primeert, maar wel de culturele uitwisseling.
Ik vergelijk het met het regime voor de jobstudent. Voor een jobstudent is het ook het aantal uur …
03.04 Minister Maggie De Block: Voor studentenarbeid geldt wel degelijk een arbeidscontract.
03.05 Nahima Lanjri (CD&V): Dat klopt, maar dat is ook waar de SERV naartoe wil. Hij is voorstander van zo'n contract waarin de culturele uitwisseling centraal staat en er toch een beperkte tewerkstelling, zoals vandaag kan, namelijk 20 uur, toegelaten is. In andere landen zijn zelfs meer uren tewerkstelling toegelaten, maar wij hoeven het aantal uur niet op te trekken. Het gaat erop dat, indien wij die piste volgen, au pairs worden geregistreerd en het au-pairsysteem kan worden gecontroleerd. Wij moeten echt nagaan op welke manier wij het probleem kunnen oplossen.
Mevrouw de minister, u sprak over de minister van Werk. Ik heb uiteraard ook aan de minister van Werk over zijn domein al verschillende vragen gesteld. Hij is ook met de problematiek bezig. Ik hoop dat u samen met hem effectief zal bekijken wat nog kan worden gedaan, om de misbruiken aan te pakken. Wij zijn er tijdens de huidige legislatuur blijkbaar niet in geslaagd dat te doen. Hopelijk lukt het om een aanpak van de problematiek in het nieuwe regeerakkoord op te nemen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 26722 van mevrouw Fonck wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
04 Vraag van mevrouw Monica De Coninck aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie over "de concrete impact van het koninklijk besluit van 8 november 2016 tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996" (nr. 26810)
04 Question de Mme Monica De Coninck à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et de l'Asile et de la Migration, sur "l'impact concret de l'arrêté royal du 8 novembre 2016 modifiant l'arrêté royal du 3 juillet 1996" (n° 26810)
Ik merk dat deze vraag dateert van 1 september van vorig jaar. Het verbaast mij een beetje dat de administratie daarop nog steeds geen antwoord heeft gegeven.
04.01 Monica De Coninck (sp.a): Mijnheer de voorzitter, ik heb mijn vragen ingediend op 15 mei van vorig jaar. Dat er nog geen antwoord op kwam is een van de redenen waarom ik ze nu mondeling opnieuw stel. Ik voel mij daardoor erg verveeld want het gaat om zes bladzijden vragen naar cijfergegevens. Ik wil daar wel aan beginnen, maar ik vraag mij af hoe de minister erop zal kunnen antwoorden zodanig dat wij het nog kunnen begrijpen.
04.02 Minister Maggie De Block: Mijnheer de voorzitter, mevrouw De Coninck, ondanks veel aandringen heb ik het gevraagde cijfermateriaal nog steeds niet ontvangen. Samen met minister Peeters heb ik vrij snel de resultaten opgevraagd bij het RIZIV, maar wij hebben nog steeds geen antwoord ontvangen.
Er werden herinneringen verstuurd. Op 5 september 2018 heb ik mij rechtstreeks gewend tot alle VI's om de vraag met aandrang te herhalen en mij de precieze statistieken te bezorgen. De VI's gaven als antwoord dat veel van de gevraagde gegevens niet worden bijgehouden. Tot mijn verbazing hebben de VI's nagelaten om deze cijfers te verzamelen. Men heeft dit gewoon zelf beslist. Vandaar wellicht ook de gebrekkige opvolging.
Ik vind dit nog altijd een zeer belangrijke zaak. Op 5 oktober heb ik samen met de dienst Uitkeringen van het RIZIV een werkgroep samengeroepen om de gegevens die konden worden gemeten in kaart te brengen. Eveneens werd nogmaals aan de VI's de opdracht gegeven de nodige metingen uit te voeren en de resultaten systematisch door te spelen. Wij hebben de werkgroep verschillende keren op het kabinet laten samenkomen. Men is er in al die tijd met veel moeite in geslaagd om een deel van de gevraagde informatie eenmalig op te leveren. Het gaat echter om heel partiële informatie. Niet alle VI’s reageerden op dezelfde manier, in die zin dat de ene VI niets wou geven en de andere partiële informatie verstrekte.
Wij kunnen dan ook nauwelijks of zelfs geen conclusie trekken.
Alles start bij de cijfers die moeten worden aangeleverd vanuit de ziekenfondsen, maar blijkbaar willen zij daar geen werk van maken.. De ene verschuilt zich achter de ICT, de andere wijst op personeelsgebrek, enzovoort. Ik meen dat zij hiermee de tak afzagen waarop zij zitten. Als de VI's niet doen wat zij moeten doen, zoals de overheid hen opdraagt, dan zullen zij steeds vaker de echo horen dat zij overbodig zijn. Dat is mijn strenge conclusie uit heel deze saga. Eerst hebben zij gezegd de cijfers te zullen aanleveren, maar toch werden de gegevens niet doorgestuurd.
Volgens mij halen zij verschillende factoren aan die geen enkele steek houden.
04.03 Monica De Coninck (sp.a): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik ben verschrikkelijk teleurgesteld. Ik zal u zeggen waarom in het algemeen.
Ik heb ook aan gewezen staatssecretaris Francken bijvoorbeeld heel wat vragen gesteld over humanitaire visa en in dat verband cijfermateriaal opgevraagd. Wel, op die vragen kreeg ik evenmin ooit een antwoord. Achteraf bleken met die visa allerlei zaken mis te zijn.
Hier gaat het ook over de opvolging van het beleid en van koninklijke besluiten. Wat is het effect? Het gaat om nieuw beleid inzake integratie van mensen die met ziekenverlof zijn. Het is heel belangrijk dat wij op dat vlak weten wat wij doen. Er worden besluiten genomen. Wat is het effect in de realiteit? Dat is het minste wat wij moeten hebben.
U hebt altijd, ook in uw hoedanigheid van minister van Volksgezondheid, voor evidence-based beslissingen gepleit. Het is ook in deze zaak absoluut noodzakelijk dat wij weten wat er precies gaande is. Dat is niet puur om kritiek te geven, maar gewoon om uw beleid meer te kunnen sturen.
Het is dus in ieders belang, niet alleen in uw belang maar ook in ons belang, in het belang van de patiënten en van de verzekeringsinstellingen, dat wij de puzzel kunnen leggen, zodat wij niet blind moeten rijden. Ik merk ondertussen immers dat de cijfers inzake invaliditeit enorm stijgen. Hoe hangt alles met elkaar samen? Ik merk ondertussen ook dat heel wat mensen niet geïntegreerd geraken, maar worden uitgerangeerd en hun ontslag zonder opzegvergoeding. Het effect is dus inderdaad een ontslagmachine. Dat is absoluut niet de bedoeling en wij rijden onszelf op dat vlak de gracht in.
Ik ben dus bijzonder teleurgesteld dat het Parlement, dat zijn controlewerk moet doen en moet optreden, de gegevens niet krijgt om zulks te doen.
04.04 Minister Maggie De Block: Mevrouw De Coninck, ik ben even teleurgesteld als u. Er is echter manifeste onwil geweest, om aan een en ander mee te werken. Die onwil was er bij sommige, niet bij allemaal. Er zijn er immers die het dossier wel kunnen opvolgen, terwijl andere zich verschuilen achter uitgestelde ICT-investeringen en/of onderbemande diensten.
Er is dus een manifeste onwil bij sommige verzekeringsinstellingen, waarbij zij, omdat een en ander niet toelaat een goede opvolging te doen, ook de belangen van de patiënten, van de leden van hun ziekenfonds, niet goed behartigen.
Ik stel alleen vast dat dit een argument is om zich af te vragen of wij die instellingen nog wel nodig hebben om deze belangen te behartigen. Ik wil het kind niet met het badwater weggieten, maar de manier waarop sommige ter zake handelen, kan volgens mij niet door de beugel.
De voorzitter: Ik kan mij daar alleen maar bij aansluiten. Ik ben nu voorzitter, maar ik maak even gebruik van de gelegenheid. Ik herinner mij dat wij bij de bespreking allemaal gezegd hebben dat dit van nabij gemonitord en geëvalueerd moet worden.
De vragen die mevrouw De Coninck stelt, zijn zeer relevant. Ik vind het werkelijk bedroevend dat men die opvolging niet kan geven zodat men er bij een nieuw beleid conclusies kan uit trekken.
04.05 Monica De Coninck (sp.a): Ik hoor hier een uitval naar bepaalde mutualiteiten. Er rijzen ook vragen in welke mate de werkgevers inspanningen leveren om aangepast werk….
04.06 Minister Maggie De Block: (…)
04.07 Monica De Coninck (sp.a): Ja, juist. Dat zouden wij moeten weten.
04.08 Minister Maggie De Block: Ik zeg dat de ziekenfondsen die nalatig zijn hun leden niet goed verdedigen. Ik zal uw vragen doorsturen naar alle ziekenfondsen, samen met het antwoord dat ik gegeven heb. Ik vind dat zij dat mogen weten.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 27043 van mevrouw Lalieux wordt geschrapt.
05 Vraag van mevrouw Anne Dedry aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie over "de ondersteuning van mantelzorgers" (nr. 27239)
05 Question de Mme Anne Dedry à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et de l'Asile et de la Migration, sur "le soutien des aidants proches" (n° 27239)
05.01 Anne Dedry (Ecolo-Groen): Mevrouw de minister, ik heb nog maar eens een vraag over de ondersteuning van mantelzorgers. U trekt hard aan dat dossier, maar toch gaat het niet vooruit. Deze vraag betreft een insteek van het Europees Parlement, dat een richtlijn uitwerkt om de combinatie privéleven en mantelzorg te vergemakkelijken of te ondersteunen. Het gaat om de invoering van een individueel recht op vijf dagen zorgverlof per jaar, maar dan wel betaald, zoals bij ziekte. Naargelang het geval zou het dus om een gewaarborgd loon of een ziekte-uitkering gaan, maar waarschijnlijk een gewaarborgd loon, aangezien het maar over vijf dagen gaat.
Mevrouw de minister, hoe staat u tegenover dat voorstel? Zult u die maatregel mee verdedigen op het Europese niveau? Kunnen wij die ook in België invoeren? Aangezien het bijzonder moeilijk is om een doorbraak in dat dossier te krijgen, is dat voorstel misschien een – zoveelste – piste. Wij staan namelijk nog altijd nergens.
Deze vraag werd al een hele tijd geleden ingediend, maar u weet dat een partijoverschrijdende werkgroep op dit moment probeert om inhoud te geven aan de uitvoering van de wet-Courard. Wij proberen om over de partijgrenzen heen met een principeakkoord en een amendement iets meer te doen voor de ondersteuning van mantelzorgers. Ik heb de indruk – het is zelfs meer dan een indruk – dat het dossier nog maar eens vastloopt. Ik ben dus benieuwd naar uw antwoord.
05.02 Minister Maggie De Block: Mevrouw Dedry, een op de elf Belgische burgers verleent een of andere vorm van mantelzorg. Het gaat vaak over de zorg voor een zieke of hulpbehoevende ouder door een partner, zoon of familie, maar ook de meer ongewone zorgsituaties verdienen onze aandacht. Zo zien wij tegenwoordig ook steeds meer ouders op leeftijd die belast worden met de zorg voor bijvoorbeeld een zoon die invalide is geworden. Heel oude mensen moeten zorgen voor kinderen die door een ongeval of aandoening zelf hulpbehoevend geworden zijn.
Ik denk ook aan de buurvrouw die de boodschappen doet en een oogje in het zeil houdt of de zussen die een kangoeroewoning voor hun alleenstaande moeder bouwen, om er samen in te trekken. Zij hebben allemaal hetzelfde gemeen: het zijn mensen die persoonlijke tijd vrijmaken om te zorgen voor iemand anders. Soms gaat dat rechtstreeks ten koste van de tijd of loopbaan van de betrokkene.
Als de mantelzorger er niet was voor de patiënt, zou deze vaker aangewezen zijn op meer professionele zorg, op meer thuisverpleging of andere zorg of op residuaire zorg. Dan zouden sommige mensen niet meer in hun huis kunnen blijven wonen. Dat zijn faciliteiten en zorgmodi die duur zijn, niet alleen voor de patiënt, die hiervoor moet betalen, maar ook voor de overheid, die tegemoetkomt in een deel van de kosten via de solidariteit.
Daarom vind ik persoonlijk, net zoals u, dat het nodig is om mantelzorgers de plaats te geven die ze verdienen in het zorglandschap. Informele zorg is een van de belangrijkste, maar tegelijkertijd onzichtbaarste vormen van zorg die er bestaan.
Op 19 oktober 2017 werd mijn plan Geïntegreerde Zorg voor Chronische Zieken goedgekeurd door de interministeriële conferentie, de vergadering van de federale regering met alle regio's en alle bevoegde ministers. Dat betekent dat in uitvoering van de zorg die de patiënten omringt, de nodige processen moeten worden ontwikkeld. In die processen moet rekening worden gehouden met de individuele situatie van de mantelzorgers.
U weet dat dit een hele discussie geweest is tussen mij en mijn collega. U weet dat wij het nu niet tot een goed einde kunnen brengen. Momenteel zijn er ook besprekingen over een parlementair initiatief. Ik steun zeker de betrachtingen om tot een correcte verbetering voor de mantelzorg te komen. Als u informatie wenst, zal ik ze u geven.
05.03 Anne Dedry (Ecolo-Groen): Mevrouw de minister, het is inderdaad zeer frustrerend dat in een werkgroep die partijoverschrijdend is, iedereen het eens is over het principe en iedereen dit tot een goed einde wil brengen, maar dat op een of andere manier het ei niet kan gelegd worden, terwijl deze regering én op nieuwjaarsrecepties én in het Zomerakkoord én in veel woorden steeds een lans breekt voor het ondersteunen van de mantelzorger, maar als het erop aankomt, gebeurt het toch niet. Op dat vlak ben ik zeer ontgoocheld.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: De heer Van Hees en de heer Hedebouw zijn niet aanwezig. De samengevoegde vragen nr. 29055 van de heer Van Hees, nr. 29056 van de heer Hedebouw, nr. 27291 van de heer Van Hees en nr. 27292 van de heer Hedebouw worden geschrapt.
06 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie over "de stand van zaken met betrekking tot een elektronisch platform voor het registreren van artistieke prestaties (opvolging)" (nr. 27297)
06 Question de M. Stefaan Vercamer à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et de l'Asile et de la Migration, sur "la situation concernant une plateforme électronique pour l'enregistrement des prestations artistiques (suivi)" (n° 27297)
06.01 Stefaan Vercamer (CD&V): Mevrouw de minister, uit de hoorzittingen is gebleken dat er nood is aan een elektronisch platform van het type Student@work waar de geleverde artistieke prestaties in het kader van de kleinevergoedingsregeling geregistreerd en geconsulteerd kunnen worden. In antwoord op mijn schriftelijke vraag nummer 2299 gaf u aan dat de FOD Sociale Zekerheid in samenwerking met Smals een behoefteanalyse en kostprijsinschatting voor een dergelijk platform maakt. Indien er een budget kan worden vrijgemaakt zou dit platform op korte termijn ontwikkeld worden.
Mevrouw de minister, die vraag dateert van oktober. Misschien is er ondertussen nieuws. Wat is de stand van zaken? Wat zijn de resultaten van de behoefteanalyse? Hoe hoog zou de kostprijs zijn? Kan daar budget voor vrijgemaakt worden? Wanneer zou dit in werking kunnen treden?
06.02 Minister Maggie De Block: Mijnheer Vercamer, het platform Artist@work wordt momenteel ontwikkeld door Smals in samenwerking met de FOD Sociale Zekerheid. Dat platform zal bestaan uit twee luiken, een informatief luik en een applicatie voor het indienen van aanvragen voor de kunstenaarskaart, het kunstenaarsvisum en de zelfstandigheidverklaring. Ook verlengingsaanvragen en latere aanvragen voor de toevoeging van activiteiten zullen via dat platform kunnen worden ingediend. Kunstenaars die een gunstig antwoord hebben gekregen op hun kaartaanvraag zullen hun prestaties vervolgens op het platform kunnen invoeren.
Het systeem is gestoeld op dat van Student@work. Eerst bekijkt men of men het recht heeft om studentenwerk te doen en daarna voert men de gepresteerde uren in. Zo komt men aan de 475 uur. Als men daarna nog prestaties wil invoeren wordt er aangegeven dat men te veel uren heeft. De teller loopt dus. Nu gaan we iets dergelijks voor de kunstenaars maken.
Het platform zal ook een overzicht geven van de geleverde diensten en de reeds ontvangen vergoedingen zodat men de wettelijk voorzien plafonds niet overschrijdt. U weet dat het vaak om gelegenheidswerk gaat en dat kunstenaars niet altijd een boekhoudersmentaliteit hebben. Als de fiscus dan met een aanslag komt weten ze vaak niet meer wat ze allemaal gedaan hebben. We gaan hen daar nu bij helpen. Ze zullen die prestaties daar moeten ingeven en ze zullen dan kunnen controleren of ze het plafond niet overschrijden.
Het budget voor de ontwikkeling van deze twee luiken is geraamd op 575 000 euro. Er is verder nood aan 50 000 euro voor het onderhoud van het platform. Ik heb een budget gereserveerd voor de ontwikkeling van dat platform en in 2018 hebben wij al 136 000 euro aan Smals betaald. Het informatieve luik was mij voor eind februari beloofd.
Er is altijd wel wat vertraging, maar ik zal u er nog over informeren als het in orde is.
Het gedeelte wat de applicatie betreft, wordt in twee fasen gelanceerd. In een eerste fase, tegen maart, zal het platform operationeel zijn voor de aanvraag van een kunstenaarskaart en voor de invulling van het prestatieoverzicht door de kunstenaar en tegen april zal het ook operationeel zijn voor de visumaanvragen.
In de tweede fase, mei-juni, kunnen ook aanvragen van de zelfstandigheidsverklaring en verlengingsaanvragen worden ingediend. Over enkele weken zal het platform Artist@Work dus online staan en gebruiksklaar zijn voor de kunstenaars. Dat is volgens mij echt wel een vooruitgang. De nood eraan vloeit voort uit het gegeven dat het een vorm van gelegenheidsarbeid is, waarbij verschillende mensen zich engageren in structuren of organisaties die bijvoorbeeld naar aanleiding van een culturele activiteit opgericht worden en daarna ophouden te bestaan, zoals de Gentse Feesten. Wie bijvoorbeeld na de Gentse Feesten niet meer weet waar hij of zij terechtkan, zal volgens mij door dat platform geholpen worden.
Ook komen betrokkenen tijdig te weten of zij hun plafond bereikt hebben, want overschrijdingen brengen vaak veel problemen met zich mee.
06.03 Stefaan Vercamer (CD&V): Dank u wel, mevrouw de minister. Dat is inderdaad zeer goed nieuws en het zal zeker een grote hulp betekenen voor de mensen in die sector, die niet altijd behept zijn met een boekhoudersmentaliteit.
L'incident est clos.
De voorzitter: Op de vraag nr. 28135 van mevrouw Dedry zal de minister van Pensioenen Bacquelaine antwoorden.
07 Vraag van mevrouw Griet Smaers aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie over "arbeidsongeschiktheid bij zelfstandigen" (nr. 28333)
07 Question de Mme Griet Smaers à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et de l'Asile et de la Migration, sur "l'incapacité de travail chez les indépendants" (n° 28333)
07.01 Griet Smaers (CD&V): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, in het verleden heb ik u al heel wat vragen gesteld over arbeidsongeschiktheid bij zelfstandigen.
Er werd daarover een resolutie goedgekeurd in december 2018. Ondertussen zijn er ook al bijkomende maatregelen gekomen via wetsvoorstellen over de herleiding van de carensperiode arbeidsongeschiktheid bij zelfstandigen.
Ik wil u nu vragen naar geactualiseerde cijfers en gegevens.
In het verleden antwoordde u al op mijn vragen dat de belangrijkste oorzaken in het kader van de langdurige arbeidsongeschiktheid bij zelfstandigen, musculoskeletale aandoeningen waren, gevolgd door problemen van psychische aard.
In 2015 kampte 21,48 % van het aantal invalide zelfstandigen met psychische problemen. Dit percentage bedroeg in 2011 nog 19,59 %.
Ten eerste, wat waren in 2016 en 2017 de belangrijkste oorzaken van langdurige arbeidsgeschiktheid bij zelfstandigen?
Ten tweede, hoeveel langdurige arbeidsongeschikte zelfstandigen kregen te maken met een psychische stoornis en musculoskeletale aandoeningen, meer bepaald in 2016 en 2017? Hoe verhouden deze cijfers zich tegenover het totaal aantal invaliden?
Ten derde, hoe evolueerden de cijfers de laatste vijf jaar?
Ten vierde, is er nog steeds een opwaartse trend waarneembaar inzake musculoskeletale aandoeningen en psychische problemen? Zo ja, hoe kan dit worden verklaard? Welke verklaringen geeft u daaraan?
Ten vijfde, kan er nog steeds worden vastgesteld dat de procentuele toename van het aantal invaliden dat lijdt aan een psychische of musculoskeletale aandoening, sneller gaat dan de evolutie van het totaal aantal invaliden?
Ik besef dat heel wat van deze vragen cijfergegevens betreffen, dus ik verwacht niet dat u ze allemaal overloopt. U mag ze mij schriftelijk bezorgen.
07.02 Minister Maggie De Block: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Smaers, u hebt inderdaad om veel cijfers gevraagd. U weet dat dit allemaal moet worden opgezocht. Als u naar cijfers van de laatste vier jaar vraagt, moet dat allemaal apart worden opgezocht. Men is dus teruggegaan tot 2013.
Er was ook nog een andere codificatie van de ziekenfondsen en het RIZIV. Tot 2015 gold de ICD9-codificatie om de ziektebeelden in te delen. Vanaf 2016 was het de ICD10-codificatie, zowel voor nieuwe intredes als invaliditeit als voor herevaluatie. En vanaf 2017 geldt de ICD10-codificatie voor nieuwe intredes. Vandaar de moeilijkheid om alle tabellen bij elkaar te krijgen.
De ziektegroepen worden weergegeven voor 2013 tot en met 2016 onder de ICD-9-codificatie en vanaf 2017 onder ICD-10-codificatie. Daarmee moet u rekening houden, want men kan dus niet alles vergelijken.
De belangrijkste oorzaak van langdurige arbeidsongeschiktheid bij zelfstandigen zijn musculoskeletale aandoeningen en op de tweede plaats de psychische aard.
Ziehier de cijfers.
In 2016 waren er 22,07 % invalide zelfstandigen met psychische problemen. In 2017 was dat 22,7 %.
In de tabellen wordt voor de afgelopen jaren ook de evolutie weergegeven van het aantal zelfstandigen, opgesplitst per ziektegroep. Daaruit blijkt dat het aantal invalide zelfstandigen in de periode 2013 tot 2017 met 15,57 % is toegenomen. Voor het aantal musculoskeletale aandoeningen is er een toename van 2013 tot 2017 van 17,52 %. Dat groeipercentage ligt in de lijn van de stijging die kan worden vastgesteld bij het totaal aantal invalide zelfstandigen, met name 15,5 %.
Bij de psychische stoornissen zien wij een grotere toename. Van 2013 tot 2017 gaat het om een stijging van 29,14 % op vijf jaar. De conclusie is dat daar een grotere stijging is.
Verschillende factoren kunnen aan de basis van het stijgend aantal zelfstandigen met een psychische stoornis liggen: verbanden tussen stress, arbeidsomstandigheden, gebrek aan betrokkenheid bij de job en langdurige arbeidsongeschiktheid.
Uit een recent rapport over de Vlaamse werkbaarheidsmonitor blijkt dat in 2016 slechts 51 % van de zelfstandige ondernemers op de Vlaamse arbeidsmarkt zijn job als werkbaar werk ervaart. Zij zeggen dat werkstress en vooral het zoeken naar een evenwicht met het privéleven zeer problematisch is.
Het rapport van 2016 over de Vlaamse werkbaarheidsmonitor toont voorts aan dat in 2016 36,2 % van de zelfstandige ondernemers zich door psychische vermoeidheid in een problematische situatie bevindt. Dat is een significante stijging van 3 % ten opzichte van 2013.
Uit de Gezondheidsenquête 2013 blijkt ook een duidelijke verslechtering van de psycho-emotionele toestand van de Belgische bevolking van 15 jaar en ouder in de afgelopen vijf jaar. Een op drie geeft aan dat zijn psychisch welbevinden niet optimaal is. De geestelijke-gezondheidsproblemen situeren zich vooral in het segment van de eerder laaggeschoolden.
Het leggen van een uniek oorzakelijk verband tussen werkgerelateerde factoren en een arbeidsongeschiktheid blijkt een moeilijke zaak. De oorzaken van langdurig ziekteverzuim zijn meestal multicausaal. Ook de persoonlijke thuissituatie speelt een rol van betekenis. Vooral het uitoefenen van een zelfstandige activiteit in combinatie met het opvoeden van kinderen en andere privéproblemen, zoals echtscheidingen, legt op de ondernemers een zeer grote druk. Een holistische aanpak is nodig, maar voorkomen is in dezen letterlijk beter dan genezen.
Eind mei werd een projectoproep gedaan: 77 projecten werden ingediend, waarvan er 12 werden geselecteerd waaronder een project uitsluitend gewijd aan zelfstandigen. Dat project wordt door UNIZO, Liantis en Integraal ondersteund. Wij hebben daar zo'n 300 000 euro voor uitgetrokken. Dat project werd gekozen omdat het een geïntegreerd project is, met als doel de best practices uit te testen voor wat betreft sensibilisering, behoud van werk en re-integratie, maar ook om ondernemers in een eerste fase bewust te maken over stress en burn-out, zowel voor zichzelf — sommigen zeggen dat een burn-out hen niet kan overkomen, omdat zij alleen werken, maar dat klopt niet — als om goed om te gaan met werknemers die signalen geven over psychische moeilijkheden, waardoor zij dreigen uit te vallen en er weer meer druk op de andere werknemers komt. In een kmo is het immers niet altijd gemakkelijk om één ziek personeelslid te vervangen. Er wordt dus gepeild naar de mentale veerkracht van de ondernemers en naar eventuele alarmlichtjes die zij bij zichzelf of bij hun personeel moeten opmerken.
De tweede stap is preventie. Als de eerste tekenen zich voordoen, moet men tijdig aan de noodrem trekken en zien wat men kan doen. Ook begeleiding is hierbij belangrijk.
De derde stap is de begeleiding zelf om uit de put te raken: heeft het te maken met organisatorische of familiale omstandigheden? Men probeert de werknemers weer veerkracht te geven via hulp en begeleiding alsook de drempel te verlagen, omdat zelfstandigen vaak denken dat er geen hulp voor hen bestaat en men hen toch niet kan helpen.
Wel, ik heb met de mensen van dat project een lang gesprek gehad. Zij waren al lang van plan een holistische aanpak te ontwikkelen, maar het feit dat dit project nu voor een jaar gefinancierd wordt, maakt dat zij er nog meer aan doorgewerkt hebben. Iemand heeft daar zelfs zijn vakantie voor opgeofferd. Dat is eigenlijk ook niet burn-outvriendelijk, maar enfin.
De resultaten van dit project zullen de basis kunnen vormen voor het beleid in de toekomst. Vandaar dat wij voor dit geïntegreerd project gekozen hebben.
Wij hebben ook een adviesaanvraag ingediend bij het beheerscomité van de RSVZ inzake re-integratie en inzake de te ondernemen acties tegen psychische aandoeningen bij zelfstandigen. De werkgroep ter zake bestaat uit vertegenwoordigers van instellingen van de sector. Het advies wordt verwacht in het eerste semester van 2019, dus in de komende maanden.
Ik zal u de cijfers allemaal meegeven.
07.03 Griet Smaers (CD&V): Dank u wel, mevrouw de minister, zowel voor de cijfers als voor uw aanvullingen en conclusies. Ik dank u uiteraard ook voor de pilootprojecten die gelanceerd zijn met het oog op de preventie van burn-out bij zelfstandigen.
Ik vind het wel ontzettend jammer dat de aantallen blijkbaar nog steeds in stijgende lijn gaan. Dit probleem verdient echt wel aandacht. Heel veel mensen, zeker als zij langdurig arbeidsongeschikt zijn, hebben het zeer moeilijk, ook financieel. Alle respect dus voor wat u doet met die pilootprojecten en omdat er een uitrolplan komt om de preventie van burn-out bij zelfstandigen te kunnen opzetten.
Het is nu, zoals u aangeeft, wachten op de resultaten van de pilootprojecten en de adviezen. In het verleden heb ik al opgeroepen om vanuit de sociale zekerheid voor zelfstandigen een soort gezondheidsbudget in te zetten om de zelfstandigen tijdens hun loopbaan ondersteuning te bieden en eventueel tot een nieuwe arbeidsorganisatie of een zaakorganisatie te komen, of om eventueel te werken aan hun welzijn.
Naast preventie is ook het opnieuw inschakelen van zelfstandigen na langdurige arbeidsongeschiktheid een prioriteit. Daarvoor zijn er nu re-integratietrajecten. Ik weet dat u daar ook voor zelfstandigen aan wil beginnen maar dat u eerst de werknemers aan bod wilde laten komen, maar ik blijf op diezelfde nagel kloppen. Ik hoop dat er ook re-integratietrajecten voor zelfstandigen komen.
Ik weet dat u daaraan werkt, maar er is nog veel werk aan de winkel.
L'incident est clos.
- mevrouw Karin Jiroflée aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie over "de verhouding tussen de vergoeding voor adoptieverlof en moederschapsrust" (nr. 27067)
- de heer Jean-Marc Delizée aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie over "de vergoedingen voor thematische verloven" (nr. 28837)
- Mme Karin Jiroflée à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et de l'Asile et de la Migration, sur "le rapport entre l'allocation du congé d'adoption et celle du repos de maternité" (n° 27067)
- M. Jean-Marc Delizée à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et de l'Asile et de la Migration, sur "l'indemnisation des congés thématiques" (n° 28837)
08.01 Karin Jiroflée (sp.a): Mevrouw de minister, met de wet van 6 september jongstleden wordt de duurtijd van het adoptieverlof stapsgewijs opgetrokken tot de duur van het bevallingsverlof.
Uiteraard zijn wij voor elke verbetering en hebben wij dat wetsvoorstel gesteund, zij het dat wat ons betreft de stappen wat groter en sneller hadden mogen zijn. Maar elke verbetering is er dus een ten goede.
Voor dat adoptieverlof geldt ingevolge artikel 223ter van het KB van 6 juli 1996 een vergoeding van 82% van het gederfde loon, dezelfde vergoeding dus als voor het bevallingsverlof tijdens de eerste maand, zij het dat de vervangingsratio bij het bevallingsverlof vanaf de 31ste dag daalt naar 75%. Voor het adoptieverlof zal die afname er dus niet zijn.
Zal de regelgeving inzake de uitkering voor het bevallingsverlof worden aangepast, zodat ook daarvoor een vergoeding van 82% van het gederfde loon voor de volle 15 weken van toepassing is? Of hoe ziet u de verdere ontwikkelingen op dat vlak?
08.02 Jean-Marc Delizée (PS): Madame la ministre, tout comme ma collègue, je souhaite faire le point avec vous sur la mise en œuvre de cette loi que nous avons votée l'année dernière en vue d'améliorer les différents congés thématiques, comme le congé d'adoption ou le congé d'accueil.
En cette fin de législature, il semblerait que l'absence de cadre réglementaire pose problème. Ainsi, en ce qui concerne l'extension du congé d'adoption pour les salariés ou indépendants, les demandes d'indemnisation ne peuvent être prises en compte que conformément à la réglementation antérieure, soit maximum quatre à six semaines, en fonction de l'âge de l'enfant - le double en cas d'adoption d'un enfant avec un handicap. Pour ce qui concerne le congé parental d'accueil, aucune indemnisation n'est possible.
Madame la ministre, quel est l'état des lieux de ce dossier? Quand et comment la situation sera-t-elle réglée? Quelles initiatives envisagez-vous de prendre?
08.03 Minister Maggie De Block: Mevrouw Jiroflée, mijnheer Delizée, het gaat hier om een parlementair initiatief, meer bepaald het wetsvoorstel nr. 2240 tot uitbreiding van het adoptieverlof en het invoeren van een pleegzorgverlof.
Wegens de regelgevende lacunes moesten amendementen nrs. 1 tot en met 6 worden toegevoegd aan de ontwerpen die van de fracties zijn gekomen. Enkele ontbrekende bepalingen in de ingediende wet noopten tot een extra regelgevende interventie. De meerderheid van de Kamer keurde op 22 november 2018 een extra hoofdstuk van amendementen goed.
De ratio legis van de hervorming is dat de aankomst van een kind in een gezin een erg tijdsintensieve periode is, waarbij de aandacht van beide ouders volledig naar het kind moet kunnen gaan, zonder daarbij inkomensverlies te lijden.
Indien een werkgever of een zelfstandige op dit moment een kind in het gezin onthaalt voor langdurige pleegzorg, heeft die persoon recht op zes weken verlof, met een uitkering die door het ziekenfonds wordt betaald. Die zes weken voor beide stelsels worden vanaf 2019 elke twee jaar met een week optrokken.
Het onderscheid tussen de toekenning van weken voor een kind jonger of ouder dan drie jaar wordt dan ook geschrapt. De enige voorwaarde is dat het geadopteerde kind jonger dan achttien jaar en dus minderjarig is.
Voor beide partners komen wij van twaalf weken in 2017 en gaan naar dertien weken vanaf 2019 en veertien weken vanaf 2021. In 2027 zou dus een adoptie- en pleegverlof uit zeventien weken bestaan. Het gedeelte boven de periode van twaalf weken in totaal voor beide adoptieouders kan onderling nog worden verdeeld.
Op die manier wordt de verlofperiode gelijkgeschakeld met wat nu voor zwangere en bevallen vrouwen bestaat.
De vergoeding bestaat uit 82 % van het gederfde loon voor de werknemers. Daarvan betalen de werkgevers de eerste drie dagen. De zelfstandigen krijgen een forfaitbedrag per week voor het adoptieverlof.
Het was de uitdrukkelijke wens van de wetgever dat voor de werknemers het bedrag van 82 % vervangingsratio niet lager zou worden, nadat de vierde week van het verlof wordt overschreden. Een zelfstandige blijft die week forfait ook krijgen.
Er dient evenwel te worden beklemtoond dat in tegenstelling tot de eerste maand moederschaprust het maximumbedrag van de adoptie- of pleegouder vanaf de eerste vergoede dag tot op het ZIV-maximum wordt geplafonneerd. De voorwaarden tot het verkrijgen van die vergoeding zijn dan weer wel identiek aan de moederschapverzekering.
Lorsque cette nouvelle forme de congé aura atteint sa vitesse de croisière, en 2027, nous devrons nous demander si le système d'indemnisation et le taux de remplacement répondent encore aux besoins des parents adoptifs et des parents d'accueil.
À l'issue de cet exercice, nous devrons opérer des choix clairs. Le dispositif de congés distincts est-il encore d'actualité? Pourra-t-on simplifier des possibilités telles que le congé thématique, le congé de naissance, l'interruption de carrière, le crédit-temps … ? Les différences en termes d'assurance obligatoire entre les indépendants et les salariés sont-elles encore de notre temps? Vous connaissez mon souhait d'élaborer des statuts desquels découleraient des droits identiques ou, du moins, des droits convergents. Évidemment, cela ne se fera pas du jour au lendemain.
L'INAMI a été chargé d'élaborer les modalités et les instructions destinées aux mutualités qui seront, à leur tour, chargée du paiement. Les Communautés ont été consultées pour qu'il soit tenu compte des finesses de chaque niveau de pouvoir, de sorte que la réglementation intègre la réalité locale.
Les dispositions sont prêtes et seront publiées au Moniteur belge dans les prochaines semaines afin que la situation soit entièrement réglementée à partir de 2019.
En het zal dus met terugwerkende kracht ingaan.
08.04 Karin Jiroflée (sp.a): Mevrouw de minister, ik begrijp dat u zegt dat wij 2027 zullen moeten afwachten, maar mij lijkt dat een lange periode en ik vind dat we daar eerder over moeten nadenken. Dat er misschien wijzigingen nodig zijn, betwist ik niet. Ik kan slechts noteren dat u op dit moment niet van plan bent om iets te doen, maar ik begrijp uiteraard wel dat het op dit moment ook helemaal niet kan. Om die reden heb ik overigens benadrukt dat mijn vraag al van september dateert. Ik denk dat er een opdracht voorligt voor een volgende regering om al die thematische verloven nader te bekijken en minstens zo rechtvaardig mogelijk te behandelen.
08.05 Jean-Marc Delizée (PS): Monsieur le président, je remercie Mme la ministre pour les explications qu'elles nous a données. Tout comme ma collègue, j'étais davantage en demande d'informations sur la situation actuelle, qui est reprise dans la fin de sa réponse.
Je note que, dans les prochaines semaines, les arrêtés royaux seraient publiés au Moniteur avec effet rétroactif. J'imagine donc que ce sera avant le 26 mai. Cela devrait régler une série de questions et modalités pratiques qui sont aujourd'hui sans réponse, en tout cas par rapport à la volonté du législateur lors du vote.
Vous parlez d'une évaluation en 2027. On va déjà voir ce qui va se passer lors de la prochaine législature. On verra qui sera là en 2027 pour lancer l'évaluation. Il est certain que ce dossier nécessitera une évaluation sur les modalités et objectifs …
08.06 Maggie De Block, ministre: On peut faire une évaluation mais ce système sera en vitesse de croisière en 2027. Pour vraiment pouvoir comparer les différentes formes de congés thématiques, il faudra tenir compte de la situation qui existera en 2020-2027.
08.07 Jean-Marc Delizée (PS): Je prends note de la réponse et de la réplique de Mme la ministre qui répondent à mes préoccupations.
Het incident is gesloten.
09 Question de M. Jean-Marc Delizée à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, et de l'Asile et de la Migration, sur "le suivi de la loi relative à la relance économique et au renforcement de la cohésion sociale" (n° 29137)
09 Vraag van de heer Jean-Marc Delizée aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie over "de follow-up van de wet betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie" (nr. 29137)
09.01 Jean-Marc Delizée (PS): Monsieur le
président, madame la
ministre, on a longtemps et beaucoup parlé de cette fameuse loi relative à la
relance économique et au renforcement de la cohésion sociale. Elle a été
saucissonnée, tronçonnée en petits morceaux et tout ce qu'on veut! Cela a pris
du temps et nécessité des premières lectures, des deuxièmes lectures.
09.02 Maggie De Block, ministre: Ce n'est pas de ma faute!
09.03 Jean-Marc Delizée (PS): Ce n'est pas un reproche, madame la
ministre, c'est un constat. Je fais juste un bref historique que vous allez
peut-être aussi refaire dans quelques instants.
Cette loi
comportait des éléments différents parmi lesquels notamment ce nouveau statut
particulier dont on a reparlé dans le cadre de la loi sur les volontaires et
sur lequel, depuis le début, nous ne partageons pas le même point de vue, pour
être honnête. Pour nous, ce statut est négatif et source de concurrence
déloyale. Quand je dis "nous", il y a évidemment les options
politiques prises par les parlementaires mais aussi le monde économique, les
représentants des PME, les partenaires sociaux tout comme le Conseil supérieur
des Volontaires qui se sont exprimés sur le sujet.
Je ne vais
pas refaire ce débat. Je le cite pour mémoire. Il s'agit des fameux
6 000 euros par an ou 500 euros par mois sans fiscalité, sans
cotisations sociales, sans protection et autres. En fin de législature, il
serait intéressant de voir si vous avez quelques données sur la mise en
pratique de cette nouvelle disposition. J'avoue ne plus me souvenir de sa date
d'entrée en vigueur. Cette partie-là a été votée le 18 juillet 2018,
si je ne me trompe. Je ne me souviens plus si la date d'entrée en vigueur était
le 1er septembre ou une autre date.
Madame la
ministre, combien de personnes ont-elles eu recours à ce nouveau système mis en
place par votre gouvernement? Il y a trois secteurs: le secteur associatif,
l’économie de plates-formes et les services occasionnels de citoyen à citoyen.
Pourriez-vous préciser les chiffres pour chacune de ces trois catégories pour
les quelques mois de 2018 et de 2019 qui se sont écoulés et pour lesquels vous
auriez éventuellement des statistiques? Pouvez-vous nous donner la répartition
par Région?
Il serait
intéressant aussi de savoir quel est le statut des bénéficiaires. Quelles sont
les personnes qui participent à ce travail associatif, collaboratif ou de
citoyen à citoyen? Enfin, quel est le revenu mensuel moyen des personnes qui
travaillent sous ce statut dans les trois catégories que j'ai indiquées?
09.04 Maggie De Block, ministre: Monsieur Delizée, je dispose uniquement de données concernant les activités qui doivent être déclarées auprès de l'ONSS et, dès lors, plus particulièrement, sur le travail associatif et les services occasionnels de citoyen à citoyen.
Dès la mise en place du nouveau régime, jusqu'au 3 mars 2019, il y avait au total 10 174 bricoleurs occasionnels, dont 9 846 dans le travail associatif et 355 dans le cadre de services occasionnels de citoyen à citoyen.
Les statistiques actuellement disponibles concernent uniquement les données provenant de la déclaration elle-même. Je ne suis pas en mesure de vous fournir la répartition par Région. Pour ce faire, il faudra enrichir les données figurant sur la déclaration avec des données provenant notamment du Registre national. Cette programmation n'est prévue que d'ici l'évaluation de la loi après un an.
La plupart des personnes qui exercent une activité complémentaire, à savoir 7 532 personnes, ont le statut de salarié ou de fonctionnaire et satisfont à la condition d'exercer un emploi à 80 % au moment T-3; 1 971 personnes sont pensionnées et 671 sont des travailleurs indépendants.
Pour le travail associatif, un montant total de 17,6 millions d'euros a été déclaré, ce qui fait une moyenne de 1 784 euros par personne qui exerce une activité complémentaire.
Pour les services occasionnels de citoyen à citoyen, le montant s'élève à 202 000 euros et la moyenne à 569 euros. Je vais vous remettre le document reprenant les chiffres.
C'est une première évaluation. La tendance est que cela ne représente pas une activité importante chez les indépendants mais bien dans le secteur associatif.
09.05 Jean-Marc Delizée (PS): Madame la ministre, je comprends que nous n'avons que quelques mois de recul. Je vous remercie pour ces précisions qui dessinent des tendances.
Par contre, vous avez dit que les statistiques sont arrêtées au 3 mars 2019. Or, je ne me souviens plus de la date d'entrée en vigueur.
À partir de quand est-ce? Est- ce le 1er septembre, le 1er octobre?
09.06 Maggie De Block, ministre: Je dois le vérifier.
09.07 Jean-Marc Delizée (PS): J'avoue ne pas l'avoir demandé dans mes questions, mais je me suis ravisé après. Nous avons voté en juillet. Était-ce le premier mois qui suivait?
09.08 Maggie De Block, ministre: Je sais que j'ai fait une conférence de presse. Je pense que c'était le 1er octobre.
09.09 Jean-Marc Delizée (PS): Le 1er octobre. Cela fait trois mois en 2018 et deux mois en 2019. Cela donne de premières tendances. Ma question est purement informative à ce stade. Il faudrait disposer du recul d'au moins une année complète pour voir le résultat.
09.10 Maggie De Block, ministre: Nous avons commencé au début de la saison de football.
09.11 Jean-Marc Delizée (PS): Mais on joue tout le temps au football! C'est compliqué.
09.12 Maggie De Block, ministre: La nouvelle saison commence en septembre ou en octobre.
09.13 Jean-Marc Delizée (PS): Le championnat de Belgique commence déjà au mois d'août!
09.14 Maggie De Block, ministre: Mais je ne parle pas du championnat; je parle de la compétition des jeunes.
09.15 Jean-Marc Delizée (PS): Je ne sais pas. Bref. Je vais relire les chiffres. Comme je viens de le dire, il s'agit d'une question informative. Cela nous permettra de voir là où nous disposons de moins de statistiques. Je vous remercie pour ces données. Si vous ne pouvez me donner la réponse maintenant, pouvez-vous me la donner par sms ou par un autre moyen? J'aimerais recevoir l'information de la date de début.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
La réunion publique de commission est levée à 12 h 18 heures.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 12.18 uur.