Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt

Commission de l'Intérieur, des Affaires générales et de la Fonction publique

 

van

 

Woensdag 21 januari 2015

 

Namiddag

 

______

 

 

du

 

Mercredi 21 janvier 2015

 

Après-midi

 

______

 

 


De vergadering wordt geopend om 14.25 uur en voorgezeten door de heer Brecht Vermeulen.

La séance est ouverte à 14.25 heures et présidée par M. Brecht Vermeulen.

 

De voorzitter: Wij behandelen tijdens deze vergadering een aantal mondelinge vragen. Deze namiddag vindt ook een vergadering plaats van de gezamenlijke commissie voor de Binnenlandse Zaken, voor de Landsverdediging en voor de Justitie, zij start om 16 u 30.

 

Deze vergadering hier zal dan ook maximum tot 16 u 00 duren, zodanig dat er even een pauze is. Ik ga er immers van uit dat het vanavond wat langer zal duren dan een gemiddelde dag in het Parlement op dit moment.

 

Minister Jan Jambon: (…)

 

De voorzitter: Ik spreek duidelijk over dit Parlement op dit moment, mijnheer de minister. Wij hebben al een inzicht gekregen in uw agenda, die de voorbije weken iets heftiger is geweest dan anders.

 

Vraag nr. 1169 van mevrouw Jadin is omgezet in een schriftelijke vraag.

 

01 Vraag van de heer Franky Demon aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "controleacties in het verkeer" (nr. 1200)

01 Question de M. Franky Demon au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "les campagnes de contrôles routiers" (n° 1200)

 

01.01  Franky Demon (CD&V): Mijnheer de minister, ik zal geen grote inleiding geven gezien onze beperkte tijd.

 

Los van alle berichtgeving in de media rond de BOB-campagne, bestond aan het begin van het jaar de vrees bij de politie dat, aangezien er zoveel middelen worden ingezet voor de alcoholcontroles in het kader van de BOB-campagne aan het begin van het jaar, er – ik citeer – “geen middelen meer zouden zijn voor het volledige jaar”.

 

Nochtans stelt het BIVV dat het absoluut nodig is een heel jaar te controleren op alcohol. In de schriftelijke neerslag van mijn vraag vermeld ik ook de scores in verband met verkeersslachtoffers die het BIVV hieromtrent gaf.

 

Wat is hier nu van waar? Is het correct dat er niet genoeg financiële middelen zullen zijn om gedurende het hele jaar controleacties in het verkeer uit te voeren? Zo ja, zult u zich hierbij neerleggen of zult u eerstdaags ingrijpen?

 

Hebt u al een structureel plan uitgewerkt om op frequente basis te gaan controleren, zodat zeker in het hele land alcoholcontroles plaatsvinden?

 

01.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer Demon, het feit dat u uw vraag hebt ingekort, geeft mij de gelegenheid om wat omstandiger te antwoorden.

 

Met betrekking tot uw eerste vraag wil ik met klem – heel uitdrukkelijk – tegenspreken dat er niet genoeg financiële middelen zouden zijn om gedurende het hele jaar alcoholcontroles en andere noodzakelijke controleacties in het verkeer uit te voeren. Ik spreek dat met klem tegen. Om de controles uit te kunnen voeren, zijn er voldoende capaciteit en voldoende financiële middelen gereserveerd.

 

Wat betreft uw vraag over een structureel plan om op een frequente basis te controleren, zijn er drie punten belangrijk. Ten eerste, het moet zijn ingepland als prioriteit in de politieplannen. Ten tweede, het moet behoren tot de basisfunctionaliteit en de reguliere werking van de politie. Ten derde, de gegevens moeten ook worden opgevolgd en geëvalueerd.

 

Ik zal de drie punten even toelichten.

 

De verkeersveiligheid, meer specifiek het bijdragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van de Staten-Generaal van de Verkeersveiligheid, staat zowel in het Nationaal Veiligheidsplan als in het strategisch plan van de federale wegpolitie als prioriteit. Dat staat ingeschreven op de niveaus waar dat moet worden ingeschreven.

 

De verkeersveiligheid is in zowat alle zonale veiligheidsplannen van de lokale politie mee opgenomen. Bijna alle zones hebben verkeersveiligheid in hun prioriteiten staan, meer bepaald hebben 173 van de 175 politiezones dat in hun zonaal veiligheidsplan staan. Op die manier realiseren de lokale politiediensten ook mee de doelstellingen die door de Staten-Generaal van de Verkeersveiligheid zijn gedefinieerd.

 

Zoals u weet is het de bedoeling om jaarlijks 1,2 miljoen alcoholcontroles via de geïntegreerde politie af te nemen. Een vijfde hiervan, 240 000, neemt de federale wegpolitie voor haar rekening. Een vijfde gebeurt dus op het federale niveau, 80 % gebeurt door de lokale zones. De laatste vijf jaar werden die 240 000 controles door de federale politie steeds gehaald.

 

Het tweede element is de basisfunctionaliteit in de reguliere werking van de politie. De alcoholcontroles gebeuren natuurlijk niet alleen tijdens de BOB-campagnes, dat zou het de veeldrinkers wat te gemakkelijk maken. De controles zijn er dus het hele jaar door. Alleen met de BOB-campagnes is er die specifieke focus, omdat dit toch een risicovolle periode is.

 

Die controles gebeuren vooral tijdens de reguliere dienstuitvoering. Het principe is: stoppen is blazen. Als men mensen om een of andere reden tegenhoudt, is een alcoholcontrole steevast een deel van de procedure. Dat gebeurt zowel tijdens kleinere controledispositieven als tijdens grote verkeersacties en bij de vaststelling van elk verkeersongeval. Er zijn dus heel wat gelegenheden om die alcoholcontroles te doen.

 

Ook voor de lokale politie is verkeersveiligheid een basisfunctionaliteit. Dat wil zeggen dat 8 % van de beschikbare capaciteit bij de lokale politie hieraan moet worden besteed. Dat is de norm. Dat betekent dat er in alle politiezones doorheen het hele jaar verkeerscontroles worden georganiseerd. Bij deze acties, alsook bij vaststelling van verkeersongevallen, worden systematisch alcoholcontroles uitgevoerd. Hetzelfde geldt voor de federale wegpolitie die verkeersveiligheid als basisfunctionaliteit heeft op de autosnelwegen.

 

De cijfers van de inzet worden momenteel beheerd op niveau van de zones en niet centraal. Dat is een werkpunt om te zien hoe efficiënt en effectief we met de controles omgaan. De cijfers blijven decentraal hangen en worden niet geconsolideerd voor het hele politieapparaat.

 

De gegevens van de federale wegpolitie worden maandelijks opgevolgd en geëvalueerd. Hieruit blijkt telkens dat de streefdoelen worden gehaald. Ook voor de BOB-campagne is in een evaluatie voorzien. In functie hiervan zal ik de nodige maatregelen nemen om bij te sturen. Onlangs zei ik u dat voor deze evaluatie van de BOB-campagne het effect van het samplingapparaat belangrijk is.

 

In de loop van dit jaar kunnen via het federale raamcontract de nieuwe ademtoestellen worden aangekocht. Wie moet blazen kan zijn identiteitskaart in het toestel invoeren. Het bevat ook een gps-functie zodat de administratieve afwerking in geval van overtreding enorm vereenvoudigd wordt. Dit met het oog op meer controles binnen hetzelfde tijdsbestek. Als alle politiezones met dit toestel kunnen werken, wordt het eenvoudig om een centrale registratie van de alcoholcontroles op te zetten.

 

01.03  Franky Demon (CD&V): Dat is positief nieuws. De reacties in de media waren verontrustend. Men vreesde dat de BOB-campagne de grote slokop zou zijn. Daarna zouden de acties stoppen. Dat is dus niet zo en dat is positief.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 1290 van mevrouw Matz is omgezet in een schriftelijke vraag. Vraag nr. 1301 van mevrouw Cassart-Mailleux is ingetrokken.

 

02 Samengevoegde vragen van

- de heer Brecht Vermeulen aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de samenwerking tussen de Belgische en de Franse politie" (nr. 1308)

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de realisatie van het cameraplan aan de Belgisch-Franse grens in het algemeen en middelen uit het verkeersveiligheidsfonds voor ANPR-camera's in het bijzonder" (nr. 1542)

02 Questions jointes de

- M. Brecht Vermeulen au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "la collaboration entre les polices belge et française" (n° 1308)

- Mme Sabien Lahaye-Battheu au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "l'exécution du plan caméras à la frontière franco-belge et plus précisément, les moyens provenant du fonds de sécurité routière alloués aux caméras ANPR" (n° 1542)

 

02.01  Brecht Vermeulen (N-VA): Mijnheer de minister, ik ben zelf afkomstig van Zuid-West-Vlaanderen en wordt dus uitgebreid geconfronteerd met de grenscriminaliteit.

 

In de vorige legislatuur werd heel regelmatig gedebatteerd over deze problematiek. Noord-Franse bendes die doorgaans van de streek rond Rijsel afkomstig zijn en profiteren van de gebrekkige samenwerking tussen de Belgische en Franse politie, zorgen voor een probleem in onze streek. Zij zorgen voor ramkraken, autodiefstallen, zeer geweldadige homejackings in de verschillende politiezones in onze regio. Het geweld is soms heel nadrukkelijk aanwezig.

 

Op 5 januari kregen wij positief nieuws over het onderwerp. Noord-Franse criminelen die een ramkraak hadden gepleegd in Frankrijk vluchtten onze grens over. De Franse politie bracht de West-Vlaamse collega’s op de hoogte. Een patrouille merkte de wagen op en sloeg alarm. Ter hoogte van Wevelgem werden spijkermatten geplaatst die er voor zorgden dat de banden van deze criminelen lek raakten. De West-Vlaamse politie kon hen inreken ter hoogte van Roubaix. Het parket van Kortrijk gaf duidelijk aan dat de samenwerking tussen de Belgische en Franse politiediensten zeer succesvol was. Dat was een positief nieuwsbericht.

 

De verklaring van het parket hierbij riep bij mij een aantal vragen op.

 

Ten eerste, klopt het dat de samenwerking tussen de Franse en Belgische politiediensten niet alleen voor dit eenmalig feit maar ook voor andere zaken de laatste maanden meer succes oplevert? Is daarbij een stijging van het aantal opgepakte grenscriminelen merkbaar?

 

Ten tweede, welke bijkomende acties zijn er om de samenwerking tussen de Franse en Belgische politiediensten te optimaliseren? Als u in de toekomst nog acties wenst te ondernemen op welke termijn wenst u dat te doen?

 

02.02  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Dank u wel mijnheer de voorzitter, wij zijn beiden uit Zuid-West-Vlaanderen. Ik woon zelfs nog iets dichter bij de Franse grens, op minder dan tien kilometer. We zijn dus beiden bezorgd over dezelfde problematiek.

 

Mijn vraag, mijnheer de minister, spitst zich toe op een van de middelen om de grenscriminaliteit te bestrijden, meer bepaald de ANPR-camera’s, de automatische nummerplaatherkenningcamera’s om het in het Nederlands te zeggen. Tijdens de vorige bestuursperiode werden daarover heel wat vragen gesteld aan uw voorgangster. Ongeveer een jaar geleden, in januari 2014, antwoordde de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken dat er zou worden geanalyseerd of via het Verkeersveiligheidsfonds bijkomende middelen ter ondersteuning van die camera’s kunnen worden vrijgemaakt.

 

Sinds 1 januari 2014 is het provinciaal platform PIT – Provinciale Interface voor Targetbeheer – operationeel voor de politiediensten en kunnen de ANPR-camera’s opgenomen worden in het West-Vlaamse netwerk. Voor de realisatie van in totaal 103 dergelijke camera’s is er in een meerjarenplan voorzien. Begin vorig jaar waren er al 34 geplaatst en er werd aangekondigd dat de zones die in 2012 federale bijdragen hebben ontvangen, ook begin 2014 voor 2013 dezelfde ondersteuning van 52 500 euro zouden krijgen.

 

De realisatie van het cameraplan werd toevertrouwd aan een stuurcomité waarin alle spelers vertegenwoordigd zijn. Het plan wordt gedragen door alle betrokken instanties. Er is Vlaamse en federale ondersteuning, en er worden ook bijkomende Europese middelen gezocht. Met het oog op statistisch materiaal werd in april vorig jaar ook tijdens een colloquium in Komen voor de eerste keer cijfermateriaal voorgesteld dat de Franse en Belgische politiediensten samen hebben verzameld. Een analyse van dat cijfermateriaal moest evenwel nog gebeuren.

 

Ik zou u vandaag twee vragen willen stellen.

 

Ten eerste, wat is de huidige stand van zaken in de realisatie van het cameraplan? Hebben de zones dit jaar al een federale bijdrage ontvangen voor de aankoop van de camera’s vorig jaar? Zullen er via het Verkeersveiligheidsfonds bijkomende middelen worden vrijgemaakt?

 

Ten tweede, kunt u de evolutie schetsen in het aantal gevallen van grenscriminaliteit aan de respectievelijke zijden van de grens? Beschikt u intussen al over de analyse van het cijfermateriaal dat in het colloquium in Komen werd voorgesteld?

 

02.03 Minister Jan Jambon: Dank u wel voor beide vragen die met elkaar te maken hebben, maar het zijn wel verschillende vragen.

 

Mijnheer Vermeulen, om op uw eerste vraag te antwoorden over het succes van samenwerking tussen Belgische en Franse politiediensten. Het is zo dat die samenwerking in die grensstreek inderdaad versterkt is en dat men die goed kan noemen. Ik ga zo dadelijk in antwoord op uw tweede vraag nog een aantal verbeteringen toelichten, maar we kunnen vandaag zien dat die evolutie heel goed is en versterkt wordt.

 

De versterkte politionele samenwerking tussen beide landen heeft mijn inziens tot resultaten geleid, in die zin dat de Noord-Franse criminele milieus al zichtbaar ontwricht werden. We stellen geen stijging, maar eerder een terugval vast van het aantal criminele feiten in Zuid-West-Vlaanderen, die onder de noemer grenscriminaliteit kunnen geplaatst worden. Precieze cijfers over het aantal aangehouden grenscriminelen zijn echter niet beschikbaar, aangezien er geen officiële definitie bestaat van dit begrip en er op heden geen statistieken over worden bijgehouden.

 

Wat dan de bijkomende acties betreft in de grensstreek van de provincies West-Vlaanderen en Henegouwen met Frankrijk, wordt momenteel een actie grenscriminaliteit per maand uitgevoerd. Daarbij wordt een gezamenlijk commando geïnstalleerd tussen de Belgische en de Franse politiediensten, waardoor de Franse databanken vlotter bevraagd kunnen worden. U weet dat het altijd een probleem betrof van gegevensuitwisseling van, maar er wordt nu een gemeenschappelijk commando geïnstalleerd zodanig dat die terughoudendheid van de Fransen op die manier een beetje kan omzeild worden. Daarnaast wordt in de politiezone West-Kust met gemengde Belgisch-Franse teams gewerkt.

 

In termen van het aantal ploegen op het terrein dat deelneemt aan de acties grenscriminaliteit hopen we dat de Franse politiediensten nog actiever kunnen meewerken. Ik heb hierover – ik heb dit al in de commissie gezegd – reeds contact gehad met mijn collega Cazeneuve uit Frankrijk. U weet dat het protocol ook nog door het Franse Parlement moet komen. Ik zie de heer Cazeneuve volgende week opnieuw en zal niet nalaten de man in zijn kuiten te bijten tot dat dit protocol door het Parlement komt. Hier is de ratificatie van het protocol al gebeurd op 19 december 2013, maar die moet inderdaad nog gebeuren in het Franse Parlement.

 

Als laatste zijn er nog een aantal belangrijke juridische obstakels in de grensoverschrijdende samenwerking met Frankrijk die niet worden opgelost in het Verdrag van Doornik II – het verdrag dat nog moet geratificeerd worden in Frankrijk. Het gaat daarbij in de eerste plaats om de grensoverschrijdende achtervolgingen. Grensoverschrijdende achtervolgingen van België naar Frankrijk zijn nog steeds enkel mogelijk indien de Belgische politie verdachten op heterdaad betrapt heeft bij één van de veertien soorten strafbare feiten die vermeld worden in artikel 41,4 van de Schengenovereenkomst. Bovendien hebben Belgische politieambtenaren die een grensoverschrijdende achtervolging uitvoeren op Frans grondgebied geen volwaardig staandehoudingsrecht. Wij zullen er bij Frankrijk op blijven aandringen dat de regels inzake grensoverschrijdende achtervolging versoepeld worden, zoals dat bijvoorbeeld reeds met Nederland en Luxemburg gebeurd is via het Benelux-politiesamenwerkingsverdrag.

 

Kortom, zelfs als het huidige verdrag dat al door België geratificeerd is ook door Frankrijk geratificeerd wordt, zal dit probleem nog niet opgelost zijn. Zo ver wilden de Fransen vorige keer niet gaan. Never waste a good crisis, zegt men. Ik hoop dat Frankrijk nu soepeler zal zijn. Ik zal dat zeker bespreken wanneer wij elkaar zien in Riga, volgende week.

 

Mevrouw Lahaye-Battheu, uw eerste vraag ging over de stand van zaken van het cameraplan.

 

Er wordt doorgewerkt aan de implementatie van de bestaande camerasystemen van de lokale politiezones in het West-Vlaams Provinciaal ANPR-cameranetwerk. Nieuwe camerasystemen worden stelselmatig opgenomen in het netwerk. Na het voltooien van de lopende implementaties zal een zestigtal ANPR-camera’s, zowel vaste als mobiele, in het West-Vlaamse ANPR-cameranetwerk opgenomen zijn.

 

Onlangs werd een nieuwe toepassing ontwikkeld voor de aansturing op hits die door de vaste ANPR-camera’s van de politiezone Het Houtsche worden gegenereerd. De dispatching van het Communicatie en Informatiecentrum West-Vlaanderen (CIWES) stuurt zo de ploegen van de politiezone onmiddellijk aan. Deze applicatie zal na de testfase voor het volledige netwerk beschikbaar zijn. Nu gaat het om een pilootproject. Dat wordt eerst geëvalueerd, en daarna wordt het uitgerold over het hele cameranetwerk.

 

Ik wens op te merken dat de zones zoals eerder afgesproken sinds 2012 jaarlijks ter ondersteuning 52 500 euro ontvangen via de dotatie Rekrutering. Dit bedrag kan worden aangewend voor de installatie van ANPR-camera’s. Dit bedrag gold ook in 2014 en werd recentelijk, begin januari, opnieuw uitbetaald.

 

Er zullen via het Verkeersveiligheidsfonds inderdaad middelen worden vrijgemaakt voor twee nieuwe projecten.

 

Een eerste project is een systeem van verplaatsbare camera’s voor de controle van de verkeersstroom bij grote evenementen. Daarmee is een bedrag van 250 000 euro gemoeid.

 

Een tweede project, genaamd infoTARGET - Keeping our roads safer – ik weet niet of de Fransen dat zullen verstaan – zal ervoor zorgen dat intelligente camera’s worden verrijkt met informatie uit databanken van verschillende politiediensten. Voor dat project is in een bedrag van 2 263 547 euro voorzien. Deze projecten lopen via gemeenschappelijke aankopen en zijn bestemd voor de geïntegreerde politie en niet voor een of andere politiezone. Dit situeert zich dus op het geïntegreerde niveau.

 

Wat uw tweede vraag betreft heb ik hier een heel document met een analyse van die gegevens. Ik wil het u bezorgen in plaats van de analyse helemaal te overlopen. De analyse is dus gebeurd en we hebben de cijfers voor 2012, 2013 en 2014. Ik zal u die gegevens graag ter beschikking stellen.

 

02.04  Brecht Vermeulen (N-VA): Mijnheer de minister, dank u voor het antwoord.

 

Ik hoop natuurlijk met u dat de recente gebeurtenissen die gezorgd hebben voor een nauwere samenwerking tussen Frankrijk en ons land op het gebied van de grenscriminaliteit kunnen zorgen voor nog wat meer samenwerking. De verbetering is al zeer positief maar de problematiek is natuurlijk absoluut niet opgelost.

 

Ik ben in de voorbije maanden persoonlijk op bezoek geweest bij twee slachtoffers, een persoon die in 17 jaar 18 keer is overvallen, soms zeer gewelddadig, in zijn eigen huis waarbij hij 20 tot 25 minuten in zijn eigen panic room opgesloten moest blijven. De andere werd in korte tijd 15 keer overvallen. Het ene geval situeert zich in Ledegem, het andere in Menen.

 

Beiden geven wel aan dat de Franse politie en het Franse parket soms nog steeds moeilijk samenwerken met de Belgische collega’s. Zij geven dat aan omdat zij vinden dat de Belgische politie en het Belgische parket nog te weinig inspanningen doen voor hun bezorgdheden. Grenscriminaliteit is vooral een Belgische bezorgdheid maar ook de Franse bezorgdheden op Belgisch grondgebied ook moeten opgenomen worden. Zij hebben het dan heel specifiek over het probleem van drugs- en wapentrafiek naar Frankrijk. Deze trafiek passeert op Belgische grondgebied of vindt er zijn oorsprong.

 

02.05  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, ook ik dank u voor uw antwoord.

 

Heel specifiek in verband met de twee nieuwe projecten die worden gefinancierd met middelen vanuit het Verkeersveiligheidsfonds: vanaf wanneer gaat dit in? Is daartoe beslist maar moet dat nog worden uitgevoerd? Kunt u daar iets concreter in zijn?

 

02.06 Minister Jan Jambon: Daartoe is beslist. De budgetten werden toegekend. Het gaat twee keer om een pilootfase en die pilootfase wordt ontplooid.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

03 Samengevoegde vragen van

- mevrouw Veerle Heeren aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "het aantal dodelijke slachtoffers bij woningbranden" (nr. 1309)

- de heer Koen Metsu aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de statistieken van de brandweer" (nr. 1310)

- mevrouw Karin Temmerman aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "statistieken inzake woningbranden" (nr. 1374)

03 Questions jointes de

- Mme Veerle Heeren au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "le nombre de personnes mortes lors d'un incendie domestique" (n° 1309)

- M. Koen Metsu au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "les statistiques des services d'incendie" (n° 1310)

- Mme Karin Temmerman au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "les statistiques en matière d'incendies domestiques" (n° 1374)

 

03.01  Veerle Heeren (CD&V): Mijnheer de minister, de berichten als zou België hoger scoren dan onze buurlanden op het vlak van dodelijke slachtoffers bij branden, waren toch wel verrassend. Op gewestelijk niveau zijn er de voorbije jaren immers heel wat inspanningen geleverd in het kader van preventiebeleid en er is ook regelgeving inzake rookmelders tot stand gekomen.

 

In die berichten wordt vooral gewezen op het ontbreken van cijfermateriaal. Vorig jaar kwamen er 69 personen om in een brand. Als men beleid wil voeren, moet men kunnen vertrekken vanuit goed statistisch materiaal. Dat geldt trouwens ook voor de Gewesten. Meten is weten.

 

Ik heb mij gebaseerd op de krantenartikels. In mijn vorig leven heb ik in het Vlaamse Gewest wetgeving opgesteld op het vlak van brandpreventie en dan vooral inzake rookmelders. Dat is in Vlaanderen een processie van Echternach gebleken, omdat er sprake is van drie verschillende regelgevingen in Wallonië, Brussel en Vlaanderen.

 

Kloppen de krantenberichten die wij allemaal hebben kunnen lezen? In de vorige legislatuur vormde de brandweerhervorming een prioriteit. U hebt zelf al aangegeven dat wij dat binnen een termijn van vijf jaar moeten durven te evalueren. Een van de aandachtspunten vormde alvast het statistisch materiaal, dat beter zou moeten.

 

Wij zijn pas op 1 januari gestart met de brandweerhervorming. Wat is de stand van zaken vandaag? Ik kan mij amper inbeelden dat er in ons land geen gegevens betreffende de Civiele Veiligheid voorhanden zijn, des te meer omdat wij over het Kenniscentrum voor de Civiele Veiligheid beschikken, dat jaarlijks een jaarverslag moet publiceren. Op de website van dat kenniscentrum vond ik alvast geen informatie terug. Ofwel staat er niets op, ofwel heb ik verkeerd gezocht. Voldoet het kenniscentrum aan zijn opdracht? Zo nee, wat is daarvoor de reden? Kunt u ter zake bijsturen?

 

Op het vlak van de preventie hebben de deelstaten een opdracht. In een klein land als het onze zouden wij vanuit preventieoogpunt een week moeten kunnen organiseren rond brandpreventie en het voorkomen van branden. In Nederland worden ter zake heel wat initiatieven genomen. Hebt u zelf ter zake enige intenties? Dat is misschien niet het grootste hot issue in uw beleidsdomein, maar het lijkt mij wel erg zinvol en dan vooral voor wie er ooit mee af te rekenen zal krijgen. Bestaat er ter zake een actieplan? Zo nee, hebt u de intentie om een dergelijk plan op te maken en uit te rollen in heel het land?

 

03.02  Koen Metsu (N-VA): Ik heb exact dezelfde bekommering als mevrouw Heeren en wellicht ook als mevrouw Temmerman. Wij hebben kunnen lezen op knack.be dat de statistieken in verband met de branden sedert 2005 niet meer correct worden bijgehouden.

 

Wat mij ook gefrappeerd heeft, is dat op de websites www.civieleveiligheid.be en civilsecurity.be de cijfers niet overeenkomen. De cijfers zouden nochtans een goed beeld moeten geven van onder andere de aard van branden, de frequentie en de slachtoffers. Op basis daarvan, me dunkt, kunnen wij een degelijk brandpreventiebeleid uitwerken en kunnen wij ook conclusies trekken.

 

Klopt het dat sedert 2005 geen statistieken meer worden bijgehouden over de branden in België?

 

Welke initiatieven zult u nemen om de gegevens te centraliseren en openbaar te maken, zodat belanghebbenden die ook kunnen gebruiken?

 

03.03  Karin Temmerman (sp.a): Blijkbaar zijn er meer woningbranden en vallen er meer doden door woningbranden in België dan in de ons omringende landen. Bovendien worden de statistieken gewoon niet meer bijgehouden. Meten is nochtans weten. Als we iets aan het probleem willen doen, dan moeten we al minstens de statistieken ter zake bijhouden.

 

Misschien zijn er andere verklaringen waarom er bij ons meer woningbranden worden geteld dan in de buurlanden. Volgens sommigen is dat in de buurlanden te danken aan het feit dat de rookdetector er verplicht is. Hier geldt enkel een verplichting voor huurhuizen en nieuwbouwwoningen. Misschien zal er ook hier daardoor verbetering merkbaar zijn. Daarvoor moeten wij natuurlijk statistieken bijhouden.

 

Waarom doet men dat niet meer? Wat zijn uw intenties in dat verband? Welke maatregelen zult u nemen om het aantal woningbranden te verminderen?

 

03.04 Minister Jan Jambon: Mijnheer de voorzitter, ik heb mijn antwoord op de vragen in zes delen gegroepeerd en ik zal ook telkens zeggen welk deel van mijn antwoord past bij welke vraag van welke interveniant.

 

Het eerste deel van mijn antwoord slaat op de eerste vraag van mevrouw Heeren. Het klopt dat er in 2014 bij woningbranden 69 slachtoffers te betreuren vielen. In Nederland overleden 40 personen als gevolg van een woningbrand en in Frankrijk 231 personen. De cijfers van de buurlanden dateren van 2013. Niettemin, wij moeten samen constateren dat, rekening houdend met de proportionaliteit van het aantal inwoners en het aantal woningbranden, de statistieken voor ons land minder gunstig zijn. Minder gunstig lijkt dan het understatement van de dag, onze statistieken zijn gewoon niet goed.

 

Met een tweede element, antwoord ik op de tweede vraag van mevrouw Heeren, op de eerste vraag van de heer Metsu en op de tweede vraag van mevrouw Temmerman. Dit gaat over de statistieken. Op 16 december werd een verslag met de statistieken van 2012 door het Federaal Kenniscentrum voor de Civiele Veiligheid voorgesteld tijdens de Dag van de veiligheid. Het verslag bevat onder meer het aantal woningbranden, uitgesplitst per type woning, en dat verklaart waarom die cijfers toen in de openbaarheid gekomen zijn.

 

Dit verslag is de meest recente publicatie over dergelijke statistieken sinds de publicatie van de statistieken in 2004 en 2005. Sinds 2005 en tot aan de publicatie in 2014 van de statistieken uit 2012 zijn er geen statistieken gepubliceerd. Aangezien er vragen zijn gerezen bij de kwaliteit van de statistieken van 2004 en 2005 en er voordien geen statistieken werden bijgehouden, zal 2012 dienen als referentiejaar. 2012 is dus een soort nulmeting en in vergelijking met de buurlanden is het resultaat heel slecht.

 

Nu kom ik tot de tweede vraag van de heer Metsu. Sinds september 2012 worden de interventieverslagen van de brandweerdiensten in een onlinedatabank gecentraliseerd. Eerder gebeurde dat niet, dus de opstelling van statistieken was tot dan toe manueel werk. Naast het verslag van 2012 zal het verslag met de gegevens van 2013 vóór de zomer van 2015 gepubliceerd worden. Doordat de registratie nu elektronisch verloopt, kunnen wij korter op de bal spelen om de gegevens te verzamelen. Die verslagen zullen ook beschikbaar zijn op de website van de algemene directie. U hebt gelijk, vandaag staan zelfs de beperkte statistieken voor 2012 niet op de website. Het is de bedoeling om ze er nu wel op te plaatsen.

 

Mevrouw Heeren, in antwoord op uw derde vraag kan ik u melden dat het kenniscentrum in 2007 werd opgericht als staatsdienst, zij het met afzonderlijk beheer. Het centrum heeft als doel het verzamelen en het verwerken van informatie van alle aard, gerelateerd aan de Civiele Veiligheid, teneinde een betere en uniforme dienstverlening van de brandweer te bewerkstelligen. Tot mijn spijt moet ik vandaag echter vaststellen dat het doel en de daaruit voortvloeiende opdrachten onvoldoende werden gerealiseerd. Het kenniscentrum is er wel, maar ik ben niet tevreden over de output van het kenniscentrum. Men kan zich natuurlijk afvragen hoe dat komt. Een element zou kunnen zijn dat er een heel snelle opvolging is geweest van verschillende directeurs ad interim.

 

Dit is niet voor het verslag, maar er wordt wel eens gezegd dat een vis aan de kop begint te rotten. Dat geldt ook voor organisaties. Wanneer er heel snel wissels van directeurs aan het hoofd van een dienst zijn, kan dat de performantie van een dergelijk agentschap schaden. Ik heb mijn diensten dan ook de opdracht gegeven om een en ander te analyseren en desgevallend een reorganisatie van het kenniscentrum te bevelen. Ik zit dus op het vlak van de performantie van het kenniscentrum op uw golflengte.

 

Een vierde element in mijn antwoord, is het antwoord op de vierde vraag van mevrouw Heeren en op de eerste vraag van mevrouw Temmerman. Op het ogenblik beschikken wij door die gebrekkige statistieken over onvoldoende cijfermateriaal om te weten wat de belangrijkste oorzaken voor de 69 slachtoffers zijn. Wij hebben geen differentiatie in de cijfers, bijvoorbeeld inzake het type branden. Die informatie is ook slechts heel sporadisch in de interventieverslagen beschikbaar. Wat wij wel weten, is dat, zeker in Vlaanderen, de verplichting om rookmelders te plaatsen, relatief recent is en dus zeker en vast nog niet alle woningen ermee zijn uitgerust. De wet is er echter wel.

 

Collega’s, ik hoef u als wetgever niet te herhalen dat wettelijke verplichtingen een zekere tijd nodig hebben om ingeburgerd te raken. Er is een bevolkingsonderzoek geweest, waaruit blijkt dat slechts één Belg op drie wakker ligt van brandveiligheid in zijn leefomgeving. Ook blijkt het dat nog steeds één Belg op tien een rookmelder niet belangrijk vindt. De alertheid op dat vlak is dus niet heel groot. Wanneer de burgers niet meedoen, kunnen wij natuurlijk nog veel declareren.

 

Mevrouw Heeren, uw vijfde vraag is ook uw laatste vraag. De bevoegdheid inzake wonen is gewestelijke materie. De drie Gewesten hebben wettelijke verplichtingen opgelegd voor het plaatsen van rookmelders in woningen. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Waalse Gewest deden dat al in 2004. Het Vlaamse Gewest deed dat als laatste, in 2013. Het duurt in de praktijk wel een zekere tijd om burgers ertoe aan te zetten om daadwerkelijk rookmelders te plaatsen.

 

Bijkomend heeft Binnenlandse Zaken in 2010 een actieplan uitgerold voor de bewustmaking van de burgers inzake brandveiligheid in hun eigen leefomgeving. Het doel van dat actieplan is om bij de burgers het draagvlak te vergroten en zo het aantal slachtoffers bij woningbranden te doen dalen.

 

Wat zijn nu de concrete acties in dat plan? Ten eerste, er worden promotiecampagnes voor rookmelders in woningen opgezet. In promotiecampagnes zal de aandacht worden gevestigd op een goed vluchtplan, brandrisico’s in de keuken, CO-vergiftiging en dergelijke meer. Ten derde, er zullen brandpreventieadviseurs worden opgeleid en uitgestuurd. Het gaat om brandweermannen die de burgers advies geven over brandveiligheid in hun omgeving en in hun taal.

 

Wij willen samen met allerlei partners nog meer stappen ondernemen die leiden tot een grotere brandveiligheid bij burgers. Die partners zijn de regionale overheden, de brandweer en derden. Voor die laatsten moet u denken aan de Brandwondenstichting en de verzekeraars. Verzekeraars hebben er alle belang bij dat het aantal woningbranden zou dalen.

 

Ten slotte, kom ik tot de laatste vraag van mevrouw Temmerman. Ik ben ervan overtuigd dat goede en geactualiseerde statistieken echte policymaking tools zijn om de opleiding van de brandweer en de operationele procedures te optimaliseren. Wat preventie betreft, laten statistieken ons toe om onze campagnes beter voor te bereiden en de burger gericht te sensibiliseren. In concreto verwijs ik voor die acties naar mijn antwoord op de vorige vragen.

 

03.05  Veerle Heeren (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord.

 

Ik meen dat het belangrijk is dat u het federaal kenniscentrum op poten krijgt en dat daar iemand aan de leiding komt die de nodige drive heeft om die info te verzamelen.

 

U hebt gelijk wanneer u zegt dat de regelgeving in het Vlaamse Gewest vrij recent is. In Wallonië is ze wel al ouder en in die zin is het dan ook interessant om te weten waar de 69 doden zijn gevallen.

 

U zegt dat onze burgers eigenlijk niet wakker liggen van brandveiligheid. Dat kan goed zijn, maar dan enkel tot ze het zelf meemaken, want dan is het kot te klein. De verzekeringstussenkomst die men ontvangt, kan dan niet hoog genoeg zijn. Zo’n woningbrand is een groot drama, want dan is men van de ene dag op de andere alles kwijt.

 

De actiepunten, die u hebt opgesomd, zijn in elk geval goed. Toch dring ik erop aan dat u zich in de media focust op een week van de veiligheid in om het even welke maand. In onze buurlanden wordt dat georganiseerd in oktober of november, omdat de branden en CO-vergiftigingen vaker voorkomen in wintermaanden. U kunt daar creatief rond werken.

 

03.06  Koen Metsu (N-VA): Ik dank u voor het zeer bevredigende antwoord.

 

Wij gaan ervan uit dat de cijfers voor de zomer van 2015 worden geïntegreerd op www.civieleveiligheid.be en www.civilsecurity.be.

 

03.07  Karin Temmerman (sp.a): Ik dank u voor u vrij volledige antwoord.

 

Een samenwerking met de Gewesten is noodzakelijk, zeker wat de controle betreft. De wetgeving is er. Men heeft mij verteld dat de controle nog veel te wensen overlaat. Samen met de campagnes moet er ook een controle worden opgezet.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 1324 van mevrouw Khattabi is omgezet in een schriftelijke vraag.

 

04 Vraag van de heer Franky Demon aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "drugscontroles" (nr. 1358)

04 Question de M. Franky Demon au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "les contrôles antidrogue" (n° 1358)

 

04.01  Franky Demon (CD&V): Het aantal controles met drughonden in en rond scholen neemt af. Dat blijkt uit het jaarverslag dat we konden inzien van het Comité P. In 2012 werden de drughonden 163 maal ingezet, in 2013 was dat 143 keer.

 

Volgens onder andere criminoloog De Ruyver, coördinator van de Interministriële Conferentie rond drugbeleid is het drugprobleem bij middelbare scholieren vooral een gezondheidsprobleem dat een meer ketengerichte aanpak vereist waarin de politie geen voortrekkersrol moet spelen.

 

Preventie is uiteraard een belangrijke taak van de Gemeenschappen. Nochtans moet de politie in dat beleid zeker ook een rol spelen. In het bijzonder in kader van de gemeenschapsgerichte politiezorg waarbij politiediensten partner moeten zijn van andere overheidsdiensten in de strijd tegen onder meer drugs.

 

Daarom heb ik enkele concrete vragen.

 

Welke concrete afspraken werden hierover met de gemeenschapsdiensten gemaakt? Worden dergelijke overeenkomsten regelmatig geactualiseerd?

 

Hebt u cijfers over het aantal misdrijven omtrent drugs in scholen er in 2013 en 2014 werden vastgesteld? Hoeveel pv’s werden opgemaakt?

 

Ten laatste, is er een stijging van het aantal misdrijven op te merken?

 

04.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer Demon, om te antwoorden op uw eerste twee vragen is het zo dat de kleinhandel en de daaraan verbonden gemeenschapsgerichte politiezorg prioriteiten zijn voor de lokale politie.

 

Ik beschik niet over informatie van mogelijke afspraken en overeenkomsten tussen de lokale politie en de Gemeenschappen en de diensten die op lokaal niveau opereren en onder de bevoegdheid vallen van de Gemeenschappen. Ik heb daar geen gegevens over. Ik stel voor dat u die vraag laat stellen door een collega in het Vlaams Parlement. Ik heb die gegevens niet.

 

Wat uw derde vraag betreft, de cijfers voor het jaar 2014 zullen pas beschikbaar zijn in april 2015. Ik heb die nu nog niet maar volgens de meest recente beschikbare gegevens – dat is een extractie uit de Nationale Gegegevensbank op 15 december 2014 – werden tijdens het eerste semester van 2014 527 pv’s voor drugfeiten met als bestemming van de pleegplaats ‘onderwijsinstelling’ opgesteld.

 

Om u een idee te geven, in 2013 was dat voor heel het jaar 916. Nu dus voor het eerste semester 2014 reeds 527 pv’s. Dat ging dan over drugbezit 608 tegenover 333. Pas op het laatste cijfer omvat altijd slechts een half jaar. Verkoop: 191 tegenover 130, hulp bij het gebruik: 29 tegenover 25, in- en uitvoer: 17 tegenover 7 en andere zaken, voor wat het waard is, 71 tegenover 32. We zien dus een stijging.

 

Welke pv’s werden opgemaakt, uitgesplitst per provincie: Antwerpen en Oost-Vlaanderen zijn provincies waar het hoogste aantal pv’s word opgesteld. Ik heb een tabel in bijlage waar u al die elementen in terugvindt per provincie, en ook de verschillende drugsoorten. Het meest voorkomende type drugs gekoppeld aan deze feiten, is cannabis en in het bijzonder marihuana.

 

Dan vraagt u mij of dit een stijging is van het aantal misdrijven. Ik zou daarmee willen wachten tot april 2015 totdat die zaken afgesloten kunnen worden en dan kunnen we de cijfers goed vergelijken.

 

04.03  Franky Demon (CD&V): Dank u wel.

 

We zullen alvast wachten, maar ik denk dat het belangrijk is dat we toch initiatieven zullen ondernemen. U zegt zelf dat ik zaken kan opvragen bij de collega’s van het Vlaams Parlement, maar we dringen er toch op aan dat er geïntegreerd gewerkt wordt rond sensibilisering, in combinatie met de politie.

 

Als we merken dat er gezegd wordt dat er in minder drughonden wordt voorzien hoewel we weten dat dit het beste middel is om drugs op te sporen, dat moet dit toch even bekeken worden zodat we dit streng onder controle krijgen. Van sommige zaken merken we immers van bij het begin dat er een stijging zal komen, dus het zal ook belangrijk zijn dat we naast de preventie optreden.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

05 Vraag van de heer Franky Demon aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en Verbeurdverklaring" (nr. 1359)

05 Question de M. Franky Demon au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "l'Organe Central pour la Saisie et la Confiscation" (n° 1359)

 

05.01  Franky Demon (CD&V): Mijnheer de minister, hierna nog één vraag en u bent van mij verlost.

 

Onlangs las ik in een artikel in Humo over het in beslag genomen en verbeurd verklaard geld dat op de rekening van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en Verbeurdverklaring staat. De directeur, Theo Jacobs, geeft aan dat er vaak slordigheden gebeuren bij nieuwe stortingen. Politie-inspecteurs storten het geld op een van de rekeningnummers, maar vergeten de herkomst ervan te vermelden. Soms krijgen ze wel een pv-nummer, maar door deze slordigheden moeten twee politieofficieren rondbellen om dit uit te klaren. Zo stond het in het artikel.

 

Op een bepaald moment had deze dienst meer dan negenhonderd bedragen op zijn rekeningen staan, waarvan de redenen door de slordigheid onbekend waren. Voor de oudste sommen die in 2003 en 2004 werden gestort, hebben ze zelfs dossiers aangemaakt die ze nu de X-files zouden noemen: ondanks hun opzoekingswerk, kennen zij tot op heden nog steeds de herkomst niet. Dit geld staat daar en slaapt, terwijl het volgens mij beter kan worden aangewend.

 

Mijnheer de minister, hebt u er een idee van welk bedrag de politie vorig jaar overmaakte op de rekening van het Centraal Orgaan voor Inbeslagneming en Verbeurdverklaring? Zijn er voorschriften voor het overmaken van deze bedragen?

 

05.02 Minister Jan Jambon: Ik wil erop wijzen dat het COIV onder de bevoegdheid valt van de minister van Justitie.

 

De bedragen voor 2014 zijn nog niet beschikbaar, dat is voor februari 2015. Dat kan gebeuren als u in januari statistieken van 2014 vraagt. Eind februari, begin maart 2015 zal minister Geens daarover beschikken.

 

De voorschriften binden mijn diensten, de politiediensten, wel. De voorschriften voor het overmaken van geldbedragen liggen vervat in een rondzendbrief van het College van procureurs-generaal, de zogenaamde COL7 van 2004. Hierin is bepaald dat de contante sommen die in beslag worden genomen, worden gedeponeerd of gestort bij een financiële instelling, gelast door het COIV. Momenteel is dat de bank ING. Onmiddellijk erna dient de aanmelding van de bedragen te gebeuren door middel van het doorfaxen van het proces-verbaal naar het COIV.

 

Voor meer informatie verwijs ik noodgedwongen naar de minister van Justitie.

 

05.03  Franky Demon (CD&V): Ik begrijp dat zeker, maar ik denk dat wij toch zullen moeten bekijken hoe kan worden samengewerkt om een oplossing te vinden, onder meer voor slapend geld en niet toegewezen boetes.

 

Ik zal de vraag aan minister Geens stellen en kijken of er een koppeling kan komen.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

06 Samengevoegde vragen van

- de heer Franky Demon aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de politiescholen" (nr. 1368)

- mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de politieschool" (nr. 1544)

06 Questions jointes de

- M. Franky Demon au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "les écoles de police" (n° 1368)

- Mme Sabien Lahaye-Battheu au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "l'école de police" (n° 1544)

 

06.01  Franky Demon (CD&V): Mijnheer de minister, u hebt onlangs een werkbezoek gebracht aan het Provinciaal Opleidingscentrum voor Veiligheid in Zedelgem in West-Vlaanderen. Deze provincie wordt wellicht de proeftuin voor onderzoek in verband met veiligheid, zoals u hebt gezegd, en daar zijn wij ook fier op. Wat daar getest en goed bevonden wordt, kan ook in de rest van het land worden uitgerold.

 

Het opleidingscentrum wil er een veiligheidsstraat aanleggen waar verschillende actoren zoals brandweer en politie kunnen deelnemen aan rampsimulaties in een aangelegde straat, bijvoorbeeld bij brand, een overval, een ramp. Met deze veiligheidsstraat hoopt de West-Vlaamse school externe partners aan te trekken en zal ze ook laten betalen voor deelname aan de opleiding.

 

Er is echter onzekerheid omdat de regering specialisaties wil decentraliseren. Koken kost geld, dus zonder centen zal de aanleg van een verkeersstraat niet mogelijk zijn. Op het plaatsbezoek was u naar verluidt alvast heel enthousiast over het project.

 

Er is niet alleen deze verzuchting. Er is ook het feit dat er sedert 2010 steeds minder politieaspiranten worden aangeworven. In 2014 startten er minder aspiranten en ook in 2015 wordt de vinger op de knip gezet. Minder instroom zal waarschijnlijk ook tot minder blauw op straat leiden. Verschillende provincies zijn volgens mij dan ook terecht bezorgd over het voortbestaan van de politieopleidingen. De financiële situatie van de provinciale politiescholen is naar verluidt precair. Ik zat als provincieraadslid in de raad van bestuur en ik weet dat het zo is.

 

Hierin komen verschillende elementen aan bod. Zo wordt de basisopleiding ondergefinancierd. De subsidie van de basisopleiding is afhankelijk van het aantal aspiranten. Daalt het aantal aspiranten, dan dalen de subsidies terwijl de vaste kosten en docentenkosten niet wijzigen. Er is geen zekerheid over subsidies bij de aanvang van het werkingsjaar. Er is een laattijdige of onvoldoende aanlevering door de federale politie van kledij en munitie voor de aspiranten.

 

Hoeveel financiële middelen zult u uittrekken voor de aanleg van de veiligheidsstraat van de politieschool van West-Vlaanderen? Zult u de financieringsmechanismen van de politiescholen wijzigen? Hoe ziet u dit? Welke politieopleidingen zult u centraliseren? Hebt u al een concreet plan uitgewerkt of kunt u daarvan een timing geven?

 

Hebt u reeds zicht op de impact van de vernietiging door het Grondwettelijk Hof van de pensioenregeling voor politiemensen en de vervangingsgraad die nodig zou zijn voor die nieuwe aanwervingen in combinatie met minder politieaspiranten?

 

06.02  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de minister, mijn vraag spitst zich toe op het aspect financiering van de opleidingen door de federale politie.

 

Knelpunten omtrent de financiering zouden concreet de volgende zijn: onderfinanciering van de basisopleidingen van 70 000 tot 200 000 euro op jaarbasis, afhankelijk van de grootte en opstartdatum van de klassen, evenals laattijdige of onvoldoende aanlevering van kledij en munitie voor de aspiranten en onzekerheid van subsidies bij aanvang van het werkingsjaar.

 

Ik heb hierover de volgende vragen.

 

Ten eerste, erkent u deze knelpunten?

 

Ten tweede, wanneer voorziet u in de hervorming van de financiering van het politieonderwijs gekoppeld aan kwaliteitsnormen en standaarden en over welke normen en standaarden gaat het precies? Klopt het dat de West-Vlaamse politieschool al heeft aangegeven hieraan actief te willen meewerken?

 

Ten derde, hoeveel aspiranten zullen dit jaar in de provinciale scholen starten? In hoeveel lichtingen wordt voorzien? Op welk tijdstip zullen ze starten?

 

06.03 Minister Jan Jambon: Mijnheer Demon, u noopt mij om me nog zelden enthousiast te tonen over zaken die ik zie. Elke keer ik mij enthousiast toon, moet de beurs opengaan. Ik begrijp de context. Ik zal mij in het vervolg wat minder enthousiast tonen.

 

Nu, alle gekheid op een stokje. Op de vraag in verband met de aanleg van de veiligheidsstraat en de financiële middelen daarvoor van de federale overheid kan ik nog niet onmiddellijk antwoorden. Het klopt dat ik enthousiast was over dit project maar zoals u zegt: koken kost geld. Wat we nu willen doen – ik zal dat in mijn antwoord nog verder uitwerken – is heel het aspect van de politiescholen herbekijken. Ik denk in eerste instantie dat we niet naar minder scholen moeten, ik denk wel aan het toekennen van specialiteiten aan bepaalde scholen. We moeten niet alle gespecialiseerde opleidingen in elk van de tien scholen aanbieden.

 

Een project zoals die veiligheidsstraat lijkt me daar een typisch voorbeeld van. Als West-Vlaanderen dat kan doen, en ook eventueel één van de Waalse scholen, dan kunnen we in de financiering tussenbeide komen. Vooraleer ik die oefening gemaakt heb, is het moeilijk. Specifieke projecten zijn in de huidige financiering niet opgenomen, maar ik zou dat wel specialiteitgebonden in de toekomst willen doen. Daarom antwoord ik een beetje omfloerst op uw vraag. Bovendien werkt de federale politie aan een ander groot project, de site Goetsenhoven, waar in dergelijke realiteitsgetrouwe reconstructies van straten en huizen voorzien is. We moeten ervoor zorgen dat beiden niet met elkaar in botsing komen.

 

Wat het financieringsmechanisme betreft, wil ik eerst die oefening maken waarnaar ik zonet heb verwezen, in casu: aan welke school zullen welke specialiteiten worden toegekend. Pas dan bekijken we hoe we dat gaan financieren. Dus op dit moment, op korte termijn, voorzie ik niet in een wijziging van het financieringsmechanisme. Ik heb al drie van de tien scholen bezocht, namelijk Antwerpen, West-Vlaanderen en gisteren Jurbise. Overal krijg ik dezelfde vraag. De provincies voorzien in het leeuwenaandeel van de financiering van die scholen en de provincies zullen dat terugschroeven.

 

Er moet iets gebeuren, maar geef me hiervoor alstublieft de tijd, ik ben slechts drie maanden in functie. Ik weet niet of het u is opgevallen, maar er zijn een paar problemen die ik hier en daar heb moeten aanpakken. Niet alles is een topprioriteit, maar de politiescholen zijn zeker iets wat we niet lang kunnen laten liggen. Ik ben ze nu aan het bezoeken om een analyse op het terrein te maken.

 

In het regeerakkoord staat dat de regering de samenwerking en de synergieën tussen de politiescholen zal versterken, niet alleen tussen de politiescholen, maar ook de andere opleidingen die op zo een site gegeven worden. Want veel van die sites zijn multidisciplinair, waar ook brandweer en medische beroepen opgeleid worden. Die samenwerking moet alleszins versterkt worden. Bij die samenwerking en rationalisatie van die specialistische opleidingen zal de financieringsproblematiek aan bod komen.

 

Ik heb aan de FOD Binnenlandse Zaken gevraagd om verkennende gesprekken op te starten met het oog op het definiëren van een duidelijk mandaat van een werkgroep die zich over die samenwerking en die synergieën van de politiescholen zal buigen. In mijn planning is het nog te vroeg om op de vragen rond financiering al een concreet antwoord te geven. Wat ik wel wil zeggen is dat het aanbieden van dezelfde gespecialiseerde opleidingen in verschillende scholen op verschillende tijdstippen volgens mij niet de goede oplossing is. We moeten ter zake elementen van samenwerking en synergie zoeken.

 

Om toch een zekerheid aan instroom te hebben, heb ik voor 2015 bepaald dat 800 personen hun basisopleiding inspecteur dit najaar kunnen aanvatten. Om op uw vraag te antwoorden, mevrouw Lahaye, eigenlijk bepalen die rekruten zelf aan welke school ze die opleiding willen volgen, zij mogen dat vrij kiezen. Ik kan u dus niet zeggen hoeveel er dat voor West-Vlaanderen zullen zijn. Ik wens er u heel veel toe, maar in deze fase kan ik u dat nog niet zeggen.

 

Dan is er nog de vervangingsgraad. Het is ook moeilijk om daarover concreet te zijn. Het kerntakendebat speelt daar immers een essentiële rol. Dat debat zijn we gestart op 18 december en ik heb gevraagd aan de taskforce die een eerste gooi zal doen, om tegen eind februari met hun rapport naar buiten te komen. Met dat rapport zullen we de consultatie van de drie verenigingen van steden en gemeenten en een aantal andere spelers op het veld beginnen. Het is dus niet zomaar iets dat we op de lange baan schuiven. Ik wil daarvoor in het midden van dit jaar tot beslissingen komen. Dat is natuurlijk essentieel om te kijken hoeveel mensen we moeten rekruteren en opleiden.

 

Excuseer me dat ik een beetje vaag ben gebleven in mijn antwoorden, maar ik heb u wel de opeenvolging van de handelingen gegeven waarmee we tot een visie op die politiescholen kunnen komen.

 

06.04  Franky Demon (CD&V): Het klopt natuurlijk dat er een instroom is van 800 aspirant-politiemensen en dat ze zelf mogen kiezen waar ze hun opleiding volgen. Ik wil me de kritiek van de collega’s van de andere provincies niet op de nek halen, maar uit cijfers blijkt dat er in Limburg reeds voldoende hoofdinspecteurs zouden zijn en dat er in West-Vlaanderen een grote behoefte aan is. Dus ik denk dat we toch zullen moeten bekijken of die instroom van 800 personen niet op één of andere manier kan verdeeld worden volgens de behoefte.

 

Wat de veiligheidsstraat betreft, zullen we dat blijven opvolgen. Ik ben alvast blij dat u daar tevreden was, dat hier ook blijft bevestigen en zult kijken wat er verder mogelijk zal zijn. Dank u wel.

 

06.05 Minister Jan Jambon: Wat de rekrutering betreft, wil ik ertoe komen dat zones die een aantal mensen naar de opleiding sturen, ook verplicht worden om die mensen nadien op te nemen. Nu gebeurt het dikwijls dat kandidaten een opleiding starten, terwijl de zones op het einde zeggen dat zij die mensen toch niet nodig hebben. Daaromtrent moet het raam stringenter worden. Wanneer er, bij wijze van spreken, rekruten besteld worden, dan moeten die ook afgenomen worden na de opleiding.

 

De voorzitter: Mevrouw Lahaye, wenst u nog te repliceren?

 

06.06  Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

07 Question de M. Benoit Hellings au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "les contrats liant le SPF Intérieur avec les sociétés de consultance chargées de vérifier les logiciels permettant le vote, la comptabilisation des votes et le dépouillement automatisés" (n° 1383)

07 Vraag van de heer Benoit Hellings aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de overeenkomsten tussen de FOD Binnenlandse Zaken en de consultancybedrijven die belast zijn met de controle van de software voor het elektronisch stemmen, optellen en opnemen van de stemmen" (nr. 1383)

 

07.01  Benoit Hellings (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le ministre, voici quelques jours, cette commission a entendu les représentants du collège d'experts chargés du contrôle de ce que l'on appelle communément le vote électronique. À cette occasion, ces experts ont affirmé qu'ils n'étaient pas certains que le contrat liant le SPF Intérieur aux diverses sociétés d'audit chargées de la vérification technique et de la validation des logiciels JITES et CODl prévoyait la vérification et la certification des codes sources. Nous en avons beaucoup discuté dans cette commission et il s'est avéré que c'est la société Van Dijk qui avait rempli cette tâche pour les élections de 1999, 2000 et 2004. Et ce sont des consultants de PricewaterhouseCoopers (PwC) qui ont assuré cette mission en 2007, 2009, 2010, 2012 et 2014.

 

Comme les experts nous l'ont expliqué le 6 janvier dernier, les très nombreux problèmes techniques connus par le système CODl en mai dernier ont pour origine deux lignes de code mal rédigées par la société STESSUD, qui avait édité le logiciel CODI et qui avait remporté le marché pour la mise en place du vote et du comptage automatisés. Pour le tout dernier scrutin qui a été pour le moins catastrophique, à Bruxelles en particulier, PwC n'a manifestement pas pu détecter les deux fameuses lignes de code incriminées lorsqu'il a procédé à la certification des logiciels JITES et CODl, en vertu d'un contrat qui lie PwC au SPF Intérieur.

 

Monsieur le ministre, pourriez-vous me préciser si le contrat qui liait la société Van Dijk au SPF Intérieur en 1999, 2000 et 2004, ainsi que le contrat qui liait la société PricewaterhouseCoopers au SPF Intérieur en 2007, 2009, 2010, 2012 et 2014 prévoyaient la certification par ces consultants des codes sources des logiciels JITES et CODl conçus par la société STESSUD? Pourriez-vous également préciser les montants de chacun de ces contrats? Enfin, pourrais-je disposer d'une copie de ces mêmes contrats?

 

07.02  Jan Jambon, ministre: Monsieur le président, monsieur Hellings, conformément à la loi du 11 avril 1994 organisant le vote automatisé et à la loi du 7 février 2014 organisant le vote électronique avec preuve papier, les systèmes de vote électronique, tant de première que de deuxième génération, ne peuvent être utilisés lors des élections que s'ils sont conformes aux conditions générales d'agrément déterminées par arrêté royal, le ministre de l'Intérieur constatant cette conformité sur la base de l'avis de l'organisme agréé à cette fin par arrêté royal. L'organisme agréé en question est ce que vous appelez dans votre question les sociétés d'audit.

 

Au total, quatre sociétés sont actuellement agréées par arrêté royal, suite à un appel à candidature pour obtenir cet agrément, appel qui a été publié au Moniteur belge le 8 octobre 2002. Cependant, il faut tout d’abord préciser qu’aucun contrat juridique ne lie le SPF Intérieur à ces quatre sociétés de contrôle. En effet, comme le précise l’appel à candidature publié en 2002, "le prestataire de développement d’un logiciel de vote doit soumettre à l’avis d’une société agréée de son choix le logiciel en question, le coût de cet avis étant à charge de ce prestataire". Le coût n’est donc pas à charge du SPF, mais à charge de celui qui a fourni le matériel et le software.

 

Quant aux tâches que doivent effectuer ces sociétés de contrôle, je renvoie de nouveau vers l’appel à candidature de 2002 qui précise notamment que, dans le cadre de la procédure de certification d’un logiciel, les sociétés "démontrent que les tests auxquels est soumis un système de vote sont complets, à savoir qu’ils comportent des tests pour la réception et le contrôle du logiciel de base avec les codes sources, pour la conservation du logiciel, pour la préparation du scrutin, pour le contrôle du matériel dans le bureau de vote et pour la totalisation des votes au bureau principal de canton". Le contrôle des codes sources des logiciels fait donc partie du scope de contrôle de ces sociétés. Cela signifie que je n'ai aucune réponse à apporter à vos deuxième et troisième questions.

 

07.03  Benoit Hellings (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse très complète. C'est une subtilité qui n’est même pas, visiblement, de la connaissance du collège d’experts que nous avons entendu. En effet, ce sont eux qui ont suggéré cette question aux commissaires présents en commission il y a quelques jours.

 

Ce que je retiens, c’est que, dans les tâches dont devaient se doter les sociétés en question, en particulier PwC, il s’agissait bien de vérifier les codes sources. Ceci confirme donc que PwC a vraiment manqué à sa tâche dans la vérification de ces codes sources et est donc co-responsable du bug informatique du mois de mai. Il s’agit là d’une information capitale.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

08 Vraag van de heer Koenraad Degroote aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "het verijdelen van aanslagen in ons land" (nr. 1390)

08 Question de M. Koenraad Degroote au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "les attentats déjoués dans notre pays" (n° 1390)

 

08.01  Koenraad Degroote (N-VA): Mijnheer de minister, mijn vraag gaat inderdaad over het verijdelen van aanslagen in ons land. Het is een vraag die ik op 14 januari 2015, daags vóór de verijdelde aanslag in Verviers, heb gesteld. Ik heb ze uiteraard niet naar aanleiding van die gebeurtenis gesteld, maar wel naar aanleiding van een uitspraak op 11 januari 2015 van onze minister van Justitie, de heer Geens, in het RTBF-programma Mise au point. Hij verklaarde toen dat in ons land meer aanslagen worden verijdeld dan er plaatsvinden.

 

Daarom heb ik de hiernavolgende vragen.

 

Was u van die uitspraak op de hoogte? Was u ervan op de hoogte dat hij een dergelijke uitspraak zou doen?

 

Weet u over welke aanslagen hij het had of welke aanslagen in de bedoelde periode zouden hebben plaatsgevonden?

 

Hebben de Veiligheid van de Staat en OCAD u dienaangaande bepaalde info bezorgd?

 

08.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer Degroote, de uitspraak van de heer Geens was eigenlijk een uitspraak in algemene zin, dat onze diensten natuurlijk aanslagen verijdelen. Hij bedoelde niet heel concreet dat wij op regeringsniveau weet hadden van dergelijke aanslagen.

 

Zijn uitspraak werd door de pers in contrast geplaatst met mijn antwoord op de vraag of er de voorbije weken nog aanslagen waren verijdeld. Op die vraag kon ik met de hand op het hart melden dat geen aanslagen waren verijdeld.

 

Ik heb met minister Geens over zijn uitspraken gesproken. Wat hij wou verwoorden, is dat onze diensten effectief met die materie bezig zijn, zonder op heel concrete gevallen en zaken te wijzen. Vóór de feiten was ik dus niet op de hoogte van de uitspraken van de heer Geens, daarna was ik dat wel. Wij hebben er ook over gepraat. Zijn woorden werden in de pers veeleer opgeklopt, zij waren veel onschuldiger bedoeld dan werd aangenomen.

 

In antwoord op uw laatste vraag kan ik meegeven dat zowel OCAD als de politie en het parket de ministers naar aanleiding van het terrorismedossier steeds over gevallen van verhoogde dreiging inlichten. Ik moet eerlijk bekennen dat de informatiedoorstroming ter zake naar mijn oordeel correct verloopt. Ik wil daar de diensten zeker voor bedanken.

 

Ik kan u daarom ook verduidelijken dat er zich sinds mijn aantreden, behalve de recente antiterrorismeoperatie in Verviers en in het Brusselse, geen gelijkaardige gevallen hebben voorgedaan. Dat is duidelijk.

 

08.03  Koenraad Degroote (N-VA): Mijnheer de minister, uw antwoord volstaat ruimschoots voor mij.

 

Dat de diensten met de zaak bezig waren, hebben de feiten ondertussen ruimschoots bewezen. De betrokkenen verdienen alle lof.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 1402 van de heer Daerden wordt in de commissie voor de Justitie behandeld.

 

09 Vraag van mevrouw Veerle Heeren aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de verdere uitbetaling van het achterstallige saldo uit het verkeersboetefonds" (nr. 1410)

09 Question de Mme Veerle Heeren au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "le paiement de l'arriéré du fonds des amendes routières" (n° 1410)

 

09.01  Veerle Heeren (CD&V): Mijnheer de minister, we hebben al de kans gehad om over het thema te debatteren bij de bespreking van uw beleidsnota.

 

In heel ons land wachten politiezones al lang op de achterstallen uit het Verkeersveiligheidsfonds voor de periode 2010-2013. Bij de bespreking van de beleidsnota hebt u gezegd dat het ging om plusminus 80 miljoen euro en dat u voor het einde van het jaar een oplossing zou uitwerken. In die zin waren we aangenaam verrast toen we op 14 januari kennis konden nemen van het KB van 30 december, waarin u uitvoering geeft aan artikel 7, paragraaf 1, tweede en derde lid, van de wet van 6 december 2005 met betrekking tot de opmaak en de financiering van actieplannen met betrekking tot verkeersveiligheid en de toekenning van het saldo 2009.

 

Jammer genoeg gaat het alleen om de achterstallen van 2009 ten belope van ongeveer 9 miljoen euro, als ik het goed heb gelezen. Er werd met geen woord gerept over de achterstallen voor de periode 2010-2013.

 

Het Verkeersboetefonds werd destijds in het leven geroepen om de lokale politiezones de kans te geven om te investeren in meer verkeersveiligheid. U hebt daarstraks in het kader van een andere vraag aangegeven dat verkeersveiligheid op alle echelons een topprioriteit is. Lokaal hadden wij gerekend op dat bedrag. In die zin zet dat de begroting niet alleen bij ons, maar in vele politiezones, toch wat onder druk.

 

Mijnheer de minister, hebt u er al zicht op wanneer de beloofde achterstallen uit het Verkeersboetefonds voor de jaren 2010-2013 kunnen worden uitbetaald? Kunt u de garantie geven dat wat dit jaar betreft, er tijdig kan worden uitbetaald? Ik weet niet waarom men dat in het verleden niet stelselmatig elk jaar heeft gedaan. Hebt u dit jaar voldoende reserves om de initiële wettelijke verdeelsleutel toe te passen of bent u van plan de verdeelsleutel aan te passen?

 

09.02 Minister Jan Jambon: Ik kan heel concreet antwoorden op de twee vragen. Ik heb dat in de voorstelling van mijn beleidsbrief en beleidsnota ook zo gezegd.

 

Het KB van 13 december 2014 bepaalt ook dat we elk jaar een inhaalbeweging doen voor de uitbetaling van de saldi. Heel concreet betekent dit dat het saldo voor 2010 in 2015 wordt uitbetaald en het saldo voor 2011 in 2016. We zullen bovendien de achterstand niet verder laten oplopen. Het saldo van het lopende jaar wordt altijd uitbetaald, samen met het saldo van een inhaaljaar.

 

09.03  Veerle Heeren (CD&V): Dat betekent dat de bedragen worden uitgesmeerd tot en met 2017?

 

09.04 Minister Jan Jambon: Ja. Zo heb ik het in mijn beleidsbrief en in mijn beleidsnota gesteld. Zo staat het ook in de meerjarenbegroting ingeschreven.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

09.05  Koen Metsu (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijn vragen nrs 1431 en 1433, respectievelijk onder agendapunt 18 en 19, zou ik tot een volgende commissievergadering willen uitstellen, zodat wij vandaag op schema blijven. Gelet op het belang ervan, zou ik vandaag wel graag mijn vraag nr. 1430 behandelen.

 

10 Vraag van de heer Koen Metsu aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de interzonale facturatie inzake de snelste adequate hulp" (nr. 1430)

10 Question de M. Koen Metsu au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "la facturation interzonale en matière d'aide adéquate la plus rapide" (n° 1430)

 

10.01  Koen Metsu (N-VA): Mijnheer de minister, deze vraag gaat over de snelst adequate hulp en de daarmee verbonden interzonale facturatie. Het gaat meer bepaald om een zin die in de wet is geslopen.

 

Volgens artikel 6, § 3, van de wet van 15 mei 2007, mogen de zones, wanneer zij opdrachten uitvoeren in het kader van en rekening houdend met het principe van de snelste adequate hulpverlening op het grondgebied van een andere zone, de kosten van de betreffende interventie op die andere zone verhalen op voorwaarde dat die zones er niet in geslaagd zijn om een onderlinge overeenkomst af te sluiten die, enerzijds, de financiële modaliteiten en de uitvoering van de snelste adequate hulp regelt en, anderzijds, de modaliteiten voor versterking inzake personeel en materieel vastlegt. Dat leidt er uiteraard toe dat zones die wensen te factureren en veel interveniëren op het grondgebied van een andere zone, weinig of geen incentive hebben om een overeenkomst te sluiten. Daar komt bij dat die zones vrijwel uitsluitend beroepspersoneel inzetten, getuige daarvan het feit waarmee wij in Antwerpen met de zone Rand vaak geconfronteerd worden.

 

De interventiekosten van dat beroepspersoneel liggen gevoelig hoger dan bij de zones die vooral met vrijwilligers werken. Voor heel wat zones die aan grotere beroepszones grenzen, dreigt dat bij onveranderd beleid vanzelfsprekend tot grote en zo niet onbetaalbare en moeilijk in te schatten kosten te leiden. Gelukkig zijn er ook zones die al hebben afgesproken om met gesloten beurzen te werken, wat ook de initiële doelstelling was van het aanbod van de snelst adequate hulp. Wanneer de zones elkaar helpen, hoeft er niet noodzakelijk gefactureerd te worden.

 

Mijnheer de minister, bent u zich van dat probleem bewust? Ik denk van wel, want u bent zelf ook nog voorzitter geweest van de prezone Rand.

 

Zult u initiatieven nemen om de regelgeving inzake de interzonale facturatie aan te passen zodat de zones aangemaand worden om overeenkomsten af te sluiten en zodat verhinderd wordt dat de budgettaire toestand van sommige zones ontspoort? Zo ja, aan welke aanpassingen van de regelgeving denkt u om dat probleem op te lossen?

 

10.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer Metsu, op uw eerste vraag is mijn antwoord ja, op uw tweede vraag is mijn antwoord ja, en op uw vraag aan welke aanpassingen ik denk om dat probleem op te lossen, kan ik antwoorden dat ik in de wet van 15 mei 2007 het artikel 6, § 3, wil wijzigen door er een zinsnede aan toe te voegen die stelt dat de Koning zal bepalen onder welke voorwaarden facturatie kan gebeuren. Vervolgens zullen wij bij koninklijk besluit kunnen bepalen onder welke voorwaarden een facturatie kan worden toegestaan.

 

Uw opmerking, dat er vandaag geen enkele incentive is voor de facturerende partij om tot een overeenkomst te komen, is immers terecht. Het is niet eerlijk om een van de twee partijen bij het maken van een overeenkomst op voorhand in een gewonnen rol te zetten. Wij wijzigen het op die manier.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

De voorzitter: De vragen nrs 1431 en 1433 van de heer Metsu worden uitgesteld.

 

11 Vraag van de heer Tim Vandenput aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "het sluiten van de loketdienst in Leuven voor het afleveren van voorlopige identiteitsdocumenten" (nr. 1435)

11 Question de M. Tim Vandenput au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "la fermeture à Louvain du guichet qui délivre les documents d'identité provisoires" (n° 1435)

 

11.01  Tim Vandenput (Open Vld): Mijnheer de minister, begin januari ontvingen veel burgemeesters in België een schrijven van de FOD Binnenlandse Zaken betreffende de loketdienst voor het afgeven van voorlopige identiteitsdocumenten.

 

Daarin zei de dienst dat om budgettaire redenen de standaardopeningsuren in de bestaande loketpunten zullen worden ingeperkt. De dienstverlening is er opdat burgers die hun identiteitskaart plots verloren zijn of van wie ze recentelijk werd gestolen, en waarvoor er binnen de reguliere procedure onvoldoende tijd is om een nieuwe kaart aan te vragen, onder bepaalde voorwaarden bij de regionale kantoren, nieuwe identiteitsdocumenten zouden kunnen afhalen. Het gaat hier gelukkig om uitzonderingen. Niemand verliest graag zijn portefeuille voor hij op een internationale reis vertrekt.

 

De inperking van de openingsuren lijkt mij logisch, gezien de budgettaire context. Er stond echter een sterretje bij het loket van Leuven. Dat zou vanaf mei 2015 worden gesloten. Voor de provincie Vlaams-Brabant is dat een stap in de slechte richting. Hierdoor zullen inwoners in het oostelijke deel van Vlaams-Brabant, voorbij Leuven, naar Brussel of naar Hasselt moeten gaan.

 

Ik heb een aantal burgemeesters uit die regio ontvangen of telefonisch contact met hen gehad, en zij zeggen mij dat het toch niet kan dat zij naar Hasselt of Brussel moeten gaan.

 

Mijnheer de minister, wat zijn de redenen om de loketdienst in Leuven vanaf 1 mei 2015 te sluiten?

 

Wordt er overwogen om later elders in Vlaams-Brabant een loketdienst te openen?

 

Wordt er onderzocht of aan gemeenten de bevoegdheid kan worden gegeven om in uiterste noodzaak voorlopige identiteitsdocumenten af te leveren? Die dienst bieden gemeenten nu niet aan, maar men zou dat misschien lokaal kunnen organiseren, op voorwaarde dat een aantal zaken wettelijk in orde wordt gebracht.

 

11.02 Minister Jan Jambon: Bedankt voor de vraag.

 

Voorafgaandelijk laat ik opmerken dat we op het moment aan het onderzoeken zijn hoe wij het afleveren van een volwaardige e-identiteitskaart veel sneller kunnen laten verlopen. Ik meen dat dat het echte antwoord is op de vraag. Op dat moment kan de afgifte wel in de gemeenten gebeuren. Ik wil vooral daarop inzetten. De procedure moet worden versneld. Ik meen wij met de huidige technologische middelen op dat vlak een enorme vooruitgang kunnen boeken.

 

Ondertussen kaderen de wijzigingen waarover u het had, in een reorganisatie van de regionale delegaties. Die reorganisatie moet het mogelijk maken om de diensten en processen te uniformiseren en te optimaliseren, om de dienstverlening aan de burgers te blijven garanderen in het strikte budgettaire kader. Wij moeten het fenomeen van de regionale delegaties herdenken om budgettaire ruimte te vinden. Hierbij werd ervoor gekozen om het beheer van de door de delegaties geleverde diensten te centraliseren, waarbij voor het merendeel van de regionale delegaties het personeel voort blijft werken op de locatie van de delegatie. U wijst er terecht op dat er enkel voor de provincies Luxemburg en Vlaams-Brabant een aanpassing zal gebeuren.

 

Omdat de delegatie van Luxemburg reeds geruime tijd is bemand met maar een medewerker, is het onmogelijk om een continue dienstverlening te garanderen. Om die reden zal de dienstverlening worden geïntegreerd in de delegatie van Namen. De delegatie van Vlaams-Brabant zal worden geïntegreerd in de delegatie van Brussel-Hoofdstad en Waals-Brabant, die al in Brussel is gevestigd.

 

De provincie Vlaams-Brabant is eigenlijk een worst rond Brussel, waarvan het middelpunt waarschijnlijk in Brussel ligt. Als men vanuit Halle naar Leuven zou moeten, zou men een hele tijd onderweg zijn. Daarom hebben wij gekozen voor Brussel. U zult van mij aannemen dat het een aandachtspunt van mij is dat hier Nederlandstalige en Franstalige medewerkers aan de slag gaan.

 

Ik wil uw aandacht erop vestigen dat de voorlopige identiteitsdocumenten nooddocumenten zijn. Het kan geen optie zijn om de afgifte ervan door de gemeenten te laten gebeuren. Wij willen vooral inzetten op het veel sneller afleveren van de echte identiteitskaarten. Die kaarten bieden immers steeds vaker toegang tot allerlei diensten en instellingen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan bibliotheken of tax-on-web. Ik meen dat wij vooral moeten inzetten op het zo snel mogelijk afleveren van de identiteitskaarten.

 

11.03  Tim Vandenput (Open Vld): Dank u voor het antwoord.

 

Zoals u zelf al proactief aangeeft, is de snellere en elektronische afgifte van de identiteitskaarten de oplossing van de toekomst.

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

12 Vraag van mevrouw Katja Gabriëls aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de gesco's tewerkgesteld bij politiezones" (nr. 1443)

12 Question de Mme Katja Gabriëls au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "les ACS employés dans les zones de police" (n° 1443)

 

12.01  Katja Gabriëls (Open Vld): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb een vraag over de gesco’s die tewerkgesteld zijn bij de politiezones.

 

Zoals u wellicht weet, heeft de Vlaamse regering het statuut van gesco afgeschaft. Het is de bedoeling dat de lokale besturen vanaf 1 april 2015 die contracten in gewone contracten omzetten. Die datum is dichtbij. Hoewel zij niet de grootste groep uitmaken, zijn er bij de politiezones bij het CALog- of burgerpersoneel toch een aantal mensen met een gesco-statuut tewerkgesteld. Er is daarover weinig informatie te vinden op de website van binnenlands bestuur.

 

Wat zijn de gevolgen daarvan voor de politiezones? Volgens de huidige politiewetgeving moet men, tenzij ik het verkeerd voorheb, namelijk altijd statutair aanwerven als men binnen de personeelsformatie blijft. Is er een probleem voor de politiezones? Moet er een wetgevend initiatief genomen worden voor 1 april of is het de bedoeling dat die 280 plaatsen — ik weet niet of u dat cijfer kunt bevestigen, maar naar verluidt zou het om 280 personen gaan — allemaal statutair worden ingevuld door de verschillende politiezones? Dat brengt voor die zones namelijk wel een kostenplaatje mee.

 

12.02 Minister Jan Jambon: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Gabriëls, de problematiek is mij inderdaad bekend. Velen hebben hun bekommernissen ter zake al geuit in de richting van het kabinet, uiteraard de betrokken personeelsleden zelf, maar ook de vakbonden en de Vaste Commissie van de Lokale Politie, in samenwerking met het Administratief en Technisch Secretariaat, dat zich op mijn kabinet bevindt.

 

Ik wil uitdrukkelijk stellen dat ik wil meewerken aan een wettelijke oplossing om de tewerkstelling van betrokkenen te kunnen vrijwaren. Als wij die wettelijke oplossing gecreëerd hebben, dan komt het aan de lokale overheden toe om de beslissing te nemen om dat dan ook formeel te doen. Wij zullen dus een wettelijk kader maken. Een eerste analyse leert dat er een wetgevend initiatief nodig is. Ik houd daarmee rekening in het licht van een nakende wet diverse bepalingen. Voor de begrotingsherzieningen zullen wij ook een wet diverse bepalingen moeten opstellen. Ik zou dat initiatief daarin willen plaatsen.

 

Vooraf zal ik met de lokale overheden in Vlaanderen, waar het probleem zich vooral voordoet, en met de Vaste Commissie van de Lokale Politie nauwgezet nagaan hoe wij de belangen van eenieder het best kunnen behartigen en hoe dat wettelijk geregeld moet worden. De bedoeling is om het tijdig, voor 1 april dus, geregeld te krijgen.

 

12.03  Katja Gabriëls (Open Vld): Mijnheer de minister, kunt u het cijfer van 280 personen bevestigen of hebt u daarop geen zicht?

 

12.04 Minister Jan Jambon: (…)

 

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

 

De voorzitter: Vraag nr. 1480 van de heer Blanchart wordt beschouwd als ingetrokken vermits de heer Blanchart niet aanwezig is en niet verwittigd heeft, in toepassing van artikel 127/10 van het Reglement.

 

13 Question de Mme Françoise Schepmans au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "la composition du groupe de travail et la définition des tâches clés de la police" (n° 1524)

13 Vraag van mevrouw Françoise Schepmans aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de samenstelling van de werkgroep en het definiëren van de kerntaken van de politie" (nr. 1524)

 

13.01  Françoise Schepmans (MR): Monsieur le président, je serai brève.

 

Monsieur le ministre, je reviens sur la task force que vous avez déjà évoquée aujourd'hui.

 

Au mois de décembre, vous avez déclaré qu'un groupe de travail - cette task force - avait été formé afin de définir les tâches clés évoquées dans l'accord de gouvernement. Vous évoquiez alors la présence de représentants des polices fédérale et locales ainsi que de plusieurs spécialistes. Vous évoquiez également une concertation avec le VVSG et l'Union des villes et communes - wallonne et bruxelloise.

 

Il me revient que cette task force serait dénuée de représentants des polices locales bruxelloises. Il semblerait en effet qu'elle ne compterait comme représentants des polices locales que les chefs de zone de la Vlaamse Kust, de Comines-Warneton et d'Antwerpen. En ce qui concerne Bruxelles, un rapportage serait prévu auprès du président de la Commission permanente de la police locale.

 

Monsieur le ministre, je crains qu'en l'absence – mais ce n'est peut-être plus le cas aujourd'hui – de représentation de la capitale, les spécificités bruxelloises ne soient pas prises en compte.

 

Mes questions sont les suivantes.

 

Le groupe de travail a-t-il effectivement déjà commencé ses travaux? Vous y avez répondu tout à l'heure. Je pense que vous avez indiqué qu'un rapport était attendu pour fin février.

 

Sa composition a-t-elle été modifiée par rapport aux informations obtenues jusqu'à ce jour?

 

Ne pensez-vous pas qu'il serait nécessaire d'avoir une plus grande représentation de la police locale au sein de ce groupe de travail?

 

13.02  Jan Jambon, ministre: Monsieur le président, chère collègue, comme je l'ai indiqué, le groupe de travail a commencé ses travaux le 18 décembre 2014. Il se réunit régulièrement. Comme vous venez de le mentionner, le but est d'avoir un premier rapport pour fin février afin de pouvoir démarrer les opérations de consultance à sa suite.

 

La composition est répartie comme suit: pour la police locale, MM. Dauchy, Paelinck et Hegge et pour la police fédérale, MM. Veyt, Rompe et Mme Massei. Les spécialistes externes sont le Pr. De Ruyver de l'Université de Gand, le Pr. Bruggeman et le Dr Stans de l'Université de Liège.

 

Le SAT Justice et le SAT Sécurité et Intérieur sont également représentés dans cette task force. Le groupe de travail est présidé par le cabinet Sécurité et Intérieur.

 

Il est toujours difficile de trouver tous les équilibres, nous avons donc veillé à représenter les différentes composantes de la police de sorte que ce groupe de travail soit équilibré. Cela signifie que nous avons établi une représentation équilibrée entre la police locale et la police fédérale, entre régime linguistique francophone et néerlandophone, entre les grandes et les petites zones. En outre, un représentant de la commission permanente de la police locale est présent au sein de ce groupe de travail.

 

Je n'ai pas choisi le représentant de la police locale, c'est la commission permanente qui en a décidé.

 

Je pense qu'il n'est pas nécessaire d'élargir la composition de ce groupe de travail mais après avoir reçu le rapport, je me mettrai autour de la table avec les trois associations des villes et communes. C'est à ce moment qu'aura lieu la consultation régionale. La police fédérale et la police locale ont choisi elles-mêmes leurs représentants. La seule répartition que j'ai souhaitée concernait les francophones et les néerlandophones.

 

13.03  Françoise Schepmans (MR): Monsieur le ministre, je vous remercie.

 

Je souhaitais vous transmettre cette préoccupation de la Conférence des bourgmestres de la Région bruxelloise.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

14 Question de M. Paul-Olivier Delannois au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "les moyens supplémentaires mis à disposition des zones de police sur le territoire desquelles se trouve un établissement pénitentiaire" (n° 1482)

14 Vraag van de heer Paul-Olivier Delannois aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "de extra middelen die ter beschikking worden gesteld van de politiezones met een strafinrichting op hun grondgebied" (nr. 1482)

 

14.01  Paul-Olivier Delannois (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, comme vous le savez, les 195 zones de police locale du Royaume se voient répartir les moyens à disposition suivant la norme KUL, dont à peu près tous les responsables locaux de ce pays ont déjà demandé la révision. Parmi les quelques septante-cinq critères retenus pour l'établissement de cette norme, on compte notamment la population carcérale de la zone, de manière à intégrer les besoins spécifiques des zones sur le territoire desquelles se trouve une prison. Toutefois, il n'est pas certain que le poids relatif de ce critère reflète le volume de travail supplémentaire requis lorsqu'elles doivent assumer des missions de gardiennage des établissements, par exemple lors de mouvements sociaux en leur sein.

 

Monsieur le ministre, pouvez-vous nous indiquer quel est le poids de ce critère dans le calcul global de la norme de répartition des moyens? À quel montant par zone concernée s'élève cette compensation? À combien d'agents de police supplémentaires, par zone de police concernée, ce montant correspond-il?

 

14.02  Jan Jambon, ministre: Monsieur Delannois, pour votre information, la norme KUL résulte d'une régression théorique de l'ensemble de l'effectif policier, police communale et brigade territoriale de l'ancienne gendarmerie qui était active localement à l'époque de la réforme des services de police, soit en 2001.

 

Elle a consisté en l'attribution à chacune des 589 communes du pays de la part de cet effectif qui lui revenait en fonction des valeurs atteintes par les quatorze variables socio-économiques qui avaient été retenues dans la formule ayant donné naissance à la norme KUL. La capacité pénitentiaire pour mille habitants est l'une d'entre elles.

 

On a alors intégré les valeurs adoptées pour chaque commune, moyennant l'application des coefficients de pondération, dans une formule qui a défini une capacité policière pour mille habitants.

 

L'honorable membre trouvera en annexe les détails de cette norme. Au demeurant, j'ai apporté la formule avec moi, qui est claire – même si elle l'est moins que celle de Pythagore! Je peux donc vous la fournir. Si vous n'arrivez pas à vous endormir le soir, je vous conseille de la lire.

 

Pour répondre concrètement à vos questions, le poids du critère portant sur la capacité pénitentiaire s'élève à 8,7 pour mille habitants. Si deux communes ont exactement la même valeur pour toutes les variables autonomes, à l'exception de la capacité pénitentiaire dans la seconde commune, il en résulte que cette dernière a reçu 8,7 effectifs supplémentaires pour mille habitants.

 

En ce qui concerne la comptabilisation de la population pénitentiaire, une distinction a néanmoins été établie entre les maisons d'arrêt et les maisons de peine. Les résidents des maisons de peine faisant par définition l'objet de moins de transferts et d'extractions à l'inverse des prévenus, seuls 10 % de la population carcérale ont été comptabilisés dans la formule pour rendre compte de la différence entre maison d'arrêt et maison de peine dans la définition de la capacité policière à mettre en œuvre.

 

Il m'est impossible de vous dire combien d'équivalents temps plein (FTE) ont été attribués à une zone de police en raison de la présence d'une prison sur son territoire. En effet, les variables n'ont pas été isolées les unes des autres dans le calcul de la norme KUL; elles ont été jointes au niveau de la zone de police pour délivrer un nombre unique de FTE qui était justifié par l'ensemble des critères d'environnement qui lui étaient propres. Á défaut de pouvoir isoler le nombre de FTE attribués à une zone de police en raison de la présence d'une prison sur son territoire, il m'est également impossible de vous communiquer le montant exact de la compensation attribuée aux zones de police concernées. Toutefois, comme je l'ai précisé, la formule est à votre disposition.

 

14.03  Paul-Olivier Delannois (PS): Monsieur le ministre, il est évident que ce n'est pas nécessairement tout à fait clair! Je vous remercie.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

15 Question de M. Éric Massin au vice-premier ministre et ministre de la Sécurité et de l'Intérieur, chargé des Grandes Villes et de la Régie des Bâtiments, sur "une formation spécifique pour les policiers confrontés aux violences faites aux femmes" (n° 1481)

15 Vraag van de heer Éric Massin aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met Grote Steden en de Regie der Gebouwen, over "een specifieke opleiding voor politieagenten inzake de problematiek van geweld tegen vrouwen" (nr. 1481)

 

15.01  Éric Massin (PS): Monsieur le président, monsieur le ministre, ce vendredi 19 décembre 2014, vous excuserez mon retard, mais je présidais la commission des Affaires sociales. Je serai bref puisque vous connaissez le problème: la Maison Plurielle à Charleroi, qui soutient les femmes victimes de violences, a déposé une interpellation. Ces femmes sont nombreuses: au sein de l'Union européenne, une femme sur trois est victime de violences conjugales. Quant à la Belgique, la moyenne d'homicides conjugaux se maintient malheureusement à une quarantaine de cas par an.

 

Les interventions de l'association sont donc fréquentes. Elles ne concernent pas uniquement les homicides, mais aussi les mutilations génitales en passant bien sûr par les agressions intraconjugales et les mariages forcés. Le panel est assez large. Des hausses constantes sont constatées pour tous ces faits. Le plus déplorable en la matière est que la tolérance zéro envers ce genre de violences faites aux femmes n'est toujours pas d'application malgré les engagements pris par la Belgique sur la scène internationale.

 

Les associations, dont la Maison Plurielle, soutiennent qu'au-delà de la tolérance zéro, des mesures d'amélioration pourraient être prises au niveau de la Justice – et j'ai posé la question à votre collègue, M. Geens – comme de délivrer une formation spécifique aux agents de police amenés à accueillir des femmes victimes de violences; il s'agirait de créer un pool de policiers formés aux problématiques des violences faites aux femmes et d'amener des policiers motivés à traiter ce genre de dossier. Ce genre d'actions serait un bon pas vers plus de résolutions de cas et de respect des victimes. Outre les violences subies, elles doivent subir un traitement qui peut être perçu comme une violence supplémentaire.

 

Dès lors, monsieur le ministre, mes questions sont pragmatiques.

 

Avez-vous déjà pensé à un plan concret de formation des policiers pour ce genre de dossiers délicats? Que pensez-vous d'une formation spécifique aux agents amenés à accueillir ces femmes victimes de violences? Ne serait-il pas opportun de penser à un groupe spécialisé de policiers pour ces cas?

 

15.02  Jan Jambon, ministre: Monsieur le président, chers collègues, ces trois questions sont en effet très concrètes et je vous répondrai aussi très concrètement.

 

Le programme de formation de base du cadre opérationnel a été complètement réformé afin de mieux répondre aux attentes et aux exigences des citoyens et des autorités. Dans le cadre de cette formation, une place importante a été donnée à l'aide et à l'assistance aux victimes; une formation à la problématique de la violence envers les femmes a également été prévue.

 

Votre deuxième question: pour le personnel policier amené à accueillir ces femmes, il existe également des formations continues relatives à l'aide aux victimes, abordant plus spécifiquement la problématique des violences intrafamiliales et violences sexuelles. Ces formations sont organisées au sein de la police fédérale. Les zones elles-mêmes doivent en faire la demande, mais la formation est prévue, il est possible d'y participer.

 

Votre troisième question: de plus, la fonction d'assistance policière aux victimes est une fonctionnalité de base au sein de la police locale et chaque corps de police dispose d'un collaborateur spécialisé qui conseille et assiste les fonctionnaires de police dans l'accomplissement de leur mission et qui peut également assister et orienter les femmes qui font l'objet d'actes violents.

 

15.03  Éric Massin (PS): Je vous remercie, monsieur le ministre, pour cette réponse très concrète.

 

Je pourrais simplement suggérer que Mme De Bolle avertisse l'ensemble des chefs de zone qu'ils suggèrent à certains policiers de venir participer à ces formations. Ce ne serait peut-être pas une mauvaise initiative. Merci.

 

L'incident est clos.

Het incident is gesloten.

 

La réunion publique de commission est levée à 16.09 heures.

De openbare commissievergadering wordt gesloten om 16.09 uur.