Commissie
voor de Landsverdediging |
Commission de la Défense nationale |
van Woensdag 11 februari 2015 Voormiddag ______ |
du Mercredi 11 février 2015 Matin ______ |
De behandeling van de vragen en interpellaties vangt aan om 10.28 uur. De vergadering wordt voorgezeten door mevrouw Karolien Grosemans.
Le développement des questions et interpellations commence à 10.28 heures. La réunion est présidée par Mme Karolien Grosemans.
- de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de toegankelijkheid van topfuncties binnen het leger voor vrouwen" (nr. 738)
- mevrouw Renate Hufkens aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de gendergelijkheid in de Belgische Krijgsmacht" (nr. 1506)
- M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'accès des femmes aux fonctions supérieures à l'armée" (n° 738)
- Mme Renate Hufkens au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'égalité de genres dans les forces armées belges" (n° 1506)
01.01 Alain Top (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, in een eerdere verklaring stelde u het volgende: "In 2015 is het reeds 40 jaar geleden dat de eerste vrouwelijke militairen tot Defensie toetraden. Anno 2014 kan men vrouwen terugvinden in allerlei functies en graden. Toch blijkt dat de indiensttreding van vrouwelijk personeel proportioneel niet erg stijgt. Het leger moet een weerspiegeling zijn van de maatschappij, naar gender en diversiteit. Daarom zullen met doelgerichte rekruteringscampagnes deze doelgroepen beter geïnformeerd worden over hun loopbaanmogelijkheden en de arbeidsomstandigheden binnen Defensie."
40 jaar na de intrede van de eerste dames in het leger hebben amper twee vrouwen de top, in de graad van generaal, bereikt. Een van hen is brigadegeneraal, wat slechts een aanstellingsgraad is en geen benoemingsgraad. Binnenkort gaat de enige benoemde vrouwelijke generaal zelfs met pensioen. Als vrouwen het glazen plafond niet kunnen doorbreken, is het ook niet verwonderlijk dat vrouwen zich niet aangetrokken voelen tot het leger.
Beter informeren via doelgerichte campagnes is zeker een positieve inspanning, maar het probleem met de topfuncties blijft zich voordoen en zal fundamenteel moeten worden aangepakt, zodat die topfuncties ook door vrouwen kunnen worden ingevuld.
Welke extra inspanningen zult u leveren om vrouwen toegang te bieden tot de hoogste graden, met name die van generaal?
01.02 Renate Hufkens (N-VA): Mijnheer de minister, mijn vraag is iets algemener. Het gaat voor mij niet alleen over de topfuncties. Het glazen plafond in het leger is blijkbaar uit kogelvrij glas gemaakt is. Het is dus heel moeilijk om door te stromen naar de top, maar ook in de andere functies zijn de vrouwen ondervertegenwoordigd.
Dat bleek vorige week nog uit een hoorzitting. Volgens generaal Grosdent zou 11 % van de vrouwen officier zijn, 6,6 % onderofficier en 7 % soldaat of matroos. In uw beleidsverklaring verwees u naar een specifiek rekruteringsbeleid voor vrouwen om gendergelijkheid te verkrijgen. Die gendergelijkheid zal, volgens uw beleidsverklaring, een betere afspiegeling zijn van de huidige verhoudingen in de samenleving en passen binnen het beleid van diversiteit en gelijke kansen.
Ziet u, gezien de actuele budgettaire situatie, mogelijkheden tot specifieke maatregelen om meer vrouwen te laten instromen in de Belgische krijgsmacht? Hebt u streefdoelen bepaald? Zo ja, welke en wat is de timing ervan?
01.03 Minister Steven Vandeput: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Top, mevrouw Hufkens, ter inleiding wil ik een en ander nuanceren, wat niets aan de cijfers zal veranderen maar misschien wel aan de perceptie.
Eerst en vooral klopt het dat thans twee dames de graad van hetzij brigade-generaal, hetzij generaal hebben. Er is echter ook één burger gelijkgesteld met generaal, dus op het hoogste niveau in de burgerclassificatie. Ik voeg eraan toe dat de drie dames deel uitmaken van het zogenaamde CODIR, het directiecomité, een beslissingsorgaan van de Staf. Er worden dus wel inspanningen geleverd om dames bij het beleid te betrekken.
Het genderbeleid kadert in het algemeen diversiteitbeleid bij Defensie en de rode draad doorheen dat beleid is een verbod op discriminatie, van welke aard ook. Dat betekent dat een gelijkekansenbeleid wordt gevoerd en dat er in het domein van bevorderingen geen enkel onderscheid wordt gemaakt tussen mannen en vrouwen. Bij de werving worden alle plaatsen opengesteld voor mannen en vrouwen. De selectie gebeurt op basis van hun competenties. Defensie legt bijgevolg bewust geen quota of streefcijfers op in de verhouding tussen mannen en vrouwen, maar respecteert scrupuleus het gelijkekansenbeleid en zorgt er tegelijk voor dat proeven genderneutraal zijn.
Wij stellen echter vast dat de cijfers van het aantal vrouwen die als militair tot Defensie wil toetreden, sterk afhangen van de personeelscategorie. Voor de werving van 2014 waren er in totaal 17,4 % vrouwen bij de officieren, 7,8 % bij de onderofficieren en 6 % bij de vrijwilligers. Die lagere cijfers voor de personeelscategorieën van de onderofficieren en de vrijwilligers zijn waarschijnlijk gelinkt aan het type van de functies waarvoor er wordt aangeworven, namelijk typisch operationele functies.
Bij de aanwerving moeten wij dit jaar een beperking doorvoeren, wat tot gevolg zal hebben dat wij nog meer voor zuiver operationele functies zullen werven, waardoor een verhoging van de cijfers van het aantal vrouwen bij aanwerving moeilijk zal zijn.
Wat de bevorderingen betreft, bij het begin van de loopbaan worden bevorderingen verleend op basis van anciënniteit, behalve indien de betrokkene niet geschikt wordt geacht om de functies van de hogere graad uit te oefenen of indien de wijze van dienen onbevredigend wordt geacht. In een latere fase bevordert men op basis van een aanbeveling door een bevorderingscomité, ook voor de bevorderingen in de generaalsgraden. Een dergelijk comité vergelijkt de kandidaturen voor de bevorderingen op volstrekt gelijke basis, of het nu om mannen of vrouwen gaat.
De aanbeveling voor de bevordering gebeurt op basis van een gemotiveerd klassement dat steunt op het persoonlijke dossier en de professionele en gedragscompetenties van elke kandidaat.
Gezien het aangeworven aantal vrouwen bij de officieren en gelet op het feit dat de bevorderingen in de hogere graden op een volstrekt beleid van gelijke kansen steunt, meen ik dat op dat niveau, dus op het vlak van de bevorderingen, geen specifieke maatregelen moeten worden uitgewerkt voor een betere doorstroming naar de topfuncties. Ik ben wel van mening dat aan de basis, bij de rekrutering, een aantal maatregelen kan genomen worden. Deze worden momenteel ook uitgewerkt.
01.04 Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, ik moet toch vaststellen dat er weinig dames in de hoogste graden zitten.
Een volgende opmerking is dat het zeer slecht zou zijn, mocht er geen verbod zijn op discriminatie.
U zegt dat u geen quota oplegt maar de regels wel respecteert en daarvoor kan ik nog begrip opbrengen. U zegt echter ook dat bij de instroom, de sollicitaties of de vacante plaatsen 17 % vrouwen kandideert bij de officieren, maar toch stel ik nog altijd vast dat er geen doorstroming is.
De vraag rijst nog steeds hoe men er op een structurele manier kan voor zorgen dat ook dames in de hogere functies terechtkomen. U zei dat aanstelling in de hogere graden gebeurt door middel van een aanbeveling door het bevorderingscomité. Wel, misschien bestaat de opdracht er precies in om ervoor te zorgen dat dames de kans krijgen om bij de aanbeveling door het bevorderingscomité beter voorbereid te zijn en dat zij een betere structuur krijgen om ook die hoogste graden te bereiken.
Er is dus nog steeds veel werk aan de winkel om ook dames op het hoogste niveau te krijgen.
01.05 Renate Hufkens (N-VA): Mijnheer de minister, ik ben tevreden dat u zegt dat u zeker geen quota zult opleggen, want dat is het laatste dat vrouwen nodig hebben. Vrouwen zijn competent genoeg om naar het leger te komen, maar zij moeten natuurlijk wel hun weg vinden en zin hebben om het te doen. Ik ben blij dat u maatregelen zult nemen om hen sneller naar daar te krijgen.
01.06 Minister Steven Vandeput: Mevrouw de voorzitter, mijn kabinetschef heeft mij een beetje bijkomende informatie gegeven.
Wij hebben het nu over de eerste dames in het leger. Als wij kijken naar de eerste promotie van dames aan de KMS, in 1978, dan zien wij dat er van hen vijf zijn overgebleven bij Defensie en dat één van die vijf vandaag de graad van generaal heeft.
Mijn kabinetschef maakt mij er ook attent op dat alle generaals ouder zijn dan hij en dat hij gepromoveerd is aan de KMS in 1978. Wij zitten dus met de wet van de kleine getallen, het zijn er sowieso niet veel, men kan discussiëren en zeggen dat er te veel zijn, maar er zijn er niet veel. Alvorens men daar impact op heeft, is de carrière achter de rug.
Vanuit mijn aanvoelen kan ik zeggen dat er op het vlak van gendergelijkheid echt wel moeite wordt gedaan bij Defensie. Positieve discriminatie is echter nog wat anders. Het probleem situeert zich natuurlijk ook aan de bron, in die zin dat wij er moeten in slagen om meer dames aan te trekken, wat niet evident is.
Het incident is gesloten.
- M. Sébastian Pirlot au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les recommandations du groupe de travail parlementaire chargé de l'examen de l'équilibre linguistique à l'armée" (n° 772)
- M. Olivier Maingain au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'engagement du gouvernement fédéral à réaliser les recommandations du groupe de travail parlementaire sur l'équilibre linguistique à l'armée" (n° 2191)
- de heer Sébastian Pirlot aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de aanbevelingen van de parlementaire werkgroep belast met het onderzoek naar het taalevenwicht bij het leger" (nr. 772)
- de heer Olivier Maingain aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de belofte van de federale regering om de aanbevelingen van de parlementaire werkgroep belast met het onderzoek naar het taalevenwicht bij het leger uit te voeren" (nr. 2191)
02.01 Sébastian Pirlot (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, durant la discussion en commission sur votre budget et la note de politique générale, plusieurs questions sont restées sans réponse, notamment celles que je vous avais posées concernant l'équilibre linguistique au sein de l'armée.
Ainsi, votre note de politique générale précise que vous prendrez en compte les recommandations du groupe de travail parlementaire sur l'équilibre linguistique. Cette phrase me semble encore plus faible que celle de l'accord de gouvernement qui parlait de "chercher à réaliser" celles-ci.
J'aimerais dès lors, monsieur le ministre, vous poser les questions suivantes.
Que comptez-vous réellement entreprendre vis-à-vis des différentes recommandations? Plus particulièrement, que pensez-vous de la recherche d'une équivalence entre le Centre linguistique de la Défense et le Selor ou du renforcement de l'apprentissage des deux langues nationales de manière immersive?
Quel est votre calendrier pour prendre en compte ces recommandations?
Comptez-vous prendre des mesures proactives pour respecter la répartition linguistique reprise dans ces recommandations pour l'ensemble des grades de la Défense?
Enfin, comptez-vous respecter l'article 32 de la loi du 30 juillet 1938 concernant l'usage des langues à l'armée, qui prévoit que, chaque année, le ministre de la Défense dépose sur le bureau des chambres législatives un rapport relatif à l'application de cette loi?
02.02 Olivier Maingain (FDF): Madame la présidente, monsieur le ministre, M. Pirlot vient de rappeler le contexte. Il est vrai qu'à une certaine époque, il existait sur les bancs de la majorité une volonté plus manifeste de s'affirmer dans ce dossier. Il y avait même un certain consensus entre partis francophones pour exiger le rétablissement réel des équilibres au sein de l'armée. Nous en sommes toujours très loin. Je suis quelque peu lassé d'entendre des engagements qui ne sont pas tenus. C'est pourquoi j'aimerais obtenir un engagement précis quant aux équilibres que vous allez atteindre au cours des deux années à venir.
Acceptez-vous le principe d'une parité parmi les officiers généraux? Au demeurant, j'ai déposé une proposition de loi en ce sens. Lorsque des déséquilibres linguistiques furent jadis constatés dans la diplomatie – en l'occurrence, au détriment de la représentation flamande, la loi Fayat fut votée. Elle exigeait une procédure rapide de promotion de diplomates relevant du régime linguistique néerlandais pour rétablir des équilibres au sommet de la diplomatie belge. Il serait peut-être temps de manifester la même volonté pour l'armée. J'ai donc déposé un texte en ce sens.
Il ne suffit pas d'établir la parité au sein du corps des officiers généraux. En effet, la proportion 60-40 est loin d'être atteinte, même parmi les officiers de rang inférieur. Par conséquent, j'aimerais connaître les mesures concrètes que vous allez prendre pour, enfin, établir les équilibres exigés par la loi.
02.03 Steven Vandeput, ministre: Chers collègues, je répondrai d'abord par rapport aux chiffres.
Ik ga het even in het Nederlands zeggen. Wat de geciteerde cijfers betreft, zou ik de vraagstellers willen aanbevelen om toch even de reële cijfers te bekijken die ik al meermaals heb meegedeeld in antwoord op verschillende schriftelijke vragen ter zake.
Actuellement, au niveau des généraux, on compte 63 % de néerlandophones et 37 % de francophones; c'est donc très proche de 60-40.
Ma note de politique générale précise effectivement que je prendrai en compte les recommandations du groupe de travail adoptées par le parlement en mai 2013. Il faut en effet savoir que certaines de ces recommandations ont un coût non négligeable. Je pense par exemple à l'alignement des primes linguistiques octroyées aux militaires sur celles qui sont octroyées au sein de la fonction publique.
Lors de ma présentation du budget 2015, j'ai clairement spécifié que, pour atteindre l'objectif budgétaire, il a été opté pour le maintien intégral des crédits pour la rémunération du personnel, mais qu'une réduction du recrutement était nécessaire, et qu'il n'y aurait plus de crédits disponibles pour de nouvelles initiatives.
Une mesure telle qu'une meilleure interaction ou une équivalence, avec le Selor, est étudiée de manière plus détaillée, sachant que pour l'instant les examens du Selor et de la Défense mesurent des connaissances vraiment différentes.
Le prescrit légal sera respecté en ce qui concerne le dépôt sur le bureau des chambres législatives du rapport sur l'application de la loi du 30 juillet 1938 concernant l'usage des langues à l'armée.
Enfin, je souhaite conclure en précisant que, bien qu'il s'agit d'une mesure ayant un impact budgétaire, mais vu que celui-ci est limité, j'ai fait réactiver la procédure de contrôle administratif et budgétaire pour l'arrêté visant à autoriser l'octroi de la prime linguistique indépendamment du lieu de travail des intéressés, tel que le groupe de travail l'a suggéré. Il s'agit ici d'une proposition du groupe de travail de la Chambre. Celui-ci a suggéré ce que je vais faire, en l'occurrence, couler ceci dans un arrêté. L'accord pour le budget a été obtenu. Le projet a été envoyé pour avis au Conseil d'État.
02.04 Sébastian Pirlot (PS): Je remercie le ministre pour ses réponses. La demande concernant les primes linguistiques ne venait pas de mon groupe; il s'agissait d'une demande du MR à l'époque. Par ailleurs, une proposition de loi a été déposée par mon groupe. Elle porte sur l'équilibre linguistique et est évidemment ouverte aux co-signatures.
02.05 Olivier Maingain (FDF): Monsieur le ministre, de deux choses l'une: soit, vous acceptez l'obligation légale par modification de la loi, ce qui aura au moins le mérite de fixer les choses de manière claire; soit, vous prenez l'engagement qu'aussi longtemps que les équilibres linguistiques en faveur des officiers francophones ne seront pas rétablis, il n'y aura pas de promotion à des rangs supérieurs d'officiers du rôle linguistique néerlandais. Ce sont les deux voies qui se proposent à vous. Tant que le déséquilibre reste aussi net, et nous en demanderons le détail par niveau - officiers généraux, officiers supérieurs, officiers -, il n'y pas lieu d'accepter que cette situation persiste.
Het incident is gesloten.
03 Question de M. Daniel Senesael au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la digitalisation des archives de la DG des Victimes de guerre" (n° 825)
03 Vraag van de heer Daniel Senesael aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de digitalisering van het archief van de DG Oorlogsslachtoffers" (nr. 825)
03.01 Daniel Senesael (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, durant la discussion en commission sur votre budget et votre note de politique générale en matière de Victimes de guerre, nous avons pu en apprendre plus sur une initiative aussi intéressante que discrète de la part de la Direction générale, à savoir la numérisation des archives.
Il nous a ainsi été rapporté qu'une exposition virtuelle sur la guerre 1914-1918 est en cours de montage et que 240 000 fiches de victimes civiles ont été codées. L'exposition serait disponible sur un site dès le mois de juin 2015.
Monsieur le ministre, pouvez-vous nous en dire plus sur votre politique de digitalisation des archives des guerres et de leurs victimes? Ce projet se limite-t-il à la guerre 1914-1918?
Pourquoi, à l'instar de la France, davantage de "publicité" autour de cette initiative très intéressante n'est-elle pas réalisée, tant vis-à-vis du grand public que des autorités publiques comme les communes?
Durant les discussions budgétaires, il nous a été appris que la Direction générale dispose d'un budget de 5 000 euros pour ce projet de digitalisation. Est-ce un budget réaliste pour un tel projet?
Nous avons appris également que vous étiez à la recherche d'un budget pour la mise en ligne de fiches des déportations des Juifs. Où en êtes-vous sur ce point?
03.02 Steven Vandeput, ministre: Madame la présidente, monsieur Senesael, la Direction générale Victimes de la Guerre du SPF Sécurité sociale gère au total plus de 13 kilomètres d'archives. Dès lors, l'informatisation qui a débuté dans les années 90 et qui concerne bien les archives des deux guerres mondiales est, comme vous pouvez vous en douter, un travail de très longue haleine.
Étant donné l'ampleur des fonds d'archives et le fait que les moyens tant en personnel que budgétaires sont limités, la DG a dû faire des choix en matière d'informatisation. La priorité fut donnée aux fonds présentant un intérêt historique majeur, par exemple, le fichier de la persécution et de la déportation des Juifs et des Tsiganes de Belgique et aux fonds dont l'information apportait une plus-value réelle pour la DG en lui permettant de rendre un meilleur service aux citoyens.
Les projets ont été décrits par la DG elle-même, que ce soit dans les rapports annuels, publiés sur son site internet, ou dans des lettres d'information électroniques, publiées sur le site internet.
Ces informations sont envoyées au public cible intéressé, lequel est ainsi tenu au courant des travaux de la Direction générale.
Ma politique en matière d'archives est donc de soutenir les efforts de la DG afin qu'elle puisse mener à bien le projet de digitalisation en cours.
En ce qui concerne plus spécifiquement la guerre 1914-1918, étant donné que l'encodage des 240 000 fiches relatives aux victimes civiles est toujours en cours, la Direction générale espérant le finaliser pour le mois de juin, il lui a semblé prématuré de faire de la publicité autour de ce projet. Il va de soi que lorsque l'encodage sera terminé et que l'exposition virtuelle sera réalisée, toute la publicité nécessaire sera donnée à ce travail de fourmi qui se poursuit à l'heure actuelle dans l'ombre.
Lorsqu'au cours des discussions budgétaires il a été évoqué un budget de 5 000 euros, il s'agissait d'une allusion aux subsides que la DG a reçu du Commissariat général à la Commémoration de la Première Guerre mondiale, pour le projet de site internet. Ce subside sera évidemment complété avec des fonds relevant du budget propre de la Direction générale pour arriver à boucler ce projet.
En ce qui concerne les fiches de la persécution et de la déportation des Juifs et des Tsiganes de Belgique, le fichier est entièrement numérisé mais un contrôle qualité est en cours. Certains documents sont rescannés pour des questions de lisibilité et la base de données est en cours d'amélioration afin de permettre des tris.
Quant à la mise en ligne du fichier, celle-ci devait initialement être réalisée dans le cadre d'une collaboration ente la DG et le musée Caserne Dossin à Malines. Le projet de collaboration n'ayant pas abouti à ce jour, la Direction générale Informatique du SPF Sécurité sociale examinera s'il lui est possible de mettre les données en ligne.
03.03 Daniel Senesael (PS): Madame la présidente, je voudrais remercier sincèrement M. le ministre pour le caractère complet et la qualité de sa réponse. Elle reprend toutes les questions posées.
Je voudrais simplement inviter M. le ministre et la Direction générale à faire en sorte que la publicité puisse être faite lorsque toutes les fiches seront disponibles dans l'exposition virtuelle. C'est un projet vraiment intéressant qui peut avoir un impact citoyen très positif. Je remercie pour la qualité du travail effectué.
Het incident is gesloten.
- M. David Clarinval au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'avenir de la base militaire de Florennes" (n° 838)
- M. Georges Gilkinet au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'avenir de la base militaire de Florennes" (n° 909)
- Mme Gwenaëlle Grovonius au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'avenir de la base militaire de Florennes" (n° 1125)
- de heer David Clarinval aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de toekomst van de militaire basis te Florennes" (nr. 838)
- de heer Georges Gilkinet aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de toekomst van de militaire basis te Florennes" (nr. 909)
- mevrouw Gwenaëlle Grovonius aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de toekomst van de militaire basis te Florennes" (nr. 1125)
04.01 David Clarinval (MR): Madame la présidente, monsieur le ministre, cette question n'est pas toute récente. Je me permets de vous interpeller à propos de l'avenir de la base militaire de Florennes.
Voici un certain temps déjà, la presse annonçait que la Défense allait devoir faire des économies qui pourraient entraîner la perte d'un tiers du personnel et la fermeture de plusieurs casernes. Certains spécialistes évoquent aussi comme piste d'économie la fermeture d'une base aérienne: celle de Florennes ou de Beauvechain.
Actuellement, le 2e Wing Tactique de Florennes abrite un peu plus de 1 000 militaires et 30 avions de combat F-16 répartis en deux escadrilles.
La fermeture de la base de Florennes constituerait évidemment une catastrophe économique pour cette zone en particulier et pour la province de Namur en général.
Outre l'aspect économique que je n'explicite pas ici, la base de Florennes regorge d'innombrables atouts militaires, dont voici quelques exemples: infrastructures en très bon état et disponibles immédiatement, pistes impeccables, très grands espaces, tour de contrôle en excellent état, présence de citernes sur la piste, capacité de logement d'environ 500 lits sur le site, espace aérien situé sans entrave avec le flux des avions des aéroports de Charleroi et Zaventem, zone rurale qui comporte beaucoup plus de facilités pour l'espace aérien, transport des munitions aisé par le biais de routes très accessibles avec peu d'habitations pour rejoindre les grands axes autoroutiers, etc.
Comme vous pouvez le constater, les arguments en faveur du maintien de la base de Florennes sont nombreux.
Monsieur le ministre, est-il vrai, comme l'annonce la presse, qu'un nouveau plan d'économies prévoit la fermeture de la base ou la diminution de la présence militaire à Florennes? Dans la négative, pouvez-vous m'assurer de l'avenir de cette base à plus long terme?
04.02 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Madame la présidente, monsieur le ministre, je partage la préoccupation du membre de la majorité qui vient de s'exprimer. La base de Florennes constitue un important vivier d'emplois directs et indirects. Dès lors qu'il a été finalement décidé de ne pas y stocker des armes nucléaires, on peut dire qu'elle est particulièrement bien intégrée dans cette région. Pour ce qui est des armes nucléaires, je ne vous apprends rien, il est plutôt question de Kleine-Brogel. Globalement, on constate que la cohabitation des activités militaires et des activités civiles se passe particulièrement bien. Par conséquent, l'inquiétude quant à l'avenir de la base est grande tant auprès du personnel militaire que de la population civile et des responsables politiques locaux du fait de l'annonce d'un plan d'économies et de la fermeture d'une des deux bases aériennes.
Monsieur le ministre, le plan d'économies implique-t-il la fermeture de la base de Florennes? Vous aurez compris que ma préoccupation est que ce ne soit pas le cas. Quel est le calendrier à ce sujet? Sur base de quels critères le gouvernement choisira-t-il de conserver ou de fermer telle ou telle base? Il faut pouvoir objectiver ces décisions.
04.03 Gwenaëlle Grovonius (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, je partage les mêmes inquiétudes que mes collègues.
Étant donné les mesures d'économies budgétaires d'environ 1,7 milliard d'euros cumulés qui nous ont été annoncées lors de l'examen du budget et étant donné les bruits concernant la fermeture de casernes et les déclarations du CHOD à la presse, j'ai d'importantes craintes au sujet de la fermeture de la base de Florennes. Comme M. Clarinval l'a indiqué, cette base emploie plus de 1 000 militaires et abrite plusieurs de nos F-16.
Je partage également les éléments positifs techniques qui plaident en faveur du maintien de cette base à Florennes.
Monsieur le ministre, quelles sont vos intentions concernant la base aérienne de Florennes? Avez-vous une idée de calendrier pour vos décisions futures concernant les implantations militaires sur notre territoire, en particulier pour celle de Florennes? Les critères de sélection sont des éléments importants sur lesquels j'aimerais vous entendre. Une concertation avec les autorités régionales et locales est-elle prévue? Quand allez-vous indiquer précisément la politique qui sera menée dans ce cadre? Quand dévoilerez-vous vos décisions en la matière?
Par ailleurs, M. Ducarme avait assuré début janvier dans la presse "qu'il n'était pas question de toucher à Florennes". Confirmez-vous la position du MR?
04.04 Steven Vandeput, ministre: Chers collègues, je vous remercie pour vos questions. Je voudrais bien stipuler que je comprends d'où celles-ci viennent et je prends note de votre souci. Je note aussi qu'un membre d'Ecolo demande des avions de chasse.
Au sein du ministère de la Défense, aucune décision concernant la fermeture des quartiers n'a été prise actuellement. Conformément à l'accord de gouvernement du 9 octobre 2014 et comme je vous l'ai déjà confirmé lors de différentes réponses et confirmé dans mon exposé d'orientation politique, je proposerai une vision stratégique à long terme au gouvernement dans lequel le volet infrastructure sera également traité, et cela conformément à l'accord de gouvernement.
04.05 David Clarinval (MR): Je m'attendais à cette réponse. Mais que ce soit clair, et mon chef de groupe l'a dit dans la presse, Mme Grovonius a raison, le MR fait partie de la majorité. Ce que je dis là, j'ai le mandat pour le dire: le MR ne veut pas de la fermeture de la base de Florennes, ni même de sa diminution. Cet élément n'est pas négociable dans l'avenir du plan de la réforme de l'armée. Dès lors, notre position sur ce sujet-là est très ferme.
Monsieur le ministre, vous ne dévoilez pas ce qui se trame et se discute actuellement. Notre position est claire et connue. Notre chef de groupe l'a dit dans la presse et je le répète ici. Sur cet élément, nous serons intraitables. Comme l'a dit mon chef de groupe, c'est un casus belli. Dès lors, je ne peux que réitérer cet élément-là.
04.06
Georges Dallemagne (cdH): Ambiance!
04.07 David Clarinval (MR): C'est simplement une prise de position. Ce n'est pas négociable. Je vous remercie de prendre note de cette position.
04.08 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Madame la présidente, je ne me suis pas entendu demander de nouveaux avions de chasse, monsieur le ministre. Ayez ce débat avec mes collègues MM. Hellings et De Vriendt sur le potentiel investissement dans de nouveaux avions F-35. Il ne s'agit pas de cela.
Il y a effectivement pour le moment une activité à Florennes. Le souci est que dans ces choix d'économies, le gouvernement soit juste, objectif et prenne en compte l'ensemble des éléments. Il y a une inquiétude légitime au plan local concernant les calendriers de décision, sur la concertation, sur la prise en compte de l'impact économique des choix qui sont posés.
Si vous avez compris que ma question vous encourageait à investir dans les F-35 ou autres équipements, vous m'avez mal compris. Ce n'est évidemment pas cela que j'ai dit. Je prends note des propos guerriers de mon collègue du MR sur la question et je me poserai en observateur attentif sur le sujet et préoccupé de l'impact de toute décision sur l'ensemble des régions concernées.
04.09 Gwenaëlle Grovonius (PS): Je prends bonne note qu'il n'y a aucune décision prise actuellement. Je suis un peu déçue par cette réponse. Je ne m'y attendais pas, je pensais quand même recevoir quelques éléments aujourd'hui.
Ce que j'ai compris, c'est que vous alliez tenter de prendre une décision sur une vision stratégique à long terme, conformément à l'accord de gouvernement. Et d'après ce que j'entends aujourd'hui, monsieur le ministre, je ne peux faire qu'une chose, c'est vous souhaiter beaucoup de courage car je sens que les débats vont être longs et laborieux!
L'incident est clos.
05 Vraag van de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het benefit platform voor het personeel van Defensie" (nr. 868)
05 Question de M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la plate-forme d'avantages pour le personnel de la Défense" (n° 868)
05.01 Alain Top (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, bij de start van de vorige legislatuur beloofde uw voorganger, toenmalig minister van Landsverdediging De Crem, om tijdens zijn legislatuur een benefit platform voor het personeel van defensie te creëren. Om dat benefit platform te ontwikkelen, bleek dat het koninklijk besluit aangepast moest worden, maar tot op heden is dat nog altijd niet gebeurd.
De budgettaire realiteit laat niet toe dat de wedden, waarvan de barema's dateren van 1994, worden opgewaardeerd, maar Defensie zou wel gratis kunnen aansluiten op het benefit platform van Rail Facilities. Als ik goed geïnformeerd ben, dan zou dat sinds begin februari het geval zijn.
Mijnheer de minister, toch heb ik nog de volgende concrete vragen voor u.
Bent u van plan om de belofte van voormalig minister van Defensie De Crem nog na te komen en alsnog aan te sluiten op het benefit platform? Kunt u bevestigen?
Hebt u al stappen gezet of zult u stappen zetten om het koninklijk besluit aan te passen?
Kunt u bevestigen of Defensie aangesloten is op het benefit platform van Rail Facilities?
05.02 Minister Steven Vandeput: Mevrouw de voorzitter, mijnheer Top, u hebt in de inleiding van uw vraag het antwoord zelf al gegeven. Ik heb inderdaad toestemming gegeven en samen met CDSCA besproken om effectief een benefit platform aan te reiken aan het personeel van Defensie. CDSCA, de Centrale Dienst voor Sociale en Culturele Actie van Defensie, heeft dat gerealiseerd door inderdaad gebruik te maken van het bestaande platform van Rail Facilities. Concreet is dat aan het personeel van Landsverdediging meegedeeld op 30 januari en is het aanbod aan benefits operationeel sinds 2 februari.
Omtrent een wijziging van het koninklijk besluit, kan ik het volgende zeggen. Het organiek koninklijk besluit inzake CDSCA biedt een zeer brede wettelijke omkadering, waarbinnen die benefits aangeboden kunnen worden zonder aanpassing van het koninklijk besluit. Mijns inziens en ook volgens mijn adviseurs is een aanpassing van het koninklijk besluit dus niet nodig, omdat zulks binnen de bestaande reglementering kan.
05.03 Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, bedankt voor de bevestiging van de aansluiting bij het benefit platform. Dat dit ondertussen is gebeurd, komt uiteraard door de lange tijd tussen de indiening van mijn vraag en het antwoord dat u vandaag pas kunt geven. Zoveel te beter dat het geregeld is.
Samen met de collega’s kan ik wel vaststellen dat niet meer zal worden ingegaan op het initiatief of het voorstel van de vorige minister van Landsverdediging, de heer De Crem, om het koninklijk besluit aan te passen.
05.04 Minister Steven Vandeput: Mijnheer de voorzitter, wij hadden zelf ook iets kunnen ontwikkelen, maar dat stadium zijn wij volgens mij gepasseerd. Er is een bestaand platform dat, naar ik mij laat vertellen, blijkbaar heel goed werkt. CDSCA meent dat dit bestaande systeem een win-winsituatie oplevert en daarom zijn zij daarmee in zee gegaan.
L'incident est clos.
06 Vraag van de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het tussentijds verslag van het Rekenhof inzake de bouw van de nieuwe NAVO-zetel" (nr. 870)
06 Question de M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le rapport intermédiaire de la Cour des comptes relatif à la construction du nouveau siège de l'OTAN" (n° 870)
06.01 Alain Top (sp.a): In 2004 heeft België beslist als gastland op te treden voor de nieuw te bouwen hoofdzetel van de NAVO. De hoofdopdracht van de aanneming werd in 2010 gegund aan BAM Alliance voor een bedrag van 457 miljoen euro, een opmerkelijke prijs daar deze een stuk onder het gemiddelde van de concurrenten lag. Dat gemiddelde bedroeg immers 509 miljoen euro. Bovendien waren de kosten geraamd op 640 miljoen euro.
Er bestond toen geen twijfel over dat dit een aantrekkelijke offerte was. Defensie trok daarnaast 22,9 miljoen euro uit om onvoorziene uitgaven te dekken, en 52,8 miljoen euro om prijsherzieningen te dekken. Sinds het uitbesteden van deze opdracht diende BAM echter al verschillende schadeclaims in waardoor de som voor onvoorziene omstandigheden werd opgetrokken met 14,8 miljoen euro. Deze som zou echter nog ontoereikend zijn voor de schadeclaims die BAM doet.
Intussen blijkt de initieel aantrekkelijke prijsofferte dus niet meer zo aantrekkelijk te zijn. De kosten lopen sterk op. Dat de geraamde prijzen voor materiaal en dergelijke niet meer actueel zijn, kan ik begrijpen, gelet op de tijd die erover gaat. De oplopende schadeclaims vormen echter een ander probleem.
Wij kunnen ons afvragen of de offerte bij de start van de procedure wel geloofwaardig was. Bovendien blijkt uit het rapport van het Rekenhof dat de 14,8 miljoen euro aan extra middelen voor onvoorziene omstandigheden niet toereikend zal zijn op termijn. Uit een artikel dat op 6 december 2014 in De Tijd verscheen, blijkt dat de meerkosten reeds 85 miljoen euro bedragen.
Het is ook niet duidelijk wanneer het gebouw klaar zal zijn. Het ministerie van Defensie meldt dat de meerkosten verdeeld worden over alle NAVO-lidstaten, en niet enkel ten koste van de Belgische regering zijn.
Mijnheer de minister, ik wil u hierover toch nog enkele vragen stellen.
Ten eerste, werd de initiële offerte in 2010 wel voldoende onderzocht op prijsverschillen?
Ten tweede, werd er een inschattingsfout gemaakt door BAM of overdrijft BAM de ingediende bijkomende kosten?
Ten derde, worden de bijkomende kosten op dit ogenblik voldoende gescreend en gecontroleerd?
Ten vierde, in artikel 17 van het memorandum staat dat Defensie niet verantwoordelijk wordt gesteld wanneer de vertragingen of meerkosten veroorzaakt zijn door het in gebreke blijven van een aannemer. Bovendien kan de NAVO het gastland geen verantwoordelijkheden ten laste leggen daar er een permanente controle is.
Uit het artikel in De Tijd blijkt evenwel dat we toch zouden meebetalen voor de meerkost. Indien dit het geval is, over welk bedrag gaat het dan voor ons land? De NAVO wijzigde zelf de plannen, wat bijkomende kosten opleverde. Wie wordt voor die extra kosten verantwoordelijk gesteld? Betalen wij daar ook aan mee, evenredig met de verdeelsleutel tussen de verschillende lidstaten?
Wordt er ook extra budget gevraagd aan de NAVO voor onvoorziene omstandigheden? Tegen wanneer schat u dat het gebouw volledig af zal zijn, met het oog op de gestelde deadline van begin 2016?
06.02 Minister Steven Vandeput: U verwijst naar een artikel in De Tijd dat gebaseerd is op een rapport van het Rekenhof. Het persbericht van het Rekenhof zegt: “De verantwoordelijkheid van België kwam echter niet in het geding.” Uit dat befaamde rapport citeer ik bovendien: “Het projectmanagementteam kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor onvoorziene omstandigheden en onvoorziene ongemakken. Het is ook niet verantwoordelijk voor vertragingen en meerkosten voor de werken die veroorzaakt zijn doordat één van de aannemers die gekozen is overeenkomstig de principes van de NSIP-procedure in gebreke blijft.”
Wat doet Defensie in dit hele verhaal? Wij leveren het projectmanagementteam. Daarover zijn heel goede afspraken gemaakt met de NAVO. Ik zal een aantal van uw vragen specifiek beantwoorden.
De opdracht voor de bouw van de nieuwe NAVO-hoofdzetel werd gegund na grondige analyse van de ingediende offertes aan de inschrijver met de laagste conforme offerte. De offerte bevatte geen rechtsgrond voor uitsluiting omwille van abnormaal lage prijzen volgens de toepasselijke regelgeving.
Eind november 2013 diende BAM Alliance een schadeclaim in voor een termijnverlenging en bijkomende kosten omwille van diverse omstandigheden die onvoorzienbaar waren op het ogenblik van het indienen van de offerte waaronder het uitzonderlijke weerverlet in de winter van 2012-2013, strengere veiligheidseisen die opgelegd werden door de NAVO en diverse preciseringen van het project, dit wil zeggen, wijzigingen in de specifieke vraag en behoefte van de NAVO.
Gedurende het afgelopen jaar werden deze eisen tot schadevergoeding aan een grondige analyse onderworpen. Daarbij werden zowel de juridische ontvankelijkheid als de gegrondheid onderzocht. De omvang van de vordering werd in detail nagegaan met behulp van specialisten van zowel binnen als buiten Defensie.
Het memorandum of understanding tussen België en de NAVO bepaalt inderdaad dat alle kosten als gevolg van eisen tot schadevergoeding en alle projectkosten voor wijzigingen gedragen worden door de NAVO. Als lidstaat van de NAVO draagt België, op basis van de gehanteerde verdeelsleutel, voor 3,8031 % bij in de kosten verbonden aan het project.
Ook na de regeling, en zoals bepaald in datzelfde memorandum, blijft er een budget voorbehouden voor onvoorziene omstandigheden.
De overdracht van het nieuwe NAVO-hoofdkwartier is gepland in de zomer van 2016.
Ik kan tot slot nog het volgende daaraan toevoegen. Dit is een belangrijk dossier. Ik heb het zelf bekeken. Ik kom uit de sector. Ik kan dus een en ander vergelijken. Ik stel vast dat men, zelfs na alle wijzigingen en de ondertussen gesloten akkoorden met BAM, beduidend onder de initiële ramingsprijs blijft. Ook het Rekenhof bevestigt eigenlijk dat de diensten van Defensie gehandeld hebben als een goede huisvader en goede technici.
06.03 Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik begrijp – wij hebben dezelfde mening hierover – dat elkeen voor de offertes, bestekken en de opvolging ervan heel grondig zijn verantwoordelijkheid draagt. Wij dragen, samen met onze partner-lidstaten, allemaal ons steentje bij, volgens de verdeelsleutel die u opgegeven hebt. Het is goed dat ik van u mag vernemen dat alles goed opgevolgd wordt. Wij blijven nog altijd onder de raming.
06.04 Minister Steven Vandeput: Substantieel zelfs.
06.05 Alain Top (sp.a): Dat klopt, maar als er meerkosten zijn, moeten die heel goed opgevolgd worden zodat het consortium dat de gunning kreeg geen onbestaande extra kosten aanrekent of bepaalde kosten niet te veel aanrekent. Het is als overheid onze plicht om die zaken heel deftig op te volgen. Meer zelfs, Defensie levert het projectmanagementteam. Zeker dat team mag geen verantwoordelijkheid of schuld worden opgedrongen, als de zaken niet goed opgevolgd zouden worden. Bedankt voor uw opvolging.
L'incident est clos.
07 Vraag van de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de opslagplaats voor A400M's" (nr. 986)
07 Question de M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'entreposage des A400M" (n° 986)
07.01 Alain Top (sp.a):
Mijnheer de minister, tijdens de begrotingsbesprekingen stelde u dat
in 2015 geen budget voorhanden is om de investeringen in Melsbroek op te
starten. De keuze om dit jaar niet te starten met de investeringen, heeft
implicaties voor de A400M’s, die in 2018 geleverd worden. De toestellen zouden immers in
Melsbroek geleverd worden. Enkel Bevekom kan, mits aanpassingen, een mogelijke
optie bieden voor de levering en opslag van de A400M’s. Andere militaire
luchthavens zijn blijkbaar veel minder of geen optie.
Mijnheer
de minister, bent u van plan om de investeringen in Melsbroek tijdens deze
legislatuur nog op te starten?
Indien
Melsbroek niet op tijd klaar is, worden de toestellen dan in Bevekom
ondergebracht? Welke financiële kosten hangen vast aan de aanpassingen in
Bevekom? Als dat zo is, welke timing hangt dan aan de aanpassingen vast?
Indien
noch Melsbroek, noch Bevekom een optie is, waar worden de A400M’s dan wel
ondergebracht? Wat zijn dan de daaraan verbonden kosten en timing?
Op
Melsbroek was men reeds bezig met het instuderen van de nieuwe procedures, die
de nieuwe toestellen met zich meebrengen. Indien de toestellen niet in
Melsbroek worden ondergebracht, maar op een andere plaats, is er al iets
voorbereid om de training en de vorming voor de levering in 2018 aldaar
vorm te geven?
07.02 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Top, dank u voor uw vraag. Mijn antwoord zal u enigszins teleurstellen, maar uw vraag valt nu eenmaal onder de categorie als-danvragen.
Met de beslissing van de Ministerraad van 25 april 2014 werd voor Defensie het lanceren van de overheidsopdracht 114IP005 betreffende Melsbroek, militaire luchthaven, infrastructuurwerken voor de integratie van de militaire transportvliegtuigen A400M, studie en uitvoering, uitgesteld.
Binnen de contouren van het regeerakkoord van 10 oktober 2014 zal ik in het voorjaar aan de regering een strategische langetermijnvisie voorstellen, waarbij onder meer de infrastructuur aan bod komt. We moeten hier goed het onderscheid maken: enerzijds wie dit bij Defensie moet doen met name zich voorbereiden op de komst van de A400M, en anderzijds, de beslissingen op het vlak van infrastructuur die binnen de algemene beslissingen vallen.
07.03 Alain Top (sp.a): Ik kan alleen maar bevestigen dat het een teleurstellend antwoord is.
Op mijn vragen naar het vervolg van de hoorzittingen en een visie op de toekomst van het leger, verkondigde u uitstel. (Protest van minister Vandeput) Dat is zo, gelet op uw aankondiging in april een algemene visie voor te stellen en in september een gedetailleerde met uitvoering ten vroegste vanaf 2016. Dat heeft zijn consequenties voor de benodigde aanpassingen voor het ontvangen van de A400M. We zullen die niet kunnen stallen op de plaats die nu niet wordt aangepast.
Ik dring aan op een antwoord op volgende vragen. Wat gebeurt er? Waar kunnen we de toestellen stallen? Wat is de timing?
De uitvoering van de aanpassingen zal een tijd duren. De periode 2016-2018 voor aanbesteding en uitvoering wordt heel kort. Ik ben bang dat we tegen 2018 geen geschikte plaats zullen hebben om die vliegtuigen op een deftige plaats te stallen.
07.04 Minister Steven Vandeput: U hebt het over het uitstel van een visie, of hoe u het ook noemt. U hebt zelf in de pers verkondigd dat ik beter wat meer tijd zou nemen. Ik zeg nu in alle openheid in de vergadering dat een volledig uitgewerkt plan niet haalbaar is en dat ik met een globale visie zal komen.
Politiek heeft haar rechten. Uw oppositie is top. U doet maar. Als ik volgende keer iets ten informatieven titel aan de commissie wil meedelen, zal ik twee keer nadenken over de gevolgen. De goedwillendheid die ik aan de commissie toon, komt af en toe als een politieke boemerang terug.
Ik wil uw ongerustheid kaderen. De A400M-toestellen komen niet allemaal tegelijk aan. We spreken nu over een levering in 2018. Op dat moment moeten we klaar zijn om de eerste te ontvangen. De rest volgt later. Ik begrijp uw ongerustheid. Komende uit de privésector heb ik heel veel aandacht voor verhoogde kosten door laattijdigheid. Ik volg het dossier van heel nabij. Intern worden maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat er medewerkers technisch in staat zijn om de A400M te ontvangen. Hun voorbereiding gaat gewoon voort, onafhankelijk van de locatie waar de toestellen worden gestald.
Voorts zijn we het dossier van de noodzakelijke infrastructuurwerken aan het herbekijken. Wij zijn immers van mening dat de kostprijs hiervan aan de hoge kant is.
07.05 Alain Top (sp.a): Mevrouw de voorzitter, wij kunnen uiteraard blijven discussiëren.
Mijnheer de minister, ik wil nog een punt bespreken. U hebt de investeringen aangehaald. Ik zou u echter willen aanraden om ook voldoende aandacht te schenken aan en tijd vrij te maken voor vorming en training.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 1960 van de heer Van der Maelen wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
08 Vraag van de heer Dirk Van der Maelen aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de bijdragen van staten in de strijd tegen IS" (nr. 996)
08 Question de M. Dirk Van der Maelen au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la contribution des États dans le cadre de la lutte contre l'EI" (n° 996)
08.01 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, deze vraag dateert reeds van 18 december. Graag kreeg ik een overzicht van de militaire bijdrage van alle staten die deel uitmaken van de coalitie die in Irak en Syrië IS bestrijdt, met informatie over de deelname aan luchtgevechten, de terbeschikkingstelling van adviseurs of trainers, de levering van wapens en andere militaire uitrusting en eventuele andere bijdragen.
08.02 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Van der Maelen, gezien de classificatie van de gevraagde informatie mag ik deze niet kenbaar maken. Meer details werden evenwel gegeven tijdens de jongste vergadering van de bijzondere commissie belast met de Opvolging van Buitenlandse Missies van 17 december 2014 en 4 februari 2015.
08.03 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Dit is opnieuw een illustratie van de cultuur die bij Defensie bestaat: waardevolle en nuttige informatie voor parlementsleden, om bijvoorbeeld te kunnen vergelijken welke bijdrage België levert in vergelijking met andere landen, wordt achter gesloten deuren en niet aan alle leden van de commissie gegeven. Hoe belachelijk dit soort van opstelling is, blijkt uit het feit dat ik u verwijs naar de website van Al Jazeera of van The Telegraph, want daar is die informatie wel beschikbaar, al weet men niet of de informatie op die sites officieel juist is.
Ik heb deze vraag doelbewust gesteld omdat ik het antwoord verwachtte. Er moet een einde komen aan die belachelijke cultuur om alle informatie achter gesloten deuren, onttrokken aan het oog van het Parlement, te geven. Ik zal blijven kloppen op die nagel.
08.04 Minister Steven Vandeput: Wie ben ik om mij te bemoeien met de werkzaamheden van het Parlement, maar het is het Parlement zelf dat die bijzondere commissie in voege heeft gesteld en het is het Parlement zelf dat bepaald heeft wie in die commissie zetelt. Volgens mij zitten in die commissie allemaal volksvertegenwoordigers, er is ook een vertegenwoordiger van uw partij bij, mijnheer Van der Maelen. Het is aan de mensen die in die commissie zetelen dat wij dit soort van informatie kenbaar maken. Ik zie hier mensen die ook in die bijzondere commissie zitten en die instemmend knikken op hetgeen ik nu zeg.
08.05 Dirk Van der Maelen (sp.a): Mijnheer de minister, te uwer informatie, ik heb mij steeds verzet tegen deze techniek van commissies die achter gesloten deuren stukken van informatie krijgen die onthouden worden aan andere leden. Eenmaal de beslissing genomen, houd ik mij echter aan die regel, ik neem geen contact op, ik breng mijn collega Top, die in die commissie zit, niet in verlegenheid en vraag hem niet om mij die informatie te geven.
Voor mij is dit een principiële zaak, want dit soort informatie hoort niet thuis in de commissie achter gesloten deuren. Dit is algemene informatie waarop alle parlementsleden recht hebben. Nogmaals, die opstelling van Defensie is belachelijk. De informatie is immers beschikbaar – zij het dat men dan niet zeker is of ze officieel correct is – op de site van Al Jazeera, The Telegraph, Foreign Affairs en andere. Waarom kunnen wij die informatie niet krijgen? Stop daar alstublieft mee, maak van het leger niet iets waarover in achterkamers wordt beslist want dat is niet goed voor de geloofwaardigheid en het draagvlak van Defensie binnen de samenleving.
L'incident est clos.
- mevrouw Barbara Pas aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het gebruik van legertoestellen door koning Filip voor privédoeleinden" (nr. 1066)
- de heer Peter Buysrogge aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de privéreizen van de koning met militair materiaal" (nr. 1136)
- Mme Barbara Pas au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'utilisation par le roi Philippe d'un avion militaire à des fins privées" (n° 1066)
- M. Peter Buysrogge au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les voyages privés du roi effectués à bord d'avions militaires" (n° 1136)
09.01 Barbara Pas (VB): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, in december was er terecht veel commotie over het feit dat koning Filip op kosten van het defensiebudget van een legervliegtuig heeft gebruikgemaakt om met zijn kroost op vakantie te gaan naar India.
Het is hoogst ongepast en onfatsoenlijk dat er, nu het leger fors moet besparen, in het defensiebudget nog plaats is voor dergelijke uitgaven. Het is trouwens ook niet te rechtvaardigen dat een vorst zijn privéreizen niet zelf betaalt.
Toen ik die vraag meer dan anderhalve maand geleden heb ingediend, was mijn eerste vraag of u toestemming had gegeven voor die privéreis. Ondertussen hebben wij daarop antwoord gekregen. U ondernam een poging om het in de schoenen van uw voorganger te schuiven. In uw eerste reactie zei u dat dit op het vorige kabinet was gebeurd, maar wij konden ondertussen in de kranten de afdruk van de brief zien die u “met genoegen” hebt ondertekend om uw toestemming te geven.
Mijn vraag is dan natuurlijk waarom. Ik stel mij grote vragen bij de manier waarop die communicatie is gebeurd. Er zijn eigenlijk maar twee mogelijkheden. Ofwel weet u niet wat u tekent, en dan is dat niet echt een voorbeeld van bekwaamheid, ofwel hebt u bewust verzwegen dat u toestemming had gegeven en hebt u de mensen proberen voorliegen. Onbetrouwbaarheid of onkunde, ik weet niet welke van die twee opties de ergste is.
Mijnheer de minister, ik wil vandaag graag van u vernemen waarom u daarvoor uw toestemming hebt gegeven.
Mijn tweede vraag twee maanden geleden was wat de totale kosten van die reis waren. Een partijgenoot van u heeft ondertussen een schriftelijk antwoord gekregen. De totale kosten bedroegen meer dan 40 000 euro. Ik verneem graag van u welke regeling er voor de toekomst concreet wordt uitgewerkt.
De commotie was terecht. We hebben ondertussen al van alles mogen lezen. Er zal fors worden bespaard op de witte vloot. Ik vraag mij af waarom er daarop slechts 40 % zal worden bespaard, waarom het gebruik van legervliegtuigen door het Hof en door andere hoogwaardigheidsbekleders nog niet eens met de helft wordt ingeperkt.
Ik wil vandaag graag vooral de concrete maatregelen vernemen. Kloppen de laatste berichten dat er nog steeds 192 000 euro per jaar zal worden voorzien voor de privéreizen van onze vorst? Ik hoop dat u die berichten kunt tegenspreken en ben heel benieuwd naar uw antwoord.
09.02 Peter Buysrogge (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag betreft hetzelfde onderwerp, maar mocht het een geruststelling voor u zijn, mijn vraag is iets minder tendentieus.
Het is trouwens ook niet uw verantwoordelijkheid dat de vraag pas vandaag aan bod komt. We zitten nu eenmaal met die hoorzittingen, waardoor de vragen vertraging hebben opgelopen.
De federale overheid moet besparen. Defensie moet besparen. Dit heeft al het voorwerp uitgemaakt van een aantal debatten. Ik lees dat er straks ook nog vragen komen over de bewarende maatregelen die zullen worden genomen. Het is dan ook aan iedereen in het leger – van hoog tot laag – om enige soberheid aan de dag te leggen. Ik meen dat dit belangrijk is.
Collega Pas heeft
al verwezen naar de mediaheisa van eind december van vorig jaar. Toen brak een
klein stormpje los over de privé-reis van de Koning toen hij met zijn gezin
naar India ging. Hij zou daarvoor een Falcon van Defensie hebben gebruikt met
bijhorend militair personeel uit Melsbroek. De kosten, die werden bekendgemaakt
door de legervakbonden – en wie zijn wij om de vakbonden niet te steunen –,
zouden 200 000 euro bedragen. Wat is er aan van dit cijfer waarnaar
daarnet ook al even werd verwezen?
Ik wil ook nog
onderstrepen dat, wat ons betreft, de beveiliging van de regering, en van het
staatshoofd, heel belangrijk is. Het is echter een zinvolle oefening om na te
gaan waar de grens moet worden getrokken. Wij lezen dat de VIP-reizen met
40 % zouden dalen.
Ik heb nog een
aantal concrete vragen. Hoeveel bedraagt het budget momenteel? Op welke manier
zal er worden bespaard op die VIP-reizen, en dan meer specifiek voor het
koningshuis? In hoeverre wordt er gedacht aan het doorrekenen van de kosten?
Volgens de berichtgeving zou dit geld kunnen terugvloeien naar Defensie. Welke
ideeën bestaan er ter zake?
Er werd in de
media ook nagedacht over een aanpassing van de officiële documenten die de
Koning moet tekenen. Er zou bijvoorbeeld kunnen worden gewerkt met een soort
van e-handtekening. Deze vraag valt misschien wat buiten uw bevoegdheid, maar
ik had toch graag geweten wat ter zake leeft in de regering en of zij ter zake
initiatieven plant.
09.03 Minister Steven Vandeput: Mevrouw de voorzitter, ik dank de leden voor hun vragen. Voor heel wat van die vragen zou ik willen verwijzen naar het antwoord op de schriftelijke vraag nr. 109 van mevrouw Pas en de vragen nr. 105 en nr. 106 van de heer Vuye. Ik heb in die antwoorden alle financiële informatie gegeven met betrekking tot de verplaatsingen van de Koning en de totale kostprijs van de witte vloot. De verplaatsing van de Koning naar India heeft inderdaad 40 000 euro gekost.
Mevrouw Pas, ik maak er u opmerkzaam op dat het ondertekenen en de opdracht geven voor het ter beschikking stellen van een vlucht voor een reis van wie dan ook — de koning, de premier, de minister van Buitenlandse Zaken of van Ontwikkelingssamenwerking — aan mij wordt gevraagd. Ik onderteken en geef de opdracht. Ik mag mij, als minister van Landsverdediging, op geen enkele wijze bemoeien met de opportuniteit van een bepaalde reis. Dat is mijn opdracht noch mijn taak, ik denk niet dat dit zou horen. Tot daar.
De kosten voor India bedroegen, zoals reeds door mevrouw Pas aangegeven, geen 200 000 euro, zoals sommigen beweren, maar om en bij de 40 000 euro.
Op de vraag naar het budget voor de koning zelf, kan ik alleen maar herhalen wat er werd geantwoord op een vraag die destijds door een lid van mijn partij werd gesteld, met betrekking tot meer transparantie bij de uitgaven van de koning. Bij wet werd door de Kamer beslist om vanaf 2014 een aantal uitgaven, zoals deze voor de vlieguren, apart op te nemen in sectie 01 van de algemene uitgavenbegroting, zijnde dotaties en activiteiten van de koninklijke familie. Voor 2014 bedroeg dat in de door de Kamer goedgekeurde begroting 240 000 euro. Dat bedrag werd gerespecteerd. Ondertussen kreeg mevrouw Pas daar ook een schriftelijk antwoord op. Voor 2015 zal dit 192 000 euro bedragen.
Voor de totale kostprijs van de vloot heb ik de gegevens niet meteen bij de hand, maar ik kan wel vermelden, mijnheer Buysrogge, dat het totaal gebruik van de zogenaamde witte vloot voor 67 % bestaat uit operationele doeleinden. Het gaat dus ook over troepentransport, voorbereiding van oefeningen en dergelijke.
Tot slot, mevrouw Pas, komt het zoals reeds aangehaald niet aan de minister van Landsverdediging alleen toe om hierin wijzigingen aan te brengen. Het staat de Kamer en haar vertegenwoordigers vrij om eender welk initiatief te nemen. Totdat een ander initiatief wordt goedgekeurd door de Kamer, zal ik de van kracht zijnde regels en wetten toepassen en respecteren.
09.04 Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag over de manier waarop werd gecommuniceerd. U zegt nu dat het u niet toekomt om de redenen waarom vliegtuigen worden besteld door wie dan ook, in twijfel te trekken. Dat had toen uw antwoord moeten zijn, in de plaats van een poging te doen om dat in de schoenen van uw voorganger te schuiven. Dat zou meer netjes geweest zijn.
Vandaag zegt u dat er voor 2015 nog steeds 192 000 euro overblijft voor privéreizen van de vorst. Het budget van 240 000 euro was vorig jaar al zo rijkelijk dat hij het niet eens opgesoupeerd kreeg. Hij heeft er 218 000 euro van gebruikt. Nu moet hij, ocharme, 20 % inleveren van een budget dat hij niet eens opkreeg. Dat vind ik heel summier. Ik had meer van u verwacht, mijnheer de minister.
Ik las ten tijde van de commotie destijds de reacties van uw partijgenoten. De commissievoorzitster vond het niet meer van deze tijd dat Defensie in deze besparingstijden moest opdraaien voor privéreizen. In deze tijden van besparing vind ik het onverantwoord dat men 80 % overhoudt van een budget dat men niet eens op krijgt.
Ik wil niet vooruitlopen op de reactie van collega Buysrogge. Hij zal ongetwijfeld wijzen op de stappen in de goede richting qua transparantie. Het stelt mij alleszins gerust dat hij in zijn vraagstelling duidelijk heeft aangegeven dat er grote verschillen zijn in de benadering van onze respectieve partijen.
09.05 Minister Steven Vandeput: Mevrouw Pas, ik heb niet geantwoord op uw vraag over de communicatie, maar in mijn kenmerkende openheid, die mij meestal niet zo goed uitkomt, zal ik er u duiding bij geven.
De betrokken journalisten konden niet meteen duiden naar waar op het Aziatisch continent de fameuze reis precies zou plaatsvinden. Op dat ogenblik was ik zelf in het buitenland. Er werd heen en weer gebeld om te bepalen wat er aan was van het dossier. Men heeft daar misschien de fout begaan om niet specifiek in de indicaties na te kijken waar wat ondertekend was. Mensen die bij mijn voorganger op het kabinet werkten en daar nog steeds aanwezig zijn, wisten dat de reis al lang gepland was. Een reis van de koning wordt immers lang van tevoren voorbereid. Die reis werd ook een paar keer aangepast. In goed vertrouwen heeft men mij verteld dat het een dossier van de vorige regering betrof en dat wij daar niets mee te maken hadden.
Nogmaals, het is mijn taak om de opdracht te geven. Ik heb geen uitspraak te doen over enige reisopportuniteiten.
Mevrouw Pas, u had meer van mij verwacht. Het zal mij eigenlijk worst wezen. U woont niet in mijn provincie dus u kunt niet voor mij stemmen. Had u wel in mijn provincie gewoond dan had u wellicht ook niet voor mij gestemd. Ik doe wat ik moet doen.
09.06 Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, ik wil daar toch nog even kort op reageren. Het moge een les zijn, mijnheer de minister. Inderdaad, als men gegevens niet heeft nagekeken en niet honderd procent zeker is, dan moet men niet communiceren in plaats van verkeerde communicatie de wereld in te sturen, die dan alleen maar wordt opgeblazen en een eigen leven gaat leiden.
U mag gerust zijn dat ik het als Vlaams-nationalist niet over mijn hart zou hebben gekregen om voor de N-VA te stemmen. Dat klopt.
09.07 Peter Buysrogge (N-VA): Mijnheer de minister, ik woon in dezelfde provincie als mevrouw Pas, maar ik zou ook niet voor haar hebben gestemd. Dat wil ik nog eventjes zeggen.
Ik nodig de regering uit tot soberheid op alle vlakken, ook ten opzichte van de dienst- en vooral privéreizen van het koningshuis.
U kaatst de bal ook terug naar het Parlement. Het is dan ook aan ons om daarop in te gaan en te zien welke stappen wij kunnen ondernemen. Het is immers echt overdreven.
Enkel op mijn laatste vraag over de e-handtekening heb ik geen antwoord gekregen.
09.08 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Buysrogge, ik kan u bevestigen dat, sinds ik minister ben, er geen vluchten zijn uitgevoerd om waar dan ook handtekeningen op te halen.
Voor het overige vind ik het initiatief met betrekking tot de e-handtekening genomen door een aantal parlementsleden een goed initiatief. Dat is echter mijn persoonlijke mening en heeft niets met Defensie te maken.
L'incident est clos.
Het incident is gesloten.
10 Question de M. Sébastian Pirlot au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "la mise à disposition de générateurs par la Défense" (n° 1132)
10 Vraag van de heer Sébastian Pirlot aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de terbeschikkingstelling van noodstroomgroepen door Defensie" (nr. 1132)
10.01 Sébastian Pirlot (PS): Madame la présidente. monsieur le ministre, ma question va ramener un peu de sérénité, puisque, même si on dit que du choc des idées jaillit la lumière, moi je vais vous parler de black-out. Ça tombe bien!
L'accord de gouvernement indique, page 95, que "le gouvernement prendra l'initiative afin que les générateurs de secours puissent davantage participer au marché, en ce compris ses propres générateurs". Les générateurs de la Défense nationale semblent ainsi clairement concernés par ce projet.
J'aimerais dès lors, monsieur le ministre, vous poser les questions suivantes. De combien de générateurs dispose la Défense nationale, susceptibles d'être concernés par ce projet? Où en est-on par rapport à cette intention affichée par l'accord de gouvernement? Des groupes de travail impliquant les différents départements concernés, dont la Défense, se sont-ils déjà réunis? Enfin, cette mise à disposition de générateurs constitue-t-elle selon vous une mission d'aide à la nation ou sera-t-elle facturée par la Défense?
10.02 Steven Vandeput, ministre: Monsieur Pirlot, selon les informations mises à ma disposition, de nombreux générateurs sont disponibles sur le marché à la vente ou à la location. En ce qui concerne votre question sur nos propres générateurs, j'ai ici une liste que j'ai transférée au secrétariat. Je ne vais pas la lire, mais il s'agit de quelques centaines - 600 ou 700 environ.
Afin de ne pas entrer en concurrence déloyale avec les firmes spécialisées, la Défense ne propose pas spontanément de mettre à disposition des générateurs de la Défense. S'il s'avérait que l'offre du secteur privé était insuffisante, ce qui ne semble pas être le cas pour le moment, la Défense analyserait à ce moment-là les demandes au cas par cas.
10.03 Sébastian Pirlot (PS): La mise à disposition éventuelle de générateurs constitue-t-elle selon vous une mission d'aide à la nation ou sera-t-elle facturée par la Défense?
10.04 Steven Vandeput, ministre: On ne peut normalement pas entrer en concurrence avec le secteur privé. Si un besoin se fait réellement sentir à ce niveau, une réquisition (opeising) peut intervenir, facturée sur base des coûts variables.
L'incident est clos.
11 Vraag van de heer Tim Vandenput aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het personeel bij Defensie" (nr. 1135)
11 Question de M. Tim Vandenput au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le personnel de la Défense" (n° 1135)
11.01 Tim Vandenput (Open Vld): Mijnheer de minister, tijdens de infosessie met het KHID heb ik vernomen dat er binnen de diensten een oefening bezig is om specifieke skills te identificeren die er bij Defensie misschien te veel zijn en eventueel naar privébedrijven overgeheveld zouden kunnen worden. Vorige week heeft generaal Grosdent daarover ook toelichting gegeven. Ik meen dat het een heel goed initiatief is, waaruit een win-winsituatie kan ontstaan: voor de privébedrijven, voor Defensie, maar ook voor het individu zelf.
Hoe ver staat het met die oefening? Zijn er tot dusver resultaten die openbaar gemaakt mogen worden? Het grootste probleem bij de overheveling naar de privésector is het statuut van het personeelslid van Defensie. Wordt er overwogen om bij eventuele transfers het statuut te behouden zodat het personeelslid zijn of haar rechten behoudt in een soort detachteringssysteem, of wordt er meer gedacht aan het afkopen of compenseren van de verworven rechten?
11.02 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Vandenput, ik dank u voor uw vraag en ik deel zeker uw mening over de opportuniteit van het bekijken en bestuderen van horizontale mobiliteit voor mensen binnen Defensie tout court. De vragen die u stelt, zijn ook de vragen die wij onszelf vandaag stellen. Die oefening is inderdaad aan de gang en wordt behandeld in het kader van het strategisch plan. Er zijn dienaangaande door mijn kabinet specifieke onderzoeksvragen gericht aan de staf om te bekijken welke opties er zouden kunnen zijn., Het is vandaag te vroeg om daarover enig uitsluitsel te geven.
Wat uw opmerking met betrekking tot een wettelijk initiatief betreft, is het inderdaad mijn mening dat een wettelijk initiatief zeker nodig zal zijn, welke oplossing er ook uit de bus komt.
11.03 Tim Vandenput (Open Vld): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben blij te horen dat u ook het principe van de horizontale mobiliteit ondersteunt en er actief aan meewerkt. Ik kijk uit naar het strategisch plan waarin het misschien verwerkt zal zijn.
L'incident est clos.
12 Vraag van de heer Jan Penris aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de herdenkingen van de Groote Oorlog" (nr. 1150)
12 Question de M. Jan Penris au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les commémorations de la Grande Guerre" (n° 1150)
12.01 Jan Penris (VB): Mijnheer de minister, in het regeerakkoord lezen we met betrekking tot de herdenkingen van de Eerste Wereldoorlog: "De regering zal bij de herdenking van de Eerste Wereldoorlog aandacht schenken aan de herinnering aan allen die door hun persoonlijk offer de oorlogsinspanning hebben gedragen en zal erover waken die gedachte over te dragen naar de volgende generaties."
De taalproblematiek in het leger en de onderdrukking van de Vlamingen aan het front vormen een essentieel onderdeel van die geschiedenis. Het Belgisch leger was grotendeels een Franstalig leger, zeker bij het officierenkorps, met een grote meerderheid van Vlaamse soldaten. Uit die schrijnende discriminatie is de Vlaamse Frontbeweging voortgekomen, een toch niet onbelangrijk deel van onze geschiedenis. Die Vlaamse Frontbeweging was een grootschalige protestemancipatiebeweging, die nadien onder meer met de IJzerbedevaart en de Frontpartij de grondslag legde voor de politieke Vlaamse Beweging en voor de strijd voor zelfbestuur en zelfbeschikking, een strijd die wij nu nog steeds moeten voeren. Dit is een fundamenteel en bepalend gegeven in de geschiedenis van de voorbije eeuw van een volk in ons land.
Uw voorganger, minister De Crem, noemde tijdens de vorige legislatuur het verhaal van de groeiende Vlaamse Beweging een belangrijke verhaallijn. Niettemin stellen wij vast dat dit verhaal erg ondermaats of zelfs helemaal niet aan bod komt in herdenkingen, tentoonstellingen en dergelijke meer.
Mijnheer de minister, nu een Vlaams-nationalist minister van Defensie is, en ik ga ervan uit dat ik u Vlaams-nationalist mag noemen, liggen de kaarten misschien beter.
Ten eerste, welke initiatieven hebt u reeds genomen om in de geest van het regeerakkoord het verhaal van het persoonlijk leed en offer van zoveel Vlaamse soldaten tijdens de Eerste Wereldoorlog meer en beter gestalte te doen geven in de nog komende initiatieven ter herdenking van de Groote Oorlog?
Ten tweede, op welke wijze zult u toezien en desgevallend remediërend optreden bij herdenkingsprojecten teneinde het verhaal van de ontluikende Vlaamse Beweging aan het lJzerfront alsnog de plaats te doen krijgen die het verdient?
12.02 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Penris, ik kan alleen spreken over mijn bevoegdheid, over de bijdrage van Defensie.
De bijdrage van Defensie aan de herdenkingen van de Groote Oorlog werd in de vorige regeerperiode georganiseerd en situeert zich op twee gebieden. Enerzijds werden de verschillende begraafplaatsen opgeknapt en toegankelijker gemaakt en anderzijds werd de tentoonstelling “14-18, dit is onze geschiedenis!” in het Legermuseum opgezet.
Het herdenkingsprogramma van Defensie herneemt expliciet het leven en lijden in oorlogstijd als aandachtspunt voor 2015. Het programma beoogt: “De eerste gasaanval van 22 april 1915, die bij Steenstrate ook Belgische slachtoffers maakte, is misschien wel het bekendste feit uit het tweede jaarthema. Zowel het fysisch als psychisch lijden van de frontsoldaten komt aan bod, maar ook het lot van krijgsgevangenen in Duitsland, de geïnterneerden in Nederland, de achterblijvers thuis en het rouwen om de doden met de aanleg van de eerste oorlogsbegraafplaatsen.”
Dat programma wordt nu met de verschillende partners en het federaal organisatiecomité voor de herdenking van de Eerste Wereldoorlog uitgewerkt.
12.03 Jan Penris (VB): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik begrijp dat u voor een stuk moet uitvoeren wat vorige regeringen in deze hadden gepland. Ik heb geen enkel probleem met de thema’s die u mee voor het voetlicht plaatst: de gasaanval van Steenstrate, de krijgsgevangenen, de vluchtelingen in Nederland, de achterblijvers, enzovoort.
Ik vind dat allemaal heel goede thema’s, maar u als Vlaams-nationalist zou er een bijkomend thema kunnen en moeten aan toevoegen, met name het ontstaan van de Frontbeweging, van de Vlaamse beweging aan het front, doordat de Vlaamse soldaten werden onderdrukt.
Ik denk dat dit een even belangrijk thema is als de thema’s die u zonet hebt aangehaald. U hebt hier bevoegdheden, u hebt hier mogelijkheden. U bent een Vlaams-nationalistisch minister. Maak eens misbruik van de functie die u vandaag bekleedt.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr. 1371 van de heer Penris wordt omgezet in een schriftelijke vraag.
13 Vraag van de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de organisatie van de bevorderingscomités" (nr. 1218)
13 Question de M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'organisation des comités d’avancement" (n° 1218)
13.01 Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, ook deze vraag werd al een tijd geleden ingediend.
Op 18 december 2014 besliste de Ministerraad om geen bevorderingscomité voor hogere officieren of generaals te organiseren. Volgens luitenant-generaal Grosdent was dat een politieke beslissing. Enerzijds zou u uw strategische toekomstplan willen afwachten om te bekijken hoeveel generaals en hogere officieren er nog zullen overblijven, en anderzijds zijn er de besparingen op het vlak van het personeelsbudget.
De rest van mijn inleiding laat ik wegvallen, omdat u daarstraks al uitleg hebt gegeven over de bevorderingscomités. Ik zal dan ook meteen overgaan tot mijn vragen.
Hebben de nakende besparingsoperaties een invloed op de bevorderingen en de periodieke voortgang van die bevorderingen? Zullen de volgende bevorderingen een normaal tempo blijven aanhouden of worden ze uitgesteld?
Klopt het dat het bevorderingscomité dat normaal gepland is voor februari of maart, niet zal worden georganiseerd? Klopt het dat alle bevorderingen bij Defensie worden bevroren? Zo ja, tot wanneer?
Hebt u reeds een aantal opengestelde plaatsen voor bevorderingen via de comités vastgelegd?
Wordt er naar het personeel voldoende gecommuniceerd over de timing en het al dan niet organiseren van de bevorderingscomités?
13.02 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Top, ik wil eerst even iets verbeteren uit uw inleiding. Het is niet de Ministerraad die op 18 december 2014 een beslissing heeft genomen, maar ikzelf. Het gaat om een ministerieel besluit. Het al dan niet laten plaatsvinden van bevorderingscomités is mijn bevoegdheid.
Voor militairen bestaan er twee types van bevorderingen: op basis van anciënniteit en via een bevorderingscomité. Het tweede systeem is enkel van toepassing voor de hoofdonderofficieren, namelijk adjudant-chef en adjudant-majoor, en voor de hoofd- en opperofficieren, namelijk van majoor tot luitenant-generaal.
Het eerste bevorderingscomité vindt normaal en traditioneel plaats tijdens het eerste trimester. Het tweede comité vindt plaats tijdens het laatste trimester van het jaar.
Om een comité te kunnen organiseren, moet kunnen worden bepaald hoeveel plaatsen voor bevordering er per korps zijn. Om dat te kunnen doen, moet het aantal bestaande personeelsleden worden vergeleken met het aantal vastgelegde plaatsen, wat afhangt van de uitkomst van het strategisch plan, dat wij vandaag nog niet kennen.
Bovendien heeft de Ministerraad op 18 december 2014 – dit is wel correct – beslist de maatregelen van begrotingsbehoedzaamheid, die in september 2014 werden ingesteld, te verlengen, tot de uitkomst van de begrotingscontrole bekend is. Dat impliceert dat geen enkele HR-beslissing met blijvende gevolgen mag worden genomen, wat natuurlijk ook op de bevorderingscomités van toepassing is, zij het dat de datum van het comité niet altijd met de bevordering zelf samenvalt. Dat is niet helemaal een verschoning, maar de circulaire voorziet ook in een uitzondering.
Op 1 december 2014 al heb ik beslist het bevorderingscomité voor de officieren niet te laten organiseren. De communicatie van die beslissing is een verantwoordelijkheid van de defensiestaf, in het bijzonder van de algemene directeur of de directie Human Resources, die hier twee weken geleden aanwezig was, zijnde de generaal die u citeerde, generaal Grosdent.
Voor het bevorderingscomité voor onderofficieren werd het dossier onlangs door de defensiestaf bezorgd. Er wordt voorgesteld het comité na de bekendmaking van het strategisch plan te laten plaatsvinden, meer specifiek medio 2015. Het zal natuurlijk alleen maar kunnen plaatsvinden in de mate dat de maatregelen van begrotingsbehoedzaamheid worden opgeheven.
Mijnheer Top, waar komt het dus eigenlijk op neer? Het was naar mijn mening niet opportuun om, door nu bevorderingen te doen, bij te dragen aan een top waarvan niet is geweten of wij hem morgen op die manier nodig hebben. Het lijkt mij dus behoedzaam en van goed bestuur te getuigen, om voorlopig geen comités te laten plaatsvinden en eerst na te gaan hoe onze Defensie er in de toekomst zal uitzien en welke kaders wij daartoe nodig hebben. Op basis van die bepaalde kaders kunnen wij effectief opnieuw bevorderingscomités laten plaatsvinden.
Ik heb nog een laatste toevoeging.
Voor de hoofdonderofficieren heb ik de beslissing iets later dan voor de officieren genomen, maar de beslissing was voor hetzelfde punt. Ik heb de beslissing niet louter omwille van besparing genomen, maar ook om een signaal aan de mensen aan de basis te geven. Ik heb veel contacten met en krijg vele vragen van mensen aan de basis van Defensie. Ook daar wordt al eens de vraag gesteld wat met hen zal gebeuren. Ook bij hen is er een bekommernis.
Ik heb aan die mensen het signaal willen geven dat wij aan een defensie voor iedereen werken en dat wij een kader willen dat aan onze noden in de toekomst is aangepast.
13.03 Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, dank u voor de uitleg. We begrijpen uiteraard de bezorgdheid bij het personeel. Van laag tot hoog, bij alle kaders, is er bezorgdheid over de vraag of de bevorderingen nu al of niet plaats zullen vinden. De opdracht is nu vooral communicatie. U hebt zopas wat de officieren betreft verwezen naar generaal Grosdent. Ook ten aanzien van de onderofficieren, moet over gelijk welke beslissing er genomen of uitgesteld wordt, heel duidelijk gecommuniceerd worden. Niets is slechter dan een verwachting scheppen of laten bestaan waarop dan geen antwoord wordt geboden. Dat was eigenlijk de aanleiding voor mijn vraag.
L'incident est clos.
14 Vraag van de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de toestand van de kazerne in Sijsele" (nr. 1219)
14 Question de M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'état de la caserne de Sijsele" (n° 1219)
14.01 Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, in het kader van de transformatie van Defensie werd de kazerne in Sijsele in 2011 gesloten. Vier jaar later staat die kazerne nog altijd leeg en ligt de site er verloederd bij. Drie militairen houden er blijkbaar nog altijd de wacht.
Er is meermaals gezegd dat de stad Damme de kazerne of bepaalde delen ervan zou kopen. Het probleem is dat de bodem ernstig zou zijn vervuild en dat de kosten van sanering van de gronden een zware financiële last met zich meebrengen.
Als deze informatie juist is, wil de stad Damme die kosten niet dragen of pas tot de aankoop overgaan als die kosten door Defensie worden gedragen.
Mijnheer de minister, kunt u mij de huidige stand van zaken geven met betrekking tot de verkoop van die gronden en de eventuele toekomstige bestemming ervan? Klopt het dat de stad Damme nog altijd die gronden of delen ervan wenst te kopen? Wat is het standpunt van Defensie over de kosten van sanering? Wie zal die dragen? Is Defensie bereid om de kosten van de sanering van de gronden op zich nemen?
14.02 Minister Steven Vandeput: Mijnheer Top, het is belangrijk om te weten waar wie zijn verantwoordelijkheid ligt in dergelijke dossiers.
De kazerne werd in juni 2012 aan het Aankoopcomité van de FOD Financiën voor vervreemding overgedragen, om dit verder af te handelen.
De stad Damme heeft van de Vlaamse overheid toestemming gekregen om de nieuwe bestemming te bepalen in een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, een GRUP.
De WVI, de West-Vlaamse intercommunale, werd door de stad Damme belast met de voorbereiding van de reconversie van de site. Het GRUP is momenteel nog in opmaak.
Voor de sanering wordt een nieuw bodemsaneringsproject opgesteld, waarbij gezocht wordt naar efficiëntere saneringstechnieken. Er is daadwerkelijk sprake van vervuiling. Het is ook zo dat wij niet tot vervreemding kunnen overgaan zolang de site vervuild is.
Ik denk dat ik daarmee ook aangeef wie voor de kosten moet instaan. De kosten vallen normaal ten koste van Defensie.
Volgens mijn informatie wilde men een dure techniek van sanering toepassen. Er wordt nu gekeken naar een andere saneringstechniek. Dit jaar wordt met betrekking tot de sanering een proefproject uitgevoerd.
14.03 Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, in ieder geval al bedankt voor de antwoorden omtrent de stand van zaken van het GRUP. Het klopt inderdaad en het is bekend dat dit via de WVI uitgevoerd wordt.
Vanuit de stad Damme en de omliggende streek kunt u mijn bezorgdheid begrijpen over de voortgang van dat dossier. Waarschijnlijk zal het, net zoals bij mijn voorgaande vraag, over communicatie gaan. Er zal een traject voorgesteld worden dat aangeeft hoe de timing juist in elkaar zit, zodat we weten wanneer we de volgende stappen kunnen verwachten. U hebt zelf aangegeven dat er dit jaar een proefproject wordt opgestart. Hoe lang duurt dat en wat kunnen de volgende stappen zijn? Dat zou de volgende vraag zijn die rijst vanuit de stad Damme en de mensen in de omgeving aldaar.
14.04 Minister Steven Vandeput: Mevrouw de voorzitter, wij kunnen veel communiceren, maar Defensie kan niet over elk project apart met de bevolking dialogeren. Het komt diegenen toe die met het GRUP bezig zijn en ik denk dat het voornamelijk hun taak is om hun bevolking geregeld op de hoogte te houden van de stand van zaken. Dat neemt natuurlijk niet weg dat er communicatie moet bestaan tussen onze mensen, diegenen binnen de defensiestaf die voor dat dossier verantwoordelijk zijn, en de gemeente Damme. In de publieke communicatie van Defensie zou ik mij echter willen beperken tot Defensie zelf. Als wij ook de gemeentelijke communicatie moeten voeren, dan gaat dat toch wel heel ver.
14.05 Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, u heeft honderd procent gelijk dat de communicatie niet rechtstreeks vanuit Defensie moet komen ten aanzien van de stad en de omgeving. Mijn enige bezorgdheid is de communicatie over de voortgang, onder andere over de bodemsanering. De bodemsanering is het belangrijkste stuk dat dit dossier tegenhoudt. Daarvan is bekend hoe snel dat vooruitgaat.
L'incident est clos.
15 Vraag van de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de ontmantelingsinstallatie voor munitie met vloeibare toxische inhoud (Poelkapelle)" (nr. 1220)
15 Question de M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les installations de démantèlement de munitions ayant un contenu toxique liquide (Poelkapelle)" (n° 1220)
De voorzitter: Mijnheer Top, het is bijzonder jammer dat u gisteren niet aanwezig kon zijn bij ons bezoek aan DOVO. Dan had u nu reeds het antwoord geweten op de vraag over de ontmantelingsinstallatie voor vloeibare toxische inhoud.
15.01 Alain Top (sp.a): Mijn excuses daarvoor. Ik heb me de dag voordien moeten verontschuldigen omwille van een belangrijke vergadering in mijn eigen stad. Als lid van een Vlaamse partij zou u moeten weten dat de stad Harelbeke de oudste stad van Vlaanderen is. Daar liggen de roots van Vlaanderen.
Ik ga geen inleiding meer geven, omdat die gisteren aan de aanwezigen in Poelkappelle gegeven is.
Klopt het dat Defensie slechts tot 2016 in een veilige opslagruimte kan voorzien? In welke maatregelen worden voorzien om vanaf 2016 dan toch te kunnen beschikken over veilige opslagruimte? De vorige minister bevestigde dat er een nieuwe installatie gebouwd zou worden. Is die er al? Indien niet, wanneer komt die er en volgens welke timing zal dit gebeuren?
Hoe zit het met het budgettaire aspect van diezelfde installatie? Is ze al betaald? Wat is de stand van zaken hieromtrent?
15.02 Minister Steven Vandeput: Ik ga u alvast vertellen dat de omwonenden zich zeker geen zorgen hoeven te maken. Dat is gisteren ook duidelijk gebleken tijdens het bezoek. Er zijn natuurlijk nog wat onduidelijkheden of zaken die kunnen gespecificeerd worden.
Op basis van specifieke stockageregels en berekend volgens de gemiddelde instroom van toxische munitie, beschikt de site vandaag nog over opslagcapaciteit tot 2016. De huidige installatie kan niet meer gebruikt worden, zoals u weet.
Om te kunnen anticiperen op enerzijds de ontdekking van grote munitieopslagplaatsen en anderzijds op eventuele vertragingen in de bouw van de Static Detonation Chamber, de SDC, wordt de opslagcapaciteit in de loop van dit jaar verhoogd met de aanleg van bijkomende stockageplatformen. Die werken zijn effectief reeds gestart.
Defensie is inderdaad overgegaan tot de verwerving van een nieuwe hoogtechnologische installatie voor de vernietiging van toxische projectielen. Het contract voor de bouw van de SDC werd op 23 december 2014, dus onmiddellijk na de goedkeuring in de Ministerraad, betekend aan de Zweedse firma Dynasafe.
De nieuwe installatie is gepland om tegen eind 2016 operationeel te zijn.
Met de verwerving van de SDC gaat een investering gepaard van 16,8 miljoen euro. Dit bedrag werd goedgekeurd op de Ministerraad van 18 december 2014. De betaling zal gebeuren in schijven verdeeld over de jaren 2015, 2016 en 2017, en dit op basis van het verloop van de werkzaamheden.
Zoals ik gisteren aan de leden van de commissie heb meegedeeld, wil ik benadrukken dat ik, in het kader van alle besparingen die wij moeten doen, uiteraard nooit risico’s zal nemen die de veiligheid van onze mensen en van de omwonenden in gevaar zouden brengen. Dit project gaat dus door zoals voorzien.
15.03 Alain Top (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.
Ik ben verheugd te vernemen dat er niet wordt bespaard op veiligheid en dat die nieuwe installatie er komt tegen eind 2016 zodat er in de regio geen problemen zullen ontstaan wat capaciteit betreft.
Het incident is gesloten.
- Mme Julie Fernandez Fernandez au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "le budget du SGRS" (n° 1232)
- M. Sébastian Pirlot au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les moyens mis à disposition du SGRS" (n° 1833)
- mevrouw Julie Fernandez Fernandez aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de begroting van de ADIV" (nr. 1232)
- de heer Sébastian Pirlot aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de middelen voor de ADIV" (nr. 1833)
16.01 Sébastian Pirlot (PS): Madame la présidente, monsieur le ministre, durant les auditions organisées cette semaine sur le thème du futur de la Défense, nous avons pu entendre les patrons de la Sûreté de l'État et du Service général du renseignement et de la sécurité (SGRS). Ceux-ci ont lancé un même cri d'alarme tant le manque de personnel au sein de leurs services, pourtant essentiels, est criant. Ce manque de moyens est paradoxal. En effet, si on veut moderniser les services de renseignement et de sécurité belges, comme en a émis le souhait le gouvernement, dans la presse, des moyens récurrents et surtout effectifs sont nécessaires. Par ailleurs, la diminution drastique du budget de l'armée, et ce faisant le recentrage d'activités qu'elle implique, devrait s'accompagner d'une meilleure dotation de ces services.
Selon le général-major Eddy Testelmans, le SGRS sera déjà en survival mode cette année puisque le gouvernement n'a prévu aucun investissement et a prévu une perte en personnel de 10 % d'ici cinq ans. En outre, si ma mémoire est bonne, au cours de son audition, le général-major a expliqué qu'il avait notamment dû geler 24 emplois pour recruter des informaticiens en vue de lutter contre la cybercriminalité et d'assurer le suivi des réseaux sociaux.
Monsieur le ministre, parmi les mesures annoncées par le gouvernement pour lutter contre le terrorisme et le radicalisme, quelle place est-elle donnée au SGRS? Quels moyens budgétaires, matériels et humains sont-ils mis à disposition de ce service de renseignement militaire?
Le gouvernement avait présenté le recours à l'enveloppe interdépartementale comme une solution aux besoins des services confrontés notamment à la lutte contre le terrorisme. Qu'en est-il?
Au-delà de la mise sur pied d'une Belgian Intelligence Academy (BIA), quelles autres mesures seront-elles prises pour favoriser les synergies et surtout l'échange d'informations insuffisant entre la Sûreté de l'État, le SGRS et l'Organe de coordination pour l'analyse de la menace (OCAM)?
Enfin, il apparaît que la surveillance des médias sociaux est insuffisante et nécessite des investissements notamment au niveau du SGRS. Ces investissements sont-ils prévus?
16.02 Steven Vandeput, ministre: Madame la présidente, monsieur Pirlot, en ce qui concerne les questions relatives au rôle, aux priorités, aux budgets et aux technologies nécessaires pour le Service général du renseignement et de la sécurité, je vous renvoie au contenu de l'accord gouvernemental du 10 octobre 2014 et à la déclaration de politique générale de la Défense du 27 novembre 2014. Les orientations mentionnées dans ces deux documents feront l'objet d'une étude détaillée.
En ce qui concerne la lutte contre le terrorisme et le radicalisme, le SGRS remplit, dans les limites de son cadre légal, des tâches spécifiques qui consistent principalement à suivre l'influence de la menace externe sur la sécurité intérieure. Les moyens dont dispose le Service à cet effet sont classifiés.
À propos de la provision interdépartementale, la gestion de celle-ci ne fait pas partie de mes compétences mais est le fruit d'une discussion collégiale du gouvernement. Il ne m'est donc pas possible de vous informer à ce sujet.
Quant à l'échange d'informations entre la Sûreté de l'État et le SGRS, il se fait sur la base d'un accord de coopération. Le SGRS est un service qui appuie l'Organe de coordination pour l'analyse de la menace et en tant que tel il lui fournit des informations pertinentes. Sur la base de l'accord de gouvernement, les deux services de renseignement explorent différentes pistes afin d'améliorer davantage la collaboration et l'échange d'informations entre les services. La Belgian Intelligence Academy est aussi une action visant à promouvoir la collaboration.
Enfin, le suivi des médias sociaux doit encore être amélioré, entre autres par l'investissement en personnel et en moyens supplémentaires. En collaboration avec d'autres services, le SGRS développe un plan afin d'en optimaliser le suivi.
16.03 Sébastian Pirlot (PS): Monsieur le ministre, au-delà de l'effet cosmétique et électoraliste rassurant nos concitoyens qui voient des jihadistes partout – je reconnais que le MR et la N-VA ont bien joué le coup par rapport à leur partenaire CD&V – je pense que la présence de militaires dans les rues n'empêche en rien une personne qui est décidée et prête à donner sa vie pour commettre un attentat.
L'efficacité de la lutte contre le terrorisme passe d'abord par des services de renseignement optimaux qui déjouent ceux-ci avant le passage à l'acte. J'espère que nos services pourront bénéficier des moyens financiers et du personnel nécessaire pour ce faire.
16.04 Steven Vandeput, ministre: Croyez-moi, monsieur Pirlot, ce sera le cas!
L'incident est clos.
De voorzitter: Vraag nr.1267 van mevrouw Fernandez Fernandez wordt uitgesteld. Vraag nr. 1371 van de heer Penris werd omgezet in een schriftelijke vraag.
- de heer Peter Buysrogge aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de interne documenten van Defensie die de VRT kon inkijken" (nr. 1380)
- de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de besparingen bij Defensie" (nr. 1392)
- de heer Veli Yüksel aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de interne documenten over besparingen bij Defensie" (nr. 1434)
- M. Peter Buysrogge au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les documents internes de la Défense auxquels la VRT a eu accès" (n° 1380)
- M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les économies à la Défense" (n° 1392)
- M. Veli Yüksel au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les documents internes relatifs aux économies à réaliser à la Défense" (n° 1434)
17.01 Peter Buysrogge (N-VA): Mijnheer de minister, op 14 januari berichtte de VRT over interne documenten die men zogezegd had kunnen inzien. De betreffende documenten gaven een beeld van de besparingsopdracht van 225 miljoen euro, voornamelijk op kleinere kosten. In het artikel werd gesproken over het niet-repareren van dienstwagens, de buitenwerkingstelling van liften en het vroegtijdig uitschakelen van de verwarming vanaf april. Er zou ook een derde minder worden uitgegeven aan de aankoop van munitie. De zeemacht zou minder uitvaren. Bij de luchtmacht zou een aantal piloten voortaan op de grond blijven en regeringsvliegtuigen zullen minder uitvliegen.
Klopt de informatie in het artikel? Kunt u een volledig, maar niet noodzakelijk mondeling, overzicht geven van de te nemen of ondertussen genomen maatregelen in het kader van die besparingsopdracht? Wat is de status van dat document? Gaat het over een beslissing van de CHOD, of van u? Wat dient er te gebeuren om de aangekondigde maatregelen uit te voeren?
17.02 Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, ik beperk mijn inleiding tot wat collega Buysrogge nog niet heeft gezegd.
Volgens de aangehaalde documenten zal Defensie in 2015 slechts 660 nieuwe mensen in dienst nemen en zal de nadruk daarbij vooral op hoogopgeleiden liggen. Het zou gaan om 150 officieren, 350 onderofficieren en 150 soldaten. Vooral onze luchtmacht heeft heel wat hoogopgeleiden nodig.
Als we in dit tempo verder besparen zal ons Belgisch leger binnen tien jaar nog 15 000 manschappen tellen, de helft van het huidige aantal.
Ik sluit mij aan bij de vragen van collega Buysrogge. Kunt u effectief de gegevens zoals ze meegedeeld zijn bevestigen?
Is de keuze om vooral hoogopgeleiden aan te werven een signaal naar een luchtmachtgeoriënteerd leger in de toekomst? Is er momenteel een tekort aan hoogopgeleiden, bijvoorbeeld specifiek bij de luchtmacht?
Komen door het aan de grond houden van de piloten sommigen van hen niet in de problemen met het behoud van hun kwalificaties omdat ze te weinig vlieguren hebben?
Zal de rekrutering van nieuwe manschappen aan hetzelfde tempo verder blijven gaan gedurende de rest van de legislatuur?
Kunt u mij een precieze lijst bezorgen van deze besparingen? Hoeveel wordt er per besparing eigenlijk uitgespaard? Zijn er nog bijkomende besparingen die hier nog niet opgelijst werden in de communicatie?
17.03 Veli Yüksel (CD&V): Mevrouw de voorzitter, ik ga ook de inleiding van de collega’s niet herhalen. Ik stel alleen vast dat een interne nota via een gunstige wind bij de pers is terechtgekomen. Mijnheer de minister, zo vernemen wij ook af en toe nieuwe dingen. Er komt een besparing van 225 miljoen euro in 2015. De rubrieken waarop ze betrekking hebben werden ook opgesomd.
Ik kom echter onmiddellijk tot mijn vragen, met uiteraard ook aandacht voor de personeelsformatie. In 2015 zullen slechts 600 nieuwe militairen aangeworven worden in plaats van de vooropgestelde 1 600. Klopt deze informatie? Kunnen wij die nota krijgen? Wat zal het totale aantal militairen zijn in 2015 na de geplande 600 aanwervingen? Kunt u het totale cijfer geven?
Ook in de vlieguren zal worden bespaard. Zal dit gevolgen hebben voor de piloten bij de luchtmacht? Heeft dit een impact op de toekomst van de luchtmachtcapaciteit?
Er wordt gezegd dat het reclamebudget zal verminderen. Onlangs heb ik daar nog een vraag over gesteld, maar nu zou ik graag concreet weten wat het budget voor promotie zal bedragen volgens de cijfers van deze interne nota.
17.04 Minister Steven Vandeput: Collega’s, ik dank u voor uw vragen en bekommernissen. In overeenstemming met de begrotingsnotificaties dient Defensie inderdaad om en bij de 225 miljoen euro te besparen in 2015. Om de trainingsuitgaven en de uitgaven voor operaties binnen de werkingsuitgaven maximaal te sparen, dienen ingrijpende maatregelen te worden genomen, in het bijzonder in het domein van de investeringen.
Voor het deel van de investeringsschuld dat in 2015 in uitvoering van contracten moet worden afgelost en voor de meest dringende investeringsdossiers, zou Defensie beroep moeten kunnen doen op de 100 miljoen euro die ingeschreven zijn in de interdepartementale provisie voor investeringen. Dit wordt de belangrijkste vraag van Defensie in het kader van de begrotingscontrole van maart.
Om de personeelsuitgaven die momenteel 73 % bedragen, in de toekomst te drukken, wordt inderdaad overwogen om de werving in 2015 substantieel te verminderen. Het plan is om dit jaar maximaal 660 militairen, of misschien 600, te rekruteren, waarvan de verdeling nog moet worden bepaald. Dit zal een positief budgettair effect hebben in de volgende jaren, met reeds een kleine positieve budgettaire impact in 2015. Tevens worden de permanenties van de militairen verminderd en worden sommige personeelsinitiatieven met pecuniaire inslag geschrapt. De toekomstige werving en de verdeling tussen officieren, onderofficieren en soldaten, zal afhangen van het strategisch plan, dat momenteel wordt voorbereid.
Enige specificatie van waar we besparen of wat er gebeurt. In het werkingsdomein wordt bespaard op infrastructuurkosten met –11 %, subsidies –23 %, ICT-kosten –12 %, zendingen –21 %, supportsystemen –15 %, medische kosten –10 %, vorming –10 % en publicrelationsactiviteiten –25 %.
Ondanks de opgesomde besparingen moet Defensie ook haar trainingsactiviteiten bijsturen. Het vliegplan daalt in globo met 13 % en het vaarplan met 7 %. Ook op de gebruiksuitgaven voor landsystemen en munitie wordt substantieel bespaard.
Een aantal maatregelen werd reeds eerder opgenomen in de initiële begroting 2015, maar de termijn was veel te kort om een grondig en volledig uitgewerkt besparingsplan te verwerken in de initiële begroting. Ondertussen is een dergelijk besparingsplan in voorbereiding van de noodzakelijke bijsturing van het budget 2015 uitgewerkt en blijkbaar ook al opnieuw gelekt. Een frisse wind, zoals u dat noemt.
Wat de vraag met betrekking tot het aantal vlieguren per piloot betreft, geldt als algemene regel 150 vlieguren voor een combat ready piloot en 50 uren voor een basic combat ready piloot. Die norm blijft behouden. Dit aantal is minimaal noodzakelijk om de ervaring te behouden en verder uit te bouwen en de vliegveiligheid te garanderen. Gezien de besparingen op sommige toestellen, zijn een aantal piloten overgegaan op goedkopere toestellen.
Op de vraag hoeveel het budget voor promotie bedraagt, mijnheer Yüksel, kan ik u meegeven dat het budget van de promotiecampagnes voor werving, binnen het PR algemene promotiecampagnes, met 20 % wordt verminderd en 1,7 miljoen euro bedraagt.
U vraagt om dat document te krijgen. Wat is de status van dat document? Het is een intern document dat ondertussen al door drie andere documenten werd vervangen, wat een iteratief proces is tussen ons kabinet en de staf. Ik zie het nut niet in tussentijdse documenten te verspreiden, want dat creëert telkens opnieuw een eigen communicatieve dynamiek, die op dat ogenblik misschien niet gewenst is.
Ik denk dat met de oefening van 225 miljoen euro die voor ons ligt, in feite initieel alles bespreekbaar moet zijn en moet worden onderzocht. Ik kom in de volgende vraag terug op hoe we daaraan zijn begonnen.
17.05 Peter Buysrogge (N-VA): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw toelichting. Volgens mij was dit ook nodig na dat zogenaamde lek.
U zegt dat de nota, die toen werd gelekt, een toenmalige stand van zaken gaf, maar dat het geen finaal plan was. Ik meen dat dit niet onbelangrijk is. Wat is de timing voor het finale plan? Gaat dat dan over de begrotingscontrole in maart of mogen we dit nog sneller verwachten? Het lijkt mij alvast raadzaam om over het finale plan te kunnen beschikken zodat daarover ook kan worden beraadslaagd.
De opsomming heb ik niet helemaal kunnen volgen omdat u nogal snel was, maar ik kan ze wellicht raadplegen in het verslag.
Het is voor ons alvast van belang dat de werking, de operationaliteit en de veiligheid gegarandeerd kunnen blijven. Het lijkt mij logisch dat, in afwachting van een definitief plan, via een aantal bewarende maatregelen een aantal prioriteiten kan worden bepaald. De consequentie van het bepalen van een aantal prioriteiten is uiteraard dat niet-prioritaire werkingskosten tijdelijk kunnen worden stopgezet. Op dat vlak kunt u alleszins op onze steun rekenen.
Wij kijken alleszins uit naar het finale document dat wij in maart verwachten.
17.06 Alain Top (sp.a): Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, mijn repliek is eigenlijk heel kort.
U heeft gezegd dat het gaat over werkdocumenten. Ik heb daar alle begrip voor. U heeft ook verwezen naar de percentages na besparingen, gekoppeld aan de som van de besparingen zoals deze door de collega’s werden aangehaald. Men kan echter niet naast de vaststelling dat om het even welk plan – ongeacht of het al dan niet gaat om een werkdocument – besparingen bevat.
De bezorgdheid van alle betrokkenen over wat nog kan worden gedaan en uitgevoerd, blijft dan ook bestaan. Hoe meer 2015 vordert, hoe moeilijker het wordt om die cijfers te handhaven en de besparingen ook effectief uit te voeren. Hoe sneller een definitief plan kan worden opgemaakt, hoe beter. Ik zou ook willen aandringen op een sluitende visienota over de toekomst van het leger.
Dit is een technische vraag. U hebt zonet de besparingen in het aantal vlieguren vermeld.
De kwalificatie of het brevet voor een bepaald type vliegtuig waarmee de manschappen trainen, is gekoppeld aan het type vliegtuig waarmee ze vliegen. Klopt dat?
U zegt dat manschappen door de besparingen worden verplaatst naar goedkopere toestellen. Verliezen deze manschappen dan hun kwalificaties voor de toestellen waarmee ze daarvoor vlogen?
17.07 Minister Steven Vandeput: U moet heel goed het verschil maken tussen combat ready en basic combat ready. Basic combat ready wil zeggen dat men op korte termijn kan overschakelen naar combat ready. Combat ready-piloten worden getraind in het toestel waarmee ze vliegen, dat lijkt me logisch. In het volgende antwoord kom ik er nog op terug.
17.08 Veli Yüksel (CD&V): Ik onthoud twee zaken. Ten eerste, u hoopt en rekent op de provisie van 100 miljoen euro. We zullen zien wat daar na de begrotingscontrole effectief van overblijft.
Ten tweede, zaken worden gelekt met de bedoeling om aan te tonen hoe hard er wordt bespaard. U zegt dat het karakter van het document voorlopig is.
Zijn de cijfers die u net hebt gegeven over procenten en bedragen verworven in de besparingen van 2015 of mogen wij daarin nog wijzigingen verwachten?
U zegt dat we het definitieve plan in maart krijgen, na de begrotingscontrole. Zijn de door u aangehaalde cijfers voorlopig of verworven?
17.09 Minister Steven Vandeput: Dat zijn de cijfers waarmee Defensie vandaag werkt. Het is een voorzorgsmaatregel. Binnen het departement leggen we de laatste hand aan de begrotingscontrole. Met het oog op de echt noodzakelijke investeringen herschikken we hier en daar. Het is eenvoudig om te zeggen ‘min zoveel’. Kranten maken ervan dat de toiletten niet worden hersteld. Dat is sappig materiaal voor de media.
Het gaat erom dat men op een bepaald moment algemene principes moet omzetten in concrete daden. Er werd bijvoorbeeld ook gesteld dat er geen cursussen meer mogen worden gedrukt. Er is nergens in het document of enig ander document aangegeven – dat is mij bevestigd door de Staf – dat cursussen niet meer beschikbaar zouden zijn voor de mensen die ze nodig hebben. Waar men dat heeft gehaald, weet ik niet. Het is waarschijnlijk een voorbeeld dat iemand ooit heeft aangehaald.
17.10 Veli Yüksel (CD&V): Mijnheer de minister, om dat soort insinuaties en verhaaltjes in de toekomst te vermijden, lijkt het me goed dat het Parlement in maart naar aanleiding van de begrotingscontrole, als het document voltooid is, zicht krijgt op het document.
17.11 Minister Steven Vandeput: Dat zal aan bod komen tijdens de discussie over de begrotingscontrole in de commissie. Ik vermoed dat dit de normale gang van zaken is.
L'incident est clos.
- de heer Alain Top aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het gebruik van sportvliegtuigen binnen het leger" (nr. 1398)
- mevrouw Barbara Pas aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "het gebruik van sportvliegtuigen binnen het leger" (nr. 1416)
- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de besparingen bij de top van Defensie" (nr. 1525)
- de heer Wouter De Vriendt aan de minister van Defensie, belast met Ambtenarenzaken, over "de kritiek op de besparingsnota van Defensie en de Marchettivluchten van de CHOD" (nr. 1655)
- M. Alain Top au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'utilisation d'avions de tourisme à l'armée" (n° 1398)
- Mme Barbara Pas au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "l'utilisation d'avions de tourisme à l'armée" (n° 1416)
- M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les économies imposées à l'état-major de la Défense" (n° 1525)
- M. Wouter De Vriendt au ministre de la Défense, chargé de la Fonction publique, sur "les critiques au sujet de la note ministérielle relative aux économies à la Défense et les vols du CHOD à bord d'avions Marchetti" (n° 1655)
18.01 Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, op 14 januari jongstleden zegt Jens Fransen, VRT-journalist, tijdens een interview op de radio dat sommige hogere officieren, waaronder drie generaals, met sportvliegtuigen blijven vliegen op vrijdagnamiddag. Hij heeft het dan onder andere over stafchef Van Caelenberghe en over uw kabinetschef. Er zouden er nog meer zijn.
Gezien de budgettaire realiteit op dit moment is dat absoluut onbegrijpelijk, des te meer omdat de drastische besparingen bij het leger, de luchtmacht en het personeel grote gevolgen hebben.
Uit het nieuw vliegplan, dat bepaalt wie hoeveel uren mag vliegen na de besparingen, blijkt dat alle vliegtuigen meer aan de grond moeten blijven, behalve de sportvliegtuigjes. Misschien alludeert u daarop wanneer u het hebt over training.
De reactie van de stafchef hierop is dat hij zijn vliegervaring moet onderhouden. Uw reactie was dat u het leger tot voorzichtigheid zou aanmanen.
Mijnheer de minister, kunt u de gebeurtenissen bevestigen? Kunt u de feiten verantwoorden? Wat is de kostprijs per vlieguur voor de toestellen en om hoeveel uur gaat het?
Welke maatregelen zult u ondernemen om het leger tot voorzichtigheid aan te manen?
Bent u het met mij eens dat het leger alleen aanmanen tot voorzichtigheid binnen de budgettaire context een absoluut ontoereikende maatregel of een minimummaatregel is?
18.02 Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, conform wat de vorige spreker al heeft gezegd, volgens persberichten is de militaire vakbond niet te spreken over de besparingen die in het leger worden opgelegd. De vakbond is vooral boos over het feit dat enkele hoge officieren nog met sportvliegtuigen van het leger zouden mogen blijven vliegen.
De heer Top heeft al verwezen naar drie generaals die voor hun plezier met de sportvliegtuigen zouden mogen blijven vliegen, waaronder de stafchef en uw kabinetschef.
U hebt bij de vorige vraag geantwoord dat in het nieuwe vliegplan moet worden bespaard. Alle vliegtuigen zullen meer aan de grond moeten blijven staan. Alleen voor de sportvliegtuigen zou dat niet het geval zijn. Met die vliegtuigen zou door de betrokkenen nog 50 uur per jaar naar rato van 500 euro per vlieguur mogen worden gevlogen.
Wij hebben verschillende argumenten kunnen lezen die de maatregel zouden moeten verantwoorden. Voor de stafchef wordt naar zijn voorbeeldfunctie verwezen. Dat hij om die reden wil blijven doorvliegen, zou wel een erg mager argument zijn. Er wordt ook gemeld dat een en ander in het kader van de trainingen nodig is, teneinde operationeel te blijven. Meteen zijn er echter tegenstemmen, die opwerpen dat men alleen operationeel kan blijven, door met dat bepaald type vliegtuig te oefenen en er een aantal uur mee te vliegen. Vijftig uur met een sportvliegtuigje zou niet volstaan, om iemand operationeel te houden.
Dat alles staat in de voorwaardelijke wijze. Het gaat om berichten, die wij hebben gelezen. Mijn vraag is echter uiteraard of alle berichtgeving klopt.
Ten eerste, klopt het dat niet op de sportvliegtuigen maar wel op de andere vliegtuigen wordt bespaard? Kunt u de huidige toestand in dat verband en op basis van het nieuwe vliegplan verduidelijken?
Ten tweede, kunt u ons meteen meegeven waartoe de sportvliegtuigen dienen en wie er effectief mee vliegt?
Ten derde, klopt het dat men operationeel kan zijn, door enkel met die sportvliegtuigen te vliegen? Indien dat niet klopt, kunt u dan aangeven hoeveel militairen die met de sportvliegtuigen vliegen, wel operationeel zijn en hoeveel niet operationeel zijn?
Ten vierde, op welk toestel is de stafchef operationeel piloot?
Ten slotte, mijnheer de minister, acht u het niet wenselijk dat de vlieguren die nu door hoge officieren voor hun plezier zouden worden ingenomen, volledig ten behoeve van jonge operationele piloten worden vrijgemaakt?
18.03 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, mijn vraag bouwt natuurlijk voort op de vragen van de collega’s over de besparingsnota. Ook ik wil die besparingsnota krijgen en ik zal u uitleggen waarom.
U moet toch toegeven dat het vrij absurd en vrij gênant is voor ons, leden van de commissie voor de Landsverdediging, vast te stellen dat er wel degelijk waardevolle en nieuwswaardige dingen in de nota staan, maar dat de discussie erover in de pers gevoerd wordt, zonder dat wij eraan kunnen participeren, omdat wij niet beschikken over die nota.
Ik begrijp dat het een werknota is, maar het was in zekere zin wel de startnota voor de besprekingen tussen het kabinet en de administratie. In die zin is het wel een belangrijke nota en ik vind dat wij er absoluut recht op hebben. Ik herhaal dus mijn vraag dat ik daar een kopie van wil krijgen.
Ik wil het nu specifiek over de besparingen aan de top van Defensie hebben, met als voorbeeld iets wat eruit sprong, de Marchettivluchten van de chef van Defensie en van anderen. Ik heb daarover een aantal vragen.
Ten eerste, wie zijn de non-organieke piloten, zoals de chef van Defensie, die blijven vliegen op kosten van Defensie? Wat is hun leeftijd? Wat is de relevantie voor Defensie van een blijvende training, vooral in het licht van de kans dat die personen ooit zullen terugkeren naar een operationele eenheid?
Ten tweede, over hoeveel vlieguren en om welk toestel gaat het? Wat is de totale kostprijs? Het gaat blijkbaar om Marchetti’s, Alpha Jets, F-16’s, helikopters enzovoort.
Ten derde, kunt u ons een lijst bezorgen?
Ten vierde, heeft de chef van Defensie intussen beslist te stoppen met die vluchten? Indien dat nog niet gebeurd is, welke volgende stappen zult u ondernemen? Ik lees in de pers dat u hebt opgeroepen tot gezond verstand, maar is dat wel voldoende? Als u het meent met de besparingen binnen Defensie, moet u toch een doorlichting uitvoeren naar de mate waarin er bespaard kan worden, ook aan de top van Defensie?
Ten vijfde, zult u dat ook vragen van de andere piloten die niet meer zullen terugkeren naar een operationele eenheid?
Ten zesde, klopt het dat de tabel met de manoeuvredagen, vaardagen en vlieguren die in de verantwoording van de begroting voor 2015 stonden, intussen achterhaald en bijgewerkt is? Ik begrijp uit uw vorige antwoord dat dat het geval is. Welke verschuivingen worden gemaakt? Kunt u ons de nieuwe tabellen bezorgen?
Ten zevende, klopt het dat helikopterpiloten gevraagd wordt zich om te scholen tot Marchettipiloten, als besparingsmaatregel?
Tot slot, klopt het dat de courante investeringen op nul gezet zijn, wat een grote impact heeft op het welbevinden van het personeel? Zonet ging het over de toiletten. Dat zijn concrete verhalen die ons bereiken. Ze zijn misschien anekdotisch maar men kan moeilijk ontkennen dat ze een impact hebben op het comfort van het personeel in welbepaalde kazernes.
Ik wil u confronteren met een voorbeeld. Klopt het dat er voor de leerlingen in Saffraanberg initieel zelfs in geen budget meer voorzien was voor het wassen van de lakens? Is dat intussen opgelost? Klopt het dat de leerlingen in Saffraanberg niet langer handouts krijgen van PowerPoint-voorstellingen maar alles opnieuw moeten overschrijven?
18.04 Minister Steven Vandeput: Mevrouw de voorzitter, collega’s, eerst en vooral, ik zal op geen enkele vraag antwoorden die over individuen gaat, wie dan ook. Ik meen dat het niet gebruikelijk is in dit Parlement om individuele dossiers publiek te bespreken, ook niet als het gaat over de Chef Defensie.
Met alle respect voor de journalisten die gedaan hebben wat zij moeten doen, meen ik dat het publiceren van een lijst van mensen die wel of niet bekwaam zijn om te vliegen — dat is immers afgedrukt in de media — getuigt van weinig goede smaak. Voor hetzelfde geld gaat het immers om gezondheidsredenen of wat dan ook.
Wij hebben het hier specifiek over een element waarover ik u zo dadelijk van antwoord ga dienen. Eerst wil ik mijn bedenkingen uiten bij het publiekelijk afdrukken van namen, en niet alleen namen van personen zoals mijn kabinetschef of de Chef Defensie. Ook van andere mensen circuleren er namen met een kruisje ernaast als iemand bekwaam is om te vliegen, terwijl sommige namen verschenen zonder kruisje. Ik heb daar bedenkingen bij. Ik meen dat wij hier de grens van het fatsoen hebben overschreden. Dit neemt niet weg dat bepaalde bemerkingen volgens mij zeer terecht zijn.
Bij mijn aanstelling heb ik de opdracht gegeven om een budget voor 2015 op te stellen waarbij afgerond 225 miljoen euro moest worden bespaard. Ik heb van bij het begin twee principiële beperkingen geformuleerd. Ten eerste wil ik dat het leger ook in 2015 operationeel inzetbaar blijft en ten tweede moet deze operationele inzetbaarheid mogelijk zijn zonder op enige manier in te boeten op de veiligheidsvereisten voor ons personeel.
Ik heb op dat ogenblik gezegd dat ik van de generale staf tegen de begrotingscontrole een plan voor 2015 verwacht. Het moet gaan om een uitgewerkt plan, dat beantwoordt aan mijn twee doelstellingen. Het plan moet ook getuigen van gezond verstand in de spreiding van de besparingen doorheen het hele departement.
De bewuste nota en
alle heisa die erna is gekomen, moeten in die context gezien worden. Het
betreft een nota van de defensiechef aan zijn staf, met richtlijnen met
betrekking tot de voorbereiding van de begrotingscontrole. Ik kan u al zeggen
dat wij, op het ogenblik dat de begrotingscontrole aan het Parlement wordt
voorgelegd, uiteraard alle tabellen zullen overleggen. Dat is nogal evident.
Het is ook de gebruikelijke gang van zaken.
U vroeg om de nota
absoluut te zien, mijnheer De Vriendt. Ik wil die ter beschikking stellen
van het secretariaat, maar met de duiding dat het een werkdocument is, dat
ondertussen al een paar keer interactief werd aangepast. Het werd eigenlijk
teruggetrokken en vervangen door een ander. Ik stel mij de vraag of wij echt
elk voorbereidend document publiekelijk kenbaar moeten maken, omdat een
journalist of iemand anders erin slaagt om met behulp van een gunstige wind
documenten te verspreiden.
Wat hier ter
sprake zou moeten zijn, zijn de uiteindelijke keuzes die wij maken. Ik word als
minister graag beoordeeld op de keuzes die ik maak. Ik weet niet of het proces
en de voorbereiding die de keuzes voorafgaan aan de permanente controle van het
Parlement onderworpen moeten zijn. Als dat uw mening is, zeg het dan maar, dan
zullen wij nog meer transparantie dan vandaag aan de dag leggen.
Daarmee heb ik
niet gezegd, mijnheer De Vriendt, dat ik het fijn vind dat er een verhaal
in de media komt waarop ik zelf geen greep heb. Ik vind dat niet fijn. Ik vind
het niet fijn dat interne documenten van Defensie, wat er ook mag instaan en
welke bedenkingen er ook in gemaakt worden, zomaar in de media verspreid
worden. Dat dwingt mij ook tot reacties, die ik liever gehouden had tot het
ogenblik dat de tijd er rijp voor is.
Het departement is deze week dus effectief bezig de laatste hand te leggen aan het voorstel voor de begrotingscontrole, zoals dat gebruikelijk is. De regering zal het voorstel bespreken op verschillende vergaderingen die daarover zullen plaatsvinden, maar de grote lijnen werden in het verleden al toegelicht.
Ik ga in op de Marchetti’s. Ik heb daarnet het verhaal van de basic combat ready pilots proberen uit te leggen. Stafofficieren die gebrevetteerd piloot zijn, voornamelijk hoofdofficieren, met een serieuze graad dus, met een leeftijd tussen 35 jaar en de pensioenleeftijd, voeren vliegprestaties uit die verbonden zijn aan het statuut van militair piloot. Het is dus een statutair voorschrift.
Een militair piloot dient een aantal vlieguren per trimester te presteren. 70 % procent van de officieren voeren deze prestaties ook effectief uit op Marchetti’s. Dit zogenaamde sportvliegtuig is in werkelijkheid een trainingsvliegtuig dat wordt gebruikt voor de initiële opleiding van nieuwe piloten en voor het behoud van de basiskwalificaties van de basic combat ready piloten.
Het vliegplan voor de Marchetti’s is ongewijzigd gebleven, zoals ik daarnet al heb aangehaald, maar ik zal het herhalen, want de vermindering van het vliegplan op andere types vliegtuigen heeft tot gevolg dat een aantal piloten effectief hun vliegprestaties nu uitvoeren op de Marchetti’s, trainingsvliegtuigen die globaal een pak goedkoper zijn. Om het extra aantal piloten te absorberen, diende het vliegplan van de trainingsvliegtuigen behouden te blijven.
Nu geldt dat een niet-organieke piloot vijftig uur uitvoert op zijn toegewezen vliegtuig, met uitzondering van de piloten op transporttoestellen waarvoor honderd uur zijn gepland. Hiermee kunnen zij hun basiskwalificatie behouden en kan de vliegveiligheid worden gegarandeerd. De vliegprestaties worden uitgevoerd in solo command ofwel dual command, in functie van het type toestel.
In totaal spreken wij over 2 925 vlieguren, waarvoor de variabele kostprijs in totaal 4,3 miljoen euro bedraagt. Het gaat hier dus over het totaal aantal trainingsvluchten. Het betreft voorts 1 700 uur op Marchetti, 350 uur op F-16, 350 uur op C-130, 200 uur op A-109 (Agusta), 25 uur op Sea King, 100 uur op Falcon 900, 100 uur op Embraer en 100 uur op Airbus. De variabele kostprijs voor een vlieguur op Marchetti bedraagt 290 euro per uur. U kunt dan zelf uitrekenen wat het globaal geeft voor 1 700 uur. Het vertegenwoordigt 10 % van de globale variabele kostprijs van de trainingen. Zo wordt het een beetje gekaderd in het totale budgettaire plaatje.
De lijst van niet-organieke piloten kan om veiligheidsredenen niet nominatief worden bezorgd, maar als u die lijst absoluut wil inzien, dan ben ik bereid om die bij het secretariaat van deze commissie voor te leggen, alwaar ze kan worden ingekeken.
Nu kom ik tot de Chef Defensie. Hij voert zijn statutair voorziene vliegprestaties uit – daar hebben we opnieuw dat statutaire – conform de richtlijnen voor niet-organieke piloten. Er dienen geen andere stappen gezet te worden, aldus de Staf, trouwens ook niet ten aanzien van andere piloten. Bijgevolg klopt het ook dat in het kader van de besparingsmaatregelen een aantal niet-organieke helikopterpiloten hun vliegprestaties uitvoeren op de goedkopere Marchetti, het toestel waar zij ook hun basisopleiding op hebben gevolgd.
Al die maatregelen – dit is wel belangrijk, want men probeert er altijd een verhaal aan op te hangen – hebben niet tot gevolg dat jonge piloten aan de grond moeten blijven. De niet-organieke piloten vliegen met een goedkoper toestel om hun vlieguren effectief te kunnen realiseren.
Tot slot ligt er ook een herziening van het statuut voor. Het statuut is belangrijk en dat is dan mijn eigen inbreng. Zonet heb ik gezegd dat een aantal uren uitgevoerd wordt in functie van het statuut. Ook de herziening van het statuut en de kwalificaties zullen deel uitmaken van het strategisch plan.
Mijnheer De Vriendt, het klopt inderdaad dat in de initiële begroting nieuwe investeringsprogramma’s werden geschrapt, dus ook courante investeringen. Tijdens de begrotingscontrole die nu voorbereid wordt, zal getracht worden om de meest dringende investeringen alsnog op te nemen in de begroting.
Nu kom ik tot uw specifieke vraag over de lakens van Saffraanberg. Defensie beschikt over een contract natwas en droogkuis, zoals dat genoemd wordt, met de firma Rapid-Rapitex voor het wassen van onder andere lakens. Op 21 januari heeft die firma een eerste ophaling uitgevoerd. Op 26 januari heeft een tweede ophaling plaatsgevonden. Daar zitten vijf dagen tussen; wij wassen thuis onze lakens minder vaak.
Geen enkele richtlijn werd gegeven als zouden er vanwege budgettaire beperkingen geen handouts meer geproduceerd en uitgedeeld mogen worden ten voordele van de leerlingen die cursussen volgen aan de KSOO Saffraanberg.
18.05 Alain Top (sp.a): Mijnheer de minister, ik heb nog een bedenking. U hebt al een stuk van mijn repliek beantwoord.
Uw grootste bezorgdheid is het zo goed mogelijk operationeel inzetbaar zijn van het leger in 2015. U wil op die resultaten worden beoordeeld.
Ik maak dan de link met het aantal vlieguren. Zonder namen te noemen, zal ik het hebben over de hoogste officieren. Men legt daar uiteraard de link naar de statutaire regels, die er nu eenmaal zijn, dus moet men bewust de vraag stellen wat de noodzakelijke training dan wel inhoudt en wie die moet krijgen om een zo operationeel mogelijk leger te hebben.
Ik ben dan ook blij van u te vernemen dat u in de nieuwe visie en in het toekomstplan rekening zult houden met die statutaire regels, waarbij de meeste aandacht zal worden geschonken aan de operationaliteit van de piloten, aan de juiste man of vrouw op de juiste plaats.
18.06 Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, op mijn beurt zou ik u willen bedanken voor uw omstandig antwoord. Ik begrijp dat u specifieke namen ter beschikking stelt van de commissieleden en dat u die discussie hier niet zomaar wil voeren. Toch was het misschien wel de gelegenheid om met naam en toenaam alle geruchten de kop in te drukken.
Er was een sfeer ontstaan die deed vermoeden dat er onnodige vlieguren en vlieguren met sportvliegtuigjes puur voor het plezier gevlogen werden. Dat kan absoluut niet, maar nu is duidelijk dat dat niet gebeurt en dat u dat ook niet duldt.
De berichtgeving klopte in die mate dat men vermeldde dat 50 vlieguren met de sportvliegtuigjes niet volstaan om iemand operationeel te houden. U hebt daar een antwoord op gegeven. Ik heb begrepen dat het dan louter bedoeld is om basic combat ready te zijn.
Kunt u nog bijkomende uitleg geven over hoeveel extra training nodig is om van basic combat ready naar combat ready te gaan?
18.07 Claude Van de Voorde, medewerker van de minister: Het is een ingewikkelde zaak. Er moet een verschil worden gemaakt tussen verschillende groepen. Er zijn de hoge officieren in de staf, die vroeger met F-16’s vlogen en voor wie nu geen cockpit seat F-16 meer beschikbaar is. Dat zijn de mensen die wij identificeren met potentieel om later nog opnieuw in het systeem operationeel te worden als piloot en dus opnieuw naar een eenheid te gaan. Die mensen zijn de operationele reserve aan wie we echt wel 50 uur willen geven.
Er zijn er trouwens ook een aantal die op F-16 blijven vliegen. Dat zijn de jongste. Hoe ouder men wordt, hoe minder men te maken krijgt met een operationeel toestel.
Iemand die bijvoorbeeld kolonel is en eventueel al in de pijplijn zit om basiscommandant te worden van een F-16-basis, zullen we zoveel mogelijk op Marchetti laten vliegen. Die heeft dan 50 uur. Neem nu mijn geval. Statutair moet ik in een aantal prestaties voorzien. Per trimester moet ik negen uren vliegen. U kunt mijn vliegboeken nakijken. Ik heb de laatste vier à vijf jaar 38 uur per jaar gevlogen. Ik probeer dus per trimester nu eens 9 dan weer 10 uur te vliegen.
Zijn dat pleziervluchtjes? Eigenlijk niet. Ik probeer mij zoveel mogelijk in te schrijven in het trainingsprogramma van de jongeren. Onze jongeren moeten bijvoorbeeld leren in formatie te vliegen. Daar heeft men een leader voor nodig.
Als ik dan kan en ik ben beschikbaar – niet op een vrijdagnamiddag – dan schrijf ik mij in voor een formatievlucht, waar ik leader speel, iets wat ik met mijn ervaring kan doen. In een ander toestel zit dan een instructeur met een leerling.
We proberen ook te promoten dat oudere kolonels en luitenant-kolonels zoveel mogelijk doen aan training, als ze dan vijftig uren vliegen. Ze moeten daar niet alleen gaan om hun negen uren te doen, maar om met een jonge kerel, een leerling, te vliegen en in het kader van hun opleiding een opleidingsvlucht te doen. We proberen dat allemaal wat te differentiëren. Het huidige statuut zegt dat men negen uren per trimester moet vliegen als men zijn statuut van piloot wilt behouden. Dat is ook wat de minister heeft gezegd. Dat ligt ter bespreking en we bekijken of dat allemaal nog moet en hoe we dat zullen doen.
Als men dat niet doet, kom je op een no fly-list, iets wat om verschillende redenen kan. Iemand die tijdelijk medisch ongeschikt is, staat op de no fly-list. Die willen we op dit ogenblik beperken om zoveel mogelijk mensen te laten vliegen, maar dat staat nu ter studie. Ik hoop dat dit het duidelijk maakt, het is niet zo zwart-wit.
18.08 Barbara Pas (VB): Dank u voor de verduidelijking, dat was nuttig. Ik besef dat het geen eenvoudige oefening is om in een besparingsoperatie alles zo efficiënt mogelijk in te zetten. Ik ga er dan ook van uit, mijnheer de minister, dat uw uitspraken van daarnet op mijn repliek dat ik meer antwoorden had verwacht, als grap bedoeld waren. Het is immers het belastinggeld van iedereen dat hier naar toe gaat, niet alleen van de Limburgse N-VA-kiezers. Dat moet zo efficiënt mogelijk worden ingezet. U heeft mij deels gerustgesteld dat dit met de nodige soberheid en zo efficiënt mogelijk wordt ingezet.
18.09 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, ook u kunt niet op mij stemmen, maar ik wil u toch bedanken voor de uitleg. De enige in deze zaal die voor mij kan stemmen, is Alain Top. De kans is klein dat hij dat zal doen.
Ik zou willen ingaan op het aanbod om de besparingsnota van de chef Defensie in te kijken. Ik begrijp dat wij kunnen debatteren. Of elke voorbereidende nota ter inzage van het Parlement moet zijn, laat ik in het midden. Als de nota publiek besproken wordt is dat de grens. Dan moeten de parlementsleden die nota ook kunnen bekijken.
Over Saffraanberg, de voorbeelden die ik gaf, courante investering. Eigenlijk zegt u dat er geen probleem is.
18.10 Minister Steven Vandeput: Neen, dat is niet waar.
Wat ik nu ga zeggen, heeft niets met Saffraanberg te maken want ik ken de specifieke situatie niet.
Als de opdracht van boven komt om te besparen, kan men zich inbeelden dat men bij de uitvoering zegt: “ik zal ze nu eens liggen hebben en ik ga bijvoorbeeld iets wat evident is niet meer doen”. U begrijpt dat er vanuit een vorm van protest reacties kunnen komen die stupide zijn. Daarmee wordt een signaal gegeven.
Het algemeen principe moet het gezond verstand zijn. Als de was op vijf dagen twee keer wordt opgehaald, is dat misschien een keer te veel. Ik weet het niet. Ik doe geen uitspraken over de opportuniteit. Ik ben als minister ook niet van plan om mij op dat microniveau van management bezig te houden.
Ik denk dat het mijn taak is om te zeggen dat wij allemaal gezamenlijk naar een evenwicht in 2018 gaan en wij proberen tussenin te overleven op een manier waarbij wij het gezond verstand gebruiken en we werken ondertussen aan een strategisch plan met visie voor de toekomst. Daar komt het op neer.
Ik wil dus absoluut niet gezegd hebben dat er niets aan de hand is. Er zijn heel veel dingen aan de hand, mijnheer De Vriendt.
18.11 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Het comfort van het personeel mag niet in het gedrang komen. De aantrekkelijkheid van Defensie als werkgever neemt anders af. Er is een noodzaak aan nieuwe jonge mensen.
Ik begrijp dat een aantal hogere officieren gebruik maakt van de Marchetti-sportvliegtuigen. Dat heeft niet tot gevolg dat jonge piloten aan de grond moeten blijven. We kunnen ons wel de vraag stellen of het nodig is dat de hogere officieren van die vliegtuigen gebruikmaken. We moeten besparingen realiseren. Sommige besparingen bij Defensie kunnen legitiem zijn en terecht.
Het is goed nieuws dat u het statuut wil herzien. Of dat het gevolg is van de heisa in de pers daarover laat ik in het midden. Ik ga ervan uit dat u zich effectief over die vraag zal buigen.
Is het nodig dat hogere officieren, waarvan we met zekerheid weten dat ze niet meer operationeel worden ingezet, nog zoveel trainingsuren gebruik maken van de Marchetti’s?
Dit is een terechte vraag en we moeten ze luidop stellen.
U hebt in de media opgeroepen tot gezond verstand. Ik hoop dat u dat concreet maakt en dat u effectief enkele legitieme besparingen doorvoert. Het gaat over attitude maar ook over consequentie. Als iedereen binnen Defensie moet besparen, dan moet ook werkelijk iederéén dat doen.
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.
De openbare commissievergadering wordt gesloten om 13.00 uur.
La réunion publique de commission est levée à 13.00 heures.